direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied - Landgoed Molenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00199-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Buitengebied - Landgoed Molenweg met identificatienummer NL.IMRO.0243.BP00199-0003 van de gemeente Harderwijk;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, ontwerp-technisch, adviesgevend, of daarmee gelijk te stellen dienstverlenend beroep, alsmede gastouderopvang, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.6 aardkundige waarden:

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, (grond)waterhuishouding (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bed & breakfast:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bed & breakfast ondergeschikt is aan de hoofdfunctie wonen;

1.10 bestaand:
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;
1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.19 dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin:

  • a. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), dan wel;
  • b. waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.20 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.21 (hippisch) evenement:

al dan niet periodiek terugkerende openbaar toegankelijke activiteit of geheel van activiteiten met een van het reguliere gebruik afwijkend karakter, op het gebied van sport, cultuur, folklore, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en alle daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen activiteiten;

1.22 evenemententerrein:

een terrein waar evenementen plaatsvinden;

1.23 extensief recreatief gebruik:

extensieve vorm van recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatief gebruik is toegestaan. Onder extensief recreatief medegebruik wordt onder andere verstaan (sport)vissen, fietsen, wandelen, paardrijden en daarmee gelijk te stellen activiteiten;

1.24 gastenverblijf:

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf, aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 gebruiksoppervlak:

gebruiksoppervlakte van een gebouw zoals bedoeld en bepaald in de NEN 2580;

1.27 gezamenlijk gebruiksoppervlak:

het totale gebruiksoppervlak die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.28 grondgebonden agrarisch bedrijf:

bedrijven, waarvan de exploitatie geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

1.29 hobbymatig houden van dieren:

het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens, schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgoefend naast het bedrijfsmatig houden van de genoemde diersoorten;

1.30 hoofdgebouw:

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 houtopstanden:

waardevolle beplantingselementen in de vorm van houtwallen, houtsingels, hagen, (gerief)bosjes, boomgroepen, solitaire monumentale en waardevolle bomen, weg- en erfbeplanting;

1.32 kunstwerk:

civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen en/of leidingen niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf

1.33 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald die in acht moet worden genomen;

1.34 peil:
  • 1. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • 2. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • 3. bij het ontbreken van een hoofdgebouw: vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven;
1.35 rijhal:

een gebouw, voorzien van een binnenrijbaan, paardenboxen en andere voorzieningen in hoofdzaak ten behoeve van het houden, opleiden en berijden van paarden voor eigen gebruik in de nabijheid van de woning van de gebruiker.

1.36 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 springtuin

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.38 woning:

een voor bewoning bestemd gebouw, bestaand uit een complex van ruimten;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.5 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

vanaf de bouwperceelgrens tot enig punt van een gebouw;

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.7 wijze van meten:

tenzij anders bepaald, worden de afstanden loodrecht gemeten.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken, trapportalen en hellingbanen buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens, dan wel de rooilijn met niet meer dan 0,25 m wordt overschreden, met dien verstande dat ten aanzien van trapportalen en hellingbanen de overschrijding niet meer dan 2,5 m mag bedragen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur- en Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • b. hobbymatig houden van dieren;
  • c. behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden;
  • d. bescherming van houtopstanden;
  • e. bescherming van aardkundige waarden;
  • f. behoud en herstel van de natuurlijke waterhuishouding;
  • g. wegen en paden met inbegrip van verkeer- en verblijfsvoorzieningen en kunstwerken;
  • h. extensief recreatief medegebruik;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. springtuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - springtuin', waarbij verlichting in de vorm van lichtmasten uitsluitend is toegestaan ten behoeve van hippische evenementen;
  • l. een rijhal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal';
  • m. hippische evenementen met bijbehorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein';
  • n. parkeren tijdens evenementen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. De gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak, met uitzondering van tenten ten behoeve van hippische evenementen, die buiten een bouwvlak mogen worden gebouwd, maar uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein'.
  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal', bedraagt de totale oppervlakte van gebouwen niet meer dan 2800 m2;
  • c. De goothoogte bedraagt voor:
    • 1. gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal' niet meer dan 4,5 m;
    • 2. overige gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet meer dan 4 m.
  • d. De bouwhoogte bedraagt voor:
    • 1. gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rijhal' niet meer dan 10 m;
    • 2. tenten ten behoeve van hippische evenementen niet meer dan 5 m;
    • 3. overige gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet meer dan 3 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van hippische evenementen mag niet meer bedragen dan 5 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 1 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan:

  • a. mestopslag, anders dan zoals bepaald in artikel 14.4 onder h;
  • b. opslag, anders dan ten behoeve van de uitoefening van het agrarische bedrijf;
  • c. glastuinbouw, (intensieve) kwekerijen waaronder wormen- en madenkwekerij, pelsdierfokkerijen, broederij, proefbedrijven, niet zijnde viskwekerijen;
  • d. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardenbak, anders dan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - springtuin';
  • e. gebruik dat vergunningplichtig is krachtens het bepaalde in artikel 2.7, lid 2 Wet natuurbescherming, zoals dit luidt ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, niet zijnde:
    • 1. het bestaande gebruik overeenkomstig de Wet natuurbescherming;
    • 2. het gebruik dat vergund is op basis van art. 2.7, lid 2 Wet natuurbescherming of artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. Het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem.
    • 2. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage.
    • 3. Het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand.
    • 4. Het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen.
    • 5. Het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
    • 6. Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
    • 7. Het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    • 1. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  • d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of de functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor voorzieningen van het openbare nut.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen geldt dat gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van masten niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • b. bijbehorende bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 25 m².

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, ontwikkeling en herstel van natuur- en landschappelijke waarden waaronder mede wordt verstaan de instandhoudingsdoelstellingen van de Veluwe als Natura 2000-gebied, waarbij het bepaalde in Waarde - Groene ontwikkelingszone en Waarde - Natuurnetwerk van toepassing is;
  • b. bescherming van houtopstanden;
  • c. bescherming van aardkundige waarden;
  • d. behoud, ontwikkeling en herstel van de natuurlijke waterhuishouding;
  • e. behoud en ontwikkeling van het bos;
  • f. bescherming van de kwaliteit van het grondwater;
  • g. extensief recreatief medegebruik;
  • h. wegen en paden en de daarbij behorende verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

Onder het doel 'behoud, ontwikkeling en herstel van natuur- en landschappelijke waarden' is de instandhouding begrepen van de volgende bos- en natuurtypen:

  • oud bos, zijnde bosvegetatie voornamelijk ouder dan 80 jaar;
  • fragmentenbos, zijnde bosvegetatie bestaande uit oude naaldbossen, afgewisseld door percelen open stuifzandgebieden, heide en heischrale vegetaties;
  • stuifzandbos, zijnde bosvegetatie bestaande uit een combinatie van natuur- en cultuurbossen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

In of op deze gronden is het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet toegestaan.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt de regel dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    • 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    • 4. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 5. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 6. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    • 1. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  • d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of de functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. groenvoorzieningen, bermen en watergangen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. kunstwerken;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

In of op deze gronden is het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet toegestaan.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 15 m bedragen.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen, oevers en taluds;
  • b. waterhuishouding;
  • c. kunstwerken, waaronder bruggen;
  • d. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende natuur- en landschapswaarden;
  • e. extensief recreatief gebruik in, op en aan het water.

Onder het doel 'instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende natuur- en landschapswaarden' zijn de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden mede begrepen.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er wordt ten hoogste één brug gerealiseerd, met dien verstande, dat:
    • 1. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. de doorvaarthoogte niet minder mag bedragen dan 1 m.
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

Artikel 8 Wonen - Landgoed

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Landgoed' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. extensief recreatief medegebruik;
  • c. tuinen en erven;
  • d. wegen en paden met inbegrip van verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

In de bestemming is niet meer dan één woning per bestemmingvlak toegestaan.

Onder wonen is mede begrepen:

  • het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep;
  • bed & breakfast en gastenverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • garage, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'garage'.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. De gebouwen worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. De inhoud van de woning mag niet meer bedragen dan 1500 m3;
  • c. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 150 m2;
  • d. De goothoogte bedraagt voor:
    • 1. woningen niet meer dan 5,7 m;
    • 2. overige gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet meer dan 4 m.
  • e. De bouwhoogte bedraagt voor:
    • 1. woningen niet meer dan 10 m;
    • 2. overige gebouwen en bijbehorende bouwwerken niet meer dan 7 m.
  • f. het bouwen van een woning is slechts toegestaan indien deze is voorzien van een dove gevel, tenzij op de gevel wordt voldaan aan de door het bevoegd gezag vastgestelde hogere grenswaarden of aan de wettelijk voorgeschreven voorkeursgrenswaarden.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn van de woning mag niet meer bedragen dan 1 m en achter de voorgevellijn van de woning niet meer dan 2 m;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels
8.3.1 Aan huis verbonden beroep

Onder wonen is het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep mede begrepen, met dien verstande dat niet meer dan 40% van het gezamenlijke gebruiksoppervlak van de tot een bouwperceel behorende gebouwen, niet zijnde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 150 m² voor het aan huis verbonden beroep mag worden gebruikt.

8.3.2 Bed & breakfast en gastenverblijf

Onder wonen is ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' bed & breakfast en gastenverblijf mede begrepen, met dien verstande dat:

  • a. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • b. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning of bijbehorende bouwwerken;
  • c. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het gebruiksoppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • d. de activiteiten mogen geen afbreuk doen aan de woonfunctie.
8.3.3 Cumulatie

Het gezamenlijk oppervlak dat wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep en bed & breakfast en gastenverblijf, zoals bedoeld in sublid 8.3.1 en 8.3.2, mag niet meer bedragen dan 40% van het gezamenlijke gebruiksoppervlak van de woning en bijbehorende bouwwerken, tot een maximum van 250 m2.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. gastransportleiding(en);
  • b. belemmeringenstrook;
  • c. veiligheidszone.
9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming;
  • b. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 en toestaan dat de in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. de veiligheid met betrekking tot de gasleiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
  • b. het bevoegd gezag vooraf schriftelijk advies heeft ingewonnen bij de leidingbeheerder.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor kwetsbare objecten, met uitzondering van het bestaande gebruik;
  • b. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van de inspectie en het onderhoud van de gastransportleiding.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen;
    • 2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    • 3. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
    • 4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    • 5. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van het andere werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, tenzij hieraan, door het stellen van voorwaarden, voldoende tegemoet kan worden gekomen
  • c. Bij de afweging als bedoeld onder b. wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.
  • d. Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk of werkzaamheden als bedoeld onder a. is vereist voor:
    • 1. andere werken, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. andere werken die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
    • 3. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.
  • e. Alvorens te beslissen op een aanvraag, zoals bedoeld onder a. wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Artikel 10 Waarde - Groene ontwikkelingszone

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Groene ontwikkelingszone' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

  • a. het ontwikkelen van natuurgebied met als doel de realisering van een landschapppelijke, hydrologische en ecologische samenhangend stroomgebied met infiltratie- en kwelgebieden, met moerassen, natte schraallanden, natte heide, bloemrijke graslanden, en kruidenrijke akkers en bossen, alsmede ten behoeve van de ontwikkeling van een brede landschapszone met houtwallen, singels, lanen en bosjes dekking bieden en geleiding geven;
  • b. het ontwikkelen van agrarisch- en natuurgebied met als doel de realisering van natte, schrale graslanden op de kwelrijke veengronden ten behoeve van een duurzame en gevarieerde weidevogelpopulatie op zowel natuurterreinen als agrarisch beheerde graslanden;
  • c. het ontwikkelen van arm droog bos met als doel de realisering van één groot landschappelijk, hydrologisch en ecologisch samenhangend natuurgebied, bestaande uit hooggelegen zandgronden met bos, droge hei en stuifzanden.
10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage;
    • 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het anderszins verlagen van de waterstand;
    • 4. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    • 5. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 6. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 7. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    • 1. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  • d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of de functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Artikel 11 Waarde - Landgoed

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landgoed' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor:

  • a. de instandhouding en het beheer van de landgoederen en voor behoud en versterking van de landschappelijke, natuur- en cultuurhistorische waarden;
  • b. een samenhangend beheer van de gronden van het landgoed;
  • c. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden, met dien verstande dat verlichting van deze paden niet is toegestaan;

met daarbij behorende bouwwerken.

25.2 Bouwregels

Op de tot 'Waarde - Landgoed' bestemde gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 1,5 m worden gebouwd.

Artikel 12 Waarde - Natuurnetwerk

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Natuurnetwerk' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor:

  • a. het ontwikkelen van agrarisch- en natuurgebied met als doel de realisering van natte, schrale graslanden op de kwelrijke veengronden ten behoeve van een duurzame en gevarieerde weidevogelpopulatie op zowel natuurterreinen als agrarisch beheerde graslanden.
  • b. het ontwikkelen van arm droog bos met als doel de realisering van één groot landschappelijk, hydrologisch en ecologisch samenhangend natuurgebied, bestaande uit hooggelegen zandgronden met bos, droge hei en stuifzanden.
12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
    • 2. het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen, allen dieper dan 0,60 m onder maaiveld, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, alsmede de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van bestaande drainage
    • 3. het graven, dempen, danwel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen,
    • 4. watergangen, greppels, kolken en overige natuurlijke oppervlaktewateren, alsmede het
    • 5. anderszins verlagen van de waterstand;
    • 6. het vellen of rooien van bos, alsmede het verwijderen van landschapselementen;
    • 7. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden, alsmede het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 100 m²;
    • 8. het verwijderen van onverharde wegen of paden;
    • 9. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur.
  • b. Geen omgevingsvergunning als bedoeld onder a is vereist voor:
    • 1. activiteiten, behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
    • 2. activiteiten die op het moment van inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning.
  • c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken en kan voor dit totaal van werken en/of werkzaamheden één vergunning worden verleend.
  • d. De onder a bedoelde omgevingsvergunning mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of de functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Strijdig gebruik

Onder een gebruik strijdig met het plan wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het (laten) gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming(en);
  • b. het gebruik van gebouwen, niet zijnde het hoofdgebouw, ten behoeve van (zelfstandige) bewoning;
  • c. het gebruik van gronden ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten, zoals een manege, bedrijfsmatige paardenhouderij en/of paardenfokkerij;
  • d. het splitsen van woningen;
  • e. onder strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het (laten) gebruik(en) van de gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald;
  • f. het winnen van fossiele energie zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.
14.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

De gebouwen die op basis van artikel 3 en artikel 8 zijn toegestaan mogen pas in gebruik worden genomen, dan nadat de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het landschapsplan welke als bijlage 1 bij de regels is gevoegd heeft plaats gevonden, ten einde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

14.3 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
  • a. Bij nieuwbouw of uitbreiding waarbij het gebruiksoppervlak toeneemt dient de inrichting van de gronden zodanig plaats te vinden, dat op eigen terrein wordt voldaan aan de gemeentelijke parkeernormen zoals weergegeven in de op het tijdstip van de aanvraag van het gebruik, dan wel, in het geval van eenomgevingsvergunningplichtige activiteit, het tijdstip van de aanvraag van de omgevingsvergunning geldende parkeernormennota.
  • b. Voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk van toepassing. Daarbij dient overeenkomstig de aanbevelingen van het CROW tevens rekening te worden gehouden met parkeerplaatsen voor mindervaliden.
  • c. De onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben zoals die zijn voorgeschreven in de ASVV (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom). Voor de onder a. bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's komen in ieder geval niet in aanmerking gronden die bedoeld en/of ingericht zijn als openbare groenvoorziening(en).
  • d. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
  • e. Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde onder a. en c.:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden, zoals bijvoorbeeld bij een inbreidingslocatie, op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
14.4 Hippische evenementen

Ter plaatse van de aanduiding 'evenemententerrein' zijn hippische evenementen toegestaan, mits:

  • a. het aantal evenementen niet meer dan 4 per jaar bedraagt;
  • b. een evenement niet meer dan 3 achtereenvolgende dagen bestrijkt, exclusief opbouw en afbreken van de bij het evenement behorende voorzieningen;
  • c. de opbouw- en afbreekperiode aansluitend aan het evenement elk niet meer dan één week bestrijkt;
  • d. per dag van het evenement, inclusief deelnemers, maximaal 500 bezoekers aanwezig zijn;
  • e. bij evenementen geen gebruik wordt gemaakt van elektronisch versterkte muziek;
  • f. bij evenementen die plaatsvinden in de avond en nacht, en waarbij kunstmatige verlichting wordt toegepast, lichtuitstraling naar het Natura 2000-gebied dient te worden vermeden door:
    • 1. lichtbundels naar beneden en van het Natura 2000-gebied af te richten, en
    • 2. te zorgen voor adequate lichtafscherming van het Natura 2000-gebied;
  • g. parkeren uitsluitend plaats vindt ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • h. gebruik wordt gemaakt van mobiele paardenstallen, waarbij de mest tweemaal per dag wordt opgeslagen in afgesloten containers.

Artikel 15 Algemene afwijkingsregels

15.1 Algemene afwegingscriteria

Voor toepassing van de in het bestemmingsplan genoemde afwijkingen bij een omgevingsvergunning gelden de volgende regels:

  • a. in de afweging worden in ieder geval de agrarische, landschappelijke, natuurlijke, verkeerstechnische, milieuhygiënische en waterhuishoudkundige belangen betrokken;
  • b. de omgevingsvergunning wordt niet verleend indien onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige natuur- en landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen, dan wel door het stellen voor voorwaarden aan de omgevingsvergunning, niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • c. de financieel-economische haalbaarheid is verzekerd.
15.2 Algemene afwijking van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 10%, met dien verstande dat deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing is op recreatiewoningen.

15.3 Afwijken ten behoeve van de bouw van nutsvoorzieningen

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van het bouwen van kleine nutsgebouwen, kleine bouwwerken, verkeers- en waterstaatsvoorzieningen van openbaar nut zoals gemalen, transformatorstations, telefooncellen, wachthuisjes, afvalcontainers, duikers, kunstwerken en dergelijke, tot een maximum inhoud van 75 m3 en een maximum bouwhoogte van 3 m.

Artikel 16 Algemene wijzigingsregels

16.1 Wijziging naar de bestemming 'Natuur'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen naar de bestemming 'Natuur' ten behoeve van bos- en natuurontwikkeling of het verplaatsen van houtopstanden, met dien verstande dat wijziging plaats vindt ter uitvoering van de volgende provinciale natuurdoelen:

  • a. handhaven van de openheid van het landschap en het scheppen van hydrologische condities ten behoeve van weidevogels;
  • b. behouden en versterken van het karakteristieke landschap;
  • c. herstellen van ecologische waardevolle beeksystemen;
  • d. realiseren van ecologische verbindingszones;
  • e. realiseren van natte landschapselementen voor amfibieën;
  • f. behouden en versterken van bijzondere bossen;

en onder de volgende voorwaarden:

  • g. wijziging vindt plaats met inachtneming van het provinciaal beleid inzake bos- en natuurcompensatie en de Wet natuurbescherming;
  • h. bij de wijziging wordt voorzien in de bescherming van (de natte delen van) de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Groene ontwikkelingszone' en 'Waarde - Natuurnetwerk', Gelders Natuurnetwerk en de bijbehorende beschermingszones.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10 %.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Buitengebied - Landgoed Molenweg.