| Plan: | Burgerwindpark A2 Lage Rooijen -herstelbesluit- |
|---|---|
| Status: | vastgesteld |
| Plantype: | bestemmingsplan |
| IMRO-idn: | NL.IMRO.0263.BP1206-VG02 |
Coöperatie Bommelerwaar heeft als doel om de Bommelerwaard te verduurzamen en ervoor te zorgen dat zo veel mogelijk inwoners kunnen meedoen en voordeel hebben van de opbrengsten. De coöperatie bestaat inmiddels vijf jaar en heeft een zonnedak gerealiseerd en diverse zonnedakprojecten in voorbereiding. Samen met Green Trust heeft de coöperatie Bommelerwaar het voornemen om een burgerwindpark te realiseren in de Bommelerwaard met Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. Op 20 juni 2019 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel een positief principebesluit genomen ten aanzien van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen, wat betekent dat de mogelijkheden voor een windpark in het onderliggende plangebied door de initiatiefnemers verder onderzocht mochten worden.
Burgerwindpark A2 Lage Rooijen bestaat uit 3 windturbines die in een lijnopstelling staan gepositioneerd. Het project is een lokaal initiatief met het doel om een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsopgave. De initiatiefnemers willen dat graag doen met en voor de omgeving, door zowel de omgeving zoveel mogelijk te betrekken bij de ontwikkeling van het windpark (procesparticipatie), als de mogelijkheid te bieden om ook financieel te participeren.
Het initiatief omvat drie windturbines. Het windpark levert met een streef vermogen van circa 9 tot 14,7 megawatt (MW), uitgaande van een opgesteld vermogen van circa 3 tot 4,9 MW per windturbine en afhankelijk van het type turbines, circa 30,5 miljoen kilowattuur (kWh) (30,5 gigawattuur) per jaar op1. Dit is genoeg windenergie om circa 9.244 huishoudens2 te voorzien van elektriciteit, dit is bijna 90% van het totaal aantal huishoudens binnen de gemeente Maasdriel3. Daarnaast draagt het windpark voor circa 6,3% bij aan de provinciale doelstelling.
Dit bestemmingsplan "Burgerwindpark A2 Lage Rooijen" zorgt voor de juridisch-planologische verankering van het burgerwindpark en is de basis voor omgevingsvergunningverlening (zie ook kader 1.1 en Hoofdstuk 6). De initiatiefnemers vragen een omgevingsvergunning aan met ontmantelplicht op grond van artikel 2.23a, lid 1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Kader 1.1. Samenhang tussen dit bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Herziening 2016"
Uitspraak Raad van State inzake windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding
Op 30 juni 2021 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS of de Afdeling) een uitspraak gedaan over windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding over - onder meer en - samengevat de vraag of voor het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) en de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: Activiteitenregeling) een plan-MER-plicht bestaat op grond van de Europese SMB-richtlijn4 in navolging op het Vlaamse Nevele-arrest5. De Afdeling is in die uitspraak tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht inderdaad een dergelijke beoordeling moet worden gemaakt van de windturbinebepalingen. Die beoordeling zal in eerste instantie door het Rijk worden opgesteld. Totdat die beoordeling is gemaakt, worden de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling (zie Kader 1.1 voor samenvatting) buiten toepassing gelaten. De Afdeling geeft in haar uitspraak van 30 juni 2021 ook aan dat in de tussentijd het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor een concreet project ervoor kan kiezen eigen normen te hanteren.6 Daarbij geldt dat deze normen moeten worden voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering.
Kader 1.1 Samenvatting relevante windturbinebepalingen uit Activiteitenbesluit en -regeling
Herstelbesluit bestemmingsplan "Burgerwindpark A2 Lage Rooijen"
Het bestemmingsplan ""Burgerwindpark A2 Lage Rooijen" (met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1206-VG01) is op 2 november 2020 vastgesteld. Er zijn beroepen tegen het vaststellingsbesluit ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State waardoor het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is. Door het nemen van een herstelbesluit worden alsnog planregels toegevoegd met eigen normen voor de aspecten geluid, slagschaduw, lichthinder en externe veiligheid. Deze planregels worden in deze toelichting en bijbehorende voorzien van een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering. In het onderzoek in Bijlage 13 is gekeken naar een brede marge aan mogelijke normen voor het plan. Bij de onderzoeksopzet is uitgegaan van de windturbinelocaties zoals die in het bestemmingsplan "Burgerwindpark A2 Lage Rooijen" (2020) zijn vastgelegd.
Het herstelbesluit leidt niet tot het mogelijk maken van een andere planologische ontwikkeling dan toegestaan in het eerder (2020) vastgestelde bestemmingsplan. Met het herstelbesluit worden regels (met bijbehorende toelichting en onderzoeksrapport) toegevoegd aan het bestemmingsplan.
Het windpark is gesitueerd binnen de gemeente Maasdriel, in het agrarisch gebied ten noorden van de Maas en ten oosten van de A2. Het plangebied is gelegen ten zuiden van de kern Velddriel, ten zuidoosten van Hedel, ten zuidwesten van Hoenzadriel en ten noorden van Oud-Empel en 's-Hertogenbosch. De drie windturbines worden in een lijnopstelling geplaatst tussen de Rooijensestraat en de Drielse Veldweg. In Figuur 1.1 wordt de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied Burgerwindpark A2 Lage Rooijen
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" van de gemeente Maasdriel (vastgesteld 16 juni 2019).
Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden' (zie Figuur 1.2) zonder bouwvlak. Gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden' zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en onder meer de bescherming, instandhouding en versterking van de landschaps- en natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak worden gerealiseerd.
De windturbines zijn gepland in een gebied met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2'. Deze zone is een beschermingszone volgens de legger van Waterschap Rivierenland. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
Ter plaatse van het plangebied gelden daarnaast de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en ''Waarde - Archeologie 6'. Voor 'Waarde - Archeologie 5' geldt een onderzoeksplicht voor archeologie bij bebouwing van een oppervlakte van meer van 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor 'Waarde - Archeologie 6' geldt een onderzoeksplicht voor archeologie bij meer van 5.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. Een windturbine is gepland nabij een gebied met 'Waarde - Archeologie 2' daarvoor geldt een onderzoeksplicht bij een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 centimeter.
Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" (globale posities windturbines met rode ster) [bron: www.ruimtelijkeplannen.nl]
Realisatie van windturbines past niet binnen de geldende bestemming.
Hieronder wordt ingegaan op de procedurele context voor dit plan en samenhang met de (niet noodzakelijk zijnde) procedure van de milieueffectrapportage (m.e.r.).
Bestemmingsplan
Omdat het planvoornemen niet past in het geldende bestemmingsplan is een planologische procedure benodigd om het plan mogelijk te maken. Onderliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van de windturbines met bijbehorende voorzieningen juridisch-planologisch mogelijk.
Relatie met de milieueffectrapportage
De bouw van een nieuw windturbinepark is aangewezen in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dat een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) is bij de Wet milieubeheer (Wm) als categorie D22.2. Voor windparken met drie of meer, en minder dan tien, windturbines en met een gezamenlijk vermogen van minder dan 15 MW dient door middel van een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldingsnotitie) onderbouwd te worden of er al dan niet een formele m.e.r.-(beoordeling) doorlopen dient te worden voor de omgevingsvergunning en het ruimtelijk plan. Het bevoegd gezag dient hier vervolgens een besluit over te nemen.
Voor dit project is er sprake van drie windturbines (maar minder dan 15 MW), het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling (nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit) voor de omgevingsvergunning is noodzakelijk. Het bestemmingsplan is niet m.e.r-beoordelingsplichtig.
Bevoegd gezag
Primair is de gemeenteraad op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevoegd gezag voor het vaststellen van een bestemmingsplan en burgemeester en wethouders voor het afwijken van het bestemmingsplan, met een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad. Voor een windpark met een omvang tussen de 5 en 100 MW zijn Provinciale Staten op basis van artikel 9e van de Elektriciteitswet 1998 (Ew 1998) bevoegd gezag voor het vaststellen van een inpassingsplan en het verlenen van de omgevingsvergunning.
Artikel 9e lid van de Elektriciteitswet bepaalt: "Provinciale staten zijn bevoegd voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net, gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen." Artikel 9f, Lid 6, sub a bepaalt vervolgens dat Gedeputeerde Staten kunnen bepalen dat het eerste niet van toepassing is op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid, indien: "in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van de desbetreffende productie-installatie, redelijkerwijze niet valt te verwachten dat toepassing van het eerste lid de besluitvorming in betekende mate zal versnellen of dat daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden". Gedeputeerde Staten van Gelderland hebben bij brief van 4 februari 2020 besloten af te zien van haar bevoegdheid om te beslissen over Burgerwindpark A2 Lage Rooijen, zij gaf daarbij aan: "Aangezien u reeds bezig bent met de planologische procedure, u heeft aangegeven de coördinatieregeling te willen toepassen én de procedure voor belanghebbenden inzichtelijker wordt wanneer ze zoveel mogelijk met één bevoegd gezag te maken hebben, verwachten wij geen versnelling of andere aanmerkelijke voordelen als wij een deel van de besluitvorming, de vergunningen, op ons nemen.". De gemeente Maasdriel is hierdoor het bevoegd gezag en zal de besluitvorming over het burgerwindpark, voor zo ver bijdragend aan versnelling van de procedure (in ieder geval bestemmingsplan en omgevingsvergunning), gecoördineerd voorbereiden.
Toepassing artikel 6:19 Awb
Een bestemmingsplan wordt met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorbereid (art. 3.8 lid 1 Wet ruimtelijke ordening (Wro)). Een besluit tot wijziging van een besluit dat is voorbereid conform afdeling 3.4 Awb, moet in beginsel ook met toepassing van die afdeling worden voorbereid. Op deze hoofdregel zijn twee uitzonderingen mogelijk:7
Op dit bestemmingsplan is het tweede van toepassing. Deze herziening bevat wijzigingen van ondergeschikte aard. De aanleiding ligt in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak over windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. De wijzigingen zijn van ondergeschikte aard, aangezien dezelfde planologische ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt. De herziening (het herstelbesluit) heeft geen andere of grotere gevolgen, zodat derden ook niet zijn benadeeld. Doordat sprake is van een ondergeschikte wijziging is het opnieuw ter inzage leggen van een ontwerpbesluit niet nodig.
Artikel 6:19 lid 1 Awb bepaalt dat het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Voor de toepassing van deze bepaling is vereist dat het nadere besluit voldoende samenhang vertoont met het in beroep reeds aanhangige besluit. Er is sprake van voldoende samenhang indien het nieuwe besluit ten opzichte van het oorspronkelijke besluit een nadere standpuntbepaling behelst. Voldoende samenhang is bijvoorbeeld aanwezig wanneer een bestemmingsplan opnieuw wordt vastgesteld met het oog op het herstellen van gebreken in het oorspronkelijke bestemmingsplan en het dezelfde planologische ontwikkeling mogelijk maakt.
Tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Burgerwindpark A2 Lage Rooijen" loopt nog een beroepsprocedure. Het voorliggende besluit voorziet in een gewijzde vaststelling van het bestemmingsplan "Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. Aan de planregels zijn normen toegevoegd voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid van windturbines, omdat de normen in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling niet meer mogen worden gebruikt. Daarnaast zijn planregels toegevoegd ten aanzien van overige bepalingen uit het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling. De tegen het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan "Burgerwindpark A2 Lage Rooijen" ingediende beroepen hebben mede betrekking op dit herstelbesluit.
Dit hoofdstuk geeft de inleiding tot het project. In Hoofdstuk 2 wordt het beleid geschetst. In Hoofdstuk 3 komt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en omgeving aan de orde, Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van het plan voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. In Hoofdstuk 5 worden de onderzoeksresultaten gepresenteerd. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op het juridische plangedeelte, Hoofdstuk 7 gaat in op de financieel-economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan. Tot slot wordt in Hoofdstuk 8 ingegaan op de reacties uit het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)8 en zienswijzen.
Dit hoofdstuk beschrijft beleid en wet- en regelgeving specifiek op het gebied van duurzame (wind)energie en ruimtelijke ordening. Hierbij komen eveneens nut en noodzaak van windenergie aan de orde, waarbij de doelstellingen van Rijk, provincie en gemeente voor duurzame energie en windenergie zijn toegelicht.
In december 2015 zijn (onder auspiciën van de Verenigde Naties) op de eenentwintigste klimaatconferentie in Parijs (COP21)9 195 landen akkoord gegaan met een nieuw klimaatverdrag dat de uitstoot van broeikasgassen moet terugdringen. De Europese Unie heeft dit verdrag ook mede ondertekend. Hieronder de belangrijkste punten uit het akkoord:
Het Europese doel voor 2020 is 20% van het totale energieverbruik duurzaam te realiseren, voor Nederland is dit vertaald in een doel van 14% in 2020. Dit is vastgelegd in de EU-richtlijn 2009/28/EG (2009).10 De Europese Commissie is ook al begonnen met de ontwikkeling van beleidsopties voor de periode na 2020. In juni 2011 presenteerde de EU de "Energieroutekaart 2050"11 als doorkijk naar 2050 en de in tussentijd te nemen stappen om te komen tot een verdere verduurzaming van de energiemarkt en een verdere CO2-reductie (80-95%). De EU-landen hebben in 2014 overeenstemming12 bereikt met betrekking tot een nieuwe duurzame energie doelstelling. In 2030 moet tenminste 32% van het energieverbruik van de Europese Unie duurzaam zijn opgewekt. Deze doelstelling is onderdeel van de energie en klimaatdoelen van de EU voor 2030. Op 14 juni 2018 is er politieke overeenstemming13 bereikt waarin een bindende doelstelling ten aanzien van duurzame energieopwekking is vastgelegd.
De energiesector in Nederland is verantwoordelijk voor meer dan twintig procent van de uitstoot van broeikasgassen. De uitstoot van broeikasgassen als gevolg van de energiebehoefte kan worden beperkt door energiebesparing en door grootschalige inzet van duurzame energiebronnen. Een dergelijke omschakeling in de Nederlandse energievoorziening betekent een forse inspanning. Deze ambities sluiten aan bij in Europees verband geformuleerde doelstellingen waaraan de lidstaten zich gecommitteerd hebben.
In 2013 hebben ruim veertig organisaties, waaronder de overheid, werkgevers, vakbeweging, natuur- en milieuorganisaties, andere maatschappelijke organisaties en financiële instellingen zich verbonden aan het Energieakkoord voor duurzame groei (hierna: Energieakkoord, 2013)14. Met het Energieakkoord komt een duurzame energievoorziening een stap dichterbij. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt met een verdere stijging van dit aandeel naar 16% in 2023. Het doel van het akkoord is bovendien dat het nieuwe banen oplevert en een positief effect heeft op de energierekening van consumenten. In het akkoord zijn tien pijlers opgenomen die moeten leiden tot een duurzame energieopwekking. Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt één van deze pijlers. Dit vraagt een intensieve inzet op verschillende bronnen van hernieuwbare opwekking, zoals wind op land. Bij wind op land wordt binnen de kaders die met provincies zijn afgesproken, geïnvesteerd om te komen tot 6.000 MW operationeel windenergievermogen in 2020. Voor de periode na 2020 wordt op termijn gezocht naar aanvullend potentieel voor wind op land.
Energierapport 2016
Het Energierapport 2016 (2016)15 geeft aan dat Nederland voor de uitdaging staat om de uitstoot van broeikasgassen drastisch terug te brengen, waarbij in de 2e helft van de 21e eeuw, zoals afgesproken in het klimaatakkoord van Parijs (2015) er mondiaal een balans moet zijn tussen de uitstoot en vastlegging van broeikasgassen (ofwel klimaatneutraliteit). Het kabinet houdt dus onverkort vast aan de Europese afspraken voor 2020, 2030 en 2050 en aan de afspraken uit het Energieakkoord die samen met milieuorganisaties, bedrijfsleven en overheden zijn gesloten. Het Energierapport geeft daarom een integrale visie op de toekomstige energievoorziening van Nederland. Het kabinet stelt voor de transitie naar duurzame energie drie uitgangspunten centraal:
De Nederlandse energiehuishouding moet duurzamer en minder afhankelijk worden van eindige fossiele brandstoffen. Het kabinet wil onder meer de uitstoot van broeikasgassen in 2050 met 80-95% terugdringen op Europees niveau. Op dit moment zijn we voor onze energievoorziening nog voor bijna 95% afhankelijk van fossiele brandstoffen. De energietransitie biedt bovendien kansen voor behoud en ontwikkeling van het Nederlandse verdienvermogen.
Ten slotte heeft de energietransitie alleen kans van slagen als vroegtijdig en zorgvuldig het gesprek wordt aangegaan met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties over de ruimtelijke inpassing van productie, opslag en transport van energie. Zoveel als mogelijk moet gezamenlijk de afweging plaatsvinden tussen de bijdrage van een initiatief aan de energievoorziening en de overlast of risico's die dit voor omwonenden met zich meebrengt. Dit wordt de ‘energiedialoog’ genoemd.
Nationale energieverkenning 2017
De belangrijkste conclusies en observaties uit de (jaarlijkse) Nationale Energieverkenning 2017 (NEV, 2017)16 zijn als volgt: "De hernieuwbare energieopwekking in Nederland gaat sneller groeien, de energiebesparing neemt toe en het energieverbruik neemt af. De uitstoot van broeikasgassen daalt tot 2030 substantieel. De werkgelegenheid in duurzame energieactiviteiten neemt toe. Op decentraal niveau werken gemeenten en provincies steeds meer samen aan plannen voor de energietransitie. De praktijk blijkt desalniettemin weerbarstig want verschillende doelen voor energie en klimaat worden in 2020 niet gehaald. Ook is duidelijk dat de ontwikkelingen in de Nederlandse energiesector en haar uitstoot lastig te sturen zijn omdat de sector onlosmakelijk is verbonden met het buitenland. De horden op weg naar 2020 en naar een duurzame energievoorziening op termijn vragen de komende periode om heldere beleidskeuzes." Naast aandacht voor de belangrijkste energie- en klimaatdoelen gaat deze NEV in op nieuw energiebesparingsbeleid in de gebouwde omgeving en de industrie en is een begin gemaakt met het in beeld brengen van ontwikkelingen bij decentrale overheden. Verder is de ontwikkeling van de Nederlandse elektriciteitssector bekeken in het licht van verschillende scenario's voor de ontwikkelingen buiten Nederland. Deze illustreren de grote onzekerheden waarmee de ramingen in algemene zin gepaard gaan.
Sterke groei hernieuwbare energie: doel 2020 niet binnen bereik, doel 2023 wel
Het aandeel hernieuwbare energie groeit volgens de verkenning van 6 procent in 2016 naar 12,4 procent in 2020 en 16,7 procent in 2023 (respectievelijk 13,0 procent en 17,3 procent conform rekenmethode ‘werkelijke productie’). Het doel van 14 procent voor 2020 wordt daarmee niet gehaald, maar het doel van 16 procent voor 2023 wel.
Verwachte daling uitstoot broeikasgassen blijft 23 procent in 2020, maar grote onzekerheid
De verwachte reductie van de uitstoot van broeikasgassen tussen 1990 en 2020 komt net als de vorige NEV (2016) uit op 23 procent. Dit is niet genoeg om te voldoen aan het rechterlijke vonnis van 25 procent in de Urgenda-zaak. De verwachte reductie kent echter een ruime onzekerheidsmarge van 19 tot 27 procent. Deze bestaat voor een deel uit de onzekerheid over de inzet van conventionele elektriciteitscentrales.
Energiebesparing verbetert: plussen en minnen in beeld gebracht
Het energiebesparingseffect in 2020, door de maatregelen uit het Energieakkoord, komt uit op 75 petajoule. Daarmee wordt het doel van 100 petajoule zeer waarschijnlijk niet gehaald. Nieuwe maatregelen leveren naar verwachting een extra besparing op van 22 petajoule. De besparing uit sommige andere maatregelen van het Energieakkoord is echter met 15 petajoule naar beneden bijgesteld. Daardoor ligt de totale besparing per saldo 7 petajoule hoger dan in de NEV 2016.
Nationaal Klimaatakkoord (2019)
Om de doelen te halen die in het Klimaatakkoord van Parijs zijn afgesproken heeft Nederland gewerkt aan een nationaal Klimaatakkoord. In het Klimaatakkoord, onder regie van het kabinet, maken bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden concrete afspraken over de maatregelen waarmee de CO2-uitstoot in Nederland gehalveerd kan worden. Verschillende sectoren denken mee over concrete plannen. De vijf sectortafels zijn: gebouwde omgeving, industrie, landbouw en landgebruik, mobiliteit en elektriciteit. Op 10 juli 2018 is het 'voorstellen voor hoofdlijnen' document gepresenteerd. In december 2018 is het ontwerp van het Klimaatakkoord gepresenteerd. De eerste maanden van 2019 rekende het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) de afspraken door. De doorrekeningen van het ontwerp-Klimaatakkoord door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Planbureau (CPB) toonden aan dat de reductieopgave van 49% gehaald kan worden. Op 28 juni 2019 is het definitieve Klimaatakkoord door het Kabinet gepresenteerd aan de Tweede Kamer.
Het centrale doel van het Klimaatakkoord is het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met ten minste 49% in 2030 ten opzichte van 1990, de verschillende sectoren (zoals gebouwde omgeving, mobiliteit, industrie, elektriciteit, landbouw en landgebruik) hebben hier hun eigen taak en rol in om dit gezamenlijk te bereiken.
Aan de sectortafel 'elektriciteit' zijn afspraken geformuleerd die ertoe moeten leiden dat in 2030 meer dan 70% van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen komt. Een belangrijk doel is derhalve het vergroten van de productie van hernieuwbare energie. De omschakeling heeft impact op onze leefomgeving. Gemeenten en provincies hebben hierin met de aanpak van de Regionale Energie Strategieën (RES) een belangrijke rol. Daarbij steunt het kabinet de mogelijkheid voor bewoners om te kunnen participeren in lokale energieprojecten.
De productie van hernieuwbare energie moet vervijfvoudigen. Concreet wordt hierbij gestreefd naar het opschalen van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare bronnen tot 84 TWh (terawattuur). De productie wind op zee moet worden uitgebreid, maar ook de productie zon en wind op land. In de hoofdlijnen staat als doel beschreven dat in 2030 via windenergie en zonne-energie op land 35 TWh wordt gerealiseerd. Tevens wordt benadrukt dat de beschikbare ruimte zo efficiënt mogelijk benut moet worden door meervoudig ruimtegebruik. Vraag en aanbod dienen zoveel mogelijk bij elkaar gebracht te worden. Ten slotte is gesteld dat het belangrijk is om te zoeken naar functiecombinaties en aan te sluiten bij specifieke kwaliteiten van het gebied.
Burgerwindpark A2 Lage Rooijen draagt bij aan de toename van de productie van duurzame energie in een functiecombinatie van blijvend agrarisch grondgebruik en duurzame elektriciteitsopwekking.
Klimaatwet
In de Klimaatwet zijn de Nederlandse klimaatdoelstellingen wettelijk vastgelegd. Op 27 juni 2018 presenteerden zeven fracties de Klimaatwet aan de Tweede Kamer. De Klimaatwet is op 1 september 2019 in werking getreden.
In de Klimaatwet staan drie doelen:
Elke vijf jaar komt er een klimaatplan waarin het klimaatbeleid wordt vastgesteld. Dit klimaatplan past in de systematiek van de Integrale Nationale Energie-en Klimaatplannen die voor de EU moeten worden opgesteld en het klimaatakkoord van Parijs. Het eerste klimaatplan komt uit in 2019.
Artikel 7 schrijft voor dat jaarlijks op de vierde donderdag van oktober de Minister van Economische Zaken en Klimaat een klimaatnota aan de beide kamers der Staten-Generaal stuurt. De klimaatnota reflecteert op de voortgang van het klimaatbeleid ten opzichte van het klimaatplan. Het eerste klimaatplan wordt eind 2019 vastgesteld. Er is dus de derde donderdag van oktober 2019 nog geen klimaatplan, althans geen voortgang, om op te reflecteren in de klimaatnota. De eerste klimaatnota wordt daarom uitgebracht in 2020.
Monitor Wind op land
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voert in opdracht van het Kernteam Wind op Land (kernteam) jaarlijks de Monitor Wind op Land uit. De Monitor Wind op land 2018 is in april 2019 verschenen17. Doel van de monitor is om een zo compleet, nauwkeurig en objectief mogelijk inzicht te geven in de voortgang van de afspraken tussen IPO en Rijk om in 2020 6.000 MW opgesteld vermogen aan windenergie op land gerealiseerd te hebben. De Monitor 2018 geeft inzicht in de feitelijke stand van zaken op peildatum 31 december 2018.
De monitor laat zien in hoeverre elke provincie ruimte voor ontwikkeling van windenergie planologisch heeft vastgelegd en geeft inzicht in actuele ontwikkelingen rond de toepassing van het ruimtelijke beleid. Daarnaast geeft het een beeld van de voortgang van projecten, de mogelijke knelpunten die optreden, de consequenties en benodigde c.q. getroffen maatregelen.
Het kernteam heeft RVO ook verzocht een inschatting te maken ten aanzien van de (tijdige) haalbaarheid van de provinciale doelstellingen. Op basis van deze inzichten kan het kernteam acties benoemen en in gang zetten om tot oplossing van (eventuele) grote knelpunten te komen.
De nationale opgave is 6.000 MW windvermogen op land operationeel in 2020. Eind 2018 stond in Nederland 3.382 megawatt (MW) aan operationeel windvermogen opgesteld. Dit is goed voor ruim 56% van de nationale doelstelling. Ten opzichte van de voorgaande editie van de monitor (2017).
Windenergie ten opzichte van andere duurzame energiebronnen
Volgens het rijksbeleid18 zijn de belangrijkste vormen van hernieuwbare energie in Nederland windenergie, zonne-energie, bio-energie en aardwarmte. Een kleinere rol spelen waterkracht, omgevingswarmte (warmtepompen in woningen) en energie uit potentieel verschil zoet-zout (osmose-energie of ‘blue energy’). Hoewel grijze energie uit fossiele energiebronnen in de komende decennia nodig blijft, zal hernieuwbare energie een steeds groter onderdeel gaan uitmaken van de energiemix. Drie duurzame energiebronnen leveren daarbij de belangrijkste bijdrage voor Nederland: bio-energie, wind op land en wind op zee. Geconcludeerd kan worden dat windenergie op land een belangrijk aandeel heeft in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie en CO2-reductie, maar dat deze taakstelling niet gehaald kan worden met windenergie alleen. Er is een energiemix nodig waarbij duurzame energie en windenergie in het bijzonder, een steeds belangrijker aandeel krijgt.
De realisatie van windenergie is interessant vanuit het oogpunt:
Windenergie op land heeft een belangrijk aandeel in het behalen van de Europese taakstelling op het gebied van duurzame energie, naast bijvoorbeeld ook zonne-energie. Burgerwindpark A2 Lage Rooijen draagt ook bij aan de Europese taakstelling.
De nationale doelen en afspraken vragen om regionaal maatwerk. Hoe passen hernieuwbare opwek, opslag en de infrastructuur voor warmte en elektriciteit in de leefomgeving van mensen en dieren? Zowel boven als onder de grond? Ruimte is schaars. De doelen zijn alleen te halen door samen te werken. Afspraken over bijvoorbeeld grote zonprojecten in de ene gemeente, hebben invloed op een buurgemeente. Ook op regionaal niveau hebben overheden, inwoners, bedrijfsleven, netbeheerders en maatschappelijke organisaties elkaars vakkennis, kunde of wettelijke bevoegdheden nodig.
Daarom spraken de overheden in het Interbestuurlijke Programma (februari 2018) af een meerjarige programmatische nationale aanpak uit te werken met landsdekkende regionale energiestrategieën. Daarvoor is Nederland verdeeld in 30 'energieregio's'. De gemeente Maasdriel valt in de energieregio Rivierenland. Afgesproken is dat deze strategieën uiteindelijk ruimtelijk geborgd worden via het omgevingsbeleid van gemeenten, provincies en Rijk en via het beleid van de waterschappen.
Elke energieregio geeft invulling aan de afspraken uit het Klimaatakkoord die zijn gemaakt aan de sectortafels voor Elektriciteit en Gebouwde omgeving. Samen met maatschappelijke partners, bedrijfsleven, overheden en inwoners wordt gekomen tot een regionaal gedragen RES. Deze geeft inzicht in:
De RES is daarmee een instrument om de ruimtelijke inpassing van de energietransitie met maatschappelijke betrokkenheid te organiseren. De RES is ook een manier om langjarige samenwerking tussen alle regionale partijen te organiseren, onder andere bij de voorbereiding en de realisatie van projecten. Deze samenwerking tussen provincie, waterschappen, gemeenten, de netbeheerders, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgerinitiatieven, kan gezamenlijk gedragen keuzes bevorderen. Maar ook helpen bij het formuleren en vaststellen van omgevingsbeleid van gemeenten, provincies en Rijk, waarvoor de RES een bouwsteen is. In dat omgevingsbeleid vindt integrale besluitvorming over de fysieke leefomgeving plaats, op grond waarvan vergunningen kunnen worden verleend. Daarmee krijgen bedrijven en burgers meer zekerheid voor het doen van investeringen.
Tenslotte is de RES een product. Het is een document waarin elke regio beschrijft welke energiedoelstellingen zij zal halen en op welke termijn. En welke aanpak/strategie de regio hanteert om deze energiedoelstellingen te bepalen en te halen.
De concept-RES-sen dienen landelijk voor 1 oktober 2020 te zijn vastgesteld en definitieve vaststelling door individuele gemeenteraden voor 1 juli 2021. Burgerwindpark A2 Lage Rooijen is in het RES-bod van de gemeente Maasdriel opgenomen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)20 geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie wordt in het SVIR aangemerkt als een nationaal belang. Het Rijk stelt op het gebied van energie dat voor de opwekking en het transport van energie voldoende ruimte gereserveerd moet worden. Het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening moet omhoog.
Voor grootschalige windenergie is in het SVIR het volgende opgenomen: “Rijk en provincies zorgen voor het ruimtelijk mogelijk maken van de doorgroei van windenergie op land tot minimaal 6.000 MW in 2020. Niet alle delen van Nederland zijn geschikt voor grootschalige winning van windenergie. Het Rijk heeft in de SVIR gebieden op land aangegeven die kansrijk zijn op basis van de combinatie van landschappelijke en natuurlijke kenmerken, evenals de gemiddelde windsnelheid. Binnen deze gebieden gaat het Rijk in samenwerking met de provincies locaties voor grootschalige windenergie aanwijzen. Hierbij worden ook de provinciale reserveringen voor windenergie betrokken. Deze gebieden zullen nader worden uitgewerkt in de Rijksstructuurvisie “Windenergie op Land”."
Burgerwindpark A2 Lage Rooijen draagt bij in de toename van het aandeel van duurzame energiebronnen in de totale energievoorziening.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij moet de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Op basis van jurisprudentie is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing op een windpark omdat dat niet wordt beschouwd als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen hoeft geen Ladder doorlopen te worden.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op nationaal niveau is beleid in voorbereiding in de vorm van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De ontwerp-NOVI is met ingang van 20 augustus 2019 ter inzage gelegd voor de duur van 6 weken.
Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland op basis van de nieuwe Omgevingswet die er aan komt. Het gaat daarbij om het uitzetten van een koers om opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, in goede banen te leiden. Het streven is daarbij de kwaliteit van de leefomgeving te behouden en zoveel mogelijk te versterken.
De Structuurvisie Windenergie op land (SWOL, 2014)21 is een uitwerking van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SWOL presenteert het kabinet een ruimtelijk plan voor de doorgroei van windenergie op het grondgebied van Nederland (land en grote wateren, doch niet de Noordzee). De SWOL bevestigt de doelstelling om in 2020 een opwekkingsvermogen van ten minste 6.000 MW operationeel te hebben. In de SWOL geeft het kabinet aan op welke manier dit mogelijk is en wie verantwoordelijk is voor het aanwijzen van de ruimte voor deze windturbines. Hiervoor worden drie soorten beleid gepresenteerd:
Het kabinet heeft in de SWOL elf gebieden aangewezen waar grootschalige windturbineparken op land mogen komen. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden. Om de doelstelling van 6.000 MW te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. De kleinere windturbineparken moeten samen zorgdragen voor nog eens de helft van de doelstelling aan opgesteld vermogen windenergie op land.
De kleinere windturbineparken, waaronder Burgerwindpark A2 Lage Rooijen, moeten samen zorg dragen voor nog eens de helft van de doelstelling aan opgesteld vermogen windenergie op land.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)22 voorziet in de juridische borging van het nationaal ruimtelijk beleid. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken.
Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan voor de ontwikkeling van een windpark dient rekening gehouden te worden met de regels die het Barro stelt in 'Titel 2.6 Defensie ten aanzien van militaire radarstations, beperkingen rondom een radarstation en beoordeling gevolgen van bouwwerken', als ook beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen. In paragraaf 5.8.1 wordt daar op ingegaan. Specifiek voor het project zijn er geen andere nationale belangen waar mee rekening te houden is.
In maart 2015 is het Gelders Energie Akkoord ondertekend, waarin een pakket maatregelen is opgenomen om de provincie te verduurzamen. Het Gelders Energie Akkoord is een initiatief van het netwerkbedrijf Alliander, de Gelderse Natuur en Milieufederatie en het Klimaatverbond. Het akkoord beoogt een ambitieuze invulling van het landelijk energieakkoord voor Gelderland. Samen met alle Gelderse partners. Er is een snel groeiende groep deelnemers in het proces naar dit akkoord. Gemeenten, hun regio's en uitvoeringsdiensten, de waterschappen en de Provincie doen mee. De gemeente Maasdriel heeft het Gelders Energie Akkoord mede ondertekend.
Provinciale Staten hebben in 2014 de Omgevingsvisie Gelderland (9 juli 2014) en de Omgevingsverordening Gelderland (24 september 2014) vastgesteld. Vervolgens is op 12 november 2014 de eerste actualisering van deze Omgevingsvisie vastgesteld: de Windvisie Gelderland. In de Windvisie is het Gelders beleid met betrekking tot windenergie nader gedetailleerd. De Windvisie is na vaststelling geïntegreerd in de Omgevingsvisie Gelderland. Er hebben verschillende actualisaties van de Omgevingsvisie en-verordening plaatsgevonden. Op 19 december 2018 is de nieuwe Omgevingsvisie "Gaaf Gelderland"23 vastgesteld en daarmee ook een 6e herziening van de Omgevingsverordening (zie paragraaf 2.3.3).
Doelstelling windenergie
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland zijn de provinciale beleidsdoelen uitgewerkt voor onder andere energietransitie en ruimtelijke kwaliteit. Vanuit haar maatschappelijke opgave voor energietransitie streven de provincie en haar partners naar een betrouwbare, betaalbare en hernieuwbare energievoorziening en naar energieneutraliteit in 2050. Op weg naar energieneutraliteit in 2050 wil de provincie als tussendoelstelling in 2030 55% broeikasgasreductie in Gelderland realiseren. Hiervoor is onder andere windenergie nodig.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geeft aan: "Voor het opwekken, opslaan en transporteren van duurzame energie is ruimte nodig; veel ruimte. Windturbines, zonneparken, warmtecentrales, (mest)vergisters, waterkrachtcentrales moeten een plek krijgen in het Gelderse landschap, willen wij onze ambitie halen. In de bodem zoeken wij naar mogelijkheden voor het benutten van aardwarmte (geothermie). Dit raakt de leefomgeving van alle Gelderlanders en kan botsen met sterke Gelderse kwaliteiten - zoals de natuur, het rivierenlandschap met haar uiterwaarden, het zicht op ons mooie erfgoed. Tegelijkertijd ontbreekt het in de Gelderse steden vaak aan ruimte om duurzame alternatieven in te passen. We zien al veel, en steeds meer, energie-initiatieven van onderop komen: zonneakkers, windmolens. Deze initiatieven willen we verder ontwikkelen. Maar er is meer nodig: een gezamenlijke regionale aanpak. Samen met onze partners moeten we bepalen waar we de noodzakelijke extra meters kunnen maken en waar initiatieven zich niet en waar wel kunnen ontwikkelen en onder welke voorwaarden, bijvoorbeeld langs wegen of op vrijgekomen landbouwgronden. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de kwaliteiten die Gelderland uniek maken. Hier zetten we ons voor in en pakken we door, als dat nodig is".
Beleid windenergie
Om de afspraken met het Rijk over 6.000 MW windenergie op land in 2020 uit te voeren, heeft de provincie Gelderland afgesproken dat 230,5 MW aan windenergie wordt opgesteld. De taak van de provincie is het aanwijzen van voldoende ruimte voor deze hoeveelheid windenergie. Daarmee is de realisatie van windenergie een provinciaal belang. Daarnaast is voor de periode na 2020 meer windenergie nodig om de doelstelling van energieneutraliteit te realiseren. Het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland ten aanzien van windenergie wordt in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gecontinueerd.
Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie in de Omgevingsvisie Gelderland, dit beleid wordt gecontinueerd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen. Verschillende strategieën kunnen worden toegepast. Mogelijke combinaties zijn:
Ter voorkoming van visuele interferentie moeten windlocaties nabij bestaande windparken of windparken waarvoor de plannen al vastgesteld zijn, voldoen aan de volgende voorwaarden:
Gebiedsgericht beleid windenergie
Er zijn in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland verschillende relevante aanduidingen met betrekking tot windenergie overgenomen die van belang zijn voor de locatie van windturbines:
Figuur 2.1 Uitsnede Kaart Ruimtelijk Beleid, [bron: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland]
Het plangebied voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen is in provinciaal beleid aangewezen als gebied waar 'windenergie mogelijk' is. In deze gebieden ziet de provincie op voorhand geen belemmeringen voor de ontwikkeling van windenergie. In overleg met gemeenten kunnen in deze gebieden windenergielocaties worden vastgesteld die kunnen worden toegevoegd aan de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening provincie Gelderland (december 2018)24 staan regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de inhoud van ruimtelijke plannen van gemeenten en waterschappen op het gebied van milieu, water en ruimtelijke ordening. De verordening geeft ook regels voor de plaatsing van nieuwe windturbines. Zo zijn er gebieden uitgesloten van de realisatie van windenergie. Het plangebied valt niet in een uitsluitingsgebied voor windenergie.
De verordening schrijft in artikel 2.62 voor dat in een bestemmingsplan de oprichting van een of meer windturbines mogelijk wordt gemaakt voor zover het bestemmingsplan is voorzien van een ruimtelijk ontwerp.
In dit bestemmingsplan wordt aandacht besteed aan bovengenoemde onderwerpen.
De voormalige Omgevingsvisie Gelderland gaf hierop ter toelichting aan dat windturbines gerealiseerd kunnen worden mits hun (ruimtelijk) ontwerp als integrale ontwerpopgave wordt uitgewerkt, rekening houdend met de kenmerken van de plek. Dit betekent dat de ingreep kwaliteit moet toevoegen en de beleefbaarheid van het landschap moet vergroten. De kracht van een ruimtelijk ontwerp is dat de economische waarde van het initiatief en de maatschappelijke meerwaarde van een aantrekkelijk en beleefbaar Gelders landschap samen komen. Door met windturbines tegelijk te bouwen aan een betekenisvol landschap ontstaat meerwaarde. Dat komt ten goede aan het gebied waar de turbines zich visueel manifesteren en kan een breder draagvlak opleveren voor het initiatief.
Stiltegebieden
Over stiltegebieden is in de provinciale verordening opgenomen dat het verboden is in het stiltegebied een toestel te gebruiken waardoor het ervaren van het natuurlijke geluid kan worden verstoord. In de nabijheid van het voornemen liggen geen stiltegebieden. Dat geldt ook voor de provincie Noord-Brabant. Een effect op de waarde van deze gebieden is op voorhand uitgesloten en derhalve in dit bestemmingsplan niet nader onderzocht.
Structuurvisie Maasdriel (2011)
De Structuurvisie Maasdriel (2011)25 is kaderstellend voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Maasdriel. De structuurvisie biedt niet specifiek ruimte of richting voor (al dan niet) de realisatie van windturbines. In zijn algemeenheid zegt de structuurvisie het volgende over duurzaamheid: "Zonder een
specifieke of kwantitatieve opgave te koppelen aan het thema duurzaamheid, wil de gemeente
Maasdriel dat alle toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen op een duurzame manier plaatsvinden.
Hierbij kan onderscheid worden gemaakt naar verschillende vormen van duurzaamheid: ecologisch,
landschappelijk, sociaal en economisch. Per situatie zal nader bekeken en onderbouwd moeten
worden op welke wijze de voorgestane ontwikkeling bijdraagt aan een duurzame, toekomstvaste
ontwikkeling van de gemeente Maasdriel."
Het plangebied is gelegen op de grens van oeverwal en komgronden (zie figuur 2.2). Voor komgronden geeft de structuurvisie aan dat in het agrarisch landschap ruimte geboden kan worden voor de opwekking van duurzame energie. Gezocht wordt naar een manier die past bij het gebied. Initiatieven op het gebied van duurzame energie zijn wenselijk. Ook voor oeverwallen geeft de structuurvisie aan dat in het agrarisch landschap ruimte geboden kan worden voor de opwekking van duurzame energie. Gezocht wordt naar een manier die past bij het gebied. Initiatieven op het gebied van duurzame energie zijn wenselijk.
Figuur 2.2 Uitsnede kaart Ruimtelijk casco [bron: Structuurvisie Maasdriel]
Realisatie van een windpark past niet specifiek in de structuurvisie maar wordt ook niet uitgesloten. Specifiek het landschappelijke gebied waarin het plangebied is gelegen wordt in de structuurvisie gezien als een agrarisch landschap waarin ruimte geboden kan worden voor de opwekking van duurzame energie. Het gebied kan daarmee wel geschikt worden geacht voor realisatie van een windpark.
Duurzaamheidsprogramma 2017–2020 (2017)
In het coalitieakkoord staan de ambities van Maasdriel op het gebied van duurzaamheid op hoofd en bijzaken aangegeven. In het coalitieakkoord spreekt het college de ambitie uit toe te werken naar een duurzame gemeente. Zij beoogt dat te bereiken door een combinatie van energiebesparing en energieopwekking. Ten aanzien van hernieuwbare energie ligt de focus op de ontwikkeling van zonne-energie. Het plaatsen van windturbines heeft niet de voorkeur van de gemeente.
Het duurzaamheidsprogramma 2017-2020 is in juli 2017 door de gemeenteraad vastgesteld. In het duurzaamheidsprogramma zijn verschillende maatregelen opgenomen voor de periode 2017-2020. Deze korte termijn maatregelen dragen bij aan de ambities in het coalitieakkoord en maken de weg vrij voor meer maatregelen en meer regionale / intergemeentelijke samenwerking en dragen daarmee uiteindelijk bij aan de lange termijn visie: een duurzamere gemeente, die voldoet aan de wettelijke regelgeving op het terrein van duurzaamheid, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is, nú en in de toekomst. Over enige jaren wordt het duurzaamheidsbeleid geëvalueerd en geactualiseerd. De gemeente Maasdriel zal ook haar positieve bijdrage leveren aan de landelijke doelstellingen. Met het duurzaamheidsprogramma en de regionale samenwerking op het terrein van duurzaamheid, alsmede via de aandeelhouderschappen van de AVRI et cetera draagt de gemeente Maasdriel bij aan de energietransitie en een duurzamere wereld.
Met de volgende activiteiten kunnen kan de gemeente het grootste verschil maken:
Visie op wind
Provincie Gelderland heeft met het Rijk afgesproken dat in 2020 ruim 230 megawatt aan windenergie wordt opgewekt. Dit is een eerste stap van de totale opgave om, volgens de ambitie van Provincie
Gelderland, energieneutraal te worden in 2050. Windenergie is dus nu, en in de toekomst, een
belangrijk punt op de Gelderse agenda. De gemeente Maasdriel zet uitsluitend in op kleinschalige
molens voor lokale energieopwekking in het buitengebied. Het open landschap leent zich niet voor
grootschalige windenergie. De gemeente Maasdriel is niet opgenomen als doelgebied in de
Provinciale windvisie voor deze 230 MW. Wel zijn delen van de gemeente Maasdriel aangewezen als
gebieden waar windenergie mogelijk is, mits het geen goede ruimtelijke ordening in de weg staat. Pas wanneer de gemeente initiatieven afwijst kan de provincie met een inpassingsplan komen. In het
traject regionale routekaart zal op regionaal niveau aandacht worden besteed aan windenergie binnen de regio rivierenland. De focus van de gemeente wordt gelegd op andere vormen van duurzame energieopwekking.
Burgerwindpark A2 Lage Rooijen zorgt voor een kleinschalige invulling met een windenergie (beperkt aantal windturbines). In combinatie met het principebesluit (zie onder) kan geconcludeerd worden dat het windpark invulling geeft aan het duurzaamheidsprogramma.
Principebesluit Burgerwindpark A2 Lage Rooijen (2019)
In oktober 2018 is door de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend voor de oprichting van het windpark. De vraag die daarbij voor lag is of de gemeente Maasdriel in principe bereid was mee te werken aan een planologische procedure van de realisatie van het windpark. Op 28 maart 2019 is er door de raad, ten aanzien van het principebesluit, een motie aangenomen die stelt dat het principeverzoek werd aangehouden en dat de initiatiefnemer op verschillende punten (zie raadsbesluit 20 juni 2019) in overleg zou gaan met de gemeente en vervolgens met een aangepast principeverzoek zou komen. De aanpassingen aan het principeverzoek, onder meer op het vlak van participatie met en voor de omgeving, heeft ertoe geleid dat door de gemeenteraad een positief standpunt ten aanzien van de motie kon worden aangenomen. Op 20 juni 2019 heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel dan ook een positief principebesluit genomen ten aanzien van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen, wat betekent dat de mogelijkheden voor een windpark in het onderliggende plangebied door de initiatiefnemers verder onderzocht mochten worden.
Met het positieve principebesluit op 20 juni 2019, zoals hierboven ook toegelicht, heeft de gemeenteraad van de gemeente Maasdriel besloten de mogelijkheden voor een windpark in onderhavig plangebied verder onderzocht mochten worden.
Burgerwindpark A2 Lage Rooijen past in rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het windpark geeft invulling aan de weg die de gemeente Maasdriel ten aanzien van duurzame energie met windturbines is ingeslagen met het positieve principebesluit om onderzoek naar Burgerwindpark A2 Lage Rooijen te starten. Een windpark op deze locatie past ook in de gedachte van de gemeentelijke structuurvisie. Het windpark kan daarnaast een proportionele bijdrage leveren aan het realiseren van duurzame ambities, als uitgesproken in het duurzaamheidsprogramma, met de wens om met kleinschalige windmolens (kleinschalig windpark) voor lokale energieopwekking te zorgen.
Agrarisch gebied
Het plangebied wordt agrarisch gebruikt, voornamelijk als akker- en grasland. Er is daarnaast ook fruitteelt in de omgeving.
Woningen
Ten oosten van de locatie ligt de woonkern Hoenzadriel op een afstand van circa 1.600 meter. Aan de noordzijde ligt de woonkern Velddriel op een afstand van circa 1.900 meter. Iets verder naar het noordoosten ligt de woonkern Kerkdriel op een afstand van 2.300 meter. Aan de westzijde, aan de andere kant van de snelweg A2, ligt de woonkern Hedel. Deze kern ligt op 1.500 meter van de meest westelijk gelegen windturbine. Ook Oud Empel, dat aan de andere kant van de Maas is gelegen, ligt op circa 1.500 meter afstand. De dichtstbij gelegen woning staat aan de Drielse Veldweg 35 en ligt op een afstand van circa 400 meter.
Infrastructuur
Het plangebied is gelegen nabij de rijksweg A2 tussen 's-Hertogenbosch en Utrecht. In en om het plangebied zijn vooral lokale wegen aanwezig zoals de Rooijensestraat en Hoenzadrielsedijk. Over de Hoenzadrielsedijk loopt een fietsroute (Bommelse Dijken). Daarnaast lopen er een aantal wandelroutes aan de andere zijde van de Maas, onder andere over de Empelsedijk en de Maasboulevard.
Ten zuiden van het plangebied is in oost-west richting de rivier de Maas gelegen. Dit is een hoofdvaarroute en wordt tevens gebruikt voor recreatievaart. Langs de uiterwaarden van de Maas is een primaire waterkering gelegen.
Er zijn geen hoogspannings- of buisleidingen gelegen in de omgeving van het plangebied.
Windparken in de omgeving
In de omgeving van het windpark zijn een aantal andere windparken aanwezig, deels gerealiseerd, deels in aanbouw of vergund. In onderstaand figuur zijn de locaties van de meest nabije windparken opgenomen. In het kader van cumulatieve effecten zijn de windparken Bommelerwaard-A2 en De Rietvelden en de windturbine Treurenburg (allen op circa 3,5 kilometer) van belang. Voor windparken Deil en AVRI, beide parallel aan de A15 ten noorden van het windpark, geldt dat deze te ver zijn gelegen (> 12 kilometer) om van cumulatieve effecten te kunnen spreken. Ook het (nog in ontwikkeling zijnde) grootschalige windpark voor De Duurzame polder, nabij Oss, ten noordoosten van 's-Hertogenbosch is vanwege de grote afstand en het feit dat het nog geen autonome ontwikkeling is in het kader van cumulatie niet relevant om nader te beschouwen.
Figuur 3.1 Windparken in de omgeving
Natuur
De dichtst bij het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden zijn de gebieden Rijntakken (met 'Kil van Hurwenen' op circa 6 kilometer afstand) en Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek zijn (circa 6,5 kilometer) (zie respectievelijk in groen en rood in Figuur 3.2).
Figuur 3.2 Natura 2000 gebieden in de omgeving van het plangebied
De provincie Gelderland heeft haar natuurbeleid uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), als provinciale equivalent van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Het meest nabij gelegen GNN/GO gebied zijn de uiterwaarden van de Maas (Bovenwaarden & Koornwaard). Het plangebied is niet GNN/GO gelegen.
Figuur 3.3 Gelders Natuurnetwerk en Groene Ontwikkelingszone
Het plangebied voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen ligt op de noordelijke oeverwal langs de Maas. Deze loopt van Kerkdriel via Hoenzadriel, de Hoge en de Lage Rooijen richting De Geerden en buigt dan af richting Hedel. Deze oeverwal ligt min of meer evenwijdig aan de Maas en is van oudsher de plek waar mensen zich vestigden. De gronden werden hier het meest intensief gebruikt, met afwisselend fruitteelt, (glas-)tuinbouw, bedrijvigheid en wonen. Landschappelijk gezien bestaat de oeverwal uit een afwisseling van dichte beplantingen (boomgaarden, houtsingels), wegbeplantingen en erven met daar tussen over het algemeen vrij open akkers in een onregelmatige blokverkaveling. Het gebied Lage Rooijen heeft van oorsprong een meer rechte slagenverkaveling, die min of meer haaks op de Rooijensestraat is gericht.
Figuur 3.4 Topografische kaarten uit 1900, 1950 en 2018 [bron: Topotijdreis]
De reeks kaarten hierboven laat zien dat het plangebied lange tijd min of meer onveranderd is gebleven. De aanleg van de huidige A2 (gedurende de 70-er jaren van de vorige eeuw) bracht daar drastisch verandering in. De oude route van Empel via het pontje en Casterens Hoeve naar de dijk en dan richting Hoenzadriel werd doorsneden. De komst van de snelweg en nieuwe afritten maakte dat het gebied rond de afrit bij Hedel verstedelijkte tot een cluster van bedrijven (De Geerden). Door ruilverkaveling werd de aanwezige slagenverkaveling meer blokvormig.
De uiterwaarden ten zuiden van het plangebied liggen vrij hoog en zijn nog deels in extensief landbouwkundig gebruik, maar voor een belangrijk deel natuurgebied. De ooibossen langs de dijk zijn vanaf de 70-er jaren grotendeels verdwenen. Door zandwinning is ten westen van de A2 een grote plas ontstaan (Hedelse Bovenwaard), gekoppeld aan een oude Maasmeander die al in de 19e eeuw werd afgesneden in het kader van de kanalisatie van de Maas.
Het plangebied ligt aan de dijk. Het tracé van die dijk en van de Rooijensestraat is de afgelopen 150 jaar niet of nauwelijks veranderd. De Hoenzadrielsedijk maakt tegenwoordig deel uit van het regionale fietsroutenetwerk (fietsknooppuntennetwerk). Vanaf de dijk heeft men vrij uitzicht over het binnendijkse gebied en over de rivier met zijn uiterwaarden.
Uit de oude topografische kaarten (Figuur 3.4) valt af te lezen dat binnen het plangebied het gedeelte Lage Rooijen van oudsher lager en natter was dan het gebied Hoge Rooijen. Dat is onder meer af te lezen aan het aantal sloten op de kaarten, haaks op de dijk (hoe meer sloten, hoe natter de (oorspronkelijke) situatie). Dit onderscheid is tegenwoordig minder goed herkenbaar. Aan weerszijden van de Rooijensestraat liggen nu rechte percelen, min of meer haaks op de weg, al dan niet begrensd met houtsingels, struweel en watergangen met rietkragen, die eveneens haaks op de weg liggen. Hier en daar staan solitaire (fruit-)bomen. De percelen zijn veelal in gebruik als boomgaard of akker of worden gebruikt voor tuinbouw (met name fruitteelt). Langs de Rooijensestraat staat aan de noordzijde één enkele bomenrij. De Hoenzadrielsedijk is niet beplant met opgaand groen. Direct buitendijks liggen ter hoogte van het plangebied nog enkele restanten ooibos, knotwilgen en wilgenstruweel aan de voet van de dijk. Binnen en in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich verder geen erven van boerderijen.
Figuur 3.5 Panoramafoto's vanaf de Hoenzadrielsedijk (perspectivisch vertekend beeld) in de bestaande situatie
Windturbines kunnen niet overal geplaatst worden. Bij de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met onder andere fysieke belemmeringen zoals woningen en wegen, landschap, en voorwaarden die voortkomen uit wet- en regelgeving, waaronder normen voor geluid, slagschaduw en veiligheid (wegen en ondergrondse buisleidingen). Maar ook (wind)technische aspecten spelen een rol bij de inrichting van het gebied.
De keuze voor de opstelling en locatie van het windpark is voortgekomen uit de keuze voor een plangebied in specifiek de gemeente Maasdriel die nabij de snelweg/infrastructuur ligt in aansluiting op provinciaal beleid (en ook aan de dijk en in het verlengde van industrieterrein De Geerden). Daarnaast is gekeken naar een locatie die niet in de directe omgeving ligt van een Natura 2000 gebied. Het plangebied is bovendien op een relatief grote afstand van woonkernen gelegen en tenminste op 400 meter van individuele woningen om hinder voor de (woon)omgeving zo veel mogelijk te beperken. De windturbines staan uit de overwegende windrichting gepositioneerd en circa 400 meter uit elkaar om zo optimaal mogelijke opbrengst te genereren en zoveel mogelijk in een lijnopstelling als algemeen geaccepteerd principe voor de inrichting van het windpark. Een lijnopstelling geeft een rustig en helder beeld.
De windturbines
Het project bestaat uit de realisatie en exploitatie van drie windturbines met bijbehorende voorzieningen. Het te plaatsen turbinetype is nog niet gekozen, ook de exacte afmetingen zijn nog niet bekend. Wel wordt gekozen voor realisatie van drie gelijke windturbines met een rotordiameter van minimaal 117 meter en maximaal 150 meter en een ashoogte van minimaal 120 meter en maximaal 150 meter. De maximale tiphoogte wordt vastgelegd op 220 meter. De minimale (kleinste) tiphoogte en minimale hoogte van de wiek boven de grond (tiplaagte) komt op basis van de voorgaande maten uit op respectievelijk 178,5 meter en 45 meter. De uiteindelijke afmetingen van de windturbine zijn afhankelijk van de ashoogte en rotordiameter van het uiteindelijk te kiezen type windturbine. Het vermogen van de windturbines komt ergens tussen 3,0 en 4,9 MW te liggen waardoor het totaal op maximaal 14,7 MW uitkomt. Figuur 4.1 is ter illustratie van de maximale afmetingen.
Figuur 4.1 Illustratie windturbine afmetingen en begrippen
Figuur 4.2 Het plan voor het Burgerwindpark A2 Lage Rooijen [bron: Green Trust]
Kraanopstelplaats en ontsluiting
Het plan omvat naast de te plaatsen windturbines ook de bij de windturbines behorende voorzieningen zoals kraanopstelplaatsen voor bouw en onderhoud. De kraan wordt gebruikt tijdens de bouw, maar moet ook voor onderhoud aan de windturbines tijdens de exploitatiefase bij de windturbine kunnen komen. De locatie van de windturbines dient voldoende bereikbaar te zijn voor de bouw en voor onderhoud en daarmee dient ook de aanvoerroute van materialen voldoende breed te zijn (doorgaans circa 4-5 meter, uitgezonderd bochten en kruisingen met andere wegen). De exacte positionering en technische uitwerking (waaronder minimale draagkracht) van kraanopstelplaatsen wordt in een later stadium bepaald tijdens de detailengineering. De kraanopstelplaats wordt bij de mast geplaatst en zodanig gepositioneerd dat deze het beste is in te passen in de omgeving. De kraanopstelplaatsen sluiten direct aan op de Rooijensestraat of worden via een ontsluitingsweg aangesloten. Er wordt circa 100 meter aan aparte ontsluitingsweg aangelegd, voor het overige wordt voor ontsluiting gebruikt gemaakt van de opstelplaatsen.
Aansluiting elektriciteitsnetwerk
De windturbines worden met een ondergrondse kabel onderling verbonden en verbonden met het aansluitpunt op het elektriciteitsnetwerk. De exacte ligging van de kabels en aansluiting op het openbaar net dient nog bepaald te worden. Met het kabeltracé wordt waar mogelijk de openbare weg gevolgd. De aanleg van parkbekabeling en aansluitpunten heeft echter geen relevante ruimtelijke impact (vanwege geen hoogspanning, en dus geen beschermende zone) waardoor de aanleg van kabels en leidingen verder niet specifiek in dit bestemmingsplan hoeven worden opgenomen.
In de turbines worden faciliteiten geplaatst voor de eerste transformatie (naar 10/33 kV). Er wordt één inkoopstation gebouwd voor de windturbines, onder de overdraai van één van de windturbines. Een inkoopstation is een soort van transformatorhuisje dat is bedoeld voor het onderbrengen van schakel- en meetapparatuur om de windturbines te verbinden met het landelijke elektriciteitsnet. De exacte locatie, omvang en verdere invulling wordt in een nadere uitwerking gekozen in overleg met de netbeheerder. Een inkoopstation krijgt een oppervlakte van maximaal circa 40 m2 en wordt maximaal 4 meter hoog, en is daarmee niet vergunningsvrij op basis van artikel 2, lid 18 sub a van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Verhardingen
Per windturbine wordt rekening gehouden met het grondgebruik van een cirkel met een diameter van maximaal 26 meter voor de windturbine inclusief fundering (oppervlakte circa 530 m2). Daarnaast wordt rekening gehouden met een permanente kraanopstelplaats van circa 25 bij 43 meter (circa 1.075 m2 per windturbine) voor de bouw van en het onderhoud aan de windturbine. Het uiteindelijke exacte oppervlak is afhankelijk van het windturbinetype dat wordt gekozen.
Rekening wordt gehouden met een totaal (permanent) grondgebruik van maximaal 5.500 m2 voor het windpark (inclusief één inkoopstation van 40 m2 en ontsluitingswegen en overige verhardingen van in totaal circa 645 m2). Tijdelijke voorzieningen, zoals een grotere opstelplaats, opslagruimte bij de opstelplaats, grotere boogstralen en bouwwegen, hoeven niet meegenomen te worden in de ruimtelijke procedure. De verhardingen worden grotendeels onder de overdraai van de windturbine gerealiseerd, op een klein gedeelte van de ontsluiting tussen opstelplaats en openbare weg na.
Obstakelverlichting
Voor een windturbine hoger dan 150 meter (tiphoogte) of hoger dan 100 meter (tiphoogte) binnen een afstand van 120 meter van een (water)weg geldt dat de turbine op basis van opgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport in het Informatieblad over obstakelverlichting (2016)26 voorzien dient te worden van obstakelverlichting (zie ook Kader 4.1). Dit geldt dus ook voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen.
Voor de windturbine(s) wordt voor de aanvang van de bouw een verlichtingsvoorstel uitgewerkt gericht op (voor zo ver ook noodzakelijk) het zo veel mogelijk beperken van hinder, overeenkomstig het Informatieblad. Een voorstel voor het aanbrengen van markering en obstakellichten op windturbines en windparken dient voorafgaand aan de realisatie van het windpark ter instemming te worden voorgelegd aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILenT). De gemeente Maasdriel wordt over het verlichtingsplan en het besluit van ILenT geïnformeerd.
Kader 4.1 Toepassing obstakel- of markeringsverlichting
Toetsing effecten op het landschap
Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland (artikel 2.62) dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat de oprichting van een windturbine of windturbinepark mogelijk maakt aandacht te besteden aan:
In de oorspronkelijke versie van de Omgevingsverordening (2014) was in de toelichting een nadere tabel opgenomen ter toelichting op de criteria. Voor de criteria geldt dat het geen harde toetsingseisen betreffen, maar elementen die gemotiveerd moeten worden als onderdeel van het ruimtelijk ontwerp.
Tabel 4.1 Aandachtspunten in het ruimtelijk ontwerp en toelichting daarop uit de Omgevingsverordening
De toelichting op artikel 2.62 van de Omgevingsverordening (geconsolideerde versie december 2018) geeft het volgende aan:
"Visualisaties van de windparken in samenhang met elkaar kunnen bijvoorbeeld aantonen dat er geen sprake is van visuele interferentie. In het ruimtelijk ontwerp wordt aandacht besteed aan de wijze waarop een turbine reageert of turbines reageren op de schaal, maat en richting van het landschap. Wanneer één of meerdere windturbines worden opgericht in nabijheid van een bestaande windturbine, gaan de turbines visueel interfereren. Bij grote windturbines kan de interferentie op een grote afstand optreden. Bij méér dan één windturbine zijn keuzes in onderlinge afstand, patronen en richting van turbines bepalend voor de mate waarin ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Beplanting kan ook bijdragen aan de versterking van de landschapsstructuur.
De effecten van de ingreep worden vanuit het standpunt van een beschouwer bekeken. Een beschouwer kan zijn: iemand die er in de buurt woont of een automobilist of fietser op een weg in het gebied. En vooral hoe het aanzicht verandert als de beschouwer beweegt in het landschap, in het zicht van de windturbines of het windturbinepark. Verder kan ook het toeristisch en recreatief gebruik van het landschap een rol spelen."
In de m.e.r.-beoordeling is gebruik gemaakt van drie verschillende schaalniveaus voor de landschappelijke beoordeling:
Voor zo ver relevant worden die schaalniveaus hieronder ook toegepast.
Om de onderbouwing van het ruimtelijk ontwerp te ondersteunen zijn een aantal visualisaties van het windpark gemaakt (zie ook bijlage 5). Hierbij is uitgegaan van windturbines met een ashoogte van maximaal 140 meter en een rotordiameter van maximaal 138,5 meter. De locaties van waaruit deze visualisaties zijn gemaakt zijn opgenomen in Figuur 4.327.
Figuur 4.3 Overzichtskaart standpunten fotovisualisaties
Ruimtelijke kenmerken van het landschap
Vanwege verschillende ruimtelijke belemmeringen in de omgeving van het plangebied is de plaatsingsruimte van de windturbines beperkt. Binnen de beschikbare ruimte is gekeken naar een mogelijk inrichting van het gebied. De lijnopstelling van het windpark is gekozen op basis van milieu-informatie en de beschikbaarheid van gronden. Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen.
Er is sprake van een lijnopstelling die min of meer parallel loopt met de aanwezige (grootschalige) infrastructuur nabij het plangebied (rivier de Maas en lokale Rooijensestraat en primaire waterkering Hoenzadrielsedijk). Het windpark sluit ook aan op de rijksweg A2 door de plaatsing van de lijnopstelling nabij de rijksweg A2 (zie Figuur 4.4). Hierdoor gaat het windpark een combinatie aan met de infrastructurele lijnen in de omgeving van het plangebied. Anderzijds gaat het windpark ook een combinatie aan met het agrarisch productielandschap waarvan het aan de rand is gelegen. Het windpark markeert zo ook de rand en de overgang van het agrarisch landschap naar de uiterwaarden van de Maas en vervolgens het stedelijk gebied van 's-Hertogenbosch aan de overzijde van de Maas. Het plangebied maakt deel uit van het open agrarisch landschap van de Bommelerwaard en is hier ook blijvend voor aangewezen.
Figuur 4.4 Plaatsing lijnopstelling nabij rijksweg A2 (vanuit zuidelijke richting bezien)
Toevoeging kwaliteit en vergroting beleefbaarheid landschap in Omgevingsvisie
De 'oude' Omgevingsvisie Gelderland geeft ter toelichting aan (zie ook paragraaf 2.2.1) dat windturbines gerealiseerd kunnen worden mits hun ontwerp als integrale ontwerpopgave wordt uitgewerkt, rekening houdend met de kenmerken van de plek. Dit betekent dat de ingreep kwaliteit moet toevoegen en de beleefbaarheid van het landschap moet vergroten. De kracht van een ruimtelijk ontwerp is dat de economische waarde van het initiatief en de maatschappelijke meerwaarde van een aantrekkelijk en beleefbaar Gelders landschap samen komen.
Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied heeft de voorkeur van de provincie. Het kan de beleving van een gebied onderstrepen. Verschillende strategieën kunnen worden toegepast. Een mogelijke combinatie is een combinatie met agrarisch productielandschap en infrastructuur, zoals dat geldt voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen.
Maat, schaal en inrichting van het landschap
Windturbines voegen door hun grote maat en schaal in vergelijking met andere objecten een nieuwe laag toe aan het landschap. Door hun grote afmetingen ontstijgen moderne windturbines de schaal van andere landschapselementen.
De mate waarin windopstellingen herkenbaar aansluiten op de landschappelijke structuur is op het schaalniveau van het windpark en zijn ruimere omgeving (2-5 kilometer) vooral af te lezen aan de samenhang met landschappelijke hoofdstructuren. Hier zouden dat de A2, de snelwegbrug, de rivierdijk of de (loop van de) rivier de Maas zelf kunnen zijn. Op grotere afstand is deze aansluiting echter niet waarneembaar. De samenhang tussen de opstelling en dergelijke hoofdstructuren wordt eerder vermoed dan daadwerkelijk waargenomen (zie bijvoorbeeld Figuur 4.5, waar samenhang met de rivier en de snelwegbrug kan worden vermoed). De samenhang met kleinere landschapselementen of bijvoorbeeld voorkomende verkavelingsrichtingen is op het hoogste schaalniveau geheel niet waarneembaar (zie ook Figuur 4.6).
Figuur 4.5 Visualisatie vanuit zuidwestelijke richting vanaf de Maasboulevard ten westen van Oud-Empel (schaalniveau plangebied en zijn ruimere omgeving)
Figuur 4.6 Visualisatie vanuit noordelijke richting vanaf Velddriel (schaalniveau plangebied en zijn ruimere omgeving)
De samenhang tussen de opstelling en de (grotere) landschappelijke structuren wordt op het schaalniveau van het plangebied en zijn directe omgeving (0-2 kilometer) vanaf sommige standpunten duidelijker (zie Figuur 4.8 en 4.9, met respectievelijk de dijk en de A2). Ook het vermoeden van samenhang daarmee wordt vanaf meerdere standpunten groter (zo doet Figuur 4.9 enigszins vermoeden dat er samenhang is met de kronkelige dijk).
Figuur 4.7 Visualisatie vanuit het oosten vanaf de Hoenzadrielsedijk (schaalniveau plangebied en zijn directe omgeving)
Figuur 4.8 Visualisatie vanaf rand Oud-Empel (schaalniveau plangebied en zijn directe omgeving)
Figuur 4.9 Visualisatie vanuit het oosten vanaf de Hoenzadrielsedijk (schaalniveau plangebied en zijn directe omgeving)
De turbines staan net niet in een rechte lijn, maar de verspringing is dusdanig klein dat de samenhang met het kronkelige tracé van de dijk op het schaalniveau van het plangebied zelf minder duidelijk is. Ook de samenhang met kleinere structuren is niet direct duidelijk. Doordat de dijk als belangrijke waarnemingsroute hoger ligt dan de opstelplaatsen van de windturbines is het zicht daarop goed.
Visuele interferentie met andere windturbines of andere hoge elementen
Interferentie (visueel 'samenklonteren') tussen verschillende windparken kan afbreuk doen aan de leesbaarheid van het plaatsingsconcept van de windparken. De meest nabij gelegen bestaande windturbines zijn de windturbine Treurenburg en de windturbines in windparken De Rietvelden en Bommelerwaard-A2 (beide windparken onherroepelijk maar nog te realiseren) op een afstand van circa 3,5 kilometer. Er is op die afstand geen sprake van visuele interferentie.
Langs de A2 is een 15 meter hoge GSM mast aanwezig. Deze interfereert niet met het windpark vanwege de geringe hoogte ten opzichte van nabij gelegen windturbines (in Figuur 4.9 is de GSM mast rechts van de windturbines dan ook niet te zien).
Visuele interferentie in Omgevingsvisie
De 'oude' Omgevingsvisie sprak, in tegenstelling tot de verordening, over voorkomen van interferentie. In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland wordt geen nadere inhoudelijke toelichting op dit punt gegeven. De verordening geeft echter de bindende regels om het initiatief aan te toetsen en licht toe dat in het ruimtelijk ontwerp duidelijk moet worden hoe rekening is gehouden met interferentie en wat dat betekent voor keuzes bij het positioneren van de windturbines. Geconstateerd is dat er geen sprake is van interferentie waardoor geconstateerd kan worden dat het ruimtelijk ontwerp hier optimaal invulling aan geeft.
Cultuurhistorische achtergrond van het landschap
Op het middelste en lage schaalniveau domineren de beoogde windturbines de horizon (zie bijvoorbeeld Figuur 4.9), op hoogste schaalniveau is dit niet het geval (zie bijvoorbeeld Figuur 4.10). De cultuurhistorische achtergrond ter plaatse geeft vooral aanleiding tot het plaatsen van de windturbines langs de historische structuur van de dijk langs de Maas.
Burgerwindpark A2 Lage Rooijen voegt een nieuwe laag toe aan de ontginningsgeschiedenis en voegt daarmee iets toe aan de waarde van het bestaande landschap.
De beleving van de windturbines in het landschap
De beleving van het windpark wordt vooral bepaald door de mate waarop het windpark zichtbaar en herkenbaar is door de waarnemer.
Vanaf het hogere schaalniveau is vanaf veel punten de windopstelling zichtbaar. Dat geldt vanaf de A2, maar ook vanaf bebouwingsconcentraties, met name vanaf de noordrand van 's-Hertogenbosch aangezien daarvandaan er weinig opgaande landschapselementen aanwezig zijn die het zicht op de opstelling wegnemen. Op het lagere schaalniveau neemt de zichtbaarheid van het initiatief toe. Binnen dit schaalniveau is er niet alleen vanaf de snelweg maar ook vanuit de omliggende dorpen en de rand van Empel en 's-Hertogenbosch duidelijk zicht op de opstelling.
Op grotere afstand is de opstelling als zelfstandige, samenhangende lijnopstelling herkenbaar (zie Figuur 4.6, 4.7 en 4.10). Dit komt omdat de turbines voldoende dicht bij elkaar staan en bovendien op zeer ruime afstand (circa 3,5 kilometer) staan van de enige andere windturbine op dit moment (Treurenburg). De afwijking in de lijn valt vrijwel niet op. De afstand tot nieuwe windopstellingen (langs de A2 bij Zaltbommel en bij De Rietvelden) is minstens zo groot als de afstand tot de Treurenburg-turbine, waardoor op dit schaalniveau kan worden gesteld dat deze nieuwe opstellingen geen invloed zullen hebben op de herkenbaarheid van de opstelling van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. De herkenbaarheid is op het lagere schaalniveau vergelijkbaar.
Figuur 4.10 visualisatie vanaf rand Hoenzadriel (schaalniveau plangebied en zijn ruimere omgeving)
Door het beperkte aantal turbines is op een hoger schaalniveau er nauwelijks sprake van verstoring van de visuele rust door het draaien van de rotoren. 's Nachts zal er obstakelverlichting moeten worden gevoerd. De beweging van de rotoren zal op een lager schaalniveau in waarneembaarheid toenemen.
Voorbeeldwindturbine
Voor het bepalen van milieueffecten is gebruik gemaakt van een voorbeeldturbine, omdat de keuze voor een specifieke windturbine met bijbehorende specificaties pas in een later stadium plaats vindt. Voor alle omgevingsaspecten worden berekeningen of beschrijvingen uitgevoerd voor een worst-case windturbine, dus de maximale milieueffecten. Voor het aspect geluid wordt uitgegaan van een worst-case windturbine vanuit geluid, waarbij het maximale bronvermogen van de windturbine in combinatie met de maximale ashoogte bepalend zijn. Voor de overige omgevingsaspecten geldt dat een windturbine met maximale afmetingen de worst-case situatie is, de onderzoeksconclusies zijn dan ook geldig voor kleinere en lagere windturbinetypes dan de voorbeeldwindturbine, ongeacht hun afmetingen.
Als voorbeeldturbine is in de onderzoeken uitgegaan van een windturbine met een rotordiameter van maximaal 150 meter en een tiphoogte van maximaal 220 meter (en dus een ashoogte van 145 meter), dus een windturbine met de maximale afmetingen voor rotordiameter en tiphoogte in dit bestemmingsplan. Voor geluid is een akoestisch realistische worst-case windturbine binnen de bandbreedte van het bestemmingsplan gehanteerd, wat betekent dat deze qua bronvermogen aan de bovenkant zit (luid) van de turbineklasse voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. Voor slagschaduw is een windturbine gekozen met maximale ashoogte en rotordiameter waardoor de tiphoogte groter is dan maximaal door dit bestemmingsplan wordt toegestaan, maar er is daarmee wel sprake van een worst-case weergave.
Algemeen kader voor bepalen van een ruimtelijk aanvaardbare normering voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 1.1 worden in dit bestemmingsplan alsnog planregels toegevoegd met eigen normen voor met name de aspecten geluid, slagschaduw en externe veiligheid naar aanleiding van de uitspraak inzake windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding. Deze planregels worden in paragraaf 5.2.1, 5.3.1 en 5.4.1 van deze toelichting en bijbehorende Bijlage 13 voorzien van een motivering.
In zijn algemeenheid hebben de normen voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid voor windturbines uit het Activiteitenbesluit en -regeling, maar ook andere toetsingskaders, een belangrijke overeenkomst met elkaar en met die van andere (hinder)bronnen en inrichtingen. Het accepteren van enige mate van hinder of risico is inherent aan het feit dat Nederland een druk bevolkt en dicht bebouwd land is. Uitsluiten van hinder of risico behoort niet tot de mogelijkheden, omdat daarmee geen ontwikkelingen meer kunnen plaats vinden. Deze benadering heet het ALARA-beginsel (zie ook Kader 5.1) en geldt voor veel maatschappelijke activiteiten, zoals weg- en railverkeer, luchtvaart, industrie, sport- en recreatieterreinen, maar ook windturbines.
Kader 5.1: Bescherming tegen hinder versus ruimtelijke ontwikkelingen: ALARA
Specifiek voor windturbines
Normen worden dus over het algemeen vastgesteld op basis van de aanvaardbaarheid van enige mate van hinder of risico voor omgeving ten opzichte van het algemene maatschappelijk belang - in deze bij het realiseren van windturbines - om duurzame energie op te wekken en daarmee de landelijke, provinciale en gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen en klimaatdoelstellingen te behalen. Daarmee is sprake van een belangenafweging tussen het individueel belang van een omwonende, op het gebied van leefbaarheid, veiligheid en gezondheid, versus het algemeen maatschappelijk belang van de energietransitie naar hernieuwbare energie en verbetering van het klimaat.
De afweging tussen (individuele) hinder voor de omgeving enerzijds en het (algemeen) belang van duurzame elektriciteitsopwekking anderzijds vindt dus ook plaats bij beoordeling van de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de mate van geluidhinder, slagschaduwhinder en externe veiligheidsrisico's van windturbines.
Windturbines produceren geluid als de rotoren draaien. Dit geluid is voornamelijk aerodynamisch geluid afkomstig van de bladen die door de wind 'zoeven'. Windturbines produceren daarnaast ook mechanisch geluid, dit is afkomstig uit het overbrengen van de energie vanuit de wieken naar de generator en uit de generator zelf. Het mechanische geluid is meestal vele malen lager dan het aerodynamische geluid.
Het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (kortweg: het Activiteitenbesluit milieubeheer)28 als kader voor de toetsing van geluid van windturbines mag voorlopig bij de beslissing over de goede ruimtelijke ordening niet meer gebruikt worden (zie paragraaf 1.1). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is in de uitspraak windpark Delszijl Zuid Uitbreiding tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht een plan-MER gemaakt had moeten worden voor deze windturbinebepalingen. Totdat het plan-MER alsnog is gemaakt door het Rijk, mogen de windturbinebepalingen niet worden gebruikt. In de planregels is daarom een norm voor de toetsing van geluid van de windturbines opgenomen specifiek voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen.
Geluidnorm 47 dB Lden en 41 dB Lnight
Voor onderhavig plan wordt getoetst aan 47 dB Lden en 41 dB Lnight als ruimtelijk aanvaardbare norm voor geluid. Verwezen wordt naar Bijlage 13 voor het onderzoek ter onderbouwing van de in dit plan juridisch-planologisch vastgelegde geluidnormen.
Onderbouwing ruimtelijke aanvaardbaarheid
Na realisatie van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen zal dit windpark, zonder het nemen van mitigerende maatregelen voor geluid, een maximale geluidbelasting van 47 dB Lden veroorzaken op woningen uitgaande van een (niet worst-case) windturbine Vestas V117-3.45MW STE.29 Realisatie van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen leidt met de dosis-hinderrelaties van het TNO-onderzoek (2008) tot 5,3 potentieel ernstig gehinderden bij een norm van 47 dB Lden.30 Het verder verlagen van de normstelling tot bijvoorbeeld 45 dB Lden leidt tot maximaal 2,8 potentieel ernstig gehinderden minder dan bij een normstelling van 47 dB Lden (en een afname van 0,7% binnen de populatie) waarbij dit echter ten koste gaat van circa 8,5 procent (2.974 MWh) van de energieopbrengst van het windpark. Dit is vergelijkbaar met circa een kwart van de jaarlijkse energieproductie van 1 windturbine en de elektriciteitsproductie voor 750-800 huishoudens.
Het combineren van windturbines met andere, intensieve functies in een gebied (zoals snelweg, spoor en aangrenzende bedrijven) heeft de voorkeur van de provincie in de Omgevingsvisie Gelderland. Een windpark op deze locatie past ook in de gedachte van de gemeentelijke structuurvisie. Gezien de doelstellingen vanuit de Klimaatwet is het aannemelijk dat doelen voor wat betreft duurzame elektriciteitsopwekking die niet op deze locatie gerealiseerd kunnen worden op een andere locatie zullen worden gerealiseerd. Het is tevens aannemelijk dat ook op een andere locatie woningen in de omgeving aanwezig zijn en daarmee ook dáár een aantal ernstig gehinderden zal optreden als gevolg van de geluidbelasting aldaar. De algemene milieuwinst van het vaststellen van een lagere geluidnorm op de locatie Burgerwindpark A2 Lage Rooijen is verwaarloosbaar, aangezien dit tot een geringe vermindering van ernstig gehinderden leidt. Specifiek ter plaatse van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen is de optredende milieuwinst ook al beperkt door het beperkt aantal potentieel gehinderden. Vanuit wetenschappelijk perspectief is er geen aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van onaanvaardbare hinder of het optreden van gezondheidseffecten bij het stellen van een norm van 47 dB Lden, en dat er geen wetenschappelijke gronden zijn om te stellen dat een lagere norm vanuit het oogpunt van gezondheid noodzakelijk is.
Uit het vorenstaande volgt dat het aantal potentieel ernstig gehinderden in absolute zin beperkt is. De milieuwinst van een strengere norm (in de vorm van een kleiner aantal potentieel ernstig gehinderden) is dermate gering dat deze niet opweegt tegen het nadeel van een beperking van de energieproductie en daarmee een lagere bijdrage aan het maatschappelijke doel van vermindering van CO2-uitstoot door middel van duurzame energie. Het hanteren van een norm van 47 dB Lden en daarbij behorend een norm van 41 dB Lnight is daarmee in dit concrete geval passend in de afweging tussen hinder, milieuwinst en elektriciteitsopbrengst en daarmee ruimtelijk aanvaardbaar. De norm is opgenomen in de planregels. Daarnaast is ook een handhavings- en rekenmethodiek voor geluid van windturbines toegevoegd aan de planregels, omdat het op dit moment onduidelijk en onzeker is of nog een beroep gedaan kan worden op deze regels uit het Activiteitenbesluit en -regeling.
Cumulatie met nabij gelegen windturbines
Cumulatie van verschillende windturbines kan leiden tot een hogere geluidsbelasting op de gevel van gevoelige gebouwen of op de grens van gevoelige terreinen dan wenselijk wordt geacht. Als er sprake is van cumulatie van geluid als gevolg van een andere windturbine of een combinatie van windturbines dan kan dat aanleiding zijn voor het stellen van nader regels en/of voorschriften ten aanzien van de windturbines of een combinatie van windturbines.
Vanwege de afstand van meer dan 3 kilometer tot andere windparken in de omgeving is cumulatie van windturbinegeluid met andere windparken verwaarloosbaar, dus hoeft niet beoordeeld te worden.
Cumulatie met alle geluidbronnen
Cumulatie met andere bronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines.31 In het geval van dit project zijn dat industriegeluid, wegverkeersgeluid, spoorwegverkeersgeluid en scheepvaartgeluid. De methode berekent de gecumuleerde geluidbelasting rekening houdend met de verschillen in dosis-effectrelaties van de verschillende geluidbronnen. Er zijn geen normen voor de cumulatie van geluid. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter de cumulatie van geluid met andere bronnen wel te worden afgewogen. Een gangbare en geaccepteerd methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema', deze wordt hiervoor dan ook toegepast.
Laagfrequent geluid
Daarnaast wordt in deze paragraaf ingegaan op laagfrequent geluid (geluid met trillingen in een lage frequentie). Het meest voorkomende ‘gewone’ geluid zit tussen de 125 en 8.000 Hertz. Hoe meer trillingen per seconde, hoe hoger de frequentie en hoe hoger de toon. Bij minder dan 100 trillingen per seconde (100 Hz) hebben we het over laagfrequent geluid. Geluid onder de 20 Hz is niet hoorbaar, alleen voelbaar.
Ten behoeve van de windturbines is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om enerzijds te toetsen aan de normstelling en anderzijds de effecten op de omgeving in beeld te brengen (zie Bijlage 1).32 Dit rapport is hier nog bruikbaar ondanks dat in dit rapport nog is getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Dit rapport geeft goed inzicht in de effecten op de omgeving. Ter bepaling van de akoestische effecten is in het akoestisch onderzoek uitgegaan van een worst-case Siemens Gamesa SG 5.0-145 windturbine met een rotordiameter van 145 meter op 150 meter ashoogte. De Siemens is een akoestisch een realistische worst-case turbine, wat betekent dat deze qua bronvermogen (geluidproductie) aan de bovenkant zit van de turbineklasse voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen (dus een lawaaiige windturbine).
In het akoestische model zijn 18 referentietoetspunten gedefinieerd ter plaatse van maatgevende woningen in het gebied rondom de locatie van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. Per toetspunt zijn de jaargemiddelde geluidniveaus L den en L night berekend. De L den is het tijdgewogen gemiddelde van:
Tabel 5.1 geeft de geluidbelasting van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen weer.
Tabel 5.1 Geluidbelasting Burgerwindpark A2 Lage Rooijen [dB(A)]
Zonder mitigerende maatregelen wordt de norm van 47 dB Lden en 41 dB Lnight op de representatieve toetspunten 12 t/m 18 (vetgedrukt) overschreden. Door middel van het treffen van geluidvoorzieningen bij de windturbine Siemens Gamesa SG 5.0-145 (aanpassen bedrijfsinstellingen windturbines, zodat de windturbine onder omstandigheden minder dan wel niet draait om de geluidsproductie te verminderen) kan voldaan worden aan de geluidnormen (zie Bijlage 1 voor de concrete voorzieningen). Ook het kiezen van een stillere33 windturbine dan de voorbeeldwindturbine (zoals ook in Bijlage 13 is gehanteerd) kan gezien worden als mitigerende maatregel, waarbij deze stillere windturbine met minder of geen geluidvoorzieningen kan draaien. Aangezien de windturbines moeten voldoen aan de normen zoals vastgelegd in de gebruiksvoorschriften van de planregels is het treffen van voornoemde voorzieningen ook afdoende geborgd.
De benodigde mitigerende maatregelen die nodig zijn om voor de luide (worst-case in onderzoek) windturbine aan de geluidnormen te kunnen voldoen wordt maximaal ingeschat op 11% productieverlies. Een dergelijk productieverlies brengt de uitvoerbaarheid van het plan niet direct in het geding maar zal waarschijnlijk wel leiden tot de keuze van een stillere windturbine dan worst case. Voor een stillere windturbine ligt het percentage productieverlies lager of is er wellicht geen sprake van productieverlies.
Cumulatie met alle geluidsbronnen
Cumulatie met andere geluidbronnen wordt beschouwd als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidbron conform de rekenregels uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines. Voor de cumulatieve geluidbelasting zijn geen wettelijke normen van kracht. Met de cumulatieve rekenmethode uit het Reken- en meetvoorschrift windturbines is de gecumuleerde geluidbelasting berekend. Daarbij wordt rekening gehouden met de verschillende mate van hinderlijkheid van de diverse geluidbronnen:
De cumulatieve geluidbelasting wordt bepaald door de afzonderlijke waarden L* bij elkaar op te tellen (zogenoemde energetische sommatie). De geluidbelasting (grootheid L) wordt uitgedrukt in Lden, met uitzondering van industriegeluid waarvoor de etmaalwaarde geldt. In het plangebied is er sprake van cumulatie met wegverkeersgeluid (VL), railverkeersgeluid (RL) en scheepvaartgeluid (SV).
Er bestaan geen normen waaraan getoetst kan worden voor cumulatief geluid. Een gangbare en (door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State) geaccepteerde methodiek om cumulatieve geluideffecten te beoordelen is de 'Methode Miedema'. In deze methode wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving bepaald voor en na toevoeging van een nieuwe geluidbron. Hiermee kan de leefomgeving objectief worden beoordeeld (zie ook Tabel 5.2). De cumulatieve geluidbelasting van alle geluidbronnen is (worst-case) berekend voor de referentietoetspunten.
Tabel 5.2 Waardering kwaliteit akoestische omgeving volgens 'methode Miedema'
Tabel 5.3 Cumulatieve geluidbelasting toekomstige situatie door Burgerwindpark A2 Lage Rooijen [dB(A)]
In de bestaande situatie, dus zonder de nieuwe windturbines, wordt de akoestische omgeving ter plaatse van de geselecteerde toetspunten met name bepaald door het wegverkeer en railverkeer. De huidige akoestische kwaliteit van de omgeving varieert van goed (<= 50 dB Lden) tot tamelijk slecht (<= 65 dB Lden).
In de toekomstige situatie met de nieuwe windturbines wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving ter plaatse van de toetspunten over het algemeen nog steeds bepaald door wegverkeer en railverkeer, op een aantal toetspunten voegen de windturbines geluidbelasting toe maar blijft de akoestische kwaliteit van de omgeving nog wel gelijk. Op een aantal toetspunten verslechtert de akoestische kwaliteit van de omgeving enigszins door toevoeging van de windturbines maar nooit meer dan één stap volgens de methode Miedema (zie Tabel 5.2). De akoestisch omgeving verslechterd alleen van redelijk naar matig of van matig naar tamelijk slecht. In het laatste geval is er cumulatief slechts een verslechtering van 2 dB. Er zijn geen veranderingen naar een (zeer) slechte akoestische omgeving door het windpark.
Geconcludeerd kan worden dat de akoestisch omgeving, gewaardeerd volgens de methode Miedema, cumulatief enigszins veranderd door realisatie van de windturbines, met name redelijk nabij de windturbines aan de Drielse Veldweg. Op vier toetspunten is er sprake van een slechtere kwaliteit van de omgeving, van redelijk naar matig op drie toetspunten en van matig naar tamelijk slecht op één toetspunt. Op het laatste toetspunt wordt de akoestische kwaliteit van de omgeving vooral bepaald door scheepvaartgeluid en dat blijft ook zo. Gezien het belang van het realiseren van de windturbines als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling wordt de toekomstige cumulatieve akoestische situatie, die beperkte verslechtering ondergaat ten opzichte van de huidige situatie, acceptabel geacht. Er is blijvend sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De cumulatieve geluidbelasting is berekend met een worst-case windturbine. Keuze voor een stillere windturbine (zoals in Bijlage 13) betekent ook automatisch een positief effect op de cumulatieve geluidbelasting.
Laagfrequent geluid
Er is geen algemeen geaccepteerd normstelsel voorhanden waarmee laagfrequente geluidhinder kan worden geobjectiveerd. Laagfrequent geluid (LFG) is geluid in het voor mensen laagst hoorbare frequentiegebied, onder 200 Hz. Windturbines produceren, net als de meeste andere geluidbronnen, ook laagfrequent geluid.
Het RIVM heeft op verzoek van de GGD-en de invloed op de beleving en gezondheid van omwonenden door windturbines onderzocht (2013)34. Hierin wordt gesteld dat windturbines weliswaar laagfrequent geluid produceren maar dat er geen bewijs bestaat dat dit een factor van belang is voor de hinderbeleving. Er is geen aparte beoordeling nodig bovenop de bescherming die de zogenoemde A-gewogen normstelling op basis van dosis-effectrelaties reeds biedt. De mate van bescherming en de normering worden eveneens beschouwd in een literatuuronderzoek naar laagfrequent geluid van windturbines van Agentschap NL (2013)35. Ook hier zijn geen aanwijzingen dat het aandeel laagfrequent geluid een bijzondere dan wel belangrijke rol speelt. Tenslotte is door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, mede namens de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu over het onderwerp laagfrequent geluid van windturbines een brief aan de Tweede Kamer gestuurd (2014)36. Op grond van de brief van de staatssecretaris en het rapport van het RIVM kan gesteld worden dat toetsing aan de standaard Nederlandse geluidnormen tevens voldoende bescherming biedt tegen laagfrequent geluid.
In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid, waaronder laagfrequent geluid, en gezondheid37. Tweeëndertig (peer reviewed38) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn daarbij onderzocht in de literatuurstudie. Deze literatuurstudie bevestigt nogmaals dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden heeft. Dit onderzoek heeft in oktober 2020 een update gekregen39 met een literatuuronderzoek waarbij onderzoeken tussen 2017 en medio 2020 op een rij zijn gezet over het effect van geluid van windturbines op de gezondheid van omwonenden. Uit de update literatuurstudie blijkt dat hinder optreedt als gevolg van geluid: hoe sterker het geluid (in dB) van windturbines, hoe groter de hinder ervan. Uit de literatuur bleek niet dat het zogeheten 'laagfrequent geluid' (lage tonen) van windturbines voor extra hinder zorgt dan de hinder die optreedt van 'gewoon' geluid. Voor andere gezondheidseffecten zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek niet eenduidig: deze effecten hangen niet duidelijk samen met het geluidniveau, maar soms wel met de ervaren hinder.40
Kortom: het aandeel laagfrequent geluid is niet onevenredig groot bij windturbines (in tegenstelling tot bijvoorbeeld compressoren of transformatoren), het aandeel laagfrequent geluid is niet significant toegenomen met het formaat van de windturbine en er is geen aanleiding om te veronderstellen dat specifiek laagfrequent en infrageluid een effect op de volksgezondheid veroorzaken of tot additionele hinder leiden ten opzichte van dat wat reeds wordt beoordeeld. Het specifiek toevoegen van een norm voor laagfrequent van windturbines leidt daarmee niet tot een betere beoordeling van de optredende effecten van geluid. Daarom volstaat het hanteren van een Lden en eventueel een Lnight norm.
Vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt ook dat windinitiatieven zich basis van bovenstaande studies niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare hinder door laagfrequent geluid (zie o.a. ABRvS 4 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1228 (Windpark Wieringermeer), 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:616 (Windpark De Drentse Monden Oostermoer), 7 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2720 (Windpark De Rietvelden) en recentelijk 16 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2226 (Windplan Groen).
Het is dan ook niet noodzakelijk verder onderzoek uit te voeren naar laagfrequent geluid voor het Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. Met naleving van de geluidsnormering is er ook ten aanzien van laagfrequent geluid sprake van een aanvaardbare situatie.
Een norm voor windturbinegeluid van 47 dB Lden en 41 dB Lnight voor alle windturbines binnen het onderhavige windpark is op basis van een afweging tussen de te verwachten hinder en het belang van opwekking duurzame elektriciteit met windturbines ruimtelijk aanvaardbaar en is opgenomen in de planregels.
Aan de ruimtelijke aanvaardbare norm voor windturbinegeluid kan worden voldaan. De geluidhinder, waaronder laagfrequent geluid, is aanvaardbaar. Cumulatief met andere geluidbronnen is er (worst-case) op vier punten sprake van een verslechtering van de akoestische kwaliteit van de omgeving naar matig en tamelijk slecht. Geconstateerd kan worden dat de cumulatieve verandering van de geluidbelasting toch beperkt is. Dit wordt mede aanvaardbaar geacht gezien het belang van het realiseren van het windpark als bijdrage aan de gemeentelijke, provinciale en landelijke duurzame energiedoelstelling.
Voor het aspect geluid is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De draaiende rotoren van windturbines kunnen een bewegende schaduw op hun omgeving werpen. Deze 'slagschaduw' kan als hinderlijk worden ervaren. De mate van hinder wordt bepaald door de duur van de slagschaduw. Flikkering bij windturbines is gerelateerd aan de draaisnelheid van de windturbinebladen. Slagschaduw met flikkerfrequenties vanaf 2,5 Hz wordt als extra hinderlijk ervaren en kan schadelijk zijn (dit komt bij gangbare turbines echter vrijwel nooit voor). De frequenties van de lichtflikkeringen van de voorbeeldwindturbines voor het windpark liggen, gezien hun afmetingen, tussen de 0,24 en 0,95 Hz en worden daarmee niet als extra hinderlijk ervaren en zijn niet schadelijk. De afstand van de blootgestelde locatie tot de windturbine, de stand van de zon, de weersomstandigheden en het al dan niet draaien van de windturbine zijn bepalende aspecten voor de duur van de periode waarin slagschaduw optreedt (slagschaduwduur).
Het Activiteitenbesluit en -regeling, als het kader voor de toetsing van slagschaduw van windturbines, mag voorlopig bij de beslissing over de goede ruimtelijke ordening niet meer gebruikt worden (zie paragraaf 1.1). De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State is in de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding tot het oordeel gekomen dat op grond van het Europese recht een plan-MER gemaakt had moeten worden voor deze windturbinebepalingen. In de planregels is daarom een norm voor de toetsing van slagschaduw opgenomen specifiek voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen.
Maximaal 6 uur slagschaduw per jaar
Voor onderhavig plan wordt voor slagschaduw getoetst aan een norm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar. Verwezen wordt naar Bijlage 13 voor het onderzoek ter onderbouwing van deze norm.41
Uit de (beperkt) beschikbare wetenschappelijke onderzoeken blijkt dat, hoewel er geen directe gevolgen voor de gezondheid te verwachten zijn als gevolg van slagschaduw, het wel wenselijk is de totale optredende hoeveelheid slagschaduw ter plaatse van voor slagschaduw gevoelige objecten te beperken.
Onderbouwing ruimtelijke aanvaardbaarheid
Na realisatie van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen zal door het windpark, zonder het nemen van mitigerende maatregelen, bij 195 van de 3.202 voor slagschaduw gevoelige objecten (binnen een afstand van circa 2 kilometer van het windpark) enige vorm van slagschaduw veroorzaken. Bij ongeveer twee derde van de woningen waar slagschaduw optreedt (135) is dit minder dan 2 uur per jaar (zonder mitigatie); 30 woningen ontvangen jaarlijks meer dan 6 uur slagschaduw zonder mitigatie. In de nieuwe situatie is bij 71 woningen sprake van een slagschaduwbelasting van meer dan 20 minuten per dag (worst case). Voor de overige woningen is dit 20 minuten per dag of minder.
Het reduceren van de optredende slagschaduwduur per jaar leidt tot een relatief beperkt productieverlies voor het windpark. Daar staat echter tegenover dat de daarmee voorkomen hinder ter plaatse van slagschaduwgevoelige objecten ook relatief beperkt is.
Het ligt, vanuit het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat, voor de hand om de slagschaduwnorm in ieder geval zodanig te stellen dat voor 71 woningen, waar een slagschaduwduur van meer dan 20 minuten per dag mogelijk is, de optredende hoeveelheid slagschaduw wordt beperkt. Voor de overige gevoelige objecten is de slagschaduwbelasting per dag minder dan 20 minuten en is ook de totale jaarlijkse slagschaduwbelasting gering (tussen de 6 minuten en circa 1,3 uur per jaar). Bij een norm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar wordt dit uitgangspunt geborgd en de hinder beperkt. Een slagschaduwduur van 6 uur per jaar is een percentage van 0,14% van de totale daglichtperiode per jaar en circa 0,4% van het gehele maximale percentage aan zonuren per jaar dat er slagschaduw kan optreden. Vervolgens wordt ook ervanuit gegaan dat gedurende deze 6 uur slagschaduw iemand zich daadwerkelijk bevindt in een ruimte waarop de slagschaduw optreedt. In de praktijk kan iemand op dat moment niet thuis zijn of zich ergens in huis bevinden waar de slagschaduw niet merkbaar is.
Wanneer is een object of terrein 'slagschaduwgevoelig'?
Niet op alle plekken waar slagschaduw theoretisch kan optreden is sprake van een milieu- of hindereffect indien slagschaduw optreedt. In een weiland of op open water, waar geen of zeer weinig mensen aanwezig (kunnen) zijn leidt de slagschaduw immers niet tot een waarneembare hinder. In zoverre is dit vergelijkbaar met geluid, waar de beoordeling plaatsvindt op geluidgevoelige objecten. Voor slagschaduw wordt in het Activiteitenbesluit en -regeling aangesloten op de begripsbepaling van geluidgevoelig object uit de Wet geluidhinder. Vanuit een goede ruimtelijke ordening kan er aanleiding bestaan om dit te verfijnen omdat er ook verschillen bestaan tussen beide effecten. Bijvoorbeeld: In een gebouw zonder ramen in de gevel in de richting van de windturbine kan geluid nog steeds een effect veroorzaken, echter een effect van slagschaduw is per definitie uitgesloten omdat geen licht door een dichte gevel kan dringen.
Slagschaduwgevoelige objecten zijn objecten bedoelt voor wonen (waaronder woningen). Overige objecten, voor zover personen in een ruimte binnen dit object gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven tijdens de daglichtperiode, kunnen vanuit een goede ruimtelijke ordening ook (gedeeltelijk) als voor slagschaduwgevoelig worden aangemerkt. Voorbeelden van overige slagschaduwgevoelige objecten zijn dan onder andere: scholen, (grootschalige) kantoorgebouwen en horecagelegenheden. Een stal, overige agrarische bebouwing, opslagloods, landbouwgrond, sportveld of parkeerterrein zijn voorbeelden van niet-slagschaduwgevoelige objecten of terreinen. Deze voorbeelden zijn niet limitatief.
Blootstelling aan slagschaduw voor gevoelige objecten met een toetsnorm van maximaal 6 uur slagschaduw per jaar is zoals blijkt op basis van het bovenstaande zeer beperkt en leidt niet tot gezondheidseffecten. 6 uur slagschaduw per jaar is derhalve een ruimtelijk aanvaardbare norm.
Ten behoeve van de windturbines is een slagschaduwonderzoek uitgevoerd om enerzijds te toetsen aan de slagschaduwnorm in de planregels van dit bestemmingsplanen en anderzijds de effecten op de omgeving in beeld te brengen (zie Bijlage 13).42 Dit rapport is hier nog bruikbaar ondanks dat in dit rapport nog is getoetst aan de normen uit het Activiteitenbesluit. Dit rapport geeft goed inzicht in de effecten op de omgeving. Ter bepaling van de maximale slagschaduweffecten is in het slagschaduwonderzoek voor het plan uitgegaan van turbines met een maximale rotordiameter (150 meter) en ashoogte (150 meter). Het hoogste punt van de windturbines is daarmee circa 225 meter. Voor de slagschaduwberekeningen zijn enkel deze geometrische eigenschappen van belang. Overigens is de tiphoogte van de referentieturbine voor slagschaduwonderzoek hoger dan dit bestemmingsplan toe laat waardoor de slagschaduwberekeningen in Bijlage 1 een (meer dan) worst-case weergave zijn.43
De resultaten van de berekeningen op basis van de voorbeeldwindturbine zijn weergegeven in Tabel 5.4. Hierin is de verwachte hinderduur per jaar gegeven op maatgevende voor slagschaduwgevoelige objecten, in deze allen woningen. Voor overige voor slagschaduw gevoelige objecten die niet in onderstaande tabellen staan is de duur van slagschaduw vrijwel gelijk of lager dan de resultaten gegeven in de tabel op representatieve toetspunten. In het kader van onderhavig plan kan volstaan worden met mitigerende maatregelen om te voldoen aan de slagschaduwnorm.
Tabel 5.4 Verwachte slagschaduw door Burgerwindpark A2 Lage Rooijen
Bij de woningen van derden waarvan de verwachte hinderduur vetgedrukt is, treedt jaarlijks meer dan 6 uur slagschaduwhinder op. Normoverschrijding is daar mogelijk. Eventuele overschrijding van de norm wordt weggenomen door een stilstandregeling tot het niveau waarop wordt voldaan aan de norm uit de planregels. De benodigde mitigatie om te voldoen aan de norm (maximaal circa 1,6%) zorgt voor een beperkt opbrengstverlies en de uitvoerbaarheid van dit plan is daarmee dus niet in het geding.
De grens waarbinnen slagschaduwduur van 6 uur wordt overschreden kan ook met een contour op een kaart aangegeven worden. In Figuur 5.1 is met een groene, oranje en rode isolijn aangegeven waar de totale jaarlijkse verwachte hinderduur respectievelijk 0, 5 of 15 uur bedraagt. Overschrijding van de norm voor de jaarlijkse hinderduur kan optreden bij de woningen binnen de oranje 5-uurscontour. Bij woningen buiten de oranje 5-uurscontour wordt met zekerheid aan de norm voor de maximale hinderduur voldaan.
Figuur 5.1 Slagschaduwcontour Burgerwindpark A2 Lage Rooijen (zonder mitigatie)
Een norm voor slagschaduw van maximaal 6 uur per jaar voor alle windturbines binnen het onderhavige windpark is op basis van een afweging tussen de te verwachten hinder en het belang van opwekking duurzame elektriciteit met windturbines ruimtelijk aanvaardbaar en is opgenomen in de planregels.
Aan de ruimtelijke aanvaardbare norm voor slagschaduwduur op voor slagschaduw gevoelige objecten kan het plan, met het (zo nodig) toepassen van een stilstandvoorziening voldoen. Het windpark is ruimtelijke inpasbaar en haalbaar. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Voor de ruimtelijke inpassing van windturbines speelt veiligheid een belangrijke rol. Hoewel het risico laag is, kunnen windturbines omvallen of kunnen er onderdelen afbreken. Het effect van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen op de veiligheidssituatie van de omgeving is beoordeeld aan de hand van een aantal criteria, die zijn afgeleid uit wet- en regelgeving en adviezen voor toetsing van beheerders van infrastructurele werken. Deze toetsingscriteria hebben zowel betrekking op externe veiligheid als op leveringszekerheid ten aanzien van elektriciteitskabels- en (buis)leidingen.
Het Activiteitenbesluit en -regeling is gedeeltelijk het kader voor de (externe) veiligheid van windturbines en mag voorlopig niet worden gebruikt op basis van de uitspraak windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding (zie ook paragraaf 1.1).
In het Activiteitenbesluit milieubeheer is onder andere geregeld hoe vaak een windturbine moet worden gecontroleerd en wanneer een windturbine wel of niet in werking mag zijn. Zo mag bijvoorbeeld een windturbine niet in werking worden gesteld indien een zodanige ijslaag is afgezet op de rotorbladen dat dit een risico vormt voor de veiligheid van de directe omgeving. Bij moderne windturbines kan door middel van ijsdetectiesystemen de windturbine automatisch stilgezet worden. De kans dat een persoon aanwezig is precies onder de locatie van het rotorblad tijdens de specifieke weersomstandigheden waarbij gevaarlijke hoeveelheden ijsafglijding op kan treden, is zodanig klein dat het risico voor personen verwaarloosbaar is. Daarnaast bestaat ook nog de interne veiligheid van windturbines. De interne veiligheid van windturbines is geregeld via de certificering van het ontwerp en de productie van windturbines. In Nederland mogen alleen windturbines worden geplaatst die gecertificeerd zijn volgens de veiligheidsnormen ten behoeve van het voorkomen van risico's voor de omgeving. De voorgenoemde voorwaarden zijn als planregels opgenomen in dit bestemmingsplan.
Normen plaatsgebonden risicocontour 10-5 en 10-6
Voor onderhavig plan wordt voor externe veiligheid voor wat betreft het plaatsgebonden risico getoetst aan de normstelling van een plaatsgebonden risicocontour van 10-5 per jaar voor beperkt kwetsbare objecten en 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten. Verwezen wordt naar Bijlage 13 voor het onderzoek ter onderbouwing van deze norm. Omdat in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportleidingen (Bevt) een aanvaardbare kans op overlijden is omschreven die niet afhankelijk is van het type inrichting wordt het niet nodig geacht voor windturbines afwijkende normen voor te schrijven.
In het Activiteitenbesluit en -regeling is ook geregeld dat met betrekking tot veiligheidsafstanden in grote lijnen wordt aangesloten op het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)44 en dat zich geen kwetsbare objecten mogen bevinden binnen de PR 10-6-contour en geen beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-5-contour. PR staat voor het Plaatsgebonden Risico. Dit is de kans per jaar dat iemand overlijdt als gevolg van een ongeval van een falende windturbine, als deze persoon permanent en onbeschermd op een bepaalde afstand tot de turbine aanwezig zou zijn. Een PR-norm van 10-5 betekent een maximale kans van maximaal 1 op 100.000, PR 10-6 een kans van 1 op 1.000.000. In 2014 heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een rapport laten opstellen over het in perspectief zetten van risico's.45 Uit dit rapport kunnen geen cijfermatige conclusies worden getrokken, maar het geeft wel aan waarom een mate van bescherming voor windturbines leidt tot maatschappelijk aanvaardbare risico's in vergelijking met risico's bij andere activiteiten. Op stadsniveau (generieke stad van 50.000 personen) is de kans op een vergelijkbaar aantal verloren levensjaren voor reizen met het vliegtuig vergeleken met een windturbineongeluk circa 1.000x hoger, het wonen in laaggelegen gebieden (overstromingsrisico) geeft circa een 10x hogere kans en voor autorijden ligt de kans op een vergelijkbaar aantal verloren levensjaren bijna 10.000x hoger dan bij een windturbineongeluk. Hieruit kan worden geconstateerd dat het toepassen van risicocriteria in de orde van grote van PR10-5 en PR10-6 bij windturbines een maatschappelijk geaccepteerd risico kan opleveren. Overigens blijkt uit literatuur en ook navraag bij een externe veiligheidsdeskundige dat wereldwijd het geaccepteerde plaatsgebonden risico over het algemeen ligt op een niveau tussen 10-4 en 10-6. Zo geeft in het Verenigd Koninkrijk de Health and Safety Executive (HSE)46 aan dat de jaarlijkse acceptabele letaliteitskans voor een lid van de maatschappij circa 1:100.000 (=PR10-5) is als gevolg van een nucleaire installatie en bij een niveau van 1:1.000.000 (=PR10-6) is er ook geen verdere verbetering van de situatie meer benodigd.
Met een kans van 1 de 100.000 jaar bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-5 contour bij beperkt kwetsbare objecten en 1 op de miljoen bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-6 contour bij kwetsbare objecten is daarmee sprake van een risico dat aanmerkelijk lager ligt dan andere algemeen aanvaarde (maatschappelijke) risico's en gelijk is aan andere risicobronnen van externe veiligheid. Een norm voor externe veiligheid van windturbines van PR10-5 voor beperkt kwetsbare objecten en PR10-6 voor kwetsbare objecten is daarmee ruimtelijk aanvaardbaar als toetsingskader voor de plaatsgebonden risicocontouren.
De afstanden die bij deze normen worden gehanteerd, zijn aangeduid in Tabel 5.5. Voor de bepaling van deze contouren wordt verwezen naar De 'Handreiking Risicozonering Windturbines' (v1.1, 20 mei 202047) en 'Handleiding Risicoberekeningen Windturbines' (versie oktober 2019) (hierna: Handboek risicozonering), als vervanger van het 'Handboek Risicozonering Windturbines' (2014) .
Overige toetsingskaders
Ook wordt voor de bepaling van de effecten op infrastructuren en objecten aansluiting gezocht bij het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)48. Daarnaast hebben beheerders van infrastructurele werken randvoorwaarden voor situaties van uitval van belangrijke infrastructurele werken zoals grote gasleidingen en elektriciteitsvoorzieningen. Om hier rekening mee te houden is gekeken naar de invloed van plaatsing van windturbines op de leveringszekerheid en betrouwbaarheid van de nabije infrastructurele werken. In tabel 5.5 staat het beoordelingskader voor veiligheid samengevat.
Tabel 5.5 Beoordelingskader veiligheid
Voor het plan is een risicoanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 13).49
Het Handboek risicozonering adviseert een identificatieafstand waarbinnen het veiligheidsrisico voor objecten en infrastructuren onderzocht dient te worden. Deze afstand is gebaseerd op de maximale generieke werpafstand die plaatsvindt als windturbines tweemaal het nominale toerental draaien (ook wel 'overtoeren'). Objecten buiten deze afstand ondervinden geen risico en worden verder buiten beschouwing gelaten. De identificatieafstand van het windpark is 460 meter (zie Figuur 5.2).
Figuur 5.2 Identificatieafstand veiligheid Burgerwindpark A2 Lage Rooijen
Verdere bij het windpark behorende effectafstanden zijn:
In onderstaande figuur worden de afstanden weergegeven.
Figuur 5.3 Verdere relevante afstanden externe veiligheid voor het plan
Bebouwing
Ten aanzien van bebouwing geldt dat binnen een afstand van PR 10-6 per geen kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn. Daarnaast geldt dat binnen een afstand van PR 10-5 per jaar geen beperkt kwetsbare objecten aanwezig mogen zijn.
Er zijn geen objecten aanwezig binnen de PR 10-6 van 220 meter en de PR 10-5 van 75 meter. Het eerste gebouw (object) van derden is gelegen op een minimale afstand van circa 345 meter. Er kan met zekerheid worden voldaan aan de normen voor het plaatsgebonden risico.
Geldende bestemmingsplan
Aanvullend kan worden opgemerkt dat op grond van het vigerende bestemmingsplan er geen kwetsbare objecten, gebouwen of locaties gevestigd kunnen worden binnen de maximale PR 10-6 contouren en geen beperkt kwetsbare objecten, gebouwen of locaties binnen de maximale PR 10-5 contouren.
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet dient ook rekening te worden gehouden met de definities voor beperkt kwetsbare gebouwen, beperkt kwetsbare locaties, kwetsbare gebouwen, kwetsbare locaties en zeer kwetsbare gebouwen uit bijlage VI het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De huidige bestemmingen geven geen aanleiding om een verandering van de analyse te verwachten.
Op grond van het geldende bestemmingsplan mogen dus ook in de toekomst:
In dit bestemmingsplan is als uitwerking van de norm een regeling opgenomen ter voorkoming van ongewenste kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de plaatsgebonden risicocontour 10-5 en 10-6.
Groepsrisico
Er bestaat geen norm voor toetsing van het groepsrisico voor windturbines. De achtergrond hiervan is dat bij windturbines de risico's enkel bestaan uit direct treffen van windturbineonderdelen en de kans op het tegelijkertijd in gevaar brengen van grote groepen mensen zeer klein is. Met het groepsrisico kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening worden gehouden. Nabij de windturbinelocaties wordt, gezien de aanwezige ruimtelijke bestemmingen (agrarisch), geen aanwezigheid van grote groepen mensen verwacht waardoor het in beeld brengen van het groepsrisico niet nodig wordt geacht.
Verkeer - wegen
In het Handboek wordt verwezen naar de beleidsregel van Rijkswaterstaat (2002)51 voor de beoordeling van effecten op wegen. Voor het verlenen van de vergunning hanteert Rijkswaterstaat een afstandseis van ten minste 30 meter of een halve rotordiameter. Tevens dient bij plaatsing binnen een afstand van de werpafstand bij nominaal toerental (180 meter) het individueel passanten risico (IPR) en het maatschappelijk risico (MR) te worden berekend. Windturbine 1 is gelegen op een afstand van 83 meter vanaf de grens van percelen die worden geacht te behoren bij de snelweg A2 en in eigendom zijn van Rijkswaterstaat en voldoet daarmee aan de gestelde afstandseisen waardoor geen vergunning benodigd is. De afstand tot de rand van de verharding van de snelweg is 112 meter waardoor wel een IPR en MR berekening benodigd is. De overige windturbines bevinden zich op grotere afstanden tot de rijkswegen voor deze windturbines is geen nadere analyse benodigd.
De trefkans voor een passerend voertuig bedraagt 2,3 x 10-11 per passage. Dit leidt tot een IPR van 1,1 x 10-08. Dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal IPR van 1 x 10-06 per jaar. Het Maatschappelijk Risico (MR) is bepaald op 8,6 x 10-04 per jaar. Ook dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal MR van 2 x 10-03. De jaarlijkse verkeersintensiteit op de snelweg zou moeten toenemen van 23,5 miljoen voertuigen tot 55 miljoen voertuigen voordat het MR overschreden zou worden. Van deze groei is met zekerheid geen sprake op dit tracé.
Ook ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen is berekend wat de risicotoevoeging van de aanwezigheid van de windturbines is. Het extra risico bedraagt +1,4% (zie bijlage 3 voor de berekening). Een risicotoevoeging ruim onder de 10% kan als verwaarloosbaar worden gezien ten opzichte van het reeds aanwezige risico. Dit toegevoegde risico is zodanig klein dat er geen nieuwe risicoanalyse van de transporten op de snelweg hoeft plaats te vinden.
Voor overige lokale wegen zijn geen algemene externe veiligheidsnormen van toepassing.
Verbreding rijksweg A2
Naast de huidige rijksweg is sprake van een reserveringszone van Rijkswaterstaat voor de eventuele toekomstige verbreding van de rijksweg A2. Deze zone loopt tot op een minimale afstand van 70,25 meter vanaf het hart van de windturbine. Om de effecten van de windturbine op de situatie met een maximale verbreding inzichtelijk te maken is de berekening opnieuw uitgevoerd met een afstand tot de rand van de verharding van de snelweg van 83 meter.
De trefkans voor een passerend voertuig bedraagt 2,7 x 10-11 per passage. Dit leidt tot een IPR van 1,4 x 10-08. Dit is ruim beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal IPR van 1 x 10-06 per jaar. Het Maatschappelijk Risico (MR) is bepaald op 1,0 x 10-03 per jaar. Ook dit is beneden de normstelling van Rijkswaterstaat van maximaal MR van 2 x 10-03. De jaarlijkse verkeersintensiteit op de snelweg zou moeten toenemen van 23,5 miljoen voertuigen tot 45 miljoen voertuigen voordat het MR overschreden zou worden.
Wegen - waterwegen
Het hart van de waterwegen in de omgeving (Maas) zijn gelegen op meer dan 550 meter afstand en de rand van het water is gelegen op 480 meter afstand. Er zijn geen waterwegen die een risico ondervinden.
Verkeer - spoorwegen
Plaatsing van windturbines in de nabijheid van spoorwegen wordt getoetst aan de eisen opgesteld door ProRail in het Handboek. De eerste spoorweg in de omgeving ligt op circa 1,5 kilometer afstand ruim buiten de maximale effectafstand. Er is geen sprake van enig risico.
Industrie en risicovolle inrichtingen
Een windturbine is geen (beperkt) kwetsbaar object in de zin van het Bevi. Een windturbine kan wel een verhogend risico veroorzaken bij risicovolle inrichtingen gelegen in de omgeving. Volgens het Bevi dienen geen kwetsbare objecten te zijn gepositioneerd binnen de PR van deze risicovolle installaties en inrichtingen. Onderzocht is of de windturbines een significant extra risico kunnen toevoegen aan risicovolle inrichtingen in de omgeving. Er zijn volgens de risicokaart (risicokaart.nl), geraadpleegd op 29 januari 2020) geen risicovolle installaties of risicovolle inrichtingen aanwezig binnen de maximale identificatieafstand van 460 meter. De eerste risicovolle inrichting is gelegen op ruim 1,7 kilometer afstand.
In de nabijheid van de voorziene windturbines zijn geen risicovolle installaties en inrichtingen aanwezig.
Buisleidingen en hoogspanning
Er is volgens de risicokaart geen gasnetwerk behorende onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) aanwezig in de nabijheid van het beoogde windpark. De afstand is meer dan 4 kilometer tot het eerste gasnetwerk. Effecten zijn uitgesloten.
Er is geen netwerk behorende bij de hoogspanningsinfrastructuur aanwezig in de nabijheid van het plangebied van het beoogde windpark. Het eerste netwerk is aanwezig op een afstand van meer dan 3 kilometer. Effecten zijn uitgesloten
Waterkeringen
Ten zuiden van de locatie ligt een primaire waterkering (dijkring 38-2). Windturbines kunnen van invloed zijn op de waterkerende functie van dijken en keringen door:
Voor het windpark is een trefkansanalyse uitgevoerd om de kans op falen van de turbine (en vervolgens raken van de dijk) te bepalen. Voor trillingen geldt dat dit met name in de bouwfase van een windpark optreedt. Ten behoeve van de bouw zal een plan van aanpak en monitoringsplan worden opgesteld, ten einde de trillingen en de effecten daarvan te kunnen beheersen. Dit wordt in overleg met het Waterschap gedaan. Trillingen in de exploitatiefase beperken zich in de praktijk tot enkele tientallen meters en zijn daarmee niet van invloed op de kering. Dit zal in het kader van de vergunningverlening (watervergunning) echter nader worden bepaald.
Trefkans kering
Er zijn drie faalscenario's van de windturbine relevant. Dat betreft:
Voor deze faalscenario's is bepaald wat de kans is dat een vallend gewicht op de waterkering valt.
Trefkans Gondelfalen
Bij gondelfalen blijft de masttorren staan en valt de gondel inclusief de rotorbladen van de toren af. De gondel valt langs de mast naar beneden. Dit betekent dat het gewicht van de gondel zelf op maximaal een mastbreedte + de maximale afmeting van een gondel de grond zal treffen. De maximale mastbreedte bedraagt circa 16 meter --> 8 meter + 20 meter = 28 meter. De binnenteen van de waterkering bevindt zich op meer dan 68 meter bij alle drie de windturbines. Het gondelgewicht zal bij het gondelfaalscenario niet de waterkering treffen. De rotorbladen vallen ook nog mee naar beneden met de gondel maar blijven wel vast zitten aan de gondel. Dit betekent dat het gewicht van een rotorblad nog op 1/3e bladlengte (25 meter) aan afstand vanaf de gondel de grond kan treffen. Bij gondelfalen valt het bladgewicht tot op 28 + 25 meter = 53 meter afstand. Overige delen van het blad zullen geen significante schade aan de waterkering veroorzaken. Het bladgewicht zal bij het gondelfaalscenario niet de waterkering treffen.
Trefkans Bladworp bij nominaal toerental
Indien een blad afbreekt tijdens nominaal toerental dan kan dat maximaal geworpen worden tot op een afstand van 180 meter. Dit betekent dat de waterkering bij alle drie de windturbines getroffen kan worden bij bladworp. Door in het bladworp model voor elke windturbine elke 10 meter aan waterkering te modelleren als een trefzone kan specifiek bepaald worden wat de kans op bladworp is van de waterkering delen.
Voor windturbine één geldt een trefkans van het bladgewicht in de zone tussen de binnenteen en de buitenteen bij bladworp van 4,6 x 10-05 per jaar. Voor windturbine twee geldt een trefkans van het bladgewicht in de zone tussen de binnenteen en de buitenteen bij bladworp van 4 x 10-05 per jaar. Voor windturbine drie geldt een trefkans van het bladgewicht in de zone tussen de binnenteen en de buitenteen bij bladworp van 4,4 x 10-05 per jaar.
Figuur 5.3 Weergave bladworp trefkansen waterkering
Trefkans mastfalen
Bij mastfalen zijn er drie verschillende zones te identificeren. Een zone waarbij het gondelgewicht op de waterkering zal vallen, een zone waarbij het mastgewicht op de waterkering zal vallen en een zone waarin een bladgewicht op de zone kan vallen. Met een uniforme verdeling van valrichtingen kan gekeken worden wat de kans is op welke valrichting. In Bijlage 2 is de kans op mastfalen per windturbine berekend en in welke richting.
Gevolgschade
Op basis van de trefkansen van de verschillende scenario's kan een inschatting worden gegeven van de gevolgen van het treffen van de kering. In Bijlage 2 is een berekening gemaakt van de impact van de verschillende scenario's op de dijk en de kans dat dit tot directe overstroming leidt. Daarbij wordt geconcludeerd dat de kans dat:
= 6,8 x 10-7 per jaar (voor windturbine 2).
De signaleringswaarde van het betrokken dijktraject was gelijk aan 1:10.000 jaar en de ondergrens is 1:3000 jaar. Dit betekent dat de toevoeging van risico voor de maximale windturbine 2 gelijk is aan +0,7% van de signaleringswaarde en 0,2% van de gestelde ondergrens. In de meeste gevallen wordt een toevoeging van 1% acceptabel gevonden (verschilt per waterschap). Het windpark kan daaraan voldoen.
Voor het cumulatieve risico van alle drie de windturbines geldt dat dit gelijk is aan +1,6% van de signaleringswaarde en +0,5% van de gestelde ondergrens. In cumulatie wordt in de meeste gevallen een risicotoevoeging van 10% acceptabel geacht (verschilt per waterschap). Het windpark voldoet daar ruim aan.
Een normstelling van een plaatsgebonden risicocontour van 10-5 per jaar voor beperkt kwetsbare objecten en 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten turbines is ruimtelijk aanvaardbaar. Met een kans van 1 de 100.000 jaar bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-5 contour bij beperkt kwetsbare objecten en 1 op de miljoen bij continue jaarlang onbeschermd verblijf op de PR10-6 contour bij kwetsbare objecten is daarmee sprake van een risico dat aanmerkelijk lager ligt dan andere algemeen aanvaarde (maatschappelijke) risico's dat bovendien gelijk is aan andere risicobronnen.
De veiligheidsrisico's zijn onderzocht. Omdat er geen (geprojecteerde) beperkt kwetsbare respectievelijk kwetsbare objecten aanwezig zijn binnen de PR10-5 en PR10-6 contour zijn er vanuit externe veiligheid geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het windpark. De PR10-5 en 10-6 zijn ook vastgelegd op de verbeelding en met een passende regeling opgenomen in de planregels. Er is voor het aspect externe veiligheid sprake van een goede ruimtelijke ordening.
De Wet natuurbescherming is in werking getreden op 1 januari 201752. De Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden en de bescherming van flora en faunasoorten. In de wet zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt.
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een netwerk van Europese natuurgebieden. Deze gebieden zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nederland heeft ruim 160 Natura 2000-gebieden. Per gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd voor de plant- en diersoorten waarvoor het gebied een belangrijke functie heeft.
Activiteiten, zoals de realisatie van windturbines, in Natura 2000-gebieden zijn alleen toegestaan als significant negatieve effecten op de gestelde instandhoudingsdoelstellingen (IHD) zijn uitgesloten. De Nederlandse Natura 2000-gebieden maken ook onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Ingrepen in deze gebieden zijn alleen toegestaan als ze geen negatieve effecten hebben op deze gebieden, of als negatieve effecten kunnen worden tegengegaan door het nemen van mitigerende maatregelen. Voor Natuurnetwerk Nederland wordt in Gelderland de benaming Gelders Natuurnetwerk (GNN) gebruikt. De begrenzing en het beschermingsregime van het GNN is vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.
Soortenbescherming
Relevante wetgeving op het gebied van de soortenbescherming is uitgewerkt in hoofdstuk 3 van de Wnb. De bescherming van flora en faunasoorten is in de Wnb opgedeeld in twee beschermingscategorieën:
Voor beide categorieën geldt dat het verboden is opzettelijk exemplaren te doden, vangen of plukken, en voortplantingsverblijfplaatsen of rustplaatsen opzettelijk te vernielen of te beschadigen. Een belangrijk verschil tussen beide beschermingsregimes is dat voor de strikt beschermde soorten ook het opzettelijk verontrusten verboden is, terwijl dit voor de overige beschermde soorten niet het geval is.
Voor vogels geldt daarnaast dat het opzettelijk storen niet verboden is in geval de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort.
Voor de verdere uitgangspunten en achtergronden van het natuuronderzoek, zo ook voor de uitgebreide weergave van de resultaten van onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 3.
Burgerwindpark A2 Lage Rooijen maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied. Wel liggen er twee Natura 2000-gebieden in de ruime omgeving van het windpark. Het Natura 2000-gebied Rijntakken (deelgebied de Waal) ligt op circa 6 kilometer afstand. Het Natura 2000-gebied Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek ligt op circa 6,5 kilometer afstand. Andere Natura 2000-gebieden liggen op dusdanige afstand (>10 kilometer) van het voornemen, dat op voorhand wordt geconcludeerd dat deze buiten de invloedssfeer van het windpark liggen.
Habitattypen
De Natura 2000-gebieden Rijntakken en Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek zijn beide aangewezen voor beschermde habitattypen. Omdat de windturbines buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden worden gebouwd, is met zekerheid geen sprake van verlies aan areaal van de beschermde habitattypen door ruimtebeslag.
Stikstof
In de Natura 2000-gebieden Rijntakken en Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek zijn habitattypen gelegen die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Bij de bouw van het windpark komt stikstof in de vorm van NOx en NH3 vrij die hier in theorie zou kunnen neerslaan. Met name in het kader van de vergunningaanvraag op grond van art. 2.7 lid 2 Wnb zal dan ook beoordeeld moeten worden of er sprake kan zijn van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor stikstofgevoelige habitattypen.
Met de uitspraak van de Raad van State d.d. 29 mei 2019 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) ongeldig verklaard, waardoor deze niet meer mag worden gebruikt om een Wnb-vergunning (Wet natuurbescherming) te verlenen voor nieuwe activiteiten. Dit betekent dat projecten, ook met een tijdelijke kleine depositie, moeten beoordelen of voor deze depositie significant negatieve effecten zijn uit te sluiten of weg te nemen. De grens die hierbij wordt gehanteerd betreft 0,00 mol/ha/jr.
In Bijlage 3 is een AERIUS-berekening opgenomen ten aanzien van de aanleg en exploitatie van het windpark. Op 15 oktober 2020 is een nieuwe versie van de AERIUS-calculator beschikbaar gesteld, in Bijlage 4 is derhalve een nieuwe berekening gemaakt. Beide berekeningen laten zien dat het windpark kan worden aangelegd zonder depositieresultaten boven 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn significant negatieve effecten op stikstofgevoelige habitattypen uitgesloten.
Soorten Habitatrichtlijn
Beide voornoemde Natura 2000-gebieden zijn aangewezen voor Habitatrichtlijnsoorten van Bijlage II. In de natuurtoets in Bijlage 3 is per aangewezen soort beoordeeld of deze een relatie hebben met het plangebied en zo ja, of er een effect te verwachten is.
Voor alle aangewezen soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn van de betreffende Natura 2000-gebieden geldt dat er geen sprake is van effecten. Effecten op het behalen van de Instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn zijn voor beide Natura 2000-gebieden met zekerheid uitgesloten. Dit geldt ook voor de aanlegfase van het windpark.
Broedvogels
Alleen Natura 2000-gebied Rijntakken is aangewezen voor een aantal broedvogelsoorten. Een aantal van deze soorten zijn in het broedseizoen strikt gebonden aan de directe omgeving van de nestlocatie. Vanwege deze binding aan de nestlocatie voeren deze soorten geen vliegbewegingen uit tot buiten het Natura 2000-gebied, waardoor geen binding met het plangebied bestaat.
Daarnaast zijn er een aantal aangewezen soorten met een wat grotere actieradius, zodat deze ook buiten de betreffende Natura 2000-gebieden kunnen voorkomen. Voor een deel van deze soorten (roerdomp en zwarte stern) geldt dat de actieradius te klein is om binding te kunnen hebben met het plangebied. Voor overige soorten als de oeverzwaluw en de aalscholver geldt dat de actieradius groot genoeg is om in het plangebied voor te komen, maar hiervoor geldt dat er voldoende foerageergebied (en/of slaapplaatsen) in en dichter bij het Natura 2000-gebied is en er geen aanwijzingen zijn dat het plangebied voor de betreffende soorten bijzonder aantrekkelijk foerageergebied bevat. Voor aalscholvers geldt bovendien dat zij ondanks haar talrijkheid relatief weinig als aanvaringsslachtoffers in windparken worden gevonden.
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van effecten op broedvogels van Natura 2000-gebied Rijntakken. Effecten op het behalen van de IHD's van de betrokken broedvogelsoorten zijn voor het Natura 2000-gebied met zekerheid uitgesloten. Dit geldt ook voor de aanlegfase van het windpark.
Niet-broedvogels
Het Natura 2000-gebied Rijntakken is aangewezen voor een aantal niet-broedvogelsoorten. In bijlage 4 van de Natuurtoets is afgebakend voor welke soort niet-broedvogels een mogelijke relatie bestaat met het plangebied.
Voor de fuut geldt dat deze door zijn beperkte actieradius sterk gebonden is aan het Natura 2000-gebied Rijntakken en daardoor geen relatie heeft met het plangebied.
Voor soorten die wel een mogelijke relatie hebben met het plangebied (bijvoorbeeld aalscholver, verschillende zwanen en ganzen, eendensoorten en steltlopers) geldt dat het niet waarschijnlijk is dat de soorten die foerageren in of nabij het plangebied naar slaapplaatsen in het Natura 2000-gebied Rijntakken vliegen, omdat dichter in de buurt van het plangebied meerdere slaapplaatsen liggen. Daarnaast geldt voor meerdere soorten dat zij bij verstoring eenvoudig uitwijken naar andere delen nabij het plangebied, bijvoorbeeld in de plassen en buitendijkse gebieden langs de Maas, en zodoende alternatieve foerageer- en rustgebieden benutten. Voor deze soorten geldt echter dat er geen regelmatig gebruik van het plangebied wordt verwacht.
Er is geen sprake van effecten op niet-broedvogels van Natura 2000-gebied Rijntakken. Effecten op het behalen van de IHD's van de betrokken niet-broedvogelsoorten zijn voor Natura 2000-gebied Rijntakken met zekerheid uitgesloten. Dit geldt ook voor de aanlegfase van het windpark.
De provincie Gelderland heeft haar natuurbeleid uitgewerkt in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), als provinciale equivalent van het NNN, en Groene Ontwikkelingszone (GO). Het Gelders Natuurnetwerk is per deelgebied gedefinieerd in kernkwaliteiten. Daarnaast is binnen de provincie sprake van de Groene Ontwikkelingszone (GO) die uit alle gebieden met een andere bestemming dan natuur binnen de voormalige Gelderse Ecologische hoofdstructuur (EHS) bestaat. In de GO worden natuur- en landschapselementen aangelegd ter verbetering van de migratiemogelijkheden voor planten en dieren.
De windturbines van Burgerwindpark A2 Lage Rooijen worden niet geplaatst binnen de grenzen van het GNN en GO. Effecten in de vorm van ruimtebeslag zijn daarmee uitgesloten. Ten zuiden van de locatie zijn wel gebieden aanwezig die deel uitmaken van het GNN en GO. De provincie hanteert voor het GNN en GO geen externe werking, maar in de natuurtoets zijn volledigheidshalve ook de mogelijke effecten in het kader van externe werking uitgewerkt. Daaruit wordt geconcludeerd dat effecten op de doelen en waarden van het GNN en GO als gevolg van de realisatie en exploitatie van het windpark niet aan de orde zijn.
De Wet natuurbescherming (Wnb) vormt eveneens het wettelijk kader voor de bescherming van in het wild levende in- en uitheemse planten- en diersoorten. Op grond van deze wet geldt voor eenieder een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, en voor hun directe leefomgeving. De mate van bescherming volgt uit het wettelijk kader en is mede afhankelijk van de kwetsbaarheid van de soorten. Op grond van de Wnb gelden diverse verbodsbepalingen, zoals op doden en verstoren, waarvan onder voorwaarden voor specifieke situaties (specifiek benoemde 'belangen') ontheffing kan worden verleend.
De bescherming is niet locatie specifiek, maar het voorkomen van soorten kan wel verbonden zijn aan het gebied of specifieke gebiedskenmerken. Voor de effectbeschrijving van het initiatief wordt niet alleen ingegaan op soorten die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming maar ook overige soorten, bijvoorbeeld soorten die vermeld zijn op de Rode lijst vanwege de kritische staat van instandhouding van deze soorten. Deze lijst leidt niet tot een andere status qua bescherming.
Vogels
Effecten in de aanlegfase
Effecten op broedvogels
In het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig. In de ruime omgeving van het plangebied zijn nesten van buizerd en steenuil bekend. Nesten van deze soorten komen uitsluitend buiten het plangebied in bomen voor en/of in gebouwen voor. Ten behoeve van de realisatie van de windturbines worden geen gebouwen gesloopt of bomen gekapt. Bovendien gaat ook geen essentieel foerageergebied voor deze soorten verloren.
Voor overige vogels die in het plangebied en omgeving broeden zijn effecten in de aanlegfase met gepast preventieve maatregelen (bijvoorbeeld niet bouwen in het broedseizoen) goed te voorkomen.
Effecten op niet-broedvogels
Voor zwanen, ganzen, eenden en steltlopers (afkomstig uit het Natura 2000-gebied Rijntakken) wordt geen regelmatig gebruik van het plangebied verwacht. Bovendien kunnen deze soorten bij verstoring eenvoudig uitwijken naar andere delen nabij het plangebied, bijvoorbeeld in de plassen en buitendijkse gebieden langs de Maas, en zodoende alternatieve foerageer- en rustgebieden benutten. Vogels zullen het plangebied en de directe omgeving hooguit tijdelijk verlaten, zodat geen sprake is van maatgevende verstoring. Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat negatieve effecten op rustende of foeragerende watervogels als gevolg van de tijdelijke verstoring tijdens de aanlegfase zijn uitgesloten
Effecten in de exploitatiefase
Effecten op broedvogels
De aalscholver (afkomstig uit het Natura 2000-gebied Rijntakken) kan soms door het plangebied vliegen richting foerageergebieden. Voor de aalscholvers met een relatie tot dit Natura 2000-gebied worden geen aanvaringsslachtoffers verwacht. Het aantal vliegbewegingen is gelet op de afstand (>25 km) en ligging van belangrijke foerageergebieden heel beperkt. Bovendien wordt de aalscholvers ondanks zijn talrijkheid relatief weinig als aanvaringsslachtoffers in windparken gevonden.
Effecten op niet-broedvogels
Ook voor de aalscholver als niet-broedvogel wordt geconcludeerd dat aanvaringsslachtoffers niet worden verwacht. Voor zwanen, ganzen, eenden en steltlopers worden geen regelmatige vliegbewegingen van vogels afkomstig uit het Natura 2000-gebied Rijntakken) door het plangebied verwacht. Van deze soorten die binding met het Natura 2000-gebied Rijntakken hebben zal de sterfte door het geplande windpark hooguit incidenteel van aard zijn.
Verstoring in de exploitatiefase
In het plangebied en directe omgeving komen ook een aantal soorten broedvogels voor die vermeld staan op de Nederlandse Rode Lijst (o.a. wulp, torenvalk, kneu). De verstorings-afstanden van deze individuele vogelsoorten is beperkt tot maximaal 100 meter. De landelijke populaties van deze soorten zijn bovendien niet gering.
In het plangebied en directe omgeving komen kleine aantallen watervogels voor zoals eenden en meeuwen. Binnen de verstoringsafstanden (maximaal 200 m voor genoemde soorten) wordt het foerageergebied minder geschikt. Voor deze soorten is voldoende uitwijkmogelijkheid in de directe omgeving aanwezig en daarom niet van invloed op de aantallen vogels in de ruime omgeving van het plangebied.
Barrièrewerking in de exploitatiefase
In algemene zin is sprake van een effectieve barrière als vogels door een windparkopstelling hun voedsel- of rustgebied niet of moeilijk kunnen bereiken of dergelijke gebieden in belangrijke mate minder functioneel worden. Bij relatief korte lijnopstellingen, zoals bij Burgerwindpark A2 Lage Rooijen, bestaan voldoende mogelijkheden voor vogels om voor het windpark uit te wijken of tussen de turbines door te vliegen (tussenruimte 400 meter of meer). De foerageervluchten van o.a. ganzen zijn bovendien vele kilometers lang en de extra inspanning voor het eventuele omvliegen vallen in het niet bij de energetische kosten van de normale dagelijkse foerageer- en slaapvluchten. Er is geen sprake van barrièrewerking waarin foerageergebieden of slaapplaatsen onbereikbaar worden.
Vleermuizen
Effecten in de aanlegfase
Op de locaties van de windturbines en directe omgeving zijn geen (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig. Er is daarom geen sprake van aantasting van verblijfplaatsen tijdens de aanlegfase. Langs de Rooijensestraat en Drielse Veldweg zijn vliegroutes van vleermuissoorten aanwezig. Deze worden echter niet aangetast door de werkzaamheden. Er is als gevolg van de aanleg van het windpark geen sprake van aantasting van vliegroutes. Op de locaties van de windturbines en directe omgeving zijn eveneens geen (potentiële) belangrijke foerageergebieden van vleermuizen aanwezig. Er is daarom ook geen sprake van aantasting van verblijfplaatsen.
Effecten in de gebruiksfase
Aanvaring
De turbinelocaties 2 en 3 liggen dichtbij de Rooijensestraat die aan één zijde een bomenrij kent. De nabijheid van deze bomenrij heeft een positief effect op de vleermuisactiviteit op gondelhoogte en daarmee het aantal slachtoffers. Voor windturbines in dergelijke landschappen in Noordwest-Europa wordt het aantal slachtoffers per turbine per jaar op 0-3 geschat. Het aantal te verwachten slachtoffers voor turbine 2 en 3 ligt dan ook op drie per turbine per jaar. Turbinelocatie 1 ligt dicht bij de Rijksweg A2 en de Hoenzadrielsedijk met onderbroken laanbeplanting. Door de nabijheid van de A2 is de vleermuisactiviteit waarschijnlijk lager dan gemiddeld in half open landschap. De gemeten activiteit was bij het veldonderzoek ook lager. Het aantal te verwachten slachtoffers voor turbine 1 wordt ingeschat op 2 per jaar.
Voor het gehele geplande windpark van drie turbines komt dit neer op maximaal acht slachtoffers per jaar. Berekening op basis van gemeten activiteit, gecorrigeerd voor vlieghoogtes laat zien dat dit voor driekwart (zes slachtoffers in het gehele windpark) uit gewone dwergvleermuis bestaat en de rest uit ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis (elk één slachtoffer per jaar in het gehele windpark). Voor de laatvlieger worden geen jaarlijkse slachtoffers verwacht. De laatvlieger wordt ondanks zijn grote verspreidingsgebied vrij weinig als slachtoffer gevonden in windparken in vergelijking tot bijvoorbeeld gewone dwergvleermuis en rosse vleermuis. In Nederland is de laatvlieger eveneens slechts éénmaal aangetroffen als slachtoffer in een windpark.
Verstoring
De verblijfsfunctie van de paarplaatsen kan worden aangetast wanneer de windturbines zodanig worden geplaatst dat de afstand tussen de paarplaatsen en de tip van de rotor minder dan 50 meter bedraagt. In dat geval kan het zwermgedrag dat vleermuizen bij de ingang van hun verblijfplaats vertonen bemoeilijkt worden. Dit geldt ook voor vrouwtjes die deze paarplaatsen bezoeken. In de directe omgeving zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig (of potentie daarvoor). Effecten op verblijfplaatsen zijn daarom uitgesloten.
Overige soorten
Er komen geen (strikt) beschermde soorten van de Wnb voor in het plangebied. Wel komen mogelijk een aantal andere beschermde soorten genoemd in de Wnb voor (zie Natuurtoets in Bijlage 3). Voor deze soorten verleent de provincie Gelderland een vrijstelling voor projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling.
Voor kleine marterachtigen en de das heeft in de zomer van 2020 een nader veldonderzoek plaatsgevonden (zie aanvullend veldonderzoek kleine marterachtigen en das in Bijlage 4). Het plangebied heeft een functie voor wezel (en mogelijk bunzing) als foerageergebied en biedt potentiële verblijfplaatsen. Indien preventieve maatregelen worden genomen (bestaande verblijfplaatsen niet aantasten in periode maart – augustus en het aanbieden van alternatieve verblijfplaatsen en foerageergebied) worden geen verbodsbepalingen van de Wnb overtreden. Het plangebied heeft een functie als foerageergebied voor één of enkele dassen. Bij het uitvoeren van de geplande werkzaamheden gaat (tijdelijk) een deel van dit foerageergebied verloren. Dit leidt echter niet tot effecten op de functionaliteit van de dassenburcht in de omgeving. De windturbines hebben in de gebruiksfase geen negatief effect op de aanwezigheid van dassen of hun vitaliteit. Er is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen van de Wnb mits preventieve maatregelen (niet ‘s nachts werken, strooilicht op de akkers voorkomen) worden genomen.
Er is daarmee voor geen van de overige soorten sprake van overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb.
Samenvattend is voor geen enkele kwalificerende soort sprake van een significant negatief effect op het instandhoudingsdoelen van Natura 2000. Ook is er voor geen enkele soort sprake van een aantasting van de gunstige staat van instandhouding. Er wordt in het kader van de soortenbescherming een ontheffing Wet natuurbescherming aangevraagd, maar er is geen conflict met de Wet natuurbescherming. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming was in Nederland geregeld in de Monumentenwet 198853. Vanaf 1 juli 2016 geldt de Erfgoedwet54, die de Monumentenwet 1988 vervangt. Het beschermingsniveau van de oude wetgeving blijft gehandhaafd. De Erfgoedwet vormt samen met de nog in te voeren Omgevingswet55 het kader voor de bescherming van het cultureel erfgoed.
Op basis van het geldend bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" en de gemeentelijke beleidskaart gelden ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' (klein oppervlak van minder dan 100 m2 bij de middelste windturbine), 'Waarde - Archeologie 5' (de westelijke windturbine) en ''Waarde - Archeologie 6' (de middelste en oostelijke windturbine). Voor 'Waarde - Archeologie 3' geldt een onderzoeksplicht voor archeologie bij een oppervlakte groter dan 500 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor 'Waarde - Archeologie 5' geldt een onderzoeksplicht bij bebouwing van een oppervlakte van meer van 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor 'Waarde - Archeologie 6' geldt een onderzoeksplicht voor archeologie bij meer van 5.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor het plan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 5) en een verkennend veldonderzoek met karterend booronderzoek (zie Bijlage 6).
Bureauonderzoek
Het archeologisch bureauonderzoek concludeert dat het westelijke deel van het plangebied op de stroomgordel van Hoorzik ligt, wat een hoge verwachting voor resten van bewoning en begraving uit de periode bronstijd tot en met de vroege-middeleeuwen heeft. Voor het oostelijke deel van het plangebied is deze verwachting hooguit middelhoog. Voor een deel van het centrale deel van het plangebied geldt een bijzonder hoge verwachting voor de aanwezigheid van bewoningsresten uit deze periode, omdat hier pal ten noorden van het plangebied een oude woongrond is aangetroffen. Voor resten uit het paleolithicum, het mesolithicum en het neolithicum, geldt gezien de afwezigheid van bewoonbare afzettingen uit deze perioden, een lage archeologische verwachting. De verwachting voor resten van bewoning uit de late middeleeuwen en de nieuwe tijd is in verband met het ontbreken van bebouwing op historische kaarten, eveneens laag. Uit deze perioden zullen hooguit resten van perceelsgrenzen (sloten) en dergelijke aanwezig zijn.
Figuur 5.4 Gemeentelijke beleidskaart en onderzoeksgebied*
Karterend booronderzoek en conclusies
Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied 52 boringen gezet. Aanvankelijk waren 58 boringen gepland waarvan er dertien op de Hoenzadrielsedijk zouden liggen. Omdat al bij de eerste van deze boringen bleek dat het hier geplande kabeltracé slechts in een kleipakket ligt dat in de twintigste eeuw is opgebracht, zijn hier zes boringen minder gezet. Op het westelijke deel van het plangebied zijn onderin acht boringen afzettingen van grof beddingzand of sterk zandige klei aangetroffen die kunnen worden toegeschreven aan de stroomgordel van Hoorzik. Hierboven, en op de overige boorpunten boven twee meter beneden het maaiveld, is overal binnen het plangebied komklei aangetroffen die onderin soms zwak venig is. Bovenop deze komklei is een vijftig tot honderd centimeter dik pakket sterk zandige klei aanwezig waarvan de bovenste decimeters zijn opgenomen in de bouwvoor of in de vergraven toplaag. Zowel in deze sterk zandige klei als in de onderliggende komklei, zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Vegetatie-horizonten of anderszins verdachte lagen die samen zouden kunnen hangen met voor bewoning geschikte omstandigheden, ontbreken eveneens.
Binnen het plangebied zijn slechts in twee boringen (15 en 16) afzettingen aangetroffen die mogelijk archeologisch relevant zijn. Het betreft tot tachtig centimeter diepte vergraven klei met daarin op één boorpunt houtskoolspikkels tussen dertig en negentig centimeter beneden het maaiveld en op het overige boorpunt deeltjes oranje baksteenpuin tussen dertig en vijfennegentig centimeter beneden het maaiveld. Gezien dit laatste materiaal gaat het waarschijnlijk om een pakket dat in de nieuwe tijd is ontstaan. In de hier omheen gelegen zone zijn aan het maaiveld enkele aardewerkscherven uit de periode late middeleeuwen – nieuwe tijd aangetroffen. Deze locatie valt ongeveer samen met de locatie waarop tijdens een bodemkartering (gedaan in 1949 en 1977) eveneens aardewerkscherven uit de periode late middeleeuwen -nieuwe tijd zijn aangetroffen, alsmede een oude woongrond. De aangetroffen verschijnselen zijn vooralsnog onvoldoende om op basis hiervan het KNA-onderdeel Waardestelling, nader te kunnen uitwerken. Dat de bodem hier tot tachtig centimeter diepte vergraven lijkt te zijn, kan het gevolg zijn van negentiende/twintigste eeuwse graafactiviteiten waarbij ook de aangetroffen aardewerkscherven hier zijn terechtgekomen; bijvoorbeeld door de aanvoer van grond die van elders is aangevoerd. Vooralsnog kan echter niet worden uitgesloten dat onder de geroerde grond nog diep gelegen delen van archeologische sporen bewaard gebleven zijn. Om uit te sluiten dat dergelijke delen van grondsporen ongedocumenteerd verloren gaan, zou hier voorafgaande aan ingrepen die dieper reiken dan de huidige verstoringsdiepte van ongeveer twintig centimeter, nader onderzoek moeten worden uitgevoerd. Gezien de geringe omvang van de hier geplande graafwerkzaamheden (een kabelsleuf tot 1,2 á 1,5 meter diepte) lijkt de uitvoering van een proefsleuvenonderzoek weinig zinvol. Eerder zou gekozen kunnen worden voor archeologische begeleiding van de graafwerkzaamheden tussen de boorpunten 14 en 17. Het is echter aan het bevoegd gezag om te beoordelen of zij dit inderdaad noodzakelijk acht. Voor een archeologische begeleiding dient een Programma van Eisen te worden opgesteld dat door het bevoegd gezag dient te worden getoetst.
Op de overige delen van het plangebied geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn hier tijdens het onderzoek archeologische resten aangetroffen waarmee tijdens de verdere planvorming of bij de uitvoering van de geplande werkzaamheden rekening zou moeten worden gehouden.
Advies regioarcheoloog
Namens gemeente Maasdriel is regioarcheoloog Rivierenland akkoord met de resultaten, conclusies en aanbevelingen van dit onderzoek. De graafwerkzaamheden tussen de boorlocaties 14 en 17 worden als opgraving variant archeologische begeleiding uitgevoerd. Voor de archeologische begeleiding is een door bevoegd gezag geaccordeerd Programma van Eisen verplicht.
De overige delen van het plangebied kunnen vrijgegeven worden voor verdere planontwikkeling. Ten aanzien van archeologie zijn er geen belemmeringen meer voor de uitvoering van de voorgenomen plannen. De meldingsplicht archeologische toevalsvondst (artikel 5.10 Erfgoedwet) en het doen van waarnemingen (artikel 5.11 Erfgoedwet) blijft echter te allen tijde van kracht.
Dubbelbestemmingen voor archeologie
De beschermende dubbelbestemmingen voor archeologie ter plaatse van de enkelbestemmingen 'Bedrijf-Windturbinepark' kunnen feitelijk vervallen nu de gronden vrijgegeven zijn van archeologische waarden. Bij wijze van consistentie met het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" is echter besloten de dubbelbestemming voor de volledigheid toch op te nemen. Ter plaatse van de gebiedsaanduidingen in dit bestemmingsplan zijn de archeologische waarden blijvend beschermd met dubbelbestemmingen voor archeologie uit het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016".
De kern van de collectie erfgoed in Gelderland bestaat uit de objecten en ensembles die onder de Erfgoedwet en gemeentelijke monumentenverordeningen zijn aangewezen als beschermd monument of beschermd monumentaal ensemble. Deze staan weergegeven op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Gelderland. Ook de provincie Noord-Brabant heeft een vergelijkbare provinciale waardenkaart die, vanwege de ligging van de provincie aan de andere zijde van de Maas, eveneens geraadpleegd is. In figuur 5.5 zijn de cultuurhistorische waarden weergegeven.
Figuur 5.5 Cultuurhistorische waarden [bron: Provinciale cultuurhistorische waardenkaarten]
Er zijn geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in de directe omgeving van het windpark gelegen. In Hedel, Kerkdriel en aan de rand van 's-Hertogenbosch zijn enkele waardevolle gebouwen aanwezig (kasteelplaats, gemaal, militair terrein), maar deze zijn op dusdanige afstand gelegen dat een effect op de beleving van de waarde ervan niet aan de orde is. Daarnaast wordt het zicht vanuit (en op) deze gebouwen grotendeels afgeschermd door tussenliggende objecten.
In de direct nabijheid van de locatie loopt een ringdijk en ligt een bestaande kade welke een waarde hebben in relatie tot 'Strijd en leven met water'. Windturbines hebben, met de nieuwe schaal die zij toevoegen geen directe relatie met de cultuurhistorische waarde van deze keringen, mede aangezien ze relatief laag zijn. Een significant effect op de cultuurhistorische waarde ervan is dan ook niet aan de orde.
Het windpark doet geen afbreuk aan archeologie en overige cultuurhistorische waarden in het plangebied en de omgeving ervan. Voor archeologie geldt dat de graafwerkzaamheden tussen de boorlocaties 14 en 17 worden uitgevoerd onder archeologische begeleiding. De overige delen van het plangebied zijn vrijgegeven worden voor verdere planontwikkeling.
Voor het aspect cultuurhistorie is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water één van de ordende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, et cetera te voorkomen.
De verplichte watertoets is geregeld in de artikelen 3.1.1. en 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Vanaf het begin van de planvorming dient overleg gevoerd te worden tussen bevoegd gezag, waterbeheerders en andere betrokkenen. Doel van dit overleg is gezamenlijk de uitgangspunten en wensen vanuit duurzame watersystemen en veiligheid te vertalen naar concrete gebied specifieke ruimtelijke uitgangspunten. Hierbij geldt dat afwenteling moet worden voorkomen en dat de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen en afvoeren' moet worden gehanteerd.
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid.
De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Beleid waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor
waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de
beleidsregels.
Keur
De Keur van het Waterschap Rivierenland 2014 is van kracht op de waterhuishouding in het plangebied. Bijbehorende leggers bepalen het toepassingsgebied van de keur. Een toename in het verharde oppervlak resulteert in een versnelde afvoer van hemelwater. Als dit hemelwater niet vertraagd wordt afgevoerd wordt het watersysteem zwaarder belast en het waterbezwaar naar benedenstroomse gebieden afgewenteld. Uitgangspunt is dat (nieuwe) ontwikkelingen minimaal hydrologisch neutraal zijn of een verbetering ten opzichte van de huidige situatie.
Een watervergunning is nodig daar waar de Keur van toepassing is, dat kan zijn voor wateronttrekking, aanpassingen in het watersysteem en het werken in of nabij een waterkering. De watervergunning wordt aangevraagd in latere instantie, na verdere uitwerking van de benodigde maatregelen, en zijn niet noodzakelijk in het kader van dit bestemmingsplan.
Veiligheid
Het waterschap kent primaire keringen (deze liggen voornamelijk langs de grote rivieren) en regionale waterkeringen (deze liggen langs boezemwateren en kanalen). Het waterkerend vermogen van de dijken mag niet worden aangetast door ruimtelijke ingrepen. De huidige sterkte van de waterkering blijft nodig.
Niet alleen de dijk, maar ook de zogeheten beschermingszones aan weerszijden van de dijk verdienen bescherming. De Keur van waterschap Rivierenland (2014) is hierop van toepassing. Er gelden restricties voor bebouwing en andere activiteiten op en langs de dijken. De kern- en beschermingszone vormen samen de waterkering, daarnaast wordt bij primaire waterkeringen ook een buitenbeschermingszone onderscheiden. Ook hierop is de Keur van Waterschap Rivierenland van toepassing.
Naast het voorkomen van negatieve effecten op de huidige waterkeringen is het van belang dat een eventueel toekomstig hoger beschermingsniveau kan worden gerealiseerd ofwel niet wordt gefrustreerd. Het waterschap wil de ruimte behouden om de waterkering in de toekomst te versterken. Dat wordt bereikt door te voorkomen dat er wordt gebouwd in een bepaalde zone aan weerszijden van de waterkering. Dit noemt men het profiel van vrije ruimte. Het profiel van vrije ruimte wordt begrensd door een zogenoemde bouwgrens. Het is in beginsel niet toegestaan om tussen de dijk en de bouwgrens nieuwe bebouwing aan te brengen. Daar waar het zogenoemde 'leggervlak' van toepassing is (leggervlak: een vlak aangegeven op de legger waarbinnen op basis van het bestemmingsplan bebouwing mogelijk is en die geheel of gedeeltelijk tussen de bouwgrens en de waterkering ligt) is bouwen in profiel van vrije ruimte wél toegestaan. Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkeringen. Verweving van functies met de waterkering is niet gewenst. De kernzone, beschermingszone en buitenbeschermingszone van de waterkering kennen in een bestemmingsplan respectievelijk een beschermende dubbelbestemming, dan wel gebiedsaanduidingen.
De Hoenzadrielsedijk is een waterstaatswerk met een primaire waterkerende functie. Het plangebied valt voor wat betreft alle drie de windturbines (gedeeltelijk) in de buitenbeschermingszone van de dijk (gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2'). De buitenbeschermingszone is een aan de beschermingszone grenzende zone welke een lichte bescherming biedt voor de dijk volgens de keur, maar is voldoende om bijvoorbeeld aanvullende eisen aan ontgrondingen te stellen. Het waterschap kent een onderscheid tussen beschermingszones en buitenbeschermingszones, dat is bedoeld om in die verschillende zones een verschillend verbodsregime van kracht te laten zijn. Het plan blijft buiten de kernzone (dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering') en de beschermingszone van de dijk (gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1').
Figuur 5.6 Waterkeringen in het plangebied [bron: leggerkaart waterkering waterschap Rivierenland]
Bij werkzaamheden aan het waterstaatswerk of in beschermingszones dient een watervergunning te worden aangevraagd. Dat is voor onderhavig project het geval. De watervergunning volgt een eigen traject en is niet noodzakelijk voor dit bestemmingsplan.
Er is apart onderzoek uitgevoerd naar de invloed van de windturbines op de faalkans van de waterkering, hier wordt in paragraaf 5.5 5.4 onder 'waterkeringen' en in Bijlage 2 nader op in gegaan.
Grondwatersysteem
De regio de Bommelerwaard waar het plaatsingsgebied zich bevindt, wordt als het ware ingesloten tussen de rivier de Waal in het noorden, de Maas in het oosten en zuiden en de afgedamde Maas in westelijke richting. De hoogte van het maaiveld in deze omgeving varieert, maar ligt globaal rond de 2-3 meter boven NAP. Door deze relatief lage ligging en de aanwezigheid van verschillende rivieren, is de omgeving van het plangebied een erg waterrijk gebied. In de loop van de tijd is er door de mens een heel stelsel aan watergangen aangelegd om de waterhuishouding in dit gebied in stand te houden. Met andere woorden: om een bepaald peilniveau te handhaven voor een specifieke bodemkwaliteit en bijbehorende gebruiksfunctie. In het plaatsingsgebied komen drie peilgebieden voor56 (zie ook Figuur 5.7). Over het algemeen loopt het overtollige water in de Bommelerwaard via een uitgebreid drainagestelsel van oost in westelijke richting, alvorens uit te monden in de afgedamde Maas. Laatstgenoemde is tevens een belangrijk reservoir voor de lokale drinkwaterwatervoorziening.
Figuur 5.7 Peilgebieden (ZP = zomerpeil, WP = winterpeil) [bron: waterschap Rivierenland]
De grondwaterstanden in deze regio worden van nature sterk beïnvloed door de waterstanden van de Waal en de Maas. Indien de waterstand van deze rivieren hoog is, doorgaans in de natte wintermaanden, treedt in verschillende gebieden kwel op. Wanneer tijdens drogere zomermaanden het waterpeil van deze rivieren daalt, infiltreert het grondwater in de wat hoger gelegen delen. Echter, wanneer het grondwater onder een bepaald niveau daalt, dan wordt water ingelaten vanuit de afgedamde Maas om de gewenste peilniveaus te behouden. De stroomrichting verandert dan van west in oostelijke richting. Het watersysteem heeft daarom naast de dominante functies van afwatering en waterberging, van tijd tot tijd ook een belangrijke watervasthoudende functie.
Afhankelijk van de grondwaterstand ter plaatse, heeft dit effect op de fundering van de nieuw te plaatsen windturbines. Het grondwatersysteem wordt beïnvloed wanneer aanleg van het windpark zorgt voor obstructie van de grondwaterstroming (fundering van de windturbines), ontwatering door bermsloten, een tijdelijke verlaging van het grondwater tijdens aanleg van de fundatie van de windturbines of welvorming langs de funderingspalen van de turbines. Afhankelijk van de uiteindelijke turbinekeuze en bijbehorende fundering dient bekeken te worden of er sprake is van tijdelijke grondwateronttrekking tijdens de bouw. Voor nieuwe bebouwing/bouwwerken houdt het waterschap een drooglegging aan van minimaal 1,30 meter ten opzichte van het zomerpeil.
Voor eventuele grondwateronttrekking is een watervergunning nodig op basis van de Keur voor start van de bouwwerkzaamheden (en dus uitvoeren grondwaterontrekkingen).
Hemelwaterafvoer en waterberging
Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd. Het waterschap hecht groot belang aan het zoveel mogelijk instandhouden van en compenseren in open water als onderdeel van het watersysteem.
Door het plaatsen van de windturbines wordt verhard oppervlak (de windturbines plus een opstelplaats en een toegangsweg) gecreëerd. Hemelwater dat op dit verharde oppervlak valt, mag niet versneld worden afgevoerd richting oppervlaktewater. Het waterschap hanteert voor het omgaan met hemelwater de trits 'vasthouden - bergen - afvoeren'. Indien het verhard oppervlak met meer dan 1.500 m2 toeneemt in landelijk gebied, moet er een berging worden gecreëerd. Relevant voor de aanleg van het windpark is de wijze waarop met afstromend wegwater en water van opstelplaatsen wordt omgegaan.
Voor de omvang van de opstelplaatsen wordt uitgegaan van een omvang van 25 bij 43 meter (1.075 m2) per windturbine. Daarnaast wordt een fundering aangelegd, uitgegaan wordt van een diameter van maximaal 26 meter (maximaal 530 m2) per windturbine, en moeten er onderhoudswegen worden aangelegd met een breedte van circa 5 meter (maximaal circa 645 m2 nieuwe (weg)verharding) en één inkoopstation (40 m2). Het verhard oppervlak neemt met dit bestemmingsplan toe met maximaal ongeveer 5.500 m2 en dus moet er berging gerealiseerd te worden.
De hoeveelheid compensatie voor open water is 436 m3/hectare. De toename verharding die gecompenseerd dient te worden is maximaal circa 5.500 m2 - 1.500 m2 (eenmalige vrijstelling) = 4.000 m2 = 0,4 hectare. Met een maximale peilstijging van de Bommelerwaard van 0,30 meter bedraagt de wateropgave: 436 m3 x 0,4 hectare / 0,30 meter = 581 m2 (te graven wateroppervlakte bij zomerpeil).
Het plangebied en omgeving is grotendeels onverhard en heeft een agrarische bestemming waardoor er ter plaatse voldoende fysieke ruimte is voor infiltratie van hemelwater. Ook de geldende agrarische bestemming rond de windturbines (al dan niet in combinatie met de aanduiding 'vrijwaringszone - windturbine' in dit bestemmingsplan) laat dat ook toe. Er dus geen noodzaak om waterberging een nader te bestemmen in dit bestemmingsplan.
Het uitgangspunt is dat voor de toename aan verhard oppervlak compensatieberging wordt gecreëerd binnen het peilgebied waarin de betreffende turbine is gesitueerd. Om berging te realiseren is het mogelijk om bijvoorbeeld aan de rand van de toegangsweg of opstelplaats een greppel te creëren. Voor nieuw te graven water voor compensatie gelden de volgende randvoorwaarden:
B-watergangen hebben de volgende minimale afmetingen:
Door uit te gaan van deze maatregelen, die in overleg met het waterschap nader kunnen worden bepaald, zijn er met uitvoering van het plan geen negatieve effecten op de hemelwaterafvoer te verwachten. Deze watervergunning is niet noodzakelijk in het kader van het bestemmingsplan.
Oppervlaktewatersysteem (watergangen)
Binnen het plaatsingsgebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van bestaande watergangen (zie Figuur 5.8).
Figuur 5.8 Waterlichamen in het plangebied [bron: legger waterschap Rivierenland]
Voor watergangen geldt een beschermingszone, gerekend vanaf de insteek. De beschermingszone heeft als doel een goede werking van de watergangen te garanderen, als ook waarborg voor beheer en onderhoud bij A-watergangen en toegang en inspectie bij B-watergangen, en dient daarom geheel vrij te blijven van obstakels. Voor A-wateren geldt een beschermingszone van 4 meter, voor B-watergangen een zone van 1 meter en C-watergangen kennen geen beschermingszone. De beschermingszone is tevens bedoeld voor inspectie en onderhoud. Waar A-wateren worden beheerd door het Waterschap, zijn eigenaren verantwoordelijk voor het beheer van B- en C-wateren op hun grondgebied. Windturbines dienen dus in essentie zodanig aangelegd te worden dat het onderhoud van een watergang gewaarborgd blijft.
Voor twee van de drie turbines geldt dat deze buiten watergangen en beschermings- of onderhoudszones zijn gelegen. Voor de meest westelijke turbine geldt dat deze met de fundatie deels in een bestaande watergang uitkomt. Dit betreft een B-watergang, of wel kavelsloot. Voor de goede doorstroom van het watersysteem zal deze watergang om de turbinefundatie heen worden verlegd. Voor de civiele werken (toegangswegen) wordt twee keer een watergang gekruist. Hiervoor zullen duikers worden geplaatst. Daarmee is een effect op het watersysteem uitgesloten.
Aanpassingen aan watergangen (bijvoorbeeld verlegging of demping) zijn onder bepaalde omstandigheden toegestaan, maar hiervoor dient een watervergunning aangevraagd te worden. De verlegging dient hydrologisch verantwoord zijn en demping moet in de verhouding 1:1 (wateroppervlakte op zomerpeil) worden gecompenseerd. Deze watervergunning is niet noodzakelijk in het kader van het bestemmingsplan.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Nieuwe ontwikkelingen mogen geen verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit tot gevolg hebben. Doordat er gebruikt wordt gemaakt van niet-logende bouwmaterialen wordt uitspoelen van stoffen voorkomen. Uitspoelen van stoffen, en daarna veranderingen van het oppervlaktewaterkwaliteit, wordt daarmee uitgesloten.
Watertoets
De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van water huishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit instrument is waarborgen dat de water huishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om water huishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Over deze wijze van omgaan met de waterhuishouding vindt afstemming plaats met het waterschap in de kader van de watertoets. De benodigde watervergunning en eventuele afstemming daarover volgt haar eigen procedure. Via de digitale watertoets is een concept van de waterparagraaf voorgelegd aan het waterschap. De resultaten van deze afstemming (zie Bijlage 9) zijn integraal verwerkt in deze paragraaf. In het kader van overleg met instanties als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het concept ontwerpbestemmingsplan nog eens voorgelegd aan het waterschap in het kader van de watertoets. Hier is geen reactie meer op ontvangen.
Toetsingskader
De bouw van windturbines kan van invloed zijn op het vliegverkeer in Nederland, met name de hoogte van windturbines is daarbij relevant. Voor het vliegverkeer is het van belang is dat de vliegveiligheid en de werking van radar- en communicatieapparatuur te allen tijde kan worden gegarandeerd.
Laagvlieggebieden en helikopteroefengebieden kennen harde bouwhoogtebeperkingen. Hierbij is van belang dat de rotorbladen van een windturbine de route niet 'doorsnijden'. Er moet dus een afstand van minimaal een halve rotordiameter tot de rand van de laagvlieggebieden worden gehouden. Voor het veilig gebruik van luchthavens voor de militaire en civiele luchtvaart zijn obstakelbeheersvlakken ingesteld waarbinnen hoogtebeperkingen gelden.
Plaatsing van windturbines kan ook mogelijk leiden tot verstoring van de radar. Dat geldt voor zowel radar ten behoeve van de lucht- als de scheepvaart. Afhankelijk van de locatie kan een windpark een verstorende werking hebben op Communicatie-, Navigatie- en Surveillance (CNS)-apparatuur van de luchtverkeersleiding voor burgerluchtvaart.
Voor de militaire radarposten in Nederland moet binnen een straal van 75 kilometer van een radarpost worden gekeken of windturbines de radar niet teveel verstoren en moet een plan ter goedkeuring aan Defensie worden voorgelegd. Het beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)57 en zijn nader uitgewerkt in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)58. Er dient een minimale dekkingsgraad van 90% op 1.000 voet in stand te blijven om een goede werking van de radar te garanderen.
Onderzoek
Vliegverkeer
De windturbines bevinden zich buiten hoogtebeperkingsgebieden rondom luchthavens. Op 18 december 2018 heeft Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) per email laten weten geen bezwaar te hebben tegen de plannen (zie Bijlage 8). Op 2 januari 2019 heeft de Inspectie voor Infrastructuur en Transport (ILenT) bevestigt dat het beoogde windpark zich bevindt buiten hoogtebeperkingsgebieden rondom luchthavens (zie Bijlage 8)59.
Het Burgerwindpark A2 Lage Rooijen bevindt zich niet in een op basis van het Barro beschermde laagvliegroute, maar wel in het militair laagvlieggebied 'Maas en Waal' en de militaire laagvliegroute gebied 'laagvliegroute VO' (zie beide in Figuur 5.9). Beide gebieden worden dus niet beschermd door wet- en regelgeving.
Het laagvlieggebied Maas en Waal wordt gebruikt als oefengebied voor de luchtmacht voor het verbeteren van de navigatie en positionering van helikopters in onbekend terrein. De laagvliegroute VO is oefengebied voor de vliegeropleiding. De minimum vlieghoogte voor beide gebieden bedraagt 75 meter boven hindernissen of zoveel lager als voor het doel van de vlucht noodzakelijk is.
De laagvlieggebieden leveren geen bouwhoogtebeperkingen of andere beperkingen op voor de realisatie van windturbines. De bruikbaarheid van de gebieden wordt wellicht minder wanneer een hoog obstakel binnen het gebied wordt geplaatst. Voor beide laagvlieggebieden geldt dat het windpark aan de rand wordt geplaatst en dus de eventuele hinder en/of beperkingen daarmee tot een minimum worden beperkt. Voor de gemeente Maasdriel is het plangebied het meest kansrijke gebied om windturbine op korte termijn te realiseren en een aanzienlijk aandeel in haar energiedoelstellingen te bewerkstelligen. Er is dus desondanks voor gekozen de windturbines in het laagvlieggebied te positioneren.
Figuur 5.9 Uitsnede kaart 'Luchtvaart' [bron: provincie Gelderland]
Defensieradar
Het Rarro schrijft verstoringsgebieden voor waarbinnen de radarverstoring moet worden getoetst. Voor deze gebieden wordt een normprofiel aangehouden die voor windturbines loopt tot 75 kilometer van de primaire radarposten, zijnde de vijf zogenoemde Millitary Approach Surveillance Systems (MASS)-radars en twee Medium Power Range (MPR)-radars. De locaties van deze radarposten met de 75 kilometer-contouren zijn weergegeven in Figuur 5.10.
Figuur 5.10 Ligging radarstations en 75-kilometer contouren [bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening]
Door TNO is een radarverstoringsonderzoek uitgevoerd op basis van de maximale afmetingen van de geplande windturbines in de 4 MW-klasse (worst case) (zie Bijlage 7).
Het bouwplan bevindt zich binnen de 75 kilometer cirkels van één van de Military Approach Surveillance System (MASS) verkeersleidingsradars en binnen de 75 kilometer cirkel rond de locatie van de MPR gevechtsleidingsradar Nieuw Milligen en de nieuwe SMART-L EWC GB gevechtsleidingsradar te Herwijnen, die op termijn de locatie bij Nieuw Milligen gaat vervangen. De analyse is uitgevoerd voor de volgende radarsystemen:
Voor alle drie de radarsystemen geldt dat het Ministerie van Defensie een minimale detectiekans eist van 90%. Voor alle drie de radarsystemen gelden de volgende conclusies:
Vanuit defensieradar is er dus geen belemmering voor realisatie van de windturbines op basis van het radarverstoringsonderzoek. Het Ministerie van Defensie heeft het radarverstoringsonderzoek beoordeeld en een verklaring van geen bezwaar afgegeven tegen realisatie van de geplande windturbines (zie Bijlage 7).
Conclusie
Vanuit de aspecten vliegverkeer en radar is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Er bestaat een relatie tussen milieu en gezondheid. Ook andere factoren dan milieufactoren zijn van invloed op de gezondheid van mensen, denk aan roken, beweging en het binnenklimaat van woningen. Uit ervaring bij projecten voor windenergie blijkt dat er bij omwonenden zorgen kunnen bestaan over de mogelijke gevolgen van windenergie op de kwaliteit van de leefomgeving. In deze paragraaf wordt daarom het onderwerp windenergie in relatie tot gezondheid nader belicht.
Windturbines worden regelmatig in verband gebracht met een verscheidenheid aan gezondheidsproblemen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er een onderscheid is tussen hinder en effecten op gezondheid, hoewel er wel een verband tussen beide bestaat. Hinder kan worden ondervonden, terwijl er geen sprake hoeft te zijn van gezondheidseffecten. (Ernstige) hinder zou kunnen leiden tot gevoelens van irritatie, boosheid en onbehagen en als gevolg daarvan tot gezondheidseffecten (zoals bijvoorbeeld hoge bloeddruk).
Het aspect gezondheid maakt impliciet deel uit van eerdere paragrafen in dit hoofdstuk, aangezien de normen die zijn opgesteld voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid het doel hebben mensen te beschermen tegen onaanvaardbare hinder. Bij het vaststellen van die normen speelden gezondheidsaspecten een rol. Voor het aspect gezondheid op zich bestaat er geen wettelijk toetsingskader.
Onderzoek
In paragraaf 5.2, 5.3, en 5.4 is al ingegaan op (hinder)aspecten die mede van belang kunnen zijn voor het effect op de gezondheid en bijbehorende wettelijke normen. Dit betreft de aspecten geluid, slagschaduw en veiligheid. In paragraaf 5.2 wordt ook al specifiek in gegaan op laagfrequent geluid, wat regelmatig wordt aangehaald als gezondheids- en hinder aspect in relatie tot windturbines. Voor deze aspecten is aangetoond dat het windpark voldoet aan de geldende normen en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening op de individuele aspecten.
Wetenschappelijke studies
Er zijn talrijke studies naar gezondheidseffecten60van windturbines uitgevoerd. Juist omdat het om gezondheid gaat, wordt alleen gebruik gemaakt van die studies waaraan in belangrijke mate door onafhankelijke medici of gezondheidsinstituten is meegewerkt. Deze paragraaf bevat een uiteenzetting van de belangrijkste studies. Daarnaast worden er frequent aangehaalde berichtgevingen in de maatschappelijke discussie rond windturbines en gezondheid geëvalueerd, te weten een onderzoek van N. Pierpont, van M. Alves-Pereira, en een artikel van S. van Manen, deze worden kort besproken in een kader.
WHO Environmental Noise Guidelines for the European Region
De World Health Organization (WHO) heeft richtlijnen voor milieugeluid ontwikkeld op basis van wetenschappelijk onderzoek, waaronder windturbinegeluid.61 De WHO geeft in het rapport een voorwaardelijk advies om de blootstelling van geluidniveaus van windturbines te reduceren tot 45 dB Lden.62 Dit voorwaardelijke advies volgt uit de constatering dat er op basis van vier studies wordt gesteld dat 10 procent van de populatie sterk gehinderd is door blootstelling aan een geluidniveau van 45 dB Lden. Omdat het beschikbare bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en hinder en gezondheid volgens de WHO van lage kwaliteit is, wordt het advies voor een normstelling van 45 dB Lden als conditioneel beschouwd. Verder komt uit het rapport van de WHO naar voren dat er geen statistisch significante relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en hart- en vaatziekten, hoge bloeddruk, cognitieve stoornissen, gehoorproblemen, ongunstige zwangerschap uitkomsten en slaapstoornissen. De WHO vat het bewijs voor de relatie tussen windturbinegeluid en gezondheid als volgt samen: "as the foregoing overview has shown, very little evidence is available about the adverse health effects of continuous exposure to wind turbine noise." (p. 84).Tot slot geeft het rapport aan dat contextuele factoren (zoals de opvatting ten opzichte van windturbines, direct zicht, economisch profijt) een belangrijke rol spelen in de effecten en de ervaring van windturbinegeluid.
Het RIVM heeft aangegeven de richtlijnen te bestuderen.
Onderzoek RIVM & GGD 201363 en 201864
Het informatieblad GGD is in 2013 opgesteld door het RIVM. De GGD65 heeft behoefte aan concrete, objectieve en evenwichtige informatie om er hun advies op te baseren. Het informatieblad dient als ondersteuning bij het beantwoorden van gezondheidsvragen van omwonenden van (geplande) windturbines.
In 2017 heeft de GGD Amsterdam in samenwerking met het RIVM nog een literatuurstudie uitgevoerd naar de relatie tussen blootstelling aan windturbinegeluid en gezondheid. 32 (peer reviewed66) wetenschappelijke onderzoeken tussen 2009 en 2017 zijn onderzocht in de literatuurstudie.
Beide literatuurstudies concluderen dat een windturbine geen directe effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Wel kunnen er indirecte effecten optreden. Mensen die in de nabijheid bij windturbines wonen, kunnen hinder door geluid ondervinden. Slagschaduw, zichtbaarheid en knipperende lichten kunnen bijdragen aan de mate van hinder die wordt ondervonden. Het geluidniveau van windturbines is minder hoog dan van andere bronnen (verkeer en dergelijke), maar het karakter zorgt ervoor dat het windturbinegeluid bij lagere niveaus als hinderlijk wordt ervaren. Hinder kan zich uiten in irritatie, boosheid en onbehagen. Weinig data is beschikbaar om de invloed van windturbines op slaapoverlast te kunnen evalueren. In de onderzoeken is gevonden dat slaapoverlast en andere gezondheidseffecten van omwonenden van windparken gerelateerd kan zijn aan hinder, in plaats van directe blootstelling.
Eveneens kunnen economische aspecten van invloed zijn op het ervaren van hinder van windturbines. In een Zweeds onderzoek67 is geconcludeerd dat mensen met een economisch belang bij windturbines geen hinder ondervonden van het windturbinegeluid, ondanks dat zij hetzelfde geluidniveau ondervinden als andere respondenten en dezelfde termen gebruikten om het geluid te karakteriseren. Tevens kunnen persoonlijke omstandigheden zoals gevoeligheid, privacy zaken en het planningsproces van het windpark van invloed zijn op de ervaren hinderen.
Het informatieblad van 2013 adviseert om omwonenden zoveel mogelijk te betrekken bij de ontwikkeling van windenergie en waar mogelijk in de exploitatiefase, bijvoorbeeld in de vorm van (financiële) participatie. Hierdoor kan hinder mogelijk worden verminderd.
A nationwide cohort study, Denmark (2018)68
Tussen 1982 en 2013 zijn alle Deense huishoudens die worden blootgesteld aan windturbinegeluid geïdentificeerd. Deze huishoudens zijn onderzocht op het gebruik van antihypertensiva en ongunstige zwangerschapsuitkomsten. Structurele gebruikers van antihypertensiva binnen deze populatie zijn geïdentificeerd. Antihypertensiva is een soort medicijn dat wordt gebruikt voor de behandeling van hoge bloeddruk. In deze studie is er geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en het gebruik van antihypertensiva. Verder zijn alle geboren baby's van moeders in deze populatie geïdentificeerd. In deze studie is geen relatie gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en ongunstige zwangerschap uitkomsten.
Wind Turbine Health Impact Study: Report of Independent Expert Panel, Massachusetts (2012)
Om meer overzicht te creëren in de wetenschappelijke literatuur over de gezondheidseffecten door windturbines, heeft een panel van zeven onafhankelijke deskundigen een studie van wetenschappelijke literatuur ondernomen om de zorgen en onzekerheden over gezondheidseffecten van windturbines te duiden. Het panel gebruikte onder andere peer reviewed literatuur van vier studies om de gedocumenteerde of potentiële gezondheidseffecten en -risico's van windturbines te identificeren.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat een deel van de omwonenden het geluid door windturbines als hinderlijk ervaart. Ook het veranderde uitzicht en het waarnemen van de beweging van de rotorbladen wordt als hinderlijke factor benoemd. Onderzoek laat ook zien dat mensen die de windturbines vanuit hun woning kunnen zien, bij vergelijkbare geluidniveaus, eerder hinder rapporteren dan mensen die geen windturbines vanuit huis zien. Wanneer omwonenden economisch voordeel hebben van een windturbine rapporteren ze vrijwel geen hinder. De mate van ervaren hinder is een combinatie van de feitelijke geluidbelasting, zichtbaarheid van windturbine(s) vanuit de woning en of er sprake is van economisch gewin.
Wanneer iemand hinder ondervindt, dan betekent dit nog niet dat er een effect is op de gezondheid van die persoon. In de studie worden de volgende conclusies ten aanzien van gezondheidseffecten getrokken:
Kader 5.1 Onderzoek N. Pierpont69
Exposure to wind turbine noise: Perceptual responses and reported health effects, Health Canada
(2016)
Uit de studie van Health Canada, de federale gezondheidsinstantie van Canada, blijkt dat geluid van windturbines geen directe negatieve effecten heeft op de gezondheid van omwonenden. Er zijn geen meetbare effecten op (chronische) ziekten, stress en slaap, zo luidt de conclusie. Vanaf 2012 zijn 1.238 volwassenen, woonachtig op verschillende woonafstanden van windturbines gevolgd. Voor het onderzoek zijn deze mensen meerdere keren lichamelijk onderzocht op bloeddruk, hartritme, slaap en stresshormonen. Ook moesten zij enquêtes invullen bestaande uit vragen over sociaal-demografische situaties, geluid en hinder, gezondheidseffecten, levensstijl en bestaande chronische ziektes. Tevens is tijdens het onderzoek 4.000 uur aan windturbinegeluid opgenomen om te kijken of er bij een hoger geluidniveau ook meer klachten zijn. Er zijn geen directe verbanden gevonden tussen blootstelling aan windturbinegeluid en klachten als migraine, diabetes, hoge bloeddruk en slapeloosheid. "While some people reported some of the health conditions above, their existence was not found to change in relation to exposure to wind turbine noise," aldus Health Canada. Wel ervaren omwonenden meer hinder van de luchtvaartlichten op de gondels en slagschaduw wanneer het geluidniveau hoger is.
Kader 5.2 Artikel S. van Manen, Medisch Contact (2018)70
NHMRC Statement: Evidence on Wind Farms and Human Health (2015)
Deze verklaring is op basis van een literatuurstudie opgesteld door de 'National Heath and Medical Research Council' (NHMRC) van de Australische nationale overheid. In deze verklaring wordt gesteld dat er geen direct bewijs is dat windturbines nadelige gezondheidseffecten kunnen veroorzaken. De volgende conclusies worden gemaakt:
Kader 5.3 Onderzoek van M. Alves-Pereira71
Economische aspecten
Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Omwonenden met een economisch voordeel van de windturbines ervaren over het algemeen minder hinder72.
Lichtschitteringen
Wanneer de zon op de turbine schijnt, kan het zonlicht reflecteren op de rotorbladen in de richting van de beschouwer. Tegenwoordig worden windturbines uitgevoerd met een anti-reflecterende coating, zodat lichtschittering niet optreedt. RIVM (2013) bevestigt dit ook in haar informatieblad73.
Elektromagnetische velden
Elektrische, magnetische en elektromagnetische velden komen overal voor. Bekende natuurlijke vormen zijn Uv-straling (zon), infrarode straling (warme voorwerpen) en zichtbaar licht. De sterkte van elektromagnetische velden neemt sterk af wanneer de afstand tot de bron groter wordt. Rondom de gondel en de kabels die de windturbine koppelen aan het hoogspanningsnet kunnen magnetische velden voorkomen. Voor slagschaduw, geluid en externe veiligheid wordt echter op basis van wettelijke vereisten een zodanige afstand tussen windturbines en bebouwing aangehouden dat er geen sprake is van effecten voor omwonenden door eventuele elektromagnetische velden van het windpark.
Trillingen
Op grond van ervaringen op land blijkt dat fundaties van windturbines, mits goed gedimensioneerd, geen hinderlijke trillingen doorgeven aan de ondergrond en de omgeving. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft in een brief het volgende laten weten (2013)74: "de bewering in enkele literatuurbronnen dat ook overdracht door de grond plaats vindt is ongegrond, hetgeen blijkt uit nauwkeurige metingen van trillingsniveaus in de bodem rondom windturbines".
Fijnstof
Windturbines stoten uiteraard zelf geen fijnstof uit. Fijnstof is vooral afkomstig van wegverkeer en industrie. Windturbines hebben (mogelijk) een effect op de verspreiding van fijnstof doordat de wind in het zog achter de windmolen een hogere mate van turbulentie bevat, waardoor het verspreidingsgebied vergroot kan worden. Voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen is er gezien de afstand tot luchtverontreinigende bronnen zoals verkeer en industrie en de afstand tot woningen geen sprake van een significant effect door windturbines op de verspreiding van uitstoot van fijnstof.
Neodymium
In zienswijzen wordt regelmatig aandacht gevraagd voor het gebruik van neodymium in windturbines, ook in relatie tot gezondheid. Neodymium is een zeldzaam aardmetaal en wordt ook gebruikt voor de permanent magneten in windturbines met een 'direct drive' mechanisme (zonder tandwielkast). In bepaalde gebieden waar neodymium wordt gewonnen wordt gerapporteerd over gezondheidseffecten ter plaatse als gevolg van de verwerking van de radioactieve materialen die bij de winning van neodymium vrijkomen. Er is echter geen bewijs voor een relatie tussen de aanwezigheid van neodymium in windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Neodymium zelf is geen radioactief materiaal.
SF6 gas
De Telegraaf concludeert in het artikel van 29 oktober 2019 (Windmolen lekt schadelijk gas) dat het toenemend gebruik van het gas zwavelhexafluoride - SF6 - een onbedoeld, maar direct gevolg is van de transitie naar duurzame energie. Het artikel baseert zich op een bericht van de BBC waarin een studie door de Cardiff University naar het Britse elektriciteitsnet wordt aangehaald. Hierin wordt gesteld dat de toename in het gebruik van SF6 een direct gevolg is van de groei van duurzame energiesector.
Het klopt dat SF6 wordt toegepast in uiteenlopende onderdelen van het energiesysteem om kortsluiting te voorkomen. Andere fluoride-gassen worden gebruikt in verhittings- en koelapparatuur, zoals koelkasten, warmtepompen en airconditioners.
Het BBC artikel stelt dat SF6 voornamelijk door lekkages terechtkomt in de atmosfeer. Bij windturbines kunnen deze lekkages ontstaan door mechanisch falen, slijtage van machines of tijdens onderhoud of ontmanteling van een windturbine. Ter voorkoming van vrijkomen van SF6 in de atmosfeer wordt het bij reparatie en ontmanteling afgevangen. Vervolgens wordt het hergebruikt in nieuwe apparaten.
Onderzoek van WindEurope75 wijst uit dat alle 100.000 windturbines in Europa jaarlijks naar schatting 150 kilo aan SF6 lekten in de afgelopen zes jaar. Dit staat gelijk aan een jaarlijkse uitstoot van 3.525 ton CO2. Om dit in perspectief te plaatsen: deze 100.000 windturbines bespaarden in dat jaar 255 miljoen ton aan CO2 door 336 TWh aan groene stroom op te wekken. De lekkage van SF6 vormt dan ook slechts fractie, namelijk 0,001%, van de vermeden uitstoot van CO2.
Er is geen bewijs voor een relatie tussen de eventuele (zeer minimale) lekkage van SF6 uit windturbines en gezondheidseffecten op omwonenden. Windturbines zorgen juist voor een groot aandeel in vermeden emissies van CO2 omdat de elektriciteit duurzaam wordt opgewekt. Desondanks is het de verantwoordelijkheid van de windsector om het gebruik van SF6 waar mogelijk te verminderen en waar dit om praktische redenen niet mogelijk is te zorgen dat het risico op lekkages zo klein mogelijk is. Diverse alternatieven voor SF6 worden momenteel onderzocht, zoals nieuwe combinaties van schone gassen.
Conclusie
Windturbines kunnen bij individuen wel tot het ervaren van hinder leiden en daardoor indirect tot gezondheidseffecten. Er is echter geen rechtstreeks verband tussen windturbines en gezondheidseffecten aangetoond. Economische aspecten kunnen van invloed zijn op de ervaring van hinder door windturbines. Gelet op de uitkomsten van de onderzoeken naar de effecten op de omgeving (zoals geluid en slagschaduw) kan geconcludeerd worden dat het windpark gerealiseerd kan worden binnen de geldende wet- en regelgeving en is er voor de desbetreffende aspecten sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er is voor het aspect gezondheid dan ook sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Windturbines kunnen van invloed zijn op de zogenaamde straalpaden voor het transport van spraak-, data-, radio- en tv-signalen. Door de aanwezigheid van verschillende windturbines kan de signaaloverdracht van straalpaden worden verstoord of verzwakt. Deze straalverbindingen (ook wel straalpaden genaamd) verzenden informatie (radiocommunicatie) langs een rechtstreekse cilindervormige lijn door de lucht. Verstoring kan optreden doordat deze cilindervormige lijn wordt onderbroken (doorkruising van de tweede fresnelzone). De uitvoering van de functies van een straalverbinding kunnen mogelijk worden beperkt door de aanwezigheid van de windturbine.
Onderzoek
Er zijn geen planologisch beschermde straalverbindingen (als zo danig bestemd in het geldende bestemmingsplan) in het plangebied die beïnvloed kunnen worden door de windturbines. Er bestaat dus geen juridische verplichting om bij ruimtelijke projecten rekening te houden met de straalverbindingen. Er kunnen echter ook onbeschermde straalverbindingen aanwezig zijn in het plangebied. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de aanwezigheid van onbeschermde straalverbindingen nader onderzocht.
Agentschap Telecom heeft een overzichtskaart aangeleverd waarin alle straalverbindingen die in (de omgeving van) het plangebied aanwezig zijn opgenomen (zie Figuur 5.11). Er zijn ook geen onbeschermde straalverbindingen door of in de directe omgeving van het plangebied aanwezig.
Figuur 5.11 Straalverbindingen in de omgeving van het plangebied
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen vanuit aanwezige straalverbindingen, er is daarom sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient een bodemonderzoek verricht te worden met het oog op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied. Het bevoegd gezag moet onderzoek verrichten naar de bestaande toestand en deze toetsen aan de wenselijke bodemkwaliteit.
Voor de realisatie van het windpark zal grondverzet plaatsvinden, waarbij grond (en mogelijk ook asfalt en onderliggend funderingsmateriaal) wordt ontgraven, hergebruikt, toegepast en/of afgevoerd. Bij dergelijke werkzaamheden is het Besluit bodemkwaliteit (hierna: Bbk)76 van toepassing. Het Bbk bevat algemene regels voor het toepassen van grond (en bouwstoffen) en de kwaliteit van toe te passen grond (en bouwstoffen).
Onderzoek
Op basis van Bodemloket77 is bepaald of er bodemverontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn. In onderstaand Figuur 5.12 is daarvan het resultaat weergegeven. De informatie laat zien dat er geen bodemverontreinigingen bekend zijn in het gebied. Daarnaast is het agrarisch gebied, dus de kans dat het verontreinigd is, is verwaarloosbaar. Voorafgaand aan de werkzaamheden zal er bodemonderzoek plaatsvinden ten einde de kwaliteit van de ondergrond te bepalen en waar nodig maatregelen te nemen. Daarmee is een effect op de bodemkwaliteit uitgesloten.
Figuur 5.12 Uitsnede bodemkaart [bron: www.bodemloket.nl]
Het toekomstige gebruik van de gronden voor een windturbinepark is niet van gevoelige aard in relatie tot bodemkwaliteit waardoor de bodemkwaliteit in voldoende mate bekend is en geen belemmering betekent voor realisatie van het windpark.
Verder worden windturbines in het algemeen niet beschouwd als gevoelige objecten die van nature een negatieve invloed hebben op de bodemkwaliteit, mits gebruik wordt gemaakt van niet-uitlogende (bouw)materialen.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen voor de realisatie van het windpark vanuit bodemkwaliteit. Vanuit het aspect bodemkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
In de bodem kunnen niet gesprongen explosieven (NGE's) aanwezig zijn die een risico vormen voor de veiligheid van het personeel dat werkzaamheden voor realisatie van het windturbinepark uitvoert. Daarnaast kan de openbare veiligheid in het geding komen. De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het bestemmingsplan, maar het is voor de uitvoering wel van belang om hier inzicht in te hebben teneinde de veiligheid voor personeel en omgeving tijdens de realisatiefase te garanderen.
Onderzoek
De gemeente Maasdriel heeft een digitale verwachtingskaart voor explosieven. Er zijn in en om het plangebied mogelijk NGE's aan te treffen in de bouwfase gezien de ter plaatse bekende activiteiten uit de Tweede Wereldoorlog. Er zal naar verwachting een verkenning naar NGE's noodzakelijk zijn voor start van de bouwwerkzaamheden.
Figuur 5.13 Uitsnede digitale kaart niet gesprongen explosieven [bron: gemeente Maasdriel]
Het benodigde onderzoek wordt voor aanvang van de realisatie uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek wordt bepaald hoe hiermee tijdens werkvoorbereiding omgegaan dient te worden, teneinde de werkzaamheden veilig uit te kunnen voeren. De eventuele aanwezigheid van NGE's zorgen in praktijk niet voor een onuitvoerbaar plan.
Conclusie
De aanwezigheid van explosieven is geen ruimtelijk relevant criterium voor het bestemmingsplan en aanwezigheid zorgt ook niet voor een onuitvoerbaar plan. Er is daarom voor dit aspect sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (2009)78 kan worden beoordeeld of de in het plangebied te realiseren activiteiten een belemmering betekenen of van invloed zijn op gevoelige functies, zoals wonen, in of in de omgeving van het plangebied.
Onderzoek
Volgens de VNG-richtlijn is de richtafstand voor 'windturbines' met een 'wiekdiameter' van 50 meter tot aan een rustige woonwijk 300 meter, voor een gemengd gebied is deze afstand 200 meter. De dichtst bij het windpark gelegen woning van derden is de woning Drielse Veldweg 35 op een afstand van 400 meter van de dichtstbijzijnde windturbine. De richtafstand wordt bepaald door het aspect 'geluid'. Het aspect 'slagschaduw' kent de VNG-richtlijn niet. Voor windturbines met een grotere rotordiameter geeft de VNG-richtlijn geen afstanden waardoor nader onderzoek in ieder geval noodzakelijk is ter voldoening aan een goede ruimtelijke ordening.
Aangezien de VNG-richtlijn niet toepasbaar is op de voorliggende situatie is op basis van specifiek onderzoek gekeken naar de effecten van de windturbines op gevoelige objecten. Door middel van akoestisch onderzoek (zie paragraaf 5.2) is aangetoond dat het windpark inpasbaar is in de omgeving, zo ook door middel van slagschaduwonderzoek (zie paragraaf 5.3). Op basis van onderzoek voor geluid en slagschaduw is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook ten aanzien van de overige milieueffecten is geconcludeerd dat het windpark voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
De VNG-publicatie is in de voorliggende situatie niet toepasbaar. Op basis van specifiek onderzoek wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Toetsingskader
Op 15 november 2007 is een wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen van kracht geworden. De hoofdlijnen van deze regelgeving zijn te vinden in hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet Milieubeheer (Wm).
Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen indien deze voldoet aan één van deze voorwaarden:
Van een verslechtering van de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:
Onderzoek
Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk dat niet onder één van bovenstaande categorieën onder te brengen is en het is ook geen project dat beschreven staat in het NSL. Op basis daarvan kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet 'in betekenende mate' zal verslechteren. Daarom hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan door middel van onderzoek.
Conclusie
Voor het aspect luchtkwaliteit is er sprake van een goede ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt de juridische regeling van het bestemmingsplan toegelicht.
Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)
Dit bestemmingsplan voor het Burgerwindpark A2 Lage Rooijen is opgezet conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 201279. De SVBP bevat standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog.
Verhouding met geldende bestemmingsplannen
Als uitgangspunt is gehanteerd dat het bestemmingsplan zo min mogelijk ingrijpt in de geldende ruimtelijke plannen. Dat betekent het volgende:
In dit bestemmingsplan wordt dan ook volstaan met het vaststellen van de enkelbestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' voor de plaatsing van het windturbinepark. Op de plaatsen waar de rotoren van windturbines over (kunnen) draaien en waar de onderhouds- en toegangswegen kunnen komen, is daarvoor een specifieke aanduiding opgenomen over de geldende bestemmingen uit het onderliggende gemeentelijke bestemmingsplan. Er wordt dus als het ware een 'extra laag' over deze bestemmingen heen gelegd.
De reden voor deze werkwijze is dat op deze manier de onderliggende vigerende bestemmingen niet worden aangetast. Dit bestemmingsplan en het geldende bestemmingsplan "Buitengebied Herziening 2016" bestaan dus naast elkaar als zelfstandige documenten. Deze documenten moeten wel in samenhang worden gelezen voor een compleet beeld van de juridisch-planologische situatie in het gebied.
In het bestemmingsplan is gekozen voor een bestemmingsregeling, waarbinnen alleen datgene dat noodzakelijk is, wordt vastgelegd. Dit houdt het volgende in:
Bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark’
Om de omliggende gronden zo min mogelijk te beperken is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. De fundering en masten zijn bestemd als ‘Bedrijf - Windturbinepark’ met een bestemmingsvlak waarbinnen voldoende ruimte is voor de benodigde fundering voor verschillende windturbinetypes (tot een diameter van maximaal 26 meter). Hierdoor is er ook een (mogelijke) schuifmarge van maximaal 3 meter naar alle zijden opgenomen (uitgaande van een minimale diameter van de fundering van 20 meter).
Om te voorkomen dat de (schuif)ruimten waar geen windturbines gerealiseerd worden, niet meer ten behoeve van de onderliggende bestemming 'Agrarisch met waarden' gebruikt kunnen worden is tevens agrarisch gebruik toegestaan.
Bijbehorende voorzieningen
Naast windturbines, worden binnen de bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark’, ook bij het windturbinepark behorende voorzieningen mogelijk gemaakt. Denk daarbij aan kabels en leidingen (parkbekabeling), toegangs- en onderhoudswegen en kraanopstelplaatsen voor het opbouwen, onderhouden en demonteren van windturbines. Ook de zogenoemde 'inkoopstations' voor het leveren van de opgewekte energie aan het landelijke hoogspanningsnetwerk, worden hiermee bedoeld. Er mag één inkoopstation worden gebouwd voor het windturbinepark.
Voorzieningen ten behoeve van het windpark, alsmede kabels en leidingen en waterberging, ten behoeve van de aanleg van het windturbinepark, zijn tevens binnen de bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark' toegestaan. De voorzieningen bestaan uit alle type bouwwerken die niet als gebouw beschouwd kunnen worden. Gedacht moet worden aan bijvoorbeeld opslagplaatsen, voorzieningen ten behoeve van bouwinstallaties, nuts- en verkeersvoorzieningen en verlichting ten behoeve van de aanlegfase.
Bouwmogelijkheden en flexibiliteit
Het is nu nog niet exact bekend welke turbinetypen gebouwd gaan worden. Met de keuze van een turbinetype hangen onder meer de omvang en de exacte situering van de windturbinemasten samen. Daarom is enige mate van flexibiliteit geboden in de planregeling:
Voor de windturbines is in het onderzoek uit gegaan van een concrete positie. Dit bestemmingsplan biedt voor de realisatie van windturbines (uitgaande van de maximale afmetingen van de windturbine) binnen de bestemming ‘Bedrijf - Windturbinepark’ een beperkte schuifruimte van maximaal circa 3 meter naar alle zijden vanwege praktische inpassing van het windpark (indien de fundering kleiner wordt uitgevoerd dan maximaal is opgenomen).
Normstelling windturbinebepalingen in gebruiksregels bestemmingsplan
Er zijn in artikel 3.3 van de planregels gebruiksregels opgenomen met een normstelling voor onder meer geluid en slagschaduw:
Voor de volledigheid is een aantal overige regels ten aanzien van het in gebruik nemen en hebben van windturbines toegevoegd aan de planregels:
Voor de formulering van deze overige regels is aangesloten op de formulering uit de windturbinebepalingen.
De planregel ter voorkoming van lichtschittering borgt dat de windturbines geen lichtschittering veroorzaken. Daarmee worden alle effecten op de omgeving van lichtschittering voorkomen.
Door in het bestemmingsplan te borgen dat bij een geconstateerd of vermoed gebrek de windturbine buiten bedrijf moet worden gesteld, wordt voorkomen dat het gebrek een gevaarlijke situatie voor de omgeving oplevert. Ter borging van deze voorwaardelijke verplichting is opgelegd dat minimaal op jaarbasis een controle van de windturbine wordt uitgevoerd.
Om te zorgen dat de te realiseren windturbines voldoen aan de laatste stand van techniek wat betreft de veiligheid van de constructie, is ruimtelijk geborgd dat voldaan moet worden aan bepaalde NEN-normen. Daarmee worden de veiligheidsaspecten van de windturbine zoveel mogelijk beheerst.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" en wordt in principe opgenomen daar waar een nieuwe enkelbestemming is opgenomen.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 3' ziet toe op de bescherming van archeologische verwachtingswaarden. Het doel van deze dubbelbestemming is de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Er is een onderzoeksplicht voor verstoringen van ongeroerde bodem met een oppervlak groter dan 500 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden.
Er wordt alleen een vergunning verleend indien een rapport van een archeologisch deskundige voorhanden is waarin de archeologische waarde van de bodem voldoende is vastgesteld. Op basis van het rapport kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" en wordt in principe opgenomen daar waar een nieuwe enkelbestemming is opgenomen.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 5' ziet toe op de bescherming van archeologische verwachtingswaarden. Het doel van deze dubbelbestemming is de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Er is een onderzoeksplicht voor verstoringen van ongeroerde bodem met een oppervlak groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden.
Er wordt alleen een vergunning verleend indien een rapport van een archeologisch deskundige voorhanden is waarin de archeologische waarde van de bodem voldoende is vastgesteld. Op basis van het rapport kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6'
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied herziening 2016" en wordt in principe opgenomen daar waar een nieuwe enkelbestemming is opgenomen.
De bestemming 'Waarde - Archeologie 6' ziet toe op de bescherming van archeologische verwachtingswaarden. Het doel van deze dubbelbestemming is de archeologische waarden in de bodem te beschermen. Er is een onderzoeksplicht voor verstoringen van ongeroerde bodem met een oppervlak groter dan 5.000 m2 en dieper dan 30 centimeter. Voor het normale onderhoud en/of het gebruik evenals werken en werkzaamheden die al in uitvoering zijn, dan wel op grond van een verleende vergunning uitgevoerd mogen worden, hoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden.
Er wordt alleen een vergunning verleend indien een rapport van een archeologisch deskundige voorhanden is waarin de archeologische waarde van de bodem voldoende is vastgesteld. Op basis van het rapport kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden in het belang van de archeologische monumentenzorg.
Gebiedsaanduiding ‘overige zone - parkinfrastructuur’
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone-parkinfrastructuur' zijn toegangs- en onderhoudswegen ten behoeve van het windturbinepark toegestaan. Omdat de exacte locatie van de benodigde wegen nog niet bekend is, is hiervoor middels een aanduiding op de verbeelding een breder gebied aangegeven waarbinnen deze onderhoudswegen gerealiseerd kunnen worden.
Er is een maximale aanlegbreedte van 5 meter voor de toegangs- en onderhoudswegen opgenomen in de regels. Deze breedte geldt niet ter plaatse van kruisingen met andere wegen en/of bochten, om daar voldoende ruimte te hebben voor de draaicirkels van vrachtwagens. Per windturbine wordt er uiteindelijk maximaal één onderhoudsweg aangelegd. Medegebruik van de onderhoudswegen voor agrarisch gebruik is toegestaan.
Voor parkbekabeling en aansluiting op openbaar elektriciteitsnet hoeft in principe geen planologische regeling opgenomen te worden omdat de kabels niet ruimtelijk relevant zijn (geen hoogspanning). Deze kabels kunnen via het privaatrechtelijke spoor altijd aangelegd worden. Daarnaast is wel mogelijk een aanlegvergunning benodigd (bijvoorbeeld voor archeologie) op basis van het onderliggende bestemmingsplan.
Gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – windturbine’
Voor de overdraai van de wieken van de windturbine (plus beperkte flexibiliteit: zie kopje 'Bouwmogelijkheden en flexibiliteit') is in het bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen. Hiermee wordt te kennen gegeven dat naast de geldende bestemming, het overdraaien van rotoren van windturbines ook mogelijk is. Binnen de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ wordt gangbaar de vestiging van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook uitgesloten. Omdat deze op basis van de onderliggende bestemming ter plaatse niet mogelijk zijn is hier in principe geen aparte regeling voor nodig. Ter invulling van de de norm voor het plaatsgebonden risico 10-5 worden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen deze gebiedsaanduiding echter uitgesloten.
De opstelplaatsen zijn hoofdzakelijk mogelijk binnen de aanduiding ‘vrijwaringszone - windturbine’ (maximaal 1 opstelplaats per windturbine), als ook een inkoopstation. In aanvulling op de overdraai en opstelplaatsen zijn ook aanvullende bouw- en aanlegmogelijkheden ten behoeve van het burgerwindpark geboden (zoals parkbekabeling, tijdelijke voorzieningen en toegangs- en onderhoudswegen). Dit is gedaan om extra flexibiliteit te bieden voor het kunnen bouwen van bij het burgerwindpark behorende voorzieningen.
Gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - windturbine'
Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone - windturbine’ (dit is de Plaatsgebonden Risicocontour PR 10-6 plus beperkte flexibiliteit: zie kopje 'Bouwmogelijkheden en flexibiliteit') wordt de vestiging van kwetsbare objecten uitgesloten. Op basis van de onderliggende bestemming zijn kwetsbare objecten ter plaatse niet mogelijk. Ter invulling van de norm voor het plaatsgebonden risico 10-6 worden kwetsbare objecten binnen deze gebiedsaanduiding echter uitgesloten. De gebiedsaanduiding is gelegen om de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – windturbine’.
De begripsbepalingen uit artikel 1 zijn hoofdzakelijk overgenomen uit de SVBP2012 en aangevuld met nadere relevante begrippen voor dit bestemmingsplan.
De wijze van meten uit artikel 2 is overgenomen uit de SVBP2012. Voor het meten van de ashoogte en rotordiameter van een windturbine is hiervoor in dit bestemmingsplan een specifieke regeling opgenomen.
Artikel 3 Bedrijf - Windturbinepark
Deze bestemming is toegekend aan de gronden waarop windturbines zijn voorzien ten behoeve van de productie van windenergie. De regeling uit deze bestemming vervangt de onderliggende bestemming uit het geldende bestemmingsplan “Buitengebied herziening 2016”. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 5
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die in dit bestemmingsplan voorzien worden van een nieuwe enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. De regeling uit deze dubbelbestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan “Buitengebied herziening 2016”. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 6
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die in dit bestemmingsplan voorzien worden van een nieuwe enkelbestemming 'Agrarisch met waarden'. De regeling uit deze dubbelbestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan “Buitengebied herziening 2016”. Voor de toelichting op deze regeling wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Het Bro stelt de verplichting de anti-dubbeltelregel over te nemen in het bestemmingsplan. Deze standaardbepaling heeft als doel te voorkomen dat van ruimte die in een ruimtelijk plan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw ten tweede male zou kunnen worden gebruikgemaakt.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel zijn de bepalingen over de gebiedsaanduidingen ‘vrijwaringszone – windturbine’, 'veiligheidszone - windturbine' en ‘overige zone - parkinfrastructuur’ opgenomen. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar paragraaf 6.2.
Hier zijn twee bepalingen opgenomen. In de eerste bepaling wordt aangegeven hoe de verhouding is met het onderliggende bestemmingsplan en in hoeverre deze blijft gelden. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.1 onder de kop 'Verhouding met geldende bestemmingsplannen'.
De bepalingen in artikel 10.1 en 10.2 zijn conform het Bro en SVBP2012 overgenomen. Het betreft de algemene en wettelijk voorschreven regeling voor het overgangsrecht voor met dit bestemmingsplan strijdige bouwwerken en strijdig gebruik.
De slotregel is conform het Bro en SVBP2012 overgenomen en behoeft geen nadere toelichting.
Kostenverhaal
Krachtens de Wro, waarin in afdeling 6.4 bepalingen zijn opgenomen
betreffende de grondexploitatie, geldt de verplichting tot kostenverhaal in de gevallen die zijn
aangewezen in het Bro. Op grond van het Bro is kostenverhaal verplicht in geval van:
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de realisatie van drie windturbines en de daarbij
behorende voorzieningen. Aangezien hiermee sprake is van de bouw van meerdere hoofdgebouwen zoals bedoeld in artikel 6.2.1. sub b van het Bro, is kostenverhaal verplicht. In het kostenverhaal wordt voorzien middels een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemers en de gemeente Maasdriel, waarin onder andere voorzien wordt in planschade. Vastgelegd wordt dat initiatiefnemers eventuele planschade aan de gemeente vergoeden wanneer planschade wordt vastgesteld.
Initiatiefnemers en de gemeente hebben overeenstemming bereikt over het kostenverhaal en planschade en tekenen daartoe voor vaststelling van het bestemmingsplan een anterieure overeenkomst. Gelijktijdig met het voorstel tot vaststelling van het bestemmingsplan zal de raad worden voorgesteld om af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Planschade
Bij ruimtelijke ontwikkelingen kan planschade ontstaan. De Wro voorziet in een regeling voor vergoeding van planschade. Op basis van artikel 6.1 Wro wordt aan degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van het bestemmingsplan, tegemoet gekomen, wanneer de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in schade ten gevolge van het bestemmingsplan, kan bij het bevoegd gezag van dat plan (de gemeente Maasdriel) worden ingediend binnen de periode van 5 jaar na het onherroepelijk worden van het vastgestelde bestemmingsplan.
Financiële uitvoerbaarheid
Het initiatief wordt gefinancierd door de initiatiefnemers. De investeringen voor de aanleg van
de windturbines, toegangswegen, kabels en transformatorstations worden gedragen door de
initiatiefnemers. De initiatiefnemers verdienen de investeringen terug door de verkoop van de
opgewekte elektriciteit. Voor de totstandkoming van dit burgerwindpark zal óf een postcoderegeling worden getroffen, óf een subsidie op grond van de Subsidieregeling Duurzame Energie (SDE+) aangevraagd worden, waarmee de zogeheten onrendabele top van de elektriciteitsproductie van dit burgerwindpark via een bedrag per aan het elektriciteitsnet geleverde kilowattuur wordt gecompenseerd. Met de SDE+ vult het Rijk de elektriciteitsopbrengsten voor de initiatiefnemer aan tot het basisbedrag dat nodig is om de investering terug te kunnen verdienen binnen een redelijke termijn.
Om inzicht te geven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project wordt in deze paragraaf inzicht gegeven in de wijze waarop draagvlak is gecreëerd, inspraak is verleend of anderszins de omgeving is geïnformeerd en betrokken bij de planvorming, als ook welke partijen zijn betrokken.
Windparken dragen bij aan de terugdringing van de CO2-uitstoot en bieden een alternatief voor fossiele brandstoffen. Uit draagvlakonderzoek blijkt, dat in Nederland een ruime meerderheid voorstander is van de toepassing van windenergie80. Wanneer omwonenden ook financieel kunnen participeren in een windpark, kan het lokale draagvlak voor windenergie toe nemen. Dit heeft te maken met een gevoel van eerlijke verdeling van lusten en lasten en invloed en betrokkenheid bij een project.
Er is een participatieplan ontwikkeld in een gemengde werkgroep van Green Trust en coöperatie Bommelerwaar en in overleg met de gemeente Maasdriel. Het conceptplan is gepresenteerd op de algemene ledenvergadering van de coöperatie op 9 december 2019. Aangescherpt in een interactieve werkgroep met leden van Coöperatie Bommelerwaar op 18 december 2019. Samen met de omwonenden, gemeente, klankbordgroep en andere belanghebbenden, wordt verder invulling gegeven aan dit participatieplan.
Er is een klankbordgroep in oprichting die zal bestaan uit verschillende belanghebbenden met diverse belangen. Deze klankbordgroep adviseert gedurende het hele project. Op verschillende momenten in 2020 worden deze klankbordgroep bijeenkomsten georganiseerd.
Coöperatie Bommelerwaar en Green Trust vinden het belangrijk dat de omgeving meedenkt en dat zoveel mogelijk inwoners van Maasdriel er voordeel van hebben, direct omwonenden voorop. Daarom worden burgers uit de omgeving betrokken bij de plannen. De komende tijd richten de initiatiefnemers zich op het verder uitwerken van de burgerparticipatie zodat het zoveel mogelijk een lokaal gedragen project wordt. Er wordt naar gestreefd dat het eigenaarschap van de windturbines voor 50% niet alleen in Maasdriel blijft maar ook bij de burgers ligt middels de coöperatie.
Indien mogelijk willen de initiatiefnemers gebruik maken van de postcoderoosregeling en het product Bommelerwaar-Stroom, dan kunnen huishoudens en kleinverbruikers binnen het specifieke postcodegebied groene stroom afnemen én financieel voordeel hebben van de teruggave van energiebelasting. Voor deze huishoudens geldt bovendien dat zij niet (of niet meer) hoeven te investeren in individuele maatregelen voor de opwek van duurzame elektrische energie. De wijze van kunnen aanbieden van de stroom is nog in onderzoek.
Daarnaast wordt een deel van de winst uit de exploitatie van het burgerwindpark voor initiatieven in de gemeenschap bestemd. Deze winst kan bijvoorbeeld worden ingezet voor het realiseren van zonnepanelen op verenigingsgebouwen, bijdragen aan verduurzamen van woningen of andere maatschappelijke initiatieven.
Coöperatie Bommelerwaar - de coöperatie van bewoners uit de Bommelerwaard - en Green Trust werken samen aan Burgerwindpark A2 Lage Rooijen. In de voorbereidingen van het windpark is al gesproken met de omgeving om draagvlak te krijgen voor het project en vooral de omwonenden te informeren over het plan. Van deze 'omgevingsdialoog' wordt hieronder een samenvatting gegeven.
Informatie en dialoog met de omgeving
Al in augustus 2018 hebben alle inwoners van Hoenzadriel een brief ontvangen over het voornemen een windpark te gaan realiseren in het plangebied en hebben er huisbezoeken plaatsgevonden om desgewenst de plannen toe te lichten. In de eerste helft van 2019 is vervolgens het initiatief en voornemen van het burgerwindpark tijdens een raadsinformatieavond en in de raadscommissie ruimte toegelicht en besproken. De gemeenteraad heeft vervolgens op 20 juni 2019 met het principeverzoek over het initiatief ingestemd. Dit is ook het startsein geweest voor intensievere communicatie. In de tweede helft van 2019 heeft een nieuwe ronde met brieven naar de omgeving en huisbezoeken plaatsgevonden. Vervolgens is er een presentatie gegeven over het burgerwindpark en is er een excursie georganiseerd naar een bestaand windpark.
Op 22 januari 2020 is er op een infoavond van de coöperatie in Rossum informatie gegeven over het burgerwindpark en op 7 februari 2020 is een toelichting over het burgerwindpark bij de Dorpsraad Velddriel gegeven. Ondertussen zijn andere maatschappelijke organisaties in het gebied in de periode januari/februari 2020 door de coöperatie geïnformeerd over de mogelijkheid tot participatie.
De 200 leden van de coöperatie worden regelmatig van de ontwikkelingen op de hoogte gehouden, met extra aandacht voor de leden in het zichtgebied van de windturbines. De coöperatie heeft daarnaast tot op heden een tweetal nieuwsbrieven per mail gestuurd naar belangstellenden en leden van de coöperatie om te informeren over het burgerwindpark, daarnaast zijn er flyers van het initiatief verspreid op diverse openbare locaties en via internet en social media. Begin maart 2020 zijn in het plangebied en omgeving huis-aan-huis flyers over het initiatief verspreid met een oplage voor 17.400 adressen.
Digitale informatiebijeenkomst
De oorspronkelijk geplande inloopbijeenkomsten op 23 maart en 1 april 2020 in Velddriel en Maaspoort hebben geen doorgang kunnen vinden in verband met het Corona-virus en het feit dat er geen openbare bijeenkomsten georganiseerd mogen worden. Op 6 mei organiseerden Coöperatie Bommelerwaar en Green Trust van 17.00 uur tot 20.00 een online informatie- en dialoogbijeenkomst over het beoogde Burgerwindpark A2 Lage Rooijen, in plaats van de eerder geplande fysieke bijeenkomsten.
Om zoveel mogelijk mensen te bereiken is de online bijeenkomst in verschillende media onder de aandacht gebracht. Zo is er vanuit het burgerwindpark een digitale nieuwsbrief verspreid, zijn er 2 advertenties geplaatst in de lokale bladen (Het Carillon en de Bossche Omroep) en is de projectwebsite www.windparklagerooijen.nl live gegaan. Daarnaast is de online bijeenkomst gepromoot via de social media van Coöperatie Bommelerwaar, gemeenten en dorps- en wijkraden.
Geïnteresseerden via de projectwebsite van burgerwindpark A2 Lage Rooijen informatiefilmpjes bekijken over onder meer de planning, technische aspecten, hoe voordeel te kunnen hebben, hoe de omgeving wordt betrokken, locatiekeuze en zienswijzen, enzovoorts. Vervolgens konden tijdens de online informatie- en dialoogbijeenkomst vragen worden gesteld via telefoon, Whatsapp en sms aan, en persoonlijk gesproken worden met, leden van een belteam. Het belteam was samengesteld uit bij het project betrokken deskundigen op verschillend gebied. Ook konden geïnteresseerden (achteraf) nog vragen stellen via de post.
Vooral de filmpjes over 'Participatieplan', 'Coöperatie Bommelerwaar', 'Locatiekeuze, planning en zienswijzen' en 'Geluid, slagschaduw, externe veiligheid en visualisaties' zijn goed bekeken. De vragen die gesteld werden, waren zeer uiteenlopend. Zo kwamen er vragen voorbij over bijvoorbeeld de opstelling van de drie windturbines, de afstandsnormen, geluid, deelname aan de ontwikkeling van het burgerwindpark en hoe de omgeving op de hoogte wordt gehouden. Het aantal bezoekers op de website tijdens de digitale bijeenkomst had een piek rond 18.00 uur. In totaal hebben tijdens de informatie- en dialoogbijeenkomst 107 bezoekers de website bezocht, waarvan 28% uit de provincie Noord-Brabant, met name uit Den Bosch. Ook zijn er via Whatsapp en per sms berichten gestuurd. Alle reageerders hebben antwoord ontvangen en er is een verslag gemaakt van de bijeenkomst.
Tijdens de informatie- en dialoogbijeenkomst heeft de Coöperatie Bommelerwaar deelnemers kunnen werven voor deelname aan de klankbordgroep, die inmiddels op 3 juni is gestart. Deze klankbordgroep wordt gevraagd mee te denken en te adviseren. De focus ligt op die zaken die binnen het huidige plan nader kunnen worden ingevuld, zoals bijvoorbeeld over de sociale aspecten voor de omgeving of de invulling van de financiële participatie.
Overleg met instanties
Over het concept ontwerpbestemmingsplan is overleg gepleegd met instanties als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het bestemmingsplan is toegezonden aan de volgende instanties voor overleg:
Er is een schriftelijke reactie ontvangen van de provincie Gelderland en de GGD Gelderland-Zuid (zie Bijlage 11). De andere instanties hebben niet (tijdig) gereageerd. Het waterschap Rivierenland heeft in eerdere instantie al een advies gegeven in het kader van de watertoets, dat is verwerkt in paragraaf 5.7 en opgenomen in Bijlage 9.Het Ministerie van Defensie heeft een verklaring van geen bezwaar afgegeven in het kader van radartoetsing (zie paragraaf 5.8.1 en Bijlage 7).
De provincie heeft geen opmerkingen over het bestemmingsplan. Deze reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De GGD adviseert om te kiezen voor een windturbine met een laag geluidsniveau om de geluidhinder (en eventuele slaapverstoring) zo beperkt mogelijk te houden en om een zo goed mogelijke akoestische omgevingskwaliteit te behouden. De windturbinekeuze wordt pas in een later stadium gemaakt, na onherroepelijk worden van de vergunning, uit de op dat moment op de markt beschikbare windturbinetypes. De initiatiefnemers zullen in hun turbinekeuze zo mogelijk rekening houden met advies van de GGD en in ieder geval niet kiezen voor de worst-case windturbine. Voor het overige wordt de reactie voor kennisgeving aangenomen.
Het artikel 3.1.1. Bro-overleg geeft geen aanleiding voor inhoudelijke aanpassingen aan het bestemmingsplan.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft samen met de ontwerpbesluiten omgevingsvergunning en Wet natuurbescherming er inzage gelegen van 5 augustus tot en met 15 september 2020. Op 8 juli 2020 en 2 september 2020 hebben een tweetal informatieavonden plaatsgevonden in verband met de ter inzage legging, die zowel fysiek (binnen de vastgestelde COVID 19-regels) als digitaal zijn gehouden.
Er zijn gedurende de periode van ter inzagelegging 17 zienswijzen ontvangen. Een samenvatting van de zienswijzen en bijbehorende beantwoording zijn te vinden in Bijlage 12. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp. Er is wel sprake van enkele ambtshalve wijzigingen. De voornaamste wijzigingen van ontwerp naar vaststelling van het bestemmingsplan betreffen enkele tekstuele aanpassingen in de toelichting.
Verwezen wordt ook naar Bijlage 12 voor de beantwoording van de zienswijzen. Hieronder is de bijbehorend staat van wijzigingen opgenomen met de belangrijkste wijzigingen.
De wijzigingen van de gewijzigde vaststelling in november 2020 (identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1206-VG01) ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan staan weergegeven in de reguliere nummering. De toegevoegde wijzigingen met het herstelbesluit (onderhavig plan met identificatienummer NL.IMRO.0263.BP1206-VG02) worden weergegeven in Romeinse nummering en cursief.
Tabel 8.1 Staat van wijzigingen (gewijzigde vaststelling 2020 en herstelbesluit 2021)
|
Algemeen |
||
| 1 | Versienummer van het bestemmingsplan wordt gewijzigd van ontwerp (ON01) naar vastgesteld (VG01) | |
| I | Versienummer van het bestemmingsplan wordt gewijzigd van vastgesteld 1 (VS01) naar vastgesteld 2 (VG02) en aan naam plan is '-herstelbesluit-' toegevoegd. | |
| 2 | Het 'Vaststellingsbesluit' wordt toegevoegd aan het bestemmingsplan | |
| II | Het nieuwe vaststellingsbesluit (herstelbesluit) vervangt het vaststellingsbesluit van november 2020. | |
| III | Enkele onderschikte tekstuele, opmaaktechnische en typografische aanpassingen. | |
|
Toelichting |
||
| Paragraafsgewijze aanpassingen | ||
| I | Paragraaf 1.1: toevoeging passage uitspraak Raad van State Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en aanleiding herstelbesluit (gewijzigde vaststelling) voor Burgerwindpark A2 Lage Rooijen | ambtshalve wijziging |
| II | Paragraaf 1.4: toevoeging passage 'Toepassing artikel 6:19 Awb'. | ambtshalve wijziging |
| 1 | Paragraaf 4.3: onder kopje 'visuele interferentie met andere windturbines of andere hoge elementen' was sprake van een kennelijke verschrijving van 'circa 7 kilometer' afstand tot windparken De Rietvelden en Bommelerwaard-A2. Dit moet circa 3,5 kilometer zijn en is overeenkomstig gewijzigd. De vermelding van windturbine Treurenburg op dezelfde afstand is toegevoegd. | ambtshalve wijziging |
| III | Paragraaf 5.1: toevoeging passage 'Algemeen kader voor bepalen van een ruimtelijk aanvaardbare normering voor geluid, slagschaduw en externe veiligheid'. | ambtshalve wijziging |
| IV | Paragraaf 5.2.1: aanpassing toetsingskader geluid door het vervangen van het toetsingskader Activiteitenbesluit en -regeling door (een toelichting op) de ruimtelijk aanvaardbare norm voor windturbinegeluid. | ambtshalve wijziging |
| V | Paragraaf 5.2.2: tekstuele aanpassingen naar aanleiding van opnemen toetsingskader geluid in planregels. | ambtshalve wijziging |
| VI | Paragraaf 5.2.2: onder kopje 'Laagfrequent geluid' is een update uitgevoerd met recent onderzoek van RIVM uit november 2020. | ambtshalve wijziging |
| VII | Paragraaf 5.2.3: conclusie is aangepast met toets aan ruimtelijk aanvaardbare norm in planregels. | ambtshalve wijziging |
| VIII | Paragraaf 5.3.1: aanpassing toetsingskader slagschaduw door het vervangen van het toetsingskader Activiteitenbesluit en -regeling door (een toelichting op) de ruimtelijk aanvaardbare norm voor slagschaduw. | ambtshalve wijziging |
| IX | Paragraaf 5.3.2: tekstuele aanpassingen naar aanleiding van opnemen toetsingskader slagschaduw in planregels | ambtshalve wijziging |
| 3 | Paragraaf 5.3.2: in Tabel 5.3 was sprake van een kennelijke verschrijving van de adressering van toetspunten 12, 13, 15 en 18. Dit is aangepast overeenkomstig Tabel 3.1 uit Bijlage 1 (Geluid- en slagschaduwonderzoek). | ambtshalve wijziging |
| X | Paragraaf 5.3.3: conclusie is aangepast met toets aan ruimtelijk aanvaardbare norm in planregels. | ambtshalve wijziging |
| XI | Paragraaf 5.4.1: aanpassing toetsingskader plaatsgebonden risico door het vervangen van het toetsingskader Activiteitenbesluit en -regeling door (een toelichting op) de ruimtelijk aanvaardbare norm voor plaatsgebonden risico. | ambtshalve wijziging |
| XII | Paragraaf 5.4.2: tekstuele aanpassingen naar aanleiding van toetsingskader plaatsgebonden risico in planregels. | ambtshalve wijziging |
| XIII | Paragraaf 5.4.3: conclusie is aangepast met toets aan ruimtelijk aanvaardbare norm in planregels. | ambtshalve wijziging |
| 4 | Paragraaf 5.5.2: onder kopje 'laagfrequent geluid' is een passage toegevoegd over GGD/RIVM literatuurstudie (2017) en vaste jurisprudentie Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State over laagfrequent geluid. | ambtshalve wijziging |
| 5 | Paragraaf 5.5.2.1: onder kopje 'habitattypen' en vervolgens 'stikstof' is een passage toegevoegd ten aanzien van de, op 15 oktober 2020 beschikbaar gekomen, nieuwe versie van de AERIUS-calculator en de hernieuwde berekeningen die zijn uitgevoerd voor het windpark. De nieuwe berekening is toegevoegd in Bijlage 4. | ambtshalve wijziging |
| 6 | Paragraaf 5.5.2.3: onder kopje 'overige soorten' is een passage toegevoegd over het veldonderzoek dat aanvullend is uitgevoerd naar kleine martersoorten en dassen. Het onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4. | ambtshalve wijziging |
| 7 | Paragraaf 5.6.2: is aangevuld met de resultaten van het karterende booronderzoek en advies van de regioarcheoloog. De conclusie in paragraaf 5.6.3. is dientengevolge ook aangepast. | ambtshalve wijziging |
| XIV | Paragraaf 6.2.2: aanvulling toelichting bestemming 'Bedrijf - Windturbinepark' over de toegevoegde gebruiksregels ter vervanging van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en -regeling. | ambtshalve wijziging |
| XV | Paragraaf 6.2.2: aanpassing toelichting gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - windturbine' en 'veiligheidszone - windturbine', dat deze aanduidingen ook dienen ter vastlegging van de ruimtelijk aanvaardbare norm voor plaatsgebonden risico 10-5 en 10-6. | ambtshalve wijziging |
| 8 | Paragraaf 8.3: tekst onder kopje 'zienswijzen' is aangepast naar aanleiding van terinzagelegging en ingediende zienswijzen. Deze staat van wijzigingen is toegevoegd. | ambtshalve wijziging |
| XVI | Paragraaf 8.3: deze staat van wijzigingen (en bijbehorende toelichting) is aangevuld met wijzigingen als gevolg van het herstelbesluit 2021. | ambtshalve wijziging |
| Bijlagen bij toelichting | ||
| 9 | Bijlage 4: Notitie herberekening AERIUS-calculator en notitie veldonderzoek en toetsing Wnb kleine marterachtigen en das zijn toegevoegd in een nieuwe bijlage, opvolgende bijlagen (en verwijzingen in de tekst) zijn daardoor hernummerd. | ambtshalve wijziging |
| 10 | Bijlage 6: Rapport verkennend veldonderzoek en karterend booronderzoek archeologie is toegevoegd in een nieuwe bijlage, opvolgende bijlagen (en verwijzingen in de tekst) zijn daardoor hernummerd. | ambtshalve wijziging |
| 11 |
Bijlage 12: Nota beantwoording zienswijzen is toegevoegd in een nieuwe bijlage. |
ambtshalve wijziging |
| XVII | Bijage 13: Onderzoek milieunormen is toegevoegd in een nieuwe bijlage | ambtshalve wijziging |
|
Regels |
||
| Artikel 1 | ||
| I | Begrippen 'geluidgevoelige objecten', 'slagschaduw gevoelig object' en 'overig slagschaduw gevoelig object' zijn toegevoegd. De overige begrippen zijn hernummerd. | ambtshalve wijziging |
| Artikel 3 | ||
| II | Artikel 3.3.1: specifieke gebruiksregels lid c tot en met g zijn toegevoegd ter invulling en vervanging van de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en -regeling. | ambtshalve wijziging |
| Bijlagen bij regels | ||
| III | Bijlage 1: Handhavings- en rekenmethodiek is toegevoegd in een nieuwe bijlage | ambtshalve wijziging |
|
Verbeelding |
||
| - geen wijzigingen - | ||