direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, Oude Rijksweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is het voornemen van initiatiefnemer om de agrarische bedrijfsactiviteiten op de locatie Oude Rijksweg 1 te Nederasselt definitief te beëindigen en de locatie te herontwikkelen tot twee woonpercelen.

De locatie bestaat uit een voormalige kwekerij met kas en bedrijfsgebouw en bijbehorende opslag voor het hoveniersbedrijf. Het agrarisch bedrijf heeft haar bedrijfsactiviteiten al gestaakt. Dit bestemmingsplan is opgesteld om functieverandering op de locatie mogelijk te maken en, in ruil voor het slopen van de kas en het bedrijfsgebouw, ter plaatse één nieuwe vrijstaande burgerwoning op te richten. De bestaande bedrijfswoning wordt tegelijkertijd omgezet naar een burgerwoning en het geheel wordt landschappelijk ingepast. Voor de herbestemming naar wonen wordt gebruik gemaakt van het gemeentelijk beleid voor omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen direct ten westen van de oude Rijksweg In Nederasselt, op relatief korte afstand van de Drutenseweg (N845). Het plangebied is kadastraal bekend gemeente Nederasselt, sectie D, nr. 479 (deels) en heeft een oppervlakte van circa 8.420 m².

Navolgende afbeeldingen tonen globaal de ligging en de begrenzing van het plangebied in de omgeving:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0001.png"

Globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: maps.google.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: maps.google.nl)

Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.

1.3 Geldend(e) bestemmingsplan(nen)

Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009', zoals de gemeenteraad dat heeft vastgesteld op 16 december 2010. Ter plaatse van het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' en is een agrarisch bouwvlak aanwezig van circa 5.000 m².

Tevens is het hele plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0003.png"

Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale begrenzing plangebied (rode omkadering)

Omdat binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' de realisatie van burgerwoningen niet is toegestaan (en de beoogde ontwikkeling ook niet past binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheden uit sublid 5.6.4 en sublid 5.6.6), is het noodzakelijk om de bestemming voor de gronden in het plangebied te herzien. Op deze wijze kan tevens het agrarisch bouwvlak van de verbeelding verwijderd worden om de gewenste functieverandering van agrarisch bedrijf naar wonen mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit meerdere onderdelen: een verbeelding waarop de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven en regels waarin de bepalingen voor de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vergezeld van een toelichting waarin de achtergronden van het bestemmingsplan zijn beschreven. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting worden de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord. De toelichting kan globaal opgedeeld worden in vier delen.

Inleiding en gebiedsvisie
In hoofdstuk 1 zijn de aanleidingen en het kader voor de planherziening beschreven. Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.

Verantwoording
Hoofdstukken 3 en 4 geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de uitgewerkte planopzet. In dit planonderdeel worden onder meer het (beleids)kader en de milieuaspecten uiteengezet.

Juridische planbeschrijving
In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet beschreven. Doel is een nadere onderbouwing te geven wat met het plan wordt beoogd en hoe de instrumenten regels en verbeelding hierbij worden gehanteerd.

Uitvoerbaarheid
Het laatste deel (hoofdstuk 6) gaat in op de financieel-economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied was voorheen in gebruik als agrarisch bedrijf in de vorm van een kwekerij met bijbehorende opslag voor het hoveniersbedrijf. In het plangebied bevinden zich een kas van circa 1.000 m² en een bedrijfsgebouw van circa 400 m², met een overkapping daar tussen van circa 60 m². In totaal is er dus een kleine 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig. De bedrijfswoning bevindt zich direct ten oosten van het bedrijfsgebouw. Ook is er aan de zuidzijde van het perceel een paardenbak aanwezig. Een groot deel van de noordwestzijde van het perceel is voorzien van terreinverharding, waarop ook buitenopslag plaatsvindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0004.png"

Impressie bestaande bebouwing in plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0005.png"

Luchtfoto bestaande situatie in plangebied in zuidelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0006.png"

Impressie bestaande bebouwing in plangebied gezien vanaf de Oude Rijksweg

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie mag in ruil voor het slopen van de kas en het bedrijfsgebouw en het laten vervallen van het agrarisch bouwvlak, ter plaatse één nieuwe vrijstaande burgerwoning opgericht worden. Deze woning komt ten zuiden van de al bestaande woning en bestaat uit maximaal twee bouwlagen met kap.

De huidige bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet naar een burgerwoning. Beide woningen beschikken verder over een eigen bijgebouw, elk bereikbaar via een eigen inrit.

Daarnaast wordt het geheel landschappelijk ingepast. Op navolgende afbeelding is de beoogde situatie in combinatie met de landschappelijke inpassing weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0007.png"

De bestaande beplanting op het perceel wordt gehandhaafd (onderstaande nummers komen overeen met de nummering op de inpassingstekening):

  • 1. Struweel/ houtsingel bestaande uit zwarte els, beuk, witte berk, laurier en braam;
  • 2. Twee Walnootbomen;
  • 3. Struweel/ houtsingel bestaande uit zwarte els, beuk, witte berk en laurier.

De beplanting wordt aangevuld met de volgende onderdelen:

  • 4. Beukenhaag aan voorkant en zijkanten van de twee woningen;
  • 5. Meidoornhaag aan de achterzijde tussen beide woonpercelen;
  • 6. Vijf bomen tussen de meidoornhaag;
  • 7. Zes fruitbomen voor de nieuwe woning.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De kaders van het rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid meer bij provincies en gemeenten komen te liggen. Het Rijk zal zich alleen bezig houden met de zaken die prioriteit hebben. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. De structuurvisie is juridisch vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), zie 3.1.2.

Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in de SVIR zijn opgenomen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen die deel uitmaken van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de SVIR. In het Barro, ook wel bekend als de AMvB Ruimte, zijn 14 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het besluit is gericht op doorwerking van de nationale belangen in provinciaal beleid en gemeentelijke bestemmingsplannen. Dat betekent dat het Barro voor de opgenomen onderwerpen regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

Planspecifiek
Dit bestemmingsplan heeft geen relatie met de nationale belangen, zoals deze in het Barro zijn opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerde 'ladder voor duurzame verstedelijking' is als procesvereiste vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet in de toelichting een onderbouwing opgenomen worden van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'

In het kader van de duurzame ladder wordt ten aanzien van de definitie van bestaand stedelijk gebied de definitie uit de Bro gehanteerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.' Volgens de nota van toelichting bij het Bro moet worden bekeken of door het benutten van leegstaande verstedelijkingsruimte in bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte. Zoals ook volgt uit onder andere de uitspraak met het nummer 201303578/1/R4 kunnen, naar het oordeel van de Raad van State, planologische mogelijkheden waarvan nog geen gebruik is gemaakt, als leegstaande verstedelijkingsruimte worden aangemerkt. Een dergelijke locatie wordt gezien als onderdeel van het bestaand stedelijk gebied.

Conform actuele jurisprudentie wordt een ontwikkeling van 12 woningen of meer gezien als stedelijke ontwikkeling. Aangezien het de ontwikkeling van één woning betreft in ruil voor het slopen van bestaande overtollige agrarische bedrijfsbebouwing, is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals dit in het Bro wordt gedefinieerd. Het doorlopen van de ladder is daarmee niet noodzakelijk.

3.1.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen nationale belangen in het geding.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Algemeen

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening vastgesteld. In de Omgevingsvisie staan de hoofdlijnen van het beleid en in de Omgevingsverordening de regels en afspraken om de opgaven uit de Omgevingsvisie te realiseren. De Omgevingsvisie en -verordening zijn beide op 1 maart 2019 in werking getreden.

De Omgevingsvisie en –verordening zijn dynamische instrumenten. Doordat wetten veranderen of door de komst van nieuwe initiatieven, kijkt de provincie twee keer per jaar of de plannen moeten worden aangepast. Op 16 april 2021 is de laatste actualisatie van de Omgevingsverordening Gelderland in werking getreden.

3.2.2 Omgevingsvisie

De komende decennia komt er veel op Gelderland af: het energievraagstuk, klimaatverandering, uitputting van grondstoffen, kwetsbare biodiversiteit, digitalisering, internationalisering. Deze zaken vragen stevige antwoorden en oplossingen als investering in de toekomst. Met de schaarse ruimte en de vele uiteenlopende belangen en inzichten gaat dit niet vanzelf. De provincie zet in de Omgevingsvisie een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.

  • Gezond en veilig; dat is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is ook voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is ook aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend; dat is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen, alsmede het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang, zoals goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen en een mooie natuur. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende stedelijke en landelijke woonkwaliteiten. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en het concentreren van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan er aan de randen van steden of dorpen uitgebreid worden.

De dynamiek op de woningmarkt is groot. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden.

Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De meeste woningen zijn verre van energieneutraal en klimaatbestendig. De provincie stimuleert innovaties op dit terrein, zoals het aardgasloos maken van bestaande woningen en het verduurzamen van woonwijken. Daarnaast is de provincie met haar partners in gesprek over hoe het vraagstuk van klimaatadaptatie en wonen slimmer aangepakt kan worden. Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is immers van belang, zeker met het oog op de gezondheid van de Gelderlanders.

Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan het ontstenen van het buitengebied. In ruil voor de sloop van een kleine 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (een mix van een kas en bedrijfsgebouwen) wordt één vrijstaande woning gerealiseerd. Dit betreft een woning die zal voldoen aan de meest recente BENG-(isolatie)normen. Samen met de te behouden voormalige bedrijfswoning wordt de nieuwe vrijstaande woning landschappelijk ingepast in het ter plaatse aanwezige landschap dat is gelegen op de overgang tussen de komgronden en het oeverwallengebied. Dit draagt bij aan de provinciale ambitie om voor een ieder een passende woning te hebben en het geheel is in lijn met de provinciale duurzaamheids- en biodiversiteitsambities.

Voor onderhavige plangebied zijn verder geen specifieke doelstellingen geformuleerd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.3 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening vormt de juridische doorwerking in regels van het beleid uit de Omgevingsvisie. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening.

Planspecifiek
In artikel 2.2 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan alleen nieuwe woningen mogelijk maakt, als de ontwikkeling past binnen een door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda. Aangezien het toevoegen van één wooneenheid passend is binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma (dat op zijn beurt past binnen de subregionale woonagenda, zie subparagraaf 3.3.3), is de voorgenomen ontwikkeling niet strijdig met de Omgevingsverordening.

Voor onderhavige plangebied zijn verder geen specifieke regelingen geformuleerd in de Omgevingsverordening. Vandaar dat de Omgevingsverordening geen belemmering vormt.

3.2.4 Conclusie

In het plangebied zijn geen provinciale belangen in het geding.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heumen 2025

De gemeenteraad heeft de Structuurvisie Heumen 2025 op 13 februari 2014 vastgesteld. Het is een structuurvisie die van toepassing is op het gehele grondgebied van de gemeente Heumen. In deze visie wordt ten aanzien van de verschillende (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen een toekomstbeeld gegeven tot het jaar 2025. Het geeft het kader aan waarbinnen onderhavige ontwikkeling plaats moet vinden.

In het buitengebied vindt geen nieuwe woningbouw plaats, met uitzondering van kleinschalige ontwikkelingen in het kader van nieuwe landgoederen, plattelandswoningen als gevolg van rood voor rood (ruimte voor ruimte) regelingen en langs de Rijksweg (N844) in relatie tot het verbeteren van de stedenbouwkundige kwaliteit en het verbinden over de weg heen van natuur en landschap.

Planspecifiek
Op onderhavig perceel wordt gebruik gemaakt van de rood-voor-rood regeling (zie subparagraaf 3.3.2 voor een toetsing aan dit beleid). Hiermee wordt bewerkstelligd dat de (landschappelijke) kwaliteit van het buitengebied wordt versterkt door middel van het verwijderen van (in onbruik geraakte) bebouwing. In casu wordt een kleine 1.500 m² aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (een mix van een kas en bedrijfsgebouwen) en een grote oppervlakte aan terreinverharding verwijderd, in ruil voor de bouw van één vrijstaande burgerwoning. Samen met de te behouden voormalige bedrijfswoning (in de toekomst: burgerwoning) wordt de nieuwe vrijstaande woning landschappelijk ingepast in het ter plaatse aanwezige landschap dat is gelegen op de overgang tussen de komgronden en het oeverwallengebied. Daarmee past het plan binnen de kaders uit de gemeentelijke structuurvisie.

3.3.2 Beleid voor omschakeling van (agrarisch) bedrijf naar wonen

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' zijn binnen de agrarische bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch met waarden - Landschap' en 'Agrarisch met waarden - Landschap en natuur' een aantal afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze zogenaamde flexibiliteitsbepalingen geven ontwikkelingsmogelijkheden weer, naast de mogelijkheden die reeds bij recht worden gegeven.

Voor agrarische bedrijven en glastuinbouwbedrijven zijn in de toelichting van het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009' specifieke regelingen beschreven. Alle bedrijfsgebouwen, die niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, moeten worden gesloopt. Wanneer alle glasopstanden worden gesloopt gelden mogelijkheden voor herbouw. Hierin wordt aangehaald dat bij sloop van 1.000 tot 2.500 m² glasopstanden één woongebouw mag worden herbouwd tot maximaal 800 m³. Dit functieveranderingsbeleid is in 2017 (gedeeltelijk) vervangen door het nieuw vastgestelde functieveranderingsbeleid van de gemeente Heumen.

Op 5 september 2017 heeft de gemeente Heumen functieveranderingsbeleid vastgesteld voor het gebied gelegen binnen de gronden van het bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. Dit beleid maakt het mogelijk om van een (agrarische) bedrijfsbestemming in het buitengebied om te schakelen naar wonen. Voor deze omschakeling zijn in het beleid voorwaarden opgenomen. Navolgend wordt het planvoornemen getoetst aan deze voorwaarden:

Planspecifiek

  • a. Beëindiging bedrijf: Het bedrijf moet ter plaatse beëindigd zijn of vast moet staan dat het bedrijf beëindigd wordt. Alle milieuvergunningen moeten worden ingetrokken.

Het bedrijf ter plaatse wordt beëindigd, de bedrijfsgebouwen worden gesloopt en het betreffende bedrijf wordt uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel.

  • b. Sloop van alle voormalige bedrijfsopstallen en kassen:
    • 1. Alle aanwezige bedrijfsgebouwen en kassen worden gesloopt. Monumentale of beeldbepalende bebouwing wordt meegerekend bij het aantal te slopen m², maar mag behouden blijven. Na ingewonnen advies van het Gelders Genootschap besluit de gemeenteraad of er sprake is van monumentale of beeldbepalende bebouwing.

Alle aanwezige bedrijfsgebouwen en kassen worden gesloopt. Een deel van de fundering van het grotere bedrijfsgebouw zal hergebruikt worden als fundering voor het nieuwe bijgebouw bij de te behouden voormalige bedrijfswoning.

    • 1. Bij sloop van minimaal 750 m² aan bedrijfsgebouwen, geen kassen zijnde, mag één vrijstaande woning worden opgericht. Bij sloop van 1.500 m² of meer aan bedrijfsbebouwing, niet zijnde kassen, mogen maximaal twee vrijstaande woningen worden opgericht.
    • 2. Bij sloop van minimaal 2.500 m² aan kassen mag één vrijstaande woning worden opgericht; bij sloop van minimaal 8.000 m² aan kassen mogen maximaal twee vrijstaande woningen worden opgericht.
    • 3. Van de voorgeschreven maatvoering kan worden afgeweken als er sprake is van aanzienlijke kwaliteitswinst. Het moet bijvoorbeeld gaan om gebouwen die niet passen in de omgeving, zoals industrieachtige loodsen en vervallen gebouwen.

Stikt formeel past het initiatief niet binnen het functieveranderingsbeleid omdat deze regeling niet voorziet in een combinatie van het slopen van kassen (circa 1.000 m², = 40 % van 2.500 m²) en bedrijfsbebouwing (circa 460 m², = 61 % van 750 m²). Omdat er op voorhand sprake is van een goede ruimtelijke ordening en een aanzienlijke kwaliteitsverbetering wordt de ruimte-voor-ruimte regeling toegepast onder een afwijkende te saneren oppervlakte. Met deze 'investering c.q. tegenprestatie' wordt een bijdrage geleverd aan de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving en kan worden afgeweken van het bepaalde onder voorwaarde 2 en 3. Hiermee wordt de bouw van één vrijstaande burgerwoning met bijgebouw mogelijk gemaakt.

  • c. Ruimtelijke zonering: Wanneer het om agrarische bedrijfsbeëindiging gaat wordt de ruimte voor ruimte regeling in beginsel alleen toegepast buiten het primair agrarisch gebied. Dus niet in de Teerse Sluispolder en het Neder- en Overasseltse Broek.

Het plangebied valt niet binnen het primair agrarisch gebied.

  • d. Landschappelijke inpassing: Zowel de bestaande als de nieuwe woonbebouwing wordt landschappelijk ingepast. Als referentie voor streekeigen aanplant geldt het natuurbeheerplan Gelderland.

Op basis van de uitgangspunten van Stichting Landschapsbeheer Gelderland, die een kaart met streekeigen erfinrichtingen heeft opgesteld, heeft buro Waalbrug een landschappelijke inpassing opgesteld (zie paragraaf 2.2) voor zowel de bestaande als het nieuwe woonperceel in het plangebied. De nieuwe ruimtelijke inrichting van zowel het erf als de omliggende gronden draagt bij aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit ter plaatse van het plangebied dat is gelegen op de overgang tussen de komgronden en het oeverwallengebied.

  • e. Verevening:
    • 1. Naast landschappelijke inpassing vindt tevens verevening plaats middels de aanleg van landschapselementen. De mate van verevening is mede afhankelijk van de te realiseren landschappelijke inpassing.

Het aspect verevening is meegenomen in de landschappelijke inpassing (zie hiervoor onder d).

    • 1. In gebieden met een zeer hoge natuur waarde, zoals het Gelders Natuur Netwerk en de Groene Ontwikkelzone worden in overleg met een deskundige op het gebied van natuur en landschap extra eisen gesteld met betrekking tot het behoud van de landschappelijke en/of natuurwaarden van dit gebied.

Het plangebied is niet gelegen binnen het Gelders Natuurnetwerk en de Groene Ontwikkelingszone.

  • f. Cultuurhistorische inpassing: In gebieden met een zeer hoge cultuurhistorische waarde en in waardevolle cultuurhistorische ensembles, zoals aangegeven in het cultuurhistorisch beleid van de gemeente worden in overleg met het Gelders genootschap extra eisen gesteld met betrekking tot het behoud van het cultuurhistorisch aanzien van het gebied.

Het plangebied is niet gelegen in een gebied met een zeer hoge cultuurhistorische waarde of in een waardevol cultuurhistorisch ensemble.

  • g. Beeldkwaliteitsplan: De nieuwbouw moet passend in de omgeving zijn. In het bestemmingsplan wordt een beeldkwaliteitsplan opgenomen.

Het plangebied is op de Welstandskaart 'Gemeente Heumen 2019' gelegen binnen het welstandsgebied 'Oeverwallenlandschap'. Hier gelden de volgende welstandscriteria voor 'Boerenerven (Agrarisch) buitengebied', waarbij voor het plangebied wordt aangesloten en waar op de inpassingstekening rekening mee is gehouden:

Plaatsing c.q. situering

  • Nieuwbouw past qua plaatsing binnen het bestaande bebouwingspatroon.
  • In een lint blijft de openheid tussen twee hoofdgebouwen of bebouwingscomplexen bewaard.
  • Nieuwbouw wordt geplaatst binnen de uitersten van de bestaande rooilijnen langs het lint.
  • Er wordt aansluiting gezocht bij de (kavel)structuurlijnen in het landschap.

Massavorm

  • De hoofdvorm van de nieuwe woning bestaat uit een enkelvoudige bebouwingsmassa met een duidelijke kap.
  • Een bouwmassa kan zijn eigen karakteristiek hebben, maar moet wel passen bij de bouwmassa’s in de omgeving.
  • De bouwhoogte past in het landschap: de nieuwe woning wordt tot 1,5 bouwlaag met kap gebouwd.

Gevelopbouw en -indeling

  • Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg moeten als voorgevel behandeld worden.
  • De architectuur kan een eigentijdse interpretatie zijn van agrarische boerderijen, maar heeft in ieder geval een landelijke uitstraling:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0008.png"

Kleuren en materialen

  • De hoofdkleur en het overwegend materiaalgebruik zijn afgestemd op de karakteristiek van het landschap, waarbij het gebruik van gedekte kleuren en natuurlijke materialen voorop staan.
  • Daken zijn gedekt met (gebakken), bij voorkeur antracietkleurige, pannen.
  • Gevels bestaan uit (rode/bruinrode) baksteen en/of donker gekleurd hout.

  • h. Nabij gelegen waarden en functies:
    • 1. Nabijgelegen waarden en functies mogen niet in onevenredige mate worden aangetast of in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad.
    • 2. Nabijgelegen bedrijven en andere gebruiksfuncties worden niet in hun hoedanigheid geschaad.

In de directe omgeving liggen agrarische weidegronden met landschappelijke waarde en een bestaande woonbestemming zuidoostelijk van het perceel. Noordoostelijk van het plangebied ligt een melkveebedrijf. De afstand van de nieuwe woning tot de stallen van dit bedrijf bedraagt meer dan 100 m. Daardoor worden de ontwikkelmogelijkheden van het bedrijf niet geschaad.

Het voornemen voldoet aan alle voorwaarden van het functieveranderingsbeleid voor omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen in het buitengebied. Daarmee past het voornemen binnen het gemeentelijk beleid.

3.3.3 Woonvisie Heumen 2017

De gemeenteraad heeft de 'Woonvisie Heumen 2017' op 14 december 2017 vastgesteld. Bij het opstellen van de woonvisie zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • De bestaande woningvoorraad staat centraal, nieuwbouw dient als aanvulling;
  • De gemeente Heumen is onderdeel van een regionale woningmarkt en handelt binnen de bandbreedte van het (sub)regionale en door de provincie goedgekeurde woningbouwprogramma en de regionale huisvestingsverordening;
  • Het overgrote deel van de woningvoorraad is in handen van particuliere woningbezitters. De invloed van de gemeente op de woningvoorraad is daardoor beperkt. Woningbezitters zijn primair zelf verantwoordelijk voor de eigen woning;
  • De gemeente Heumen kent een rijke traditie van samenwerken met verschillende partners, zoals de woningcorporatie, inwoners, maatschappelijke organisaties, ondernemers en andere overheden.

Het motto van de woonvisie is: 'prettig wonen in een groene en landelijke omgeving'. Om dit te bereiken zijn vier ambities geformuleerd:

  • Prettig wonen voor alle levensfasen en inkomensklassen;
  • Prettig wonen in een duurzame omgeving;
  • Prettig zo lang als mogelijk zelfstandig wonen;
  • Prettig wonen in leefbare kernen.

Planspecifiek
De gemeenten Berg en Dal, Beuningen, Druten, Heumen, Mook en Middelaar, Nijmegen en Wijchen hebben in oktober 2020 gezamenlijk de 'subregionale woonagenda 2020 - 2030' vastgesteld. Op basis van een analyse van de regionale behoefte, kunnen in de regio gedurende de looptijd van de agenda meer dan 16.000 woningen worden gebouwd. Voor Heumen komt dit neer op circa 490 woningen.

De voorgenomen ontwikkeling van één duurzame vrijstaande woning past kwantitatief gezien binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma van 490 woningen en daarmee binnen de subregionale woonagenda. Ook draagt de ontwikkeling kwalitatief bij aan de ambities uit de woonvisie. In de visie is aangegeven dat woningbouw buiten de bestaande kernen onderbouwd moet worden.

In dit bestemmingsplan gaat het om een woningbouwlocatie buiten de kern. Ter plekke is sprake van herontwikkeling van een voormalige agrarische bedrijfslocatie, waarmee wordt bijgedragen aan een duurzame leefomgeving. Er vindt beëindiging en transformatie plaats van een bestaande agrarische functie. Daarnaast wordt het plangebied landschappelijk ingepast; hiervoor is een landschappelijke inpassing opgesteld, zie verder paragraaf 2.2. Met de uitvoering van deze inpassing wordt bijgedragen aan het 'prettig wonen in een groene landelijke gemeente'. Daarmee past het voornemen binnen de woonvisie van de gemeente Heumen.

3.4 Conclusie

Het plan is passend binnen c.q. niet strijdig aan het beleid van de verschillende overheden.

Hoofdstuk 4 Milieu- & omgevingsaspecten

4.1 Verkeer & parkeren

4.1.1 Verkeer

De bestaande woning wordt voor motorvoertuigen ontsloten via de bestaande inrit en het pad aan de noordzijde van het plangebied richting de Oude Rijksweg. Voor de nieuwe woning wordt een nieuwe inrit aan de zijde van de Oude Rijksweg gerealiseerd.

Om de voertuiggeneratie van de nieuwe vrijstaande koopwoning te bepalen is gekeken naar de ligging van het plangebied. De gemeente Heumen is qua stedelijkheidsgraad aan te merken als een 'weinig stedelijk' gebied en het plangebied maakt onderdeel uit van het 'buitengebied' waardoor de verkeersgeneratie volgens publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW (uitgaande van het gemiddelde van de aangegeven bandbreedte) uitkomt op:

  • 8,2 voertuigbewegingen per vrijstaande woning per etmaal.

Dit betekent dat er 8,2 voertuigbewegingen extra per etmaal via de Oude Rijksweg zullen plaatsvinden.

Planologisch gezien is het overigens in de bestaande situatie toegestaan om agrarische bedrijfsactiviteiten uit te voeren en daarvoor met voertuigen van en naar het plangebied te rijden. Deze verkeersbewegingen met vaak wat zwaarder materieel verdwijnen uit het plangebied en er komen (vrijwel) uitsluitend personenvoertuigbewegingen voor terug.

Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.1.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. De gemeente Heumen is qua omgevingsadressendichtheid aan te merken als een 'weinig stedelijke gemeente' en het plangebied is gelegen in het 'buitengebied'. De parkeerkencijfers uit de publicatie worden weergegeven in de vorm van een bandbreedte. De gemeente Heumen gaat bij het bepalen van de parkeerbehoefte uit van het gemiddelde van deze bandbreedte:

Woningtype   Aantal   Parkeernorm (inclusief bezoekersparkeren)   Totale parkeerbehoefte  
vrijstaande koopwoning   1   2,4   2,4  

Bij beide woningen is voorzien in 3 parkeerplaatsen op eigen erf. In totaal zijn er dus minimaal 6 parkeerplaatsen. Zoals te zien op de inpassingstekening (zie paragraaf 2.2) is er vanwege de grootte van de woonpercelen ruimschoots voldoende plek om in deze parkeerplaatsen te voorzien.

Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

4.2.1 Regelgeving

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). De Wet bodembescherming heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. Op grond van de Woningwet en de Bouwverordening moet voor elke individuele bouwlocatie aangetoond worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde bebouwing, alvorens een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Bij het opstellen van een bestemmingsplan is de vraag of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel. Het vaststellen van de bodemkwaliteit wordt bij het opstellen/wijzigen van een bestemmingsplan dan ook alleen van belang geacht voor de locaties waar ontwikkelingen gepland zijn (zoals functiewijzigingen, bouwen, graven/ophogen).

4.2.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Verkennend bodem- & asbestonderzoek
Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

Voor het plangebied is de hypothese gesteld van een verdachte locatie met betrekking tot het voorkomen van een bodemverontreiniging.

In de boven- en ondergrond zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor cadmium, kobalt, nikkel en zink aangetoond ten opzichte van de betreffende achtergrondwaarden. Verhoogde gehalten voor OCB zijn niet aangetoond.

In het grondwater is een sterk verhoogd gehalte voor kobalt aangetoond. Daarnaast zijn maximaal licht verhoogde gehalten voor barium en nikkel aangetoond, ten opzichte van de betreffende streefwaarden.

De voormalige teeltlaag en het gebruik van bestrijdingsmiddelen hebben niet geleid tot een (ernstige) bodemverontreiniging met OCB.

Middels de voorliggende onderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in het plangebied in voldoende mate vastgesteld, rekening houdend met onderstaande aanbeveling / advisering:

Uit de resultaten blijkt wel dat vooralsnog een sterk verhoogd gehalte voor kobalt aanwezig is in het grondwater, waarvoor formeel gezien een nader onderzoek noodzakelijk is. Tijdens het veldwerk, het plaatsen van de peilbuis, kunnen metaaldeeltjes echter zijn losgekomen van de grond en in het grondwater terecht zijn gekomen. Hierdoor kan onterecht een verhoogd gehalte voor kobalt worden gemeten in het grondwater. Een nader onderzoek in deze situatie is niet zinvol en niet noodzakelijk. Wel wordt geadviseerd om het grondwater uit peilbuis PB05 over enkele maanden te herbemonsteren en de analyseresultaten te vergelijken met de eerdere bemonstering. Naar verwachting blijkt hieruit een fluctuatie voor wat betreft het gehalte voor kobalt en een bevestiging van bovenstaande argumentatie.

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.3 Geluid

4.3.1 Regelgeving

Belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging van het aspect geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Overeenkomstig de Wgh zijn (spoor-)wegen en industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen voorzien van zones. Het gebied binnen deze zones geldt als akoestisch aandachtsgebied waar een toetsing uitgevoerd moet worden. Daarbij beperkt de Wgh zich tot een toetsing ter plaatse van zogenaamde geluidsgevoelige objecten. Dit zijn onder andere woningen, onderwijsgebouwen, gezondheidszorggebouwen, kinderdagverblijven, woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonboten.

Voor de geluidsgevoelige gebouwen en terreinen die binnen bepaalde afstanden (zones) van de verschillende geluidsbronnen liggen, schrijft de Wgh voor dat een aangewezen bevoegd gezag (meestal Burgemeester en Wethouders) (maatwerk)grenswaarden bepaalt. De terminologie die de wet hiervoor hanteert is: ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting. De getalsmatige invulling van deze grenswaarden voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per locatie en per geluidssoort. Naast grenswaarden op de gevels van de geluidsgevoelige gebouwen, zijn er in de Wgh ook grenswaarden gericht op de bescherming van het akoestische klimaat binnen de bestaande gebouwen.

De grenswaarden moeten bij de aanleg, dan wel wijzigingen van een (spoor)weg of industrieterrein in acht worden genomen. Dit geldt ook bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of bij een projectbesluit wanneer de betreffende gronden/gebouwen voor een geluidgevoelige functie in een geluidszone zijn gelegen. Onder bepaalde voorwaarden is een hogere geluidsbelasting dan de voorkeursgrenswaarde mogelijk (tot de maximaal toelaatbare geluidsbelasting). Hiervoor moet een “hogere waarde procedure” worden doorlopen door het college van burgemeester en wethouders. Een uitzondering waar toetsing aan de grenswaarden niet hoeft, is wanneer een geluidsgevoelig gebouw een zogenoemde 'dove' gevel heeft. Een 'dove gevel' is een bouwkundige constructie:

  • waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een bepaalde geluidwering;
  • waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

Bij ontheffing van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting kan (in het kader van de omgevingsvergunning) een nader akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn ten behoeve van het woon- en leefklimaat in de woning. De karakteristieke geluidwering van de gevel moet voor nieuwbouw zodanig zijn dat wordt voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit, zijnde het verschil tussen de geluidsbelasting op de gevel en het gewenste binnenniveau met een minimum van 20 dB.

4.3.2 Wegverkeerslawaai

Regelgeving
In de Wgh en het Bgh is de zonering van wegen en het daarbij horende normenstelsel geregeld. Een zone is het akoestisch aandachtsgebied. Volgens de Wgh bevinden zich langs alle wegen wettelijke geluidzones, met uitzondering van woonerven, 30-km/uur-gebieden en wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveaukaart blijkt dat de geluidsbelasting op 10 m uit de meest nabij gelegen wegas 48 dB of minder bedraagt.

Bij vaststelling van een bestemmingsplan moet voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek worden verricht (artikel 76 lid 1 Wgh). De breedte van deze zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de aard van de omgeving (stedelijk of buitenstedelijk), zie navolgende tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0009.png"

Overzicht zonebreedtes (vanaf de as van de weg tot de volgende breedte aan weerszijden van de weg)

De definities van het buitenstedelijk en stedelijk gebied zijn opgenomen in artikel 1 van de Wgh. Als buitenstedelijk gebied wordt aangemerkt het gebied buiten de bebouwde kom en het gebied binnen de zone van een autoweg of autosnelweg, die binnen de bebouwde kom ligt. Voor nieuwe woningen bedraagt de wettelijke (voorkeurs)grenswaarde 48 dB.

4.3.3 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in het plangebied. Dit onderzoek is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.

Hogere waarden
Een hogere waarde is niet nodig omdat de berekende geluidsniveaus komend van de Oude Rijksweg, de N845, de N324 en de Eindsestraat onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB liggen.

Bouwbesluit en woon- en leefklimaat

Benodigde gevelwering (wegverkeerslawaai)
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 53 dB aan de oostzijde van het plangebied. De vereiste karakteristieke geluidwering Ga;k bedraagt dan maximaal 20 dB (standaardeis uit het Bouwbesluit). Een nader onderzoek naar de geluidwering van de gevels is niet nodig.

Woon- en leefklimaat
De milieukwaliteit wordt geclassificeerd als ‘Goed’ tot ‘Redelijk’. Het woon- en verblijfsklimaat ter plaatse van het plangebied wordt als acceptabel aangemerkt. Op basis van de toelichting in het onderzoek kan gesteld worden dat de cumulatieve geluidbelasting (wegverkeer) een aanvaardbaar woon- en verblijfsklimaat niet in de weg staat.

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.4 Milieuzonering

4.4.1 Regelgeving

Wanneer ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving van inrichtingen en/of bedrijven worden gerealiseerd, zal een milieukundig onderzoek uit moeten wijzen in hoeverre er sprake is van mogelijke beperkingen ten gevolge van de aanwezige inrichtingen en of bedrijven. Maar ook andersom moet aandacht te worden besteed aan de rechten van de aanwezige inrichtingen en/of bedrijven. Het is immers niet de bedoeling dat nieuwe ontwikkelingen de huidige bedrijfsvoering in de directe omgeving zullen beperken. Datzelfde geldt uiteraard ook voor de situatie dat inrichtingen en/of bedrijven wijzigen in de nabijheid van bestaande gevoelige functies.

Via de milieuwetgeving wordt milieuhinder zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en inrichtingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken, moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of moeten middels een melding aantonen dat zij aan de hierin gestelde richtwaarden kunnen voldoen. De gestelde richtwaarden zijn veelal vertaald in minimale afstanden tussen de inrichtingen waar activiteiten plaatsvinden en de milieugevoelige functies in de directe omgeving. Behalve van de aard en omvang van een bedrijf of inrichting, is deze mede afhankelijk van de omgevingskarakteristiek. Voor een rustige woonomgeving gelden andere afstanden (strengere eisen) dan voor bijvoorbeeld drukke woonwijken of een gemengd gebied.

Voor het vaststellen van de genoemde minimum richtafstanden tussen inrichtingen en milieugevoelige functies worden in de regel de lijsten zoals deze zijn opgenomen in de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' gebruikt. Bedrijven zijn in de VNG-handreiking ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste richtafstanden tot milieugevoelige functies. De categorieën geven de zwaarte van bedrijvigheid en mogelijke milieuhinder weer. De richtafstanden kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandstap worden verlaagd indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0010.jpg"

Richtafstanden VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'

Voorgaande tabel geeft een overzicht van de richtafstanden voor verschillende bedrijfscategorieën ten opzichte van een woonwijk en gemengd gebied. Indien de richtafstand niet wordt overschreden, kan verdere toetsing voor het aspect in beginsel achterwege blijven: inpassing is dan mogelijk. Indien niet aan de richtafstanden wordt voldaan, is een nadere beschouwing danwel onderzoek nodig.

4.4.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er zijn geen niet-agrarische bedrijven/ instellingen (met een milieucontour die tot in het plangebied reikt) gelegen in de directe nabijheid van het plangebied. Voor het aspect geur wordt verwezen naar paragraaf 4.6.

Voor de omliggende woonpercelen treedt daarnaast een verbetering op qua milieuzonering omdat in het plangebied sprake is van het vervallen van een agrarische bedrijfsfunctie.

Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.5 Lucht

4.5.1 Regelgeving

Op 15 november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer in werking getreden. Deze wet vervangt het 'Besluit luchtkwaliteit 2005' en is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt.
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3 % ten opzichte van de grenswaarde). Het gaat hier bijvoorbeeld om woningbouwlocaties met één ontsluitingsweg en niet meer dan 1.500 nieuwe woningen, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen.
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking is getreden nadat de EU in april 2009 derogatie heeft verleend.

Als aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of meerdere van de bovengenoemde criteria wordt voldaan, kan het project zonder toetsing aan de gestelde grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

In de Ministeriële regeling 'niet in betekenende mate bijdragen' zijn voor verschillende categorieën van projecten grenzen gesteld aan de projectomvang, waaronder een project met zekerheid NIBM bijdraagt aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen in de buitenlucht.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) extra bescherming: substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 m van een provinciale weg of 300 m van een rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden. De zones worden afgemeten vanaf de rand van de weg. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien.

4.5.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan zorgt weliswaar voor de realisatie van één extra vrijstaande gasloze woning, maar planologisch gezien is er tegelijkertijd sprake van het vervallen van de agrarische bedrijfsbestemming. Dit betekent dat er per saldo sprake zal zijn van een verbetering van de luchtkwaliteit. Bovendien is zelfs in het geval dat alle woningen nieuw zouden zijn (zonder te kijken naar de huidige agrarische bedrijfsfunctie), sprake van een plan dat zorgt voor een NIBM-bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarom is onderzoek op grond van de Wet luchtkwaliteit niet noodzakelijk.

Goede ruimtelijke ordening (NSL-monitoringstool)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald ter hoogte van het plangebied. Met de NSL-monitoringstool en de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten (GCN en GDN) zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 langs de Drutenseweg (N845) bepaald. Daaruit blijkt dat de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk circa 15,3 µg/m3, 17,6 µg/m3 en 11,1 µg/m3 bedragen in 2020. Daarmee worden de jaargemiddelde grenswaarden van 40 µg/m3 (voor NO2 en PM10) en 25 µg/m3 (voor PM2,5) niet overschreden.

Daarnaast is de trend dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor geen overschrijdingen van de grenswaarden zijn te verwachten.

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.6 Geur

4.6.1 Regelgeving

Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, zie navolgende tabel:

    Concentratiegebied   Niet-concentratiegebied  
Binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximum 3 ouE/m³   maximum 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object   minimum 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
Buiten bebouwde kom   diercategorieën Rgv   maximum 14 ouE/m³   maximum 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object   minimum 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Geurnormen Wgv

De Wgv biedt gemeenten de mogelijkheid om afwijkende geurnormen vast te stellen voor (delen van) het grondgebied. Op deze wijze kan de gemeente een geurhinderbeleid vaststellen dat is afgestemd op de plaatselijke situatie.

Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Geur bij niet-agrarische bedrijven
Het voorkomen van (nieuwe) geurhinder is het algemene uitgangspunt in het rijksbeleid. Dit uitgangspunt is uitgewerkt in het landelijk informatiedocument ‘Handleiding Geur Industrie’ en beschrijft de methodiek voor de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau voor geur ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten. Vanwege het lokale aspect van geurhinder is de hoogte van het aanvaardbaar hinderniveau niet landelijk vastgelegd. Het bevoegd gezag moet daar een eigen afweging in maken. De provincie Gelderland heeft deze afweging uitgewerkt in de ‘Beleidsregels geur bedrijven (niet-veehouderijen) Gelderland 2017’ voor de industriële bedrijven waarvoor de provincie het bevoegde gezag is. Daarin is het aanvaardbaar geurhinderniveau vertaald naar streef-, richt- en grenswaarden. De streefwaarde is de waarde waaronder geen sprake is van hinder. De grenswaarde is de waarde waarboven sprake is van ernstige hinder. Over het algemeen wordt een geurcontour die ligt tussen streef- en grenswaarde als aanvaardbaar geurhinderniveau vastgesteld en vastgelegd in de milieuvergunning voor een industrieel geurrelevant bedrijf.

4.6.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In de directe nabijheid van het plangebied zijn uitsluitend grondgebonden veehouderijen gelegen. Het meest nabij gelegen, en daarmee maatgevende, melkrundveebedrijf is gelegen aan de Oude Rijksweg 4, even ten noordoosten van het plangebied, aan de andere zijde van de Oude Rijksweg. Melkrundvee betreft dieren waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geen geuremissiefactoren zijn vastgesteld. In die gevallen hoeft er geen geurberekening te worden uitgevoerd, maar geldt dat buiten de bebouwde kom een afstand van 50 m tussen het emissiepunt van een dierenverblijf en de gevel van een geurgevoelig object, zoals een woning, in acht moet worden genomen.

De afstand tussen de bestaande bedrijfswoning in het plangebied en de dichtstbijzijnde stal van de melkrundveehouderij aan de Oude Rijksweg 4 bedraagt al meer dan 100 m. De nieuwe vrijstaande woning komt zelfs nog wat verder van dit bedrijf af te liggen. Daarmee is er in het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden de belangen van de veehouderijen in de omgeving niet geschaad.

Het aspect 'geur' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.7 Externe veiligheid

4.7.1 Regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid rondom externe veiligheid is vastgelegd in circulaires, regelingen, AMvB's en wetten.

In Nederland worden twee maten gehanteerd voor externe veiligheidsrisico's, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een denkbeeldig persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas.

Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een (werkelijk) aanwezige groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico moet verantwoord worden voor het gebied waarbinnen zich de gevolgen van een incident met gevaarlijke stoffen voordoen. Dit is de zogenaamde 1 %-letaliteitsgrens; de afstand vanaf een risicobedrijf waarop nog slechts 1 % van de blootgestelde mensen in de omgeving overlijdt bij een ongeval op het risicobedrijf (invloedsgebied).

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein, bijvoorbeeld rondom chemische fabrieken, LPG-tankstations en spoorwegemplacementen waar goederentreinen met gevaarlijke stoffen rangeren. Deze bedrijven verrichten soms risicovolle activiteiten dichtbij woningen, kantoren, ziekenhuizen, scholen of winkels. Het besluit verplicht gemeenten en provincies wettelijk vanaf de inwerkingtreding van het besluit bij het verlenen van milieuvergunningen en het maken van ruimtelijke plannen met externe veiligheid rekening te houden. Het gaat daarbij niet alleen om het oprichten van of veranderen van inrichtingen of projecteren van nieuwe bestemmingen. Ook bij het vaststellen of herzien van een bestemmingsplan moet de externe veiligheid worden beoordeeld. Het besluit is op 27 oktober 2004 in werking getreden.

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hogedruk gasleidingen van Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen.

Op 1 april 2015 is de Wet basisnet in werking getreden. De Wet basisnet voorziet in een wijziging van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen ('Wvgs') ter verankering van een landelijk basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet is een samenstel van wegen, binnenwateren en hoofdspoorwegen waaraan een bepaalde risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt toegekend. Als deze risicoruimte, de zogenaamde risicoplafonds, door een groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt overschreden of dreigt te worden overschreden, moet de minister maatregelen nemen. De risicoplafonds moeten daarnaast in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van basisnetroutes. Op deze manier kan de veiligheid langs de transportroutes voor gevaarlijke stoffen in toenemende mate worden gegarandeerd. Gelijktijdig met de Wet Basisnet zijn ook andere regelingen in werking getreden zoals de wijziging van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen (Bvgs), de Regeling basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). In het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is een aandachtsgebied gedefinieerd waarbinnen het groepsrisico verantwoord moet worden (200 m). Buiten deze zone hoeft in het invloedsgebied alleen ingegaan te worden op de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid (beperkte verantwoording).

4.7.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Op navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de provinciale risicokaart. Hierop is informatie weergegeven ten aanzien van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, transportroutes en buisleidingen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0011.png"

Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (blauwe omcirkeling, Bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen c.q. bedrijven
Uit de zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting. De meest nabijgelegen inrichting is een propaantank van een kwekerij gelegen aan de Eindsestraat 3 op meer dan 300 m ten zuidoosten van het plangebied. De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van de propaantank bedraagt echter slechts 25 m. Daarmee wordt ruimschoots aan de benodigde afstand voldaan.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Uit zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een transportroute voor gevaarlijke stoffen over weg, water en/of spoor. De vaarroute over de Maas ligt op ruim 400 m ten zuiden van het plangebied, maar het plaatsgebonden risico daarvan is beperkt (de 10-6 plaatsgebonden risicocontour ligt op 0 m van de rand van de rivier).

Voor zover het plangebied al is gelegen binnen het invloedsgebied van een vervoersas, is deze in ieder geval buiten het aandachtsgebied gesitueerd. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling. Aangezien met dit bestemmingsplan geen kwetsbare functies (ouderenzorg, kinderopvang, school) worden gerealiseerd, hebben de bewoners voldoende mogelijkheden tot zelfredzaamheid. Het vervoer van gevaarlijke stoffen is dan ook niet van invloed op deze ontwikkeling.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door een buisleiding
Uit de zowel de gegevens vanuit de provinciale risicokaart als de gemeentelijke signaleringskaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid bij een zwaar ongeval op de eerder genoemde transportroutes. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.8 Waterhuishouding

4.8.1 Regelgeving

Algemeen
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland. Voor het plangebied is het volgende waterhuishoudkundige beleid van toepassing:

  • Rijksbeleid: Waterwet, Nationaal Waterplan 2016 - 2021, Waterbeleid in de 21e eeuw en Nationaal Bestuursakkoord Water;
  • Provinciaal beleid: Omgevingsvisie Gelderland;
  • Waterschapsbeleid: Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 'Koers houden en kansen benutten', Nota riolering 'Samen door één buis' (2018) en de Keur voor waterkeringen en wateren;
  • Gemeente: Waterplan Heumen (2008) en het Verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan (VGRP) 2018 - 2022.

Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder ver- en nieuwbouwplannen, wordt door de overheid het volgende criterium met betrekking tot het duurzaam omgaan met water gehanteerd. Doordat een toename van het verhard oppervlak ertoe leidt dat het afvoerverloop niet meer natuurlijk is, is het beleid erop gericht het regenwater zoveel mogelijk te infiltreren in de zone tot aan het freatisch vlak, waardoor een meer natuurlijk afvoerverloop ontstaat. Dit vertaalt zich in de volgende richtlijnen:

  • 1. Nieuwe plannen moeten voldoen aan het principe van het 'hydrologisch neutraal' bouwen. Hierbij moet de hydrologische situatie, voor wat betreft de afvoer van hemelwater, minimaal gelijk blijven aan de oorspronkelijke situatie. De oorspronkelijke landelijke afvoer (naar het oppervlaktewater) mag niet overschreden worden.
  • 2. In aansluiting op het landelijk beleid hanteert het waterschap het beleid dat bij nieuwe plannen altijd onderzocht moet worden hoe met het schone hemelwater omgegaan kan worden.
  • 3. Bij alle nieuwbouwplannen moet (vuil) afvalwater en (schoon) hemelwater gescheiden worden behandeld. Het schone en vuile water worden daarbij apart aangeleverd aan de riolering of, indien mogelijk, wordt het schone water aan de natuur teruggegeven. Dit is ook het geval als in openbaar gebied nog steeds een gemengd rioolstelsel aanwezig is.

Bij de inrichting, het bouwen en het beheer moeten zo min mogelijk vervuilende stoffen aan het bodem- en oppervlaktewatersysteem worden toegevoegd. Hierbij verdient het materiaalgebruik speciale aandacht: uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen moeten worden vermeden om water- en bodemvervuiling te voorkomen.

Uitgangspunten Waterschap Rivierenland
De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • a. Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • b. Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater moeten worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • c. Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Dat is hier niet het geval overigens.

Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerp(eisen)buien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:

  • De T=10+10% neerslag (bij lozing op het oppervlaktewater). Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag (bij berging op eigen terrein). Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt met name voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich minimaal 0,5 m boven de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur te bedragen.

Uitgangspunten gemeente Heumen
De gemeente Heumen heeft als beleid (los van het beleid van het waterschap) dat ze bij (ver)nieuwbouw geen nieuw regenwater afkomstig van verharde oppervlakken inneemt in het openbaar gebied. In beginsel moet al het regenwater daarom op eigen perceel worden opgevangen. Ook lozing via afstroming of overloop is niet toegestaan.

4.8.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is sprake van een behoorlijke afname van de hoeveelheid verhard oppervlak binnen het plangebied. Er wordt immers een kleine 1.500 m² aan agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. Hier komen slechts 1 vrijstaande woning met bijgebouw en een nieuw bijgebouw bij de bestaande woning voor terug. Ook wordt behoorlijk wat terreinverharding, vooral aan de noordwestzijde van het plangebied, verwijderd. Er is daarmee geen sprake van een bergingsopgave.

Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat hemelwater van het verhard oppervlak voor 100% gescheiden wordt afgevoerd. Het waterschap gaat bij nieuwbouw van woningen uit van een (duurzaam) gescheiden rioleringsstelsel. Het dakoppervlak van de nieuwe vrijstaande woning in het plangebied wordt afgekoppeld en gescheiden aangeboden op de perceelsgrens. Er wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen.

De B-watergang aan de noordzijde van het perceel en de C-watergang aan de oostzijde, liggen beiden net buiten de plangrens en zijn verder niet van invloed op de beoogde ontwikkeling. Beide watergangen kunnen vanaf de openbare weg onderhouden worden. Voor de nieuwe inrit aan de oostzijde wordt een duiker aangelegd in de C-watergang conform de eisen van het waterschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0012.png"

Uitsnede vastgestelde legger waterschap Rivierenland met aanduiding plangebied (rode omkadering)

Voor onderhavige ontwikkeling is de digitale watertoets ingevuld. Deze is te vinden in bijlage 3. Hieruit is gebleken dat het plan op basis van de oppervlakte in de normale watertoetsprocedure terecht is gekomen. Uit de toets van de verschillende 'lagen' van de watertoets, is gebleken dat geen relevante belangen van het Waterschap Rivierenland zijn gemoeid met het plan. Er is sprake van een afname van de oppervlakte verharding. Overleg met het waterschap is dan ook niet noodzakelijk.

Het aspect 'waterhuishouding' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.9 Ecologie

4.9.1 Regelgeving

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wnb kent drie algemene beschermingsregimes waarin de voorschriften van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en twee verdragen (Bern en Bonn) zijn geïmplementeerd en waarin aanvullende voorschriften zijn gesteld voor de dier- en plantensoorten die niet onder die specifieke voorschriften vallen, maar wel bescherming behoeven. In hoofdstuk 3 van de Wnb zijn de beschermingsregimes in drie aparte paragrafen neergelegd. Per beschermingsregime is bepaald welke verboden er gelden en onder welke voorwaarden ontheffing of vrijstelling kan worden verleend door het bevoegd gezag. Het gaat om de volgende beschermingsregimes:

  • 1. Vogels (paragraaf 3.1): alle vogels in de zin van de Vogelrichtlijn;
  • 2. Dieren en planten (paragraaf 3.2): alle dieren en planten, genoemd in de bijlagen bij de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn;
  • 3. Overige soorten (paragraaf 3.3): soorten genoemd in de bijlage bij de Wnb, die niet onder de reikwijdte van paragraaf 3.2 vallen.

De verboden en afwijkingsmogelijkheden die zijn opgenomen in de paragrafen 3.1 en 3.2, zijn direct overgenomen uit de genoemde richtlijnen en verdragen. Deze bepalingen zijn dus ook uitsluitend van toepassing op de soorten waarvoor dit onmiddellijk voortvloeit uit deze richtlijnen en verdragen. De bepalingen in paragraaf 3.3 zien op de “overige soorten” die zijn genoemd in de bijlagen A en B bij de Wnb. Laatstgenoemde groep is te vergelijken met de Tabel 2-soorten uit de Flora- en faunawet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01_0013.png" Verbodsbepalingen Wet natuurbescherming

De Wnb brengt voor de bescherming van soorten in ieder geval de volgende drie voor de praktijk belangrijke wijzigingen met zich:

  • 1. Allereerst zal onder de Wnb niet langer de minister van Economische Zaken, maar gedeputeerde staten van de provincies het bevoegd gezag zijn voor het verlenen van ontheffingen.
  • 2. Ten tweede kunnen de in de praktijk gehanteerde “tabelsoorten” niet langer gebruikt worden. In plaats daarvan zal met de nieuwe indeling van de Wnb gewerkt gaan worden.
  • 3. Ten derde is de inhoud van de verboden en de ontheffingsgrondslagen gewijzigd.

In de Wet natuurbescherming worden de bevoegdheden van het rijk (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)) aan de provincies overgedragen. Zij maken dan de afwegingen voor de vergunningen en ontheffingen. De beschermde status van soorten kan per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor nationaal beschermde soorten. Er is dan geen ontheffing nodig voor werkzaamheden.

Onder de Wnb geldt een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. De zorgplicht houdt in dat werkzaamheden, die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten, in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.

4.9.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd in het plangebied. Deze is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Gelders Natuurnetwerk. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake. Een AERIUS-berekening, een voortoets en/of een ‘nee, tenzij’-toets zijn niet noodzakelijk.

Soortenbescherming
Het plangebied heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten en is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

In de beoogde ingreep zijn geen kapwerkzaamheden voorzien. Een meldingsplicht in het kader van Wnb is niet van toepassing.

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van soortenbescherming, gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene zorgplicht). Voor deze soorten moeten maatregelen worden getroffen om effecten te voorkomen:

Te treffen maatregelen

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, moet direct contact opgenomen worden met een ter zake deskundige.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Het plangebied tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd moet voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is moeten de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt worden.

Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.10 Archeologie & cultuurhistorie

4.10.1 Regelgeving

In artikel 3.1.6 lid 5 van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting van een ruimtelijk plan ten minste een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Met deze wet is de Monumentenwet 1988 opgesplitst: een gedeelte (dat ziet op de fysieke leefomgeving) zal in 2022 opgaan in de Omgevingswet, het overige gedeelte is opgenomen in de nieuwe Erfgoedwet. Daarbij is voorzien in overgangsrecht. De bedoeling is dat in de Erfgoedwet een betere integratie met verschillende soorten erfgoed komt. Daarnaast zijn de procedures uniformer en daarmee overzichtelijker.

Onderdelen van de Monumentenwet 1988 met betrekking tot de fysieke leefomgeving, worden opgenomen in de Omgevingswet. De aanwijzing van ruimtelijk cultureel erfgoed - beschermde stads- en dorpsgezichten en cultuurlandschappen - en omgang met het cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving, komen in de Omgevingswet terecht en zijn dus niet in de Erfgoedwet geregeld. Hierbij wordt wel als vuistregel gehanteerd: omgang met het erfgoed in de Omgevingswet, duiding van het erfgoed in de Erfgoedwet.

Voor de onderdelen die in de Omgevingswet zullen worden opgenomen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de tussenliggende periode. De bepalingen uit de Monumentenwet 1988 die naar de Omgevingswet over zullen gaan, blijven van kracht tot de Omgevingswet in werking treedt.

Het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet schrijven niet voor in welke mate met archeologie rekening moet worden gehouden. De gemeente heeft wat dit betreft beleidsvrijheid en kan het archeologische belang afwegen ten opzichte van andere belangen, de belangen van de burger en van de gemeente.

4.10.2 Doorvertaling bestemmingsplan

Archeologie
Op grond van de archeologische dubbelbestemming hoeft pas bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m² een rapport worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate zijn vastgesteld.

De beoogde ontwikkeling van één vrijstaande woning met bijgebouw is ruimschoots kleiner dan 2.500 m², zodat er geen nader archeologisch onderzoek hoeft plaats te vinden.

Cultuurhistorie
Blijkens de provinciale cultuurhistorische waardenkaart worden er, ten aanzien van de thema’s historische geografie en historische stedenbouw en archeologie, geen waarden toegekend aan het plangebied.

Volgens de gemeentelijke Cultuurhistorische waarderingskaart zijn in het plangebied geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel zijn de Oude Rijksweg ten oosten van het plangebied en het informele pad direct ten noorden van het plangebied aangeduid als 'weg, voor 1832'. Dit heeft verder geen invloed op de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

4.10.3 Conclusie

De aspecten 'archeologie' en 'cultuurhistorie' vormen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.11 Leidingen

4.11.1 Regelgeving

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen moeten worden gewaarborgd. Tevens moet rond dergelijke leidingen rekening worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgastransportleiding met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

4.11.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In of in de directe omgeving van het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen of persleidingen van water, olie, aardgas, brandstof en/of hoogspanningsverbindingen gelegen, die in het kader van het bestemmingsplan op de verbeelding met bijbehorende bebouwingsvrije zones moeten worden opgenomen.

4.12 Vormvrije MER-beoordeling

4.12.1 Regelgeving

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat in elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die beneden de drempelwaarden vallen uit de D-lijst, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

4.12.2 Doorvertaling bestemmingsplan

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is een groot aantal activiteiten genoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Eén van de genoemde activiteiten betreft ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (activiteit D11.2). Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De voorgenomen activiteiten in het plan liggen ruim onder de plandrempel waarvoor conform het Besluit m.e.r. een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Gelet hierop, wordt geconcludeerd dat de drempelwaarden niet worden overschreden, waardoor in onderhavig plan kan worden volstaan met het uitvoeren van een zogenaamde ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’. De in dit hoofdstuk beschreven onderzoeksresultaten voldoen niet alleen aan de onderzoeksverplichting van het Besluit ruimtelijke ordening, maar kunnen ook worden opgevat als de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij wordt geconcludeerd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. 

In deze paragraaf worden de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd moeten worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, de Wabo en andere bestemmingsplannen van de gemeente Heumen. Voor het bouwen is verder het Besluit omgevingsrecht (Bor) van belang. In het Bor zijn onder andere regels voor vergunningsvrije bouwwerken opgenomen.

Hieronder wordt de opbouw en dergelijke van de regels kort toegelicht.

5.1.1 Inleidende regels

Begrippen 
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

Wijze van meten 
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

5.1.2 Bestemmingsregels

In het tweede hoofdstuk komen de bestemmingen aan de orde.

Bestemmingsomschrijving 
Bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals bedrijven, wonen, centrum etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies.

Bouwregels 
In de bouwregels worden voor alle hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de van toepassing zijnde bouwregels gesteld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.

Afwijken van de bouwregels 
In deze bepaling zijn afwijkingsbevoegdheden toegekend aan het bevoegd gezag ten aanzien van bepaalde bouwregels.

Specifieke gebruiksregels 
In deze bepaling zijn specifieke gebruiksregels voor aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, bed & breakfast en kamerverhuur gesteld.

5.1.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelregel 
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Algemene gebruiksregels
Deze bepaling bevat algemene gebruiksregels omtrent strijdig gebruik van gronden en bouwwerken.

Algemene afwijkingsregels
Deze bepaling bevat algemene afwijkingsregels omtrent de voorgeschreven maatvoering, bouwgrenzen, het bouwen van nutsvoorzieningen en het oprichten van antennes.

Overige regels 
In deze bepaling is ten aanzien van parkeren opgenomen dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid.

5.1.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels 
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bouwregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan, mag eveneens worden voortgezet.

Slotregel
Dit artikel geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2 Bestemmingsplan

In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen voor:

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap
De gronden buiten de woonbestemming behouden de agrarische bestemming. De bestemmingsregels zijn overgenomen uit het geldende bestemmingsplan, met dien verstande dat de regeling is aangepast aan de functie van de resterende gronden, namelijk extensief agrarisch gebruik in de vorm van weidegronden/graslanden.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke beplanting

De delen van het perceel met primair landschappelijke beplanting hebben vanwege hun omvang en uitstraling een eigen specifieke groenbestemming gekregen.

Artikel 5 Wonen
Ter plekke van de nieuw te bouwen woning en de bestaande bedrijfswoning is de bestemming 'Wonen' opgenomen. De begrenzing van de bestemmingsvlakken 'Wonen' is afgestemd op de voorgenomen inrichting van het gebied.

De inhoud van de woonbestemming komt overeen met de regeling in het bestemmingsplan Buitengebied namelijk: de bestaande woning wordt als bestaand geregeld zowel op de specifieke locatie als voor wat de maatvoeringseisen betreffen.

De nieuw te bouwen woning moet worden gesitueerd binnen de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - nieuwe woning'.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2 (dubbelbestemming)
De regeling ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Heumen 2009'. De dubbelbestemming werkt primair ten opzichte van de onderliggende enkelbestemming. Om in beeld te brengen of archeologische waarden ter plaatse aanwezig zijn, geldt een onderzoeksplicht voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander moet worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, moet een exploitatieplan worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

Alle kosten die gemaakt moeten worden voor het opstellen van een bestemmingplan zijn voor rekening van de initiatiefnemers. Hiervoor is een overeenkomst afgesloten, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Daarmee zijn de kosten voor de planontwikkeling anderszins verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet aan de orde. Gezien het voorgaande wordt het plan financieel uitvoerbaar geacht.

6.2 Overleg

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) staat dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

In het kader van het vooroverleg is het voorliggende bestemmingsplan toegezonden aan diverse overlegpartijen. Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.

6.3 Inspraak

In het kader van de inspraak hebben de initiatiefnemers op 20 april 2021 een brief in de bus gedaan met uitleg over de plannen bij Oude Rijksweg 2 en 4 en er is de mogelijkheid geboden om (op afstand vanwege Covid-19) in overleg te gaan over de plannen. Deze twee adressen zijn de enige direct omwonenden.

De bewoners van nr. 4 hebben een vraag gesteld of de nieuwe woning niet leidt tot extra hinder voor de bedrijfsvoering van hun agrarische veehouderij. Hierop hebben de initiatiefnemers aangegeven dat, zoals in paragraaf 4.6 al aangegeven, de afstand tussen de bestaande bedrijfswoning in het plangebied en de dichtstbijzijnde stal van de melkrundveehouderij aan de Oude Rijksweg 4 al meer dan 100 m bedraagt. De nieuwe vrijstaande woning komt zelfs nog wat verder van dit bedrijf af te liggen. Daarmee worden de belangen van hun veehouderij niet geschaad.

Van de bewoners van nr. 2 is geen reactie ontvangen.

6.4 Zienswijzen

Na afronding van het vooroverleg start de formele bestemmingsplanprocedure. Eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreacties worden te zijner tijd verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan. Indien nodig worden er ambtshalve aanpassingen doorgevoerd.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van maandag 5 juli 2021 tot en met maandag 16 augustus 2021 (gedurende zes weken) ter visie gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.