direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Well herziening 2020, Maaijenstraat ong.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0263.BP1209-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente wil op het voormalige terrein van korfbalvereniging de Maaskanters maximaal 16 nieuwe woningen realiseren. De ontwikkeling van de woningen op deze locatie past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie en gewenst is, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Maaijenstraat, aan de rand van Well. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0002.png"

Ligging plangebied in de omgeving, plangebied in rood (bron: openstreetmap.nl)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westkant van de bebouwde kom van Well, aan de rand van het dorp. Ten noorden en westen van het plangebied ligt het terrein van voetbalvereniging WSV Well. Ten zuiden en oosten van het plangebied liggen woonwijken. Het plangebied is ontsloten door de Maaijenstraat, die langs de oostkant van het plangebied loopt.

Tot voor kort werd deze locatie gebruikt door korfbalvereniging de Maaskanters. Het terrein wordt al enige tijd niet meer gebruikt, en de bebouwing die hier stond is gesloopt. Het terrein bestaat nu uit een open grasveld, gescheiden van de woningen aan de Maaijenstraat door een watergang. Onderstaande luchtfoto geeft de huidige situatie weer. De bebouwing op deze foto is inmiddels verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0003.png"

Luchtfoto plangebied, plangebied in rood (bron: pdok.nl)

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden in het plangebied 16 nieuwe woningen gerealiseerd. Deze bestaan uit vrijstaande woningen, twee-onder-een-kap woningen, patiowoningen en rijwoningen. De watergang langs de Maaijenstraat wordt uitgebreid met een vijver ter hoogte van de ontsluiting van het plangebied. Het gebied wordt ontsloten door een inrit op de Maaijenstraat. Aan de noordwestzijde en de zuidoostzijde van het plangebied worden openbare parkeerplaatsen ingericht voor de bewoners van de rijwoningen en de bezoekers. Onderstaande afbeelding geeft de toekomstige situatie weer. De woningen zijn met de voorgevels naar het midden van het plangebied gericht. Door de ligging van de ontsluiting en de vijver is het gebied open naar de woningen aan de Maaijenstraat, wat de verbinding tussen de twee gebieden versterkt. De woningen zijn gesitueerd op ruime kavels en veel van de openbare ruimte in het plangebied is groen ingericht, om het gebied een open, groene uitstraling te geven. Alle woningen, met uitzondering van de rijwoningen, hebben een of twee parkeerplaatsen op eigen terrein. Voor de rest van de parkeerbehoefte in het gebied zijn twee openbare parkeerterreinen aangelegd. De woningen aan de noord- en westzijde krijgen in verband met het geluid van de sportvelden een geluidwerende erfafscheiding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0004.png"

Uitsnede Beeldkwaliteitsplan

Om een goede inrichting van het gebied teweeg te brengen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan zijn richtlijnen opgenomen voor de ligging van de woningen, maar ook onder andere het architectonisch ontwerp en het materiaal- en kleurgebruik van de woningen. Het volgen van deze richtlijnen wordt voorwaardelijk verplicht gesteld voor het bouwen van woningen in het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan is opgenomen als bijlage 1 van de regels van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.

Ladder duurzame verstedelijking

De met dit bestemmingsplan beoogde ontwikkelingen omvat meer dan 12 woningen en is daarom Ladderplichtig. De locatie waar de beoogde ontwikkeling van de woningen plaatsvindt kan op grond van de huidige bestemming (sport) binnen het bestemmingsplan 'Well en Wellseind' worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Er is daarom geen sprake van nieuw ruimtebeslag.

De onderliggende woningbouwontwikkeling is niet opgenomen in het in 2016 vastgestelde woningbouwprogramma 2015-2025. Ter voorbereiding op de actualisering van het woningbouwprogramma in 2020 is in 2018/2019 een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er in de vier kleine kernen, waaronder Well vanaf 2018 behoefte is aan gemiddeld 20 tot 40 woningen per kern. In Well zijn vanaf 2018 slechts 4 woningen gerealiseerd. Met het onderliggende plan wordt voorzien in de behoefte aan sociale huurwoningen en koopwoningen, in de overeenkomstig het woningbehoefteonderzoek gewenste prijssegmenten. Daarmee kan gesteld worden dat de beoogde woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte. Dit wordt nog extra onderbouwd door de betrokkenheid en de reacties van de bewoners uit Well in het participatieproces. Gezien het voorgaande kan gesteld worden dat de beoogde woningbouwontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame ontwikkeling

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat stedelijke ontwikkelingen in beginsel plaats vinden in bestaande gebouwen, in bestaand stedelijk gebied of door herstructurering. Het plangebied ligt aan de rand van het bestaand stedelijk gebied. Gezien het aantal woningen dat hier wordt ontwikkeld is hier sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in het bestaand stedelijk gebied. Uit een woningbehoefteonderzoek van de gemeente Maasdriel blijkt dat er een dringende behoefte is naar 20 tot 40 woningen in de kern Well. Met dit initiatief wil de gemeente in die behoefte voorzien (zie ook paragraaf 3.1)

Het perceel ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk (GNN), de Groene Ontwikkelingszone (GO) of Natura 2000-gebieden. Het plan past daarmee binnen de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening Gelderland.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Maasdriel

In de structuurvisie zijn alle relevante beleidsterreinen samengevoegd. Zodoende wordt de speelruimte voor de gemeente zichtbaar. Voor de onderhavige ontwikkel locatie is in de structuurvisie een gemotiveerde onderlegger beschreven.

Zo geeft de Structuurvisie Gelderland 2005 aan dat de sportvelden al zijn opgenomen als potentiële uitbreidingslocatie. Het dorp Well wordt omschreven als bebouwd gebied in een waardevol landschap. Bij de uitwerking dient dit als aandachtspunt meegenomen te worden. Ook de zoekzones van de deeluitwerking Regio Rivierenland geven aan dat de contour om Well ruimte biedt voor kleinschalige nieuwe ontwikkelingen aan de noord- en oostzijde van de kern. Nadrukkelijk wordt hier gewezen op het behoud van de kleinschalige karakters van het dorp. De stedenbouwkundige structuur dient gerespecteerd te worden.

De voormalige Structuurvisie Plus bevestigt bovenstaande inzichten. Deze stelt dat de inbreidingslocaties voor Well in feite beperkt zijn tot het bebouwen van de sportvelden. De haalbaarheid is afhankelijk van mogelijke overlast als gevolg van varkenshouderij Schuttershof ten noorden van de voetbalvelden.

De visie Maasdriel 2020+ gaat ook uit van bescheiden inbreiding en verdichting aan de randen van Well. Het principe van: "wonen in rust, ruimte en groen" dient leidraad te zijn. Deze doelen zijn in de huidige structuurvisie overgenomen.


De keuze om woningen te bouwen op de vrijgekomen locatie van de korfbalvereniging wordt van meerdere kanten onderbouwd. Een verkaveling dient met respect voor de omgeving plaats te vinden.

3.3.2 Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020

De Woonvisie Bommelerwaard 2016-2020 is op 7 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Maasdriel. Deze woonvisie is opgesteld in samenwerking met de gemeente Zaltbommel.

Woningmarkt

Het woningbouwprogramma 2015-2025 gaat uit van een woningbehoefte gebaseerd op autonome groei en een positief vestigingssaldo. In het verleden was er niet altijd sprake van een positief vestigingssaldo. Dit ontstaat onder meer wanneer er onvoldoende nieuwe passende woningen in de gemeente gerealiseerd worden. Huishoudens vertrekken dan noodgedwongen naar elders. Sinds 2017 kent Maasdriel een positief vestigingssaldo, wat zowel door binnenlandse als buitenlandse migratie gerealiseerd is.

Passende Woningvoorraad

Het aantal huishoudens groeit de komende jaren in de gemeente. Deze trend is ook te zien in de regio Rivierenland als geheel, waar eveneens sprake is van huishoudensgroei in de komende jaren. Dit betekent dat er in de komende jaren ruimte is voor nieuwe woningen. Van belang is dat nieuwe woningen goed aansluiten bij de vraag op basis van de uitkomsten van het Woningbehoefteonderzoek en de feitelijke marktvraag. Hiervoor is het nodig om de huidige woningbouwplannen zorgvuldig te monitoren op behoefte. Bij nieuwe plannen is het belangrijk dat zowel kwantitatief als kwalitatief naar behoefte wordt gebouwd.

Overige thema's

Naast de voorgenoemde thema's is in de woonvisie ook aandacht voor de kwaliteit van bestaande woningen. Hierbij wordt gepleit voor meer flexibiliteit en diversiteit. Verder komen de thema's welzijn en zorg en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving nog aan bod. Vanwege de verwachtte toename van de ondersteuningsvraag van senioren als gevolg van de vergrijzing moeten woningen en de omgeving hier op worden aangepast. Voorzieningen moeten bijvoorbeeld voor iedereen toegankelijk zijn en zich in de nabijheid van de woonomgeving bevinden.

3.3.3 Woningbouwprogramma 2015-2025

De gemeente Maasdriel heeft het Woningbouwprogramma gemeente Maasdriel 2015-2025 (vastgesteld op 14 april 2016). De woningbouwprojecten zijn in eerste instantie ingedeeld naar juridische status. Van de plannen in voorbereiding is gekeken welke al in de ontwerpfase zaten. Dan resteert een categorie 'potentiële capaciteit'. Gekeken is wat daarvan nog reëel en wenselijk is. Het woningbouwprogramma omvat 1.063 woningen. Hiervan zijn bijna 100 woningen pas na 2025 gepland. Daarnaast is er nog een reservecapaciteit (zachte, onzekere plannen) van ongeveer 470 woningen. In de toekomst moet op de kwalitatieve samenstelling van de projecten gestuurd moeten worden zodat voldaan wordt aan de behoeften.

In dit plan worden 16 nieuwe woningen gerealiseerd in de gemeente Maasdriel. Deze zijn niet opgenomen in het lopende woningbouwprogramma 2015-2025, maar worden gebouwd in vervolg op het in 2018 uitgevoerde woningbehoefteonderzoek Bommelerwaard. Dit plan past binnen de resultaten van dit woningbehoefteonderzoek en zal bij de actualisatie van het woningbouwprogramma hierin worden opgenomen.

3.3.4 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Well en Wellseind', vastgesteld op 1 maart 2012. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Sport'. Onderstaande afbeelding geeft het plangebied binnen het huidige bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0005.png"

Uitsnede bestemmingsplan, bestemmingsplan in rood

Het ontwikkelen van woningen is binnen de bestaande bestemming niet mogelijk. Omdat deze ontwikkeling wel passend is op deze locatie en past binnen het beleid is besloten om dit bestemmingsplan te herzien.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Om aan te tonen dat de kwaliteit van de bodem passend is bij het toekomstig gebruik is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 1. Het rapport concludeert dat op de locatie licht verhoogde achtergrondwaarden van barium en nikkel aanwezig zijn. Ook is in de bodem een lichte verontreiniging met kobalt en cadmium aangetroffen. Deze verontreiniging is echter zodanig licht dat deze geen negatieve gevolgen heeft voor het toekomstig gebruik. Het plangebied is vanuit een milieuhygiënisch oogpunt geschikt voor de toekomstige ontwikkeling.

Hiermee is de uitvoerbaarheid van het plan op het gebied van het aspect bodem aangetoond.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15558030 (aan de Bergsche Maasdijk ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   18,7 µg/m3   18,3 µg/m3   11,2µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

In het plan worden 16 nieuwe woningen gerealiseerd. Voor woningbouwprojecten van minder dan 1.500 woningen wordt aangenomen dat deze de genoemde grenswaarde van 3% niet overschrijden. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde. Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidsgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai en industrielawaai. Onder industrielawaai wordt in dit plan verstaan het geluid van de nabijgelegen voetbalvelden. Om de mogelijke geluidhinder van deze bronnen in kaart te brengen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 2. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek genoemd. Voor aanvullende of gedetailleerde informatie wordt verwezen naar de bijlage.


Wegverkeerslawaai

De geluidbelasting door wegverkeer op de Maaijenstraat bedraagt ten hoogste 48 dB na aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel van de woningen. Voor wegverkeer op de Wellsedijk bedraagt dit ten hoogste 39 dB. Het wegverkeer op de Weigraaf overschrijdt evenmin de voorkeursgrenswaarde met een geluidsbelasting van ten hoogste 31 dB na aftrek. De geluidbelasting door wegverkeer op de Dorpstraat bedraagt ten hoogste 33 dB na aftrek op de hoogst geluidbelaste gevel van de woningen. In geen van de gevallen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Geluid sportvelden

De geluidbelasting (langtijdgemiddeld en maximaal) op de nieuw te bouwen woningen t.g.v. activiteiten op de voetbalvelden ligt hoger dan de richtwaarden voor een woongebied. Dit geldt eveneens bij de bestaande woningen aan de oost- en zuidzijde van de velden. Ook hier zal niet aan de eisen worden voldaan.

Trainingen

De trainingen, welke op het kleine driehoekige veld westelijk van de nieuwe woningen plaatsvinden, leiden in de avond tot geluidbelastingen van hooguit 50 dB(A) – een overschrijding van 10 dB(A) – met pieken tot 72 dB(A) (overschrijding van 12 dB(A)). Deze overschrijdingen komen vooral voor in het winterseizoen, wanneer het kleine driehoekige veld moet worden ingezet in verband met de aanwezige lichtmasten

Wanneer de trainingen niet op de zuidelijke helft van veld 1 en het driehoekige trainingsveld plaatsvinden kan wel aan de geluidseisen worden voldaan. Dat is in de zomer bij voldoende licht in de avond goed mogelijk. De piekniveaus op begane grond niveau ( in de tuin)komen niet boven de 65 dB(A) in de avond, d.w.z. op aanvaardbare waarden.

Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet is onderzoek uitgevoerd naar piekniveaus (Peutz 2016 ). Nieuwe technische inzichten zorgen er naar verwachting voor dat de piekniveaus in de nieuwe Omgevingswet minder zwaar beoordeeld worden omdat de ervaring leert dat hinder t.g.v. pieken afhankelijk is de aard van het geluid (schrikreacties), de associaties en gewenning1 Trainingen zullen voorspelbare geluiden opleveren waaraan omwonenden kunnen wennen.

Wedstrijden

Met name de wedstrijden leiden tot gemiddelde en maximale geluidniveaus die hoog liggen: 52 dB(A) overdag respectievelijk 77 dB(A) overdag (buiten punt 13: 50 respectievelijk 72 dB(A)). Dit is het gevolg van de geluidemissie van de scheidsrechter (fluiten). Wanneer er minder wedstrijden worden gespeeld (dan de 6 uur op beide velden, waarvan uit is gegaan) dan liggen de gemiddelde niveaus lager maar blijven de piekniveaus onverminderd hoog. Wanneer voor de westgevel van de rijwoningen uitgegaan wordt van een dove gevel kan aan de richtwaarden worden voldaan. Voorgesteld wordt om de wedstrijden als uitzondering te beschouwen. Wanneer men aan de richtwaarden voor een woongebied wenst te voldoen kan enkel aan de normen voldaan worden met geluidschermen hoger dan 5m of moeten de woningen op fors grotere afstand van de sportvelden komen te liggen.

Conclusie

Het geluid als gevolg van het wegverkeer levert geen bezwaren op voor de ontwikkeling. De geluiden van de sportvelden zijn maatgevend voor deze locatie. Zowel geluid afkomstig van trainingen op het driehoekige trainingsveld (doordeweekse avond) als van de wedstrijden (weekend overdag) komen uit boven de gewenste niveaus. Oplossingen zoals het verplaatsen van de woningen of het plaatsen van geluidschermen van 5m of hoger zijn niet mogelijk of vanuit stedenbouwkundig oogpunt ongewenst. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat de voetbalvelden op termijn verdwijnen of dat wedstrijden op een andere plek plaats zullen vinden bijvoorbeeld als gevolg van fusie van 2 clubs (zoals dat ook bij de korfbal heeft plaats gevonden). Momenteel is dit niet het scenario waar vanuit wordt gegaan. Om toch een acceptabel leefklimaat voor de nieuw te realiseren woningen te garanderen worden de tuinen welke langs de sportvelden gelegen zijn (west- en noordzijde plangebied) voorzien van een 2 meter hoge groene geluidwerende erfafscheiding (bijv. geluidsschermen met kokosvezel) zodat eventuele hinder van trainingen of wedstrijden op de begane grond en in de tuin zo veel mogelijk beperkt wordt. Daarnaast wordt de westgevel van de rijwoningen uitgevoerd als dove gevel. Verder zal in de regels voorwaardelijk verplicht worden dat de woningen voldoende geluidwerende maatregelen hebben om de geluidsbelasting ten gevolge van de aangrenzende sportvelden in de verblijfsgebieden van de woning te beperken tot 33 dB.

Met bovengenoemde voorzieningen wordt de ontwikkeling t.a.v. het aspect akoestiek uitvoerbaar geacht.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfsklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel. Op 16 december 2010 heeft de gemeenteraad de 'Verordening geurhinder en veehouderij' opgesteld, waarin voor meerdere gebieden in de gemeente Maasdriel een aangepaste maximale toegestane geurbelasting wordt gesteld. Ook is de richtafstand voor vaste afstandsdieren vastgesteld op 50 meter binnen de bebouwde kom, en 25 meter buiten de bebouwde kom. Deze regels zijn leidend boven de regels van de Wgv.

Planspecifiek

Het plangebied bevindt zich op circa 135 meter van varkenshouderij Schuttershof gevestigd aan de Maaijenstraat 38 te Well. Het plangebied maakt deel uit van een deelgebied uit de geurverordening, namelijk het gebied 'Sportvelden te Well'. Volgens de gemeentelijke geurverordening is op deze deellocatie een geurbelasting van maximaal 6,0 odourunits per m3 lucht toegestaan. In deze geurverordening wordt vastgesteld dat op het plangebied de geurbelasting minder dan 3 odourunits per m3 lucht bedraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0007.png"

Uitsnede Geurverordening, Locatie 2, Sportvelden te Well

De geurcirkel van boerderij Schuttershof is in dit geval dus geen beletsel om het plangebied te ontwikkelen tot woningbouwlocatie. De gebruiks- en uitbreidingsmogelijkheden van de varkenshouderij worden niet beperkt door de komst van de nieuwe woningen. Deze zijn al beperkt door de aanwezigheid van bestaande woningen dichterbij.

De normen zoals vastgesteld in de gemeentelijke geurverordening zijn onderbouwd met de 'Gebiedsvisie Geurhinder en veehouderij Gemeente Maasdriel'. In deze gebiedsvisie zijn potentiële woningbouwlocaties onderzocht, waaronder het plangebied. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is destijds beoordeeld als 'goed tot redelijk goed'. Sindsdien zijn zowel wetgeving als veehouderijen gewijzigd. Om het woon- en leefklimaat vanwege geur uit veehouderijen te bepalen is de achtergrondwaarde van geur berekend. De uitvoer van de berekening is opgenomen in bijlage 3. In een straal van 2 km rond het plangebied zijn meerdere veehouderijen gelegen in zowel de provincie Gelderland als de provincie Noord-Brabant. Deze veehouderijen zijn ingevoerd in het rekenmodel V-stacks gebied 2010. In het model zijn 7 rekenpunten ingevoerd, de receptoren. Deze bevinden zich op de rand van het plangebied, in alle windstreken.

Op basis van de in de gebiedsvisie opgenomen tabel 4.2: Beoordeling leefklimaat moet worden geconcludeerd dat binnen het plangebied een matig woon en leefklimaat aanwezig is. Dit wordt veroorzaakt door de voorgrondbelasting. Met het verhogen van de maximale geurnorm voor het plangebied tot 6,0 OUE heeft de gemeenteraad een lager woon- en leefklimaat geaccepteerd, namelijk een tamelijk slecht woon- en leefklimaat. De conclusie is dat het woon- en leefklimaat in het plangebied wat betreft geur acceptabel is.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Licht

Kunstmatige verlichting kan hinder geven voor mens en natuur. Hinder bij mensen ontstaat wanneer men zich niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, terwijl er wel behoefte aan is. Bijvoorbeeld om te kunnen rusten of slapen. Bij de beoordeling van lichthinder voor mensen wordt er een afweging gemaakt tussen maatschappelijke belangen (veiligheid op straat of bijvoorbeeld bruikbaarheid sportvelden) en de hinderbeleving.

Planspecifiek

Doordat de naastgelegen voetbalvelden 's avonds ook gebruik worden kan hinder ontstaan voor de nieuw te realiseren woningen. Het oostelijke veld is het hoofdveld en heeft geen verlichting. Er zijn ook geen plannen om het hoofdveld in de toekomst te verlichten. Dit veld is dan ook niet meegenomen in het onderzoek. Om die reden heeft Oostendorp Nederland b.v. een lichthinderonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zijn hieronder weergegeven, de volledige rapportage is als bijlage 4 bij de toelichting opgenomen.

Door de commissie lichthinder van de NSVV is een algemene richtlijn met grenswaarden voor lichthinder van omwonenden van sportveld- en terreinverlichting gepubliceerd. In de richtlijn wordt gesproken van een maximale Ev van 10 lux, gemeten op een hoogte van 1,80 meter. De gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de nieuwe woningen voldoen aan deze criteria, met een maximale Ev van 4,44 Lux. De tweede parameter is de lichtintensiteit, waarvoor een maximale grenswaarde van 10.000 cd wordt opgegeven. De gevonden maxima van 39.838 voldoet niet aan de grenswaarde. Geconcludeerd wordt dat met de huidige armaturen de nieuw te realiseren woningen hinder ondervinden van verlichting van het sportcomplex.

Vanwege de lichthinder is door Oostendorp Nederland b.v. een oplossing gezocht middels toepassing van vernieuwende LED-armaturen. De resultaten hiervan zijn als bijlage 5 bij de toelichting opgenomen.

Wanneer deze nieuwe armaturen toegepast worden voldoen de gevonden lichtwaarden op de onderzochte gevels van de woningen aan de gestelde maxima met een maximum waarde van 2,12 lux. Ook voor de lichtintensiteit (max 10.000 cd) wordt met een maximum waarde van 6.695 voldaan aan de grenswaarde.

Met het voorstel van Oostendorp Nederland bv. is aangetoond dat het mogelijk is om de de verlichting zodanig aan te passen dat de lichthinder op de woningen binnen de genoemde grenswaarden blijven. Om deze reden is in artikel 6.2.7 van de planregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarin het bouwen van woningen alleen is toegestaan indien de lichthinder op de woningen, als gevolg van de lichtmasten, binnen de grenswaarden van de NSVV richtlijn blijft. Daarmee is het initiatief uitvoerbaar.

4.1.6 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Ten noordoosten van het plan liggen meerdere bedrijfskavels. Volgens het vigerende bestemmingsplan zijn op deze locaties bedrijven van milieucategorie 1 of 2 toegestaan, dan wel bestaande bedrijven van categorie 3. De richtafstanden van een bedrijf met milieucategorie 1 en 2 bedraagt maximaal 30 meter. De dichtstbijzijnde bedrijfskavel ligt op meer dan 30 meter van de meest noordwestelijke woning. Op deze bedrijfskavels bevinden zich geen bestaande bedrijven met milieucategorie 3. Op basis van de toegestane milieucategorieën zullen deze bedrijfskavels het woon- en leefklimaat in het plan niet aantasten. Daarnaast liggen er andere woningen op een kortere afstand van het plan dan de nieuwe woningen. Het toestaan van deze woningen zal de bestaande bedrijven dus niet hinderen in de bedrijfsvoering, of toekomstige bedrijvigheid blokkeren. Verder liggen er geen bedrijven in de omgeving van het plangebied op een dusdanige afstand van het plan dat deze het goede woon- en leefklimaat kunnen schaden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.7 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0008.png"

Screenshot risicokaart.nl, plangebied rood omcirkelt

Uit bovenstaande kaart is op te maken dat er geen externe veiligheidsrisico's in de omgeving van het plan aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en het water, of binnen het invloedsgebied van een buisleiding. Het plangebied ligt niet binnen de meest relevante zone voor het groepsrisico (de 200 meter zone) van de (spoor-)wegen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

4.1.8 Volksgezondheid

De dichtstbij het plangebied gelegen veehouderij is de veehouderij aan de Maaijenstraat 38 te Well. Het betreft hier een gemengd bedrijf met rundvee en een biologische varkenshouderij voor 622 vleesvarkens. De afstand is ca. 144 meter. De overige veehouderijen bevinden zich op meer dan 450 meter. Het gaat hier met name om rundveebedrijven (melkvee, jongvee en vleeskalveren) waar alleen de Bernseweg 17 te Well daarnaast 50 schapen houdt. Deze schapen worden op een afstand van ongeveer 575 meter van het plangebied gehouden.

Het plangebied ligt niet in een gebied waar 15 veehouderijen binnen 1 km rond het plangebied aanwezig zijn. Het VGO-onderzoek (Veehouderij en gezondheid omwonenden, RIVM rapport 2016-0058), stelt dat een verminderde longfunctie bij mensen die veel veehouderijen in de directe omgeving hebben. Dit is niet het geval bij onderhavig plangebied.

Volgens het genoemde RIVM rapport komt longontsteking met name meer voor in gebieden met pluimveebedrijven en geitenhouderijen. Rond het plangebied zijn deze bedrijven niet aanwezig.

Endotoxines zitten op de grovere fijnstofdeeltjes. Deze deeltjes vallen dichter bij de emissiebron neer dan de kleinere deeltjes. Vanwege de afstand tot veehouderijen is het risico vanwege endotoxines aanvaardbaar.

Elke veehouder behoort de algemene hygiënemaatregelen te treffen. Dit is van belang om te voorkomen dat de dieren op het veehouderijbedrijf ziek worden. Deze matregelen zorgen er ook voor dat minder zoönosen naar buiten treden. Mede vanwege de afstand tot veehouderijen en de te treffen hygiënemaatregelen op de veehouderijen is het risico van zoönosen op het plangebied aanvaardbaar.

Gezondheidsklachten kunnen op optreden wegens andere milieuaspecten, zoals geur en fijnstof. Op de planlocatie zijn deze aspecten onvoldoende aanwezig om te concluderen dat er sprake is van grote nadelige gevolgen voor het milieu.

Geconcludeerd moet worden dat eventuele gevolgen op de gezondheid van toekomstige bewoners aanvaardbaar zijn. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect gezondheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.

Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.

Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden. Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.

Er moet voldoende berging zijn bij extremere omstandigheden. Voor ontwikkeling met een toename van verhard oppervlak tot 5.000 m² kan een standaardberekening worden toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een maatgevende bui die eenmaal in de 10 jaar voorkomt. Vuistregel daarbij is dat 436 m³ waterberging per hectare verhard oppervlak nodig is. Uit deze vuistregel volgt de volgende berekening:

Benodigde compensatie = Toename verhard opp (in m²) * 0,0436


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Watertoets

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er meerdere beschermde waterkeringen en watergangen in het plangebied liggen. Het resultaat van deze watertoets is opgenomen in bijlage 6. Gezien de waterbelangen in het plangebied, is het bestemmingsplan in het vooroverleg besproken met het Waterschap Rivierenland. Het Waterschap heeft een positief advies gegeven voor dit plan. Het nieuwe water en de wadi's worden aangemerkt als B- watergangen. De gemeente is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van deze.

Hemelwater

Benodigde waterberging

Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Bij de aanvraag van de vergunning voor het bouwen is pas bekend hoeveel verhard oppervlakte er gerealiseerd wordt. Mede daarom betreft de in deze paragraaf berekende waterberging een schatting. De verharding in het plan zal met 4643 m2 toenemen. Om deze toename van de verharding te compenseren, wordt 203 m2 aan open water aangelegd in het plangebied. Daarnaast worden wadi's worden aangelegd om 392 m3 aan water op te vangen.

Toename verharding: 4643 m² = 0,46 ha

----------------------------------------------------------------------------------------

T=10 Graven van open water (minimaal 1 m diep):

436 m³/ha

0,46 x 436 m³ = 201 m³ / 0,3 (max. peilstijging) = 669 m²

Plan voorziet in 203 m² (128 m² + 75 m²) nieuw 'open' water

---------------------------------------------------------------------------------------

Restopgave: 669 m² - 203 m² = 466 m²

466 m² x 0,3 m = 140 m³

140 m³ / 436 m³/ha = 0,32 ha (toename verharding)

---------------------------------------------------------------------------------------

T=100 Wadi (gemiddeld minimaal 0,54 m diep)

664 m³/ha

0,32 ha x 664 m³/ha = 213 m³

Oppervlakte Wadi = 392 m² (324 m² + 68 m ²)

Minimale diepte: 213 m³ / 392 m² = 0,54 m

De wadi's worden uitgevoerd als een wadi van 68 m2 met een diepte van 1 meter, en een wadi van 324 m2 met een diepte van 0,5 meter. Hiermee wordt in de waterberging voorzien. De inrichting van de nieuwe waterberging is opgenomen in bijlage 7.

Met deze waterberging wordt het plan uitvoerbaar geacht. Wel is voor de wijzigingen aan de watergangen in het gebied een watervergunning nodig. De definitieve uitwerking van de waterberging wordt opgenomen bij de aanvraag van de watervergunning.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor het plan is een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd om het effect van de beoogde ontwikkeling op de beschermde flora- en fauna en de beschermde natuurgebieden vast te stellen. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 8. De resultaten en conclusies van het onderzoek zij hieronder beschreven.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000-gebied of in het Gelders Natuur Netwerk. Het plan ligt op 400 meter van de dichtstbijzijnde locatie van het Gelders Natuur Netwerk en op 6,6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Deze afstand is per definitie te groot om negatieve effecten op het gebied te veroorzaken, waaronder stikstofdepositie. Volgens de worst case scenario's van de Omgevingsdienst Rivierenland kan de realisatie van 15 woningen leiden tot stikstofdepositie op natuurgebieden tot 4,5 kilometer van het plangebied. Aangezien het plangebied van dit initiatief op 6,6 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt, wordt geen stikstofdepositie op dit gebied als gevolg van het plan verwacht.

Soortenbescherming

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Wel is het plangebied mogelijk geschikt leefgebied voor verschillende niet-beschermde soorten. Voor deze diersoorten geld een Algemene zorgplicht. In het plan is een lijst met maatregelen opgenomen die men tijdens de bouw in acht kan nemen om de in het gebied levende diersoorten zo min mogelijk te storen. de volledige lijst van de te treffen maatregelen is te vinden op pagina 13 van bijlage 8.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor het aspect ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied voor dit bestemmingsplan wordt ontsloten via een uitrit op de Maaijenstaat. Deze straat dient als ontsluitingsweg voor een groot deel van de woningen in het westelijk deel van Well. Gezien de inrichting van de weg en de huidige verkeersintensiteit over deze weg kunnen de dagelijkse verkeersbewegingen als gevolg van het plan via deze weg worden verwerkt zonder verwachte problemen.

Voor de nieuwe woningen worden ook nieuwe parkeergelegenheid aangelegd. in het 'Mobiliteitsplan Maasdriel 2020' is voor woningen binnen de gemeente een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning gesteld. Voor deze locatie wordt echter gezien de ligging en het type woningen verwacht dat dit niet toereikend zal zijn. Bij de planning van de openbare ruimte van het gebied is gerekend met een parkeernorm van 2,3 p.p. per woning. In het plan zijn 35 parkeerplaatsen ingepland. Bij elke vrijstaande woning en twee-onder-een-kap woning worden twee parkeerplaatsen gerealiseerd. Bij elk van de patiowoningen wordt een parkeerplaats gerealiseerd. De overige 19 parkeerplaatsen worden gerealiseerd in twee parkeerkoffers. Hiervan ligt er één in het noordwesten van het plangebied, naast de rijwoningen, en ligt de ander in het zuidoosten nabij de inrit van de nieuwe woonlocatie.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor het aspect verkeer is hiermee aangetoond.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Het terrein werd voorheen gebruikt als sportveld. De bebouwing die op het terrein aanwezig was is inmiddels gesloopt, en in de huidige situatie bestaat het plangebied uit een open grasveld. Hier zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.

Archeologie

Op de archeologische beleidskaart van Well ligt het plangebied binnen de zone 'Waarde - Archeologie 6'. Binnen deze zone is voor bodemingrepen met een oppervlakte van meer dan 5.000 m2 en meer dan 30 cm diep archeologisch onderzoek nodig voor een omgevingsvergunning verleend kan worden. Op basis hiervan is een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd. het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 9. Uit het onderzoek blijkt dat er een hoge verwachting voor archeologische waarden in de grond bestaat, met name aan de oostzijde van het plan. Hierop is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd, om uitsluitsel te geven over de aanwezige archeologische waarden en de mogelijke vervolg maatregelen. Dit proefsleuvenonderzoek is opgenomen in bijlage 10. Het onderzoek concludeerd dat de vindplaats niet behoudenswaardig is, en verder onderzoek naar de archeologische waarden in de bodem overbodig is. Op basis van dit onderzoek kan het plangebied worden vrijgegeven, en is het plan uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Explosieven

Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben langs de Maas diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden, waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.

Planspecifiek

Voor het plangebied is een onderzoek uitgevoerd door de AVG Explosieven Opsporing Nederland. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 11. Voor een deel van het plangebied is een aanvullend onderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is te lezen in bijlage 12. De conclusie van deze onderzoeken is dat het plangebied vrijgegeven wordt voor werkzaamheden, met uitzondering van de grond rond een kabel in het gebied. Grondwerkzaamheden in dit niet vrijgegeven deel dienen gecontroleerd onder OCE-condities uitgevoerd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0263.BP1209-VG01_0009.png"

Afbeelding plangebied, niet vrijgegeven terrein in rood.

Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van explosieven.

4.7 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Dit plan maakt het ontwikkelen van 16 nieuwe woningen aan de rand van Well mogelijk. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De gemeente zal de gronden in het plan te koop aan bieden aan ontwikkelaars die het plan willen realiseren. De opbrengst van deze verkoop zal ook de kosten die de gemeente maakt voor het voeren van de planologische procedure dekken.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voor voorliggend plan is aangesloten bij de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Well en Wellseind'. Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

Groen

Deze bestemming ligt op het openbaar groen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, en gelden beperkingen voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde.

Verkeer

Deze bestemming ligt op de wegen en parkeerplaatsen in het plangebied. Het bestemmingsplan wordt ingericht als een woonerf, met een maximumsnelheid van 15 km/u. De wegen in dit gebied zijn zowel gericht op automobilisten als langzaam verkeer.

Water

Deze bestemming ligt op de grote vijver en de A-watergang in het plangebied. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor het behoud van een goede waterberging en afwatering in het gebied.

Wonen

Deze bestemming ligt op de woningen en het eigen terrein van deze woningen. Binnen deze bestemming mogen geen woningen buiten de bouwvlakken worden gerealiseerd.

Dubbelbestemming Waterstaat - Waterlopen

De gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de tot aanleg en onderhoud van de naastgelegen watergang.

Daarnaast ligt in het plangebied de volgende aanduiding

Vrijwaringszone - Dijk 1

ter plaatse van deze aanduiding zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie omdat sprake is van een bovenlokaal belang, gezien het aantal woningen dat hier ontwikkeld wordt. De provincie had twee opmerkingen naar aanleiding van het plan. De eerste opmerking had betrekking op regionale afstemming van het woningbouwplan binnen de Regio Rivierenland. Deze afstemming heeft plaatsgevonden. De tweede opmerking had betrekking op gebiedsbescherming. Hier is in paragraaf 4.3 van de toelichting van voorliggend plan nader op ingegaan.

Samen met het waterschap Rivierenland zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor het plan zijn twee inspraakavonden georganiseerd, waarop de buurtbewoners, toekomstige kopers en andere gegadigden de eerste ideeën over de invulling van het plan konden inzien, en mee konden bepalen hoe het uiteindelijke plan er uit zou zien. Op 27 september zijn 3 concepten voor de toekomstige inrichting van het plan gepresenteerd, en werden de gegadigden gevraagd om hun mening te geven over deze. Ook werden referentiebladen uitgedeeld met daarop voorbeelden van woningen, architectuurstijlen, indelingen van groen en water en indelingen van verkeer en openbare ruimten. De aanwezigen konden hier aangeven welke stijlen en ontwerpen van deze zij graag wilden terugzien, en welke stijlen liever niet.

Op de tweede inspraakavond werden de resultaten van de eerste avond gepresenteerd. Uit deze avond kwam naar voren dat initiatief 3 de voorkeur had van potentiële kopers maar dat de buurtbewoners de voorkeur gaven aan de openheid van optie 2. Op basis hiervan is gekozen voor een aangepaste versie van optie 3, die meer open is richting de Maaijenstraat. Ook zijn de de resultaten van de referentiebladen gepresenteerd, en is aangegeven hoe deze gekozen beelden in het ontwerp verwerkt zullen worden. Met deze inspraakavonden is voldaan aan artikel 3.1.6 van het Bro.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 juli 2020 voor een periode van 6 weken voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is één zienswijze ingediend. De zienswijze heeft geleid tot enkele aanpassingen in voorliggend bestemmingsplan. Daarnaast zijn er enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd. In de reactienota op de zienswijze is dit nader toegelicht. Deze reactienota is toegevoegd als bijlage 13.