Plan: | Buitengebied - Landgoed Molenweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00199-0003 |
In 2010 heeft de initiatiefnemer een bestaand landgoed aan de Molenweg te Hierden aangekocht, met als doel het landgoed duurzaam verder te ontwikkelen en op een hoger ruimtelijk kwaliteitsniveau te brengen. In 2013 is de naastgelegen kwekerij verworven, waarmee een groot aaneengesloten gebied is gecreëerd (ruim 32 hectare). De gronden zijn gezamenlijk onder de Natuurschoonwet 1928 gebracht, waarmee instandhouding voor lange termijn is verzekerd. De wens van de initiatiefnemer is om te komen tot een totaalplan/integrale landgoedvisie voor het gebied en om een nieuw landgoed met hippische activiteiten op de kwekerijgronden planologisch mogelijk te maken. De plannen voor het nieuwe landgoed op het kwekerijperceel (ca. 11 hectare) zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk.
Het belangrijkste doel van het op te stellen bestemmingsplan "Buitengebied - Landgoed Molenweg" is om de ontwikkeling van het kwekerij perceel ten oosten van Molenweg 46 naar een landgoed mogelijk te maken. Het bestemmingsplan heeft een ontwikkelingsgericht karakter. Dat wil zeggen dat de planregeling vooral is gericht op het bieden van nieuwe planologische mogelijkheden voor het plangebied.
Het bestemmingsplan "Buitengebied - Landgoed Molenweg" vervangt bij inwerkingtreding het bestemmingsplan Buitengebied 2014 op deze locatie.
Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van de kern Hierden in de gemeente Harderwijk. In de onderstaande figuren zijn de locatie, de begrenzing en het huidige gebruik van het plangebied weergegeven. De grootte van het plangebied is ca. 11 hectare. Het perceel is kadastraal bekend als Harderwijk sectie B perceel 6043. De gronden van het bestaande landgoed ten westen van het plangebied zijn betrokken in de integrale landgoedvisie (zie bijlage 1), maar maken geen onderdeel uit van het plangebied voor het nieuwe landgoed.
Ligging plangebied
Het plan betreft de bouw van een nieuw landhuis (maximaal 1.500 m³), twee bijgebouwen van elk 75 m2 (garage en een bed & breakfast (hierna B&B) en een nieuw te bouwen overdekte rijhal voor paarden met stallen en facilitaire voorzieningen (circa 2.800 m2). De rijhal is qua gebruik ondergeschikt aan (de woonfunctie van) het landgoed, deze wordt namelijk hobbymatig gebruikt en heeft daardoor geen grootschalige economische impact op het gebied. De landschappelijke impact van de rijhal is beperkt door de landschappelijke inpassing. In het plangebied vindt aanleg van bos, bloemrijke graslanden en landschapselementen plaats. Het nieuwe landgoed zal gedeeltelijk worden opengesteld voor publiek en er worden hippische evenementen mogelijk gemaakt. In de noordwestelijke hoek van het plangebied bevindt zich een transformatorhuisje. Een uitgebreide planbeschrijving is opgenomen in hoofdstuk 4.
Plangebied
Het geldend bestemmingsplan "Buitengebied 2014" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00054-0004 en is door de gemeente Harderwijk vastgesteld op 7 mei 2015. In het geldende bestemmingsplan gelden in het plangebied de volgende enkel- en dubbelbestemmingen:
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied 2004 (vigerend bestemmingsplan)
Het bestemmingsplan "Buitengebied - Landgoed Molenweg" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00199-0003 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied - Landgoed Molenweg
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied - Landgoed Molenweg" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In de gemeente Harderwijk liggen de kernen Harderwijk en Hierden. Het dorp Hierden ligt aan de Hierdense Beek die van het Uddelermeer naar het Veluwemeer stroomt. Deze beek ontstond in de laatste ijstijd, dus meer dan twaalfduizend jaar geleden. Over de oudste geschiedenis van Hierden is vrijwel niets bekend. Wat wel bekend is dat er in de zevende eeuw in dit gebied al boeren woonden. Vanaf de tiende eeuw begon de bevolking te groeien. De naam Heyrde komt voor het eerst voor in een document uit 1331, opgesteld in naam van graaf Reinald II van Gelre. Hierin wordt nadrukkelijk over een dorp gesproken. Het document gaat over het verpachten van twaalf boerderijen door de graaf van Gelre.
Kaart 1850: De bebouwing in de omgeving is voornamelijk gelokaliseerd langs de Zuiderzeestraatweg. Het plangebied betreft bos en weide met in het noorden bebouwing en een aantal wegen die over het terrein lopen.
Kaart 1943: De bebouwing in de omgeving is nog steeds grotendeels gelocaliseerd rondom de Zuiderzeestraatweg.Ten zuiden van het plangebied is een spoorlijn gerealiseerd. Het plangebied betreft nog steeds bos en weide.
Kaart 1990: Gelijk aan 1850 en 1943 is de bebouwing in de omgeving van het plangebied voornamelijk gelokaliseerd aan de Zuiderzeestraatweg. Sinds 1943 heeft de bebouwing zich uitgebreid in zuidelijke richting. Het plangebied bestaat nog steeds uit bos en weide.
Het plangebied ligt in het buitengebied, het is een perceel cultuurgrond, dat wordt omringd door bosgebieden. Het wordt ten westen begrensd door het bestaande landgoed, ten zuiden door de spoorlijn Amersfoort – Zwolle en de Rijksweg A28, ten oosten door de Hierdense Beek en ten noorden door een gemeentelijke weg (Molenweg). Het plangebied zelf betreft een agrarisch perceel met stroken bos aan de noord- en oostzijde. Het plangebied ligt aan de rand van de Veluwe ten zuiden van het bebouwingslint aan de Zuiderzeestraatweg in Hierden. De ontsluiting van het plangebied is in noordelijke richting via de Molenweg richting de Zuiderzeestraatweg. Om de Molenweg te bereiken kan gebruik gemaakt worden van de oprijlaan van het naastgelegen landgoed en van de aansluiting aan de noordzijde van het plangebied.
De begrenzing van de ontwikkelingslocatie (bron: Integrale Landgoedvisie, november 2017)
Het plangebied is onderdeel van de Hierdense Poort en ligt in de bosrijke landgoederenzone op de overgang van het Veluwemassief en het dekzandgebied rond Hierden. Het is een relatief besloten, bosrijk landschap met verspreid liggende landgoederen, hoeves en boswoningen.
Het bestaande gebruik van het plangebied is agrarisch. De eerder aanwezige kwekerij is gedurende de afgelopen jaren steeds kleiner geworden en nu volledig verdwenen. De agrarisch bestemde gronden zijn in gebruik als grasland, deels voor grasproductie en deels als weide voor paarden die op het naastgelegen landgoed worden gehouden. In het plangebied is een springtuin aanwezig. Langs de randen is sprake van bos(stroken). Aan de noordzijde en oostzijde zijn de bosstroken onderdeel van het plangebied. Binnen het plangebied zijn een klein deel van zowel de Hierdense Beek en de Molenweg gelegen.
Door het plangebied lopen twee buisleidingen van de Gasunie. Deze leidingen lopen tussen de noordoostelijke en zuidwestelijke hoeken van het plangebied.
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) geïntroduceerd. Deze Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De Ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure.
Gewijzigde ladder per 1 juli 2017
De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd. De Ladder is aangepast om de in de praktijk ervaren knelpunten op te lossen en de onderzoekslasten te verminderen. De effectiviteit van het instrument blijft behouden. Het uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is (en blijft) een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.
De belangrijkste wijzigingen
De belangrijkste wijzigingen zijn een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke "treden" en het vervangen van het begrip "actuele regionale behoefte" door: "behoefte". Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zowel binnen als buiten bestaand stedelijk gebied, moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dan moet dat nadrukkelijk worden gemotiveerd in de toelichting. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden in een nieuw derde lid, om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder hierdoor beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
Conclusie
Het voornemen bestaat uit één woning, een rijhal voor eigen gebruik en een bed & breakfast.
Wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, Bro, kunnen worden aangemerkt, wordt deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling aangemerkt. Dit blijkt uit (overzichts)uitspraak van de Raad van State (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). Aangezien op basis van het voorliggend plan slechts één woning kan worden gerealisserd, is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook met de B&B, die ondergeschikt is aan de woning en slechts 75 m2 groot is, is geen toetsing aan de ladder noodzakelijk. In de hierboven genoemde uitspraak wordt aangegeven, dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in één van de andere (dan wonen) in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro genoemde stedelijke voorzieningen in de vorm van een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt (rechtsoverweging 6.3).
De paardenrijhal met voorzieningen wordt voor eigen gebruik gerealiseerd. Het beoogde eigen gebruik is momenteel niet elders ondergebracht, er is sprake van nieuwe activiteiten. Dit heeft derhalve geen gevolgen voor bestaande maneges en paardenhouderijen en heeft geen leegstand elders tot gevolg.
In Nederland is sprake van een groeiende behoefte aan locaties waar regionale, nationale en internationale wedstrijden kunnen worden georganiseerd. In Gelderland blijft de ontwikkeling van hippische activiteiten vooralsnog achter bij de rest van Nederland. Het organiseren van hippische evenementen zal dan ook geen leegstand voor hippische centra in de omgeving elders tot gevolg hebben.
Voor wat betreft de realisatie van het plan binnen of buiten stedelijk gebied geldt, dat het gaat om de realisatie van een landgoed. Hierbij is het logisch dat deze buiten bestaand stedelijk gebied is gelegen. Ten aanzien van de bijbehorende rijhal geldt dat deze onderdeel is van het landgoed en vanwege mogelijke uitstraling op de omgeving (ook bij privégebruik) meestal niet met andere, meer stedelijke, functies kan worden gecombineerd. Dit staat beschreven in de handreiking "De paardenhouderij in het omgevingsrecht" van de VNG en de Sectorraad Paarden (2014), waarin is aangegeven dat vestiging in het buitengebied van een paardenhouderij het meest voor de hand ligt. Hoewel de paardenrijhal groter is dan 500 m2, wordt deze niet aangemerkt als stedelijke ontwikkeling, omdat sprake is van eigen gebruik en van een functie die juist buiten het stedelijk gebied past, omdat de functie slecht in te passen is binnen stedelijk gebied.
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel'.
In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk het versterken.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening zijn enkele malen gewijzigd. Een geconsolideerde versie van de visie en verordening is vastgesteld in 2018. De laatste versie van de beleidsdocumenten is gebruikt voor de toetsing van het voorliggende plan aan provinciaal beleid.
Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”
Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2014-2024 opgesteld.
De provincie wil de ontwikkeling van functiecombinaties van natuur met andere functies mogelijk maken wanneer deze substantieel bijdragen aan versterking van de ecologische samenhang van de natuur van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
De Groene Ontwikkelingszone (GO) bestaat uit terreinen met een andere bestemming dan natuur die ruimtelijk vervlochten is met het Gelders Natuurnetwerk. Het gaat vooral om landbouwgrond, maar ook om terreinen voor verblijfs- en dagrecreatie, infrastructuur, woningen en bedrijven.
Het plangebied ligt in Nationaal Landschap Veluwe en is gelegen binnen de Groene Ontwikkelingszone (GO), Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Natura 2000-gebied (zie onderstaande figuur).
Ligging van het plangebied ten opzichte van de Groene Ontwikkelingszone, Natura 2000-gebieden en Gelders natuurnetwerk
In de GO heeft de provincie de volgende doelstellingen:
De provincie nodigt de Gelderse samenleving uit om in de GO initiatieven te ontwikkelen die bijdragen aan de realisatie van deze dubbele doelstelling. Vanwege de dubbele doelstelling is er in de GO ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, waaronder voor het landgoedbedrijf, mits de kernkwaliteiten per saldo niet significant worden aangetast. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik legt de focus op het toevoegen van stedelijke functies binnen bestaand stedelijk gebied. Dit betekent in dit geval dat er ook in de GO ruimte is voor stedelijke functies, maar dan in combinatie met een substantiële versterking van de kernkwaliteiten van de GO. De voorgenomen ontwikkeling van het landgoed past binnen dit kader. Het landgoed draagt bij aan de kernkwaliteiten van het gebied, waaronder het bosrijke karakter, met landgoederen in de overgangszone.
Binnen de GO worden geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Ondanks de omvang van de rijhal, is geen sprake van een grootschalige ontwikkeling zoals bedoeld in de Omgevingsverordening. Het initiatief betreft een grondgebonden ontwikkeling, behorende tot de ontwikkeling van het landgoedbedrijf als nieuwe duurzame economische drager. Bij vergelijkbare landgoedontwikkelingen, zoals het landgoed Balkenschoten bij Nijkerk, is evenmin sprake van een grootschalige ontwikkeling. Het gebouw zelf valt weg binnen het nadrukkelijk kleinschalige landschap en past binnen de te creëren kamers van het landschap. Het gebruik van de rijhal is hobbymatig en voor eigen gebruik en de te organiseren evenementen hebben een maatschappelijke functie. In dit bestemmingsplan wordt vastgelegd dat buiten de bed & breakfast geen bedrijfsmatige activiteiten mogen worden uitgeoefend om te borgen dat de effecten op de omgeving en economie beperkt blijven.
De gedeeltelijke openstelling van het landgoed draagt bij aan de maatschappelijke functie, doordat de Hierdense Beek beter beleefbaar wordt, bijvoorbeeld door de aanleg van een wandelpad en een bruggetje over de beek, waardoor meer wandelroutes beschikbaar worden. Met de bed & breakfast en gedeeltelijke openstelling wordt de recreatieve potentie van het gebied aangesproken en versterkt en wordt de beleefbaarheid van de Veluwe vanuit Harderwijk vergroot.
Er is op basis van het voorgaande geen sprake van een grootschalige impact op het landschap of op de (lokale) economie.Bovendien is het, bij het ontwikkelen van dit landgoed, in principe mogelijk om drie wooneenheden te realiseren. In het voorliggende plan is sprake van één woning en de rijhal voor hobbymatig gebruik. De landschappelijke effecten zijn naar verwachting vergelijkbaar.
Het plangebied is gelegen in het GNN (voormalige Ecologische Hoofstructuur). Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internatonaal, nationaal en provinciaal belang en wordt beschermd door de Provincie.
Het plangebied is gelegen binnen het gebied Randmeerkust. De ontwikkeling van het landgoed draagt bij aan de volgende kernkwaliteiten van het gebied, zoals beschreven in de Omgevingsverordening Gelderland:
De rijhal is bedoeld voor hobbymatig gebruik en in die zin ondergeschikt aan het landgoed en de maatschappelijke functie daarvan en draagt daardoor bij aan de eerste twee kernkwaliteiten. Door de ontwikkeling is daarnaast duidelijk sprake van een landschappelijke verbetering, door de creatie van kleinschaliger kamers in het landschap en de toevoeging van landschappelijke elementen. Op basis van de landgoedvisie (bijlage 1) wordt aangesloten bij het bosrijke karakter van het omliggende gebied. Er vindt aanleg plaats van nieuw blijvend bos, droge kruidenrijke graslanden en lanen, kenmerkend voor landgoederen op de Noord-Veluwe. Het landgoed draagt dan ook bij aan de kernkwaliteiten van het landschap. Dit gebeurt op een plek die grenst aan de waardevolle recreatieve gebieden van de Veluwe, waardoor deze robuuster worden en sprake is van meer samenhang in het buitengebied.
Op 16 april 2010 is Nieuwe landgoederen in woord en beeld vastgesteld. Hierin staan analyse, handreikingen en ontwerpsuggesties voor landgoederen. Met nieuwe landgoederen wil het college van de deputeerde staten de kwaliteit en vitaliteit van de groene ruimte vergroten. In dit boek zijn twaalf Gelderse landgoederen onderzocht en in beeld gebracht. Vervolgens zijn deze landgoederen op basis van een aantal thema’s naast elkaar gezet en met elkaar vergeleken.
De studie naar gerealiseerde nieuwe landgoederen in Gelderland levert op basis van de observaties aanbevelingen op voor de organisatie van een succesvol planproces. Uit de analyse van de gerealiseerde landgoederen zijn behalve aspecten als proces en beleid ook enkele ontwerpaspecten naar voren gekomen die zwaar meetellen bij het creëren van een nieuw landgoed. Zij dragen bij aan een nieuw landgoed dat op alle schaalniveaus van huis, tuin, park en landschap kwalitatieve meerwaarde heeft.
Deze ontwerpaspecten hebben betrekking op:
Bij het ontwerp van het landgoed dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt zijn de bovenstaande ontwerpprincipes in acht genomen.
In oktober 2016 is de VeluweAgenda (Veluwe op 1) opgesteld. Hierin staat een integrale aanpak en samenwerking voor zes programmalijnen. De programmalijnen geven aan wat er moet gebeuren om het hoofddoel te halen: 'Beleef de beste Veluwe', waarbij de Veluwe de meest gastvrije bestemming van Nederland is, waarin een hoge biodiversiteit voor flora en fauna in balans is met een unieke beleving van landschap, erfgoed, dorpen en steden. Dit wordt bereikt door samenwerking. Partijen worden uitgenodigd om te participeren in één of meerdere programmalijnen. De programmalijnen zijn:
De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt draagt bij aan de programmalijnen robuuste natuurnetwerken en vitaal landschap. Een 'snipper' agrarisch gebied wordt ontwikkeld tot een landgoed op de overgang van de Veluwe en de randmeerzone. Het toekomstige landgoed draagt bij aan ontsnippering van het natuurnetwerk aan de noordzijde van de A28, aan het robuuster maken van de noordzijde van de Veluwe en aan ruimtelijke kwaliteit van het landschap. Het landgoed draagt bij aan het ontsluiten van de recreatieve potentie van de overgangszone naar de Veluwe, waardoor ook de Veluwe beter beleefbaar en bereikbaar wordt. Er is dan ook sprake van een positief effect op de programmalijnen beleefbaar erfgoed, bereikbaarheid en top activiteiten.
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
In scenario 2 is met betrekking tot het woonklimaat onder meer opgenomen dat Harderwijk bijzondere woonmilieus wil realiseren, die in de regio en omliggende steden niet of nauwelijks voorkomen. Hierden moet een aantrekkelijk villadorp worden. De ontwikkeling van het landgoed past hier binnen.
De "Stadsvisie Harderwijk 2031" geeft aan welke koers Harderwijk wil varen. De volgende stap is het vertalen van deze stadsvisie in één integrale visie. Een visie waarin een duidelijke sociale, economische én ruimtelijke pijler herkenbaar is. Per onderwerp worden de ambities en beleidsdoelen beschreven zodat de vraag "wat willen we in de komende jaren bereiken" helder wordt beantwoord. In de uitvoeringsagenda die hieraan wordt gekoppeld, staan de maatregelen die het gemeentebestuur de komende jaren neemt om die gestelde doelen te bereiken.
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is het buitengebied aangegeven als Ontwikkeling natte natuur. Ter plaatse van het landgoed, aan de voet van de Veluwe, bestaat deze mogelijkheid niet. Wel wordt natuur rondom de Hierdense beek ontwikkeld. De Hierdense Beek is een Kaderrichtlijn Water (KRW) waterlichaam.
Op de visiekaart 'Ondernemende stad' is het buitengebied aangegeven als Recreatie. Met de toevoeging van een bed & breakfast, het organiseren van hippische evenementen en de gedeeltelijke openstelling van het landgoed wordt hier een duidelijke bijdrage aan geleverd. Het landgoed draagt bij aan het ontsluiten van de recreatieve potentie van de Veluwe en omgeving.
Op de visiekaart 'Zorgzame stad' is het buitengebied aangegeven als Aandachtsgebied kwetsbare objecten in relatie tot luchtkwaliteit. Hier wordt in paragraaf 5.5.3 aandacht aan besteed.
Op 20 januari 2011 is de Visie op hoofdlijnen buitengebied Harderwijk vastgesteld. Met de visie beoogt de gemeente Harderwijk een robuust en duurzaam ruimtelijke structuur voor het buitengebied te realiseren, resulterend in:
De ambitie om de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit te verbeteren is in deze visie verbeeld op een tweetal kaarten “Landschappelijke zonering” en “Functionele zonering” die te samen de visie voor het het buitengebied Harderwijk vormen. Op beide kaarten zijn de ontwikkelingsmogelijkheden voor de langere termijn weergegeven.
De functionele zonering kan worden gedefinieerd als een te begrenzen eenheid waarbinnen een specifieke functie het primaat heeft en waar dit primaat ook behouden dient te blijven. Het plangebied valt binnen het Verwevingsgebied, met als opgave het bevorderen van een passende combinatie van landbouw, natuur, landschap, recreatie, werken en wonen met bijbehorende kwaliteiten en waar de intensieve veehouderij samen kan gaan met andere functies en waarden.
Vervolgens wordt de vraag gesteld op welke wijze de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan worden inpast in het omringende landschap en kan bijdragen aan de kwaliteiten van het landschap. Hiervoor is de landschappelijke zonering opgesteld. De landschappelijke zonering is gebaseerd op de te onderscheiden en herkenbare landschappelijke eenheden in het buitengebied. De kernkwaliteiten van deze landschappen worden in de visie benoemd. Aan deze kernkwaliteiten worden ontwerprichtlijnen ontleend die het toetsingskader bieden voor concrete initiatieven en veranderingen in het landelijk gebied. Het plangebied ligt in het landgoederenlandschap en de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt is in lijn met de ontwerprichtlijnen die in de visie zijn beschreven.
In het buitengebied wordt bij rode toevoegingen een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling verlangd. Bij nieuwe rode ontwikkelingen die ontstaan door functieverandering wordt een bijdrage aan landschappelijke versterking verlangd. In het voorliggend plan wordt een landgoed gerealiseerd. Deze ontwikkeling is op zichzelf al een forse landschappelijke versterking door de aanleg van ca. 2 hectare bos en 3,5 hectare overige natuur, bloemrijke graslanden en landschapselementen. Het landschappelijk waardevolle gebied van Harderwijk wordt daarmee versterkt en er is sprake van een verbeterde omgevingskwaliteit.
Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in de ontwerp Woonvisie 2017-2027 Harderwijk (vastgesteld door het college op 3 oktober 2017). Deze visie beschrijft het nieuwbouwprogramma tot 2025 voor de gemeente. Voor het gebied waarin de ontwikkeling van het landgoed wordt mogelijk gemaakt zijn geen nieuwbouwplannen voorzien. De toevoeging van één woning zal geen significante effecten hebben op de woningbehoefte en/of -opgave in de regio.
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Erfgoedwet. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Erfgoedwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.
Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting"). In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van de Erfgoedwet kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (omgevingsvergunning aanlegactiviteiten), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van de Erfgoedwet geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen. In paragraaf 5.2.4 wordt aandacht besteed aan de omgang met archeologie.
Een bestemmingsplan is erg belangrijk voor het bouwen op en gebruiken van gronden. Vergunningsaanvragen worden immers getoetst aan de regels uit het bestemmingsplan. Naast de bestemmingsplanbepalingen en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, is het uiterlijk ervan erg belangrijk. Hiervoor is een welstandsnota opgesteld.
In de welstandsnota van Harderwijk wordt invulling gegeven aan de esthetische aspecten van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De welstandsnota gaat daarbij vooral in op de architectonische aspecten van bouwwerken, zoals massa, vorm, positionering, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. In stedenbouwkundige zin spreekt de welstandsnota zich uit over de uitstraling en ligging van de bebouwing in relatie tot de omgeving.
In de welstandsnota zijn regels opgenomen voor:
Kleine bouwinitiatieven in het Buitengebied kunnen welstandsvrij zijn of zullen aan de hand van de criteria voor de meest voorkomende bouwactiviteiten worden beoordeeld.
Voor een groot deel van de grotere bouwinitiatieven in dit gebied geldt de gemiddelde toets zoals in de welstandsnota is opgenomen voor het Buitengebied zoals op de welstandskaart is opgenomen.
Voor de bouwinitiatieven die gekeerd zijn naar de gebied met zware toets zoals binnenstad, winkelcentra en invalswegen/dragers geldt een zogenaamde zware toets. Voor deze gebieden gelden de zwaarste welstandscriteria uit de welstandsnota, omdat deze bebouwingen in belangrijke mate bepalend zijn voor de beeldkwaliteit van de gemeente. Harderwijk wordt immers vooral beleefd vanaf en vanuit deze belangrijkste invalswegen, ruimtelijke dragers en gebieden. Daarom richt het beleid zich op het versterken en verbeteren van de beeldkwaliteit in het beschermd stadsgezicht (binnenstad) en wijkwinkelcentra en aan invalswegen/dragers.
Voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied, waarin de criteria uit de welstandsnota niet voorzien, kunnen afzonderlijke beeldkwaliteitsplannen worden opgesteld. Deze beeldkwaliteitsplannen kunnen door de raad vastgesteld worden als welstandscriteria die gelden als aanvulling op de welstandsnota.
Voor de ontwikkeling van het landgoed is een Landschapsplan opgesteld (opgenomen als bijlage bij de Integrale Landgoedvisie). Dit is met de gemeente besproken.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) van de gemeente Harderwijk is gevraagd om advies over de concept ontwerpen. Naar aanleiding van dit advies is het ontwerp aangepast. De voornaamste wijziging is de kapvorm van de bijgebouwen. Gekozen is voor een bescheidener vorm met een betere aansluiting bij de kapvorm van het landhuis. In onderstaande figuur zijn schetsen opgenomen van het landhuis en de rijhal.
De CRK heeft de voorkeur uitgesproken voor een variant met de losse bijgebouwen. Een variant met vaste bijgebouwen is echter niet onmogelijk. In het voorlopig ontwerp is gekozen voor een variant met één los en één vast bijgebouw. In het bestemmingsplan wordt ten behoeve van de flexibiliteit een groot bouwvlak opgenemen waarbinnen beide varianten mogelijk zijn.
De gemeentelijke welstandscommissie heeft een positief advies gegeven op het landschapsplan.
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen onze gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Het plangebied valt onder de milieugebiedsvisie Buitengebied. Deze is opgenomen in bijlage 2.
Harderwijk heeft vele kansen om zich te profileren op het gebied van duurzaamheid en in het bijzonder duurzame energie. Vanwege die kansen stelt de gemeente zich het volgende doel; In 2031 (Harderwijk 800 jaar) wordt binnen de gemeentegrenzen 45% minder CO2 uitgestoten (referentiejaar 2010). Deze ambitie zal worden bereikt door in te zetten op:
Met het stellen van deze ambitie wil de gemeente in het bijzonder lokaal bijdragen aan de economische vitaliteit, leefbaarheid en identiteit van de gemeente. Het loont om te investeren in energiebesparende maatregelen vanwege lagere lasten en vanwege de toegevoegde waarde aan het investeringsobject. Maar het betekent ook dat het opwekken van energie geld oplevert, duurzame energie zal in de toekomst alleen maar waardevoller worden. Door nu te investeren in het opwekken van duurzame energie wordt de afhankelijkheid van stijgende energieprijzen en het opraken van fossiele brandstoffen in de toekomst beperkt. Het lokaal investeren van die opbrengsten of meedelen in revenuen draagt bij aan de vitaliteit en zelfvoorzienendheid van de gemeente. Daarnaast laat de gemeente met deze doelstelling zien dat zij haar principiële verantwoordelijkheid neemt ten aanzien van klimaatverandering. Let op! Duurzaamheid is nadrukkelijk meer dan alleen het besparen van energie of het treffen van milieumaatregelen (people-profit-planet).
Bij het ontwikkelen van het landgoed wordt cultuurgrond omgezet naar natuur, een functie die minder belastend is voor de omgeving. Op de te realiseren rijhal zullen zonnepanelen worden geplaatst, waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de zelfvoorzienendheid van de gemeente Harderwijk.
De gemeente heeft samen met de omliggende gemeenten Elburg, Ermelo, Nunspeet, Elburg, Oldebroek en Putten een bodemkwaliteitskaart en bodembeheernota opgesteld. De Nota bodembeheer regio Noord Veluwe is vastgelegd in het document met kenmerk R002-1206995LNH-baw-V02-Nl d.d 21 januari 2014 (Tauw). In deze nota is omschreven welke keuzes de gemeenten hebben gemaakt ten aanzien van generiek en gebiedsspecifiek beleid, en onder welke voorwaarden grond en bagger mag worden toegepast binnen de regio. In paragraaf 5.5.4 is het wettelijk kader voor bodem beschreven en zijn de uitkomsten van de bodemonderzoeken weergegeven die zijn uitgevoerd in het plangebied.
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2016-2021.
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voorwateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht vande regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuweprojecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen. Daarbij zijn De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' en' schoonhouden, scheiden en zuiveren' belangrijke uitgangspunten.
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld en op 18 oktober 2014 in werking getreden. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De Omgevingsverordening heeft de status van:
Ook de Omgevingsverordening is per 11 november 2015 geactualiseerd en geconsolideerd. In de verordening staan ook doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provinciebrede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Het rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven, hebben besloten maatregelen voor een doelmatiger waterbeheer overeen te komen in dit Bestuursakkoord Water. Het waterschap gaat zich inzetten voor een mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van het watersysteem en de waterketen. Het doel is om de kwaliteit van het beheer te vergroten tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten. De burger laten zien wat wordt bereikt en transparant zijn over de kosten. Dat doen de partijen vanuit eigen verantwoordelijkheden waarbij we de expertise en deskundigheid met elkaar delen.
Het provinciaal waterbeleid maakt integraal onderdeel uit van de Provinciale Omgevingsvisie. Hierin zijn een tweetal centrale hoofddoelstellingen geformuleerd waarin water integraal terugkomt:
De provinciale hoofddoelen zijn in verschillende hoofdstukken opgenomen en vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie, zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland:
Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.' Uitnodigingsplanologie is sturen op doelen en kwaliteit, niet op de exacte middelen.
Gemeenten en waterschappen zijn verantwoordelijk voor het stedelijk waterbeheer. In de toelichting heeft de provincie aangegeven dat de inrichting en het beheer van het waterhuishoudkundig systeem in het stedelijk gebied gericht moet zijn op:
Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologisch doelen geformuleerd.
Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.
Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
Algemene regels
Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.
Verantwoordelijkheden
Hemelwater:
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegengegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwater:
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogstegrondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater:
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan vande gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologischgezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving". In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen en een Visiekaart.
Voor alle wijken met een gemengd rioolstelsel geldt dat herstructureringsprojecten, daar waar mogelijk gecombineerd worden met het afkoppelen van hemelwater. Bij nieuwbouw dient de ontwateringsdiepte ten opzichte van het bouwpeil minimaal 0,9 m te zijn.
Het ZAP is een gezamenlijk plan van gemeenten Harderwijk, Ermelo en Putten alsmede Waterschap Vallei en Veluwe en heeft de status van het (wettelijk verplicht) verbreed gemeentelijk rioleringsplan (vGRP). In het plan zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd voor de wettelijke gemeentelijk zorgplichten stedelijke afvalwater, hemelwater en grondwater:
Stedelijk Afvalwater
Uitgangspunt voor stedelijk afvalwater zijn de wettelijke verplichtingen Wet milieubeheer art. 10.33. Stedelijk afvalwater bestaat uit huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De zorgplicht voor stedelijk afvalwater kent in vergelijking met de andere zorgplichten weinig vrijheid: inzamelen, transporteren en zuiveren (door het waterschap) is verplicht.
Hemelwater
Op het gebied van hemelwater is de belangrijkste opgave de gevolgen van de klimaatverandering op te vangen. We doen dit door aanpassingen van onze systemen en door meer gebruik te gaan maken van de openbare ruimte voor opvang en afvoer van hemelwater. Vanuit de Waterwet artikel 3.5 zijn gemeenten verantwoordelijk voor een doelmatige inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater. Deze verantwoordelijkheid geldt alleen zolang degenen die zich wil ontdoen van hemelwater niet redelijkerwijs de mogelijkheid heeft om het hemelwater zelf in de bodem of op een oppervlaktewater te lozen.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Om het afstromend hemelwater schoon te houden worden geen uitlogende materialen gebruikt bij de woningbouw en in de openbare ruimte (straatmeubilair en dergelijke). Op nieuwe bouwlocaties zal alleen het huishoudelijk afvalwater worden aangesloten op de gemeentelijke riolering. Voor het hemelwater moet een andere wijze van afvoeren worden gevonden. Hiervoor bestaan in principe twee mogelijkheden, namelijk infiltratie in de bodem en lozing op het oppervlaktewater.
Grondwater
De bewoner heeft de verplichting om grondwater op eigen terrein te verwerken (waterwet art. 3.6). De gemeente heeft een regierol wat inhoudt dat in overleg met degene die overlast ervaart er wordt gekeken naar een mogelijke oplossing.
Uitgangspunten hierbij zijn:
Grondwaterneutraal bouwen
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimte loos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is. Om grondwateroverlast te voorkomen moet er een watertoets worden uitgevoerd.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.4 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.
In de waterparagraaf (paragraaf 5.4) is beschreven hoe bij het voornemen wordt omgegaan met de verschillende wateraspecten.
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
Het plangebied is in deelgebied C gelegen van het Handboek Harderwijks Groen. De deelgebied wordt gevormd door de Hierdense beek en Mheenlanden. De Hierdense beek vindt zijn oorsprong op de Veluwe en mondt uit in het Veluwemeer. Ten westen van de beek liggen de Mheenlanden. Dit is een zeer open landschap langs de randen van het Veluwemeer. Ten hoogte van de A28 en de spoorlijn ligt de beek verscholen in het bosrijke landschap.
Het groen dient naast belevingswaarde een duidelijke gebruikswaarde te bezitten (sport/spel).
Met het groenbeleid is rekening gehouden bij het opstellen van de integrale landgoedvisie.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.
Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.
De parkeerbehoefte voor de voorgenomen ontwikkeling wordt volledig opgelost op eigen terrein, waarbij de van toepassing zijnde parkeernormen worden gehanteerd. In de paragraaf verkeer en parkeren (zie paragraaf 5.7) wordt verder ingegaan op dit thema.
Het economische beleid is gericht op het optimaal benutten van de beschikbare ruimte en het bieden van meer uitgesproken, gedifferentieerde werkmilieus. Verder wordt er ruimte geboden aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving waar dat kan (functiemenging). De milieuhinder van bestaande en nieuwe bedrijvigheid dient tot een zo laag mogelijk niveau te worden beperkt, terwijl milieuhinderlijke activiteiten dienen te worden geweerd uit de directe woonomgeving.
De ontwikkeling van het landgoed biedt, met bed en breakfast, rijhal, evenementen en het noodzakelijke (groen)onderhoud ruimte aan kleinschalige werkgelegenheid in de woonomgeving en past dan ook binnen dit beleid.
In dit hoofdstuk wordt de planopzet beschreven voor de belangrijkste beleidsvelden. De beschrijving van de huidige situatie heeft al plaatsgevonden in hoofdstuk twee. Na eerst de uitgangspunten van het plan te vermelden, wordt in dit hoofdstuk, voor zover daar sprake van is, stilgestaan bij een aantal nieuwe ontwikkelingen en/of ervaren knelpunten. Vervolgens wordt beschreven op welke wijze daarmee in dit bestemmingsplan wordt omgegaan. Dit kan door middel van kleinschalige oplossingen binnen de bestemming (beheersmaatregelen) of door de introductie van nieuwe of gewijzigde bestemmingen voor meer ingrijpende veranderingen.
Zoals in paragraaf 2.2 is beschreven, is voor het huidige plangebied tezamen met het ten westen grenzende landgoed een ontwerpfilosofie opgesteld. De ontwerpfilosofie voor het landgoed is het voortbouwen op de historisch gegroeide situatie met een afwisseling van bos, lanen en open ruimtes en compositie van landgoedbebouwing. In het onderstaande figuur is een impressie van de toekomstige situatie weergegeven. De landschappelijke context vormt daarbij het vertrekpunt: het landgoed vormt onderdeel van de Hierdense Poort en ligt in de bosrijke landgoederenzone op de overgang van het Veluwemassief en het dekzandgebied rond Hierden. Het is een relatief besloten, bosrijk landschap met verspreid liggende landgoederen, hoeves en boswoningen. Uitgangspunt is dat maat, vorm en functie van nieuwe landschappelijke en bouwkundige elementen passen bij de karakteristiek en schaal van het omringende landgoederenlandschap.
Impressie toekomstige situatie (bron: Integrale Landgoedvisie)
Uitgangspunt is het behouden en versterken van de historisch gegroeide situatie en bosrijke hoevelandschap. Het plan borduurt verder op dit principe door het informele landgoedkarakter met “kamers in het bos” en monumentale lanen verder te ontwikkelen en hieraan een nieuwe tijdlaag toe te voegen. Inspiratiebronnen vormen onder andere historische kaarten, bebossing en compositie van historische landgoederen op de Noord-Veluwe.
Het nieuwe landhuis komt op ruime afstand van de bestaande hoeve te liggen. Concurrentie met de bestaande bebouwing wordt hiermee voorkomen. Beide clusters vormen op die manier twee zelfstandige erven, die elkaar in hun waarde laten. De nieuwe landgoedbebouwing bestaat uit een woning van maximaal 1.500 m³ en twee bijgebouwen van elk 75 m² in symmetrische U-vormige opzet. De nieuwe landgoedwoning is centraal gepositioneerd op het perceel en georiënteerd op de nieuwe toegangslaan. Het nieuwe bebouwingscluster takt aan op de bestaande structuur via een lange vrij liggende oprijlaan met winterlindes. Deze zorgt voor verbinding met het bestaande landgoed en fungeert als entree naar het nieuwe landgoed.
De nieuw te bouwen overdekte rijhal voor paarden met stallen en facilitaire voorzieningen (circa 70x40 m) is gepositioneerd evenwijdig aan de spoorlijn, aan de rand van het plangebied, buiten de vrijwaringszone van de gasleiding. Deze bebouwing begrenst op die manier de open ruimte met springtuin en hooiweide aan de zuidkant. Tussen het bestaande bosgebied, de nieuwe oprijlaan, de spoorlijn en het aan te planten bos, ontstaat op die manier een grote begrensde open ruimte, die aansluit op de maat van de bestaande paardenweides. Tussen het nieuwe gebouw en het bestaande bos wordt een notengaard aangelegd, die is omkaderd met een beukenhaag.
Qua architectuur wordt gestreefd naar een uitstraling als eigentijds Veluws landgoed van allure. Het nieuwe landhuis wordt een kloek gebouw enigszins afwijkend van de bestaande hoeve, dat zowel qua opzet als architectuur op zichzelf staat. De voorzijde is georiënteerd op de nieuwe lindelaan en het voorplein. De hoofdmassa bestaat uit twee bouwlagen met een rieten kap, met een garage verbonden met de hoofdmassa. Aan de noordzijde komt haaks hierop een vrijstaand bijgebouw met een kleinschalige Bed&Breakfast, eveneens rietgedekt.
De entree en woon/zitkamer vormen het centrum van het landhuis. Aan de tuin- en terraszijde zijn de keuken en tuinkamer gepositioneerd. Hier bestaan de gevels voornamelijk uit glas om een sterke relatie tussen binnen en buiten tot stand te brengen. Omzoomd door terrassen worden dit de meer open zijden van het landhuis in tegenstelling tot de meer gesloten gevels die op het voorplein zijn georiënteerd. De gevels van het landhuis worden uitgevoerd in stucwerk met een bruin-grijze gemetselde plint. De gevels van de bijgebouwen worden uitgevoerd in zwart geschilderde verticale planken met dezelfde plint.
De toekomstige rijhal is gepositioneerd aan de rand van het plangebied, evenwijdig aan de spoorlijn. Het gebouw wordt opgebouwd uit een drietal geschakelde volumes, waarin de te onderscheiden functies van rijhal, stallen en kantine met centrale voorzieningen worden ondergebracht.
De nokhoogte van de rijhal bedraagt 10 meter, die van de stallen en het gedeelte met de centrale voorzieningen bedraagt 9 meter. De goothoogte aan de zijde van de spoorlijn bedraagt 4,5 meter; de overige goothoogte bedraagt maximaal 3 meter. In het gebouw komen een binnenbak (56x25 meter) met boarding, maximaal 15 paardenboxen (3,5x4 meter), wasruimte, bergruimte, kantine met centrale voorzieningen, juryruimte en een kleine tribune. De rijhal wordt voorzien van een daglichtvoorziening in de nok en op de overige gedeelten van het dak worden zonnepanelen aangebracht. Aan de spoorzijde van het gebouw komt een in de hoofdvorm geïntegreerde overkapping voor het stallen van werktuigen, machines en het opslaan van hindernismateriaal en krachtvoer.
De gevels van de rijhal worden uitgevoerd in zwarte metalen geprofileerde platen, het dak in antracietkleurige metalen profielplaten. De gevels van het stallengedeelte worden uitgevoerd in rood-bruin baksteenmetselwerk met op een aantal plaatsen wit gestucte accenten. De gevels van de het kantine-gedeelte worden naast een substantieel gedeelte in glas, uitgevoerd in wit stucwerk, aangevuld met accenten in blank eiken. De dakbedekking van zowel het stallen- als het kantinegedeelte wordt uitgevoerd in grijs genuanceerde dakpannen.
Aan de noordwestzijde komt een uitnodigend entreegebied gericht op de natuurweide. Aan de zijde van de boomgaard komen een verhoogd terras en ruimte voor het plaatsen van een tenten bij evenementen. Aan de achterzijde is voorzien in voldoende manoeuvreer- en parkeerruimte voor auto’s met paardentrailers en andere transportmiddelen.
Het onderscheid in het materiaalgebruik van de verschillende functies in de rijhal ondersteunt de ambitie om deze een kleinschalige indruk mee te geven en de inpassing in het landschap te optimaliseren. Daarnaast ontstaat een evenwichtige balans met het nieuwe landhuis en krijgt het geheel allure.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) van de gemeente Harderwijk is gevraagd om advies over de concept ontwerpen. Naar aanleiding van dit advies is het ontwerp aangepast. De voornaamste wijziging is de kapvorm van de bijgebouwen. Gekozen is voor een bescheidener vorm met een betere aansluiting bij de kapvorm van het landhuis. In onderstaande figuur zijn schetsen opgenomen van het landhuis en de rijhal.
De CRK heeft de voorkeur uitgesproken voor een variant met de losse bijgebouwen. Een variant met vaste bijgebouwen is echter niet onmogelijk. In het voorlopig ontwerp is gekozen voor een variant met één los en één vast bijgebouw. In het bestemmingsplan wordt ten behoeve van de flexibiliteit een groot bouwvlak opgenemen waarbinnen beide varianten mogelijk zijn.
Impressieschetsen
Via de huidige onverharde oprit en via een bruggetje over de Hierdense Beek, vanaf het restaurant Hof van Hulshorst, wordt het landgoed voor publiek (wandelaars) aangesloten op het onderliggende wegennet. Tussen beide aansluitingen komt een onverharde openbare wandelroute langs de Hierdense Beek, waarvan wandelaars gebruik kunnen maken tussen zonsopkomst en zonsondergang en een rondwandeling kunnen maken. De beek is op die manier beter beleefbaar dan in de huidige situatie. Over de beek komt een nieuw bruggetje/ plankier, zodat het landgoed bereikbaar is vanaf het restaurant. Door toevoeging van een bed en breakfast wordt een bijdrage geleverd aan het benutten van de potentie van het gebied voor verblijfsrecreatie.
Een paardenhouderij kan een bedrijfsmatig, semi-bedrijfsmatig of hobbymatig karakter hebben. Het onderscheid tussen bedrijfsmatig en hobbymatig wordt niet gebaseerd op kwantitatieve aantallen. He doel waarvoor de paarden worden gebruikt is namelijk in veel gevallen meer bepalend voor dit onderscheid dan het aantal. Per geval kan worden onderzocht en beargumenteerd waarom in dat geval al dan niet sprake is van een bedrijfsmatige danwel hobbymatige situatie.
In het voorliggende geval wordt de rijhal gebruikt voor het hobbymatig houden en opleiden van (jonge) paarden. Voor de uitvoering van de activiteiten zal er wel sprake zijn van aan- en verkoop van jonge paarden, maar er is geen sprake van winstoogmerk of commerciële activiteiten. Er is dan ook geen sprake van een beoogd geldelijk gewin, de activiteiten komen voort uit liefhebberij van de paardensport en het opleiden van jonge paarden. Deze activiteiten zullen hoofdzakelijk door een beperkte groep gebruikers (de familie van de initiatiefnemer) worden uitgevoerd. Het gebruik van de rijhal voor commerciële activiteiten wordt in dit bestemmingsplan expliciet uitgesloten. Er is daardoor bijvoorbeeld geen openbare manege, pensionstalling of fokkerij toegestaan. Er is sprake van voorzieningen zoals een binnenbak en een springtuin. Deze zijn benodigd voor het hobbymatig gebruik, maar zullen ook voor de beoogde hippische evenementen worden gebruikt. Daarom is een en ander wat ruimer opgezet. De paardenboxen worden niet voor de evenementen gebruikt.
Het bovenstaande in ogenschouw nemende is sprake van hobbymatig gebruik van de rijhal.
In Nederland is sprake van een groeiende behoefte aan locaties waar regionale, nationale en internationale wedstrijden kunnen worden georganiseerd. In Gelderland blijft de ontwikkeling van hippische activiteiten vooralsnog achter bij de rest van Nederland. Het landgoed leent zich, door de aanwezige faciliteiten, voor het organiseren van hippische evenementen. Deze worden daarom onder voorwaarden toegestaan in dit bestemmingsplan.
De initiatiefnemer beoogt jaarlijks maximaal vier weekenden een hippisch evenement te organiseren. De initiatiefnemer wil met de evenementen een bijdrage te leveren aan de paardensport in Gelderland en Nederland door zijn privécomplex daarvoor beschikbaar te stellen.
De hippische evenementen duren twee dagen, waarbij steeds twee achtereenvolgende weekenden worden gebruikt, om minder vaak de benodigde tenten en dergelijke te hoeven opbouwen. Evenementen in de winterperiode zullen zich voornamelijk in de rijhal afwikkelen, in de zomerperiode wordt gebruik gemaakt van de springtuin. Tijdens de buitenevenementen worden tussen zonsondergang en ca. 22:30 tijdelijke lichtmasten gebruikt, waarbij lichtuitstraling naar gevoelige natuurgebieden wordt vermeden. Er wordt geen gebruik gemaakt van elektronisch versterkte muziek.
Per evenement worden ca. 250 deelnemers verwacht, die worden gevraagd om een specifieke route te volgen om zodoende de kernen van de gemeenten Harderwijk en Nunspeet te ontzien. Dit is beschreven in paragraaf 5.7. Het bestaande weiland in het plangebied wordt gebruikt als parkeerterrein. Naast de rijhal is een ruimte voor het oprichten van tijdelijke tenten. Voor de stalling van paarden worden mobiele stallen ingezet, waarbij de mest meerdere malen per dag wordt opgeslagen in afgesloten containers om (geur)overlast te voorkomen.
Openstelling, (wandel)routes en aansluiting op het wegennet in de toekomstige situatie (Bron: Integrale Landgoedvisie)
Een gedeelte van het terrein gaat bestaan uit droge kruidenrijke/ bloemrijke natuurgraslanden. Streefbeeld is een structuurrijke vegetatie met verschillende kruiden en bloemen. Rondom het landhuis wordt een siergazon aangelegd. De bestaande paardenweide blijft behouden.
Op het perceel vindt aanplant van nieuw (blijvend) bos plaats. In totaal wordt ongeveer twee hectare bos aangeplant, verdeeld over twee grote bosvakken. Het streefbeeld is halfopen loofbos met variatie in lichte en donkere delen en (plaatselijk) ondergroei van struiken. Op basis van de plaatselijke bomengesteldheid is natuurdoeltype droog wintereiken-beukenbos geschikt. Het beplantingsassortiment bestaat uit hoofdhoutsoorten zomereik, wintereik en beuk, aangevuld met berk (als pioniersoort) en winterlinde. De bomen worden in grote groepen aangeplant. In de struiklaag worden lijsterbes en sporkehout en verspreide groepjes hulst aangeplant. In de randen accenten met krenteboompje, hazelaar en kornoelje.
Haaks op de bestaande eikenlaan wordt een nieuwe geknikte (linden)laan aangeplant. Deze laan geeft toegang tot het toekomstige landgoed en heeft een lengte van ca 235 meter. Rondom de nieuwe landgoedbebouwing, zichtweide, en de tuinen wordt een aantal boomgroepen met solitairen aangeplant. Aan de westzijde van de toekomstige rijhal voor paarden wordt een hoogstamboomgaard met fruit- en/of notenbomen aangeplant.
Uitsnede Landschapsplan (bron: Integrale Landgoedvisie)
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied 2014' heeft het plangebied de bestemmingen 'agrarisch met waarden', 'water', 'verkeer', 'bedrijf' en 'natuur'. De bijbehorende regels bieden niet de mogelijkheid om ter plaatse een landgoed te realiseren. Met voorliggend bestemmingsplan wordt een actueel planologisch kader geboden, waarbij de bestemming 'agrarisch met waarden' gedeeltelijk wordt gewijzigd naar 'wonen - landgoed' en 'natuur'.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken. In dit plan is er sprake van een ruimtelijke ontwikkeling.
Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingpatronen en wegenpatronen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Het plangebied ligt in het landschap 'Droge kampontginningen'. Dit landschap bestaat uit oude ontginningen en bossen in het droge zandgebied. Droge kampontginningen behoren tot de oudste ontginningen uit de Vroege Middeleeuwen en bestaan overwegend uit akkers (soms met tuinbouw of fruitteelt). De onregelmatig gevormde huiskampen lagen in deze eerste fase op de hoge (droge) delen en werden omgeven met hagen of houtwallen. De vorm van de huiskampen en het wegenpatroon was onregelmatig, deze werden bepaald door het natuurlijke reliëf. De droge kampontginningen vertonen een onregelmatige blokverkaveling.
Het plangebied was onderdeel van het Landgoed Ebbenhorst Dit landgoed lag tussen de Hoeveweg en de Hierdense Beek lag landgoed. Centrum hiervan was de boerderij de Hoeve of de Lange Hoeve (thans Molenweg 46). Wanneer Ebbenhorst is gesticht is niet bekend. Omstreeks 1830 waren de bossen en landbouwgronden van het landgoed in eigendom van de familie Nahuijs. Het complex bestond uit een hoofdgebouw (waarschijnlijk een boerderij met herenkamer), een vierkante schuur, twee hooibergen, een schaapskooi en een varkensstal. Vanaf de Watervalweg, destijds de doorgaande verkeersweg, leidde een oprijlaan naar het huis en erf. Rond 1900 zijn de gebouwen afgebroken en pas in de jaren ’30 van de vorige eeuw vond herbouw plaats ten zuidwesten van de oude boerderij. De huisplaats is nog goed te herkennen: het perceel heeft dezelfde vorm gehouden. Twee lanen die de plaats omringden zijn bewaard gebleven
Houtopstanden
Aan de westkant van het bouwlandcomplex van landgoed Ebbenhorst ligt een lage beplante wal die vroeger diende om het zand in te vangen dat door de wind werd meegenomen uit het aangrenzende heidegebied. Langs de Molenweg en op enige afstand van de Hierderweg bevinden zich brede houtsingels die het bouwlandcomplex van het landgoed Ebbenhorst begrenzen. De houtopstanden vormen belangrijke onderdelen van het vroegere landgoed.
Wegenpatronen
Het plangebied wordt begrenst door diverse historische wegpatronen, de Molenweg, Hessenweg en de spoorlijn:
Water
Door het het plangebied loopt de Hierdense beek De ca. 25 kilometer lange Hierdense Beek heeft zijn oorsprong in de buurt van het Uddelermeer. Hier komen enkele stroompjes samen die de Staverdense Beek vormen. Deze verandert twee keer van naam: bij Leuvenum in Leuvenumse Beek en in de gemeente Harderwijk in Hierdense Beek. De beek ligt in een smeltwaterdal dat in de ijstijd is ontstaan. Het grootste deel van de beek is natuurlijk, maar het rechte beloop van het benedenstroomse gedeelte geeft aan dat de beek hier ooit is rechtgetrokken.
In het plangebied is de overgang van de natuurlijke beek naar de rechtgetrokken beek.
Het cultuurhistorische waardevolle groen, water en de cultuurhistorisch waardevolle wegen in het plangebied worden door de nieuwe ontwikkelingen niet gewijzigd.
Beschermde monumenten
In het plangebied zijn geen beschermde rijks- en/of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Karakteristieke panden
In het plangebied zijn geen karakteristieke panden aanwezig.
Door Antea Group is een archeologisch onderzoek uitgevoerd (september 2017). Het complete onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Bij het voorliggende plan worden bodemingrepen voorzien. De totale omvang hiervan wordt geschat op circa 2 ha. Bij deze bodemingrepen zullen mogelijk eventuele archeologische resten in de bodem worden vernietigd.
In dit kader is in de periode mei – augustus 2017 reeds een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Op basis van het bureauonderzoek geldt voor het plangebied, op basis van het landschap (dekzandruggen met hoge zwarte enkeerdgrond) een middelmatige verwachting op resten uit de prehistorie en/of middeleeuwen. Deze resten zijn naar verwachting in het plangebied afgedekt door een esdek. Resten uit de (late) middeleeuwen en nieuwe tijd zijn direct onder de bouwvoor te verwachten. In de middeleeuwen raakte de overgangszone van de stuwwallen, de dekzandruggen tot in de lager gelegen beekdalen intensiever bewoond en/of als landbouwgebied in gebruik genomen. Uit de nieuwe tijd zijn specifiek resten te verwachten van één of meerdere schuren uit een vroegere periode van de hoeve of het landgoed. Geadviseerd is derhalve het plangebied nader te onderzoeken middels een verkennend archeologisch booronderzoek.
Namens de gemeente is als voorwaarde gesteld dat het booronderzoek betrekking heeft op het gehele plangebied (i.e. de bestemmingswijziging) en niet alleen op het deel van het plangebied waar bodemverstoringen worden voorzien. Op grond van een eerder uitgevoerde quickscan namens de gemeente wordt verwacht dat het vroegere gebruik van de percelen als boomkwekerij tot aanzienlijke bodemverstoring heeft geleid. Op grond van de omvang van het plangebied en de verwachte bodemverstoring is geadviseerd om een verkennend booronderzoek uit te voeren.
In overleg met de gemeente is gekozen voor een boorplan van 25 verkennende boringen in een regelmatig grid (circa 50x50 m) en – indien hier noodzaak voor is - een viertal controleproefputten. Door het graven van proefputten kan in meer detail het bodemprofiel worden vastgelegd alsmede de aard van de verstoring.
Het resultaat van het uitgevoerde booronderzoek is dat er inderdaad een bodemroering tot voorbij een eventueel archeologisch niveau is vastgesteld. Het plangebied wordt derhalve vrijgegeven van archeologisch vervolgonderzoek. Archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd (oktober 2017). Het complete onderzoek is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van de natuurtoets weergegeven. Tevens is door Antea Group een stikstofberekening uitgevoerd met het programma Aerius. Deze is opgenomen in bijlage 5 bij de toelichting.
Gebiedsbescherming
Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Nederlands Natuurnetwerk opgenomen.
In het plangebied is zowel GNN-gebied als Natura 2000-gebied (de Veluwe) aanwezig. Effecten op zowel GNN als Natura 2000 kunnen echter op voorhand uitgesloten worden, onder de volgende voorwaarden:
Deze voorwaarden zijn in de planregels opgenomen.
Voor de beoogde ontwikkeling van het plangebied zijn stikstofdepositieberekeningen uitgevoerd, zie bijlage 5 Hiermee is bepaald wat het verschil is in stikstofemissie en -depositie tussen het feitelijk, huidig gebruik en het toekomstig gebruik. Uit de berekening blijkt, dat de maximaal berekende stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jaar bedraagt op de omliggende Natura 2000-gebieden.
Het programma aanpak stikstof (PAS) 2015-2021 is, inclusief de binnen het programma beschikbare ontwikkelingsruimte en de bijdragen van ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol N/ha/jaar, in zijn geheel passend beoordeeld (Ministerie van EZ en Ministerie van I&M, januari 2015). De gebiedsanalyses die onderdeel uitmaken van het programma, vormen de onderbouwing van deze passende beoordeling op gebiedsniveau. In de gebiedsanalyses is voor elk Natura 2000-gebied onderbouwd dat het gebruik van de ontwikkelingsruimte en de bijdragen van de ontwikkelingen beneden de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar de natuurlijke kenmerken van de te beschermen habitattypen en leefgebieden van de soorten niet zal aantasten.
Doordat de planontwikkeling van het landgoed een bijdrage aan de stikstofdepositie heeft van maximaal 0,00 mol/ha/jaar op een Natura 2000-gebied, kan derhalve uitgesloten worden dat de ontwikkeling leidt tot de aantasting van de natuurlijke kenmerken van enig Natura 2000-gebied en de betreffende instandhoudingsdoelen in gevaar komen.
Gezien het bovenstaande vormt het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wnb dan ook geen belemmering voor het vaststellen van het wijzigingsplan. Voorts bestaat er gezien hetgeen is beschreven in deze memo geen aanleiding om te veronderstellen dat er ten aanzien van het gebruik van het plan sprake is van een niet vergunbare of meldbare situatie in gevolge de Wnb.
Omdat de PAS, en met name de beschikbaarstelling van de depositieruimte voor projecten onder de drempelwaarde, in zijn geheel passend is beoordeeld, is een nieuwe passende beoordeling voor dit plan niet nodig. Een nieuwe passende beoordeling zal namelijk redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten opleveren omtrent de significante gevolgen van het voorliggende plan.
Soortbescherming
Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
In de volgende tabel is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggend plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'. Door Antea Group is een waterparagraaf opgesteld (maart 2018). Het complete onderzoek is als bijlage 6 bij de toelichting gevoegd.
De concept waterparagraaf is op 16 oktober 2017 voorgelegd aan het waterschap Vallei en Veluwe. Daaruit volgt dat er geen reden is tot verdere opmerkingen. De conclusie is dat er voor het aspect water geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan.
Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de algemene uitgangspunten die in het waterbeleid zijn beschreven (zie paragraaf 3.8).
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van het waterbeleid uit paragraaf 3.8 de volgende uitgangspunten:
Het plan 'Landgoed Morssinkhof's Hoeve' betreft de bouw van een nieuw landhuis (maximaal 1.500 m³), twee bijgebouwen, incl. B&B (van elk circa 150 m²) en een nieuw te bouwen overdekte rijhal voor paarden met stallen en facilitaire voorzieningen (circa 2.800 m2). Daarnaast vindt aanleg van bos, bloemrijke graslanden en landschapselementen plaats en wordt mogelijk de gelegenheid geboden om een aantal evenementen (vier weekenddagen per jaar) te organiseren. Het nieuwe landgoed (voormalig perceel van de kwekerij) zal gedeeltelijk worden opengesteld voor publiek. Het plangebied ligt in niet stedelijk gebied en heeft een oppervlakte van circa 11,1 ha. Ter hoogte van de springtuin is als bufferings- en infiltratievoorziening recentelijk een wadi (ca. 350 m2) gerealiseerd (zie onderstaande figuur).
Luchtfoto van de huidige situatie plangebied (paarse contour) met de ligging van de Wadi (gele contour)
Toename verharding
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater afkomstig van het nieuw verhard oppervlak binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie (bij afvoer naar riolering) beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) worden voorkomen. De voorkeursvolgorde hier bij is vasthouden (infiltratie) - bergen - afvoeren.
Het verhard oppervlak neemt door de ontwikkeling toe met meer dan 4.000 m2. Hierdoor dient de gemeente Harderwijk te voldoen aan de retentie- eis voor hemelwater van het waterschap Vallei en Veluwe. Er dient een berging van 600 m³ per hectare verhard oppervlak te worden gerealiseerd. De retentievoorziening dient maximaal met een landelijke afvoer van 0,67 l/sec/ha ofwel 5,8 mm/dag af te voeren naar het oppervlakte water of rioleringssysteem.
Gezien de grootte van het plangebied (circa 11,1 ha) en het verhard oppervlak (circa 0,5 ha) kan worden gesteld dat voldoende ruimte binnen de projectgrenzen aanwezig is om de benodigde waterberging te realiseren en aan de voorwaarden van het waterschap te voldoen. De reeds aangelegde wadi betreft een absoluut systeem. Dat wil zeggen dat al het water in de bodem infiltreert en dat geen overstort richting het oppervlaktewater is aangelegd.
Waterkwaliteit
Bij de inrichting, bouwen en beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen te worden toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Conform de waterkwaliteitstrits dienen de mogelijkheden voor bronmaatregelen (schoonhouden) te worden onderzocht:
Gebieden worden zodanig ingericht dat de diffuse verontreiniging zo beperkt mogelijk is. Aandachtspunten hierbij zijn: duurzame (niet uitlogende) materialen, onderhoudsarme bestrating, beplanting (i.v.m. bestrijdingsmiddelen), inrichting wegen/parkeerplaatsen, etc.
Vuilwater riolering
Binnen het projectgebied is in de huidige situatie geen riolering aanwezig. De nabijgelegen bebouwing is middels drukriolering aangesloten op het vuilwaterstelsel van de kern van Hierden, gemeente Harderwijk.
Door de realisatie van het nieuwe landgoed zal de vuilwaterstroom minimaal toenemen. Enkel het woonhuis, de B&B en de facilitaire voorzieningen in de rijhal worden aangesloten op de riolering. Hierdoor is er voldoende capaciteit in het vuilwaterrioolstelsel om de toename in het vuilwater aanbod af te voeren. De vuilwaterafvoer dient middels een drukriolering aangesloten te worden op het bestaande vuilwaterrioolstelsel van de kern Hierden, gemeente Harderwijk.
Het projectgebied biedt voldoende drooglegging voor de realisatie van nieuwe bebouwing. De toename aan verhard oppervlak betreft slechts een klein deel van het projectgebied en recent is reeds een wadi gerealiseerd. De wadi betreft een absoluut systeem waarbij al het water naar de bodem infiltreert en geen (nood) afvoer op oppervlaktewater is aangelegd.
In het projectgebied is voldoende ruimte voor de aanleg van een droogvallende waterberging. De voorgenomen ontwikkeling houdt rekening met het bouwstoffenbesluit. Negatieve effecten op de grondwaterkwaliteit worden niet veracht. De vuilwater afvoer wordt afgevoerd via het reeds aanwezige vuilwaterrioolstelsel. Derhalve kan geconcludeerd worden dat er voor het aspect water geen belemmeringen zijn geconstateerd voor de realisatie van het plan.
In deze paragraaf komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).
De mate waarin geluid, veroorzaakt door het rail-/wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen. De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.
De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied. De maximale geluidbelasting voor buitenstedelijk gebied bedraagt 53 dB. De voorkeursgrenswaarde voor railverkeerslawaai is 55 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 68 dB.
Rail-/wegverkeerslawaai
Door Antea Group is een akoestisch onderzoek rail-/wegverkeer uitgevoerd (oktober 2017). Het complete onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Met het akoestisch onderzoek is in beeld gebracht wat de geluidinvloed van omliggende wegen en het nabijgelegen spoor op het plan bedraagt. Daarnaast is de doelmatigheid van een aarden wal op het zuiden van het landgoed onderzocht. De in beeld gebrachte geluidinvloed is getoetst aan de kaders die volgen uit de Wet geluidhinder en het gemeentelijke geluidbeleid. Onderstaand zijn de belangrijkste conclusies en adviezen uit het rapport weergegeven.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van het wegverkeer op de A28 de geluidbelasting op de oost- en westgevel voldoet aan de maximale ontheffingswaarde. Op de noordgevel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Op de zuidelijk georiënteerde gevels van het landhuis vindt een overschrijding plaats van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB (ten hoogste 58 dB inclusief aftrek).
De geluidbelasting vanwege het spoortraject Amersfoort – Zwolle op het plan bedraagt ten hoogste 62 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde (55 dB) overschreden, maar wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde (68 dB).
Maatregelen voor het beperken van de geluidbelasting van de weg en spoorweg ontmoeten bezwaren van onder andere financiële en stedenbouwkundige aard. Er is onderzoek gedaan naar de plaatsing van een 3 meter hoge aarden wal ten zuiden van het landhuis. Voor wegverkeer leidt dit tot een geluidreductie van 1 dB. Voor spoorwegverkeer leidt deze toepassing tot een reductie van de geluidbelasting van 3 dB. Hoewel er een reductie behaald wordt met de 3 meter hoge wal, wordt voor zowel weg- als railverkeer echter niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast gaat met de plaatsing van de wal een behoorlijke investering gemoeid. Een dergelijke wal wordt derhalve als niet doelmatig getypeerd. Zonder maatregelen kan niet voldaan worden aan de maximale ontheffingswaarde voor de zuidgevel. Het is echter mogelijk om door het treffen van maatregelen toch een goed leefklimaat te regelen, bijvoorbeeld door een dove gevel. De zuidelijke gevel van het landhuis wordt doof uitgevoerd.
Er wordt voldaan aan de voorwaarden voor het vaststellen van een hogere waarde voor wegverkeer, zoals deze volgen uit het gemeentelijke geluidbeleid. Uit de resultaten blijkt immers dat sprake is van een geluidluwe gevel (op de noordelijk georiënteerde gevel van het landhuis). Voor het landhuis zal een hogere waarden procedure worden doorlopen zodat ten tijde van de vergunningverlening een hogere waarde van 53 dB is vastgesteld, waaraan getoetst zal worden. Indien een gevel doof wordt uitgevoerd kan toetsing achterwege blijven.
Ten aanzien van het spoortraject Amersfoort – Zwolle zal het college van B&W overwegen een hogere waarde ingevolge de Wet geluidhinder vast te stellen van 62 dB voor het landhuis.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen. Hiervan is in dit geval geen sprake, want deze functies worden niet mogelijk gemaakt. De woning wordt op circa 250 meter van de A28 gerealiseerd en op grotere afstand van provinciale wegen.
Op grond van de Wet luchtkwaliteit worden er binnen het plangebied geen grenswaarden overschreden ook zijn er geen dreigende grenswaardenoverschrijdingen. Langs de A28 wordt op drie toetspunten ter hoogte van het plangebied de luchtkwaliteit gemonitord in het kader van het Nationaal Samenwerkinsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Op deze punten geeft de website van het NSL de volgende achtergrondwaarden (jaargemiddelden) in 2016:
In het kader van dit bestemmingsplan worden er geen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen mogelijk gemaakt, die in betekende mate leiden tot een verbetering of verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Door Antea Group is een bodemonderzoek uitgevoerd (september 2017). Het complete onderzoek is als bijlage 8 bij de toelichting gevoegd.
Voorafgaand aan het uitvoeren van het bodemonderzoek is met de NEN 5725 (NNI, januari 2009) als richtlijn een beperkt vooronderzoek uitgevoerd omtrent de aan-/afwezigheid, de aard en de ruimtelijke verdeling van eventuele verontreinigingen en bekende gegevens.
Uit gegevens van de omgevingsdienst Noord-Veluwe en Bodemloket blijkt dat er dempingen op de onderzoekslocatie aanwezig zijn. Gedempte sloten zijn in het verleden soms aangevuld met verontreinigd materiaal. In het veld is bepaald of deze dempingen zijn te herkennen in de bodemopbouw.
Het terrein is in gebruik geweest als kwekerij. Als gevolg hiervan kunnen er in de bovengrond verhoogde gehalten aan bestrijdingsmiddelen (OCB) voorkomen. Verder zijn er geen tanks of bodembedreigende activiteiten bekend.
Het perceel ten westen van de huidige onderzoekslocatie is reeds onderzocht (Verkennend bodemonderzoek Molenweg 46, kenmerk: 1522058, Grondvitaal, d.d. 18 mei 2015). Binnen dit onderzoek zijn in grond en grondwater geen verhoogde gehalten gemeten. Ook zijn er bij de terreininspectie en monstername geen asbestverdachte materialen op of in de bodem aangetroffen.
Op basis van het vooronderzoek wordt voor de locatie de strategie onverdacht in het verkennend bodemonderzoek gehanteerd. Omdat het terrein als kwekerij is gebruikt, is de bovengrond onderzocht op bestrijdingsmiddelen.
De bodem bestaat uit zand tot de maximale boordiepte van 4,2 m –mv. Er zijn geen antropogene bijmengingen aangetoond. In de grond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. De grond voldoet indicatief aan de AW2000. Tijdens de veldwerkzaamheden bevond de grondwaterspiegel zich op circa 2,45 m -mv. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan koper, xylenen en/of naftaleen gemeten.
De kwaliteit van de grond voldoet aan de toekomstige bestemming en zal geen belemmering vormen voor de geplande ontwikkeling. Indien bij de werkzaamheden een grondoverschot ontstaat, dient dit van de locatie te worden afgevoerd of binnen het planproject te worden toegepast. Dit (indicatieve) onderzoek is niet geschikt om een definitieve uitspraak te doen over de hergebruikmogelijkheden van de grond op een ander terrein. Voornoemde conclusies zijn gebaseerd op het vooronderzoek, de zintuiglijke waarnemingen en analyseresultaten van dit onderzoek.
Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.
Er worden, zowel op het bestaande landgoed als op het nieuwe landgoed, paarden gehouden. De afstand van het dichtbijzijnde geurgevoelige object tot aan de stallen is circa 230 meter. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid is meer dan de minimumafstand van 50 meter voor het buitengebied conform artikel 3 lid 2 Wet geurhinder en veehouderij.
Op ruim 700 meter en op ruim een kilometer van het plangebied liggen, ten noorden van Hierden Bosch, intensieve veehouderijen. Omdat tussen de veehouderijen en het plangebied reeds een aantal woningen is gelegen, kan ervan uit worden gegaan, dat de veehouderijen op deze woningen geen onaanvaardbare geurhinder veroorzaken. Omdat het plangebied op grotere afstand (achter de woningen) is gelegen, kan deze conclusie ook voor de te realiseren woning worden getrokken.
Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Inleiding
Door Antea Group is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (oktober 2017). Het complete onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.
Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.
Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient het aspect externe veiligheid te worden beschouwd. In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere risicobronnen: twee hogedruk aardgastransportleidingen van Gasunie, de spoorlijn Amersfoort – Zwolle, de Rijksweg A28 en een propaantank. In het kader van de ruimtelijke procedure is het plangebied in relatie tot deze risicobronnen beschouwd.
Risicobeschouwing
Hogedruk aardgastransportleidingen
Spoorlijn Amersfoort – Zwolle
Rijksweg A28
Propaantank Hierderweg 14
Bereikbaarheid hulpdiensten
Het plangebied is goed bereikbaar voor hulpdiensten, doordat er twee ontsluitingsroutes zijn. Plaatsen waar sprake kan zijn van grote hoeveelheden mensen, zoals de rijhal, kunnen via beide routes bereikt worden.
Verantwoording groepsrisico
Verantwoording van het groepsrisico (beschouwen van de elementen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) is voor zowel de hogedruk aardgastransportleidingen, de spoorlijn Amersfoort – Zwolle als de Rijksweg A28 verplicht.
Zelfredzaamheid
Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.
Gerichte risicocommunicatie met bewoners, bezoekers en andere aanwezigen (bijvoorbeeld via NL-Alert) kan ertoe bijdragen dat alarmering op het landgoed sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en op welke manier hieraan invulling kan worden gegeven.
Door interne vluchtwegen af te stemmen op externe veiligheid wordt geanticipeerd op een incident met gevaarlijke stoffen. Interne vluchtwegen die gericht zijn in de richting van de risicoluwe zijde van de omgeving (afhankelijk van het scenario) voorzien in een veiligere ontvluchting in geval van een calamiteit. Deze mogelijke maatregel voorziet in uitbreiding van het ‘traditionele’ ontruimingsplan met een paragraaf externe veiligheid. In deze additionele paragraaf wordt beschreven hoe de alarmering plaats vindt, wat het gewenste handelingsperspectief is bij een rampscenario (schuilen of vluchten) en op welke wijze hieraan invulling wordt gegeven (in welke richting vluchten, in welke ruimte(s) schuilen).
Voor externe ontvluchting van het plangebied is een goede infrastructuur van belang waarbij van de bron af gevlucht kan worden. De bestaande wegenstructuur biedt, in combinatie met de geprojecteerde wegenstructuur in het voorlopig ontwerp, meerdere mogelijkheden om van het incident af te kunnen vluchten. Vluchten kan primair in noordelijke richting via de Molenweg (meerdere ontsluitingen) en daarnaast in oostelijke richting via een plankier over de Hierdense Beek (beperkte capaciteit).
In het geval van een 'koude' BLEVE is er geen tijd om te vluchten en zullen alle personen binnen de 150 meter slachtoffer worden. Buiten de 150 meter is schuilen in een gebouw in beginsel de beste manier om de calamiteit te overleven. Echter, een koude BLEVE kan plaatsvinden zonder enige aankondiging vooraf. De omgeving zal dus verrast worden door het incident en zelfredzaamheid is niet aan de orde.
Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Bij een calamiteit met toxische gassen zit er enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het optreden van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. Snel reageren, naar binnen vluchten en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario dus van belang.
In geval van een calamiteit met toxische stoffen op de A28 of de spoorlijn Amersfoort – Zwolle is het van belang dat (bepaalde ruimtes binnen) de bebouwing op het landgoed bescherming biedt. Van belang daarbij is dat in dat geval de (eventueel aanwezige) mechanische ventilatie centraal afgesloten kan worden (via een noodschakelaar). Dit voorkomt dat bij het optreden van een incident de ramen en deuren gesloten zijn, maar toch toxische stoffen via de ventilatie (versneld) tot het gebouw toetreden. Het is een goedkope maatregel die bij een calamiteit met toxische stoffen zeer effectief kan zijn.
Binnen het plangebied zijn geen bestemmingen opgenomen die de langdurige aanwezigheid van groepen beperkt zelfredzame personen (zoals kinderen, ouderen) faciliteren. De aanwezigheid van beperkt zelfredzame personen kan niet worden uitgesloten, mede vanwege de verscheidenheid aan ontwikkelingen (waaronder mogelijkheden tot evenementen).
Wanneer er hippische evenementen plaatsvinden waarbij er sprake is van de aanwezigheid van honderden personen, is het mogelijk namens de organisator gedurende het evenement een veiligheidscoördinator aan te stellen. Deze coördinator is, naast zijn reguliere takenpakket (aansturen beveiliging etc.), zich bewust van en voorbereid op de externe veiligheidsrisico’s.
Deze veiligheidscoördinator moet in staat om slagvaardig te reageren op een calamiteit met gevaarlijke stoffen (bekend met handelingsperspectief, vluchtwegen) en fungeert als het centrale aanspreekpunt (ook voor hulpdiensten).
Bestrijdbaarheid
Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De verschillende scenario’s vragen allen een ander aanvalsplan. De mate waarin uitvoering aan deze aanvalsstrategieën kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).
Ten aanzien van de bestrijdbaarheid is door de gemeente Harderwijk in het kader van de bestemmingsplanprocedure advies ingewonnen bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).
De bluswatervoorziening op het terrein is onvoldoende. Op het gehele landgoed is geen eigen bluswatervoorziening aanwezig. Het realiseren van een bluswatervoorziening is niet in het bestemmingsplan vast te leggen. Hierover worden door initiatiefnemer en gemeente nadere afspraken gemaakt. In overleg met VNOG zullen twee geboorde putten worden gerealiseerd.
Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan, is het van belang dat de brandweer snel ter plaatse is. Een plasbrand is dan goed te bestrijden. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen.
De directe effecten van een koude BLEVE zijn niet te bestrijden, omdat de tank meteen explodeert. De branden die door de explosie ontstaan kunnen wel bestreden worden.
Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.
In geval van een fakkelbrand spuit aardgas onder hoge druk uit de leiding, voor de brandweer bestaat geen bestrijdingsstrategie om de bron te doven. Gasunie zal op afstand de leiding afsluiten waarna het gas tussen de inblokking moet opbranden en de fakkelbrand na verloop van tijd dooft. De rol van de brandweer beperkt zich tot het afzetten van de omgeving, zo mogelijk het redden van slachtoffers, het koelen van panden in de omgeving en het bestrijden van secundaire branden.
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken. Met behulp van 6 thema's waaronder woningbouw moet een bijdrage geleverd worden. Om innovatie te stimuleren wordt landelijk de EPC (Energie Prestatie Coëfficiënt) voor nieuwe woningen aangescherpt. Anticiperend op het landelijk beleid zal binnen de gemeente Harderwijk de EPC ten opzichte van het vigerende Bouwbesluit met 10% verlaagd worden. De nieuw te bouwen woning zal voldoen aan de wettelijke eisen uit het Bouwbesluit qua isolatiewaarde, U-waarde en EPC waarde.
Daarnaast neemt de gemeente Harderwijk de rol van motivator op zich. De gemeente moet invulling geven aan haar voorbeeldrol door energie te besparen en duurzame energie op te wekken binnen haar eigen organisatie. De renovatie van het stadhuis is hier een voorbeeld van. De energiebesparende maatregelen die daar worden getroffen moeten er voor zorgen dat de energierekening straks 30 à 35 procent lager gaat uitvallen.
De gemeente geeft zelf geen voorlichting. Inwoners en bedrijven uit gemeente Harderwijk kunnen voor vragen over duurzaam bouwen, energieadvies en informatie over subsidies terecht bij Veluwe Duurzaam. Veluwe Duurzaam is het regionale energieloket van diverse gemeenten, met het energieloket willen de gezamenlijke gemeenten duurzaam bouwen, wonen en leven een impuls geven.
De rijhal en het landhuis worden gasloos gebouwd, hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de energieopgave in Harderwijk.
Aan de Hierderweg is net ten oosten van het plangebied een horecabedrijf, de 'Hof van Hulshorst', gelegen. In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied 2016 en in het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied 2018 van de gemeente Nunspeet heeft dit bedrijf de bestemming Horeca met aanduiding specifieke vorm van 'horeca – zalencentrum en conferentieoord'. Binnen het bestemmingsvlak is een horecabedrijf op de wijze van een zalencentrum en conferentieoord toegestaan. De grens van het bestemmingsvlak van de bestemming Horeca bevindt zich op meer dan 75 meter van het bouwvlak van de woning die met het voorliggende bestemmingsplan wordt toegestaan.
In de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden opgenomen voor de aan te houden afstand tussen bedrijfsfuncties en woningen. Onder andere is een richtafstand voor 'Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra' (SBI 2008, 5510) opgenomen van 10 meter vanwege geluid, geur en gevaar. De richtafstand voor stof is 0 meter, Aan deze richtafstanden wordt ruimschoots voldaan. Als de feestzaal qua milieu-invloed wordt vergelijken met een discotheek, muziekcafé (SBI 2008, 563.2) geldt een minimale richtafstand tussen het horecaperceel en de gevel van milieugevoelige objecten van 30 meter vanwege het aspect geluid en 10 meter voor gevaar. Voor geur en stof is de richtafstand 0 meter. Ook aan deze afstanden wordt ruimschoots voldaan. Er is derhalve geen sprake van een belemmering.
De verschillende milieuaspecten geluidhinder, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur, externe veiligheid, klimaat en energie en bedrijven en milieuzonering zijn in de voorgaande paragrafen behandeld. Deze aspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
In het plangebied bevinden zich wel ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn (zie ook paragraaf 5.5.6). De aan te houden zakelijk rechtstrook bedraagt 5 meter ter weerszijden van de leiding. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de aanwezige ondergrondse leidingen door middel van de bestemming 'Leiding - Gas'.
De Gasunie heeft bepaald dat in de belemmeringenstrook aan weerszijden van de gasleidingen het aanbrengen van diepwortelende beplanting niet is toegestaan. Bepaalde beplanting is echter wel toegestaan. De Gasunie heeft daarom een beplantingslijst beschikbaar gesteld met struikvormige en weinig diepwortelende houtsoorten, die in aanmerking komen voor het beplanten van de belemmeringenstrook. Hiermee is rekening gehouden in het beplantingsplan, door binnen de belemmeringenstrook alleen mengingen van niet-diepwortelende struiksoorten aan te planten en plaatselijk hakhoutbeheer in te stellen.
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.
Het plangebied is bereikbaar via de Molenweg, die de verbinding vormt naar het dorp Hierden. Hier sluit deze aan op de doorgaande Zuiderzeestraatweg. Deze vormt de verbinding tussen Harderwijk en Nunspeet. De Molenweg is een lokale weg, er is geen sprake van (een significante hoeveelheid) doorgaand verkeer. Het agrarische perceel is aan twee kanten ontsloten: via de oprijlaan aan de westzijde die de grens vormt met het naastgelegen bestaande landgoed en via de noordzijde.
Toekomstige ontsluiting van het plangebied
Ten gevolge van de ontwikkeling (landhuis en B&B) is de toename in het aantal verkeersbewegingen gering. Op basis van de CROW kencijfers worden door het landhuis en de rijhal 9 verkeersbewegingen per dag gegenereerd en door de beoogde bed & breakfast 3. Deze toename is gering en zal niet zorgen voor relevante verkeershinder in de omgeving. Omdat bezoeken van verzorgers en beheerders met bezoeken aan het bestaande landgoed kunnen worden gecombineerd, is de verwachting dat dit een ruimte inschatting is.
Het organiseren van evenementen zal mogelijk wel zorgen voor significante aantallen voertuigbewegingen. De bedoeling is per jaar maximaal 4 hippische evenementen te organiseren. Elk evenement duurt maximaal drie dagen en kent (per dag) maximaal 250 deelnemers en circa 100 bezoekers. Dit levert naar verwachting zo'n 600 voertuigbewegingen op per dag, waarvan een deel zwaarder verkeer, zoals paardentrailers en (kleine) vrachtwagens. Vanwege de incidentele aard van de evenementen – vier weekenden per jaar – is de verkeershinder die dit met zich mee brengt beperkt. Om de hinder verder te beperken wordt bij de organisatie van deze evenementen aan bezoekers een routebeschrijving meegestuurd. Aan de bezoekers zal worden verzocht om de hieronder verbeelde route te nemen.
De route is zodanig gekozen dat geen sprake is van een dubbele belasting door aanrijdend én vertrekkend verkeer. Dit halveert de verkeersdruk langs de route en hiermee worden conflicten zoveel als mogelijk vermeden. De route is bovendien gekozen om verkeer door de kernen te vermijden.
Uit ervaring bij hippische evenementen blijkt dat deelnemers (en bezoekers) zich goed houden aan aanbevolen routes, juist omdat de evenementenlocaties vaak in het buitengebied liggen en bezoekers geen lokale kennis hebben. Om niet in een lastige verkeerssituatie te belanden volgen deelnemers met trailers en grote voertuigen daarom de routebeschrijving, die standaard bij het programma van de evenementen wordt meegestuurd.
In de huidige situatie is geen sprake van een verharde parkeergelegenheid. Het huidige gebruik vraagt hier niet om, maar maakt incidenteel parkeren – bijvoorbeeld in het gras – ook niet onmogelijk. Het naastgelegen landgoed voorziet ruim in de eigen parkeerbehoefte.
In de toekomstige situatie wordt voor de parkeerbehoefte van het landhuis en de bed & breakfast parkeergelegenheid op eigen terrein gerealiseerd, in de vorm van een garage. Voor bezoekers, bijvoorbeeld groenbeheerders of paardenverzorgers, is voldoende ruimte beschikbaar en wordt parkeren op eigen terrein opgelost, eventueel in combinatie met bezoeken aan het bestaande landgoed.
Tijdens evenementen zal het bestaande weiland in de noordwesthoek van het plangebied worden gebruikt als parkeerterrein. Hier is voldoende plaats voor de verwachte deelnemers en bezoekers. Ook voor evenementen kan gesteld worden dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien en dat derhalve geen druk op de openbare ruimte zal ontstaan.
De milieueffectrapportage-procedure (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning.
De wettelijke eisen ten aanzien van m.e.r. zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. In de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D-activiteiten).
Voor een landinrichtingsproject (categorie D9) geldt conform het Besluit milieueffectrapportage een m.e.r.-beoordelingsplicht. Het ontwikkelen van een landgoed zoals voorgenomen is daarom m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Op grond van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is vaststelling van het bestemmingsplan het m.e.r.-beoordelingsplichtig besluit. Voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan zal door het bevoegd gezag een besluit worden genomen over de noodzaak om een (vormvrije) m.e.r.-procedure te doorlopen voor dit plan. Hiertoe is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is opgenomen als bijlage 10.
In de aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en is het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het project niet nodig.
Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële regelingen, dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd, gepresenteerd en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. De regeling is afgestemd op de Wro, Bro en daarbij behorende ministeriele regelingen. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de op 1 oktober 2010 in werking getreden Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen, ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.
Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.
Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.
Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van hetbestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding hier ruimte voor laten.
Hoofdstukopbouw van de regels
De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:
Inleidende regels
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
Bestemmingsregels
In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.
Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:
Overgangs- en slotregels
In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.
Het is zaak om voor de bestaande en de toekomstige bebouwing en functies een bestemmingsregeling te ontwerpen, die zoveel mogelijk ruimte biedt voor verandering en aanpassing aan veranderende wensen. Het plan dient flexibel en doelmatig te zijn en dient rechtszekerheid te bieden omtrent de ruimte voor verandering. Daar staat tegenover dat het plan de nodige bescherming moet bieden tegen ontwikkelingen die schadelijk zijn voor anderen. Bescherming tegen een zodanige ontwikkeling wordt samengevat in de term rechtsbescherming.
Dit betekent dat in principe aan de gebruiker van gronden en opstallen zoveel mogelijk vrijheden worden gegeven. Deze zijn als recht in het plan geformuleerd. Als in bepaalde gevallen een mogelijke beschadiging van de belangen van andere burgers wordt verwacht, geeft het plan als recht meer beperkte mogelijkheden. Voor uitzonderingssituaties biedt het plan ruimere mogelijkheden in de vorm van binnenplans afwijken van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning.
Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2018-01.
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
Bij elk van deze bestemmingen zal in deze paragraaf een korte toelichting worden gegeven omtrent doel en inhoud.
Het agrarisch gebied is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden'. Naast de uitoefening van het agrarisch bedrijf speelt de bescherming van natuur- en landschappelijke waarden hier een rol. Het onderscheid komt met name tot uitdrukking in het omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden, maar ook in de bestemmingsomschrijving. Hobbymatig houden van paarden kan conform jurisprudentie worden aangemerkt als (hobbymatig) agrarisch gebruik en is toegestaan.
Binnen de bestemming 'Natuur' zijn de nader te onderscheiden karakteristieke bos- en natuurgebieden geregeld. De bestaande natuur- en bosgebieden, houtsingels en houtwallen zijn bestemd. Het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming en het is mogelijk om interne ontsluitingswegen te realiseren.
In de bestemming 'Verkeer' zijn openbare wegen in het plangebied opgenomen. Ook rijwiel- en voetpaden, bermen en watergangen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen en nutsvoorzieningen zijn mogelijk in de bestemming.
Binnen de bestemming zijn gebouwen niet toegestaan. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt een maximale bouwhoogte van 15 m. Deze hoogte hangt samen met het treffen van specifieke verkeersregulerende maatregelen of masten.
In deze bestemming is een regeling opgenomen voor de watergangen, waterpartijen, oevers en taluds, inclusief onderhoudsstrook en de instandhouding en ontwikkeling van de voorkomende natuur- en landschapswaarden. Voorts is extensief recreatief gebruik in, op en aan het water toegestaan.
Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Daarnaast valt ook het openbare verblijfsgebied rondom de woning binnen deze bestemming. Het verblijfskarakter in deze gebieden staat voorop. De doeleinden binnen deze bestemming zijn onderling uitwisselbaar, zodat in de toekomst, op een flexibele wijze, tot de meest wenselijke inrichting van het openbare verblijfsgebied kan worden gekomen.
In de bestemming 'Wonen - Landgoed' komen grotere woningen voor, in combinatie met een grotere oppervlakte aan bijgebouwen. Deze bebouwing is in de bestemming specifiek geregeld.
Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en gastenverblijf en Bedrijvigheid aan huis.
Bed & Breakfast en gastenverblijf
Onder wonen is Bed & Breakfast en gastenverblijf mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast en gastenverblijf zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.
Belangrijke voorwaarden zijn dat:
Bedrijvigheid aan huis
In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. Het aan huis verbonden beroep mag niet uitgeoefend worden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot niet meer dan 40% van het gezamenlijke gebruiksoppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen, niet zijnde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tot een maximum vam 75 m².
Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen, inclusief voorzieningen, met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
De ontwikkeling van de Groene ontwikkelingszone (GO), is in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt door de gronden te bestemmen met de dubbelbestemming 'Waarde - Groene ontwikkelingszone'.
Om de eenheid van de landgoederen te behouden en te beschermen is er voor gekozen de gronden te voorzien van een dubbelbestemming met het doel de instandhouding en beheer van de landgoederen en behoud en versterking van de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden om een samenhangend beheer van de gronden van het landgoed af te dwingen.
De ontwikkeling van het Gelders Natuurnetwerk (GNN), is in het voorliggende bestemmingsplan verwerkt door de gronden te bestemmen met de dubbelbestemming 'Waarde - Natuurnetwerk'.
Binnen het plangebied is sprake van de volgende functieaanduidingen:
In artikel 14 zijn algemene gebruiksregels opgenomen. Hiermee wordt het volgende geregeld:
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018
Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!
Milieu
Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.
Ruimtelijke ordening
Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.
Bouwen
Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.
Collegeprogramma 2014 - 2018
In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.
Nota integrale toezicht en handhaving
Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.
Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.
Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Het oprichten van een nieuw landgoed op het naastgelegen perceel betreft een volledig particulier en privaat gefinancierd initiatief. De kosten voor de herziening van het bestemmingsplan (leges), alsmede de uitvoering en het beheer zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Aan de gemeente Harderwijk wordt planologische medewerking gevraagd; er zijn voor de gemeente geen verdere kosten verbonden.
De wijziging van de bestemming vindt plaats op gronden in eigendom van de aanvrager. De uitvoerbaarheid van het plan is in dat kader gewaarborgd. Het plan voorziet in de realisatie van extra bouwmogelijkheden en hippische activiteiten op het kwekerijperceel.
Tussen de gemeente Harderwijk en de initiatiefnemer is een anterieure ontwikkel- en exploitatieovereenkomst gesloten, waarin eventuele planschadeverzoeken, wederzijdse verplichtingen en kosten worden afgedekt. In de overeenkomst wordt tevens vastgelegd dat het inrichtingsplan wordt uitgevoerd en het beheer is geregeld. De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.
Door de initiatiefnemer wordt parallel aan de bestemmingsplanprocedure gezorgd voor afstemming met omwonenden en andere gebruikers van het omliggende gebied.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Buitengebied - Landgoed Molenweg" heeft op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) vanaf 6 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is één inspraakreactie ingediend. In het Eindverslag inspraak is de inspraakreactie samengevat en van een antwoord voorzien. Dit document is als bijlage 11 bij deze toelichting gevoegd. Naar aanleiding van de reactie is paragraaf 5.5.8 Bedrijven en milieuzonering aan de toelichting toegevoegd.
Op grond van artikel 3.1.1 Bro wordt bij een bestemmingsplan vooroverleg gepleegd met de betrokken overheden. Daarnaast is het in Harderwijk te doen gebruikelijk vooroverleg te voeren met andere betrokken partijen en instanties. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Gelderland, ProRail Railinfrabeheer Regio Noordoost, de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland, cluster Veluwe West (VNOG) en de Gelderse Natuur en Milieufederatie (GNMF). Van de overige aangeschreven instanties is geen reactie ontvangen. De reacties hebben geleid tot tekstuele wijzigingen in de toelichting van het bestemmingsplan en hebben niet geleid tot wijzigingen in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. In het document "Reacties artikel 3.1.1 Bro" zijn alle aangeschreven instanties opgenomen. De ontvangen reacties zijn samengevat en van commentaar voorzien. Dit document is als bijlage 12 bij deze toelichting toegevoegd.
Het ontwerpbestemmingsplan Buitengebied - Landgoed Molenweg heeft vanaf 26 juli 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen, waarbij een ieder de mogelijkheid is geboden zijn of haar zienswijze in te dienen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ingediend.