direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Jodendijk 51-51a Eefde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de voormalige kwekerij aan de Jodendijk 51 te Eefde is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers zijn voornemens om de kwekerij ter plaatse te beëindigen en de daarbij behorende bebouwing te slopen. Als gevolg van de beëindiging van de kwekerij en de sloop van de daarbij behorende bebouwing is de initiatiefnemer voornemens om in het kader van het beleidskader 'Functieverandering Agrarische Bebouwing Lochem' drie nieuwe woningen (erven) te realiseren. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied betreft de gronden van het voormalige boomkwekerijbedrijf Knolplant BV gelegen aan de Jodendijk 51 te Eefde. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Lochem. De afstand van het plangebied tot aan de bebouwde kom van Eefde bedraagt circa 1,2 kilometer. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Gorssel, sectie C, nummers 3806, 4119 4526, 4527 en 5169. De gezamenlijke oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 10,1 hectare. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Gelderland)

Begrenzing

Het plangebied is gelegen tussen de Jodendijk en de Quatre Brasweg, tussen de Eesterbrinkweg, Eefdese Enkweg en Quatre Brasweg en tot slot tussen de Jodendijk, Eesterbrinkweg en de Eefdese Enkweg. De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied is weergegeven (met straatnamen). De doorgaande wegen tussen het plangebied blijven buiten de begrenzing van onderhavig bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0002.png"

Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Atlas van Gelderland)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van de gronden van de boomkwekerij geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem', vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem op 7 december 2010. Op 22 augustus 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over ingestelde beroepen. Deze uitspraak heeft geleid tot het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010, correctieve herziening'. Dit correctieve plan is op 25 juni 2014 door de gemeenteraad van Lochem vastgesteld. Naast de benodigde reparatie van een aantal onderdelen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling, is ook een aantal andere aanpassingen op de verbeelding en in de regels doorgevoerd. Deze aanpassingen zijn verwerkt in het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010, Partiële herziening', vastgesteld op 30 juni 2014. In dit plan zijn enkel de te wijzigen bestemmingen opgenomen. Alle overige onderdelen van het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010' zijn onverkort van kracht gebleven. De uitspraak van de Raad van State heeft geen directe gevolgen gehad voor de gronden van de boomkwekerij. Tot slot is op 20 januari 2014 het Paraplubestemmingsplan Archeologie vastgesteld waarin de archeologische waarden geborgd zijn. Om de hiervoorgenoemde bestemmingsplannen overzichtelijk te maken is in 2015 een geconsolideerde versie van het bestemmingsplan buitengebied uitgebracht waarin diverse plannen (o.a. hiervoor genoemde) zijn samengevoegd. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het rood omkaderde gebied betreft de gronden met een agrarische bestemming en de functieaanduiding 'intensieve kwekerij'. Onder een 'intensieve kwekerij' wordt verstaan: 'een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van boomteelt, fruitteelt, sierteelt en tuinbouw'. De bedrijfsgebouwen dienen binnen het bouwvlak gerealiseerd te worden. Binnen het bestaande bouwvlak ligt tevens de bestaande woning Jodendijk 51. Tijdelijke 'teeltondersteunende voorzieningen' zijn buiten het bouwvlak toegestaan. Dit zijn onder andere constructies waarmee weersinvloeden worden gematigd en die met name worden gebruikt bij de vollegrondstuinbouw, boomteelt en fruit- en sierteelt. Daarnaast kunnen dergelijke voorzieningen worden opgericht ter bestrijding van ziekten en plagen, ter bevordering van de arbeidsomstandigheden, ter verbetering van de inzet van gewasbeschermingsmiddelen en om de productiekwaliteit te verbeteren.

De goothoogte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 12 meter. Ter plaatse van de aanduiding 'intensieve kwekerij' mag de goothoogte van kassen niet meer bedragen dan 4 meter en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter. De omliggende woningen mogen een maximale goothoogte van 4,5 meter hebben. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter.

Verder gelden in het plangebied de gebiedsaanduidingen:

  • 'overige zone - landschapstype bos en landgoederenlandschap'
  • 'overige zone - landschapstype essenlandschap';
  • 'reconstructiewetzone – verwevingsgebied';
  • 'reconstructiewetzone – extensiveringsgebied'.

En daarnaast de dubbelbestemmingen (vanwege 'Paraplubestemmingsplan Archeologie'):

  • Waarde – Archeologie 5;
  • Waarde – Archeologie 6;
  • Waarde – Archeologie 7.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - landschapstype bos- en landgoederenlandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het bos- en landgoederenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: parkachtige historische tuinen, oude boerderijen en landerijen, bos en houtwallen, afwisseling bos met kleinschalig landschap, boomgroepen en solitaire bomen in weides, lanen met dubbele bomenrijen.

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - landschapstype essenlandschap' is het beleid gericht op de instandhouding en de ontwikkeling van het essenlandschap met de volgende kernkwaliteiten: microreliëf in de vorm van grote essen en steilranden, perceelrandbeplanting, houtwallen en houthakbosjes, onregelmatige verkaveling, grillige wegenstructuur, oude boerderijen en open essen en enken.

De gebiedsaanduidingen 'extensiveringsbied' en 'verwevingsgebied' zijn met name gerelateerd aan de agrarische bedrijvigheid. In extensiveringsgebied (westelijk deel plangebied; binnen de groene contour met dwarslijntjes) hebben wonen en natuur het primaat. Binnen het verwevingsgebied ligt de nadruk meer op de verweving van de functies landbouw, wonen, natuur en recreatie.

Omdat de omzetting van de gronden van de boomkwekerij naar onder andere woonpercelen niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Op grond van het beleidskader 'Functieverandering Agrarische Bebouwing Lochem' is het mogelijk om als gevolg van de sloop van 3.016 m2 aan voormalige bedrijfsbebouwing drie compensatiekavels te realiseren. Onderhavig bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Jodendijk 51-51a Eefde' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er aan de Jodendijk 51 te Eefde sprake van een voormalig intensief kwekerijbedrijf gericht op het voortbrengen van producten door middel van boomteelt, sierteelt en tuinbouw. Op het perceel was voorheen Boomkwekerij H. Knol gevestigd. Dit bedrijf voerde handel in boomkwekerijgewassen in de ruimste zin van het woord. Ook kweekte zij een breed assortiment heesters en vaste planten in container. Als gevolg van het faillisement in 2014 zijn de gronden nog maar beperkt bedrijfsmatig gebruikt om het verval van de opstallen en verloedering van de gronden enigszinsaf te remmen.

Het perceel wordt onder andere ontsloten via de Jodendijk, Quatre Brasweg, Eesterbrinkweg en de Eefdense Enkweg. Hoewel het plangebied in het buitengebied van Eefde is gelegen, wordt het plangebied met name omgeven door woningen met bebossing. In onderstaande figuur 2.1 is een luchtfoto van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0004.png"

Figuur 2.1: Huidige situatie plangebied Jodendijk 51 Eefde (bron: Atlas van Gelderland)

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 9 hectare. Naast een grote oppervlakte, circa 6.480 m2 aan tunnelkassen (folie), staan op het perceel ook kassen van glas (circa 2.914 m2), een kantine met een oppervlakte van 102 m2 en de bedrijfswoning aan de Jodendijk 51. De bedrijfsbebouwing bestaat derhalve uit het glasareaal en de kantine met een totale oppervlakte van ongeveer 3.016 m2. In onderstaande figuren 2.2 tot en met 2.4 zijn enkele foto's van de huidige situatie van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0005.png"

Figuur 2.2: Aanzicht tunnel- en glazen kassen

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0006.png"

Figuur 2.3: Aanzicht kwekerij Jodendijk 51

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0007.png"

Figuur 2.4: Aanzicht kwekerij Jodendijk 51

2.2 Toekomstige situatie

De initiatiefnemer is voornemens om het plangebied aan de Jodendijk 51 te Eefde te herontwikkelen. Initiatiefnemer is voornemens om in kader van het beleidskader 'Functieverandering Agrarische Bebouwing' de voormalige landschapsontsierende agrarische bebouwing te slopen en het gehele kwekerijbedrijf te saneren. Concreet betekent dit dat de kantine met een oppervlakte van circa 102 m2 en circa 2.914 m2 aan glazen kassen gesloopt worden. Daarnaast zullen de tunnelkassen (folie) en de containervelden gesaneerd worden. Totaal wordt er als gevolg van onderhavig plan 3.016 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt.

Aan de Jodendijk ondergaat het plangebied een totale metamorfose. De bestaande kwekerij was verouderd en wordt volledig gesaneerd in ruil voor het realiseren van 3 woningen. Woningen in het gebied komen verspreid voor waarbij er voldoende ruimte en afwisseling bestaat dat doorkijken in het landschap bewaard blijven. Voorkomen moet worden dat bebouwing de overhand krijgt in gebieden waar juist ruimte moet zijn voor het versterken van het kenmerkende landschap. Erven liggen in het gebied altijd kort op de weg. Bij de bepaling van de locaties van woning 1, 2 en 3 (in tekening weergegeven als W1/W2/W3) is dus als uitgangspunt genomen dat erven dicht aan de weg zijn gelegen, waar mogelijk het enkenlandschap niet aantasten en waar mogelijk voorkomen wordt dat er te veel "rood" op een plek gaat ontstaan.

Het gebied kenmerkt zich door dichte boscomplexen en/of het kleinschalige enkenlandschap. Daarbij is sprake van een microreliëf met een veelvoud aan houtsingels en/of houtwallen. Uit het beleid komt naar voren dat het contrast in deze overgangsgebieden versterkt zou kunnen worden. Volgens cultuurhistorische kaarten is het noordelijke gedeelte aanvankelijk een boscomplex geweest. Het is echter niet interessant om dit weer op die wijze in te gaan richten. Niet alleen heeft een bos een beperkte meerwaarde voor de diversiteit; het aan te planten bos zal dan ook geen aansluiting vinden bij het nabij liggende boscomplex door tussenliggende weilanden.

Voor de biodiversiteit en de ruimtelijke kwaliteit is er een voorkeur voor het versterken van het enkenlandschap. Door de aanleg van diverse houtsingels (B op tekening) wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de biodiversiteit en de herkenning van het landschap. In het plan worden diverse structuren aangelegd langs de Jodendijk, de Eesterbrinkweg en de Eefdese Enkweg. Door de aanleg juist langs de wegen ontstaan er verbindingen met bestaande landschapsstructuren. Om het kleinschalige landschap te benadrukken wordt het grote perceel opgedeeld door de aanleg van een robuustere houtsingel (A op tekening) met een breedte van 9 meter. Alle houtsingels worden voorzien van veekerende rasters om de elementen te beschermen tegen vee en/of agrarische activiteiten. Bij aanplant worden ruderale mengsels aangebracht om extra diversiteit te verkrijgen. Een kruidenrijk mengsel draagt bij aan de versterking van de ecologie.

De houtsingels worden voornamelijk aangeplant met inheems bosplantsoen. Daarnaast worden er 25 inheemse bomen op onregelmatige wijze aan de houtsingels toegevoegd. Houtsingels dienen hoofdzakelijk beheerd te worden door periodiek hakhoutbeheer. Dat wil zeggen dat houtsingels elke 5 tot 8 jaar volledig afgezet worden met uitzondering van een enkele overstaander. Overstaanders kunnen daarmee de diversiteit van het landschap vergroten. Daarnaast draagt het beeld bij aan de beleving van het landschap.

Nabij de erven worden 12 bomen (E op tekening) aangeplant om te voorkomen dat erven solitair en zonder robuuste elementen in het landschap verschijnen. Met name in nieuwe situaties is het van belang dat nieuwe erven relatief snel wat massa verkrijgen. Het grootste gedeelte van de gronden (C op tekening) blijft beschikbaar voor agrarische doeleinden.

Aan de zuidoost zijde wordt een nieuw inrit richting huisnummer 35 aangelegd. Om de inrit in het landschap in te passen wordt een haag aangeplant (F op tekening).

Voor de verevening worden meerdere maatregelen getroffen om bij te dragen aan de herkenning van het landschap en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Aanplant houtsingel (A)

Het aanplanten van een nieuwe houtsingel. Aanplant met inheems assortiment en voorzien van veekerende rasters aan weerszijden. De beplanting bestaat uit Gelderse roos, lijsterbes, meidoorn, hazelaar, eik en berk in een verhouding van 25, 25, 25, 15, 5 en 5 %. De maatvoering van aanplant bedraagt 80-100 (hoogte in centimeters). De totale aan plant bedraagt 800 stuks. Er worden 5 plantrijen aangebracht in een driehoeksverband met 1 meter in en tussen de plantrijen. Tussen de laatste plantrij en het raster is 3 meter ruimte voor de ontwikkeling van een kruidenvegetatie aan de oostzijde van de houtsingel. Deze wordt bij aanplant aangebracht.

Aanplant houtsingel (B)

Het aanplanten van een nieuwe houtsingel. Aanplant met inheems assortiment en voorzien van veekerende rasters aan de zijde van het weiland. De beplanting bestaat uit Gelderse roos, lijsterbes, meidoorn, hazelaar, eik en berk in een verhouding van 25, 25, 25, 15, 5 en 5 %. De maatvoering van aanplant bedraagt 80-100 (hoogte in centimeters). De totale aan plant bedraagt 2000 stuks. Er worden 4 plantrijen aangebracht in een driehoeksverband met 1 meter in en tussen de plantrijen. Voor het geriefhoutbosje aan de Eefdese Enkweg zijn vanzelfsprekend meer plantrijen benodigd. Tussen de laatste plantrij en het raster is 2 meter ruimte voor de ontwikkeling van een kruidenvegetatie. Deze wordt bij aanplant aangebracht.

Aanplant bomen (E)

Er worden onregelmatig over de houtsingels inheemse bomen aangeplant (25 stuks) en daarnaast worden er inheemse bomen bij de nieuwe erven aangeplant (12 stuks). De totale aanplant bedraagt daardoor 36 bomen met soorten als haagbeuk, linde of eik. De maatvoering van de bomen op erven bedraagt 14-16 (stamomtrek in centimeters). Bomen in houtsingels hebben de maat 12-14 (stamomtrek in centimeters) om beter aan te kunnen slaan. Elke boom wordt voorzien van twee boompalen.

Aanplant haag (F)

Het aanplanten van een haag. De haag verkrijgt aan de zijde van het weiland en raster ter bescherming. De haag bestaat uit meidoorn of haagbeuk in de maat 80-100 (hoogte in centimeters). De totale aanplant bedraagt 660 stuks. Er worden 5 stuks per strekkende meter aangeplant.

In onderstaande figuur 2.5 is de toekomstige situatie weergegeven. (bron: Hannink Landschapsvormgeving). Het landschapsplan en het ruimtelijk kwaliteitsplan zijn tevens als Bijlage 1 en Bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0008.png"

Figuur 2.5: Toekomstige situatie (bron: Hannink Landschapsvormgeving)

Met betrekking tot de nieuwe woningen is het van belang om de fundamentele karakteristieken uit het verleden te herstellen en verbeteren. Boerderijen, erven, houtsingels en gronden voor agrarisch gebruik vormden destijds het beeld. De drie nieuwe kavels refereren naar de geschiedenis.

Voor de architectuur van de woningen kan dit vertaald worden in de tradiotionele boerderijen, maar zeker ook naar een eigentijdse afgeleide hiervan, zoals een schuurwoning. De eigentijdse architectuur leent zich er goed voor om de hedendaagse manier van leven, regelgeving en duurzaamheid op een goede manier in het landschap in te passen.

De nieuwe woningen hebben een maximale inhoud van 600 m3 en dienen een eenduidige hoofdvorm met een opbouw van één bouwlaag en een kap te hebben. De maximale goothoogte bedraagt 3 meter en de maximale bouwhoogte is 9 meter. De gevels dienen opgebouwd te worden uit baksteen in aardetinten, wit keimwerk en/of naturel/grijs/zwart houten gevelbekleding. De dakbedekking bestaat uit rode of zwarte keramische dakpannen, riet en/of zink. In figuur 2.6 is een indicatieschets van de nieuwe woningen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0009.png"

Figuur 2.6: Indicatieschets nieuwe woningen (bron: Building Design Architectuur)

Gelet op de basisinspanning van de sloop van circa 3.016 m2 aan bebouwing, de sanering van de tunnelkassen en containervelden en de investering in de ruimtelijke kwaliteit door middel van de landschappelijke inpassing en de gewenste architectuur van de woningen, kan gesteld worden dat het plan leidt tot een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Wijziging landschapsplan als gevolg van amendement

Op 8 maart 2021 heeft de gemeenteraad van Lochem onderhavig bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. Echter, ter plaatse van de kruising Jodendijk - Quatre Brasweg is gebleken dat de verkeersveiligheid als gevolg van de aanplant van twee houtwallen langs de Jodendijk negatief beïnvloed wordt. Derhalve is een amendement ingediend voor het wijzigen van het landschapsplan, waarbij de twee houtwallen nabij de kruising Jodendijk - Quatre Brasweg verplaats zijn naar de huidige locatie (B) ten westen van de nieuw te bouwen woning 3 (W3) en tussen de bestaande woning Eesterbrinkweg 7 en de nieuw te bouwen woning 1 (W1). Als gevolg van de wijziging van het amendement is het landschapsplan niet wezenlijk verandert dan wel verslechtert.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (inmiddels NNN), inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Toetsing plan

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toetsing plan

De Ladder voor duurzame verstedelijking is een verplichte motivering die moet worden opgenomen bij ieder plan voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten, en indien buiten het bestaand stedelijk gebied een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van drie woningen buiten bestaand stedelijk gebied. Op grond van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 september 2015 wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 1.1.1 van het Bro (ECLI:NL:RVS:2015:2921). Onderhavig plan kan gelet op deze uitspraak niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor artikel 3.1.6 Bro niet van toepassing is. De Laddertoets kan derhalve achterwege blijven.

Wel geldt op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2921) dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig plan is opgesteld om aan te tonen dat het plan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en dat het plan past binnen het beleid (concreet woonbeleid) van de gemeente Lochem.

3.2 Provinciaal beleid Gelderland

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland door Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. Deze Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie. Wij benoemen wat voor ons van waarde is en wat we willen beschermen. En: we geven richting aan wat we willen en ook moeten veranderen en ontwikkelen. Zo kunnen we met overtuiging en in vertrouwen de provincie doorgegeven aan volgende generaties. Een Gelderland van en voor ons allemaal en voor de kinderen van de toekomst.

Om samen stappen te zetten, hebben we een gezamenlijke horizon nodig: een gedeeld vergezicht, een gedeelde ambitie dat dient als leidraad voor ons handelen. In de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijft de provincie dit vergezicht: het beeld op de toekomst. Dit beeld is het resultaat van vele vruchtbare gesprekken met partners: inwoners, ondernemers, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, overheden. Een vergezicht dat het accent legt op wat wij samen belangrijk vinden. Een vergezicht dat tot de verbeelding spreekt en uitnodigt en aanspoort tot actie. En: dat de provincie helpt bij het gesprek over de keuzes die te maken zijn bij het vinden van concrete oplossingsrichtingen.

De provincie Gelderland zet een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig. Dat = een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat = voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En, dat = aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend. Dat = een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat = ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die wij op dit moment zien vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen wat de provincie Gelderland betreft als onderlegger om met partners het gesprek te voeren over de thema's, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal. De provincie Gelderland heeft de volgende 7 ambities opgesteld:

  • 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam;
  • 2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer;
  • 3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen;
  • 4. Biodiversiteit: werken met de natuur;
  • 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden;
  • 6. Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio;
  • 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam.


Toetsing plan
Relevant voor onderhavig plan is de zevende ambitie: Woon- en leefomgeving; dynamisch, divers, duurzaam. Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In onze groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd investeren we in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied ons vertrekpunt. Wij geven de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Wij gaan voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, breiden we uit aan de randen van onze steden of dorpen.

Daarbij streeft de provincie Gelderland naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo versterkt de provincie de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland: nu en in de toekomst.

Onderhavig plan heeft betrekking op het beëindigen van de bedrijfsactiviteiten van een kwekerij, het slopen van de circa 3.016 m2 aan landschapsontsierende vrijgekomen agrarische bebouwing en de sanering van de bijbehorende containervelden en tunnelkassen. Ter compensatie worden drie woningen verspreid in het plangebied gerealiseerd. Het plan wordt landschappelijk ingepast en er wordt geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. Geconcludeerd kan worden dat het plan een bijdrage levert aan de beleidsdoelstellingen uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 is de Omgevingsverordening Gelderland door de Provinciale Staten van Gelderland vastgesteld. De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie geeft hier richting aan door gezamenlijk zeven samenhangende ambities na te streven op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid; economisch vestigingsklimaat en woon- en leefklimaat. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. De provincie heeft daarom bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen. Alleen de Waterverordeningen (per waterschap) en de Gelderse Vaarwegverordening 2009 zijn (nog) niet in de Omgevingsverordening opgenomen.


De omgevingsverordening heeft daarom de status van:

  • Ruimtelijke verordening in de zin van artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening:
  • Milieuverordening in de zin van artikel 1.2 Wet Milieubeheer:
  • Natuurverordening in de zin van de Wet Natuurbescherming;
  • Waterverordening in de zin van de Waterwet;
  • Verkeersverordening in de zin van artikel 57 van de Wegenwet en artikel 2 A van de Wegenverkeerswet.

Met de ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, landbouw/veehouderij, natuur en landschap, grond- en drinkwater, milieu, verkeer en energie.

Toetsing plan

Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland gelden voor het plangebied geen specifieke regels met betrekking tot onderhavig plan. Wel is het plangebied gelegen in de nabijheid van gebieden die behoren tot de Groene ontwikkelingszone. In onderstaande figuur 3.1 is een uitsnede weergegeven waarin het plangebied (rood omkaderd) is weergegeven ten opzichte van ge Groene ontwikkelingszone.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0010.png"

Figuur 3.1: Weergave plangebied t.o.v Groene ontwikkelingszone (bron: Omgevingsvisie Gelderland)

De Groene ontwikkelingszone betreft de gebieden met een andere bestemming dan natuur dat ruimtelijk is vervlochten met het Gelders natuurnetwerk, waaronder weidevogelgebieden en rustgebieden voor winterganzen. Zowel bij nieuwvestiging als bij een grootschalige uitbreiding moet er binnen deze gebieden, naast een goede landschappelijke inpassing, sprake zijn van per saldo substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone.

Hoewel onderhavig plan geen betrekking heeft op de Groene ontwikkelingszone kan het plan wel een bijdrage leveren aan de doelstellingen van de Groene ontwikkelingszone. Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van landschapsontsierende bedrijfsbebouwing en de sanering van het kwekerijbedrijf. Ter compensatie worden drie woningen gerealiseerd en daarnaast wordt er geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit. Tevens wordt er nieuwe natuur gerealiseerd. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de Omgevingsverordening Gelderland en, ondanks dat het niet binnen de Groene ontwikkelingszone is gelegen, een bijdrage kan leveren aan de natuurwaarden in de omgeving van het plangebied.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2012-2020

Met de ruimtelijke structuurvisie geeft de Gemeente Lochem op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid tot medio 2020 weer. De structuurvisie is op 8 juli 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.

De Structuurvisie is onder meer bedoeld om het gemeentebestuur een instrument te geven waarmee ze de burgers en maatschappelijke organisaties actief kan informeren en betrekken bij de ruimtelijke visie op het bebouwde gebied. De visie geeft zowel hoofdlijnen voor de gemeentelijke ontwikkeling, alsook concrete ideeën en visies over de ontwikkeling van de kernen weer.

Tijdens het opstellen van de structuurvisie is ervoor gekozen om het bestaande beleid van de gemeente als vertrekpunt te nemen. Eveneens heeft, voor zover relevant, afstemming plaatsgevonden met bestaand rijks- en provinciaal beleid en regelgeving. De ruimtelijke Structuurvisie 2012 - 2020 vervangt de Visie Wonen en Werken 2007-2015 van de gemeente Lochem. De onderstaande documenten zijn inhoudelijk leidend geweest bij het opstellen van de structuurvisie en zijn voor het plangebied in meer of mindere mate van belang:

  • Toekomstvisie 2030. Deze visie bevat een ruw toekomstbeeld van de gemeente Lochem. Een belangrijk onderdeel van de toekomstvisie is de Strategische Agenda. De acht punten uit deze agenda bevatten bepaalde ruimtelijke aspecten. Waar mogelijk is getracht hiermee een verbinding te leggen, zodat de toekomstvisie dan ook vertaald is in deze structuurvisie.
  • De Regionale Structuurvisie De Voorlanden (2009) en de Regionale Structuurvisie Stedendriehoek (2007) vormen de ruimtelijke grondslag op bovengemeentelijk niveau. In regionaal verbond zijn voorts de ruimtelijke programma's voor wonen en werken bepaald.
  • in 2010 is het Bestemmingsplan Buitengebied voor de gemeente vastgesteld. Dit plan is zodanig recent dat er geen aanleiding is voor grote koerswijzigingen ten aanzien van het beleid voor het buitengebied.
  • Nota Mobiliteit Lochem (2008). Deze nota geeft sturing aan doelstellingen ten aanziene van een bereikbare, leefbare en verkeersveilige gemeente.

De gemeente Lochem wil zijn positie als groene en gevarieerde woon- en werkgemeente in de Stedendriehoek - en in de Achterhoek - in 2020 versterkt hebben. De diversiteit in economische activiteiten, woonmilieus en recreatieve mogelijkheden tegen de achtergrond van een fraai, afwisselend, relatief kleinschalig en natuurrijk landschap vormt de grondlag. Deze visie vormt geen grootscheepse trendbreuk met het verleden en bevat geen grootschalige of ingrijpende projecten, maar heeft drie ambitieuze opgaven:

  • het behoud en versterken van de kwaliteit van de leefomgeving;
  • het bestendigen van een naar leeftijdsgroepen evenwichtige bevolkingsopbouw en een economisch vitale gemeente;
  • het ruimtelijk uitwerken van de Strategische agenda van de Toekomstvisie.

Toetsing plan

Nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied zullen zich de komende jaren in razendsnel tempo opvolgen. Naast de schaalvergroting en verdergaande specialisatie, zullen veel agrarische bedrijven verbreden, stoppen of activiteiten afbouwen. Voor de gemeente Lochem ligt hierin een regisserende taak. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP, het bestemmingsplan Buitengebied en in samenhang daarme ede Natuurkansenkaart vormen het belangrijkste toetsing- en uitvoeringskader voor ontwikkelingen in het buitengebied.

Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop van 3.016 m2 aan voormalige agrarische bebouwing, de sanering van de tunnelkassen en containervelden en de realisatie van drie compensatiekavels en een investering in de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied. De voorgenomen ontwikkeling is op grond van het Beleidskader Functieverandering Agrarische Bebouwing Lochem mogelijk. Doel van dit beleidskader is onder andere het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en belevingswaarde van het landelijk gebied. Subdoel van dat beleid is het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van vrijkomende bedrijfsgebouwen en de aanleg van landschapselementen door middel van verevening.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelstelling van de Structuurvisie 2012-2020 van de gemeente Lochem.

3.3.2 Beleidskader Functieverandering Agrarische Bebouwing Lochem

Het beleidskader functieverandering (december 2015) beoogt bij te dragen aan een integrale ontwikkeling van het landelijk gebied, waarbij de leefbaarheid en vitaliteit van het landelijk gebied en de zorg voor het landschap centraal staan.

De doelen voor het functieveranderingsbeleid zijn onder te verdelen in een tweetal strategische doelen:

  • 1. Het verbeteren van de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland op sociaal eneconomisch gebied door het bieden van mogelijkheden voor wonen en werken in vrijkomende gebouwen in het landelijk gebied, gebonden aan kwaliteit enfuncties in het gebied;
  • 2. het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en belevingswaarde van het landelijk gebied, met de volgende subdoelen:
    • a. het verbeteren van de landschappelijke kwaliteit van het landelijk gebied door de sloop van vrijkomende bedrijfsgebouwen en de aanleg van landschapselementen door middel van verevening;
    • b. het leveren van een bijdrage aan de realisatie van de natuur/wateropgave (Gelders Natuur Netwerk, waterberging, en dergelijke) door middel van verevening;
    • c. het versterken van de cultuurhistorische kwaliteiten van het landelijk gebied door restauratie van karakteristieke bebouwing;
    • d. het versterken van de recreatieve infrastructuur (voetpaden, fietspaden en dergelijke) door middel van verevening.

In het beleidskader zijn voorwaarden opgenomen voor toepassing van het functieverandering naar wonen en werken. Daarbij geldt dat regeling voor functieverandering niet alleen geldt voor vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen (met een agrarische bestemming) maar ook voor eerder vrijgekomen agrarische bedrijfsgebouwen waarvan de bestemming reeds is omgezet in bijvoorbeeld een woonbestemming.

Ook wordt gestreefd naar minder verstening en behoud of versterking van lokale landschappelijke kwaliteiten. Bij nieuwbouw voor wonen is dan ook sloop van alle huidige fysiek aanwezige en niet her te gebruiken vrijkomende bebouwing vereist. Hiervoor geldt een aantal voorwaarden en uitgangspunten. De belangrijkste worden hieronder opgesomd.

  • Om in aanmerking te komen voor een functieverandering naar wonen dient minimaal 1.000 m² aan vrijkomende of al vrijgekomen bebouwing gesloopt te worden;
  • Vanaf 1.000 m2 vrijkomende of al vrijgekomen bebouwing ontstaat één bouwrecht;
  • Bij nieuwbouw van woningen geldt qua maatvoering een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 9 meter. Om aansluiting te behouden bij het overgrote deel van de bestaande bebouwde omgeving in het buitengebied dient er in principe in één bouwlaag met kap te worden gebouwd;
  • Voor de nieuw te bouwen woning (bouwrecht) geldt een maximum inhoudsmaat van 600 m3 voor het hoofdgebouw;
  • Bij nieuwbouw van bijgebouwen geldt als uitgangspunt qua maatvoering een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 6 meter. Hiermee is het bijgebouw architectonisch ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
  • Om te voorkomen dat teveel aparte gebouwtjes op het bouwperceel worden opgericht heeft de gemeente Lochem bepaald dat bij een nieuw te bouwen woning in principe één bijgebouw gerealiseerd mag worden met een oppervlakte van maximaal 75 m2;
  • Een bijgebouw moet met een minimale afstand van 5 m en een maximale afstand van 25 m tot de woning worden opgericht.

Nieuwe erven

Een belangrijk kwalitatief aspect binnen het FAB beleid is verwoord in de één-erf-gedachte, waarvoor de notitie 'Nieuwe erven II, handreiking ruimtelijke kwaliteit' is opgesteld door de provincie en de gemeente. Centraal hierin staat het streven naar een compact erf met gebouwen die een ensemble vormen in het landschap. De ontsluiting wordt bij voorkeur centraal geregeld, leidend naar een gezamenlijk erf. Er dient tevens sprake te zijn van een herkenbaar hoofdgebouw en bijgebouwen, zowel in materialisatie als verschijningsvorm.

Toetsing plan

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op de herontwikkeling van de voormalige kwekerij aan de Jodendijk 51 te Eefde. Als gevolg van onderhavig plan worden ter compensatie van de sloop van circa 3.016 m2 aan bedrijfsbebouwing en de sanering van de tunnelkassen en de containervelden drie woningen gerealiseerd met een inhoud van 600 m3 en maximaal 75 m2 aan bijgebouwen per woning.

Daarnaast wordt zowel het plangebied landschappelijk ingericht. In dit kader wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en het landschapsplan in Bijlage 1.

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de doelstellingen van het Beleidskader Functieverandering Agrarische Bebouwing Lochem en een bijdrage levert aan de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland.

3.3.3 Bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010' vormt een belangrijk toetsingskader voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van Lochem. Het bestemmingsplan is onder meer gebaseerd op de visie Buitengebied Lochem en het Landschap Ontwikkelingsplan (LOP).

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0011.png"

Figuur 3.1: Landschapstypen met locatie plangebied (bron: Bestemmingsplan Buitengebied Lochem 2010')

Het plangebied is grotendeels gelegen in het 'bos- en landgoederenlandschap' en een klein deel binnen het 'essenlandschap'. Kenmerkend voor het bos- en landgoederenlandschap zijn het bos en de houtwallen, afwisseling van bos met kleinschalig landschap, boomgroepen en solitaire bomen in weides en lanen met dubbele bomenrijen vaak grenzend aan beekdalen. De uitgangspunten voor ontwikkelingen zijn het versterken van de houtwallen tot samenhangende structuren, het handhaven van solitaire bomen en boomgroepen, handhaven en herstellen van kleinschalig landschap met kenmerkende patronen en het behoud en omvorming van bestaande bossen.

De bebouwing moet voorzien zijn van een eenduidige hoofdvorm en de massa is afhankelijk van de omgeving. Qua materiaalgebruik gelden de volgende uitgangspunten: baksteen, hout, riet, rode of antracietkleurige pannen of riet genieten de voorkeur.

De kenmerken van het essenlandschap zijn de perceelrandbeplantingen, houtwallen en hakhoutbosjes, grillige wegenstructuur met beplanting en de onregelmatige verkaveling. De uitgangspunten voor ontwikkelingen in het essenlandschap zijn met name het versterken van de perceelrandbeplanting, het versterken van de wegbeplanting en het open houden van essen door de randen te beplanten.

Qua bebouwing geniet de voorkeur een traditionele kapvorm en bij voorkeur één bouwlaag aan de rand van de essen. Het materiaalgebruik moet worden afgestemd op de omgeving.

Toetsing plan

Als gevolg van onderhavig plan wordt middels de verevening geïnvesteerd in de ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Bij de erfinrichting en het landschapsplan is rekening gehouden met de kenmerkende structuur van het landschap. Deze bestaande structuren en landschapselementen blijven behouden en worden waar nodig versterkt. Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 2.2 en Bijlage 1 en Bijlage 2.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalig kwekerijbedrijf. Als gevolg van de sloop van circa 3.016 m2 aan voormalige agrarische bebouwing en de sanering van de tunnelkassen en containervelden kunnen op grond van het Beleidskader 'Functieverandering Agrarische Bebouwing' drie compensatiewoningen gerealiseerd worden. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van een winkelcentra of parkeerterrein. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.

Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0012.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Onderhavig plan voorziet in de herontwikkeling van een voormalige kwekerij. Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Lochem. In de nabijheid van het plangebied zijn overwegend woningen en agrarische cultuurgronden aanwezig. Het plangebied moet worden aangemerkt als 'rustig buitengebied'. Bij de realisatie van een nieuwe functie dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functie gerealiseerd wordt. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking)
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking)

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' betreft geen milieubelastende functie voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woning hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

Zoals is aangegeven bevinden zich in de omgeving van het plangebied overwegend woningen. Het dichtsbijzijnde milieubelastende object is gelegen aan de Kloosterweg 15 te Gorssel. Dit betreft een montagebedrijf in sanitair en loodgieterswerk en valt op grond van de vng-brochure bedrijven en milieuzonering onder 'bouwbedrijf algemeen: b.o. kleiner of gelijk aan 2.000 m2'. Voor deze bedrijven geldt milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in verband met het aspect geluid.

De afstand tussen de grens van de milieubelastende bestemming (Bedrijf) en de gevel van de dichtsbijzijnde woning in het plangebied bedraagt tenminste 240 meter. Er wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand van 50 meter.

Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Binnen een afstand van 100 meter van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen met dierenverblijven waarvoor een geuremissie dan wel geen geuremissie is vastgesteld. Zoals in paragraaf 4.2 is beschreven bevinden zich in de nabijheid van het plangebied overwegend woningen. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig plan is door Kruse Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor de nieuwbouwlocaties aan de Eefdese Enkweg (projectnummer 19036110, d.d. 23 augustus 2019), de Jodendijk (projectnummer 19036010, d.d. 23 augustus 2019) en de Eesterbrinkweg (d.d. 19035210, d.d. 23 augustus 2019) om de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem te onderzoeken. Ter plaatse van de drie nieuwbouwlocaties is de bodem onderzocht op een terreindeel van circa 1.450 m2 per nieuwbouwlocatie. De verkennende bodemonderzoeken zijn in Bijlage 3 (Eefdese Enkweg), Bijlage 4 (Jodendijk) en Bijlage 5 (Eesterbrinkweg) bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van de verkennende bodemonderzoeken per nieuwbouwlocatie weergegeven.

Nieuwbouwlocatie Eefdese Enkweg

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie aan de Eefdese Enkweg is de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 1.450 m2. De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard. Het onderzochte terreindeel kan niet geheel als onverdacht worden beschouwd. De bovengrond en het grondwater worden aanvullend op OCB en Glyfosaat onderzocht.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 8 boringen verricht. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is is tot circa 1.25 meter zeer fijn, donkerbruin, zwak humeus, zwak siltig zand met sporen wortels en teelaarde. Met rond 1 meter diepte matig fijn zand. Tot 4.60 meter is matig grof, licht tot bruin zand aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis C1 aangetroffen op 3.50 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is niet verontreinigd;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium en koper.

Hypothese

De hypothese "verdachte locatie" kan worden aangenomen, aangezien er overschrijdingen van de streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater zijn verontreinigingen aangetoond. In de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit Bijlage 3. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen).

Nieuwbouwlocatie Jodendijk

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie aan de Jodendijk is de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 1.450 m2, ten noordwesten van nummer 51. De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard. In verband met het gebruik van de onderzoekslocatie als plantenkwekerij is de bovengrond en het grondwater aanvullend op OCB en glyfosaat onderzocht.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 8 boringen verricht. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is in de bovengrond tot circa 0.6 meter donkerbruin, zwak humeus, zwak siltig, zeer fijn zand met sporen wortels en teelaarde. Tot 1.25 meter is matig fijn, geel zand aangetroffen. Tot 2.5 meter is matig grof, licht grijs, zand aangetroffen en tot 3.7 meter is zeer grof, zwak grindig, licht beige zand aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis B1 aangetroffen op 2.06 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • in de bovengrond zijn glyfosaat en AMPA aangetroffen;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is (zeer) licht verontreinigd met barium, zink en nikkel. Tevens zijn glyfosaat en AMPA aangetroffen in het grondwater.

Hypothese

De hypothese "verdachte locatie" kan worden aangenomen, aangezien er overschrijding van de streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond en het grondwater zijn verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit Bijlage 4. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Nieuwbouwlocatie Eesterbrinkweg

Ter plaatse van de nieuwbouwlocatie aan de Eesterbrinkweg is de bodem onderzocht op een terreindeel ter grootte van circa 1.450 m2. De onderzoekslocatie is onbebouwd en onverhard. Het onderzochte terreindeel kan niet geheel als onverdacht worden beschouwd. De bovengrond en het grondwater worden aanvullend op OCB en glyfosaat onderzocht.

Resultaten veldwerk

In totaal zijn er 8 boringen verricht. De bodemopbouw ter plaatse van de onderzoekslocatie is globaal zeer fijn, zwak siltig zand. De bovengrond is tot circa 0.6 meter donkerbruin, zwak humeus met sporen teelaarde. Tot circa 1.1 meter diepte is een sterk zandige leemlaag aangetroffen. Tot 3.8 meter is matig grof, grijs geel zand met resten leem aangetroffen. In de boven- en ondergrond zijn roest- en oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis A1 aangetroffen op 2.19 meter min maaiveld.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond is zeer licht verontreinigd met minerale olie. Tevens zijn glyfosaat en AMPA aangetroffen;
  • de ondergrond is niet verontreinigd;
  • het grondwater is zeer licht verontreinigd met barium.

Hypothese

De hypothese "verdachte locatie" kan worden aangenomen, aangezien er overschrijding van de achtergrond- en/of streefwaarden zijn aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In de bovengrond en het grondwater zijn verontreinigingen aangetoond. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 uit Bijlage 5. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied is gelegen aan de Jodendijk 51 te Eefde. Als gevolg van de sloop en sanering van de kwekerij worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Daarnaast wordt de bestaande bedrijfswoning omgezet naar een reguliere burgerwoning.

Op grond van de Wet geluidhinder wordt een woning aangemerkt als een geluidsgevoelig object. Het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar reguliere woningen kan niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wet geluidhinder geldt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan bestaande geluidsgevoelige objecten gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden.

De realisatie van drie nieuwe woningen wordt wel aangemerkt als een nieuw geluidsgevoelig object. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidzone, die aan weerszijde een breedte heeft van 250 meter voor een weg bestaande uit één strook in het buitengebied. De nieuwe woningen worden gerealiseerd aan de Jodendijk, de Eefdese Enkweg en de Eesterbrinkweg. Voor deze wegen geldt een maximumsnelheid van 60 km/u en betreft met name ontsluitingswegen van- en naar de aanliggende percelen.

De Eefdese Enkweg en de Eesterbrinkweg betreffen onverharde wegen. Onverharde wegen zijn niet gezoneerd. Derhalve kan gesteld worden dat akoestisch onderzoek voor de Eefdese Enkweg en de Eesterbrinkweg niet noodzakelijk is. Tevens kunnen deze wegen als erftoegangsweg worden aangemerkt waardoor de verkeersintensiteit nihil is. Een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde wordt dan ook niet verwacht.

Aan de Jodendijk wordt een nieuwe woning gerealiseerd. De Jodendijk betreft een verharde ontsluitingsweg van- en naar de aangrenzende percelen. De Jodendijk verbindt de omgeving met de Zutphenseweg N348. Vanaf de Zutphenseweg N348 ontspringt de Jodendijk in de Eersterbrinkweg en de Quatre Brasweg. De Eesterbrinkweg betreft een onverharde weg. Omdat de Jodendijk hoofdzakelijk als ontsluitingsweg van een beperkt aantal aanliggende woning fungeert, de verkeersintensiteit daardoor erg laag is, wordt er geen overschrijding van de voorkeursgrenswaarde verwacht. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting van de Jodendijk op deze woning wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van drie nieuwe woningen en het omzetten van een agrarische bedrijfswoning in een reguliere burgerwoning mogelijk. Ter compensatie van deze woningen wordt circa 3.016 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt en worden de tunnelkassen en containervelden gesaneerd.

Op grond van de Regeling NIBM geldt voor een project tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg dat deze 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Dat betekent dat er geen nader onderzoek en toetsing aan de in de Wet luchtkwaliteit gestelde grenswaarden hoeft plaats te vinden. Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve kan gesteld worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0013.png"

Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 450 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Het dichtsbijzijnde risico op grond van externe veiligheid is gelegen op een afstand van circa 450 meter en betreft een Buisleiding van de Gasunie (N-553-80). Deze buisleiding heeft een uitwendige diameter van 159 mm, een maximale wanddikte van 5,00 mm en een maximale werkdruk van 40 bar. Gelet op de afstand van het plangebied tot aan de buisleiding kan gesteld worden dat het plangebied niet in het invloedsgebied van de buisleiding bevindt. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren dan ook beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de relevante nota's.

Europa

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal

  • Nationaal Waterplan 2016-2021 (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Deltaprogramma;
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Omgevingsvisie Gelderland;
  • Omgevingsverordening Gelderland.

Regionaal / lokaal

  • Waterbeheerplan Rijn en IJssel 2016-2021.

De opdracht is te zorgen voor voldoende water, schoon water en voor veilig wonen en werken op de taakvelden watersysteem, waterketen en veiligheid. Het waterschap houdt daarbij rekening met agrarische, economische, ecologische en recreatieve belangen. Aandachtspunten zijn het verbeteren van ecologische en chemische waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast, waarbij rekening wordt gehouden met het veranderende klimaat. In zowel landelijk als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem.

In het algemeen zoekt het waterschap naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoonwater ook relatief schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater, dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is (zoals van gevels en daken), zoveel mogelijk wordt vastgehouden of wordt geborgen.

Het waterschap Rijn en IJssel is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheden vallen onder andere beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft een zorgplicht voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater en voor de aanpak van grondwaterproblemen.

Watertoetsproces

Onderhavig plan heeft betrekking op de sloop en sanering van een kwekerij aan de Jodendijk 51 te Eefde. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 10 hectare en is gelegen in het buitengebied van de gemeente Lochem. Als gevolg van de sloop van circa 3.016 m2 aan agrarische bedrijfsbebouwing en de sanering van de tunnelkassen en containervelden worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Deze nieuwe woningen komen in de plaats van een aanzienlijke hoeveelheid voormalige agrarische bedrijfsgebouwen die gesloopt worden. Derhalve neemt de oppervlakte aan verharding in het plangebied af. Dit geldt ook voor het afvalwater afkomstig uit het plangebied en het voormalig agrarisch bedrijf.

Het plangebied is niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied voor drinkwaterwinning. Derhalve zijn er voor de bescherming van de grondwaterkwaliteit geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

In het plangebied en de nabije omgeving is geen sprake van wateroverlast. Op voorhand wordt gesteld dat er voldoende mogelijkheden zijn voor de infiltratie van hemelwater dat op het dak van de nieuwe woningen neerkomt. Het hemelwater zal gescheiden worden van het huishoudelijk afvalwater. Het huishoudelijk afvalwater vanuit de nieuwe woningen zal worden afgevoerd via het bestaande rioleringssysteem van de woningen in de omgeving.

In onderstaande tabel wordt de watertoets van het waterschap Rijn en IJssel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0014.png"

Figuur 4.3: Watertoetstabel

Conclusie
Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterhuishouding in het plangebied en de omgeving.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurbank Overijssel heeft het plangebied op 4 juni 2019 onderzocht (projectnummer 1947, versie 1.0, d.d. 8 juli 2019) op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Gelders Natuurnetwerk. De resultaten zijn verwerkt in de quickscan natuurwaardenonderzoek en is als Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek weergegeven.

Gelders Natuurnetwerk

Om de biodiversiteit nu en voor toekomstige generaties Gelderlanders veilig te stellen, beschermt de provincie het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. Dit Gelders Natuurnetwerk bestaat uit alle terreinen met een natuurbestemming binnen de voormalige EHS en bevat tevens een Zoekgebied nieuwe natuur van 7.300 hectare, voor 5.300 hectare nog te realiseren nieuwe natuur.

Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk. Gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren liggen op minimaal 12 meter afstand van het plangebied. In onderstaande figuur 4.4 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het Gelders Natuurnetwerk weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0015.png"

Figuur 4.4: Ligging plangebied ten opzichte van Gelders Natuurnetwerk (bron: Natuurbank Overijssel)

Het plangebied ligt zoals gezegd buiten het Gelders Natuurnetwerk. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de gronden die tot het Gelders Natuurnetwerk behoren. Omdat de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk geen externe werking kent, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt niet in of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het plangebied behoort niet tot Natura 2000. Gronden die tot Natura 2000-gebieden behoren liggen op minimaal 395 meter afstand van het plangebied. In onderstaande figuur 4.5 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0016.png"

Figuur 4.5: Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied (bron: Natuurbank Overijssel)

Het plangebied ligt op ruimte afstand van Natura 2000-gebied en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten hebben geen negatief effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties.

Soortenbescherming

De voorgenomen activiteiten worden gezien als 'ruimtelijke ontwikkeling'. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten (zie bijlage 2 van de quickscan Natuurwaarden) geldt in Gelderland een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'vangen' en 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van de rust- en voortplantingsplaats', als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen beschadigen en te vernielen.

Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende amfibieën-, vogel-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar waarschijnlijk nestelen er jaarlijks vogels en bezetten sommige grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats. Potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen ontbreken in het plangebied.

In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Opgaande beplanting en ruigte dienen verwijderd te worden buiten de voortplantingsperiode.

Voor de amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten die een rust- of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling voor het 'vangen' en 'het opzettelijk beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaats'. Om geen dieren te doden, dienen de dieren weggevangen te worden.

De functie van het plangebied als foerageergebied voor vleermuizen, amfibieën, vogels en grondgebonden zoogdieren wordt door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet aangetast.

Conclusie

Het plangebied ligt buiten het Gelders Natuurnetwerk en Natura2000. Vanwege de ligging buiten beschermd (natuur)gebied en de lokale invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten, hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op (beschermd) natuurgebied. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Mits bezette vogelnesten beschermd worden en er geen beschermde diersoorten verwond of gedood worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de ligging buiten beschermd natuurgebied en de lokale invloedsfeer, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. De functie van het plangebied als foerageergebied voor de in het gebied voorkomende beschermde soorten, wordt niet aangetast.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde diersoorten verwond of gedood worden, dient een ontheffing aangevraagd te worden. De Wet natuurbescherming en de Omgevingsverordening Gelderland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten.

In het kader van de zorgplicht dienen de waterbassins gedempt te worden buiten de voortplantingsperiode van amfibieën.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Lochem heeft in de raadsvergadering van 11 februari 2013 het 'Archeologiebeleid gemeente Lochem 2013' vastgesteld. De gemeente heeft daarin verwoord op welke wijze rekening gehouden moet worden met mogelijke archeologische waarden en monumenten in de ondergrond van de gemeente. De gemeente Lochem heeft voor de opstelling van het archeologiebeleid door het adviesbureau Vestigia onderzoek laten uitvoeren ('Archeologie Waarden-/Verwachtingenkaart en Beleidskaart gemeente Lochem', rapport V946, d.d. 31-05-2012). Dat onderzoek heeft ondermeer geleid tot een archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Lochem, die betrekking heeft op het gehele grondgebied van de gemeente. De kaart geeft inzicht in de bekende en te verwachten archeologische waarden van de gemeente en koppelt deze aan adviezen voor gemeentelijk archeologie beleid. Vervolgens zijn, voor het toepassen op beleidsmatig en gemeentelijk niveau, deze adviezen vertaald naar een gemeentelijke archeologische beleidskaart en gekoppeld aan de beleidsnota Archeologie.

De Archeologische Waarden-/Verwachtingenkaart en Beleidskaart gemeente Lochem is vertaald in het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie', vastgesteld op 20 januari 2014 door de gemeenteraad van Lochem. Op de archeologische beleidskaart wordt onderscheid gemaakt in verschillende archeologische categorieën. Daarnaast zijn er gebieden waar door bijvoorbeeld vergravingen geen archeologie meer wordt verwacht. De volgende categorieën worden onderscheiden:

  • categorie 1: rijksmonument;
  • categorie 2: gemeentelijk monument;
  • categorie 3: terrein van archeologische waarde;
  • categorie 4: historische stads- of dorpskern;
  • categorie 5: hoge archeologische verwachting;
  • categorie 6: middelmatige archeologische verwachting;
  • categorie 7: lage archeologische verwachting;
  • categorie 8: zonder een archeologische verwachting.

Op grond van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van de gemeente Lochem ligt het noordelijk deel van het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachting (categorie 7). Het zuidoostelijke deel heeft een hoge verwachting (categorie 5) en het resterende westelijke deel heeft een middelhoge verwachting (categorie 6). Dit is vertaald in hte bestemmingsplan Buitengebied Lochem, geconsolideerde versie (14-05-2015), waardoor sprake is van respectievelijk de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7'. Bij meerdere waarden is de hoogste waarde leidend. In het plangebied dient derhalve archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij bodemingrepen dieper dan 30 cm-mv en groter dan 250 m2.

Toets

Hamaland Advies heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor de sloop van bestaande bedrijfsgebouwen (kassen), de sanering van de tunnelkassen en containervelden van Knolplant b.v. en de nieuwbouw van drie woningen aan de Jodendijk 51 te Eefde (projectnummer 182308, d.d. 6 juni 2019, versie 2.0). Het onderzoeksgebied van het archeologisch onderzoek heeft een oppervlakte van circa 10 hectare. De toekomstige verstoringsdiepte van de woningen en de nutsvoorzieningen is nog niet bekend, maar zal vermoedelijk minstens 80 cm-mv bedragen (forstvrij funderen). Het archeologisch onderzoek is in Bijlage 7 opgenomen. De boorstaten behorend bij het archeologisch onderzoek zijn in Bijlage 8 opgenomen. Hieronder wordt een samenvatting van het archeologisch onderzoek beschreven. Voor het volledige rapport werd verwezen naar de bijlagen.

Het archeologisch bureauonderzoek toont aan dat het plangebied een hoge verwachting heeft voor de periode Laat- Paleolithicum tot en met Vroege Middeleeuwen door de landschappelijke ligging op een dekzandplateau en dekzandwelvingen. Deze afzettingen zijn deels afgedekt door een esdek, waardoor onderliggende archeologische resten beschermd kunnen zijn voor bodemingrepen. Voor de periode Late Middeleeuwen – Nieuwe tijd geldt een middelhoge verwachting door het ontbreken van (bekende) historische erven. Vanwege de ligging binnen de IJsselstellung en omdat er in Eefde meerdere vliegtuigcrashes gemeld zijn, geldt voor de Tweede Wereldoorlog eveneens een middelhoge verwachting. Het westelijk deel van het plangebied ligt op lagergelegen vlakte van rivierafzettingen en heeft derhalve een lage archeologische verwachting voor alle archeologische periodes, met uitzondering van de Tweede Wereldoorlog.

Binnen het plangebied heeft op basis van cartografisch onderzoek pas vanaf 1976 bebouwing gestaan. Het noordelijk deel is een tijdlang met bos begroeid geweest, terwijl de rest van het plangebied altijd een agrarische functie heeft gekend.

Alle boringen in het plangebied kenmerken zich door de aanwezigheid van één of meerdere antropogene pakketten waarvan de ouderdom niet te bepalen is door het ontbreken van archeologische indicatoren. Uit de sporadische bijmenging met plastic is op te maken dat het om een subrecente laag gaat. In een klein deel van het plangebied bestaat de natuurlijke ondergrond uit rivierafzettingen. In de overige boringen is sprake van dekzand (Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden). In een aantal boringen is de hierin gevormde B-horizont nog aangetroffen en in een aantal boringen wordt het dekzand afgedekt door een plaggendek/oude bouwvoor. De locaties waar het plaggendek aangetroffen is, is in overeenstemming met de kartering als hoge bruine enkeerdgrond op de bodemkaart. In slechts één boring is een deels intacte bodemopbouw aangetroffen (A-B-C-profiel) waaruit afgeleid kan worden dat er onder de enkeerdgrond van oorsprong een veldpodzolgrond aanwezig is geweest in (dit deel) van het plangebied.

Hamaland Advies adviseert om geen vervolgonderzoek uit te laten voeren in het plangebied. Uit het booronderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied vrijwel geheel verstoord is tot in de C-horizont, waarbij naar verwachting 20 tot 50 cm van de top van de oorspronkelijke natuurlijke ondergrond verloren is gegaan door grondwerkzaamheden in het subrecente verleden. Daarnaast zijn in de antropogene lagen geen archeologische indicatoren aangetroffen die kunnen wijzen op een, al dan niet verstoorde, archeologische vindplaats in het plangebied. Het ontbreken van archeologische indicatoren en de grotendeels verstoorde bodemopbouw verkleint de kans dat door de voorgenomen ingrepen archeologische vindplaatsen worden verstoord. Vanuit archeologisch oogpunt ziet Hamaland Advies geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkelingen.

Op 5 juni 2019 is het rapport getoetst door de archeologisch adviseur van de gemeente Lochem. De gemeente Lochem onderschrijft het selectieadvies om het plangebied vrij te geven voor wat betreft archeologie. Daarmee komen de dubbelbestemmingen uit het vigerende bestemmingsplan te vervallen. Het plangebied is derhalve gevrijwaard van archeologische waarden/verwachtingen.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

In opdracht van de gemeente Lochem hebben RAAP (Zutphen) en het Monumenten Advies Bureau (Nijmegen) in de periode van april 2017 - juli 2018 een cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Lochem opgesteld.

De cultuurhistorische waardenkaart is geschikt om de basis te gaan vormen voor toekomstig cultuurhistorisch beleid (o.a. planologische borging). Daarnaast kan het inspiratie bieden voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk ontwerp (inrichting en beheer). In de cultuurhistorische waardenkaart wordt vooral aandacht besteed aan het zichtbare, landschappelijke en gebouwde erfgoed.

De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit een tweetal kenmerkenkaarten (landschap en bouwkunst/stedenbouw), twee waarderingskaarten (landschap en bouwkunst/stedenbouw), zes themakaarten en een integrale ensemblekaart waarop de cultuurhistorische ‘toppers’ van Lochem zijn weergegeven.

Toets

Op grond vna de cultuurhistorische kenmerkenkaart voor het landschap geldt voor het plangebied de landschapstypen 'kd2 - open akker, opgebouwd uit kleinere kampen' en 'hb1 - jonge heidebossing'. In figuur 4.6 is een uitsnede van de kenmerkenkaart voor het landschap weergegeven. Het plangebied is geel omlijnd (globaal).

afbeelding "i_NL.IMRO.0262.buJodendijk51Eefde-BP41_0017.png"

Ter plaatse van de nieuwe woningen geldt het landschapstype 'hb1 - jonge heidebebossing'. Op de drogere heidevelden was het aanplanten van naaldbos na de verdeling van de marken een lucratieve bezigheid. Dat gold niet alleen vanwege de hoge houtprijzen, maar ook vanwege de invloed die de aanwezigheid van bos op de bruikbaarheid van de bodem kon hebben. Het aantal locaties in de gemeente Lochem dat zich leende voor de aanplant van naaldbos – grote arealen betrekkelijk droog heideveld – was beperkt tot specifieke hoeken. Wat opvalt is dat men terreinen die in het kader van de ontginning voor landbouwgrond niet ontgonnen waren, uiteindelijk heeft bebost. Daardoor kenden de jonge heideontginningen in de gemeente, al hadden zij soms best een aardige oppervlakte, vaak een vrij besloten karakter. Ondanks het feit dat deze bosjes in de tweede helft van de 20e eeuw vaak alsnog kleiner geworden zijn, vormen zij een belangrijk structurerend element in de jonge heideontginningen.

Daarnaast wordt het plangebied op grond van de cultuurhistorische waardenkaart voor het landschap aangemerkt als gebied met een hoge landschappelijke waarde. Wanneer er sprake is van zeer goed herkenbare historische karakteristieken met een geringe mate van landschappelijke verandering, zoals het afnemen van de hoeveelheid perceelsrandbeplanting, dan vallen deze landschappenn de klasse ‘hoge waarde’. Het gaat om landschappen waar de oorspronkelijke structuur nog vrij goed herkenbaar is, alhoewel de beplanting in uiteenlopende mate is afgenomen. De reden dat zij nog hoog scoren is dat hun structuur zich beter dan kleinschalige, onregelmatig verkavelde landschappen leende voor de moderne landbouw.

Zoals in het ruimtelijk kwaliteitsplan in Bijlage 2 is aangegeven wordt aansluiting gezocht bij de kenmerken van het gebied: dichte boscomplexen en/of het enkenlandschap. Uit het beleid komt naar voren dat het contrast in deze overgangsgebieden versterkt zou kunnen worden. Volgens cultuurhistorische kaarten is het noordelijke gedeelte aanvankelijk een boscomplex geweest. Het is echter niet interessant om dit weer op die wijze in te gaan richten. Niet alleen heeft een bos een beperkte meerwaarde voor de diversiteit; het aan te planten bos zal dan ook geen aansluiting vinden bij het nabij liggende boscomplex door tussenliggende weilanden. In het ruimtelijk kwaliteitsplan is rekening gehouden met de cultuurhistorische kenmerken van het gebied.

4.11 Verkeer / parkeren

Het plangebied is gelegen aan de Jodendijk 51 te Eefde. Als gevolg van de sloop en sanering van een voormalige kwekerijbedrijf worden drie nieuwe woningen gerealiseerd aan de Jodendijk, de Eesterbrinkweg en de Eefdese Enkweg. De Eesterbrinkweg en de Eefdese Enkweg betreffen onverharde wegen die ontsluitend als erftoegangsweg in gebruik zijn. De Jodendijk betreft een verharde weg met een maximaal toegestane snelheid van 60 km/u en geldt als ontsluitingsweg voor de aangrenzende percelen.

In de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' zijn kencijfers opgenomen voor het parkeren en de verkeersgeneratie. Op grond van het vigerende bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch' met aanduiding 'intensieve kwekerij'. Een intensieve kwekerij kan op grond van de CROW-publicatie worden aangemerkt als een bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (relatief weinig werknemers en relatief weinig bezoekers). Deze bedrijven hebben in het buitengebied een verkeersgeneratie van gemiddeld 4,8 verkeersbeweging per 100 m2 bvo. De (voormalige) intensieve kwekerij heeft een oppervlakte van circa 10 hectare. De verkeersgeneratie voor de intensieve kwekerij bedraagt op grond van de CROW-publicatie 480 verkeersbewegingen per weekdagetmaal.

Op grond van de CROW-publicatie geldt voor een vrijstaande woning in het buitengebied een verkeersgeneratie van gemiddeld 8,2 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal.

Onderhavig plan heeft betrekking op de realisatie van drie nieuwe woningen en het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere burgerwoning. De verkeersgeneratie voor deze woningen bedraagt afgerond 33 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal. Concreet betekent dit dat de verkeersgeneratie van het plangebied afneemt met 447 motorvoertuigbewegingen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Enkelbestemmingen

  • Artikel 3 Agrarisch

De gronden die voorheen in agrarisch gebruik waren, en als gevolg van onderhavig plan niet in gebruik worden genomen voor de woonfunctie zijn voorzien van de bestemming Agrarisch. Binnen deze bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van terreinafscheidingen toegestaan.

De landschappelijke waarden van deze gronden worden beschermd middels een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Hiervoor zijn de aanduidingen 'overige zone - landschapstype essenlandschap' en 'overige zone - landschapstype bos en landgoederenlandschap' op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.

  • Artikel 5 Wonen - Fab

Het deel van het plangebied dat gebruikt zal worden voor de woonfunctie, is voorzien van de bestemming 'Wonen - Fab'. Dit betreft de gronden waarop de voormalige bedrijfswoning is gesitueerd en de direct daaromheen gelegen gronden die tot het erf/tuin behoren. De gronden binnen deze bestemming zijn daarmee bestemd voor wonen na functiewijziging van de agrarische bebouwing, waarbij specifieke bouwregels zijn opgenomen voor de bestaande (te behouden) voormalige agrarische bedrijfswoning en de nieuw te bouwen woningen.

Voor de bestaande (voormalige agrarische bedrijfs)woning is de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bestaand' opgenomen. Ter plaatse van deze woning is één woning toegestaan conform de bestaande voormalige agrarische bedrijfswoning, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande hoogte. Per vrijkomend agrarisch bouwperceel mag bij het bestaande hoofdgebouw, bij voorkeur in een bestaand bijgebouw, één bijgebouw met een oppervlakte van maximaal 150 m2 voor machineberging worden gebruikt. Van deze mogelijkheid kan alleen gebruik worden gemaakt als één of meer bewoners een nabij gelegen perceel met een minimum grondoppervlak van 1,0 ha. in eigendom heeft en dus moet onderhouden.

De locatie van de nieuw te bouwen woningen is binnen deze bestemming voorzien van de aanduiding 'vrijstaand'. Ter plaatse van deze aanduiding is één woning toegestaan, waarvan de inhoud niet groter mag zijn dan 600 m3. De goothoogte van de woning mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter.

Bij alle woningen mogen bijgebouwen worden opgericht. Bijgebouwen dienen op minimaal 5 meter afstand van de woning te worden opgericht. De afstand tot de woning mag echter niet meer bedragen dan 25 meter. Dit om ongewenste verspreiding van gebouwen tegen te gaan. De oppervlakte aan bijgebouwen mag bij de nieuwe woningen niet meer dan 75 m2 bedragen. De goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter.

Om te waarborgen dat de voorgenomen landschappelijke inpassing van het perceel daadwerkelijk wordt uitgevoerd, is binnen deze bestemming een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Deze houdt in dat het gebruiken van de nieuwe woning ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' overeenkomstig de bestemming alleen is toegestaan indien de landschappelijke inpassing conform het landschappelijk inpassingsplan is gerealiseerd en in stand wordt gehouden. De inpassing dient binnen 12 maanden na gereedmelding van de nieuwe woning te worden aangelegd. Het doen van een gereedmelding is een verplichting (op grond van artikel 1.25 lid 2 van het Bouwbesluit) die gekoppeld is aan een omgevingsvergunning voor het bouwen.

Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn de gebiedsaanduidingen opgenomen, zoals in dit geval de aanduidingen 'overige zone - landschapstype bos en landgoederenlandschap', 'overige zone - landschapstype essenlandschap', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'. Vanwege de digitaliseringsafspraken (RO-standaarden) moeten deze aanduidingen in een afzonderlijk artikel worden opgenomen en kunnen de regels vanwege de reconstructiewetzones bijvoorbeeld niet onder de agrarische bestemmingen worden opgenomen. De genoemde aanduidingen zijn ongewijzigd overgenomen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Lochem 2010' en zijn van belang bij eventuele afwijkingen en de verlening van omgevingsvergunningen voor werken en werkzaamheden als onderdeel van de bestemming 'Agrarisch'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Gelet op de aard en de schaal van de beoogde ontwikkeling die in voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in het kader van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geen vooroverleg gevoerd.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 27 augustus 2020 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn vier zienswijzen binnengekomen.

De beantwoording van zienswijzen is opgenomen in de Nota van zienswijzen en is opgenomen als Bijlage 10 bij dit bestemmingsplan.

Op 8 maart 2021 heeft de gemeenteraad middels een amendement voorgesteld om het landschapsplan te wijzigen aangezien ter plaatse van de kruising Jodendijk - Quatre Brasweg is gebleken dat de verkeersveiligheid als gevolg van de aanplant van twee houtwallen langs de Jodendijk negatief beïnvloed wordt. Derhalve is een amendement ingediend voor het wijzigen van het landschapsplan, waarbij de twee houtwallen nabij de kruising Jodendijk - Quatre Brasweg verplaats zijn naar de huidige locatie (B) ten westen van de nieuw te bouwen woning 3 (W3) en tussen de bestaande woning Eesterbrinkweg 7 en de nieuw te bouwen woning 1 (W1).