Plan: | Landgoed Oolde Laren |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0262.buLandgoedOoldeLa-BP41 |
Huis Oolde is een als 'beschermd complex' aangewezen rijksmonument in de vorm van een particulier bewoonde buitenplaats. De buitenplaats ligt aan de Ooldselaan 17 in Laren (Gld) en bestaat naast het hoofdhuis uit een in gemengde stijl aangelegde historische (park)aanleg met vijverpartij uit een koetshuis en een tuinmanswoning met een voormalige moestuin. De voormalige overtuin bevindt zich aan de oostzijde van de Ooldselaan. Het geheel beslaat anno 2023 een oppervlakte van circa 19ha (zie afbeelding 1).
Afbeelding 1: ligging plangebied
bron: www.topotijdreis.nl
De huidige eigenaren hebben de wens om Huis Oolde als particulier bewoonde buitenplaats een levend, levendig en duurzaam monument te laten zijn. Duurzaam in de zin dat de toekomstige generaties Huis Oolde hopelijk niet alleen graag willen erven en gebruiken maar er ook inkomsten worden gegenereerd die maken dat zij Oolde in stand kunnen houden. Binnen het landgoed is het koetshuis ook aangewezen als rijksmonument; de huidige staat van onderhoud is slecht en het koetshuis moet dringend worden gerestaureerd en verduurzaamd. Vanuit dat uitgangspunt is in eerste instantie een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden om het koetshuis een nieuwe functie te geven om daarmee de noodzakelijke restauratie en verduurzamingsmaatregelen te kunnen terugverdienen.
In het verlengde daarvan is ook onderzocht in hoeverre aanvullende passende economische dragers gevonden kunnen worden, die samen kunnen dienen als inkomstenbron ten behoeve van de instandhouding van het landgoed als geheel. De resultaten van deze verkenning zijn opgenomen in een Masterplan dat uitgaat van de volgende ontwikkelingen:
In reactie op het Masterplan is door het College van B&W van de gemeente Lochem aangegeven dat er in eerste instantie alleen bereidheid is om medewerking te verlenen aan het herbestemmen van het koetshuis en het verplaatsen van de koetsierswoning. De andere onderdelen moeten eerst verder worden uitgewerkt en zijn daarom niet meegenomen in deze herziening van het bestemmingsplan. Hiervoor zal te zijner tijd een aparte procedure doorlopen moeten worden .
Huis Oolde ligt in het buitengebied van de gemeente Lochem iets ten noordwesten van de kern Laren (Gld.). Het landgoed beslaat een oppervlakte van 18,4ha en is kadastraal bekend als: gemeente Lochem, sectie X nummers 165, 166, 160, 162 en 161. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de kadastrale begrenzing van landgoed Oolde.
Huis Oolde valt onder de werking van de volgende bestemmingsplannen:
Met dit plan wordt het bestemmingsplan Buitengebied 2010 herzien voor de gronden van het landgoed Oolde. Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, regels en een digitale verbeelding (plankaart). Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de RO standaarden 2012. Ook voldoet het plan aan de eisen uit de Wro inzake digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen.
Na deze algemene inleiding zal in de komende hoofdstukken aandacht worden besteed aan de planbeschrijving (Hoofdstuk 2). Daarna worden de beoogde ontwikkelingen afgezet tegen de rijks-, provinciaal- en gemeentelijke beleidskaders (Hoofdstuk 3). In Hoofdstuk 4 komen de resultaten van de diverse onderzoeken naar de effecten van het plan op de omgeving aan bod. In Hoofdstuk 5 is de juridische Planbeschrijving opgenomen. Hoofdstuk 6 geeft een overzicht van de economische respectievelijk maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
De geschiedenis van Huis Oolde gaat ver terug in de tijd. Het huis Oolde vindt zijn oorsprong in een Middeleeuwse havezate. In de 17e eeuw waren er in de buurtschap Oolde twee erkende 'havezaten', die elk recht gaven op een plaats in de Zutphense Ridderschap: Oolde en Old Oolde. Het huis uit de 14e eeuw werd Oolde genoemd. Als Goosen van Keppel in 1663 ca. 1,5 km verderop een nieuw huis laat bouwen, wordt dat in eerste instantie 't Nijenhuys (het nieuwe huis) genoemd. Later gaat die naam over in Huis Oolde. Het oorspronkelijke (houten) huis gaat verder onder de naam Old Oolde en raakte langzaam maar zeker in verval; op historische kaarten is Old Oolde ook wel aangeduid als De Pol.
Afbeelding 2: kaartbeeld 1820
Bron: www.topotijdreis.nl
Afbeelding 3: Bonnekaart 1832
Bron: www.hisgis.nl
Het huis Oolde is rond 1771 uitgebreid, verfraaid en vernieuwd. In die periode bestond de buitenplaats uit een hoofdhuis met een vierkante omgrachting, een bouwhuis, oprijlaan en een rechte oprit naar het huis, moestuinen, lanen, weilanden en bouwland (zie afbeeldingen 2 en 3). In 1871 ontwerpt tuinarchitect Henri Copijn een tuinaanleg waarbij de landschapsstijl werd gecombineerd met geometrische elementen (zie afbeelding 4). Dit ontwerp is grotendeels nog aanwezig met daarin delen van de oorspronkelijk rechte oprit evenals een deel van de geometrische aanleg. Ook de oorspronkelijke moestuinen zijn (deels) nog aanwezig. Het koetshuis is rond diezelfde periode koetshuis gebouwd en weer iets later de tuinmanswoning, die vanaf 1920 op de topografische kaart verschijnt.
Afbeelding 4: kaart tuinontwerp Henri Copijn 1871
Bron: eigen collectie eigenaar
Ten westen van de oprit (strak langs de Ooldselaan) bevindt zich een geheel omhaagde moestuin. Hier hebben de huidige eigenaren, in overleg met de RCE, vrij recent een veldje met grondgebonden zonnepanelen aangelegd teneinde het Huis Oolde en het koetshuis inclusief koetsierswoning en de tuinmanswoning op duurzame wijze van energie te kunnen voorzien. In het kader van verdere verduurzaming hebben zij kort geleden bovendien (wederom met in- en toestemming van alle bevoegde autoriteiten) op het dak van Huis Oolde zonnecollectoren geïnstalleerd in combinatie met een driedimensionale warm water- en cv-installatie.
In de wei voor het huis heeft in het verleden een bouwhuis gestaan. Ook stond in het verleden, min of meer recht voor Huis Oolde, aan de oostzijde van de Ooldselaan (in de overtuin, genaamd 'Valthermont') een Zwitsers chalet met de naam 'Klein Oolde' (zie afbeelding 5). Beide zijn op enig moment afgebroken maar de fundamenten van het bouwhuis en het chalet zijn nog altijd aanwezig. In het archief van Oolde is nog een foto van die bouwwerken aanwezig.
Afbeelding 5: kaartbeeld 1900, direct rechts van het Huis Oolde is het bouwhuis zichtbaar, even ten zuidoosten van het Huis Oolde en ten oosten van de Ooldselaan is ook het chalet Klein Oolde als rode vlek zichtbaar
Bron: www.topotijdreis.nl
Rond 1900 werd een groot deel van het landgoed executoriaal (?) verkocht. Sinds die tijd omvat de buitenplaats nog maar circa 18,5ha en vormt deze een soort groene cluster in een verder tamelijk open agrarisch gebied. De voormalige koetsierswoning, die integraal deel uitmaakt van het koetshuis, heeft een woonbestemming en wordt tijdelijk verhuurd als woning.
Verder is nog van belang dat tussen 1940-1945 de Duitse Wehrmacht naast het koetshuis een V1 installatie heeft gebouwd, die ook als zodanig heeft gefunctioneerd. Ook daarvan zijn de fundamenten nog (zichtbaar1) aanwezig.
Medio 20e eeuw is de buitenplaats in het bezit gekomen van C.C. barones Taets van Amerongen van Renswoude, geboren Bieruma Oosting. Samen met haar echtgenoot heeft zij decennialang op Huis Oolde gewoond. Sinds augustus 1995 bewoonde haar dochter C.C. Loudon- Van Sminia de ene helft van het huis. Zij heeft het landgoed ondergebracht in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid als bedoeld in de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW BV.). Haar nichtje woonde samen met haar man en kinderen in de andere helft van het Huis. Sinds januari 2021 is zij eigenaar van de buitenplaats.
Huis Oolde is aangewezen als 'beschermd complex historische buitenplaats' (monumentennummer 513112)2 ; deze bijzondere status is alleen toegekend aan buitenplaatsen die tot het nationaal cultureel erfgoed worden gerekend. Daarbinnen zijn het Huis Oolde en de historische tuin- en parkaanleg, een tuinvaas, het tuinhek naar de moestuin, het koetshuis en de tuinmanswoning aangewezen als zelfstandige rijksmonumenten.
Blijkens de redengevende omschrijving is de Huis Oolde is van algemeen cultuur-, architectuur- en tuinhistorisch belang vanwege de:
Zoals hiervoor reeds opgemerkt is de historische park- en tuinaanleg van Huis Oolde binnen het complex aangewezen als zelfstandig rijksmonument (monumentnummer 513113). Het betreft een in structuur en deels in detail gaaf bewaarde aanleg die zowel elementen uit de Engelse landschapsstijl als de Franse (formele) stijl bevat (gemengde stijl). Het ontwerp is gemaakt door Henri Copijn en is in het boek 'Copijn 1763 – 2013 Tweehonderdvijftig jaar tuinlieden, boomkwekers, boomverzorgers en landschapsarchitecten3' als volgt beschreven:
“ De rechthoekige, geometrische bloementuin van ongeveer 150x35 meter, ligt in de as van de oostgevel. Centraal in de lengteas lag een vierpasvormig vijverbassin met daar omheen vier door het padenpatroon afgebakende grasperken met decoratieve bloemperken. De lengteas wordt beëindigd door een cirkelvormige ruimte waarin mogelijk een paviljoen of prieel stond. Aan de noordzijde is de rechthoekige plattegrond te zien van wat wellicht een bloemenkas was (of had moeten worden). “
De gracht rondom het huis is gedempt ten behoeve van de uitvoering van dit ontwerp. Vóór het huis is een lusvormige oprit rondom een gazon aangelegd. Schuin op het huis staat, komende vanaf het dorp Laren, een 17e eeuwse met eiken beplante oprijlaan (zoals al vermeld: thans de Ooldselaan). De Ooldselaan is daardoor – vergeleken met het open veld waar het huis Oolde aan ligt - relatief donker.
Doordat de Ooldselaan bovendien niet recht op het huis ligt, ziet het verkeer dat uit Laren komt bij het nemen van de bocht, Oolde pas op het laatste moment badend in het licht. In de landschapsarchitectuur wordt dat verrassende effect een 'uitgestelde ontmoeting' genoemd. Door de open aanleg voor het huis wordt, net voor de bocht in de laan, een plotseling en dus verrassend zicht op het huis verkregen.
De glooiende aanleg in landschapsstijl met vijverpartij bevindt zich met name ten westen van het huis. Het padenstelsel bestaat uit ellipsen en ovalen, die rondom een gazon met solitairen en boomgroepen en de vijver en aangrenzende sierweide met een rondgaande laan leiden. Vanaf de paden is een wisselend uitzicht op het park en het aangrenzende landschap. Ook vanuit het huis zijn er twee zichtlijnen ontworpen en aangebracht: één naar de zogeheten parkweide. De andere zichtlijn loopt over de grote organisch vormgegeven vijverpartij met aan de ene zijde een eiland (waar zich een hondenkerkhofje bevindt) en aan de andere kant een schiereiland dat in het verleden als hondenbegraafplaats werd gebruikt. Van de grafstenen die daar liggen, resteert er slechts één (Dikkop). De overige stenen zijn gestolen of mogelijk in de vijver gegooid.
Ten oosten van het huis ligt een bloementuin in symmetrische stijl. De rechthoekige structuur hiervan is nog aanwezig. Aan de oostzijde wordt het rechthoekige compartiment afgesloten door een rododendrongroep. De rechthoekige overtuin, ook wel Valthermont genoemd, bevindt zich aan de oostzijde van de Ooldselaan en bestaat uit een parkbos met een rondgaand pad en twee slingerende paden die elkaar kruisen.
Blijkens de redengevende omschrijving is de 'aanleg' aangewezen als zelfstandig Rijksmonument vanwege:
Huis Oolde is als landgoed gerangschikt onder de Natuurschoonwet 1928 en grotendeels opengesteld voor publiek. Zo loopt onder meer het door de provincie Gelderland geïnitieerde en gesteunde Klompenpad (een door de Provincie Gelderland opgezette toeristische en recreatieve wandelroute) over het landgoed.
Als gezegd hebben de huidige eigenaren de wens om Huis Oolde als particulier bewoonde buitenplaats een levend, levendig en duurzaam monument te laten zijn. Duurzaam in de zin dat de toekomstige generaties Huis Oolde graag willen erven en gebruiken, maar ook kunnen onderhouden. Van belang daarbij is ook de wens van de huidige eigenaren om de buitenplaats niet exclusief voor zichzelf te houden, maar om ook nadrukkelijk anderen van dit erfgoed mee te laten genieten. Vanuit dat uitgangspunt is gezocht naar mogelijkheden om binnen de buitenplaats een aantal passende economische dragers en verduurzamingsmaatregelen te realiseren en die bijdragen aan de levendigheid en de beleving van het landgoed.
Gelet op het feit dat Landgoed Oolde nauwelijks beschikt over landbouwgronden en het karakter en de oppervlakte van het parkbos zich niet lenen voor houtproductie, biedt de bestaande bebouwing op de buitenplaats de beste kansen voor het creëren van nieuwe economische dragers om de exploitatie van het landgoed te verbeteren. Aangezien Huis Oolde en de tuinmanswoning particulier worden bewoond en ook bewoond zullen blijven, is in de eerste plaats gekeken naar het Koetshuis dat in het geldende bestemmingsplan een woonbestemming heeft. Buiten Huis Oolde, de tuinmanswoning en het koetshuis, zijn er geen andere gebouwen op de buitenplaats. Vanwege de monumentstatus van zowel de bebouwing van Huis Oolde als van de tuin- en parkaanleg zijn de mogelijkheden om nieuwe bebouwing toe te voegen bovendien zeer beperkt. Verder is het 'parkbos' aangewezen als onderdeel van het GNN, zodat ook hier in beginsel geen ruimte is voor nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen.
Vanuit die gedachte speelt het Koetshuis een centrale rol in de beoogde nieuwe situatie. Het koetshuis vormt als zelfstandig rijksmonument een wezenlijk onderdeel binnen het monumentale ensemble. Door het Koetshuis in oude luister te herstellen en een passende nieuwe functie te geven als ontvangstpaviljoen met horeca en een logiesfunctie, neemt de beleefbaarheid van Oolde toe en krijgt Oolde weer meer glans. De voormalige tuigkamer, paardenstallen en rijtuigenstalling krijgen een brede functie voor ontvangsten, rouw- en trouwbijeenkomsten, workshops, exposities en andere activiteiten of evenementen die passen bij het landgoed. De voormalige inpandige dienstwoning wordt verbouwd tot erfgoedlogies met drie B&B-kamers en een kleine eetzaal. Herbestemmen van het Koetshuis en het verplaatsen van de koetsierswoning biedt daarmee kansen om inkomsten te genereren voor het landgoed. Door de horeca van het koetshuis niet alleen zelfstandig te laten functioneren, maar te combineren met B&B-kamers wordt de basis breder.
In het verlengde daarvan zou de mogelijkheid om kinderen in de natuur te laten spelen het koetshuis aantrekkelijk maken voor gezinnen met (jonge) kinderen. Door ook de moestuin en andere oorspronkelijke elementen, zoals een oranjerie die tevens als berging kan dienen bij het hoofdhuis en structuren te herstellen, wordt niet alleen de cultuurhistorische waarde van het landgoed versterkt, maar ook de belevingswaarde daarvan.
Het feit dat in het noordelijk deel van Oolde een gebied is aangewezen als 'verkenningsgebied natuurbegraven binnen het GNN' biedt kansen om hier op termijn wellicht een (bescheiden) natuurbegraafplaats (0,6ha) aan te leggen. Een eventuele uitvaart kan vervolgens vanuit het Koetshuis of een andere locatie in Laren worden verzorgd. Aangezien de garage van het koetshuis wordt gebruikt voor opslag en dit na herbestemming niet meer mogelijk is, is gekeken naar mogelijkheden om binnen het landgoed nieuwe passende bebouwing toe te voegen. De basis hiervoor vormt het ontwerp van Copijn waarop ten noorden van de 'Franse tuin' een bouwvlak is getekend voor vermoedelijk een oranjerie.
Alle voorgestelde functies passen bij het karakter van de buitenplaats en dragen bij aan de verlevendiging en beleefbaarheid van het monument. Oolde verwacht hiermee op een passende wijze invulling te kunnen geven aan haar ambitie om Oolde als levend en levendig monument duurzaam in stand te kunnen houden. Deze visie is uitgewerkt in een Masterplan (afbeelding 6) en als principeverzoek ingediend bij de gemeente Lochem. Het Masterplan maakt als bijlage 1 deel uit van dit plan.
Afbeelding 6: Vlekkenplan / Masterplan Oolde
Bron: Adviesbureau Haver Droeze
In reactie op het Principeverzoek heeft de gemeente laten weten in beginsel positief tegenover het voorstel te staan om het koetshuis een horecafunctie te geven met ruimte voor bijeenkomsten en B&B-kamers met de bijbehorende voorzieningen zoals een terras en een parkeerplaats. Hetzelfde geldt voor de wens om het woonrecht uit het koetshuis te verplaatsen binnen het landgoed.
Het speelbos (een plek om in de natuur te spelen zonder speeltoestellen maar alleen met natuurlijke spelaanleidingen) past reeds binnen de kaders van het bestemmingsplan en vergt daarom geen aanpassing. De overige onderdelen, zoals de natuurbegraafplaats en de oranjerie, vergen eerst nog nadere uitwerking en zijn daarom niet meegenomen in deze herziening. Hiervoor zal te zijner tijd een zelfstandige procedure doorlopen moeten worden.
Het vigerende bestemmingsplan biedt weliswaar enige ruimte om binnen de woonbestemming voor de uitoefening van een beroep aan huis of kleinschalige bedrijvigheid aan huis en of een B&B, maar biedt geen ruimte om de in het Masterplan beschreven functie als ontvangstpaviljoen met horeca en 3 B&B kamers mogelijk te maken. Om die reden is ervoor gekozen om het bestemmingsplan voor Oolde op deze onderdelen te herzien.
In lijn met de reactie op het principeverzoek krijgen de volgende elementen een vertaling in het bestemmingsplan:
Het natuurlijke speelbos vraagt geen specifieke regeling omdat extensief recreatief medegebruik al mogelijk is in de bestemming 'Bos'. Het aanleggen van een parkeerplaats binnen het landgoed is op grond van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' reeds mogelijk, maar vergt uiteraard nog wel een nadere uitwerking.
Het Rijksbeleid is beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Hierin staat de ruimtelijke ontwikkelingsvisie op nationaal niveau beschreven voor Nederland tot 2040. In de SVIR wordt ingezet op een concurrerend Nederland dat bereikbaar, leefbaar en veilig is. Uitgangspunt is 'decentraal, tenzij'; dat betekent dat het Rijk taken zoveel mogelijk overlaat aan gemeenten en provincies. Het Rijk is verantwoordelijk voor 13 nationale belangen, daarbuiten hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor onderhavig initiatief zijn met name de doelstellingen ten aanzien van leefbaarheid en veiligheid van belang. In de SVIR wordt geconstateerd dat de toenemende regionale verschillen gevolgen hebben voor de verstedelijking in Nederland. Vraag en aanbod zijn niet overal in evenwicht; dat geldt zowel kwantitatief als kwalitatief. De ambitie is dat in 2040 de woon- en werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de kwalitatieve vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Voorts is van belang dat voor de aantrekkelijkheid van Nederland de bijzondere waarden en internationaal onderscheidende kwaliteiten worden gekoesterd en versterkt. Dat vraagt om een borging van natuurwaarden en biodiversiteit, unieke cultuurhistorische waarden en een goede milieukwaliteit. De ambitie van het Rijk is gericht op het bieden van een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Daarnaast is de ambitie gericht op het blijvend beschermen van Nederland tegen extreme weersomstandigheden en mogelijke overstromingen. In 2040 dient Nederland nog steeds de bestaande (internationale) unieke cultuurhistorische waarden te hebben en een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Ten slotte is de ambitie gericht op het aandeel van duurzame energiebronnen zoals wind, zon, biomassa en bodemenergie te vergroten.
Om zorgvuldig ruimtelijk beleid te bevorderen, heeft het Rijk de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Ook aspecten als aandacht voor de waterhuishouding, het milieu, het Natuur Netwerk Nederland en het cultureel erfgoed zijn geborgd in het Bro.
Toets
Dit plan is gericht op het in stand houden, herstellen, versterken en beleefbaar maken van een rijksmonument dat onderdeel uitmaakt van het nationale erfgoed. Daarbij houdt het plan rekening met de landschappelijke en natuurwaarden die met het landgoed verbonden zijn. Ten slotte is het plan gericht op het verduurzamen van het Koetshuis (rijksmonument). De omgevingsaspecten (natuur, water, milieu etc.) zijn uitgewerkt in hoofdstuk 4.
Het plan is daarmee in overeenstemming is met de ambities en uitgangspunten zoals geformuleerd in de SVIR.
De ambities uit de SVIR zijn uitgewerkt in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de bijbehorende Uitvoeringsagenda. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen samenkomen en waar keuzes moeten worden gemaakt tussen deze nationale belangen. Zo dienen de ambities voor het opwekken en de toepassing van duurzame energie met oog voor de kwaliteit van de omgeving te worden gemaakt.
Ook de ambities met betrekking tot woningbouw (bijna 1.000.000 extra woningen tot 2030) hebben een grote impact op de leefomgeving. Daarom dient zoveel mogelijk te worden gebouwd in bestaand stedelijk gebied. Tegelijkertijd moeten steden bereikbaar zijn en moeten bewoners een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren met ruimte voor ontmoeting en groen en voldoende ruimte voor wateropvang. Een natuur-inclusieve ontwikkeling van stedelijke regio's en natuur- inclusief bouwen zijn uitgangspunt.
Om te kunnen blijven genieten van het mooie landschap moet het behoud van die kwaliteit zwaarder meewegen bij de keuzes die worden gemaakt. In het landelijk gebied is het beleid gericht op het verbeteren van de balans tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht. Ook is het beleid gericht op het beschermen en versterken van de biodiversiteit. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied dienen daarom landschapskwaliteit toe te voegen.
Met het oog op de klimaatbestendigheid van Nederland moeten functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgesteld op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Ook dient de infrastructuur voor energie beter te worden afgestemd op de toename van transport en opslag van duurzame energie. Daarnaast is er een opgave voor het realiseren van bronnen van duurzame energie. In de NOVI worden richtingen meegegeven die bij de inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen met het oog op de kwaliteit van de leefomgeving.
Vanuit de wens om de economie en energievoorziening duurzaam en circulair te maken en de kwaliteit van de leefomgeving te versterken, wordt ingezet op het actief clusteren van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (intern)nationale corridors. Om de steden sterk, aantrekkelijk en gezond te houden wordt gewerkt aan een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's. Om te voorzien in de grote actuele woonbehoefte is een pakket aan maatregelen voorgesteld; ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden dienen daarbij hun groene karakter te behouden. Tegelijkertijd moet het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad worden verbeterd.
De waarde van de natuur, het landschap en de toekomst van de landbouw staan onder druk, waarbij het verbeteren van de biodiversiteit niet alleen een ecologische maar ook economische uitdaging is. Voor de lange termijn wordt gewerkt aan een geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied, gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Op deze manier ontstaat een aantrekkelijk landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is. Anderzijds blijft op deze manier ook ruimte voor economisch vitale landbouw als belangrijkste drager van het platteland.
Toets
Dit plan gaat uit van het zoveel mogelijk benutten en verduurzamen van bestaande bebouwing. Daarnaast is het plan gericht op het versterken van de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteit in het buitengebied. Doel is het in stand houden, herstellen, versterken en beleefbaar maken van een rijksmonument dat onderdeel uitmaakt van het nationale erfgoed. Daarbij houdt het plan rekening met de landschappelijke en natuurwaarden die met het landgoed verbonden zijn en worden de belevingswaarde en de aantrekkelijkheid van het landelijk gebied vergroot.
Het plan is daarmee in overeenstemming is met de ambities en uitgangspunten zoals geformuleerd in de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Dit besluit bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken, zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In het Barro is een aantal projecten die van Rijksbelang zijn opgenomen. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het gaat in het Barro om onderwerpen zoals Project Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
Naast het Barro is ook de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) in werking getreden. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen, gebieden, objecten en zones worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In de Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven.
Toets
Het Barro en Rarro zijn niet relevant voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimte vraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan:
ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang van een stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt op grond van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:2015:9221 en ABRvS 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:953)) dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.
In het geval van functieverandering zijn de aard en de omvang, waarbij onder meer wordt gelet op de omvang en de maximaal toegestane capaciteit, van de nieuwe functie bepalend voor de vraag in hoeverre sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Uit de jurisprudentie volgt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een 'andere stedelijke voorziening' in de vorm van een gebouw met een bruto vloeroppervlakte kleiner dan 500m², wordt een dergelijke ontwikkeling in beginsel niet als 'stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Ook in het geval alleen sprake is van planologische functiewijziging, is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij het een functiewijziging van een zodanige aard en omvang betreft dat desalniettemin sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1075, ABRvS 15 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2210 en ABRvS 5 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2015:2517).
Functiewijziging Koetshuis
Dit plan ziet op functieverandering van het Koetshuis waarbij de woonbestemming wordt omgezet naar de bestemming Horeca. Het pand wordt gerestaureerd en verduurzaamd; er vindt geen uitbreiding plaats. Het bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' heeft een oppervlakte van ruim 4000m². Deze gronden zijn bestemd voor wonen met de bijbehorende tuinen en erven. Binnen dit vlak mag bebouwing worden opgericht en verharding worden aangebracht. Voor het aanbrengen van verhardingen met een grotere oppervlakte dan 20m² is op grond van de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' een omgevingsvergunning nodig. Het Koetshuis krijgt in de nieuwe situatie de bestemming 'Horeca', waarbij het bestemmingsvlak wordt verkleind naar circa 2300m². Het Koetshuis zelf wordt niet uitgebreid. Aan de zuidzijde van het gebouw komt - in de huidige tuin - een verhard terras met een oppervlakte van circa 150m². Het Koetshuis krijgt een BVO van 380m², inclusief de 3 B&B kamers. Gelet op het feit dat het gebouw niet wordt uitgebreid, het bestemmingsvlak wordt verkleind en het BVO beperkt is tot 380m², kan op grond van jurisprudentie worden geconcludeerd dat deze functiewijziging naar aard en omvang beperkt is, zodat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
De woonfunctie uit het koetshuis wordt verplaatst naar een locatie ten zuiden van het koetshuis en ten westen van de moestuin. Hiertoe wordt een nieuw bestemmingsvlak met de bestemming 'Wonen' toegekend van circa 400m². De overige bijbehorende gronden krijgen de bestemming 'Tuin'. Het verplaatsen van 1 woning kan op grond van jurisprudentie evenmin worden gezien als 'stedelijke ontwikkeling'.
Parkeervoorziening
Om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte van het Koetshuis wordt op een nog nader te bepalen locatie in de nabijheid van het koetshuis een parkeervoorziening aangelegd met een oppervlakte van circa 625m². De rijweg en inrit beslaan een oppervlakte van circa 600m².
Op grond van jurisprudentie kan een parkeerterrein in beginsel worden gezien als een 'stedelijke ontwikkeling'. Echter, uit de jurisprudentie (ABRvS 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2319) volgt dat als de uitbreiding of aanleg van een parkeerterrein niet los kan worden gezien van de uitbreiding van een functie en deze ontwikkelingen in het licht van artikel 3.16 Bro als 1 project moeten worden aangemerkt geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Daartoe overwoog de Afdeling in voornoemde zaak dat bij de beantwoording van de vraag of de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt moet worden gezien als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro, in het geval van functiewijziging een vergelijking moet worden gemaakt met het geldende bestemmingsplan waarvan wordt afgeweken. Ook moet worden meegewogen hoe groot het planologisch beslag op de ruimte is dat mogelijk wordt gemaakt.
In voornoemde zaak ging het om de uitbreiding van een bestaand kantoorpand die was voorzien op gronden met de bestemming 'Kantoor'. Op de betreffende gronden mochten ook parkeerplaatsen ten behoeve van kantoor worden gerealiseerd. De parkeerplaats zou worden verplaatst en de vrijkomende gronden zouden groen worden ingericht zonder bebouwing. Verder is daarbij in aanmerking genomen dat de uitbreiding van het kantoorpand 540m² BVO behelst en de nieuwe parkeerplaatsen werden voorzien op gronden met de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Waarde-Beekdal' en 'Waarde-Ecologie' en een oppervlakte beslaan van 588m². De verharde toegang naar deze parkeerplaats had een oppervlakte van 24m². Het totale planologische ruimtelijke beslag bedraagt daarmee dus circa 1050m².
Zoals hiervoor uiteengezet, geldt de aanleg van een parkeervoorziening als voorwaarde voor de beoogde functieverandering. Deze twee functies zijn daarmee onlosmakelijk verbonden en vloeien voort uit de functieverandering van het Koetshuis en kunnen daarom worden gezien als 1 project. Aangezien de functiewijziging van het koetshuis naar aard en omvang beperkt is, kan dit niet worden gezien als 'stedelijke ontwikkeling'. Aangezien de parkeerplaats onlosmakelijk verbonden is aan de nieuwe functie van het koetshuis, kan ook de aanleg van de bijbehorende parkeerplaats niet als 'stedelijke ontwikkeling' worden aangemerkt.
Bovendien wordt de parkeerplaats aangelegd op gronden die nu een agrarische bestemming hebben en houden deze gronden een groen karakter doordat de parkeerplaats grotendeels wordt aangelegd in halfverharding. Op de resterende gronden wordt de moestuin heringericht en hersteld. Ook de bestaande haag langs de Ooldselaan blijft behouden en versterkt het groene karakter.
Een toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is derhalve niet nodig.
Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels voor versnelling van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Met de Chw zijn een aantal procedurele versnellingen geregeld. Hierdoor kan een gemeente of provincie bijvoorbeeld sneller een besluit nemen over een ruimtelijk plan. Concrete projecten waar de versnellingen voor gelden staan in bijlage 2. Categorieën besluiten of plannen staan in bijlage 1. Het gaat daarbij om zeer diverse projecten op het gebied van duurzame energie; gebiedsontwikkeling en werken van lokaal of regionaal belang, onderverdeeld in:
Toets
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het plan staat niet in bijlage 2 en voldoet niet aan de voorwaarden van de categorieën in bijlage 1 Chw.
De ambities van de Provincie zijn beschreven in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Samen met de Omgevingsverordening waarin regels zijn opgenomen die door gemeenten in acht moeten worden genomen bij ruimtelijke ontwikkelingen vormt dit het ruimtelijk beleid van de Provincie Gelderland. De Omgevingsvisie is op 1 maart 2019 in werking getreden. In de ambities staan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
De provincie zet zich in voor vitale steden en dorpen en voor een duurzame verstedelijking, die gericht is op een versterking van de stedelijke netwerken, gecombineerd met aandacht voor de vitaliteit van kleine kernen en dorpen. Voor wonen en werken geldt een regionale aanpak die gericht is op een gezonde en veilige woonomgeving, waarin mensen zich met elkaar verbonden voelen en die goed bereikbaar is en goede voorzieningen heeft. Bij ruimtelijke ontwikkelingen en ij het beheer van terreinen wil de provincie dat aandacht wordt besteed aan onder andere het risico op natuurbranden. De gebieden waar het opwekken van zonne- en windenergie mogelijk is, zijn aangegeven op de Themakaart Ruimtelijk Beleid.
Toets
Voor Landgoed Oolde is van belang dat het parkbos van het landgoed in een gebied ligt waar grote zonnevelden en windenergie niet kansrijk zijn. Het parkbos ten westen van de Ooldselaan is aangewezen als onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (zie afbeelding 7). De weide, die geen deel uitmaakt van het GNN, is aangewezen als gebied waar (zonder voorwaarden) ruimte is voor (grote) zonneparken en windenergie. Gelet op het feit dat deze weide deel uitmaken van de (als rijksmonument beschermde) parkaanleg, lijkt ontwikkeling van dergelijke voorzieningen – mede gelet op de ruimtelijke uitstraling daarvan – op deze locatie echter niet wenselijk en daarom weinig kansrijk.
Afbeelding 7: kaart Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
Bron: https://gldanders.planoview.nl/planoview/omgevingsplannen/NL.IMRO.9925.SVOmgvisieGG-vst1?s=SA CMXDpiAXu_MkWERkE5BD2DwAh7A
Voorts is van belang dat het parkbos is aangewezen als onderdeel van het Gelders Natuur Netwerk (GNN). Het GNN is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Het GNN en de Groene Ontwikkelingszones (GO) worden beschermd tegen de aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Het uitgangspunt is dat in GNN geen nieuwe initiatieven plaatsvinden, behalve als sprake is van ontwikkelingen van groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor geen alternatieven bestaan (nee, tenzij).
In de Omgevingsverordening Gelderland staan regels over de wijze waarop de provincie omgaat met de leefomgeving. De Omgevingsverordening wordt regelmatig geactualiseerd. Actualisatieplan 8 bestaat uit 2 delen. Het ene deel geldt sinds 1 februari 2022. Hierin staan nieuwe regels op het gebied van natuur, water, zonnevelden, provinciale wegen en glastuinbouw. Het andere deel treedt in werking als de Omgevingswet in werking treedt: 1 januari 2024.
Met het oog op de wens van de koetsierswoning binnen het landgoed te verplaatsen, is van belang dat op grond van het bepaalde in artikel 2.2 Omgevingsverordening een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk kan maken als die ontwikkeling past binnen een door GS vastgestelde regionale woonagenda.
Hiervan kan worden afgeweken indien:
Een planologische functieverandering wordt in beginsel niet gezien als 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Als functieverandering gepaard gaat met een uitbreiding aan bebouwing ligt dit anders. Zoals in par. 3.1.4 reeds genoemd, volgt ook uit de jurisprudentie dat de aard en omvang van de functieverandering kunnen er toe leiden dat ook een functieverandering wordt aangemerkt als 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In dat geval zal de behoefte aan de beoogde ontwikkeling moeten worden aangetoond en onderbouwd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen de bestaande steden en dorpen kan worden gerealiseerd.
Daarnaast is van belang dat in artikel 2.39 Omgevingsverordening is bepaald dat nieuwe activiteiten of ontwikkelingen binnen het GNN alleen toegelaten zijn als die geen nadelige gevolgen (kunnen) hebben voor de kernkwalteiten, oppervlakte of samenhang als bedoeld in de bijlage Kernkwaliteiten Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone. Alleen het parkbos van Landgoed Oolde is aangewezen als onderdeel van het GNN (zie afbeelding 8).
Afbeelding 8: uitsnede kaart Natuur 1 Omgevingsverordening Gelderland
Bron: https://gldanders.planoview.nl/planoview/omgevingsplannen
Tenslotte kan worden opgemerkt dat een deel van het parkbos in de Omgevingsverordening is aangewezen als 'verkenningsgebied voorwaarden natuurbegraven GNN' (zie afbeelding 9). Op grond van het bepaalde in artikel 2.46 Omgevingsverordening kan in die gebieden binnen het GNN onder voorwaarden een natuurbegraafplaats worden toegestaan. Zoals opgemerkt in paragraaf 2.2 dient een plan voor een eventuele invulling van dit gebied met een natuurbegraafplaats eerst nog verder te worden uitgewerkt, is dit onderdeel niet meegenomen in deze herziening maar wordt hiervoor te zijner tijd een separate procedure doorlopen.
Afbeelding 9: uitsnede kaart Natuur 2 Omgevingsverordening Gelderland
Bron: https://gldanders.planoview.nl/planoview/omgevingsplannen
Intrekgebied
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het landgoed ruim buiten de grenzen van een intrekgebied ligt. Intrekgebieden zijn gebieden waar het grondwater maximaal binnen 1000 jaar de pompputten van het drinkwaterbedrijf bereikt. Op grond van het bepaalde in artikel 2.38 Omgevingsverordening Gelderland mag een bestemmingsplan in een intrekgebied de winning van fossiele energie niet mogelijk maken. Er gelden voor deze gebieden geen andere bijzondere beleidsregels anders dan dat de Provincie ernaar streeft om het grondwater als bron voor de drinkwatervoorziening wil beschermen. Het plan ziet op het behoud van erfgoed en het ontwikkelen van economische dragers en niet op het winnen van fossiele energie. Bovendien is het gelet op de beoogde functies (horeca en wonen) en de afstand tot het intrekgebied en de gebieden waar daadwerkelijk drinkwater wordt gewonnen (>10km) is het aannemelijk dat de activiteiten op het landgoed geen negatieve gevolgen zullen hebben voor de drinkwaterwinning.
Toets
Landgoed Oolde is gedeeltelijk aangewezen als onderdeel van het GNN. Er zijn geen delen van Oolde die zijn aangewezen als GO. Het Koetshuis en ook de locatie voor de nieuwe woning liggen buiten het GNN. Daarmee passen de ontwikkelingen binnen de kaders van de Omgevingsverordening Gelderland.
In de verordening zijn met betrekking tot Landgoed Oolde geen (bijzondere) bepalingen of regels opgenomen met betrekking tot het thema 'Landbouw', 'Landschap', 'Water en Milieu', 'Erfgoed 'en 'Veilige Leefomgeving'. Landgoed Oolde maakt geen deel uit van een speciale beschermingszone in het kader van Natura 2000. Evenmin is (de omgeving van) Landgoed Oolde aangewezen als waardevol landschap of als stiltegebied.
Ten slotte is van belang dat op grond van jurisprudentie van de Raad van State d.d. 21 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2508) bij ontwikkelingen in de directe omgeving van het GNN gekeken moet worden naar de effecten van die ontwikkeling op het GNN / Natuur Netwerk Nederland (NNN). Oók als de ontwikkeling zelf buiten het GNN / NNN is voorzien. De mogelijke effecten van het beoogde gebruik van het Koetshuis en de ontwikkeling van een speelbos op het GNN zijn daarom meegenomen in het ecologisch onderzoek dat als bijlage 9 deel uitmaakt van dit plan.
In april 2020 hebben GS een nieuwe aanpak voor monumentaal Gelders erfgoed vastgesteld. Deze nieuwe aanpak is uitgewerkt in de Uitgangspuntennotitie Aanpak Cultuur en Erfgoed. Uitgangspunt is dat 'cultuur en erfgoed bijdragen aan de verbinding en ontmoeting tussen mensen (coalitieakkoord Samen voor Gelderland). Daarnaast is het erfgoed, zowel het materiële als het immateriële, van belang voor het historisch besef en benadrukt erfgoed de gezamenlijke identiteit. Ook versterken het karakteristieke erfgoed de culturele infrastructuur en de vele culturele activiteiten, de aantrekkelijkheid, de beleving en de identiteit van Gelderland als krachtig en aantrekkelijk vestigingsgebied om te wonen en te werken, voor recreatie en toerisme.
Daarom vindt de provincie het belangrijk dat cultuur en erfgoed voor iedereen beschikbaar en bereikbaar zijn. De provincie biedt daarom ruimte om cultuur en erfgoed in de regio te versterken, onder meer door het verhaal van Gelderland zichtbaar en beleefbaar te maken.
Voor Landgoed Oolde zijn met name de ambities met betrekking tot 'Tastbaar Erfgoed' relevant. Doel is het erfgoed in stand te houden vanwege de historische waarde, de waarde voor de leefomgeving en de verbindende waarde. Door het erfgoed te beschermen en te ontwikkelen, kunnen inwoners en bezoekers het erfgoed beleven, ervan leren en genieten. Deze ambities sluiten aan bij hetgeen de huidige eigenaren met Oolde voor ogen hebben.
Voor 'tastbaar erfgoed' zijn de volgende onderwerpen geformuleerd:
Om het Gelders erfgoed in stand te (kunnen) houden, ondersteunt de provincie alle Gelderse Rijks- en gemeentelijke monumenten – niet zijnde woonhuizen, waarvoor het Rijk verantwoordelijk is – waar een opgave speelt op het gebied van restauratie, energieaanpak en herbestemming. Dit geschiedt op basis van een gezond financieel toekomstperspectief. Daarnaast krijgt erfgoed een nadrukkelijke rol bij ruimtelijke ontwikkelingen. Onderdeel daarvan is zogenaamde 'erfgoeddeals' waarin afspraken worden gemaakt over het behoud en het gebruik van erfgoed bij de grote ruimtelijke opgaven. De provincie biedt actieve ondersteuning aan eigenaren van monumenten op het gebied van restauratie, herbestemming, energie of een combinatie daarvan. Deze aanpak gaat uit van overleg met de provincie (via een vooroverlegformulier en een intakegesprek) tot een overzicht te komen van de opgaven en kansen. Daarbij worden tevens de financieringsbehoefte en financieringsmogelijkheden inzichtelijk gemaakt. Daarbij is ook de samenwerking met de gemeente van belang. Voor een mogelijke subsidietoekenning dienen alle vergunningen namelijk zijn verleend en het project dient binnen 2 jaar te kunnen worden afgerond.
Toets
Dit plan gaat in de eerste plaats uit van het herbestemmen, restaureren en verduurzamen van het koetshuis dat hierdoor een passende nieuwe gebruiksfunctie kan krijgen die aansluit bij het karakter van het landgoed. Herbestemming is wenselijk omdat restaureren en verduurzamen hoge kosten meebrengt, die door exploitatie van het koetshuis (deels) terugverdiend kunnen worden. Daarom wordt de (inpandige) koetsierswoning verplaatst naar een andere locatie binnen het landgoed. Door deze kavel op basis van erfpacht uit te geven, ontstaat een extra economische drager.
Met het oog op de duurzame instandhouding van het landgoed is het wenselijk om aanvullende activiteiten en functies te ontwikkelen die als economische drager kunnen dienen teneinde voor het landgoed een gezond financieel toekomstperspectief te creëren. Aangezien deze plannen eerst nog verder moeten worden uitgewerkt, zijn deze niet meegenomen in deze herziening maar worden hiervoor separate procedures doorlopen.
In de Regionale Structuurvisie heeft de Regio Stedendriehoek, bestaande uit de gemeenten Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen, de ruimtelijke visie voor het landelijk gebied vastgelegd. De Structuurvisie bestrijkt een periode van 20 jaar. Een belangrijke ambitie daarbij is het verenigen van de ingrijpende ontwikkelingen van het platteland met de waardevolle kwaliteiten van het buitengebied. Daarbij is het beleid gericht op het versterken van de eigenheid van de afzonderlijke landschappen.
Toets
Aangezien de Regionale Structuurvisie verder is uitgewerkt in het LOP, de Ruimtelijke Structuurvisie en het bestemmingsplan Buitengebied is de Regionale Structuurvisie hier niet verder uitgewerkt.
Vanwege de gezamenlijk gevoelde bedreiging van het landschap en de gedeelde ontstaansgeschiedenis hebben de gemeenten Bronckhorst, Lochem en Zutphen in 2009 een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld voor het hele gezamenlijke buitengebied. Het LOP is gericht op het behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap, de culturele identiteit en de leefbaarheid in het gebied. Daarnaast is het LOP gericht op het stimuleren van een duurzame economie.
Het LOP gaat uit van vier landschappelijke aanknopingspunten om de visie te realiseren:
De gemeenten willen komen tot een ontwikkeling van het landschap in balans met de ontwikkeling van de uiteenlopende activiteiten in het gebied. Het LOP wordt gebruikt om initiatieven in het buitengebied vanuit landschappelijk oogpunt te beoordelen en biedt kaders om ontwikkelingen en initiatieven op een positieve manier te laten bijdragen aan de gewenste landschapsontwikkeling. Met betrekking tot recreatie wordt in het LOP opgemerkt dat deze functie een belangrijke rol vervult bij het vraagstuk rond de financiering en de instandhouding van landgoederen. Door het vinden van nieuwe functies voor de landgoederen in de recreatieve en/of woonsfeer kunnen nieuwe inkomstenbronnen worden aangeboord.
Om het buitengebied aantrekkelijk te houden, dient bij ontwikkelingen enerzijds rekening te worden gehouden met de bestaande functies. Anderzijds dient rekening te worden gehouden met de aanwezige landschapskwaliteit. Waar mogelijk worden kenmerkende landschapsstructuren behouden of versterkt en wordt er gebouwd in een stijl die de identiteit en eigenheid van een streek en landschap recht doen.
In het LOP zijn 17 deelgebieden onderscheiden vanwege de typerende landschappelijke kenmerken. Landgoed Oolde ligt in deelgebied 'Ampsen, Verwolde en Laren' dat bestaat uit een menging van landgoedkernen, buitenplaatsen, bossen, landbouwgronden en natte natuur. Het beleid is gericht op het handhaven van de waardevolle enken en essen, het behouden van de relatie tussen de oude dorpskernen en het buitengebied, natte natuurontwikkeling langs de beken.
Ook is het beleid gericht op het versterken van de bestaande landgoederen om economische activiteiten in het buitengebied te ondersteunen. Daarbij wil men de kracht van de landgoederensfeer benadrukken door herstel en instandhouding van de lanen en zandwegen met hun kenmerkende lange lijnen. Ditzelfde geldt voor de natte landgoedbossen en de overige houtopstanden. Het is daarbij van belang om de landgoederen te zien als bedrijf; het zijn economische eenheden van houtopstanden, grondgebonden landbouw en gebouwen.
In of nabij Laren is er ruimte voor verblijfsrecreatie. Het centrum van Laren doet dienst als TOP-locatie. In de rest van het gebied ligt het accent op extensieve recreatie in de vorm van route-gebonden recreatie. B&B behoort eveneens tot de mogelijkheden.
Het landschap rondom Laren bestaat uit bossen en landgoederen en enken / essenlandschap, rivierduinen / broekduinen. Het samenstel tussen deze elementen met bossen, lanen, boerderijen en landhuizen vormt een prachtig ensemble. De hoge kosten voor beheer en instandhouding en de beperkte mogelijkheden voor nieuwe economische dragers voor de landgoederen leiden tot een teloorgang van de landschapskwaliteiten op diezelfde landgoederen. Door de schaalvergroting in de landbouw dreigen de landgoederen bovendien een soort 'natuureilanden' te worden en dreigt de oorspronkelijke zichtbare relatie met het omringende landschap verloren te gaan.
Het is dan ook van belang dat er nieuwe economische dragers worden gevonden voor de instandhouding van de landgoederen, de gebouwen en het bijbehorende landschap. De uitdaging daarbij is om passende functies te vinden voor de bebouwing waardoor het gewenste economische draagvlak tot stand komt zonder dat dit leidt tot ongewenste invloeden op het landschap. Rond karakteristieke bebouwing bij boerderijen en landgoederen kunnen nieuwe economische dragers worden gezocht op het gebied van activiteiten in de recreatieve sfeer. Landschappelijke verrommeling en versnippering dienen daarbij te worden tegengegaan en ook dient afstemming plaats te vinden op de recreatieve ontsluiting van het gebied in relatie tot de landschappelijk-recreatieve kwaliteit. Ook is er ruimte voor recreatie-initiatieven in het buitengebied die gekoppeld kunnen worden aan initiatieven op het gebied van landschapsontwikkeling. Verstoring door licht- en geluidsbronnen dient te worden tegengegaan.
In het deelgebied Ampsen, Verwolde en Laren liggen ecologische potenties voor kamsalamander en vogelsoorten in kleinschalige landschapselementen en bossen. De aanleg van extra poelen en / of grotere wateren kan de ecologische kwaliteit van het gebied versterken. Andere beheersmaatregelen kunnen gericht zijn op het versterken van de kleinschalige cultuurlandschappen en bosomvorming van productiebos naar natuurbos / multifunctioneel bos.
Voor diverse landschapstypen zijn aan de hand van de zogenaamde 'koesterkaarten' gewenste en ongewenste ontwikkelingsrichtingen aangegeven. Voor Huis Oolde zijn de uitgangspunten voor het bossen en coulissen landschap van Bos & Landgoederen en Bos & Landgoederen – Park en tuin rondom hoofdgebouw relevant.
Een landgoed is daarbij gedefinieerd als 'een economische eenheid die ruimtelijk bestaat uit bossen en open ruimten die is ontstaan in een onontgonnen gebied of gevoegd naar bestaand cultuurlandschap. De bebouwing is divers en bestaat uit landhuizen, bouwhuizen, koetshuizen, jachthutten, beheerderswoningen etc. Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de authentieke kenmerken van het landgoed worden als ongewenst gezien. Hetzelfde geldt voor ontwikkelingen die leiden tot een opdeling van het grondeigendom of een beperking van de openbare toegankelijkheid. Ook functies die leiden tot een toename van verkeer, licht en/of geluid worden gezien als onwenselijk. Verder dient ontwatering, grote kapvlaktes en te veel bebouwing te worden vermeden. Ook het verkleinen van maat- en schaalbeleving is ongewenst.
Wél gewenst zijn ontwikkelingen die bijdragen aan de duurzame instandhouding van het bos en coulisselandschap en die de ecologische waarden van het gebied verbeteren. Ook ontwikkelingen die gericht zijn op het verbeteren van de wandelmogelijkheden, extensief bosbeheer en duurzame land- en bosbouw worden als positief gezien. Dit geldt ook voor ontwikkelingen die bijdragen aan een duurzame exploitatie van landgoederen. Ook ontwikkelingen die bijdragen aan het herstel van het park in authentieke stijl of het herstel van het ruimtelijk ensemble van park en gebouw worden gezien als wenselijk. Van belang daarbij is dat alle gebouwen onderdeel zijn van de ruimtelijke compositie en dat nevengebouwen onderschikt blijven aan hoofdgebouwen.
Ontwikkelingen die afbreuk doen aan de authentieke kenmerken van het landgoed, zoals een ruimtelijk afgebakende tuin of architectuur die zich afzet tegen de omgeving of een (nieuwe) ontsluiting of nevengebouwen los van het ruimtelijk ensemble worden als ongewenst gezien.
Toets
Dit plan is gericht op het versterken van een bestaand landgoed door het ontwikkelen van activiteiten die aansluiten bij het karakter van het landgoed en de landgoedbeleving. De inkomsten die hiermee kunnen worden gegenereerd dragen bij aan de instandhouding van het landgoed als ruimtelijke beheereenheid met houtopstanden, parkaanleg en gebouwen. Er is binnen het landgoed nauwelijks agrarische grond, zodat hiermee geen inkomsten kunnen worden gegenereerd.
De ontwikkeling van economische dragers wordt gecombineerd met het herstel van cultuurhistorische bebouwing en structuren, zoals de moestuin. Hierbij is het van belang dat het koetshuis - vanwege op de hoge restauratiekosten - op zichzelf onvoldoende inkomsten kan genereren, zodat aanvullende economische dragers moeten worden gevonden. Door in de eerste plaats gebruik te maken van bestaande bebouwing en nieuwe bebouwing te beperken tot een oranjerie en een woning bij de moestuin en deze bovendien in te passen in bestaande structuren, leidt dit niet tot ongewenste invloeden op het landschap.
Het plan is daarmee in overeenstemming met de Landschapsontwikkelingsvisie.
De Ruimtelijke Structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2020 weer en is daarmee enigszins verouderd. Toch biedt de Ruimtelijke Structuurvisie een bron van inspiratie voor mogelijke ontwikkelingen en initiatieven. Ook kan de Ruimtelijke Structuurvisie worden gezien als uitnodiging om samen met buurtgenoten aan de slag te gaan met de omgeving en samen een agenda naar de toekomst te maken. Verder is de Ruimtelijke Structuurvisie bedoeld als ruimtelijke uitwerking van de Toekomstvisie 2030: Lochem verbindt prachtig. De Ruimtelijke Structuurvisie is niet juridisch bindend, maar een richtinggevend instrument waarbinnen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen verder kunnen worden uitgewerkt.
In de Ruimtelijke Structuurvisie zijn 3 opgaven geformuleerd:
Het groen, dat bestaat uit de vele natuurgebieden en laanstructuren en de rode structuur, die is opgebouwd uit de aantrekkelijke kernen met vele landgoederen in het buitengebied en de bijbehorende karakteristieke cultuurhistorische bebouwing worden aangemerkt als 'hoogwaardige dragers'. Tegelijkertijd vormen deze, samen met de andere dragers, de aandachtspunten voor de toekomst.
Met het oog op de opgaven waar de gemeente zich voor gesteld ziet, is in de Ruimtelijke Structuurvisie een aantal opgaven geformuleerd met betrekking tot wonen en werken die voortbouwen op de Toekomstvisie. Zo wil de gemeente sterkere kernen met een passende sociale basisinfrastructuur en met een divers en onderscheidend woningaanbod. Bundeling van voorzieningen is uitgangspunt. De gemeente staat daarom open voor initiatieven op het gebied van wonen en werken. Woningbouw in het buitengebied is echter niet aan de orde, tenzij het gaat om woningbouw in het kader van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing.
De gemeente wil daarnaast substantieel zelfvoorzienend worden in energie; lokale duurzame bronnen moeten zoveel mogelijk worden benut. Verder is van belang dat de gemeente haar positie als werkgemeente wil behouden en versterken. Ook wil de gemeente een duurzaam ingericht landelijk gebied waarin landbouw de belangrijkste economische drager is en blijft, terwijl de (kleinschalige) landschappelijke kwaliteiten beschermd en versterkt worden. Het Landschapsontwikkelingsplan (2009) blijft daarvoor het uitvoeringskader.
Ten slotte wil de gemeente haar positie versterken als recreatiegemeente. Naast een fijnmazig en modern wandel en fietsnet, horen daar ook voorzieningen bij. Dit vraagt ruimte voor economische dragers van het platteland, die bijdragen aan behoud en versterking van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied. De gemeente streeft daarbij naar een aantrekkelijk aanbod aan verblijfsaccommodaties met bijzondere vormen, zoals te midden van cultureel erfgoed, en voldoende dag-recreatieve voorzieningen.
Met betrekking tot de kern Laren is relevant dat in de Ruimtelijke Structuurvisie wordt benoemd dat er kansen liggen op het gebied van recreatie op basis van de reeds aanwezige (horeca)voorzieningen en bestaande activiteiten en evenementen. De aanwezigheid van een Lange Afstands Wandeling (Pieterpad) of de jaarlijkse fietsvierdaagse, alsmede de versterking van de horecavoorzieningen, zouden belangrijke aanknopingspunten kunnen vormen voor verdere ontplooiing van recreatieve activiteiten.
Met betrekking tot het buitengebied wordt opgemerkt dat de aanwezigheid van de verspreid gelegen landgoederen kenmerkend is. Ook zijn de landgoederen bepalend geweest voor de landschappelijke structuur. Daarnaast is de landbouw op veel plaatsen bepalend voor de ruimtelijke structuur en visuele beleving van het buitengebied. De verscheidenheid aan landschapstypen draagt bovendien bij aan de aantrekkelijkheid van Lochem als woon-, werk- en recreatiegemeente. In het hele buitengebied wordt daarom gewerkt aan het herstellen van landschapselementen.
In het buitengebied liggen kansen voor verbrede landbouw. Hiermee ontstaat ook ruimte voor nieuwe ontwikkelingen en bedrijvigheid. Waar boeren hun bedrijf staken, ontstaan veelal 'burgererven'. Een toename van dergelijke erven kan echter belemmerend werken voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de (overblijvende) agrarische bedrijven. Dit wordt als aandachtspunt benoemd. Verdere groei van de toekomstgerichte boeren kan echter leiden tot aantasting van de landschappelijke kwaliteiten. Nieuwe en veranderende erven vragen daarom om een zorgvuldige landschappelijke inpassing.
Om kwaliteitsverlies en verpaupering te voorkomen, ziet de gemeente het als een belangrijke taak om nadrukkelijk regie te voeren als er ontwikkelingen zijn die ruimtelijke impact (kunnen) hebben. Bij veranderingen dienen het bestaande gebruik, de herkenbaarheid en alle aanwezige kwaliteiten van het buitengebied te worden gewaarborgd. Het Landschapsontwikkelingsplan en het bestemmingsplan Buitengebied met de bijbehorende Natuurkansenkaart vormen het belangrijkste toetsings- en uitvoeringskader.
Toets
De wens om met het oog op de duurzame instandhouding van landgoed Oolde economische dragers te ontwikkelen door het herbestemmen van het Koetshuis als ontvangstpaviljoen en B&B-kamers sluit aan bij de uitgangspunten in de Ruimtelijke Structuurvisie die gericht zijn op het benutten van kansen op het gebied van recreatie. Het plan is er ook op gericht om cultuurhistorisch erfgoed te restaureren waarmee de kwaliteit van het landgoed en het buitengebied wordt versterkt. Ook draagt het plan bij aan de ambities van de gemeente op het gebied van recreatie doordat het aanbod op een kwalitatieve en hoogwaardige manier wordt uitgebreid en er meer ruimte komt om erfgoed te beleven.
Op het landgoed Oolde is het bestemmingsplan Buitengebied van toepassing. Het bestemmingsplan is (geconsolideerd) vastgesteld op 14 mei 2015. Op de buitenplaats zijn verschillende bestemmingen van toepassing. Het Huis heeft, net als de voormalige tuinmanswoning en het koetshuis, de bestemming 'Wonen' (artikel 24 van de planregels). Zie voor een uitsnede uit de verbeelding afbeelding 10.
Afbeelding 10: uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerd)
Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl
Het parkbos en de overtuin hebben de bestemming 'Bos' (artikel 7). De vijver heeft de bestemming 'Water' (artikel 22). De sierweides ten westen en ten zuiden van het huis hebben de bestemming 'Tuin' (artikel 20) en de moestuin heeft de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3). Daarnaast zijn aan de gronden van de buitenplaats verschillende Archeologische dubbelbestemmingen toegekend. Voor het Huis en het parkbos geldt de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 7' (artikel 36). Voor de omgeving van het koetshuis en de moestuin gelden zowel de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie 4 en 5' (artikelen 33 en 34). Voor de hele buitenplaats, inclusief een deel van de Ooldselaan geldt de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' (artikel 37).
Daarnaast gelden voor de buitenplaats twee gebiedsaanduidingen: 'overige zone – landschapstype essenlandschap' en 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied'. Beide gebiedsaanduidingen zijn geregeld in artikel 43. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor wonen met de bijbehorende tuinen en erven, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep of kleinschalige bedrijvigheid aan huis en/of in combinatie met inwoning / mantelzorg volgens een algemene afwijking. Binnen de bestemming is via aanduidingen voorzien in specifieke gebruiksmogelijkheden die normaliter niet binnen de woonfunctie zijn toegestaan, zoals een kantoor, een museum, een zorgboerderij en vormen van verblijfsrecreatie. Tenzij anders aangegeven is per bestemmingsvlak 1 woning toegestaan. In het bestemmingsplan zijn in de planregels maten voorgeschreven voor de goot- en bouwhoogte en het volume van de woning. Indien de bestaande maten hiervan afwijken, mogen de bestaande maten worden gehandhaafd.
In artikel 24.4 zijn specifieke gebruiksregels opgenomen ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken. Zo mag zowel de woning als een bijgebouw worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of kleinschalig bedrijf aan huis (categorie 1 en 2). De oppervlakte die voor dit doel wordt gebruikt mag niet groter zijn dan 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100m². De bedrijfsactiviteiten dienen door de bewoner zelf te worden uitgeoefend en detailhandel is niet toegestaan.
Ook mag zowel de woning als een bijgebouw worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf in een B&B, mits dit niet meer dan 3 kamers betreft (max 2 personen per kamer). Permanente bewoning of tijdelijke huisvesting is niet toegestaan. Voor zowel de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis als het uitoefenen van een B&B geldt als voorwaarde dat dit niet mag leiden tot een onevenredige toename van de parkeerdruk. Evenmin mag dit van invloed zijn op de normale afwikkeling van het verkeer.
Op grond van artikel 24.5 kunnen B&W via een wijzigingsbevoegdheid – onder voorwaarden - toestaan dat een woning wordt gesplitst in 2 wooneenheden. Zo mag alleen het hoofdgebouw eenmaal worden gesplitst en dient de te splitsen woning een inhoud te hebben van ten minste 900m³. Na splitsing dient elk van de woningen een inhoud te hebben van ten minste 450m³. Daarnaast mag de woning niet zijn gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied en mogen de landschappelijke kernkwaliteiten niet worden aangetast door de splitsing. De bebouwing dient ten slotte landschappelijk te worden ingepast met gebiedseigen beplanting.
Binnen de bestemming 'Bos' zijn de gronden bestemd voor de instandhouding en de ontwikkeling van bos en/of houtopstanden met daaraan eigen natuur- en landschapswaarden. Ook zijn deze gronden bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de ecologische hoofdstructuur- natuur (GNN) en de instandhouding en ontwikkeling van de landschapstypen en kernkwaliteiten als beschreven in artikel 43.2 van de planregels. Er mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 3m. Voor het beheer en onderhoud van aaneengesloten bosgebieden met een oppervlakte van ten minste 10ha mag 1 machine- en gereedschapsberging worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 30m².
Ter bescherming van deze waarden is in artikel 7.4 een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of van werkzaamheden. Zo moet onder meer voor het vellen van houtopstanden, het dempen van water en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte groter dan 20m² een vergunning worden aangevraagd. Dit geldt niet voor werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van normaal onderhoud of die reeds moeten worden gemeld in het kader van de Boswet (inmiddels vervangen door H4 van de Wet natuurbescherming).
De gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd, maar uitsluitend andere bouwwerken zoals lichtmasten, vlaggenmasten, speelvoorzieningen en hekwerken.
De voor Waarde – Archeologie bestemde gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van terreinen met een archeologische verwachtingswaarde. De dubbelbestemming heeft voorrang boven andere bestemmingen. Ter bescherming van de betreffende archeologische waarden is het verboden om te bouwen of te laten bouwen op gronden met deze dubbelbestemming. Dit verbod is niet van toepassing indien uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden worden verstoord. Afhankelijk van de verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht voor ingrepen die dieper de grond in gaan dan 0,3m en die een bepaalde oppervlakte overstijgen. Ook geldt een verplichting om een omgevingsvergunning aan te vragen voor verschillende bodemverstorende activiteiten / werkzaamheden.
Gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' zijn mede bestemd voor het behoud en de versterking van de cultuurhistorische waarden van landgoederen die bestaan uit de samenhang van een economische productie eenheid in de vorm van een landhuis en boerderijen, omringend parkbos, lanen, paden, watergangen en waterpartijen, agrarische productiegronden en (productie)bos. Deze gronden mogen tevens worden gebruikt voor cultuur- en natuureducatie, kleinschalige nevenactiviteiten (met omgevingsvergunning of als genoemd in bijlage 1 van het bestemmingsplan) als genoemd in artikel 37.4.1 en extensief recreatief medegebruik. Het gebruik is beperkt tot 350m² van de vloeroppervlakte van bestaande gebouwen en maximaal 1000m² buitenterrein. Bovendien mogen de cultuurhistorische waarden daardoor niet worden aangetast en de RCE dient positief te hebben geadviseerd over het gebruik. Ook deze bestemming kent een omgevingsvergunningplicht (artikel 37.5) voor het uitvoeren van verschillende werkzaamheden, zoals het kappen, vellen of rooien van bomen en ander houtgewas, het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en het dempen van watergangen.
De gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf en de instandhouding en ontwikkeling van de in artikel 43.2 genoemde landschapstypen en hun kernkwaliteiten. In artikel 3.6 is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en/of van werkzaamheden. Er is binnen de grenzen van Landgoed Oolde geen bouwvlak aangewezen, zodat er geen (agrarische bedrijfs)bebouwing mag worden opgericht.
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone – landschapstype essenlandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het essenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: microreliëf in de vorm van grote essen en steilranden, perceelrandbeplanting, houtwallen en houthakbosjes, onregelmatige verkaveling, grillige wegenstructuur, oude boerderijen en open essen en enken.
Toets
Met het oog op de wens om het koetshuis een andere functie geven als ontvangstpaviljoen met 3 B&B kamers kan worden opgemerkt dat een dergelijk gebruik niet in overeenstemming is met de huidige woonbestemming.
Zowel woningen als bijgebouwen mogen weliswaar worden gebruikt voor het realiseren van maximaal 3 B&B kamers en ook bieden de Algemene afwijkingsregels (artikel 44) enige ruimte voor andere vormen van bedrijf en/of horeca. De afwijkingsregels kunnen echter alleen worden toegepast in situaties waar al een bedrijfs- of horecabestemming van toepassing is. Aangezien deze bestemmingen niet van toepassing zijn op Huis Oolde, biedt artikel 44 geen ruimte voor de beoogde ontwikkeling van nieuwe economische dragers.
Er is ten slotte geen algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee een bestemming kan worden gewijzigd in een andere bestemming of een woonbestemming kan worden verplaatst. Met uitzondering van het speelbos kan de beoogde herbestemming van het koetshuis als ontvangstpaviljoen met horeca en 3 B&B kamers en ook het verplaatsen van de koetsierswoning niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan worden gerealiseerd. Om de beoogde ontwikkelingen te kunnen realiseren, dient het bestemmingsplan daarom te worden herzien.
Lochem heeft in 2019 een cultuurhistorische waardenkaart vastgesteld waarmee het gebouwde en landschappelijke erfgoed in kaart is gebracht en gewaardeerd. De Erfgoedvisie is een vervolg hierop en bevat een beschrijving van de overwegingen van wat men belangrijk vindt en waar de gemeente in de komende jaren naartoe wil werken. De Erfgoedvisie biedt een afwegingskader voor de manier waarop Lochem met haar erfgoed wil omgaan.
Naast het behouden, beheren, beleven en beschermen van cultuurhistorische waarden en het plaatsen van erfgoed in zijn historische context, is ook het op tijden volwaardig inzetten van erfgoed voor inspiratie en meerwaarde bij maatschappelijk en ruimtelijke opgaven een belangrijke bouwsteen. Verder vormt ook de karakteristieke verhaallijn naast een inhoudelijk afwegingskader ook een kapstok en uitnodiging voor passende maatschappelijke initiatieven en projecten. Daarnaast wordt in de Erfgoedvisie benoemt dat ook andere beleidsterreinen, zoals energietransitie en duurzaamheid, landschap en biodiversiteit, klimaatadaptatie en de borging van cultuurhistorische waarden in ruimtelijke procedures belangrijke thema's die ook bij erfgoed een belangrijke rol spelen.
In de erfgoedvisie wordt met betrekking tot historische buitenplaatsen en landgoederen opgemerkt dat deze niet alleen een belangrijke rol hebben gespeeld in het landschap, maar ook nu – in de 21e eeuw – een belangrijke bijdrage leveren aan de natuurwaarden, de recreatieve beleving van bezoekers en aan de instandhouding van het agrarisch cultuurlandschap. Tegelijkertijd wordt opgemerkt dat ook de landgoedeigenaar onder druk staat door de hoge onderhoudslasten. De uitdagingen van de 21e eeuw rondom biodiversiteit, duurzame energie of klimaatadaptatie bieden in dat kader ook kansen. De gemeente wil daarin graag samenwerken met landgoedeigenaren om (mogelijk) gedeelde uitdagingen op het gebied van instandhouding, verduurzaming en verbreding op te pakken. Ook om de gemeente Lochem nadrukkelijker te positioneren al erfgoedgemeente met een buitengewoon hoge dichtheid aan buitenplaatsen en landgoederen.
Verder wordt in de Erfgoedvisie benoemd dat Provincie Gelderland ook nieuwe uitgangspunten voor het in standhouden en versterken van cultuur en erfgoed heeft geformuleerd. De doelstellingen voor de komende blijven inhoudelijk rondom de thema's verbinden, verwonderen en bewaren. Een ander belangrijk thema is een toekomstbestendige, duurzame, cultuur- en erfgoedsector.
Toets
Het plan gaat uit van restauratie en verduurzaming van het Koetshuis draagt zodoende bij aan het behouden, beheren en beleven van cultuurhistorische waarden binnen de context van de historische buitenplaats. Daarnaast worden ook historische structuren hersteld en versterkt. Hiermee draagt het plan ook bij aan de ambitie van de gemeente om zich nadrukkelijker te positioneren als erfgoedgemeente.
Recreatie en toerisme zijn belangrijke economische pijlers in Lochem. Het streven is om de tijden van vroeger te doen herleven op een manier die past bij de wensen en eisen van deze tijd. In de Visie recreatie en toerisme worden antwoorden gegeven waar voor de gemeente Lochem kansen liggen om de sector weer vitaal en toonaangevend te maken. Bij de visie hoort ook een uitvoeringsprogramma.
In de visie komt naar voren dat Lochem een aantal belangrijke kwaliteiten heeft die de gemeente aantrekkelijk maken voor dagrecreanten en toeristen. Het afwisselende landschap met bijzondere natuurgebieden en landgoederen (verborgen parels) en de verhalen die daarbij horen, vormen daarvan samen met een uitgebreid routenetwerk voor fietsers, wandelaars, ruiters en MTB één van de belangrijkste. Het is van belang om deze basis te behouden en te versterken en natuur en landschap nog meer beleefbaar te maken.
Bijvoorbeeld door het samenstellen van arrangementen waarbij initiatieven worden gebundeld die toegevoegde waarde hebben voor verblijfs- en dagrecreanten. Bij voorkeur op locaties waar aangehaakt kan worden bij het routenetwerk in de gemeente. Daarnaast is het van belang om beter aan te sluiten bij de behoeften en wensen van de recreant, die steeds meer op zoek is naar beleving en die eisen stelt ten aanzien van maatschappelijk en ecologisch verantwoord ondernemen.
Toets
Voor dit plan is van belang dat er kansen liggen om de beleving van erfgoed te versterken. Daarnaast is van belang dat Oolde onderdeel uitmaakt van het routenetwerk van de gemeente Lochem. Het plan sluit daarmee aan bij de uitgangspunten van het recreatiebeleid van de gemeente.
In het Masterplan Oolde is een aantal ontwikkelingen beschreven. Daarvan worden alleen de herbestemming van het koetshuis en het verplaatsen van de voormalige koetsierswoning in dit bestemmingplan als nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt. Om inzicht te krijgen in de haalbaarheid van de andere beschreven ontwikkelingen, zoals de bouw van een bijgebouw in de vorm van een oranjerie en de natuurbegraafplaats, zijn deze ontwikkelingen volledigheidshalve wel meegenomen in de onderzoeken in het kader van de verschillende omgevingsaspecten die in dit hoofdstuk zijn beschreven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in kaart te brengen. Duidelijk moet zijn of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en hoe deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde 'stand stillbeginsel'.
Om inzicht te krijgen in de chemische samenstelling van de bodem en om duidelijkheid te krijgen over de vraag of de bodem geschikt is voor de beoogde locatie voor de nieuwe woning een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN5740. Het veldonderzoek is uitgevoerd conform de SIKB-protocollen 2001 en 2002. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 2 deel uit van dit plan.
Het onderzoek heeft tot doel om vast te stellen of er sprake is van een mogelijke verontreiniging van de bodem met stoffen die een belemmering kunnen vormen met het oog op de voorgenomen functies (horeca en wonen). Hoewel op basis van het vooronderzoek de locatie als 'onverdacht' kan worden beschouwd, is voor de onderzoeksstrategie uitgegaan van 'verdacht' omdat dit een beter inzicht geeft. Zintuigelijk zijn geen afwijkingen gevonden in de opgeboorde grond die wijzen op het voorkomen van potentiële verontreinigingen in de bodem.
In de bovengrond zijn voor beide locaties analytisch licht verhoogde gehalten aan lood vastgesteld. Hoewel deze niet eenduidig te verklaren zijn, deze zijn van dien aard dat deze geen verder onderzoek behoeven. Er zijn geen gehalten boven de achtergrondwaarden aangetroffen.
Daarnaast zijn in het grondwater licht verhoogde concentraties aan barium, cadmium, zink, koper aangetroffen. Daarnaast zijn een matig verhoogde concentratie aan cadmium en sterk verhoogde concentraties aan nikkel, kobalt en zink vastgesteld. Om een eenmalige verstoring uit te kunnen sluiten, zijn beide peilbuizen opnieuw bemonsterd. De verhoogde concentraties zijn daarin bevestigd.
Met betrekking tot de aangetroffen sterk verhoogde concentraties aan enkele zware metalen in het grondwater, is aangegeven dat dit te relateren valt aan de gedempte watergangen op de locatie. Gezien de diepte van het grondwater vormt dit geen belemmering voor de beoogde ontwikkelingen.
Het aspect bodem staat uitvoering van dit plan daarom niet in de weg.
De Erfgoedwet verplicht gemeenten om bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden, rekening te houden met de in de bodem aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit is in lijn met het Europese Verdrag van Malta.
Gemeente Lochem heeft in 2012 een archeologische waarden-/verwachtingenkaart op laten stellen (zie afbeelding 11). Bijna alle hoofdgebouwen van landgoederen en buitenplaatsen zijn opgenomen op de archeologische monumentenkaart of als waarneming. De archeologische verwachtingen zijn in het bestemmingsplan vertaald naar verschillende dubbelbestemmingen waarin is geregeld dat voor ruimtelijke ingrepen met een bepaald maximum oppervlak en diepte een onderzoeksplicht en een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden die de bodem verstoren.
Afbeelding 11: uitsnede archeologische verwachtingen en beleidskaart
Bron: https://www.lochem.nl/wonen-bouw-en-verbouw/meldingen-en-vergunningen/archeologie
De omgeving van het Huis Oolde is op de kaart aangeduid als categorie 3 (rood). De omgeving van het koetshuis en de moestuin zijn aangeduid als categorie 5. De locatie waar de nieuwe woning is geprojecteerd, is aangeduid als categorie 4 (stads- en dorpskernen).
Categorie 3: Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm -Mv is inventariserend archeologisch onderzoek verplicht (volgens Richtlijn Archeologisch Onderzoek).
Categorie 4: Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m² en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm –Mv is inventariserend archeologisch onderzoek verplicht (volgens Richtlijn Archeologisch Onderzoek).
Categorie 5: Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m² en de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm –Mv is inventariserend archeologisch onderzoek verplicht (volgens Richtlijn Archeologisch Onderzoek).
De archeologische beleidskaart is in het bestemmingsplan Buitengebied Lochem vertaald naar de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3, 4 en 5. De drempelwaarden voor archeologisch onderzoek en de vergunningplicht zijn conform de uitgangspunten uit de beleidskaart overgenomen. Aangezien aannemelijk is dat de genoemde drempelwaarden overschreden zullen worden, is in het kader van dit bestemmingsplan een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 3 deel uit van dit plan.
Uit het archeologisch bureauonderzoek blijkt dat op basis van de beschikbare landschappelijke en archeologische gegevens voor het gehele plangebied vanwege zowel de hoge en droge ligging als de bewoningsgeschiedenis een overwegend hoge tot zeer hoge archeologische verwachting geldt voor resten vanaf de vroege prehistorie tot en met de Late Middeleeuwen / Nieuwe Tijd. Binnen de delen waar nieuwe ingrepen zijn voorzien, zijn op basis van het historisch kaartmateriaal geen aanwijzingen voor eerdere bebouwing in de Late Middeleeuwen / Nieuwe Tijd. De deelgebieden kunnen door het historische gebruik wel al plaatselijk zijn verstoord; er kan echter niet worden uitgesloten dat er nog sprake is van (delen van) een archeologische vindplaats, al dan niet alleen nog bestaande uit diepe sporen in de onverstoorde ondergrond. Op basis van het historisch onderzoek wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren op de plaatsen waar ingrepen zullen plaatsvinden zoals bij de nieuw te bouwen woning. In eerste instantie wordt een verkennend booronderzoek geadviseerd. Dit bodemonderzoek heeft tot doel om de bodemopbouw in kaart te brengen en inzicht te krijgen in de mate van verstoring en de dikte van het eventuele esdek.
Daarnaast volgt uit het archeologisch onderzoek dat er mogelijk een risico bestaat op het aantreffen van Ontplofbare Oorlogsresten (OO). Met het oog op de voorziene bouwwerkzaamheden wordt aanbevolen om ook dit nader te onderzoeken. Tevens is het van belang om nader te onderzoeken of er, buiten de bekende oorlogsresten in de vorm van een voormalige V1-lanceerinstallatie, in de nabijheid nog sprake is geweest van andere installaties / loopgraven en in hoeverre deze worden bedreigd door de ingrepen.
Het is aan het bevoegd gezag (RCE en Gemeente Lochem) om een besluit te neme over het beëindigen c.q. het verder laten verlopen van het onderzoeksproces. Ook wanneer het bevoegd gezag mocht besluiten dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is en het onderzochte gebied wordt vrijgegeven, blijft de meldplicht archeologische toevalsvondst of waarneming van kracht. Dit betekent dat bij een toevalsvondst zo spoedig mogelijk melding dient te worden gedaan bij het bevoegd gezag.
Ter bescherming van de archeologische waarden in het plangebied zijn de relevante dubbelbestemmingen in dit plan overgenomen. Het aspect archeologie is daarmee voldoende geborgd en staat de uitvoering van dit plan niet in de weg.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Cultuurhistorie omvat vele aspecten zoals het archeologisch erfgoed, (archeologische) monumenten, landschappelijke elementen en structuren, stedenbouwkundige structuren en delen van de infrastructuur. Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is om het binnen een gebied aanwezige cultuurhistorische erfgoed te behouden.
Zoals hiervoor reeds beschreven is Landgoed Oolde aangewezen als 'beschermd complex historische buitenplaats' (monumentennummer 513112). Daarbinnen zijn het Huis Oolde (monumentnr. 513111) en de historische tuin- en parkaanleg (513113), een tuinvaas (513114), koetshuis met paardenstal en koetsierswoning (513115), de tuinmanswoning (513117) en het tuinhek (513116) naar de moestuin aangewezen als zelfstandige rijksmonumenten.
Blijkens de redengevende omschrijving is de Huis Oolde is van algemeen cultuur-, architectuur- en tuinhistorisch belang vanwege de:
In het kader van cultuurhistorie zijn de plannen voor het herbestemmen van het koetshuis relevant omdat dit gepaard gaat met bouwkundige ingrepen waarvoor een monumentenvergunning vereist is. Daarom zijn de plannen reeds in een vroegtijdig stadium voor een préadvies voorgelegd aan het Planoverleg. Hierin zijn naast de RCE en de erfgoedadviseur van de Provincie ook het Geldersch Genootschap en de gemeente vertegenwoordigd. Vanuit het Planoverleg is in beginsel positief geadviseerd met betrekking tot de voorgestelde herbestemming van het koetshuis tot ontvangstpaviljoen.
In het planoverleg van 4 juli 2023 is het Masterplan gepresenteerd en positief ontvangen. Naar aanleiding daarvan is geadviseerd om de vormgeving van de nieuwe woning te laten aansluiten bij de huidige bebouwing en taal van de buitenplaats en om niet terug te grijpen op de oorspronkelijke uitstraling van het chalet 'Klein Oolde'. Door afstemming ontstaat er samenhang en relatie met (de andere objecten op) de buitenplaats. Het pré-advies maakt als bijlage 4 deel uit van dit plan.
De locatie van het speelbos en de nieuwe locatie van de te verplaatsen voormalige (inpandige) koetsierswoning waren begin juli nog onderwerp van nader onderzoek. Op 12 september 2023 is daarop het voorstel voor de beoogde alternatieve locatie voor de woning voorgelegd aan het Planoverleg. De voorgestelde locatie bevindt zich ten westen van de moestuin, achter de bestaande bebouwing die daar aanwezig is. Het planoverleg heeft laten weten positief te staan tegenover de voorgestelde locatie. Deze locatie heeft voldoende afstand tot het koetshuis en valt binnen de contour van de velden. Geadviseerd is om de nieuwe woning haaks op de Ooldselaan te plaatsen, zodat deze aansluit bij de moestuinen. Het pré-advies van 12 september jl. maakt eveneens als bijlage 5 deel uit van dit plan. De vormgeving van de nieuwe woning wordt nader uitgewerkt in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning.
In het kader van dit bestemmingsplan is van belang dat de cultuurhistorische waarden worden gerespecteerd en versterkt. De voorgestelde locatie en oriëntatie van de vervangende woning zijn vastgelegd in de verbeelding en planregels van dit plan.
Bij de verdere uitwerking van de plannen zullen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de Provincie en het Geldersch Genootschap opnieuw om advies worden gevraagd.
Het aspect cultuurhistorie staat niet in de weg aan de uitvoering van dit plan.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen. Zendmasten voor telecommunicatie zijn eveneens niet aanwezig. Onderzoek naar elektromagnetische velden is niet nodig.
Voor bestemmingsplannen is wet- en regelgeving over veiligheidsrisico's aan de orde. Dit kunnen risico's zijn die zware bedrijven kunnen veroorzaken, maar ook door transport van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water en door buisleidingen). Kwetsbare bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen, moeten voldoende afstand houden tot dergelijke bedrijven en transportroutes. Ook kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid gewenst zijn. De normen en richtlijnen voor risico's komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op basis van de gegevens van de Atlas Leefomgeving met betrekking tot een 'veilige omgeving' (zie afbeelding 12) is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en om het plangebied. De locatie ligt niet aan een route gevaarlijke stoffen. Evenmin zijn er bedrijven in de directe omgeving die vallen onder het Besluit externe veiligheid. Er ligt geen hoogspanningsleiding in de omgeving van de locatie. Risicobedrijven, wegen, waterwegen en spoorwegen bevinden zich niet in het plangebied.
Afbeelding 12: uitsnede kaart 'veilige leefomgeving' Buisleidingen, PR contouren Buisleiding, Aandachtsgebieden Buisleiding
Bron: www.atlasleefomgeving.nl
Uit de risicokaart blijkt dat in de ruime omgeving van Oolde slechts 3 relevante objecten aanwezig zijn:
Met betrekking tot de buisleidingen geldt dat in deze leidingen aardgas onder hoge druk wordt getransporteerd. Deze hebben een doorsnede vanaf 50mm en een druk van meer dan 16Bar. De kortste afstand tussen het plangebied en de buisleiding bedraagt meer dan 250m. De leidingen A-588, A-506, A-549 en A-662 zijn vanwege de grote afstand tussen het plangebied en de leidingen niet relevant in het kader van externe veiligheid.
Het plan voorziet in het verplaatsen / bouwen van een woning en het herbestemmen van het als woning bestemde koetshuis als ontvangstruimte met horeca en drie B&B-kamers. Op grond van artikel 1 sub b Bevi zijn zowel de woning als het koetshuis aan te merken als 'beperkt kwetsbare objecten'. Aangezien het landgoed in de 1% letaalzone van de nabijgelegen aardgasleiding ligt en het Koetshuis en de nieuwe woning moeten worden gezien als een 'beperkt kwetsbaar object' zijn de Omgevingsdienst Achterhoek en de VNOG om advies gevraagd. De Omgevingsdienst heeft geadviseerd om een beperkte verantwoording van het groepsrisico op te nemen door nader in te gaan op de beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Toetsingskader
In het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn veiligheidsafstanden en risiconormen opgenomen ten opzichte van (beperkt) kwetsbare objecten. Deze afstanden zijn vastgesteld voor onder meer opslagtanks met propaan / propeen, aardgastankstations en gasdrukmeet- en regelstations. Voor windturbines geldt het plaatsgebonden risico als risiconorm.
De Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-stations is van toepassing bij een besluit ten aanzien van een LPG-tankstation dat onder de werking van het Bevi valt en waarbij er (meer) personen in de omgeving van een LPG-tankstation aanwezig kunnen zijn. Bij de beoordeling van de risico's staan de effecten van bepaalde ongevalsscenario's centraal. De Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik zijn veiligheidszones (A-, B- of C-zone) vastgesteld voor de opslag van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Binnen de veiligheidszones wordt de aanwezigheid van activiteiten uitgesloten. In het Vuurwerkbesluit ten slotte zijn veiligheidsafstanden opgenomen voor de opslag van consumentenvuurwerk en professioneel vuurwerk. Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour van een risicobron.
Beperkte verantwoording groepsrisico
Zoals aangegeven ligt het plangebied gedeeltelijk binnen de 1% letaliteitszone c.q. het invloedsgebied van buisleiding A-523 en A-529. Omdat het plangebied in het invloedsgebied van twee hogedruk aardgasleidingen ligt, moet het groepsrisico beperkt verantwoord worden. Voor de verantwoording is onder andere gebruik gemaakt van de Scenariokaarten Externe Veiligheid (Scenariokaarten EV). Ten aanzien van de onderwerpen beheersbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) op 12 april 2024 advies (kenmerk: 24-68170/24-093181/MB/JF) uitgebracht. Dit advies is verwerkt in de groepsrisicoverantwoording.
De verantwoording van het groepsrisico bestaat uit de volgende onderdelen:
Onderbouwing beperkte verantwoording groepsrisico
Voor buisleidingen geldt dat het groepsrisico enkel beperkt verantwoord hoeft te worden indien het plangebied buiten de 100% letaliteitscontour ligt, het groepsrisico kleiner is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde of als het groepsrisico met niet meer dan 10% toeneemt en onder de oriëntatiewaarde blijft. Er is vastgesteld dat het plangebied buiten de 100% letaliteitscontour van de relevante buisleidingen ligt. Gezien de voorgenomen ontwikkelingen en de opzet van het omliggende (dunbevolkte) gebied zal het groepsrisico met niet meer dan 10% toenemen en onder de oriëntatiewaarde blijven. Conform artikel 12 Bevb kan daarom worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.
Omdat het groepsrisico voor de verschillende risicobronnen enkel beperkt verantwoord hoeft te worden, wordt hieronder enkel ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
De mogelijkheden met betrekking tot de rampenbestrijding en zelfredzaamheid zijn afhankelijk van de maatgevende scenario's die zich voor kunnen doen bij een incident. Voor buisleidingen is dat een fakkelbrand.
Beschrijving relevant ongevalsscenario
Fakkelbrand (buisleidingen)
Vanwege (graaf) werkzaamheden kan een breuk ontstaan in een hogedruk aardgasleiding. Het aardgas stroomt onder hoge druk uit. Het brandbare gas ontsteekt waardoor een fakkelbrand optreedt. De effecten van een fakkelbrand zijn hoge warmtestraling en rook. Afhankelijk van de afstand tot het ongeval en de bescherming van bijvoorbeeld gebouwen komen mensen te overlijden of raken ze gewond: van zeer zwaargewond tot lichtgewond. De schade aan objecten varieert van onherstelbare schade tot lichte schade. De effectafstanden zijn van toepassing vanaf elke willekeurig positie van de ondergrondse buisleiding. Een directe ontsteking van het uitstromende gas treedt op door statische of kinetische energie. Direct na de breuk is het uitstroomdebiet en daarmee de omvang van de fakkelbrand het grootst. De eerste fase is berekend over de eerste 20 seconden na de breuk. Het uitstroomdebiet loopt binnen enkele minuten na de breuk terug totdat een stabiel uitstroomdebiet wordt bereikt. Dit stabiele uitstroomdebiet blijft aanwezig totdat de leidingbeheerder het getroffen leidingdeel met afsluiters inblokt. Na het inblokken blijft de fakkel branden totdat de druk in de leiding gelijk is aan de omgevingsdruk.
Mogelijkheden voor de rampenbestrijding
In geval van een fakkelbrand zal de bestrijding vooral gericht zijn op het beperken van de warmtestralingseffecten op nabijgelegen gebouwen totdat de gastoevoer is gesloten door de leidingbeheerder.
Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen
De VNOG geeft in haar advies aan dat de realisatie van het plan geen invloed heeft op de bereikbaarheid van het plangebied. In het geval van een calamiteit kunnen hulpdiensten de locatie goed bereiken en zich opstellen. Uit de operationele informatie van de VNOG blijkt dat de huidige bluswatervoorzieningen in de omgeving van het plangebied beperkt zijn. De VNOG geeft daarom aan dat een dat een bluswatervoorziening bij een bouwwerk moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit (per 1 januari 2024 Besluit bouwwerken leefomgeving, Bbl).
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid
Voor personen buiten is het handelingsperspectief om te vluchten (uit het zicht van de brand en onder dekking van objecten zoals muren. Indien er schuilmogelijkheden aanwezig zijn, is dekking zoeken of een schuilplaats binnengaan een goed handelingsperspectief. Voor personen binnen, dichtbij de bron (daar waar gebouwen ontbranden), is het handelingsperspectief ontruimen en vluchten. Voor personen binnen, op grotere afstand van de bron (daar waar gebouwen niet ontbranden), is het handelingsperspectief binnenblijven. Zie voor een overzicht van de handelingsperspectieven onderstaande afbeelding 13.
Afbeelding 13: handelingsperspectief bij een fakkelbrand
Bron: Scenariokaarten EV, https://scenarioboeken.nipv.nl/externe-veiligheid/
Informatievoorziening bewoners
Om de zelfredzaamheid te vergroten is het belangrijk dat personen in het geval van een calamiteit worden gewaarschuwd. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van NL-alert. Personen dienen echter zelf het initiatief te nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden zijn voor zelfredzaamheid.
Aanbevelingen veiligheidsregio
De VNOG doet in zijn advies de volgende aanbevelingen:
Het aspect veiligheid staat niet in de weg aan de uitvoering van dit plan.
De bescherming van natuur in Nederland is op te delen in gebieds- en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming - Natura 2000
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet is het verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Het plangebied ligt op ruime afstand tot Natura 2000-gebieden (zie afbeelding 14). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Rijntakken) ligt op meer dan 10 kilometer. Vanwege de ruime afstand kunnen significant negatieve effecten op voorhand worden uitgesloten. De enige factor die op grotere afstand werkzaam is en op basis van zijn reikwijdte van invloed kan zijn, betreft stikstofdepositie. De restauratie en het gebruik van het koetshuis en het bouwen en gebruiken van een woning kan uitstoot van stikstof tot gevolg hebben, met name vanwege de inzet van bouwmaterieel en de extra verkeersbewegingen in de gebruiksfase. Door middel van een Aerius-berekening zijn deze eventuele gevolgen inzichtelijk gemaakt. De notitie met uitgangspunten en de bijbehorende berekeningen maken als bijlagen 6, 7 en 8 deel uit van dit plan. Aangezien er nog geen concreet bouwplan is, is voor de Aerius-berekening een 'worst case scenario' aangehouden. Uit de berekening blijkt dat ook dan geen sprake is van een toename van stikstof depositie op Natura 2000-gebieden.
Afbeelding 14: uitsnede kaart Natura 2000-gebieden, het plangebied is aangegeven met een zwarte stip
Bron: https://www.natura2000.nl/gebieden/overijssel
Gebiedsbescherming - Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN (nee, tenzij-beginsel). Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als Natuurnetwerk Nederland niet verankerd in de Wet natuurbescherming, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van de Provincie. In Gelderland wordt het NNN het Gelders Natuurnetwerk (GNN) genoemd.
Het parkbos op Oolde is aangewezen als onderdeel van het GNN (zie paragraaf 3.2.2). Het koetshuis en de locatie van de vervangende nieuwe woning liggen beide buiten de grenzen van het GNN zodat een beoordeling van de effecten van deze ontwikkelingen op de kernkwaliteiten in beginsel niet aan de orde is.
Soortenbescherming
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming bepalend. Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten. Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.
In het kader van de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet Natuurbescherming is een quickscan Wet
natuurbescherming uitgevoerd naar de aanwezigheid en de effecten van het plan voor beschermde
soorten. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 9 deel uit van dit plan.
De informatie voor de QuickScan is zowel via een literatuuronderzoek als door middel van een gericht veldonderzoek verzameld. Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat het koetshuis en de directe omgeving daarvan habitat vormt voor de soorten huismus, steenuil en vleermuizen. Afhankelijk van de vraag welke en hoeveel groenstructuren verwijderd moeten worden om de plannen te kunnen realiseren, dient ook nader onderzoek te worden uitgevoerd naar kleine marterachtigen en kamsalamander.
Daarnaast moet bij werkzaamheden rekening worden gehouden met broedvogels. Sloopactiviteiten en andere werkzaamheden dienen bij voorkeur buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd of ruim voor aanvang van het broedseizoen te worden gestart om overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb te voorkomen. Voorts dient in het kader van de zorgplicht rekening te worden gehouden met minder mobiele soorten, zoals amfibieën en egels. De werkwijze zal in een ecologisch werkprotocol worden vastgelegd.
Concluderend kan worden gesteld dat voorafgaand aan de geplande restauratie van het Koetshuis en de nieuwbouw van een woning nader onderzoek moet worden uitgevoerd naar huismus, steenuil en gebouwbewonende vleermuizen om vast te stellen in hoeverre deze soorten voorkomen binnen de invloedsfeer van de betreffende activiteiten. Indien negatieve effecten op deze soort(en) niet voorkomen kunnen worden, dient een ontheffing te worden aangevraagd in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook bij ingrepen in de bosschages binnen het plangebied is er een risico op negatieve effecten op roofvogels, kleine marterachtigen, eekhoorn en de kamsalamander. Ook kunnen deze werkzaamheden een negatief effect hebben op de foerageermogelijkheden voor vleermuizen. Indien negatieve effecten op deze soorten niet voorkomen kunnen worden, is ook voor deze soorten aanvullend onderzoek noodzakelijk. Ten slotte is een ontheffing noodzakelijk indien er onvoldoende afstand tot de dassenburcht kan worden gehouden.
Het benodigde nader onderzoek zal in de loop van 2024 worden uitgevoerd. De verwachting is echter dat door het treffen van maatregelen, behoud van voldoende leefgebied binnen het landgoed en de geringe omvang van de plannen en de beoogde fasering komt de gunstige staat van instandhouding van aanwezige en te verwachten beschermde soorten niet in het geding komt.
Volledigheidshalve wordt nog opgemerkt dat bij werkzaamheden en activiteiten altijd rekening dient te worden gehouden met broedvogels. Overtreding van de verbodsbepalingen kan worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren of ruim voor het broedseizoen te starten met werkzaamheden. Bezette nesten mogen namelijk niet worden verstoord; ontheffing is niet mogelijk.
Ten behoeve van het plan zullen geen bomen zullen worden gekapt, zodat de bepalingen uit Hoofdstuk 4 Wnb (houtopstanden) buiten beschouwing kunnen worden gelaten.
Het aspect ecologie staat daarmee niet in de weg aan de uitvoering van het plan.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen in het kader van de ruimtelijke ordening zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidbelaste object. De Wet Geluidhinder kent daarom geluidgevoelige bestemmingen, zoals wonen, zorg en onderwijs.
In het kader van dit bestemmingsplan is uitsluitend het aspect wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen en spoorlijnen aanwezig. De Wet geluidhinder (Wgh) kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarden worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidgevoelige bestemmingen niet toegestaan.
Met het oog op het verplaatsen van de woonbestemming uit het koetshuis naar een andere locatie binnen de buitenplaats, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Ooldselaan. Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ter plaatse van de beoogde locatie voor de nieuwe woning de voorkeurgrenswaarde niet overschrijdt. De resultaten van het onderzoek maken als bijlage 10 deel uit van dit plan.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In het plangebied lopen geen ruimtelijk relevante kabels en leidingen waarmee rekening gehouden moet worden.
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moeten worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het begrip 'in betekenende mate' is verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM).
Bij toepassing van NIBM is artikel 2 van het Besluit NIBM relevant. Dat artikel geeft aan dat aannemelijk gemaakt moet worden, dat de toename van de fijnstof en stikstofdioxide niet de 3% grens overschrijdt. Als aannemelijk is dat de grens niet wordt overschreden, dan is het project NIBM. Het hoeft dus niet tot in detail te worden aangetoond.
De Regeling NIBM geeft verder nog categorieën van gevallen en getalsmatige grenzen waarbinnen een project altijd NIBM is, ongeacht de bijdrage ervan op de concentraties. Voor dergelijke gevallen mag er zonder meer van worden uitgegaan dat de bijdrage van het project NIBM is. Voor woningbouwlocaties is de grens minder dan 1.500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg. De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
In het verlengde van een goede ruimtelijke ordening, gebaseerd op de Wet milieubeheer, is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Dit besluit is gericht op functies voor gevoelige groepen voor langdurig verblijf. Hierbij kan worden gedacht aan zorginstellingen, kinderopvang, scholen en bejaardentehuizen. Deze functies mogen niet worden gerealiseerd in gebieden met overschrijdingen van de wettelijke grenswaarden ten gevolge van provinciale wegen en rijkswegen.
In dit geval is geen sprake van een plan waar een gevoelige bestemming in de zin van het Besluit gevoelige bestemmingen mogelijk wordt gemaakt. Toetsing aan dit besluit hoeft niet plaats te vinden.
Toetsing aan grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) is gezien het voorgaande evenmin noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt hierna kort ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied, in relatie tot de geldende grenswaarden.
Uit de Atlas voor de leefomgeving (peiljaar 2020, bron: www.atlasleefomgeving.nl) blijkt dat de achtergrondconcentratie stikstofdioxide/NO2 (10 µg/m³) en fijnstof / PM10 (7 µg/m³) zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m3 bevinden. De concentratie zeer fijnstof / PM2,5 (8 µg/m³) bevindt zich eveneens beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 25 µg/m³. Aan de grenswaarden wordt in het plangebied ruimschoots voldaan. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de vastgestelde waarden wel hoger liggen dan de WHO-advieswaarden die in 2021 zijn vastgesteld.
Met hulp van de NIBM-tool is een inschatting gemaakt om te bepalen in hoeverre de met dit plan beoogde ontwikkelingen in betekenende mate bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Daartoe is aan de hand van de CROW uitgave Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen (381) een inschatting gemaakt van de verwachte aantallen verkeersbewegingen.
Een 2* hotel in niet stedelijk gebied en buitengebied genereert per 10 kamers ten minste 15,3 verkeersbewegingen per dag. Het plan voorziet echter maar in de realisatie van 3 kamers; zodoende wordt dit aantal gehalveerd om een meer realistisch beeld te krijgen. De verkeersgeneratie van de B&B kamers bedraagt daarmee 7,7 verkeersbewegingen per dag.
Voor een restaurant zijn geen gegevens of kentallen voor verkeersgeneratie. Daarom is een aanname gedaan op basis van de kentallen voor het parkeren. Voor het restaurant dienen minimaal 14 parkeerplekken per 100m² BVO te worden gerealiseerd. Gelet op de ligging en de openingstijden is aannemelijk dat deze per etmaal 2x bezet worden. Dit maal 2 bewegingen levert een cijfer op van 13*4= 56 per 100m² BVO, is totaal 185 verkeersbewegingen per dag voor de horeca.
De te verplaatsen woning (vrijstaand koop in buitengebied) genereert volgens de kentallen van het CROW 7,8-8,6 verkeersbewegingen per dag. Aangezien dit feitelijk een verplaatsing van een bestaande woning betreft, leidt het verplaatsen van de woning niet tot extra verkeersbewegingen ten opzichte van de bestaande situatie.
De totale extra verkeersgeneratie bedraagt daarmee 185+9= 194. In de NIBM-tool is als worst case benadering 300 extra voertuigen ingevoerd (zie afbeelding 15). Ook bij die invoer leidt het plan niet in betekenende mate tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Afbeelding 15: invoer NIBM-tool
Bron: https://www.infomil.nl/onderwerpen/lucht-water/luchtkwaliteit/slag/hulpmiddelen/nibm-tool/
Het aspect luchtkwaliteit staat uitvoering van het plan niet in de weg.
Goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar; dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieu belastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals wonen). De VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' (editie 2009) is een hulpmiddel voor milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. Met milieuzonering kan ervoor worden gezorgd dat nieuwe bedrijven op een verantwoorde afstand van gevoelige bedrijven worden gesitueerd en vice versa. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Voor een beoordeling van de vraag in hoeverre de herbestemming van het koetshuis tot ontvangstpaviljoen met horeca en 3 B&B kamers en het verplaatsen van de koetsierswoning gevolgen heeft voor omliggende woningen en bedrijven is onderzocht welke bedrijven in de omgeving liggen en is aan de hand van algemene richtafstanden een inschatting gemaakt van de milieucontouren. De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteiten zoals die worden nagestreefd voor gebieden die zijn ingericht volgens het principe van functiescheiding. In het plangebied is sprake van 'rustig buitengebied'.
Sinds 1 januari 2007 is de Wet Geurhinder en Veehouderij in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen dieren met en zonder geuremissiefactor. Melkkoeien vallen daarbij in de categorie dieren zonder geuremissiefactor. De beoordeling of sprake is van geurhinder voor deze dieren bestaat bij geurgevoelige objecten (zoals woningen) uit een toetsing aan de voorgeschreven minimum afstanden. De minimaal in acht te nemen afstand tussen een geurgevoelig object en het emissiepunt (buitenzijde stal of uiterste grens van het bouwvlak) bedraagt buiten de bebouwde kom 50m. Voor alle agrarische bedrijven geldt dat de afstand tussen het plangebied en deze bedrijven meer dan m 50m bedraagt zodat in ieder geval voldaan kan worden aan de bepalingen uit de Wgv.
Ook in het Activiteitenbesluit milieubeheer zijn in hoofdstuk 3 geurvoorschriften opgenomen om geurhinder van landbouwactiviteiten te voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau te beperken. In artikel 3.46 Activiteitenbesluit is bepaald dat het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen (mest) buiten de bebouwde kom op ten minste 50m afstand tot een geurgevoelig object dat buiten de bebouwde kom is gelegen. Ook hier kan aan worden gedaan. Zodoende kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de te verplaatsen woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Mogelijke uitzondering hierop vormt het intensieve veehouderijbedrijf aan de Deventerweg 98. Om hier een goede beoordeling van te kunnen maken, is de Omgevingsdienst Achterhoek om advies gevraagd. Op voorhand kan hierover echter worden opgemerkt dat de afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de beoogde locatie van de vervangende woning circa 650m bedraagt. De bestaande afstand tussen de woonbestemming van het koetshuis en het agrarisch bouwvlak bedraagt circa 680m. De afstand neemt dus met slechts 30m af; het is daarmee aannemelijk dat ter plaatse van de beoogde nieuwe locatie voor de woning sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. In de omgeving van het plangebied zijn de volgende veehouderijbedrijven gevestigd:
Adres | Afstand tot het plangebied in m | Vaste afstand in m (artikel 3 lid 2 Wet geurhinder en veehouderij) | Vergunde geuremissie in Odour Units/s |
Bieldersteeg 11 | 1100 | nee | 4.080 |
Blauwhand 11 | 830 | nee | 13.720 |
Broekdijk 1 | 560 | ja | 0 |
Broekdijk 3 | 490 | ja | 280 |
Broekdijk 7 | 515 | ja | 78 |
Deventerweg 83 | 660 | nee | 7.521 |
Deventerweg 85 | 970 | ja | 0 |
Deventerweg 94 | 500 | ja | 0 |
Deventerweg 98 | 690 | nee | 33.958,8 |
Fleerhof 3 | 530 | ja | 0 |
Lendenweg 5 | 910 | ja | 195 |
Lendenweg 6 | 1100 | ja | 237,6 |
Lendenweg 7 | 1400 | ja | 640 |
Lendenweg 8 | 1100 | ja | 0 |
Ooldselaan 9 | 130 | ja | 0 |
Ooldselaan 16 | 310 | ja | 47 |
Oude Deventerweg 4 | 710 | ja | 38 |
Possenweg 3 | 1400 | nee | 51.500 |
Sekmaatsteeg 6 (gestopt) | 310 | ja | 0 |
Sportparkweg 20 | 1200 | ja | 0 |
Om inzicht te krijgen in de milieusituatie van de bestaande bedrijven en de vraag in hoeverre er sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning heeft de gemeente advies gevraagd aan de Omgevingsdienst. Hieruit blijkt dat een groot deel van de veehouderijen geen of een zeer lage geuremissie heeft. De lage emissie in combinatie met de afstand tot het plangebied maakt dat de geuremissie van bedrijven met een (vergunde) geuremissie tot 700 Odour Units verwaarloosbaar is. Er blijven daardoor 5 bedrijven over met een relevante geuremissie. Voor deze bedrijven is een rekenkundige beoordeling uitgevoerd aan de hand van het programma V-stacks en de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 van het bestuurlijk platform Omgevingsrecht. Hieruit volgen de volgende grenswaarden:
% geurgehinderden | Geurbelasting in concentratiegebied | |
Voorgrond | Achtergrond | |
12% (woonkern) | 5 OU/m³ | 10 OU/m³ |
20% (buitengebied) | 10 OU/m³ | 20 OUm/³ |
Deventerweg 98 - Laren
Voor dit bedrijf is op 23 januari 2020 een vergunning verleend voor het houden van:
De geuremissie is als volgt berekend:
Deventerweg 83 - Laren
Voor dit bedrijf is op 6 april 2022 vergunning verleend voor het houden van:
De geuremissie is als volgt berekend:
Blauwhand 11 - Laren
Voor dit bedrijf is op 21 september 2023 vergunning verleend voor:
Voor vleeseenden is een geuremissie vastgesteld van 0,49 per dier. Uitgaande van maximaal 12.000+16.000 vleeseenden bedraagt de totaal vergunde geuremissie 13.720 OU/m³.
Bieldersteeg 11 - Laren
Voor dit bedrijf is op 20 januari 2020 een vergunning verleend voor:
Op 8 december 2021 is een aanvraag ingediend voor een nieuwe bezetting zonder nertsen en met 27.750 legkippen met uitloop. Deze aanvraag is nog in behandeling. Ondanks dat nog geen vergunning is verleend, is voor de geurberekenig zekerheidshalve wel uitgegaan van de aangevraagde situatie.
De geuremissie is als volgt berekend:
Possenweg 3 - Laren
Voor dit bedrijf is op 9 maart 2017 vergunning verleend voor:
De geuremissie is als volgt berekend:
Beoordeling
Hieruit blijkt dat een groot deel van de veehouderijen geen of een zeer lage geuremissie heeft. De lage emissie in combinatie met de afstand tot het plangebied maakt dat de geuremissie van bedrijven met een (vergunde) geuremissie tot 700 Odour Units verwaarloosbaar is. Er blijven daardoor 5 bedrijven over met een relevante geuremissie.
Uit de berekening blijkt dat de geurbelasting van de betreffende bedrijven op de relevante geurgevoelige objecten binnen het plangebied maximaal 2,5 OU/m³ bedraagt. De berekening maakt als bijlage 11 deel uit van dit plan. Deze belasting is lager dan de richtwaarden uit de Handreiking veehouderij en volksgezondheid 2.0 van het bestuurlijk platform Omgevingsrecht van 10 OU/m³ (voorgrond) en 20 OU/m³ (achtergrond). De achtergrondbelasting ter plaatse van de nieuwe woning is 3,0OU/m³. Daarmee staat vast dat ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Andersom zou het verplaatsen van de woonbestemming ook kunnen leiden tot belemmeringen in de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. In verband hiermee kan allereerst worden opgemerkt dat het Koetshuis inclusief B&B kamers in de nieuwe situatie geen woon- of verblijfsfunctie meer hebben en daarmee op grond van de jurisprudentie niet meer wordt aangemerkt als geurgevoelige functie, zie onder meer de uitspraak van de ABRvS 11 januari 2012 ECLI:NL:RVS:2012:Bv0553 waaruit volgt dat recreatief nachtverblijf niet als geurgevoelige functie wordt aangemerkt.
De te verplaatsen woning komt dichter bij de bedrijven aan de Deventerweg en de Ooldselaan 9 te liggen. Voor deze bedrijven en ook voor de overige veehouderijbedrijven in het omgeving van het plangebied, geldt dat in de omgeving van reeds bestaande woningen aanwezig zijn die op een kortere afstand van deze bedrijven liggen. De bestaande woningen zijn maatgevend voor de milieusituatie, zodat het verplaatsen van de woning geen nieuwe of extra belemmeringen meebrengt in de bedrijfsvoering van deze bedrijven.
Voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten dan het huisvesten van dieren gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf groter is dan 100m, staat vast dat ook hieraan kan worden voldaan.
Het aspect geur in relatie tot het aspect veehouderij en overige agrarische bedrijfsactiviteiten staat uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Overige bedrijven
In de directe omgeving van het plangebied c.q. de te verplaatsen woning is slechts één ander bedrijf gevestigd. Dit is het als ambachtelijk bedrijf aangeduide bedrijf aan de Ooldselaan 14 (SBI-code 65 banken en verzekeringsbedrijven). Dit bedrijf heeft een grootste hindercontour 10m in verband met geluid. De afstand tussen het plangebied c.q. de te verplaatsen woning is meer dan 10m zodat vaststaat dat het verplaatsen van de woning geen belemmering vormt voor de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten. Andersom geldt dat ter plaatse van de woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en geen hinder wordt ondervonden van het betreffende bedrijf.
Horecafunctie koetshuis
Met betrekking tot het beoogde nieuwe gebruik van het koetshuis kan worden opgemerkt dat dergelijk gebruik kan worden aangemerkt als een inrichting met SBI-code 563.2 (discotheken, muziekcafés) met een grootste hindercontour van 30m ivm geluid. De omgeving van het plangebied is te typeren als 'rustig buitengebied'. Alle woningen liggen op een afstand van meer dan 30m tot het koetshuis en het bijbehorende terras. In beginsel kunnen daardoor de beoogde bestemmingen (Horeca en Wonen) daarom zonder nader onderzoek worden toegekend. Hoewel in relatie tot het koetshuis wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG voor horeca inrichtingen, is in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' echter aanvullend onderzocht in hoeverre deze activiteiten kunnen plaatsvinden binnen de kaders van de Wet milieubeheer en het bijbehorende Activiteitenbesluit milieubeheer. Het onderzoek maakt als bijlage 12 deel uit van dit plan.
Het toetsingskader voor de horeca-activiteiten is opgenomen in de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Horecabedrijven waar muziek ten gehore wordt gebracht, zijn in artikel 1.11 van het Activiteitenbesluit aangewezen als inrichtingen die een akoestisch onderzoek moeten bijvoegen als zij een melding doen. Naast de in het besluit opgenomen standaardwaarden biedt het Activiteitenbesluit een aantal mogelijkheden voor maatwerk, bijvoorbeeld door voorzieningen en gedragsregels vast te stellen om te bereiken dat er aan de geluidsnormen wordt voldaan. Daarbij kan worden gedacht aan het dichthouden van ramen en deuren en het aanbrengen van geluidsbegrenzers bij muziekgeluid.
De waarden waar op grond van het Activiteitenbesluit aan moet worden voldaan ter plaatse van de gevel van een geluidgevoelig gebouw, zoals een woning, zijn als volgt:
Voor piekbelasting gelden de volgende waarden:
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is daarom de geluiduitstraling van het koetshuis, het terras en de parkeerplaats berekend op basis van de representatieve bedrijfssituatie en (akoestische) ervaringscijfers van vergelijkbare inrichtingen. Daarbij is vastgesteld dat bij een gemiddelde bezetting met 100 personen gedurende de dagperiode (7-19u), een gemiddelde bezetting met 40 personen in de avondperiode (19-23u) en een gemiddelde bezetting met 40 personen gedurende de nachtperiode (23-02.00u) de geluidbelasting onder de waarden uit het Activiteitenbesluit blijft.
Met betrekking tot muziekgeluid geldt dat het dak maatgevend is voor de geluidemissie richting de omgeving. Indien het dak alleen thermisch wordt geïsoleerd (minerale wol aan de binnenzijde) is in de nachtperiode muziek mogelijk tot een geluidniveau van 80dB(A). Bij hogere geluidniveaus is sprake van 'hoorbaarheid' bij de dichtstbij gelezen woning (de niet te bouwen woning bij de moestuin) en dient een 'toeslag' van 10dB(A) te worden toegepast. Dit leidt tot een overschrijding van de grenswaarden zodat (versterkte) muziek zonder extra geluidisolerende maatregelen in de nachtperiode niet mogelijk is. Door extra (geluids)isolerende maatregelen te treffen, zijn hogere muziekgeluidsniveaus mogelijk.
Voor het parkeerplaats geldt dat een minimale afstand van ten minste 25m tot een woning moet worden aangehouden. In dat geval bedragen de maximale geluidniveaus (piekgeluiden) ten gevolge van het gebruik van de parkeerplaats (dichtslaan van portieren, starten en optrekken van auto's) ter plaatse van de dichtstbijzijnde woning (de nieuwe woning), ten hoogste 60dB(A). De langtijdbeoordelingsniveaus ten gevolge van het gebruik van de parkeerplaats (parkeerbewegingen) bedragen in dat geval 45dB(A) ter plaatse van een woning. Hier kan aan worden voldaan.
Op de Ooldselaan gaat het verkeer direct op in het heersende verkeersbeeld. Gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (zie paragraaf 4.6) waaruit blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer onder de voorkeurgrenswaarde van 48dB(A) blijft, kan worden geconcludeerd dat de geluidsbelasting ook lager is dan de 50dB(A) die op grond van de Wet milieubeheer als grenswaarde geldt. Indirecte hinder is daarom verder buiten beschouwing gelaten.
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het voorgenomen gebruik van het koetshuis met bijbehorende voorzieningen zoals een terras en een parkeerplaats, mits de bovenstaande uitgangspunten in acht worden genomen, niet zullen leiden tot overschrijding van de standaardwaarden van het Activiteitenbesluit. Voor zover nodig kunnen bovendien maatwerkvoorschriften worden opgelegd. Daarmee staat vast dat ter plaatse van de omliggende bestaande én nieuwe woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat uitvoering van het plan niet in de weg.
De milieueffectrapportage (hierna: m.e.r.) is bedoeld om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport (m.e.r.) of m.e.r.- beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die (aanzienlijke) nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Dit betekent dat de plannen of activiteiten ook een bepaalde omvang moeten hebben om m.e.r.-(beoordelings)plichtig te zijn. Aan de hand van de in het Besluit milieueffectrapportage omschreven m.e.r.-plichtige activiteiten met de bijbehorende drempelwaarden, kan worden bepaald of een project m.e.r.-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) is.
De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang ook belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Om te voorkomen dat er bij projecten met een kleinere omvang belangrijke milieugevolgen over het hoofd worden gezien is het voor alle projecten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden liggen verplicht om vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.- beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of wanneer het gaat om een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer betreft.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft een functieverandering van wonen naar horeca met een BVO van 380m² en het verplaatsen van een woning. De ontwikkeling is naar aard en omvang beperkt en ten opzichte van de huidige situatie is geen sprake van een grote wijziging van de mate van verstedelijking. Er is zodoende geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' zoals bedoeld in categorie D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r., waardoor het opstellen van een aanmeldnotitie m.e.r. achterwege kan blijven.
In aansluiting daarop kan worden opgemerkt dat in het Besluit m.e.r. geen ondergrens is opgenomen voor het opstellen van een vormvrije m.e.r. beoordeling. Wel moet sprake zijn van een stedelijk ontwikkelingsproject. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van dit bestemmingsplan blijkt dat het plan nauwelijks impact op zijn omgeving heeft. Zodoende is aannemelijk dat het plan geen aanzienlijke milieugevolgen tot gevolg zal hebben. Een uitgebreide mer-beoordelingsnotitie is achterwege gelaten.
Uit artikel 3.1.1 Bro volgt dat water vanaf het begin moet worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een watertoets heeft als doel water als ordenend element vroegtijdig te betrekken bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De Europese Kaderrichtlijn Water heeft goed functionerende watersystemen en duurzaam watergebruik tot doel. In het algemeen is de Kaderrichtlijn gericht op de beschikbaarheid van voldoende oppervlaktewater en grondwater van goede kwaliteit voor een duurzaam en evenwichtig gebruik. Daarbij staan stroomgebieden centraal. De doelstellingen voor oppervlaktewater en grondwater vormen de basis. Het accent ligt op de kwaliteit en het ecologisch functioneren van water. De Kaderrichtlijn bepaalt dat in 2015 een goede oppervlakte- en grondwatertoestand moet zijn bereikt in alle Europese wateren. Dit beleid is op Rijksniveau verder uitgewerkt in het Nationaal Waterplan.
In het Nationaal Waterplan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de bijbehorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid beschreven. Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water, de Richtlijn Overstromingsrisico's en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Tevens vormt het Nationaal Waterplan het kader voor de regionale waterplannen en beheerplannen.
Het Nationaal Waterplan is uitgewerkt in het Nationaal Programma Water (2022- 2027). Hierin zijn de opgaven op het gebied van water vastgelegd. Er liggen opgaven op het gebied van klimaatverandering, het bieden van bescherming tegen overstromingen en een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte en de zorg voor een goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening.
De hoofdambities voor Nederland luiden als volgt:
Voor dit plan is van belang dat gebieden klimaatbestendig worden ingericht. Met het oog op de wens om Oolde als landgoed ook op lange termijn in stand te kunnen houden zijn ook de opgaven om voorzieningen te treffen voor een klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen de toenemende droogte en hoogwaardige natuur relevant.
In het Waterbeheerprogramma zijn de doelen ten aanzien van de waterhuishouding door het waterschap beschreven. Ook is beschreven wat het waterschap doet om die doelen te bereiken. Het Waterbeheerprogramma heeft een looptijd van 6 jaar. De opgaven met betrekking tot water liggen op het gebied van klimaatverandering, stikstof, biodiversiteit en energietransitie. Vanuit deze opgaven zijn de volgende speerpunten geformuleerd:
De ambitie is om richting 2050 wendbaar invulling te kunnen geven aan het beheer, onderhoud en de inrichting van het regionaal watersysteem. Het waterschap doet dit in combinatie met aanpassingen in gebruik en inrichting van de omgeving, zodat jaarrond een optimale balans tussen te nat en te droog wordt bereikt en tegelijkertijd bewoners, bedrijven en medeoverheden voldoende weerbaar zijn tegen de onvermijdelijke gevolgen van extreem weer.
Toets
Voor de omgeving van Oolde zijn in het Waterbeheerprogramma geen specifieke opgaven geformuleerd op het gebied van Klimaatadaptatie en/of Waterveiligheid. de waterhuishouding. Er bevinden zich geen HEN of SED wateren in de omgeving van Oolde. Evenmin is Oolde aangewezen als focusgebied of als onderdeel van een KWR-lichaam.
In het kader van dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd (zie bijlage 13). In de digitale watertoets zijn de volgende adviezen meegegeven:
Afvalwater
De gemeente draagt zorg voor de inzameling van afvalwater. Een aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel dient altijd in overleg met en/of uitgevoerd door de gemeente plaats te vinden. De landelijke wet- en regelgeving hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het uitgangspunt dat de perceeleigenaar het hemelwater zoveel mogelijk zelf moet verwerken (bergen/infiltreren). De gemeente bepaalt in welke situaties de perceeleigenaar het regenwater zelf moet verwerken. Als het regenwater niet (geheel) op eigen terrein verwerkt kan worden, treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. De gemeente kan hiervan afwijken en geeft dan aan hoe het overtollige hemelwater afgevoerd zal worden.
Het perceel is reeds aangesloten op de riolering (persriool). De nieuw te bouwen / te verplaatsen voormalige koetsierswoning zal voor het huishoudelijk afvalwater eveneens worden aangesloten op de riolering. De capaciteit van de riolering was afgestemd op de bestaande bebouwing in het gebied. In de nieuwe situatie neemt het aanbod toe doordat het koetshuis een functie krijgt als ontvangstpaviljoen. Het is daarom aannemelijk dat de capaciteit van het rioolstelsel mogelijk moet worden aangepast. Hierover zal afstemming plaatsvinden met de gemeente bij de uitwerking van de plannen.
Hemelwaterkwaliteit
Al het hemelwater van de bebouwing wordt afgekoppeld. Binnen het landgoed is voldoende ruimte om dit water in de grond te laten infiltreren, bijvoorbeeld in de vijver. De parkeerplaats wordt voor minimaal 50% voorzien van halfverharding zodat het hemelwater ook hier kan infiltreren. Het onderhoud en de aanleg van de berging- en infiltratievoorzieningen is een taak voor de gebouw- of perceeleigenaar.
Grondwaterkwaliteit
De perceeleigenaar is verantwoordelijk voor de grondwaterkwaliteit onder het eigen perceel. Eis is dat het afkomend regenwater niet verontreinigd is of verontreinigd kan raken zodat bodemverontreiniging bij de infiltratiepunten wordt voorkomen. Hiervoor is het belangrijk geen onbehandeld koper, zink, lood, teerhoudende dakbedekking (PAK's) en andere uitlogende (bouw)materialen toe te passen op oppervlakken/straatmeubilair die in aanraking komen met regen- en/of grondwater.
Om grondwateroverlast te voorkomen wordt geadviseerd om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand te bouwen. Geadviseerd wordt om bij de uitwerking van het bouwplan aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater mee te nemen en te beschouwen in relatie tot de grondwaterstanden. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden vermeden. Uitgangspunt is 'grondwaterneutraal' te bouwen. Deze uitgangspunten worden bij de verdere uitwerking van de plannen in acht genomen.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Dit bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en een toelichting. De regels en de verbeelding vormen samen één geheel en zijn juridisch bindend. Voor de gemeente is het bestemmingsplan het belangrijkste publiekrechtelijke instrument om doelstellingen te realiseren. In onderhavige plangebieden is het bestemmingsplan grotendeels conserverend. Daarnaast legt het de basis voor enkele nieuwe ontwikkelingen.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de gronden in het plangebied voorzien van een bestemming waarin tevens regels zijn gesteld ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden op en de gebruiksmogelijkheden van die gronden. De toelichting heeft geen juridische bindingskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan omdat hierin de beweegredenen, onderzoeksresultaten en de (beleids)uitgangspunten zijn verwoord, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Daarmee is de toelichting van wezenlijk belang voor de juiste interpretatie van het bestemmingsplan en de wijze waarop de daarin opgenomen bepalingen moeten worden toegepast.
De hoofdfunctie in de plangebieden is wonen. Het bestemmingsplan biedt daarnaast enkele ontwikkelingsmogelijkheden voor andere functies, rekening houdend met de andere aanwezige waarden zoals cultuurhistorie en de natuurwaarden. Het bestemmingsplan vormt hiermee een toetsingskader, dat de gemeente gebruikt bij het al dan niet verlenen van medewerking aan plannen en initiatieven.
Voor de opzet van dit bestemmingsplan is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de opzet van het bestemmingsplan Buitengebied 2010. De begrenzing van het plangebied komt overeen met de grenzen van de kadastrale percelen die samen het Landgoed Oolde vormen. In het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) die het mogelijk maakt om bestemmingsplannen te maken die op een vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De standaarden hebben geen betrekking op de toelichting omdat deze immers geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening kent drie planvormen:
De eerste twee plansoorten bieden een directe basis voor vergunningverlening. Een globaal bestemmingsplan met uitwerkingsbevoegdheden moet eerst worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan voordat (bouw)vergunning kan worden verleend. Dit plan is ontwikkelingsgericht maar heeft met het oog op de rechtszekerheid de vorm van een gedetailleerd bestemmingsplan waarin de verschillende functies duidelijk zijn vastgelegd.
De opbouw van de planregels is als volgt:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
Begrippen; hier zijn de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden toegepast. Waar mogelijk is gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP 2012. Overigens is met de inwerkingtreding van het Besluit omgevingsrecht het woord 'bijgebouw' vervangen door 'bijbehorende bouwwerken'; deze aanpassing is doorgevoerd in de planregels van dit bestemmingsplan.
Wijze van meten; hier is aangegeven op welke wijze maten, inhoud en oppervlakten van bouwwerken worden gemeten en berekend om zo tot een eenduidige toepassing van de bouwregelingen te komen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving zijn de functies benoemd die binnen de bestemming zijn toegestaan. De bouwvoorschriften zijn gerelateerd aan deze omschrijving evenals het gebruik van de gronden en de daarop toegestane bebouwing. De bestemmingsvoorschriften kennen alle dezelfde opbouw met de volgende onderdelen:
Niet elke bestemmingsregel bevat deze elementen; dit is afhankelijk van de bestemming en de daarvoor relevante bepalingen.
Anti-dubbeltelregel: in dit artikel wordt aangeven dat als reeds gebruik is gemaakt van grond voor een bouwplan dat is of kan worden gerealiseerd, deze grond niet opnieuw mag worden meegerekend bij een volgende vergunningaanvraag;
Algemene aanduidingsregels: in dit artikel zijn algemene regels opgenomen ter bescherming van de van de rust en stilte in het gebied afhankelijke natuurwaarden. Hiermee wordt invulling gegeven aan het beleid voor Stiltegebieden in Gelderland;
Algemene afwijkingsregels: in dit artikel wordt aangegeven in welke gevallen gebruik kan worden gemaakt van een algemene bevoegdheid om af te wijken van de regels in het bestemmingsplan.
Algemene parkeerregels: Parkeernormen worden gehanteerd om bij nieuwe bouw- of gebruiksmogelijkheden te borgen dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de parkeerdruk niet wordt afgewenteld op het openbaar gebied en daar vervolgens tot problemen leidt. De raad van de gemeente Lochem heeft op 3 december 2020 daarom de Nota Parkeernomen vastgesteld. Hierin zijn de te hanteren parkeernormen per functie en de wijze waarop het benodigde aantal parkeerplaatsen moet worden berekend, opgenomen. Het aanleggen en instandhouden van voldoende parkeergelegenheid geldt als een voorwaardelijke verplichting.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
Overgangsrecht; samengevat is hier bepaald dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar strijdig zijn met dit plan, in dezelfde vorm mogen blijven bestaan. Wel blijft het mogelijk om op te treden tegen (eerder ontstaan) illegaal gebruik of bebouwing.
Slotregel; hier is aangeven onder welke naam het plan kan worden aangehaald.
Op de verbeelding is steeds de bestemming van de betreffende percelen aangegeven. De verbeelding bestaat uit een verzameling van geografisch bepaalde objecten, die tezamen met de regels zijn opgeslagen in een digitaal ruimtelijk informatiesysteem. De objecten zijn voorzien van bestemmingen met bijbehorende doeleinden en regels. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken binnen een bestemming of dubbelbestemming nader te regelen. Het gaat hierbij om specificaties met betrekking tot het gebruik of de bebouwingsmogelijkheden. De aanduidingen hebben daardoor juridische betekenis en komen ook altijd in de regels van het bestemmingsplan voor.
Verklaringen zijn de overige op de verbeelding van het bestemmingsplan voorkomende zaken. Verklaringen hebben geen juridische betekenis, maar zijn bedoeld om nadere informatie te verschaffen en de raadpleegbaarheid te verbeteren.
Het centrale onderdeel van een bestemmingsplan is de bestemming. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening worden aan alle in het plan begrepen gronden bestemmingen toegewezen met bijbehorende doeleinden. Aan de bestemmingen zijn regels gekoppeld over het gebruik van die gronden en ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden. Elke bestemming is geometrisch bepaald. In dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen: Agrarisch, Bos, Horeca, Tuin, Verkeer, Water en Wonen. Daarnaast zijn in het plan de volgende dubbelbestemmingen opgenomen: Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4, Waarde - Archeologie 5, Waarde - Archeologie 6, Waarde - Archeologie 7 en Waarde - Cultuurhistorie.
Een klein deel van de gronden van Landgoed Oolde heeft de bestemming 'Agrarisch'. Er zijn agrarische bouwvlakken aanwezig binnen het landgoed en dus ook geen agrarische bedrijven. De bestemming 'Agrarisch' is in het verleden toegekend aan de gronden die geen deel uitmaken van het GNN. Om die reden zijn de natuurwaarden van de gronden binnen deze bestemming niet extra beschermd. Gelet op de hoge landschappelijke kwaliteiten zijn de landschappelijke kenmerken inzichtelijk gemaakt door middel van een aanduiding. Landgoed Oolde maakt deel uit van het essenlandschap. Ter bescherming van de kenmerkende kwaliteiten is in artikel 19 een regeling opgenomen op grond waarvan voor de uitvoering van werken en/of werkzaamheden die van invloed kunnen zijn op het landschap een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
De moestuin die in het huidige bestemmingsplan een agrarische bestemming heeft, heeft in het voorliggende plan de bestemming 'Tuin' met aanduiding 'specifieke vorm van tuin - moestuin' gekregen. De reden hiervoor is dat het gebruik van de moestuin afwijkt van regulier agrarisch gebruik.
Het bestaande (park)bos is positief bestemd waardoor verkleining van het bosareaal in beginsel niet mogelijk is. De bestemming kent een veelzijdige doelstelling die primair is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van het bos en de daarmee verbonden natuur- en landschapswaarden. Daarnaast biedt de bestemming ruimte voor extensieve vormen van recreatief medegebruik, zoals wandelen. Daarnaast zijn kleinschalige voorzieningen voor recreatief medegebruik zoals wandelpaden, fietspaden picknickplaatsen en dergelijke zijn via de bestemmingsomschrijving toegestaan.
Ter bescherming van de landschappelijke en natuurlijke waarden van bos is een toegesneden vergunningenstelsel opgenomen dat ruimte laat voor het normale bosbouwkundige beheer. Dat betekent dat geen omgevingsvergunning aangevraagd hoeft te worden in het geval een melding wordt gedaan als bedoeld in hoofdstuk 4 Natuurbeschermingswet.
Het koetshuis is voorzien van de bestemming 'Horeca' met het oog op de gewenste herbestemming waarbij het koetshuis een functie krijgt als ontvangstpaviljoen voor groepen en bijeenkomsten, zoals bruiloften en uitvaartbijeenkomsten. Ook andere bij het landgoed passende activiteiten zijn toegestaan. Er is gekozen voor de bestemming 'Horeca' omdat hierbinnen recreatief nachtverblijf is toegestaan en in het koetshuis 3 B&B kamers worden gerealiseerd.
De parkweides rondom het Huis Oolde zijn, net als in het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Tuin'. Ook het perceel ten zuidoosten van het koetshuis, waar de moestuin en de parkeerplaats zijn voorzien, hebben in het plan de bestemming 'Tuin' gekregen met een aanduiding 'specifieke vorm van tuin - moestuin'. De reden hiervoor is dat het gebruik van de moestuin afwijkt van regulier agrarisch gebruik en de bestemming Tuin beter aansluit bij de feitelijke situatie. Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan zoals vlaggenmasten, speelvoorzieningen en hekwerken. Voor de bestaande gebouwen en bouwwerken in de moestuin, zoals de bestaande kas, kweekbakken en een beheerschuur is een maatwerkregeling opgenomen.
Het bestaande veldje met zonnepanelen is met een tijdelijke omgevingsvergunning aangelegd, zodat hier geen regeling voor is opgenomen in het bestemmingsplan.
Met betrekking tot de te realiseren parkeerplaats geldt dat hiervoor op grond van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' een omgevingsvergunning nodig is. Deze zal worden aangevraagd zodra voor de parkeerplaats een concreet plan is uitgewerkt. aangezien deze bestemming beter aansluit bij het beoogde gebruik dan de huidige agrarische bestemming.
De delen van de Ooldselaan, die deel uit maken van de kadastrale eigendom van het landgoed, hebben de bestemming 'Verkeer' gekregen. Deze bestemming is toegekend aan doorgaande wegen. In deze bestemming zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen toegestaan met een hoogte van maximaal 2m. Straatmeubilair zoals verlichting en bewegwijzering kunnen vergunningvrij worden geplaatst.
De bestemming 'Water' is toegekend aan de serpentinevijver op het landgoed. Dit is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan.
De gebouwen op het landgoed waar wordt gewoond, zoals het Huis Oolde en de tuinmanswoning hebben ook in dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen'. De woonbestemming van het koetshuis wordt verplaatst naar de locatie ten westen van de moestuin ten behoeve van een nieuwe woning bij de moestuin ter vervanging van de voormalige (inpandige) koetsiers woning.
De inhoud van de woningen is beperkt tot 600m³. Het Huis Oolde heeft een grotere inhoud; deze mag worden gehandhaafd maar niet worden uitgebreid. Per woning staat het bestemmingsplan maximaal 75m² aan bijgebouwen toe. Bijgebouwen dienen op een maximale afstand van 25m tot een woning te staan; dit om een ongewenste spreiding van bebouwing over het perceel tegen te gaan. Sloop en nieuwbouw van een woning is mogelijk, daarbij dient zoveel mogelijk op dezelfde plaats te worden gebouwd tot een maximum van 10m daarbuiten.
Een woning en de bijgebouwen mogen mede worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis. Onder beroep aan huis worden de zogenaamde 'vrije beroepen' verstaan zoals huisarts. notaris, tandarts, architect en dergelijke. Onder een bedrijf aan huis vallen beroepen zoals kapper, schoonheidsspecialist, financieel adviseur, aannemer zonder werkplaats en kantoor aan huis. Voor zowel het beroep als bedrijf aan huis geldt dat de woonfunctie daarvoor niet mag worden verdrogen en dat de omvang van het gebruik ondergeschikt is aan de woonfunctie. Daarom mag maximaal 25% van de vloeroppervlakte van de woning en bijgebouwen hiervoor worden gebruikt, tot een maximum van 100m². Het beroep of bedrijf aan huis moet bovendien door de bewoner zelf worden uitgeoefend en er mogen geen milieuhinderlijke activiteiten plaatsvinden. Daarom zijn uitsluitend activiteiten uit de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegestaan, die als bijlage 3 deel uitmaakt van de planregels.
In het bestemmingsplan is een aantal dubbelbestemmingen opgenomen ter bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden van landgoederen.
Ter bescherming van de archeologische waarden is in de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 3, Waarde - Archeologie 4, Waarde - Archeologie 5, Waarde - Archeologie 6, Waarde - Archeologie 7 een omgevingsvergunning verplicht voor werkzaamheden die de grond ingaan. Voordat grondbewerkingen plaats kunnen vinden geldt een onderzoeksplicht om te bezien in hoeverre in een gebied archeologische waarden aanwezig zijn; de onderzoeksplicht is gekoppeld aan de archeologische verwachtingswaarde voor een gebied. Als er geen archeologische waarden aanwezig zijn, kunnen de grondbewerkingen plaatsvinden. Als er wel archeologische waarden worden aangetroffen, zal worden bekeken hoe deze het beste zeker gesteld kunnen worden.
Voorts is aan Landgoed Oolde de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' toegekend. Deze bestemming beoogt de samenhang van bebouwing, landschap, natuur en cultuurhistorie op een landgoed te beschermen.
In een bestemmingsplan zijn het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van gronden vastgelegd in regels en een verbeelding. Discussie over de inhoud van het bestemmingsplan vindt plaats tijdens de planvoorbereiding (vooroverleg en inspraak). De motivering van afwegingen en keuzes zijn opgenomen in de toelichting op het bestemmingsplan.
Doel is een bestemmingsplan vast te stellen voor een periode van 10 jaar. Wanneer een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is de periode van discussie over de inhoud afgerond en dienen overheid en burgers zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen in afwijking van de regels en de verbeelding is in strijd met het bestemmingsplan, waarna de gemeente handhavend zal optreden conform het door haar geformuleerde handhavingsbeleid.
De gronden waarop dit plan betrekking heeft zijn eigendom van BV Landgoed Oolde. De realisatie van de plannen vindt plaats voor rekening en risico van BV Landgoed Oolde en kent derhalve geen financiële risico's voor de gemeente.
In het kader van het bepaalde in afdeling 6.4 Wro zijn afspraken gemaakt tussen initiatiefnemer en de gemeente inzake kostenverhaal. De afspraken hierover zijn vastgelegd in een anterieure overeenkomst. Gevolg van een en ander is dat geen exploitatieplan wordt vastgesteld, aangezien de kosten 'anderszins verzekerd' zijn.
Het risico op planschade is beperkt; er is geen planschaderisicoanalyse opgesteld.
De directe omwonenden van Landgoed Oolde zijn reeds in een vroegtijdig stadium geïnformeerd over de plannen. Tijdens een goed bezochte informatieavond op 22 februari 2023 zijn de in het Masterplan beoogde ontwikkelingen gepresenteerd en toegelicht. Daarbij is expliciet ingegaan op de beoogde nieuwe functie van het koetshuis als ontvangstpaviljoen met B&B-kamers en de aanverwante voorzieningen zoals de parkeerplaats en de moestuin. Ook is gesproken over de wens om een natuurbegraafplaats aan te leggen en ook de wens om een oranjerie te bouwen zijn benoemd.
De plannen zijn positief ontvangen. Er is een aantal vragen gesteld, met name over de invulling en het beoogde gebruik van het koetshuis. Naar aanleiding van de informatieavond zijn geen aanvullende vragen, aandachtspunten of bezwaren naar voren gebracht. De omwonenden worden voorafgaand aan de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan opnieuw door initiatiefnemers geïnformeerd.
De presentaties maken als bijlage 14 deel uit van dit plan.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 december 2023 gedurende een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende die periode konden door een ieder zienswijzen tegen het plan naar voren worden gebracht. Naar aanleiding van het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ontvangen.
Naar aanleiding van het bestuurlijk vooroverleg is de toelichting het plan aangevuld, zie paragraaf 6.2.3. Deze aanvullingen hebben niet geleid tot wijzigingen in het juridisch bindende deel van het plan (planregels), zodat het plan inhoudelijk ongewijzigd kan worden vastgesteld door de gemeenteraad.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg is het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de bestuurlijke vooroverlegpartners: Provincie Gelderland, Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland (VNOG), NV Gasunie en Waterschap Rijn en IJssel.
Naar aanleiding daarvan is op 12 april 2024 alleen een advies ontvangen van de VNOG met betrekking tot externe veiligheid. In verband met de ligging van (een deel van) het plangebied binnen een invloedsgebied van een buisleiding is gevraagd om de toelichting op het bestemmingsplan uit te breiden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico en zelfredzaamheid. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.4 van de toelichting op het bestemmingsplan. Ook is paragraaf 4.9 (milieuzonering) aangevuld naar aanleiding van het advies van de Omgevingsdienst met betrekking tot geur.