direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, Oude Rijksweg 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied, Oude Rijksweg 1 met identificatienummer NL.IMRO.0252.BUbpOudeRijksweg1-VA01 van de gemeente Heumen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroepsmatige activiteiten

het uitoefenen van een beroep of bedrijf door de bewo(o)n(st)er van de woning op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig dan wel ontwerptechnisch gebied, alsmede het beroepsmatig verlenen van diensten op deze gebieden dan wel het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten en dat niet krachtens een milieuwet vergunning- of meldingsplichtig is;

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bed & breakfast

een inpandige voorziening gericht op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als ondergeschikte toeristisch recreatieve activiteit;

1.8 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijgebouw

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat door zijn constructie en/of afmetingen ondergeschikt is en een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een woning, een stacaravan of een recreatiewoning;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die (in)direct met de grond verbonden is, hetzij (in)direct steun vindt in of op de grond;

1.16 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.17 erf

al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.19 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.20 kelder

een bijzondere bouwlaag waarbij de vloer van de bovengenoemde bouwlaag onder het gemiddeld aangrenzend peil is gelegen, en tussen de buitenzijde van de gevels;

1.21 overkapping:

een bouwwerk bestaande uit maximaal twee al dan niet tot de constructie behorende wanden;

1.22 paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het rijden op paarden;

1.23 permanente bewoning

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere, voor wisselende bewoning bedoelde, ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.24 recreatiewoning

een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.25 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.26 stacaravan

een caravan die als een bouwwerk in de zin van de Woningwet valt aan te merken;

1.27 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.28 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Voor de berekening van de inhoud van een bouwwerk wordt tevens meegeteld ruimte die door vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken is omsloten, maar niet door middel van een dak is afgesloten. De inhoud van deze ruimte wordt gemeten tussen de bovenzijde van de vloer, de binnenzijde van de wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken en de projectie van het dak, waarbij de hoogte van deze projectie wordt bepaald aan de hand van de gemiddelde hoogte van de vier wanden, scheidingsmuren en/of dakvlakken.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Landschap

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemene bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarisch grondgebruik;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke waarden;
  • c. extensief recreatief medegebruik;
  • d. voorzieningen voor de waterhuishouding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak en de bestaande nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Bebouwing is slechts toegestaan indien dit ten dienste staat aan deze bestemming.

3.2.2 Gebouwen

Gebouwen zijn niet toegestaan.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. paardenbakken zijn niet toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - paardenbak';
  • b. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2,0 m;
  • c. de maximum bouwhoogte van naar de openbare weg gekeerde erf- of terreinafscheiding bedraagt 1,0 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.2 voor het bouwen van schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren buiten het bouwvlak, mits:

  • a. advies is verkregen van een onafhankelijke instantie op het gebied van agrarische bedrijfsvoering inzake de noodzakelijkheid voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  • b. de gezamenlijke maximum oppervlakte van schuilgelegenheden, melkstallen en veldschuren buiten het bouwvlak per bedrijf maximaal 30 m² bedraagt;
  • c. de maximum bouwhoogte 3,0 m bedraagt.

3.3.2 Paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3 voor het aanleggen van paardenbakken voor hobbymatig gebruik buiten het bouwvlak, mits:

  • a. de paardenbak aansluit aan het bouwvlak of de bestemming 'Wonen';
  • b. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • d. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • e. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  • f. de maximum oppervlakte 800 m² bedraagt;
  • g. de maximum bouwhoogte van de omheining 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  • h. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.

3.3.3 Erf- en terreinafscheidingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 3.2.3 voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een maximum bouwhoogte van 1,8 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

3.4 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

3.4.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 3.4.1 kan worden verleend, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied. Hieraan kunnen voorwaarden worden verbonden.

3.4.3 Nadere voorwaarde bij vellen en rooien bomen

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend als bedoeld in sublid 3.4.1 dient tevens te worden aangetoond dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

3.4.4 Landschapsdeskundige

Alvorens te besluiten over de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 3.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een deskundige op het gebied van natuur en landschap.

3.4.5 Uitzonderingen vergunningplicht

Er is geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 3.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. het periodiek vellen van hakhout.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke beplanting

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke beplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling en de instandhouding van landschappelijke beplanting als opgenomen in bijlage 1;
  • b. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • c. in- en uitritten.

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2,0 m.

4.3 Omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, verlagen van de bodem of afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, uitgezonderd één in- en uitrit per woning;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas en het verrichten van handelingen, die ernstige beschadiging of de dood van bomen en ander houtgewas ten gevolge kunnen hebben;
  • e. het winnen van mos en bosstrooisel.

4.3.2 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 4.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de instandhouding van de landschappelijke beplanting in het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoetgekomen.

4.3.3 Landschapsdeskundige

Alvorens op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 4.3.1 te beschikken, wint het bevoegd gezag het advies in van een landschapsdeskundige.

4.3.4 Uitzonderingen vergunningplicht

Er is geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 4.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. het periodiek vellen van hakhout.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het bestaande aantal woningen;
  • b. één nieuwe woning ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – nieuwe woning';
  • c. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten en/of bed&breakfast in hoofd- en bijgebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40 % van de vloeroppervlakte van de gebouwen tot een maximum van 100 m² mag worden gebruikt;
    • 2. er geen detailhandel wordt uitgeoefend behoudens een beperkte verkoop in het klein van ter plaatse vervaardigde producten en direct in verband met de aan huis verbonden beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten;
    • 3. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu en de agrarische bedrijfsvoering in de omgeving mag opleveren en geen afbreuk mag doen aan het karakter van de omgeving;
    • 4. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die in de regel worden uitgeoefend op een industrieterrein of bedrijventerrein;
    • 5. het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeerbalans;
    • 6. er geen etalages en vitrines mogen zijn;
    • 7. er gelijktijdig niet meer dan twee medewerkers werkzaam mogen zijn;
    • 8. er geen bedrijfsmateriaal buiten op het perceel opgeslagen mag worden;
    • 9. er geen activiteiten mogen plaatsvinden die vergunningplichtig of meldingsplichtig zijn krachtens de Wet milieubeheer;
  • e. de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing als opgenomen in bijlage 1;
  • f. bestaande paardenbakken.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen moeten voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de maximum goothoogte bedraagt 6,0 m;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 10,0 m;
  • c. de maximum inhoud bedraagt 800 m³, dan wel de bestaande grotere inhoud;
  • d. per bestemmingsvlak is één woning toegestaan;
  • e. er mogen alleen vrijstaande woningen gerealiseerd worden.

5.2.2 Kelders

Kelders zijn uitsluitend onder de woning en overige gebouwen toegestaan.

5.2.3 Bijgebouwen en overkappingen

Bijgebouwen en overkappingen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. de maximum afstand tot de zijgevel van het hoofdgebouw bedraagt 15,0 m;
  • b. de maximum afstand tot achtergevel van het hoofdgebouw bedraagt 25,0 m;
  • c. ze moeten worden gebouwd op het zij- en achtererf op een minimum afstand van 5,0 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • d. de gezamenlijke maximum oppervlakte per woning bedraagt 75 m²;
  • e. de maximum goothoogte bedraagt 3,0 m;
  • f. de maximum bouwhoogte bedraagt 5,0 m.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen vóór (het verlengde van) de lijn op 1,0 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 1.0 m;
  • b. de maximum bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen achter (het verlengde van) de lijn op 1,0 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt 2,0 m;
  • c. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt 2,0 m.

5.2.5 Herbouw

Herbouw van de bestaande woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie met inachtneming van het bepaalde in sublid 5.2.1.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.1 voor het aanleggen van nieuwe paardenbakken voor hobbymatig gebruik, mits:

  • a. het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden beperkt;
  • c. voorzien wordt in een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • d. lichtmasten en andere aan de paardenbak verwante bouwwerken niet worden gebouwd;
  • e. de maximum oppervlakte 800 m² bedraagt;
  • f. de maximum bouwhoogte van de omheining 1,5 m vanaf het maaiveld bedraagt;
  • g. de omheining voldoet aan redelijke eisen van welstand.

5.3.2 Erf- en terreinafscheidingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sublid 5.2.4 onder a voor het oprichten van naar de openbare weg gekeerde erf- en terreinafscheidingen tot een maximum bouwhoogte van 1,8 m, mits dit uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar is.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Voorwaardelijke verplichting

Het bouwen en gebruiken van de nieuwe woning conform deze bestemming is enkel toegestaan onder de voorwaarde dat:

  • a. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, met uitzondering van dat deel van de voormalige loods dat kan dienen als bijgebouw van de bestaande woning, met inachtname van het bepaalde in sublid 5.2.3, gesloopt worden;
  • b. binnen een termijn van 1 jaar na de realisatie van de nieuwe woning de landschappelijk inpassing (onderdelen 4 t/m 7) conform bijlage 1 is gerealiseerd, wordt beheerd en in stand wordt gehouden.

Artikel 6 Waarde - Archeologische verwachting 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Waarde - Archeologische verwachting 2´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Omgevingsvergunningplicht

Bij een aanvraag voor een reguliere omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 2.500 m² moet de aanvrager een rapport overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft, in voldoende mate is vastgesteld.

6.2.2 Voorwaarden

Indien het oprichten van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd kan leiden tot aantasting van archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders op basis van een bij de bouwaanvraag in te dienen archeologisch rapport in ieder geval een van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.2.3 Uitzonderingen rapport

Het overleggen van een rapport is niet nodig indien wordt aangetoond dat de grond dieper dan 0,4 m is gewoeld of indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, welke is getoetst door een archeologische deskundige, afdoende is vastgesteld.

6.2.4 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwen te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg om advies.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 6.1 bedoelde gronden over een oppervlakte van meer dan 2.500 m², de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, ontginnen, verlagen, afgraven of egaliseren van gronden;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,4 m vanaf maaiveld, over een oppervlakte van meer dan 2.500 m²;
  • c. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding 2.500 m² of meer bedraagt;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport- energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen of vijvers.

6.3.2 Uitzonderingen

Het in sublid 6.3.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen, of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

6.3.3 Verlening

De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 kan worden verleend, indien is gebleken dat de in sublid 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden.

6.3.4 Voorwaarden

Voor zover de in sublid 6.3.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een aantasting van archeologische waarden, kan de omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 worden verleend en kan aan de omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 in ieder geval een van de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3.5 Archeologisch rapport

De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.6 Advies

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag een deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg.

6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het verwijderen van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' indien:

  • a. uit nader onderzoek blijkt dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in bescherming van deze waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. stort- en/of opslagplaats van grond, vuilnis, afvalstoffen en/of al dan niet aan het gebruik onttrokken goederen en materialen, anders dan als opslag ten behoeve van het normale gebruik behorende bij de betreffende bestemming;
  • b. staan- of ligplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het beproeven van voertuigen, voor het beoefenen van de modelvliegsport en voor het houden van wedstrijden, racen of crossen met motorvoertuigen en bromfietsen;
  • d. het gebruik van recreatiewoningen en stacaravans ten behoeve van permanente bewoning;
  • e. het gebruik van bijgebouwen voor permanente bewoning;
  • f. het gebruik van de gronden en opstallen voor een seksinrichting.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

  • a. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • b. het houden van kortdurende festiviteiten van sociaal-culturele aard voor een aaneengesloten periode van maximaal 7 dagen per activiteit.

9.2 Voorwaarden

Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Parkeren
  • a. Bij het bouwen zoals toegestaan op grond van de bestemmingen genoemd in hoofdstuk 2, moet voorzien worden in voldoende parkeergelegenheid (inclusief fietsparkeren) overeenkomstig de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren', of de rechtsopvolger daarvan.
  • b. Van het bepaalde onder a kan worden afgeweken, indien kan worden aangetoond dat op andere wijze is voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %.
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Oude Rijksweg 1'.