direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Alem wijziging 2020, Sint Odradastraat 19a
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1213-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van het perceel aan de St. Odradastraat 21 te Alem (perceel kadastraal bekend als gemeente Maasdriel, sectie L, nummer 1165) bestaat het voornemen de varkensstal te slopen en in ruil hiervoor nog een woning te bouwen naast het reeds bestaande woonhuis aan de St. Odradastraat 21. Het te bouwen huis wordt in de toekomst genummerd als 19a.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0001.png"

Aanduiding te slopen varkensstal

De plannen en uitgangspunten voor het perceel zijn ten behoeve van vooroverleg voorgelegd aan gemeente Maasdriel. Bovenaangehaalde ontwikkeling past binnen de kaders van een in het bestemmingsplan “Alem” opgenomen wijzigingsbevoegdheid waarmee een bouwvlak op de locatie kan worden toegevoegd zodat de bouw van de woning planologisch-juridisch gezien mogelijk kan worden gemaakt. Onderhavige toelichting vormt de verantwoording voor het kunnen toepassen van de wijzigingsbevoegdheid .

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied zijn bestemmingsplan "Alem" zoals vastgesteld op 20 februari 2012 en bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan parkeren 2018" zoals vastgesteld op 6 juni 2018 vigerend. Op basis van bestemmingsplan "Alem" heeft het plangebied de bestemming "Wonen" en de nadere bouwaanduiding "bijgebouwen" en de gebiedsaanduiding "Veiligheidszone-leiding" en "Wro-zone bebouwd gebied" en een gedeelte van het perceel (voorzijde) is gelegen in de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering".

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met plangebied bij rode contour

Op basis van de bestemmingsregels geldt dat woningen uitsluitend mogen worden gesitueerd binnen het bouwvlak. De voorziene woning wordt gesitueerd buiten het bouwvlak. Dit is in strijd met de regels van het vigerend bestemmingsplan. In het bestemmingsplan is onder artikel 14.7.1 echter een mogelijkheid opgenomen om ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' de bestemming te wijzigen om bouwvlakken en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken. Daarbij dient voldaan te worden aan de onderstaande voorwaarden:

  • a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieu- en wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie;
  • b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel
  • c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld
  • d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond;
  • f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven.

Toetsing aan deze voorwaarden vindt in onderhavige toelichting plaats.

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 1: In hoofdstuk 1 zijn de ligging van het plangebied, de aanleiding voor het project en de geldende bestemmingsplanregeling beschreven;

Hoofdstuk 2: De huidige situatie en het planvoornemen zijn in hoofdstuk 2 toegelicht;

Hoofdstuk 3: Een beschrijving en toetsing aan het ruimtelijk beleid is opgenomen in hoofdstuk 3.

Hoofdstuk 4: Hierin zijn de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen, alsmede de toetsing hieraan;

Hoofdstuk 5: De haalbaarheid van het project is beschreven in hoofdstuk 5. Dit betreft een beschrijving van de gevolgen van het plan voor het milieu en de omgeving, alsmede de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 6: In dit hoofdstuk zijn de juridische regels toegelicht

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de St. Odradastraat te Alem, gemeente Maasdriel. Alem is opgebouwd rond de lintbebouwingsstructuur aan de St. Odradastraat, de Veerweg en in mindere mate de daar tussen gelegen Leimuidenstraat. De meest opvallende en nog duidelijk herkenbare historische lijnen zijn ook nog de St. Odradastraat en de Veerweg. Hier is sprake van met name vrijstaande bebouwing, hoewel ook enkele halfvrijstaande panden aanwezig zijn. De meeste monumenten zijn gelegen aan de St. Odradastraat. Kenmerkend voor deze straat is de afwisseling tussen woonbebouwing, (voormalige) agrarische bebouwing en bebouwing voor maatschappelijke doeleinden. Het oorspronkelijke straatbeeld is nog grotendeels waarneembaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0003.png"

Globale ligging plangebied

De St. Odradastraat ligt op een dijk die de functie van primaire waterkering heeft. Het plangebied ligt in de beschermingszone van de dijk. In paragraaf 5.1.7 is opgenomen hoe hiermee is omgegaan.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied wordt aan de west-, noord- en oostzijde omsloten door woonpercelen. De zuidzijde van het plangebied wordt begrensd door de St. Odradastraat en aan de overzijde van deze weg zijn ook woonpercelen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0004.png"

Aanzicht plangebied vanaf de St. Odradastraat

Binnen het plangebied zijn een woonhuis en een varkensstal aanwezig. De varkensstal is gelegen tussen het woonhuis aan St. Odradastraat 21 en het woonhuis aan St. Odradastraat 19. Wegens de dichtbegroeide tuin behorend bij het plangebied is de varkensstal vanaf de St. Odradastraat niet goed zichtbaar.

2.3 Beoogde situatie

Het voornemen bestaat om de op het plangebied aanwezige varkensstal te slopen en in ruil hiervoor een woning op te richten (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0005.png"

Bestaande situatie en nieuwe situatie (bron: Knoop Architect)

De oriëntatie van de woning komt overeen met de naast gelegen woningen c.q. woonboerderijen. De woning beschikt over een kelderruimte aan de achterzijde van het huis, gelegen buiten het profiel van de vrije ruimte ten gevolge van de waterkering. Achter de achtergevelrooilijn van de beoogde woning wordt tevens een garage/schuur gebouwd. Door de garage/schuur achter de woning te plaatsen, maakt dit het bijgebouw nadrukkelijker ondergeschikt en minder prominent. Daarnaast wordt er nog een inrit aangelegd (max. 4,5 meter breed) welke de nieuwe woning ontsluit aan de St. Odradastraat. Een deel van de aanwezige erfbeplanting wordt ten behoeve van de bouw van de woning en aanleg van de inrit verwijderd. Na de bouw van de woning wordt nieuwe erfbeplanting aangebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0006.png"

Ontwerp van de woning (bron: Knoop Architect)

Het ontwerpplan voor de woning (zie Bijlage 1) is reeds voorgelegd ter beoordeling van gemeente Maasdriel. De gemeente oordeelt dat het plan aan de redelijke eisen van welstand voldoet.

2.4 Verkeer en parkeren

2.4.1 Verkeer

Met het planvoornemen wordt één woning toegevoegd. Hierdoor is sprake van een zeer geringe toename in het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied (6 bewegingen per etmaal). Redelijkerwijs wordt verwacht dat de bestaande infrastructuur deze beperkte toename aan verkeersbewegingen probleemloos op kan vangen.

Verder geldt dat een nieuwe inrit wordt aangelegd (max. 4,5 meter breed) waarmee het perceel wordt ontsloten aan de St. Odradastraat. Gezien het karakter van de St. Odradastraat - een rustige woonstraat (erfontsluitingsweg) - is dit verkeerskundig aanvaardbaar.

2.4.2 Parkeren

In het bestemmingsplan "Paraplubestemmingsplan Parkeren 2018" is een uniforme regeling ten aanzien van parkeren in de gemeente Maasdriel opgenomen. Op basis van de regels met betrekking tot ruimtelijke plannen geldt dat bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of uitbreiden van een gebouw en/of voor het veranderen van de functie van een bouwperceel voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels en bijlagen van het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020', moet worden gerealiseerd.

Voor de functie 'wonen' geldt een parkeernorm van drie parkeerplaatsen per woning. Tenminste 0,3 parkeerplaats zou hierbij in de openbare ruimte moeten worden aangelegd. In het ontwerp van het plan is binnen het plangebied reeds voorzien in drie parkeerplaatsen (zie onderstaand figuur). Omdat het plan slechts één woning omvat wordt er geen extra parkeerplaats in de openbare ruimte aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0007.png"

Inrichting perceel t.a.v. parkeerplaatsen

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en in werking getreden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en vervangt enkele ruimtelijke doelen en uitspraken uit andere documenten. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden.

Anders dan in de voormalige Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap (waaronder het beleid voor Nationale Landschappen) laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Het Rijk borgt dat het rivierensysteem ruimte houdt om water over Rijntakken en Maas veilig af te voeren, ook voor de lange termijn, mede ter bescherming van het binnendijkse plangebied. Het belang van bescherming van de buisleidingen is in een aparte structuurvisie vastgelegd.

Onderhavige ontwikkeling is niet gelegen in een gebied waarin het rijk een nationaal belang heeft aangewezen, derhalve heeft de SVIR geen consequenties voor voorliggend plan.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening: ladder voor duurzame verstedelijking

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening dienen overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren. Per 1 juli 2017 zijn de 3 treden van de Ladder losgelaten en geldt dat de toelichting bij een bestemmingsplan die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaande stedelijk gebied, een motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Zoals gezegd is de Ladder-onderbouwing verplicht voor 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen'. Onder stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, zeehaventerrein, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen verstaan. Deze laatste categorie is in de handreiking bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (ministerie van Infrastructuur en Milieu) nader gespecificeerd in accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure.

In de definitie voor stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1 lid 1 sub i van het Bro) is geen ondergrens opgenomen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat iedere stedelijke ontwikkeling, hoe kleinschalig dan ook, valt binnen het toepassingsbereik van de Ladder. Echter, uit vaste jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat er wel sprake kan zijn van een voorziene ontwikkeling die te kleinschalig is om als nieuwe stedelijke ontwikkeling te kunnen worden aangemerkt. Voor wat betreft woningbouw geldt dat een plan dat ten hoogste 11 woningen mogelijk maakt, niet voorziet in een woningbouwlocatie of stedelijke ontwikkeling. Gezien met onderhavig planvoornemen sprake is van toevoeging van slechts één woning, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.

3.1.3 Overig nationaal beleid

Het overige nationale beleid is niet specifiek van toepassing op onderhavig plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Algemeen

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018. De omgevingsvisie is met inbreng van inwoners van Gelderland, gemeenten, waterschappen, instellingen en experts op het terrein van zorg, natuur, cultuur, onderwijs en vele andere partners tot stand gekomen. In de Omgevingsvisie is ervoor gekozen om in te zetten op een gezond en veilig en een schoon en welvarend Gelderland. Concreet betekent dit het volgende:

  • Gezond en veilig: dit is volgens de provincie een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van flora en fauna. Ook is het voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En is het aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend: dit is volgens de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, een goede bereikbaarheid en een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Tevens is het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. Daarnaast is het ook investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Met behulp van zeven ambities wordt aan bovenstaande richting gegeven. Deze ambities betreffen:

  • 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.

Tevens wordt met de Omgevingsvisie ingezet op vitale steden en dorpen en op een duurzame verstedelijking, gericht op versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. Het beleid voorziet in provinciale kaders voor het terugdringen van leegstand en overcapaciteit in gemeentelijke plannen en voor zorgvuldige locatie-afwegingen op regionaal niveau, waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt ingezet. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Voor ontwikkelingen in de niet grondgeboden landbouw hanteert de provincie het 'plussenbeleid'. Daarmee geeft de provincie veehouders de ruimte om hun bedrijf te ontwikkelen, maar onder voorwaarden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en bij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de bouw van één woning in ruil voor de sloop van een varkensstal binnen bestaand stedelijk gebied, passend binnen de regionale en gemeentelijke woningbehoefte. Er is sprake van duurzaam ruimtegebruik het plan draagt bij aan de vitaliteit van de kleine kern Alem. Het plan is daarmee passend binnen de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening (geconsolideerde versie, 19 december 2018) vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

In de Omgevingsverordening is ten aanzien van woningen opgenomen dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio.

Conclusie

Een toetsing van het plan aan het Kwalitatief Woonprogramma is opgenomen in de volgende paragraaf 3.2.3. Het plan is passend binnen de Omgevingsverordening.

3.2.3 Woonvisie Gelderland; Kwalitatief woonprogramma 2010-2019

In het Kwalitatief Woningbouwprogramma is per regio beleid opgenomen ten aanzien van:

  • het totaal aantal toe te voegen woningen;
  • de verhouding huur-koop;
  • het aandeel betaalbare woningen;
  • het aandeel nultredenwoningen;
  • woningbouw op korte termijn.

Gemeente Maasdriel maakt onderdeel uit van de regio Rivierenland. Conform het referentiekader moeten in de regio Rivierenland, in de periode van 2010 tot 2019, 10.850 woningen worden gebouwd. Doordat er ook sloop zal plaatsvinden betekent dit een netto toename met 9.800 woningen. De gezamenlijke woningbouwprogramma's van de gemeenten in de regio Rivierenland laten een ruime overprogrammering zien. Uit de monitoring volgt echter dat het aantal nieuw gebouwde woningen fors achterblijft bij het provinciale referentiekader. Er is derhalve geen directe aanleiding de gemeentelijke woningbouwprogramma's aan te passen.

Van de 10.850 te bouwen woningen in de regio Rivierenland, dienen er 1.100 in de gemeente Maasdriel te worden gebouwd en 55% van de woningen dient in de huursector te vallen. De overige 45% van de woningen valt automatisch in de koopsector. Verder geldt dat de vergelijking tussen het referentiekader en het regionale totaalprogramma laat zien dat er te weinig in de betaalbare segmenten (goedkope huur, betaalbare huur en goedkope koop) gebouwd gaat worden. Daar staat tegenover dat er relatief veel in de middeldure en dure koopsegmenten geprogrammeerd is. De opgave is om in gezamenlijkheid te werken aan een ‘goedkoper programma’ door projecten om te buigen.

Conclusie

Met onderhavig planvoornemen wordt één woning in de koopsector toegevoegd. De toe te voegen woning wordt als betaalbare woning binnen de kern Alem gezien. Het plan is daarmee passend binnen het provinciaal woonprogramma.

Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen het in de Woonvisie Gelderland gestelde beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie en plan-MER Maasdriel

Op 20 oktober 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel de 'Structuurvisie en plan-MER gemeente Maasdriel' vastgesteld. De structuurvisie fungeert als een document op hoofdlijnen, dat kaderstellend is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Maasdriel. De visie borduurt voort op de bestaande StructuurvisiePlus, maar vertaalt nadrukkelijk de gemeentelijke ambitie uit de Visie Maasdriel 2020+ door. De structuurvisie verschaft helderheid over het ruimtelijk beleid van de gemeente

Maasdriel en de wijze waarop zij deze tot uitvoering wil brengen.

In de structuurvisie is het ruimtelijk casco opgenomen. Het ruimtelijk casco betreft de toekomstvisie voor de gemeente Maasdriel. Deze visie formuleert het ontwikkelingskader en droombeeld voor de lange termijn en biedt het casco voor concrete projecten en plannen. Het is een afwegingskader, maar tegelijkertijd ook een inspiratiekader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het ruimtelijk casco bestaat uit een kaartbeeld en toelichting. Onderstaand figuur geeft een uitsnede van het kaartbeeld weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0008.png"

Uitsnede kaartbeeld ruimtelijk casco met plangebied bij rode contour

Bestaand(e) kern/lint

De bestaande kernen en linten in Maasdriel vervullen een belangrijke rol voor het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Uitgangspunt voor de bestaande kernen en linten is inbreiden voor uitbreiden. Bestaande uitbreidingen, die reeds planologisch vastliggen, dienen afgerond te zijn voordat nieuwe uitbreidingen in aanmerking komen.

Nieuwbouw dient in maat en schaal te passen in zijn omgeving. Er dient op een dorpse

manier gebouwd te worden, waarbij wordt gestreefd naar diversiteit per deelgebied

voor wat betreft typologie en prijsklasse. Hoogbouw is in principe niet mogelijk binnen de bestaande kernen en linten. Gestapelde woningen van beperkte omvang zijn in beginsel overal in het woongebied mogelijk, mits passend in de stedenbouwkundige structuur.

Kleine kern

In de kleine kernen ligt de nadruk sterk op de woonfunctie. Deze kernen zijn zo kleinschalig of gelegen in de nabijheid van grotere bevolkingsconcentraties, dat versterking of eventuele terugkeer van winkelvoorzieningen en de bouw van nieuwe maatschappelijke voorzieningen van enig formaat niet realistisch is. De nadruk ligt op de instandhouding van de nog aanwezige voorzieningen en dorpsvernieuwing, om de kwaliteit van de leefomgeving te behouden.

Dijken

Naast een waterkerende en landschapsvormende functie, zijn dijken binnen de gemeente Maasdriel met name van belang voor recreatie en toerisme. Voor de benutting van de recreatieve potenties van het gebied is het van cruciaal belang de toegankelijkheid te vergroten door middel van de aanleg van een divers en uitgebreid routenetwerk. In de gemeente is, in samenwerking met de regio Rivierenland, een fietsroutenetwerk op basis van knooppunten aangelegd. Er is hierbij nog aandacht nodig voor voldoende afwisseling in het aanbod. Routegebonden recreatie bestaat tenslotte in verschillende soorten en maten, variërend van sportief (wielrennen, skeeleren en paardrijden) tot recreatief wandelen en fietsen. Ook is het belangrijk gebiedsvreemd verkeer van de recreatieve routes te weren.

Conclusie

Onderhavig planvoornemen heeft betrekking op de bouw van een woning binnen een bestaande, kleine kern van de gemeente Maasdriel. Het plan is reeds beoordeeld in de welstandsvergardering van gemeente Maasdriel en gebleken is dat het plan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Met de bouw van de woning wordt de woonfunctie van de kleine kern Alem versterkt en wordt aangesloten op de woningbehoefte binnen Maasdriel. Het plan heeft verder geen (nadelige) effecten op de recreatieve en toeristische functie van de nabijgelegen dijk. Geconcludeerd wordt dat het plan passend is binnen de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020

De woningmarkt in de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel is volop in beweging. De verkoop van woningen trekt weer aan. Dit is het meest zichtbaar in de grote kernen. In de kleine(re) kernen is er veel minder beweging op de woningmarkt. Er zijn grote verschillen in de dynamiek per kern. Maatwerk per kern is daarom van groot belang. In beide gemeenten is een vraag naar betaalbare (rij)koopwoningen. In de grote kernen is er ruimte voor markthuurwoningen (€ 800,- - € 1.000,-). In beide gemeenten is ook behoefte aan vrijstaande en half vrijstaande koopwoningen.

In beide gemeenten is op basis van de effectieve vraag ruimte voor een bandbreedte van 700 tot 1.000 woningen in het woningbouwprogramma 2015-2024. Voor de gemeente Maasdriel geldt dat er een behoefte van 28% aan vrijstaande koopwoningen bestaat.

Conclusie

Het plan voorziet in het toevoegen van één vrijstaande koopwoning binnen de gemeente Maasdriel en past daarmee in het woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 4 Wijzigingsvoorwaarden

Om gebruik te kunnen maken van een wijzigingsbevoegdheid, zal aan de wijzigingsvoorwaarden in de wijzigingsbevoegdheid moeten worden voldaan. Onderstaand vindt toetsing plaats aan deze wijzigingsvoorwaarden uit artikel 14.7.1 van bestemmingsplan “Alem”.

4.1 Wijziging voor de bouw van extra woningen

Op grond van artikel 14.7.1 van bestemmingsplan "Alem" geldt het volgende.

Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied' zijn Burgemeester en wethouders bevoegd de bebouwingsmogelijkheden van gronden met deze bestemming te wijzigen teneinde de toevoeging van bouwvlakken en bouwaanduidingen voor de bouw van extra woningen mogelijk te maken, mits:

  • a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieu- en wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie;
  • b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel
  • c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld
  • d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond;
  • f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven.

Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied'. Er kan derhalve van de wijzigingsbevoegdheid gebruik worden gemaakt.

4.2 Ad a. milieu- en wateraspecten

a. de benodigde onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om een afweging aangaande de aanwezige waarden en belangen en milieu- en wateraspecten te kunnen maken teneinde een goede ruimtelijke ordening te kunnen waarborgen; uit de onderzoeksgegevens moet de geschiktheid van de gronden blijken voor de nieuwe functie;

De beoordeling van het plan aan de milieu- en omgevingsaspecten, waaronder de waterhuishouding, is opgenomen in paragraaf 5.1. Daaruit volgt dat geen van de aspecten een belemmering vormen voor het plan.

4.3 Ad b. woningbouwprogramma Maasdriel

b. de woningbouw past binnen het woningbouwprogramma van de gemeente Maasdriel;

Het plan past binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, zoals blijkt uit paragraaf 3.3.2.

4.4 Ad c. stedenbouwkundige inpasbaarheid

c. de woningbouw inpasbaar is binnen het stedenbouwkundig beeld

Het voorliggende bouwplan is gegeven de omstandigheden passend. De oriëntatie van het gebouw komt overeen met de naastgelegen woningen c.q. woonboerderijen. De woning sluit qua aard en karakter ook aan bij de bestaande woningen op de aangrenzende percelen.

4.5 Ad d. aangrenzende waarden en belangen

d. aangrenzende waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad;

Het plan tast geen aangrenzende waarden en belangen aan.

4.6 Ad e. financiële haalbaarheid

e. de haalbaarheid van de bestemmingswijziging ook financieel is aangetoond;

De financiële haalbaarheid is opgenomen in paragraaf 5.3. Het plan is financieel haalbaar.

4.7 Ad f. regels

f. de regels van dit artikel onverminderd van toepassing blijven

Deze voorwaarde is overgenomen in de planregels.

Hoofdstuk 5 Haalbaarheid van het plan

Naast de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden, moet worden voldaan aan een aantal omgevingsaspecten, alsmede aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In dit hoofdstuk wordt op deze aspecten ingegaan.

5.1 Milieu- en omgevingsaspecten

Milieuaspecten mogen niet in de weg staan aan de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. In de omgeving van het plangebied doen zich geen zodanige milieuhygiënische knelpunten voor, dat ingrepen in de bestaande ruimtelijke situatie noodzakelijk zijn. Wel is het van belang dat onderhavig planvoornemen plaats heeft binnen een goed woon- en leefklimaat en dat de verandering niet leidt tot onevenredige (milieukundige) gevolgen voor bestaande waarden en functies. Deze paragraaf gaat hier nader op in.

5.1.1 Bedrijven en milieuzonering

Milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies en gevoelige functies op een verantwoorde afstand van elkaar gesitueerd worden. Dit dient twee doelen:

  • 1. het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • 2. het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Bij de planontwikkeling dient derhalve rekening te worden gehouden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven, om de kwaliteit van het leefmilieu te garanderen en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde handreiking Bedrijven en milieuzonering. Hierin wordt per bedrijf aangegeven wat de milieu-invloed op de omgeving is en welke indicatieve afstand hierbij minimaal in acht moet worden genomen. Van deze indicatieve afstand kan worden afgeweken indien op basis van een onderzoek de daadwerkelijke afstand kan worden bepaald. Daarnaast geldt voor inrichtingen waar dieren worden gehuisvest geurspecifieke regelgeving, waarin milieuafstanden zijn bepaald.

Indicatieve afstand op basis van Handreiking Bedrijven en milieuzonering

De richtafstanden opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit, zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, een stiltegebied of een natuurgebied).

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij milieu-inrichtingen of drukke wegen, al een hogere milieubelasting kent.

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast gevoelige functies komen belastende functies voor, die om die reden een milieuzone kennen; zoals winkels, horeca en bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsstap worden verlaagd, indien sprake is van het omgevingstype gemengd gebied.

De VNG-publicatie merkt bij stap 1 op dat overwogen kan worden om de richtafstanden met één afstandstap te verlagen (50 meter wordt dan 30 meter) in het geval dat de omgeving van de woning als een “gemengd gebied” kan worden beschouwd. In voorliggend geval is sprake van een rustige woonomgeving.

Toetsing effecten op en van omliggende functies

Het planvoornemen voorziet in de toevoeging van één woning. Een woning is zelf geen veroorzaker van hinder en negatieve milieueffecten ten gevolge van het plan op omliggende hindergevoelige functies zijn derhalve uitgesloten. Tevens wordt uitgesloten dat de toevoeging van de woning omliggende bedrijven schaadt in hun duurzame bedrijsvoering, gezien de locatie van de toe te voegen woning reeds omsloten wordt door hindergevoelige functies. Deze zijn maatgevend voor omliggende bedrijven.

Een woning wordt beschouwd als hindergevoelige functie en om deze reden zijn hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied nader beschouwd. Het plangebied is hoofdzakelijk omringd door andere woonpercelen. Ten noorden en westen van het plangebied bevinden zich een aantal maatschappelijke functies en één agrarisch bedrif. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de omliggende functies weer:

Functie   Milieucategorie   Richtafstand   Afstand tot plangebied  
Gemeenschapshuis   2   30 meter   45 meter  
Basisschool   2   30 meter   93 meter  
Museum   1   10 meter   110 meter  
Kerk   2   30 meter   160 meter  
Agrarisch bedrijf   2   30 meter   90 meter  
Veehouderij (niet-intensief)   3.2   100 meter   200 meter  

Conclusie

Er wordt ruimschoots voldaan aan de indicatieve richtafstanden op basis van de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering ten opzichte van hinderveroorzakende functies. Verder leidt de toevoeging van de woning leidt tot nadelige milieueffecten op omliggende functies en schaadt geen bedrijven in hun duurzame bedrijfsvoering. Op grond van voorgaande kan worden geconcludeerd dat vanuit het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat dit aspect geen belemmering vormt voor het plan.

5.1.2 Bodem: milieuhygiëne en wateraspecten

Verkennend bodemonderzoek

Het planvoornemen betreft de realisatie van een nieuwe woning en de sloop van de voormalige varkensstal. Conform de Wet ruimtelijke ordening, is het noodzakelijk inzichtelijk te maken of de kwaliteit van de bodem geschikt is voor het voorgenomen gebruik. In dit kader is door Aelmans Eco B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Het rapport is tevens toegevoegd als Bijlage bij deze toelichting.

Algemeen

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn een 7-tal boringen in combinatie met asbestinspectiegaten geplaatst. Behoudens sporadisch bijmengingen met kooltjes en baksteenresten, zijn visueel geen specifieke bodemvreemde materialen aangetroffen.

In de drupzone zijn een viertal aanvullende inspectiegaten geplaatst. De grond (toplaag) van deze is analytisch op asbest onderzocht.

Bovengrond

De bovengrond van het te onderzoeken perceel is analytisch onderzocht in de grondmengmonsters 1 en 2. Uit de analyseresultaten van grondmengmonster 1 (zand) en 2 (klei) blijkt, dat diverse concentraties de achtergrondwaarden overschrijden, doch niet de bodemindex en/of interventiewaarden.

Vorenstaande betekent, dat het te onderzoeken perceel als licht verontreinigd bestempeld dient te worden. Voornoemde verontreinigingen zijn van dien aard, dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de beoogde bouwplannen en de bestemmingsplanwijziging van het te onderzoeken perceel. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de bovengrond deels als klasse industrie (MM 1) en deels alsnog als klasse AW2000 grond worden gekwalificeerd.

Ondergrond

De ondergrond van onderhavig perceel is analytisch onderzocht in grondmengmonster 3. Uit de analyseresultaten van dit betreffende grondmengmonster blijkt, dat geen van de onderzochte parameters de achtergrondwaarden (AW2000) overschrijden. Op basis van een indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit kan de ondergrond als klasse AW2000 grond bestempeld worden.

PFAS

Uit de resultaten van het PFAS onderzoek blijkt, dat slechts een marginaal verhoogde concentratie van de som PFOA wordt aangetroffen. Voornoemde concentratie is van dien aard, dat deze geen invloed heeft op de uiteindelijke kwalificatie van de betreffende bodemlaag.

Grondwater

In het grondwater zijn marginale overschrijdingen aangetroffen met barium. Voornoemde overschrijding is van dien aard, dat deze in eerdere onderzoeken eveneens worden aangetroffen.

In het grondwater zijn marginale overschrijdingen aangetroffen met barium. Voornoemde overschrijding is van dien aard, dat deze in eerdere onderzoeken eveneens worden aangetroffen.

Asbest

Tijdens het verrichten van het bodemonderzoek zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen aangetoond. Op basis van de bevindingen van voornoemd zintuiglijk bodemonderzoek, is besloten om uitsluitend de grond ter plaatse van de drupzone analytisch op asbest te analyseren. Hierbij is een marginaal verhoogde concentratie aangetroffen welke echter nog onder de door het Synlab vastgesteld rapportagegrens van 2 mg/kg ds ligt. Op basis van vorenstaande kan de hypothese "onverdacht" met betrekking tot asbest worden bevestigd.

Waterdoorlatendheid

In bijlage 9 van het Verkennend bodemonderzoek is gerapporteerd over uitgevoerde metingen naar de waterdoorlatendheid van de bodem. Het rapport in deze bijlage meldt hierover het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0009.png"

Uit de gemeten doorlatendheid blijkt derhalve dat infiltratie van het neerslagwater tot de mogelijkheden behoort ter plaats van het plangebied. De doorlatendheid van de ondiepe ondergrond is voldoende. Infiltratie kan volgens het rapport plaatsvinden via wadi's en/of grindkoffers.

Gelet op het feit dat de afvoer van het regenwater volgens het gemeentelijke WRP bij nieuwbouw niet mag plaatsvinden via het gemengde rioolstelsel, zal dan ook ter plaatse worden voorzien in infiltratie op eigen terrein. Vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik wordt er op het perceel gekozen voor een infiltratievoorziening in de vorm van een tweetal grindkoffer. Een en ander zoals beschreven en geduid in onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0010.png"

Conclusie

De hypothese "heterogeen diffuus verontreinigde locatie" wordt op basis van de onderzoeksresultaten bevestigd. De aangetroffen overschrijdingen zijn echter dermate marginaal dat deze geen directe belemmeringen opleveren voor de bestemmingsplanwijziging en het hiermee samenhangende gebruik ten behoeve van woondoeleinden. Voor wat betreft de onderzoekslocatie, zijn er geen aanleidingen om over te gaan tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.

Verder wordt, in het verlengde van het vaststellen van voldoende infiltratiemogelijkheden, voorzien in een adequate infiltratievoorziening zoals in bovenstaande afbeelding geduid en beschreven.

Asbest

Als onderdeel van het planvoornemen wordt de varkensstal gesloopt. Door Jagers Asbestinventarisatie is voor de gehele schuur de aanwezigheid van asbesthoudende materialen onderzocht. In onderstaande zijn de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek overgenomen. De onderzoekssrapportage (d.d. 20 januari 2020, rapportnr. 2020027) is bij tevens deze toelichting toegevoegd als Bijlage.

Uit het onderzoek blijkt dat er op de locatie asbesthoudende materialen zijn aangetroffen. De aangetroffen asbestverdachte materialen betreffen de golfplaten die op het dak van de varkensstal liggen, de nokstukken van het dak en de betonnen ramen met stopverf rondom het glas. Uit analyse blijkt dat enkel de stopverf niet asbesthoudend is. Verder geldt dat er geen redelijk bestaat vermoeden van aanwezigheid van verborgen asbesthoudende materialen in de varkensstal.

Geadviseerd wordt bij toekomstige sloop van de onderzochte varkensstal de aangetroffen asbesthoudende toepassingen te saneren. Het is verplicht dit te laten uitvoeren door een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf. Wanneer er asbesthoudende bronnen worden aangetroffen die niet verwijderd gaan worden, wordt geadviseerd een asbestbeheersplan op te laten stellen. Tot slot geldt dat een aanvullende inventarisatie van asbesthoudende materialen niet wordt noodzakelijk geacht.

Het aspect 'Asbest' vormt geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

5.1.3 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet rond (gezoneerde) industrieterreinen, langs wegen en langs spoorwegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van de voorgenoemde geluidsbronnen. Indien een omgevingsvergunning een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron of wijziging van een bestaande geluidsbron (aanpassing weg) mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan of een ruimtelijke onderbouwing.

Onderhavig voornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van één woning . Een woning is een geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de zoneplichtige St.Odradastraat. Voor een zorgvuldige onderbouwing van de geluidsituatie, dienen de geluidsbelastingen op de gevels door wegeverkeerslawaai dan ook inzichtelijk te worden gemaakt. In dit kader is door Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu BV (rapportnr. M199147.001.001/GGO, d.d. 4 februari 2020) een akoestisch onderzoek - wegverkeerslawaai uitgevoerd. De conclusies van dit onderzoek zijn in onderstaande overgenomen. Het rapport is tevens toegevoegd als Bijlage bij deze toelichting.

Wet geluidhinder

De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Sint Odradastraat, Veerweg en Leimuidenstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het bouwplan. Gezien het feit dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschreden wordt, dient de gecumuleerde waarde van alle zoneplichtige wegen met een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde in het kader van de Wet geluidhinder niet te worden berekend.

Goede ruimtelijke ordening

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde waarde wel bepaald inclusief alle gemodelleerde geluidbronnen. Ter bepaling van de milieukwaliteit in de omgeving is deze gecumuleerde waarde getoetst aan de 'methode Miedema'. De maximale gecumuleerde waarde, welke voornamelijk wordt bepaald door de Sint Odradastraat, bedraagt 49 dB, waarmee gesteld kan worden dat er sprake is van de kwalificatie 'goed' en daarmee van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd. Daarmee is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Karakteristieke geluidwering van de gevel

Aangezien de cumulatieve geluidbelasting kleiner of gelijk is aan 53 dB, is een nader onderzoek ter bepaling van de geluidwering van de gevel niet nodig. Bij toepassing van standaard bouwmaterialen is een binnenniveau van 33 dB gewaarborgd.

Industrielawaai en spoorweglawaai

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein of spoorlijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor onderhavig voornemen.

5.1.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden, waarmee de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m² bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m² bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

NIBM-tool

Middels de NIBM-tool kan aan de hand van de verwachte verkeersgeneratie worden bepaald of een project NIBM is. Er wordt met het planvoornemen één woning gerealiseerd waarbij op basis van de CROW normen een norm van maximaal 9 verkeersbewegingen per woning per etmaal aan de orde is. De invoer van deze verkeersgeneratie in de NIBM-tool leidt tot de conclusie dat onderhavige planontwikkeling tot ver onder de grenswaarden voor luchtkwaliteit blijft en aan te merken is als NIBM.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0011.png"

Berekening NIBM-tool

Conclusie

Het planvoornemen voorziet in het planologisch-juridisch mogelijk maken van de bouw van één woning. Het mogelijk maken van één woning valt binnen het niet in betekenende mate criterium van de Wet milieubeheer.

Verder geldt dat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van zware industrie, een concentratiegebied van intensieve veehouderijen en drukke wegen. Derhalve wordt redelijkerwijs aangenomen dat ten aanzien van luchtkwaliteit sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor onderhavig planvoornemen.

5.1.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is op 1 januari 2007 in werking getreden. Met de Wet geurhinder en veehouderij geldt één toetsingskader voor vergunningplichtige veehouderijen in de hele gemeente. Voor niet vergunningplichtige veehouderijen en overige agrarische niet vergunningplichtige bedrijven is het Activiteitenbesluit het toetsingskader. De Wet geurhinder en veehouderij bevat normen en afstanden die bedrijven moeten aanhouden ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarnaast geeft de Wet geurhinder en veehouderij gemeenten de beleidsvrijheid om maatwerk te leveren dat is afgestemd op de ruimtelijke en milieuhygiënische feiten en omstandigheden in een concreet gebied en de gewenste (toekomstige) ruimtelijke inrichting. De gemeente Maasdriel heeft in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij eigen geurbeleid vastgesteld, namelijk de "Verordening geurhinder en veehouderij" (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 december 2010) en de onderliggende "Geurgebiedsvisie geurhinder en veehouderij gemeente Maasdriel" (16 december 2010). Op basis van de Verordening geurhinder en veehouderij geldt voor een geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom een afstand van 50 meter tot aan veehouderijen. De dichtsbijzijnde (extensieve) veehouderij is gelegen aan St. Odradastraat 4 en de afstand van de veehouderij tot aan het plangebied bedraagt 100 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de minimale afstand van 50 meter voldaan. Verder geldt dat deze veehouderij reeds beperkt wordt door bestaande geurgevoelige bestemmingen. Onderhavig planvoornemen leidt derhalve niet tot belemmeringen voor de veehouderij.

Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

5.1.6 Externe veiligheid

De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van industriële activiteiten met opslag en transport van gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat er te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. De risico's voor de bevolking, die verbonden zijn aan gevaar veroorzakende activiteiten moeten in beeld worden gebracht.

De volgende bronnen kunnen aan de orde zijn:

  • inrichtingen;
  • transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen;
  • vuurwerkopslagplaatsen;
  • opslagplaatsen ontplofbare stoffen voor civiel gebruik.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet niet in activiteiten waarmee sprake is van toevoeging van veiligheidsrisico's voor de omgeving. Wel voorziet het plan in het toevoegen van een kwetsbaar object. Derhalve worden aan de hand van de risicokaart de risicobronnen in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt en beoordeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0012.png"

Uitsnede risicokaart met plangebied bij oranje contour (bron: www.risicokaart.nl)

Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een Bevi inrichting, transportroute en/of vuurwerkopslag. Wel is ten zuiden van het plangebied een gasleiding van GasUnie gelegen. Het plangebied bevindt zich binnen de risicosfeer van deze risicobron. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is geldt ter plaatse van het plangebied ook de aanduiding "Veiligheidszone-leiding". Ter plaatse van de aanduiding "Veiligheidszone-leiding" geldt een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico bij ontwikkelingen die binnen de zone bijdragen aan een toename van het groepsrisico in verband met de aanwezigheid van leidingen voor transport voor gevaarlijke stoffen.

In het kader van een soortgelijke ontwikkeling aan de Leimuidenstraat (realisatie van één woning op ca. 195 meter ten westen van het plangebied) is reeds een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Gezien het feit dat de locatie aan de Leimuidenstraat ook is gelegen binnen de aanduiding "Veiligheidszone-leiding", is in het onderzoek de toename van het groepsrisico in verband met de aanwezigheid van de leiding onderzocht. Het onderzoek is uitgevoerd door Cauberg Huygen en betreft rapportnr. 20151146-02 (d.d. 13 november 2015). Het onderzoek is tevens toegevoegd als Bijlage bij de toelichting. Uit het onderzoek is gebleken dat het groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde is gelegen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid is toen op grond van artikel 12 lid 2 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in de gelegenheid gesteld om in te gaan op de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. De VRGZ heeft toen aangegeven

dat met onderstaande tekst over deze aspecten kan worden volstaan.

Mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid 

Voor de zelfredzaamheid is het scenario van een fakkelbrand maatgevend. Zo'n scenario treedt alleen op bij een calamiteit waarbij de hogedruk aardgastransportleiding beschadigd raakt en gas ontsnapt. In het meest ongunstige geval kan niet uitgesloten worden dat de desbetreffende woning door de hittestraling gaat branden, waarbij ontvluchting van de woning niet meer mogelijk is.

Voor het plangebied is het schuilen in gebouwen waarschijnlijk de beste optie voor zelfredding. Verder dient in geval van een calamiteit tijdig te worden gewaarschuwd. Dit gebeurt normaliter door het in werking stellen van het WAS (Waarschuwings- en alarmsysteem). Een fakkelbrand is echter ook zichtbaar, hoorbaar en de hittestraling is duidelijk voelbaar voor aanwezigen, waardoor de effectieve strategie voor zelfredzaamheid door aanwezigen juist kan worden ingeschat.

Ook bij de beoordeling van de bestrijdbaarheid is een fakkelbrand maatgevend. Bestrijding van deze gasontsnapping door de hulpdiensten is niet mogelijk. Hiervoor is het noodzakelijk dat leidingbeheerder Gasunie de leiding inblokt (afsluit). Na dit inblokken zal echter nog geruime tijd gas vrij blijven komen. Bij ontsteking leidt dit tot een fakkelbrand. De inzet van de hulpdiensten zal dan gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van secundaire branden. Gezien de omvang van het te verwachten effectgebied zal over het algemeen de inzet van een brandweercompagnie (ongeveer honderd man brandweerpersoneel en bijbehorend materieel) noodzakelijk zijn. Volgens de landelijke richtlijn vergt het formeren van een brandweercompagnie 45 minuten.

Gezien de hoeveelheid personeel, materieel en de omvang van het te verwachten effectgebied dienen de bereikbaarheid en de blus/koelwatervoorzieningen vooral op gebiedsniveau te worden beoordeeld. Op basis van het bovenstaande is het restrisico verantwoord te achten, omdat:

  • de woning, bij een fakkelbrandscenario als gevolg van een breuk van de nabijgelegen aardgasleiding, in de meeste gevallen voldoende bescherming zal bieden tegen de hittestraling. Er is slechts een zeer kleine kans dat woning binnen het plangebied door hittestraling toch gaat branden én ontvluchting vanuit de woning vervolgens niet meer op een veilige wijze mogelijk is;
  • het berekende groepsrisico ruim onder de oriëntatiewaarde ligt;
  • de kans op een fakkelbrandscenario heel klein is en dan zeker precies ter plaatse van het plangebied.

Conclusie is dat het plan geen relevante bijdrage aan het groepsrisico levert en dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor het plan.

5.1.7 Waterhuishouding

Wettelijk kader

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan (Wind op Zee buiten 12 nautische mijl en verankering rijksbeleid Deltabeslissingen). Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het NWP is zelfbindend voor het Rijk. Het Rijk is in Nederland verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast.

Vanuit de verantwoordelijkheid voor het watersysteem verankert het Rijk de volgende principes:

  • Integraal waterbeheer: Het kabinet houdt vast aan een integrale aanpak van de wateropgaven, door opgaven op het gebied van waterkwantiteit (waterveiligheid en wateroverlast), waterkwaliteit en gebruik van (zoet) water in natte en droge situaties in samenhang te beschouwen.
  • Afwenteling voorkomen: Het kabinet wil voorkomen dat waterkwantiteits- en waterkwaliteitsproblemen worden afgewenteld in de ruimte en de tijd, zoals het afwentelen van bovenstrooms veroorzaakte waterkwaliteitsproblemen op benedenstrooms gelegen wateren. Omafwenteling te voorkomen,maken beheerders onderling afspraken over acceptabele hoeveelheden en de kwaliteit van het te ontvangen water. Om afwenteling te voorkomen gelden ook de volgende tritsen:
    • 1. vasthouden-bergen-afvoeren
    • 2. schoonhouden-scheiden-schoonmaken
  • Ruimte en water verbinden: Bij de aanpak van wateropgaven en de uitvoering van maatregelen vindt vooraf afstemming plaats met de andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied. Het doel is dat de scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of elkaar versterken. Met deze anpak is het vaak mogelijk het waterbeheer te verbeteren en tegelijk de economie en de leefomgeving te versterken tegen lagere kosten.

Rond het plangebied zijn vanuit het nationaal waterplan geen specifieke maatregelen met betrekking tot het aspect water gepland.

Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021

Aanleg, beheer en onderhoud van riolering is een gemeentelijke taak die zijn wettelijke basis vindt in de Wet milieubeheer. Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) geeft inzicht in de aanleg, tijdige vervanging, verbeteringen, beheer en onderhoud van de riolering en natuurlijk in de kosten van al deze facetten. Het GRP is een verplichting voor gemeenten. In de Bommelerwaard is het GRP sinds 2012 opgenomen in het Water- en Rioleringsplan (WRP).

In 2012 is het WRP voor de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel vastgesteld. Dit plan is voor vijf jaar vastgesteld. Om aan de wettelijke planverplichting te (blijven) voldoen, is in 2017 het nieuwe WRP vastgesteld. Het WRP is het overkoepelend beleidsplan waarin de ambities rondom riolering en water worden verwoord. Dit WRP heeft een voorbeeldfunctie voor meer samenwerking in de waterketen, volgens de afspraak tussen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW).

Het WRP bevat ambities ten aanzien van onder meer de waterkwantiteit en -kwaliteit, ecologie en stedelijk grondwater. In deze waterparagraaf zijn diverse kwantitatieve en kwalitatieve wateraspecten opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan het beleid van het Water- en Rioleringsplan Bommelerwaard 2017-2021.

Beleid waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 “Koers houden, kansen benutten” bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. Dit is voor onderhavig planvoornemen het geval. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Bestemming 'Waterstaat - Waterkering"

Het plangebied is conform het vigerend bestemmingsplan "Alem" gelegen binnen de bestemming "Waterstaat-Waterkering". Waterschap Rivierenland staat in principe geen nieuwe permanente bouwwerken toe in de waterkering (het waterstaatswerk). Naast de bescherming van de stabiliteit van de waterkering, moet er ruimte gereserveerd worden voor een eventuele volgende dijkversterking. Het profiel van vrije ruimte geeft de contouren aan van een eventuele toekomstige dijkversterking. Voor dit plan is op grond van de Keur van het waterschap een watervergunning nodig. Bij het beoordelen van watervergunningsaanvragen voor bouwwerken binnen de in/op een waterkering en bijbehorende beschermingszone, is het belangrijk dat gebouwd gaat worden buiten het profiel van vrije ruimte.

Echter, de dubbelbestemming "Waterstaat-Waterkering" zoals opgenomen in het vigerend bestemmingsplan, is niet meer conform de meest recente Legger van Waterschap Rivierenland. Op basis van de meest recente Legger is het bouwvlak van de woning niet binnen de zone "Waterstaat-Waterkering" gelegen (zie onderstaand figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0013.png"

Situering bouwvlak woning t.o.v. Legger

Met de nieuwe legger is de bouwgrens en het 'leggervlak' een belangrijke om te bepalen onder welke voorwaarden gebouwd kan worden. Daar waar achter de bouwgrens gebouwd wordt (in dit geval ten westen van de bouwgrens), is het 'leggervlak' aan de orde en moet boven het profiel van vrije ruimte worden gebouwd. Als de bebouwing voor de bouwgrens komt te liggen (in dit geval ten oosten van de bouwgrens), mag op maaiveld gebouwd worden en is het profiel van vrije ruimte niet meer van toepassing.

De te realiseren woning en schuur worden voor de bouwgrens gerealiseerd. Hierdoor mag op maaiveld gebouwd worden en is het profiel van vrije ruimte niet van toepassing. Bij het ontwerp van de woning is tevens gewaarborgd dat de kelder niet binnen het profiel vande vrije ruimte wordt gerealiseerd (zie ook Bijlage 1). In de verbeelding van onderhavig wijzigingsplan zal de begrenzing van de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' conform de 'nieuwe' Legger worden overgenomen.

Tot slot geldt dat als onderdeel van onderhavig planvoornemen een afrit aan de dijk wordt gerealiseerd. Dit, omdat de ontsluiting van de woning enkel via de dijk mogelijk is. Voor de aanleg van de afrit aan de dijk wordt tevens een watervergunning aangevraagd.

Gevolgen planvoornemen

Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Hemelwater van terreinverhardingen stroomt bij voorkeur niet direct af op het oppervlaktewater, maar wordt eerst voorgezuiverd door een berm wadi of bodempassage. Daarvoor is op eigen terrein meer dan voldoende ruimte in de laaggelegen achtertuinen bij de woningen.

Ten aanzien van compensatie van verhard oppervlak geldt dat onderhavig plan voorziet in vervanging van bestaande bebouwing door een varkensstal te slopen en een nieuwe woning te realiseren. Onderstaande tabel geeft een overzicht van het huidig verhard oppervlak en het toekomstig huidig oppervlak.

Huidig   Toekomstig   Toe-/afname  
Varkensstal   165 m2   Woning   125 m2   - 40 m2  
    Schuur   50 m2   + 50 m2  
    Verhard   130 m2   + 30 m2  
Totaal   165 m2     305 m2   + 140 m2  

Overzicht huidig verhard oppervlak en toekomstig verhard oppervlak

Per saldo neemt het bebouwde volume in geringe mate toe. Gezien de toename van het verhard oppervlak minder dan 500 m2 bedraagt (140 m2), is compensatie van verhard oppervlak niet aan de orde.

5.1.8 Natuur

In deze paragraaf wordt toegelicht of wijzigingen binnen het plangebied mogelijk leiden tot overtreding van de natuurwetgeving. Staro BV heeft hiertoe een quickscan flora en fauna uitgevoerd (dd. februari 2020, laatst aangepast januari 2021, rapport nr. P20-0031, zie Bijlage 6). Resultaten en conclusies zijn in onderstaande paragrafen overgenomen.

Beschermde gebieden

Natura 2000

Uit de kaarten van de gebiedendatabase op de website van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) blijkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied op circa 1,5 kilometer afstand ten noorden van het plangebied ligt. Dit betreft Natura 2000-gebied Rijntakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0014.png"

Ligging plangebied (zwarte cirkel) ten opzichte van dichtsbijzijnde Natura 2000-gebieden (geel) (bron: Staro rapport nr. P20-0031; https://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000)

Effectbeoordeling

Doordat het plangebied buiten het Natura 2000-gebied ligt, kunnen alleen effecten optreden als gevolg van externe werking. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied en de relatief kleinschalige aard van de voorgenomen plannen is het redelijkerwijs uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebied als gevolg van de voorgenomen plannen. Dit betreft effecten als verdroging, versnippering, verstoring door licht, trilling en geluid.

Als gevolg van de sloop- en bouwwerkzaamheden in het plangebied zal sprake zijn van stikstofemissie. Depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden kan negatieve effecten tot gevolg hebben op de natuurwaarden. De hoeveelheid stikstofdepositie als gevolg van de voorgenomen plannen op Natura 2000-gebieden is bepaald middels een stikstofberekening met het programma AERIUS Calculator. De resultaten van deze berekening zijn als bijlage toegevoegd aan het rapport en aan onderhavige toelichting (d.d. 8 januari 2021, zie Bijlage 7). De resultaten van de berekening laten zien dat de voorgenomen plannen (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel Natura 2000-gebieden niet vereist is.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Natuurgebieden in Nederland zijn erg versnipperd. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN; in provincie Gelderland bestaande uit Gelders NatuurNetwerk en de Groene Ontwikkelingszone) heeft als doel om natuurgebieden te vergroten en met elkaar te verbinden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Vanaf 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor het Natuurnetwerk Nederland.

Uit de kaart Kernkwaliteiten GNN en GO op de website van provincie Gelderland, blijkt dat het plangebied geen deel uitmaakt van het GNN of GO. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het GNN ligt op circa 110 meter ten noorden van het plangebied. Het dichtstbijzijnde gebied wat deel uitmaakt van het GO ligt op enkele meters ten zuiden van het plangebied. De ligging van het GNN in de omgeving van het plangebied is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1213-ON01_0015.png"

Ligging plangebied (zwarte lijn) ten opzichte van het NNN (bron: Staro rapport nr. P20-0031)

Effectbeoordeling

Het plangebied behoort niet tot het GNN of GO, maar ligt er wel dicht in de buurt. Gezien de relatief kleinschalige aard van de voorgenomen plannen is het uit te sluiten dat de voorgenomen plannen een (significant) negatief effect hebben op de kernkwaliteiten van het NNN. Dit betreft effecten als verdroging, versnippering, verstoring door licht, trilling en geluid.

Conclusie

Gezien de relatief kleinschalige aard van de voorgenomen plannen en de afstand tot Natura 2000-gebieden is uit te sluiten dat negatieve effecten ontstaan op Natura 2000-gebieden als gevolg van effecten zoals verdroging, versnippering, verstoring door licht, trilling en geluid. Uit een uitgevoerde stikstofberekening met het programma AERIUS calculator (zie Bijlage 7) blijkt dat de voorgenomen plannen (tijdelijke realisatiefase en de gebruiksfase) niet leiden tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten ten gevolge van stikstof op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden kunnen worden uitgesloten, waardoor een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming onderdeel Natura 2000-gebieden niet vereist is.

De voorgenomen plannen hebben door de relatief kleinschalige aard van de werkzaamheden geen (significant) negatief effect op de kernkwaliteiten van het GNN.

Beschermde soorten

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die zijn beschermd onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. Het is uit te sluiten dat in het plangebied beschermde flora, vlinders, libellen, kevers, weekdieren, reptielen en vissen voorkomen. Wel geldt voor alle aanwezige soorten in het plangebied de algemene zorgplicht.

Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vogels en de bomen en struiken zijn geschikt als nestgelegenheid. De schuur is ongeschikt voor de gebouwbewonende vogelsoorten, huismus, gierzwaluw en uilen. De werkzaamheden hebben geen significant negatief effect op foerageergebied van vogels. In en om het plangebied blijft voldoende geschikt foerageergebied aanwezig. Bij het snoeien of kappen van bomen en struiken kunnen nesten worden vernietigd en broedende vogels worden verstoord. Gedurende het broedseizoen zijn nesten strikt beschermd. Het snoeien of kappen van bomen en struiken (indien nodig) moet worden uitgevoerd wanneer geen broedgeval aanwezig is en buiten het broedseizoen van vogels.

Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied kan door vleermuizen gebruikt worden als foerageergebied. In het plangebied zijn geen vliegroutes aanwezig. De schuur biedt voor vleermuizen geen geschikte verblijfplaatsen. De werkzaamheden hebben geen significant negatief effect op foerageergebied van vleermuizen. In en om het plangebied blijft voldoende geschikt foerageergebied aanwezig.

Soorten van paragraaf 3.3 van de Wet natuurbescherming

Bastaardkikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander kunnen het plangebied gebruiken als land- en overwinteringshabitat. Bij het verwijderen van kruidachtige vegetatie en bij graafwerkzaamheden in de tuin kan het land- en overwinteringshabitat worden vernietigd en individuen worden verstoord of verwond.

Algemene (spits)muizen, egel en konijn kunnen het plangebied gebruiken als

onderdeel van het leefgebied. Bij het slopen van de schuur en bij het herinrichten van de tuin gaan mogelijk verblijfplaatsen van muizen en egels verloren. Bij het herinrichten van de tuin is het leefgebied van algemene (spits)muizen, egel en konijn tijdelijk verstoord. In en om het plangebied blijft voldoende geschikt leefgebied aanwezig.

Voor bovengenoemde amfibieën en grondgebonden zoogdieren geldt bij ruimtelijke ingrepen in provincie Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Voor het verstoren van deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt altijd de Algemene zorgplicht. Om het verwonden van dieren te voorkomen kan bij het verwijderen van de vegetatie en bij het verwijderen van opgeslagen materialen in de schuur één kant op worden gewerkt, zodat aanwezige dieren kunnen vluchten.

Incidenteel kunnen bunzing, haas, steenmarter en wezel het plangebied doorkruisen. Het plangebied heeft voor deze soorten geen essentiële verbindende functie. De werkzaamheden hebben geen significant negatief effect op bunzing, haas, steenmarter en wezel, in en om het plangebied blijft voldoende geschikt leefgebied aanwezig. Het plangebied is voor deze soorten geen essentieel onderdeel van het leefgebied.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen plannen niet leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits bomen en struiken worden gekapt of gesnoeid buiten het broedseizoen van vogels en wanneer geen broedgeval aanwezig is. Tevens geldt altijd de Algemene zorgplicht.

5.1.9 Archeologie

Als wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.

Sinds 1 september 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta uit 1992. De Wamz is in zijn geheel opgenomen in de Monumentenwet 1988 (Mw art. 38 t/m 60). In de Wamz is vastgelegd dat Rijk, provincies en gemeenten in ruimtelijke plannen rekening houden met het aspect 'archeologie'. De wet beoogt het archeologische erfgoed in hoofdzaak in situ te beschermen.

Ter plekke van de planlocatie is geen sprake van een archeologische dubbelbestemming. Ook is op basis van de huidige kennis geen archeologische verwachtingswaarde in het gebied aan de orde. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

5.1.10 Cultuurhistorie

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg in werking getreden. Als gevolg van de MoMo is het Bro (artikel 3.6.1, lid 2) gewijzigd. In een bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, rekening is gehouden. Ook de facetten historische bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Binnen het plangebied zelf is geen sprake van cultuurhistorische elementen. Het plan grijpt tevens niet in op mogelijke cultuurhistorische lijnen en groenelementen in de omgeving van het plangebied. Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt vooronderhavig plan.

5.1.11 Leidingen

Door het plangebied lopen geen boven- en/of ondergrondse leidingen. Wel loopt ten zuiden van het plangebied een gasleiding van Gasunie. Het effect van deze gasleiding ten aanzien van externe veiligheid is besproken en beoordeeld in paragraaf 5.1.6. Geconcludeerd wordt dat het aspect leidingen geen belemmering vormt voor het plan.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is geen partner bij de realisatie van dit bouwplan en draagt geen financieel risico. Alle kosten (inclusief de kosten voor de ruimtelijke planprocedure) zullen worden vergoed door de initiatiefnemer.

Het door initiatiefnemer in samenspraak met de gemeente (ruimtelijke ordening en milieu) en waterschap opgestelde stedenbouwkundige plan toont in afdoende mate aan dat op een goede wijze gekomen wordt tot een binnenstedelijke transformatie zoals de gemeente dat beleidsmatig wenst op deze locatie.

De gemeente en initiatiefnemer zullen onderling bindende afspraken maken over de termijn waarbinnen en de wijze waarop de bebouwing plaats zal vinden. Een exploitatieplan is in het kader van voorliggend plan niet noodzakelijk.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpwijzigingsplan zal voor een ieder zes weken ter inzage liggen. Belanghebbenden zijn in die periode in de gelegenheid gesteld om hun zienswijzen kenbaar te maken tegen het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Wijzigingsplan

Voorliggend bestemmingsplan betreft een wijzigingsplan. Dit betekent dat de regels uit het moederplan, in dit geval het bestemmingsplan “Alem” van de gemeente Maasdriel, van overeenkomstige toepassing is. In de regels is een verwijzing naar de regels van het moederplan opgenomen. Alleen voor zover dat nodig is in verband met een goede ruimtelijke ordening, worden er aanpassingen in deze regels verricht.

6.2 Bestemmingen

In het plan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

  • de enkelbestemming 'Wonen' in combinatie met een bouwvlak met bouwaanduiding 'vrijstaand' en maatvoering 'maximum goothoogte: 6m'
  • de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'
  • de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding'
  • de gebiedsaanduiding 'wro-zone - bebouwd gebied'
  • de bouwaanduiding 'bijgebouwen'