direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drielanden - Tuindersbrink
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0243.BP00197-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan zijn voor tien locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsgebieden voorzien onder andere in de ontwikkeling van nieuwe woningen.


Voor de Tuindersbrink (wijzigingsgebied 6) zijn de plannen inmiddels concreet. De initiatiefnemer is voornemens om op deze locatie 15 woningen te realiseren. De initiatiefnemer betreft hier een groep particulieren die optreedt als collectieve opdrachtgever, er is sprake van een collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO).

Voor de ontwikkeling van de nieuwe woningen zijn de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' het uitgangspunt. De ontwikkeling past echter niet binnen de wijzigingsregels omdat het plangebied niet overeenkomt met de grens van de wijzigingsbevoegdheid. Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' is de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet mogelijk. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

In onderstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied aangegeven. Het grondgebied van Ermelo ligt ten zuiden van de gele lijn en is transparant weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0001.jpg"

afbeelding 01] globale ligging plangebied

1.2 Plangebied

De betreffende planlocatie ligt ten zuiden van Harderwijk in het stedelijk uitloopgebied tussen de wijk Drielanden en Ermelo. De planlocatie ligt tussen de Groene Zoomweg en Fokko Kortlanglaan / Horloseweg. De Tuindersbrink is bestaande ontsluitingsweg van noord naar zuid. Het plangebied (circa 2 hectare) wordt begrenst door het perceel '6455' aan de oostzijde, aan de zuidzijde door Fokko Kortlanglaan 69 en 75, door perceel 5196 en 'Stadsoogst Harderwijk' aan de westzijde en aan de noordzijde door het Groene Zoompad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0002.png"

afbeelding 02] ligging planlocatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0003.jpg"

afbeelding 03] begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor de ontwikkeling aan de Tuindersbrink is het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' van toepassing. Dit plan is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Groen' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1 ' en 'Waarde - Archeologie 2'. De gronden zijn eveneens aangeduid als 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 6'. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven op afbeelding 4.

In de planregels gelden ten aanzien van ‘wetgevingzone - wijzigingsgebied 6’ de volgende voorwaarden:

  • de bestemming van het perceel kan gewijzigd worden naar de bestemming 'wonen' en/of 'maatschappelijk';
  • het bouwvlak kan worden gewijzigd of er kunnen bouwvlakken worden toegevoegd;
  • het bouwvlak komt maximaal overeen met de grens van de wijzigingsbevoegdheid;
  • het totale bouwvlak mag na wijziging niet voor meer dan 25% worden bebouwd;
  • de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' kan worden gewijzigd, of er kunnen aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' worden toegevoegd;
  • de breedte en de diepte van de nieuw toe te voegen vrijstaande woningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 10 m en 15 m;
  • de goot- en de bouwhoogte van de nieuw toe te voegen woningen mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 9 m;
  • er vindt landschappelijke versterking plaats door in ieder geval de realisatie van een openbaar toegankelijk fiets-/wandelpad en een watergang;
  • er vindt landschappelijke versterking plaats door in ieder geval de aanleg van circa 400 m¹ houtwallen en de aanleg van circa 2 hectare van recreatief en natuurlijk groen;
  • ter verzekering van de landschappelijke versterking kunnen voorwaardelijke bestemmingen worden opgenomen;
  • bij de nadere uitwerking zal waar mogelijk rekening worden gehouden met het houden van voldoende afstand tussen de nieuwe bebouwing en het bestaande perceel Fokko Kortlanglaan 75.

De ontwikkeling past niet binnen deze wijzigingsregels omdat het plangebied niet overeenkomt met de grens van de wijzigingsbevoegdheid (zie afbeelding 5). Op basis van het geldend bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' is de voorgenomen ontwikkeling dan ook niet mogelijk. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden. Het voorliggende bestemmingsplan is de juridisch-planologische regeling die de voorgenomen ontwikkeling mogelijk maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0004.jpg"

afbeelding 04] uitsnede verbeelding bestemmingsplan Groene Zoom (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0005.jpg"

afbeelding 05] de grens van het plangebied (oranje) komt niet overeen met de grens van het wijzigingsgebied (verticale rode arcering).

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Drielanden - Tuindersbrink" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00197--0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan "Drielanden - Tuindersbrink" bestaat uit de volgende hoofdstukken:

  • in hoofdstuk 2 wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt een schets gegeven van het beleidskader dat van belang is voor het functioneren en de ontwikkeling van het plangebied;
  • in hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan bod; aan de orde komen zaken als archeologie, ecologie, water en milieu;
  • in hoofdstuk 5 worden kort de verschillende neergelegde bestemmingen, de juridische planopzet, behandeld en wordt verantwoording gegeven van het gebruik van de standaarden voor bestemmingsplannen in Harderwijk;
  • in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op het kostenverhaal en de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • in hoofdstuk 7 wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven;
  • de toelichting wordt afgesloten met hoofdstuk 8 waarin wordt ingegaan op het proces van inspraak, overleg en zienswijzen in relatie tot dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling toegelicht. De ontwikkeling voorziet in
de bouw van vijftien woningen. In de navolgende paragraaf is een beschrijving van de ontwikkeling
opgenomen. Allereerst wordt kort de huidige situatie toegelicht.

2.2 Bestaande situatie plangebied

De planlocatie is gelegen in het gebied 'Groene Zoom'. Het gebied 'Groene Zoom' ligt op de overgang van de oost-west gerichte zandrug aan de noordrand van de Veluwezoom en het poldergebied van Drielanden. Aan de westkant grenst het gebied aan de voormalige Zuiderzeekust. In de huidige situatie de randmeren. Aan de zuidkant grenst het gebied direct aan het Ermelose buitengebied. Bepalend voor de ruimtelijke structuur in het gebied is de over de oost-west gerichte zandrug gelegen weg met hoofdzakelijk van oorsprong agrarische lintbebouwing, op enige afstand tot de weg. Deze eindigt aan de westkant in de bebouwing van Horst Noord 'het Kasteel'. Het gebied is afwisselend open en gesloten met weilanden, bospercelen, recreatieterreinen, kwekerijen en afgebakende erven met overige bedrijfsmatige activiteiten. Het gebied kenmerkt zich verder door veel oude agrarische opstallen met een (zeer) lage kwaliteit.

Planlocatie

De betreffende planlocatie ligt ten zuiden van Harderwijk in het stedelijk uitloopgebied tussen de wijk Drielanden en Ermelo. De planlocatie ligt tussen de Groene Zoomweg en Fokko Kortlanglaan / Horloseweg. De Tuindersbrink is een bestaande ontsluitingsweg van noord naar zuid. Aan het eind van deze zandweg is een keerlus aanwezig. De noorzijde van het plangebied wordt begrenst door het Groene Zoompad. Dit is een langzaam verkeersroute in oost-west richting, geschikt als fiets- en wandelpad, waaraan diverse recreatieve functies worden ontwikkeld. De oostzijde van het plangebied wordt begrenst door kadastraal perceel '6455'. Op de erfgrens is een bestaande houtsingel aanwezig. De zuidzijde van het plangebied wordt begrenst door de twee percelen Fokko Kortlanglaan 69 en 75. Op de achterzijde van deze percelen, grenzend aan het plangebied, is een bed- en breakfast voorziening aanwezig. Deze voormalige koeienstal is ingericht met een drietal kamers voor circa 10 personen. De kamers bieden een uitzicht op het aangrenzende weidegebied. Aan de westzijde van de Tuindersbrink is 'Stadsoogst Harderwijk' gevestigd. Dit is een kleinschalige tuin- en akkerbouwbedrijf. Naast het verbouwen van groente en fruit worden hier workshops, ondergeschikte horeca en detailhandel in (eigen) agrarische producten, boerderij- en streekproducten mogelijk gemaakt (zie afbeelding 6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0006.jpg"

afbeelding 06] Planlocatie

De gronden binnen het plangebied zijn agrarisch ingericht als weidegrond. Er is echter geen sprake meer van bedrijfsmatig agrarisch gebruik. In 2013 zijn de agrarische opstallen, met een oppervlakte van circa 2650 m2, gesaneerd (zie afbeelding 7). Aan de Fokko Kortlanglaan zijn op deze locatie een tweetal woningen gesitueerd. Deze twee woningen hebben hun ontsluiting op deze weg. Het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' biedt de mogelijkheid om aan de westzijde van Fokko Kortlanglaan 75 een vrijstaande woning te realiseren. Aan de Tuindersbrink biedt het geldend bestemmingsplan de mogelijkheid om twee vrijstaande woningen te bouwen (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0007.jpg"

afbeelding 07] Overzicht agrarische opstallen die medio 2013 gesaneerd zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0008.jpg"

afbeelding 08] Bestaande planologische mogelijkheid om drie woningen te realiseren

2.3 Toekomstige situatie plangebied

Op 20 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Harderwijk de structuurvisie Groene Zoom vastgesteld. De centrale doelstelling voor het gebied luidt: "Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader." Belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid van een nieuwe 'rode' ontwikkeling is namelijk dat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt.

De eventueel te realiseren woningen worden in een brink- / boerenerfachtige setting gesitueerd. Deze brinken/erven zijn gesitueerd nabij bestaande bebouwingsmassa's en zijn gekoppeld aan de oost-west langzaamverkeersverbinding. De brinken/erven worden ontsloten met een toegangslaan (liefst bestaand) en bereikbaar via de Fokko Kortlanglaan of de Horloseweg. De woningen krijgen een landelijk karakter

2.3.1 Stedenbouwkundig plan

In het voorliggend plan zijn twee bebouwingsclusters aanwezig, de bebouwing is gesitueerd rondom een brink. De bebouwingsclusters worden van elkaar gescheiden door een 'open groene ruimte'. Deze ruimte is circa 20 meter breed en kan ingericht worden voor extensief recreatief gebruik. De bed- en breakfast voorziening, aan de Fokko Kortlanglaan 69, grenst aan de 'open groene ruimte'. Aan de noorzijde van het plan vormt een groene zone van circa 17 meter de overgang tussen prive en openbaar gebied. Deze groene zone is gesitueerd langs het Groene Zoompad (fietspad) en loopt over in de 'open groene ruimte' tussen de twee bebouwingsclusters. De groene zone langs het fietspad geeft een gevoel van ruimte en geeft een zicht op de bebouwingsclusters. De twee bebouwingsclusters worden aan de west- en oostzijde begrenst door stevige houtsingels. De 'open groene ruimte', de groene zone langs het fietspad en de stevige houtsingels vormen samen het groene kader voor deze ontwikkeling.

Het landschappelijke karakter van deze ontwikkeling komt mede tot uiting in de verkavelingsopzet waarin erven zorgen voor een divers groen beeld en een intieme sfeer. Daarbij spelen de doorzichten naar het achterliggende landschap een belangrijke rol. Zowel vanuit de erven, langs de entree’s, de groene velden, als tussen de woningen draagt een juiste maatvoering en inrichting van de buitenruimte bij aan het gevoel van het landschappelijke karakter. Daarbij is zowel de inrichting van het openbaar gebied (een smalle rijloper en groene bermen zonder formele trottoirs) als de inrichting van de kavel (met ruime tuinen) belangrijk. De openbare ruimte kent zo min mogelijk verharding door traditionele straten met trottoirs achterwege te laten (er worden paden aangelegd, waarover met de auto kan worden gereden) en waarbij er op eigen terrein geparkeerd wordt. Verdere vergroening vindt plaats door bomen in groene bermen en ruime tuinen. De ruime tuinen bepalen mede de groene uitstraling van dit plan.

Wonen rond de brink

De te realiseren woningen worden gesitueerd rond een centrale brink met een groene inrichting. Deze brink vormt een verbinding met het omliggende gebied door de langzaam verkeersroute en enkele voetpaden (kerkepaden). De woningen staan op ruime kavels, varierend tussen de 635 m2 en 920 m2. De woningen hebben een sterke samenhang met elkaar door de positionering, architectuur en het kleur/- materiaalgebruik. De kapvorm van de woningen (met een lage goothoogte) is hierin een sterk beeldbepalend onderdeel.

De woningen zijn zo gepositioneerd dat er vanuit de woning zichtlijnen zijn naar de brink. De rooilijn varieert ten op zichtte van de erfgrens. Het wisselende bebouwingsbeeld van herkenbare individuele panden wordt in stand gehouden. Door met de richting en positie van de woningen te variëren ontstaat een afwisselend en speels straatbeeld. Panden zijn gericht naar de openbare ruimte en binnen de brink versterken de woningen elkaar als ensemble en passen in stijl bij elkaar, zonder persé identiek te zijn. Zijgevels die duidelijk zichtbaar zijn vanaf de openbare weg worden als voorgevel behandeld. Plaatsing van het bijgebouw is vrij, maar in de basis los van de woning of meegenomen binnen de kap van de woning. Incidenteel is het denkbaar het bijgebouw met de woning te verbinden middels een ondergeschikt tussenlid.

De ruimte tussen de woningen krijgen een groen karakter. De achterzijde van de woningen hebben vrij zicht op het omliggende landschap. Ontsluiting van de woonclusters vindt plaats op de Fokko Kortlanglaan. Deze ontsluitingsweg krijgt het karakter van een laanstructuur met beplanting. Parkeren vindt plaats op eigen terrein (minimaal 2 per woning), indien dit niet mogelijk is kan er door bezoekers geparkeerd worden in de grasbermen langs de ontsluitingswegen. De clustering van de woningen, de samenhang in de bebouwing en de groene inrichting zorgen ervoor dat het plan op een verantwoorde manier wordt ingepast binnen het groene kader van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0009.png"

afbeelding 09] Stedenbouwkundig plan (bron: Van Tol / Buro voor architectuur)

2.3.2 Beeldkwaliteit

Beelkwaliteit buitenruimte

De inrichting van de openbare ruimte krijgt een agrarisch- / landelijk karakter. Kenmerken hiervan zijn terug te vinden in het plan: de brink als een ontmoetingsplek, de smalle toegangswegen, fruitbomen en kleur- en materialisering van de verharding.

De erfbeplanting schakelt de ruimtes, waar het erf uit bestaat, aan elkaar tot een geheel en vormt de grens met het omringende landschap. De erfbeplanting kan uit allerlei elementen bestaan en daarom vele verschillende gezichten tonen: geschoren hagen, wilde hagen, houtwallen of singels, bosjes, boomrijen, knotbomen. Deze "groene wanden" hoeven niet altijd massief en potdicht te zijn: een erfbeplanting hoeft niet te verbergen. De erfbeplanting speelt een belangrijke rol in het beeld langs de weg, hier is de keuze gemaakt voor een hagen om de samenhang te versterken.Het uitgangspunt is dat op ieder erf minimaal één fruitboom geplaatst wordt voor het landschappelijke karakter.

Op de brink is ruimte om een ontmoetingsplek te realiseren met bijvoorbeeld een dorpspomp en een bankje. De brink krijgt een groene inrichting met hagen en/of bomen. De toegangswegen hebben een smal profiel van 4 meter met daarnaast grasbermen. In deze grasbermen worden eikenbomen geplaatst. Op deze wijze ontstaat het gewenste beeld van toegangslanen, zoals deze eveneens in het gebied aanwezig zijn. De verharding wordt uitgevoerd in gebakken klinkers met diverse patronen.

Natuurbeleving en extensief gebruik spelen een grote rol in dit plan. Tussen de twee bebouwingsclusters ligt een 'open groene zone' waar bewoners van de brinken, passanten en bezoekers kunnen recreëren. Het betreft met name extensieve gebruik van het terrein als trapveld (balletje trappen, volleyballen, badmintonnen), natuur, extensieve begrazing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0010.png"

afbeelding 10] Referentiebeelden buitenruimte (bron: Van Tol / Buro voor architectuur)

Beeldkwaliteit bebouwing

In de architectuur dient aansluiting te worden gezocht bij kenmerken van traditionele architectuur die vaak in een landelijke omgeving wordt aangetroffen. Het kleur- en materiaalgebruik dient eveneens aan te sluiten bij het landelijke karakter (hout in gevels, natuurlijke kleuren). De gevels zijn opgetrokken uit baksteen in gedekte aarden tinten en het dak is belegd met dakpannen (gesmoord of rood gebakken) of riet. Het gebruik van (semi)geglazuurde dakpannen is niet toegestaan. Voor de nieuwe ontwikkeling is de basis een traditionele stijl. Hierin is het mogelijk om moderne ingrepen toe te passen om een eigentijdse vertaling van de woning te realiseren met plaatselijk grote raamopeningen. De ambitie binnen dit plan is dat de bebouwingsclusters een zekere mate van eenheid uitstralen. Dit wordt o.a. gecreeerd door bepaalde terugkerende elementen in de architectuur van alle woningen.

De grondgebonden woningen bestaan uit een bouwlaag met een kappen hebben een oppervlakte van maximaal 150 m2. Minimaal 70% van de goot heeft een maximale hoogte van 3,5 meter. De nokhoogte bedraagt maximaal 9 meter. De woningen hebben een eenvoudig rechthoekig volume. Aan- en uitbouwen zijn duidelijk ondergeschikt aan de hoofdmassa. De hoofdmassa van de woningen heeft een rechthoekige vorm met een verhouding van twee staat tot minimaal drie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0011.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0012.png"

afbeelding 11] Referentiebeelden bebouwing (bron: Van Tol / Buro voor architectuur)

Beeldkwaliteitscriteria

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' zijn ook beeldkwaliteitscriteria door de gemeenteraad vastgesteld, die zijn toegevoegd aan de Welstandnota. Dit document (beeldkwaliteitcriteria Groene Zoom) is ter verduidelijking als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie bijlage 3: beeldkwaliteitscriteria Groene Zoom).


In dit document worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de openbare ruimte in het plangebied “Groene Zoom”. Het document geeft een ruimtelijk kader op basis waarvan architecten de woning in het plan kunnen gaan ontwerpen. Ook geeft dit document criteria waaraan de commissie ruimtelijke kwaliteit het bouwplan kan toetsen.

Daarnaast is er door de initiatiefnemer stedenbouwkundig plan opgesteld voor deze ontwikkeling. Dit document is ter verduidelijking als bij dit bestemmingsplan opgenomen (zie bijlage 1a en 2: inrichtingstekening en Stedenbouwkundig plan CPO Tuindersbrink) ).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.

In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.

Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.

Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de voor de middellange termijn (2028) benoemd:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden blijven.


De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het bijbehorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit. In het bestemmingsplan voor het buitengebied dient met name rekening te worden gehouden met de door het Rijk geformuleerde belangen inzake natuur (Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden).

Toetsing aan de de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn voor de omgeving van Harderwijk of voor het plangebied.

3.2.2 Ladder voor duuzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.

De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen.

Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen die plannen een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing aan de ladder van duurzame verstedelijking
Voorliggend plan betreft de toevoeging van 15 woningen in het stedelijk uitloopgebied tussen Harderwijk en Ermelo.

De gemeenten in de regio Noord-Veluwe werken samen op het terrein van wonen. Regio Noord-Veluwe (RNV) heeft een regionale woonvisie opgesteld die als uitgangspunt dient voor de lokale woonvisies. Een ander belangrijk onderdeel van het regionale woonbeleid is de verdeling van de regionale woningbouwopgave. Uit het programma blijkt dat zowel op het schaalniveau van de regio als op het schaalniveau van Harderwijk, aanvullende woningbouwplannen gewenst zijn om te voorzien in de actuele behoefte.

De Ladder voor duurzame verstedelijking kijkt bij wonen niet alleen naar de kwantitatieve vraag, maar ook naar de kwalitatieve vraag. In de kwalitatieve benadering staan de kwaliteiten van de woonomgeving centraal, die kunnen worden vertaald naar woonmilieus. In het voorliggend plan worden zeven vrijstaande woningen en 4 twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd. De woningen staan op ruime kavels, varierend tussen de 635 m2 en 920 m2. Door in te zetten op grote kavels is de ontwikkeling aan de Tuindersbrink niet in concurrentie met overige nieuwbouwplannen in Harderwijk. De laatste tijd krijgt de gemeente Harderwijk veel vragen van inwoners die een zogenaamde meergeneratiewoning willen bouwen, conform eigen wensen. Een dergelijke woning wordt bestemmingsplan-technisch gezien als een 2^1 kapwoning. In het nieuwbouwplan Harderweide is hiervoor geen ruimte. De ontwikkeling aan de Tuindersbrink kan aan deze vraag voldoen middels de voorgenomen tweekappers in het plan.

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats in het stedelijk uitloopgebied tussen Harderwijk en Ermelo. De Ladder voor duurzame verstedelijking vraagt bij ontwikkelinggen buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In de structuurvisie Harderwijk 2031 en in de structuurvisie 'Groene Zoom' zijn locaties aanwezen waar nieuwe rode ontwikkelingen mogelijk zijn. De Tuindersbrink is in de structuurvisie aangewezen als ontwikkelocatie. De regeling hiervoor is opgenomen in het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom'. De eventueel te realiseren woningen op deze locatie worden in een brink- / boerenerfachtige setting gesitueerd met de aanleg van natuurlijk en recreatie groen in een landschappelijk setting. Een deregelijke ontwikkeling met deze voorwaarden in niet mogelijk binnen het bestaand stedelijk gebied.

In het collegeprogramma 2014 – 2018 is duidelijk verwoord dat het college de zeggenschap van de woonconsument bij (het ontwikkelen van) nieuwbouwplannen wil vergroten. in het kader daarvan is onderzocht of en in hoeverre er binnen Harderwijk behoefte bestaat aan Collectief Particulier Opdrachtgeverschap en in hoeverre daarvoor binnen het Meerjarenprogramma Woningbouw ruimte is te creëren. Uit het WoON 2015 blijkt dat in Harderwijk zo’n 2.000 huishoudens geïnteresseerd zijn in particulier opdrachtgeverschap. En dan vooral in de vorm van een privé bouwkavel; één op de zeven heeft een voorkeur voor collectief particulier opdrachtgeverschap. Uit een nadere analyse van het WoON 2015 blijkt dat van die 2.000 huishoudens er ongeveer 900 echt met verhuisplannen rondlopen. Ook bij deze 900 huishoudens heeft één op de zeven een voorkeur voor CPO. Het beleidsvoornemen van de gemeente Harderwijk is om ruimte te bieden voor projecten die op basis van CPO ontwikkeld worden

De voorgenomen ontwikkeling aan de Tuinderbrink is een initiatief vanuit een collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO). Bij CPO organiseren de particulieren zich in een rechtspersoon zonder winstoogmerk, meestal een vereniging. Deze groep koopt een kavel en ontwikkelt in onderling overleg met behulp van een architect, procesbegeleider en aannemer een complex grondgebonden woningen of appartementen. De vereniging, of stichting, is dan de contractpartner voor partijen zoals de gemeente.

Concluderend kunnen we stellen dat de ontwikkeling aan de Tuindersbrink voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Zowel kwantitatief als kwalitatief is er sprake van een actuele regionale behoefte naar woningbouw in Harderwijk. Het bestaand stedelijk gebied biedt onvoldoende mogelijkheden om deze behoefte op te kunnen vangen. Daarnaast wordt er voorzien in een specifieke ruime kwaliteit (ruim, groen) geënt op de specifieke vraag vanuit het gebied. De ontwikkelingen worden aangewend voor de kwaliteitsverbetering van het gebied (groene landschappelijke inpassingen en recreatieve voorzieningen wordt gerealiseerd). Bovendien betreft hier een CPO ontwikkeling, hier is binnen Harderwijk vraag naar.

3.2.3 Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.

In de omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk te versterken.

 
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

Met betrekking tot nieuwe woonlocaties is bijvoorbeeld in de Omgevingsverordening de volgende bepaling opgenomen: “In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma voor de betreffende regio successievelijk het door Gedeputeerde Staten vastgestelde Regionaal Programma Wonen.”

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0013.png"

afbeelding 12] Uitsnede omgevingsvisie Gelderland

Toetsing aan de Omgevingsvisie Gelderland en Omgevingsverordening Gelderland

Op basis van voornoemde afspraken is binnen de Regio Noord-Veluwe de regionale woonopgave voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2016-2024 opgesteld. De te realiseren woningen in dit plangebied past binnen dit meerjarenprogramma.

3.2.4 Structuurvisie Harderwijk 2031

De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.


De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:

  • een visie op de sociale, economische en ruimtelijke ontwikkelingen in Harderwijk voor de middellange en lange termijn;
  • een integrale visie met de hoofdlijnen van voorgenomen ontwikkelingen betreffende het leven, werken en verblijven in Harderwijk;
  • de wijze waarop de gemeente de doelstellingen denkt te realiseren.

Op de visiekaart 'Aantrekkelijke stad' is de Groene Zoom aangegeven als 'Groene stadsrand'. Dit geeft invulling aan de doelstelling uit de structuurvisie: 'Het waarborgen van een goede kwaliteit van de leefomgeving'.

Plekken die een belangrijke publiek en/of toeristische functie hebben en het openbaar groen langs de hoofd-, recreatieve én cultuurhistorische infrastructuur alsmede de in deze structuurvisie benoemde ontmoetingsplekken krijgen een hogere onderhoudskwaliteit. Van belang voor de kwaliteit van de leefomgeving zijn ook de waterbelvedères (de belevingsplekken van Harderwijk als stad aan het water) en het groen in en om de stad die op de beleidskaart staan aangegeven, zoals de Poort naar de Veluwe, de Groene Zoom en de Natura-2000 gebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0014.png"

afbeelding 13] Uitsnede visiekaart 'Aantrekkelijke stad'

De algemene doelstelling is het realiseren en in stand houden van een aantrekkelijke stad om in te wonen, werken, leven en verblijven. Integrale versterking van de aantrekkelijkheid van de stad worden door de gemeente bewerkstelligd door zich te richten op onderstaande subdoelstellingen:

  • Meer regionale centrumvoorzieningen;
  • Hogere kwaliteit van de woonomgeving;
  • Een duurzamere samenleving;
  • Betere banenbereikbaarheid;
  • Meer ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden.

Ieder ruimtelijk initiatief draagt bij aan de kwaliteit van de woonomgeving. De wijze waarop dat wordt bewerkstelligd, is o.a. door:

  • Initiatieven bij te laten dragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Ter bevordering van de aantrekkelijkheid van de stad is bij iedere ruimtelijke ontwikkeling ruimtelijke kwaliteitsverbetering voorwaarde.
  • Waarborgen behoud van monumenten en cultuurhistorische waarden. De gemeente streeft naar het behoud, herstel en (her)gebruik van monumenten en cultuurhistorische waarden. Daartoe worden mogelijkheden gezocht om nieuwe functies toe te kennen aan monumenten. Cultuurhistorische waarden worden in ruimtelijke plannen zoveel mogelijk beschermd.
  • Stimuleren van aansprekende architectuur. Het ontwerp van gebouwen en plekken dient bij te dragen aan de aantrekkelijkheid van de stad. De waarde van architectuur is: herkenbare beeldentaal uit het verleden als het ware door te vertellen, de bijdrage aan de inrichting van de openbare ruimte, gevelopeningen als ‘ogen’ van de openbare ruimte, begane grond als ondersteunende functie aan de openbare ruimte, herkenbaarheid/leesbaarheid van de stad en goede architectuur is duurzaam.

Bijdragen ruimtelijke ontwikkeling
Artikel 6.24 Wro maakt het mogelijk in een overeenkomst over een planologische wijziging voor rode functies te bepalen dat door de ontwikkelaar ook andere ruimtelijke en maatschappelijk belangrijke functies zoals natuur, recreatie, waterberging, infrastructuur en culturele voorzieningen worden gedekt/ gefinancierd. Voorwaarde voor afspraken over een bijdrage aan een ruimtelijke ontwikkeling is dat er een structuurvisie als basis moet zijn. De gemeente Harderwijk gaat in een aantal gevallen een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling vragen. Er kan een mêlee aan overwegingen gelden bij de oordeelsvorming in welke mate in een specifiek geval de bijdrage in redelijkheid en billijkheid kan worden verlangd. Mogelijke overwegingen kunnen zijn: de marktconformiteit en de economische uitvoerbaarheid. De gemeente zal in een individueel geval de bijdrage toetsen aan het principe van marktconformiteit. In bepaalde gevallen zal een bijdrage ruimtelijke ontwikkeling worden vereist, omdat anders de economische uitvoerbaarheid van het plan vanuit de gemeente bezien in het geding komt.


Bijdrage landschappelijke versterking
Elke toevoeging van een nieuwe rode ontwikkeling buiten het bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk - voor het bestaand bebouwd gebied wordt verwezen naar de Beleidskaart Aantrekkelijke stad - dient gepaard te gaan met landschappelijke versterking. Bij elke nieuwe toevoeging - het gaat hierbij niet om reeds bestaande bouwrechten, c.q. bouwrechten waarover reeds schriftelijke afspraken zijn gemaakt - wordt landschappelijke versterking verlangd in de vorm van een financiële bijdrage. De landschappelijke versterking zal plaatsvinden buiten het hiervoor genoemde bestaand bebouwd gebied van de stad Harderwijk, welk gebied grofweg gezegd uit vijf deelgebieden bestaat, te weten Groene Zoom, Zuidelijke Stadsrand, Hierden Bosch, Hierden en Buitengebied. Compenserende maatregelen vinden in hetzelfde deelgebied plaats waarin de rode ontwikkeling zich bevindt.

De brug naar overige structuurvisies
De volgende gebiedsstructuurvisies zijn al vastgesteld conform de nieuwe Wro:

  • Stationsomgeving
  • Groot Sypel
  • Dorpsomgevingsplan Hierden
  • Groene Zoom
  • Drielanden West


De wijze van kostenverhaal zoals opgenomen in de structuurvisie 2031 - zie § 6.12 'de omgang met bovenplanse kosten' en § 6.13 'de bijdragen ruimtelijke ontwikkeling' - vormt een aanvulling op bovenstaande structuurvisies.

Toetsing aan de Structuurvisie Harderwijk 2031

Voorliggend plan betreft de planologische toevoeging van twaalf woningen. In 2013 zijn de agrarische opstallen, met een oppervlakte van circa 2650 m2, gesaneerd. De agrarische opstallen waren verouderd en gaven een rommelige indruk. Deze verommeling draagt niet bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving. In de nieuwe situatie worden op deze plek twaalf nieuwe woningen gerealiseerd. Deze ontwikkeling geeft een kwaliteitsverbetering aan de leefomgeving.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' zijn ook beeldkwaliteitscriteria door de gemeenteraad vastgesteld, die zijn toegevoegd aan de Welstandnota. In dit document worden richtlijnen beschreven voor de vormgeving van de nieuwe bebouwing en de openbare ruimte in het plangebied “Groene Zoom”. Het document geeft een ruimtelijk kader op basis waarvan architecten de woning in het plan kunnen gaan ontwerpen. De initiatiefnemer heeft voor dit plan een beeldkwaliteitsplan opgesteld, deze is passend binnen het ruimtelijk kader van de 'Groene Zoom'.

De 'bijdrage ruimtelijke ontwikkeling' zorgt voor een versterking voor het landschap in de omgeving. De gemeente Harderwijk heeft vooruitlopend op de ontwikkeling van de Tuindersbrink deze bijdrage al ingezet in het aanleggen van het Groene Zoompad, verleggen van de beek, de aanplant van houtwallen en het creëren van een dierenweide, een natuurspeelterrein en terrein geschikt maken voor het Stadsoogst initiatief. De kosten hiervan zijn voorgeschoten vanuit de grondexploitatie.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan past binnen de structuurvisie Harderwijk 2031.

3.2.5 Structuurvisie Groene Zoom

Op 20 januari 2011 heeft de gemeenteraad van Harderwijk de structuurvisie Groene Zoom vastgesteld. Deze structuurvisie is in samenwerking met de gemeente Ermelo opgesteld. De centrale doelstelling voor het gebied luidt:
"Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."

De Groene Zoom wordt gezien als een stedelijk uitloopgebied. Deze uitloopfunctie is bedoeld voor de bewoners van Ermelo en Harderwijk. In de praktijk zal de Groene Zoom in eerste instantie een uitloopfunctie vervullen voor de in- en omwonenden van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0015.png"

afbeelding 14] Uitsnede visiekaart 'Groene Zoom'

Nieuwe initiatieven

Voor de beoordeling van nieuwe initiatieven is gebruik gemaakt van een aantal criteria:

  • ontwikkeling tot stedelijk uitloopgebied;
  • behoud en versterking groen karakter;
  • vergroting ruimtelijke en functionele samenhang;
  • toevoegen rode functies daar waar het bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit.

Nieuwe 'rode' ontwikkelingen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid van een nieuwe 'rode' ontwikkeling is namelijk dat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt.

Landschappelijk

Het groene karakter en de openheid van het gebied dient behouden te blijven als contrast met de beslotenheid van Drielanden (stedelijk) en Ermelo (bosachtig). Zoals hierboven al is aangegeven zijn nieuwe 'rode' ontwikkelingen in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Hiervoor is een concreet landschapscompensatie en –versterkingsplan gemaakt, waarin de diverse elementen waarmee de landschappelijke versterking kan plaatsvinden, zijn verwerkt. Globaal zijn deze elementen in vier categorieën te verdelen, te weten:

  • aanleg oost-west langzaamverkeersverbinding;
  • aanleg recreatief groen, bijvoorbeeld dierenweiden;
  • aanleg natuurlijk groen, bijvoorbeeld houtwallen, bosjes, bloemenvelden, paddenpoelen;
  • verplaatsing watergang.

Het doel van dit landschapscompensatie- en versterkingsplan is dat het gebied wordt ingericht als open natuurpark met speelweiden, natuurlijke beplanting, dierenweiden en wandel fietsroutes. Om het gebied recreatief te kunnen gebruiken en de toegankelijkheid te vergroten wordt er naar gestreefd in oost-west richting een langzaam verkeersroute te realiseren. Dit pad moet geschikt zijn als fiets- en wandelpad waaraan een aantal picknickplaatsen worden aangelegd alsmede diverse recreatieve functies al dan niet door initiatiefnemers in het gebied ontwikkeld. De bestaande beken krijgen een centrale positie in het plan. Op sommige plaatsen dient de beek te worden verlegd, parallel aan de oost-west langzaam verkeersroute, zodat de belevingswaarde ervan wordt vergroot. Ook nieuwe watergebonden natuur langs deze beken versterkt het groene karakter van het gebied. Door aanleg van groene elementen in het plangebied, een meer natuurlijke ontwikkeling van bepaalde gebiedsdelen, het aanleggen van doorlopende groenzones kan de natuurwaarde van het gebied worden vergroot. Benadrukt wordt dat de mate van planuitvoering afhangt van de mate waarin sprake is van toevoeging van 'rode' ontwikkelingen.

Nieuwe bebouwing

Nieuwe 'rode' ontwikkelingen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving. Belangrijke voorwaarde voor de aanvaardbaarheid een nieuwe 'rode' ontwikkeling is namelijk dat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk versterkt. Bij de situering van nieuwe bebouwing dient voldoende aandacht te zijn voor het voorkomen van negatieve effecten en overlast voor de huidige bewoners. Anderzijds kunnen functies elkaar ook positief beïnvloeden, b.v. door vergroting sociale veiligheid en veilige fietsverbindingen.

Woningbouw / brinken / erven

Nieuwe woningen zijn in ieder geval niet ruimtelijk aanvaardbaar wanneer de toevoeging van deze 'rode' ontwikkelingen niet wordt gecompenseerd met versterking van het landschap in de (directe) omgeving, opdat het groene en landschappelijke karakter van de omgeving niet wordt aangetast, maar wordt behouden en zoveel mogelijk wordt versterkt. De eventueel te realiseren woningen worden in principe in een brink- / boerenerfachtige setting gesitueerd. Deze brinken/erven zijn gesitueerd nabij bestaande bebouwingsmassa's en zijn gekoppeld aan de oost-west langzaamverkeersverbinding. De brinken/erven worden ontsloten met een toegangslaan (liefst bestaand) en bereikbaar via de Fokko Kortlanglaan of de Horloseweg. De woningen krijgen een landelijk karakter.

Infrastructuur

De brinken en de werklandschappen worden ontsloten via de Fokko Kortlanglaan en de Horloseweg. Dit om te voorkomen dat het gebied wordt gebruikt door doorgaand verkeer. Het gebied zou daarmee haar landschappelijke karakter verliezen. De brinken worden daar waar mogelijk gekoppeld door middel van de langzaam verkeersroute. Deze route heeft het karakter van een verhard wandel-/fietspad dat qua karakter past in een landelijk gebied. De wijk Drielanden krijgt aansluiting met het gebied voor fietsverkeer via de reeds bestaande fietstunnels onder de Groene Zoomweg, te weten de bestaand fietspaden langs camping Hanenburg en aansluitend op de Horsterweg en het nog aan te leggen fietspad aansluitend op de Horsterzoomweg. Het uitgangspunt voor parkeren is dat op eigen terrein geparkeerd wordt. In de openbare ruimte kan in voorkomende gevallen op groenstroken worden geparkeerd.

Openbaar groen

De open gebieden krijgen nadrukkelijk een recreatief karakter. Het streven is om deze gebieden te laten beheren door particulieren. Voorwaarde is dat de vorm van het beheer bijdraagt aan de landelijke uitstraling van het gebied. Gedacht kan worden aan het weiden van dieren of het faciliteren van recreatieve voorzieningen, zoals bijvoorbeeld speelweiden en picknickplaatsen. Particuliere initiatieven worden gestimuleerd mits ze bijdragen bij de functie van het gebied als recreatief uitloopgebied. De schaalgrootte van dit soort initiatieven dient bij het gebied te passen. Bestaand groen wordt zoveel mogelijk behouden. Groen wordt daar toegevoegd waar het bebouwing camoufleert. Dit camoufleren gebeurt door middel van de aanleg van houtwalstructuren in noord-zuid richting parallel aan de (bestaande) lanen. De langzaam verkeer route in oost/west richting zal waar mogelijk worden gecombineerd met bestaande beken in een strook van maximaal 20 meter breed door het gebied. In deze strook ligt dan tevens het onderhoudspad voor de beken. Deze wordt zoveel mogelijk
multifunctioneel gebruikt als onderhoudspad, langzaam verkeer pad en in het geval van calamiteiten door de brandweer als 2e ontsluiting richting nieuwe brinken.

Toetsing aan de Structuurvisie 'Groene Zoom'

De planlocatie, gelegen aan de Tuindersbrink, is aangewezen als mogelijke locatie voor 'rode ontwikkelingen'. In het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom' is deze locatie aangewezen als wijzigingsgebied. In zowel de structuurvisie als het bestemmingsplan Groene Zoom is opgenomen dat het plangebied in de toekomst de mogelijkheid heeft om de bestaande agrarische opstallen te saneren en hiervoor in de plaats een nieuw boerenerf met een gevarieerd woningbouwprogramma te ontwikkelen.

Het voorliggend plan bevat de realisatie van 15 woningen. Deze woningen worden opgenomen in twee bebouwingsclusters, de bebouwing is gesitueerd rondom een brink. Natuurbeleving en extensief gebruik spelen een grote rol in dit plan. Tussen de twee bebouwingsclusters ligt een 'open groene zone' waar bewoners van de brinken, passanten en bezoekers kunnen recreëren. Het betreft met name extensieve gebruik van het terrein als trapveld (balletje trappen, volleyballen, badmintonnen), natuur, extensieve begrazing. Het nieuwe erf zal worden ontsloten op de Fokko Kortlanglaan.

De 'bijdrage ruimtelijke ontwikkeling' zorgt voor een versterking voor het landschap in de omgeving. De gemeente Harderwijk heeft vooruitlopend op de ontwikkeling van de Tuindersbrink deze bijdrage al ingezet in het aanleggen van het Groene Zoompad, verleggen van de beek, de aanplant van houtwallen en het creëren van een dierenweide, een natuurspeelterrein en terrein geschikt maken voor het Stadsoogst initiatief. De kosten hiervan zijn voorgeschoten vanuit de grondexploitatie.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan past binnen de structuurvisie Groene Zoom.

3.3 Woonbeleid

3.3.1 Beleidsplan wonen

Het woonbeleid van de stad Harderwijk is verwoord in het Beleidsplan wonen in Harderwijk 2016 (vastgesteld door de raad in mei 2012). De hoofddoelstelling uit het beleidsplan luid als volgt: "Het doel is om in Harderwijk en Hierden een buitengewoon aantrekkelijk woonklimaat te scheppen, door het in stand houden en realiseren van een gedifferentieerd aanbod in woonmilieus voor alle doelgroepen. Het credo is: meer woonkwaliteit door groei, reconstructie en transformatie".

Het streven is erop gericht om op elke locatie van enige omvang de volgens de woonvisie gewenste woningdifferentiatie (verdeling huur/koop en naar prijsklassen) te realiseren. Bij inbreidingslocaties speelt daarnaast mee dat de woningbouw ook moet bijdragen aan een meer gevarieerd woningaanbod in de wijk.

Toetsing aan het woonbeleid

Op basis van de afspraken binnen de provincie Gelderland is regionale woonopgave (Noord-Veluwe) voor de periode 2013-2024 verdeeld over de deelnemende gemeenten. Als afgeleide daarvan is door de gemeente het Meerjarenprogramma Woningbouw 2016-2024 opgesteld. De te realiseren woningen in dit plangebied past binnen dit meerjarenprogramma.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

4.2 Cultuurhistorie en archeologie

4.2.1 Inleiding

Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld.

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden. De gemeente Harderwijk hanteert het uitgangspunt dat bij ruimtelijke ingrepen in de bestaande ruimtelijke structuur cultuurhistorische waarden waar mogelijk worden ingepast. Wanneer er geen sprake sprake is van ingrepen in de ruimtelijk structuur (actualisatieplannen), is het uitgangspunt dat cultuurhistorische waarden geen directe reden zijn om bestaande rechten in te perken.

4.2.2 Onderzoek plangebied

Archeologie

Het perceel aan de Fokko Kortlanglaan heeft volgens de beleidskaart archeologie een hoge en middelhoge archeologische verwachting. In het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom zijn daarom de dubbelbestemmingen Waarden - Archeologie 1 en Waarde - Archeologie 2 opgenomen.

Volgens het archeologiebeleid moet er bij een plangebied, met een hoge verwachting en dat groter is dan 100 m2, archeologisch vooronderzoek plaatsvinden. Volgens het archeologiebeleid moet er bij een plangebied, met een middelhoge verwachting en dat groter is dan 1000 m2, archeologisch vooronderzoek plaatsvinden.

Het betreffende plangebied is groter dan 1000 m². In 2009 heeft archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden bij Fokko Kortlanglaan 153.(zie bijlage 4, Raap rapport 2761, maart 2009) Hieruit bleek dat de er geen aanwijzingen van archeologische resten in het gebied te zijn. Er is daarom geen aanleiding tot het doen van nader archeologisch vooronderzoek, daarnaast is het niet noodzakelijk om een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' in het bestemmingsplan op te nemen.

Cultuurhistorie

Historische geografie

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn elementen, zoals houtopstanden, verkavelingpatronen wegenpatronen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. In en rondom het plangebied zin geen waardevolle landschapselementen.

De in de nabijheid van het plangebied gelegen Fokko Kortlanglaan en Horloseweg maken onderdeel uit van het historische wegenpatroon in dit landschappelijke gebied tussen Harderwijk en Ermelo.

De Fokko Kortlanglaan is een lange straat die vanaf de N303, de oude Zuiderzeestraatweg, kaarsrecht naar het zuidwesten loopt tot de Julianalaan. Daar buigt de straat naar het noordwesten om vervolgens weer met een bocht naar het zuiden te gaan. De weg vormde de verbinding tussen Harderwijk en ’s- Heerenloo en staat als onverharde weg al op de kaarten van De Man uit 1810. De verharding is omstreeks 1910 aangebracht. De weg heette toen nog Koesteeg. Het is een vrij smalle klinkerweg met laanbeplanting langs een groot deel van het tracé.

De Horloseweg loopt van de Fokko Kortlanglaan naar de Horster Engweg, over de dekzandrug van de Hooge Geest en net ten zuiden van het laaggelegen gebied van Drielanden. De weg is mogelijk van middeleeuwse ouderdom, in elk geval is hij aangegeven op kaarten uit het begin van de negentiende eeuw. Het is een smalle weg met verharding van asfalt. Deze wegen blijven in stand en het trace wordt niet gewijzigd.

Bouwwerken

In het plangebied zijn geen beschermde rijks- en/of gemeentelijke monumenten of cultuurhistorische waardevolle bebouwing aanwezig.

4.2.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie, nader onderzoek op het gebied van cultuurhistorie en archeologie is daarom ook niet nodig.

4.3 Ecologie

4.3.1 Inleiding

Verschillende soorten planten en dieren worden beschermd in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 van kracht is geworden. Deze vervangt de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. In de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn speciale beschermingsgebieden aangewezen. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.


Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Nederlands Natuurnetwerk opgenomen.


De Wet natuurbescherming geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van deze wet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

4.3.2 Onderzoek plangebied

Het plan omvat de realisatie van vijftien nieuwe woningen Deze activiteiten vallen onder de definitie van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling op basis van de Wet natuurbescherming. Op 2 augustus 2017 heeft er een locatiebezoek plaats gevonden, de resultaten van dit bezoek en het bureauonderzoek worden hieronder toegelicht (zie bijlage 5: natuurtoets).

Beschermde soorten

Er zijn geen beschermde soorten gevonden of te verwachten. Er zijn geen te slopen opstallen of te kappen bomen. Op circa 650 meter ten oosten van de planlocatie is een dassenburcht aanwezig. T.b.v. de uitbreiding van Drielanden is hiervoor een compensatieplan opgesteld en is een ontheffing verleend. Hierbij wordt uitgegaan van verplaatsing naar de omgeving van de Schaapsdijk te Ermelo. Mede daarom is een ontheffing voor dit plan niet nodig. Mogelijk is het gebied wel onderdeel van de looproute van de das. Als mitigatie is aan te bevelen eventuele rasters zo te plaatsen of aan te passen (bijv. poortjes) dat de das langs de randen van het plan kan passeren. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland onderdeel Wet natuurbescherming art. 3.7.2.3) en schadesoorten (art. 3.7.2.1). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht. Er vindt door realisatie van het plan/uitvoering van de activiteiten dan geen overtreding plaats van de verbodsbepalingen van art. 3.5 en 3.10 Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Op basis van de ligging en aard van de ruimtelijke ingrepen is de conclusie dat deze ingreep geen negatieve invloed heeft op de specifieke natuurwaarden. De in de omgeving aanwezige Natura 2000 gebieden Veluwe en Veluwerandmeren liggen op 1.530 meter en 1.860 meter afstand. De nieuwe activiteiten bestaan uit bewoning. Externe werking kan worden uitgesloten. Aanvullend onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

Het plan ligt buiten de begrenzing van het Gelders Natuur Netwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO). Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzing van het GNN mag worden aangenomen dat er geen effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek worden niet nodig geacht.

4.3.3 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect ecologie, nader onderzoek of een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet nodig.

4.4 Water

4.4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen, een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding (waaronder grondwater en waterveiligheid). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten'.


De belangrijkste beleidsdocumenten waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven zijn Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), het Nationaal Waterplan, Waterbeleid in de 21e eeuw, Omgevingsverordening Gelderland, Nationaal Bestuursakkoord Water 2011, Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei 2016-2021, Waterplan Harderwijk 2013-2018 en de Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan WHEP 2016-2020 (ZAP).


Richtlijnen ruimtelijke ontwikkeling

Voor alle ruimtelijke ontwikkelingen gelden de richtlijnen die in het waterbeleid zijn beschreven. Op basis van het waterbeleid zijn dit de volgende:

  • Lozen van schoon hemelwater op de riolering is niet toegestaan. Hemelwater wordt op basis van de trits 'vasthouden-bergen-afvoeren' zoveel mogelijk ter plaatse vastgehouden. De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd.
  • Bij nieuwe grootschalige ontwikkelingen (inbreiding en/of herinrichting) waarbij het verharde oppervlak groter is dan 1500 m² in stedelijk gebied en 4000 m² in het buitengebied wordt het hemelwater binnen het plangebied tijdelijk vastgehouden of geïnfiltreerd alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater. Het waterschap gaat daarbij uit van een T=100 neerslag-gebeurtenis waarbij 86 mm neerslag in 24 uur valt. Daarbij mag 3l/s/ha afgevoerd worden naar het watersysteem wat over 24 uur gelijk staat aan 26 mm neerslag. De overige 60 mm dient in het plangebied te worden vastgehouden en gefaseerd te worden afgevoerd met een maximum van 1,5l/s/ha.
  • Afvalwater niet zijnde 'schoon' hemelwater aansluiten op het gemeentelijk rioolstelsel. Het bestaande stelsel moet toereikend zijn voor eventuele toename van de (piek)belasting.
  • Houdt bij het ontwerp rekening met de gemiddelde hoogste grondwaterstand, minimaal 90 cm ruimte houden tussen het vloerpeil en de gemiddelde hoogste grondwaterstand die in het gebied voorkomt.
  • De ontwikkeling dient in de gebruiksfase grondwaterneutraal te zijn. Structurele drainage of andere middelen om grondwater af te voeren zijn in principe niet toegestaan.
  • Geen uitlogende materialen gebruiken op plaatsen die in contact kunnen komen met (grond)water;
  • Mogelijk is een watervergunning of melding nodig. Een watervergunning van het waterschap is bijvoorbeeld nodig voor het dempen en/of vergraven van watergangen, het lozen van water op oppervlaktewater en het onttrekken van grondwater.

4.4.2 Onderzoek plangebied

De planlocatie valt buiten het bestaand stedelijk gebied. Het is een locatie die gedeeltelijk bebouwd en verhard was. In 2013 zijn de bestaande agrarische opstallen, met een oppervlakte van circa 2650 m2, gesaneerd. Ten noordoosten van plangebied is een fietspad aangelegd met daaronder een nieuw rioolstelsel

De Tonselsebeek stroomt parallel aan het fietspad en heeft een kleinschalig karakter. Het betreft hier een zogenoemde A-watergang die in beheer en onderhoud is bij Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het onderhoud en het uitvoeren van inspecties is deze eenzijdig bereikbaar vanaf het fietspad. Deze strook heeft een minimale breedte van 5 meter. Het tracé van de beek is een aantal jaren terug in overleg met waterschap aangepast en zal in principe zo gehandhaafd blijven.

De kwaliteit van het water in de beek laat te wensen over. De vervuilende bronnen zijn voornamelijk diffuus van aard en liggen buiten het plangebied. De mogelijkheden om tot kwaliteitsverhoging binnen het gebied te komen zijn zeer beperkt. Er zullen geen uitlogende bouwmaterialen toegepast worden.

Het plangebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone en is verder ook niet gelegen in een waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Ingrepen voortkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten waardoor het grondwatersysteem verandert. Het plangebied bevindt zich niet binnen de zoekgebieden voor waterberging zoals deze staan weergegeven in de omgevingsvisie en omgevingsverordening Gelderland.

Op basis van grondwatermetingen in de afgelopen 8 jaar ligt de gemiddelde hoogste grondwaterpeil (GHG) in het plangebied tussen de 3,5 en 4 m. t.o.v. NAP. Het bestaande maaiveld van de planlocatie ligt tussen 4,2 en 5,9 m. t.o.v. NAP. Het bouwpeil van de twee aangrenzende percelen liggen respectievelijk op 5,5 en 5,6 m. t.o.v. NAP. De huidige drooglegging/ontwatering varieert ongeveer tussen de 0,70 en 1,9 meter t.o.v. de GHG. De hoogteligging van het plangebied is zo dat nu en in de toekomst geen gevaar bestaat voor overstroming vanuit het Wolderwijd.

Het grootste deel van het plangebied bestaat uit beekeerdgronden, bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand. De doorlatendheid is redelijk tot goed ( 13 á 14 m/dag). Neerslag, kwelwater en ontwateringswater uit bosgebied en landbouwgebieden wordt via greppels, slootjes en beekjes afgevoerd. Ten westen van het plangebied is een kleine waterpoel aangelegd die gevoed wordt door grondwater. Aan de noordkant van het plangebied langs de Groenezoomweg is een watergang de Tonselsebeek gelegen. Deze beek voert water onder vrijverval af op het Wolderwijd. De kwaliteit van het water is vanwege het landbouwkundig gebruik van de grond niet hoog.

Waterbewust plan

Vuil water wordt via op het plangebied nieuw aan te leggen vuilwaterriolering aangesloten op het rioolstelsel dat onder het noordelijk gelegen fietspad ligt. Dit rioolstelsel voert af naar rioolgemaal Drielanden, waarna het via rioolgemaal Weiburg uiteindelijk wordt geloosd op de rioolwaterzuivering Harderwijk. De capaciteit van het rioolstelsel is ruim voldoende om de aanvoer van het plangebied te kunnen verwerken.

Het vloerpeil van de aanliggende woningen worden 20 cm boven het wegpeil aangelegd om te voorkomen dat regenwater via het oppervlak de woningen binnen kan dringen. De vloerpeilen zullen variëren tussen 4.9 en 5.4 m. t.o.v. NAP. Ophoging tot 40 cm. is op bepaalde kavels noodzakelijk omdat het huidige maaiveld op bepaalde plekken te laag is. De grondwaterstand ligt voldoende diep om een ontwateringdiepte van meer dan 90 cm beneden het maaiveld bij de gebouwen te realiseren. Eventuele kelders moeten wel waterdicht worden aangelegd om optrekkend vocht te voorkomen.

Met de planontwikkeling kan maximaal 4275 m2 particuliere verharding (waarvan 25% aan bestrating en 75% aan dakoppervlak van de kavels) en 2685 m2 verharding in de openbare ruimte worden toegevoegd. Om wateroverlast als gevolg van versnelde afvoer van regenwater te voorkomen is het nodig om 250 m3 berging te realiseren. Een bui van 36 mm die gemiddeld eens in de tien jaar valt (T=10) op de toegevoegde verharding kan daarmee worden opgevangen. Indien sprake is van zwaardere buien bijvoorbeeld een bui van 86 mm (T=100) dan moet schade als gevolg van wateroverlast worden voorkomen. Het gaat dan om een volume van ongeveer 600 m3 water.

De groenvoorzieningen worden zo aangebracht dat voldoende regenwater wordt geborgen en verwerkt. Volledige afstroming van regenwater naar omliggende terreinen wordt verhinderd. Wateroverlast wordt daarmee zo goed mogelijk tegengegaan. Schade door wateroverlast als gevolg van inundatie vanuit het oppervlaktewater en/of water-op-straat wordt voorkomen.

Invulling wateropgave

Het regenwater kan in de tuinen, in greppels aan de achterzijde van de woningen, in de gemeenschappelijke weide en in het westelijk gelegen weiland worden verwerkt en/of geborgen. Het water zal infiltreren en ondergronds via de Tonselsebeek afwateren. Van directe bovengrondse afvoer van water naar de Tonselsebeek zal gezien de hoogteligging van het fietspad nauwelijks tot geen sprake zijn.

Het dakwater van de woningen en bijgebouwen zal zo veel mogelijk via de achterzijde van de woning worden verzameld en afgevoerd. Indien noodzakelijk kan het dakwater ook via de molgoot aan de straatzijde worden afgevoerd. Regenwater dat valt op verharding/bestrating in de tuinen kan infiltreren in het onverharde deel van de tuin. Het overtollige water kan afvloeien richting de greppels of gemeenschappelijke weide en daar infiltreren en geborgen worden.


In beide toegangswegen zullen molgoten worden aangelegd om zo afvoer van regenwater te bevorderen. Deze molgoten sluiten aan op de wadi in de gemeenschappelijke weide.


In later stadium zal een uitgewerkt maaiveldontwerp worden gemaakt. Uitgangspunt is dat er voldoende waterberging op het terrein wordt gerealiseerd en het risico op wateroverlast vanwege infiltratie en afstroming naar het laagste punt erg klein is. Een buisverbinding vanuit de wadi onder het fietspad door naar de watergang zal daarom niet nodig zijn. Hier kan echter nog wel voor gekozen worden. Voor het door middel van een buis brengen van water op de watergang is een watervergunning van het waterschap nodig. De hoeveelheid toegevoegd verhard oppervlak en de minimaal aan te leggen berging zijn daarbij bepalende factoren.

4.4.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het waterbeleid. In een regulier watertoetsoverleg tussen gemeente en waterschap is de planvorming voor deze ruimtelijke ontwikkelingen besproken. Gezamenlijke conclusie is dat de ruimtelijke ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan geen of nauwelijks gevolgen voor het watersysteem hebben.

4.5 Milieu

4.5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voorkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodem (Wet bodembescherming), bedrijvigheid (Wet milieubeheer) en externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer).

4.5.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd.

Geur in de leefomgeving is grotendeels afkomstig van bedrijvigheid. Elke geur kan boven een bepaalde concentratie hinder veroorzaken. Om hinder van agrarische bedrijven te voorkomen is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) van toepassing. De wet regelt onderlinge afstanden tussen geurgevoelige functies, zoals woningen, recreatieobjecten en agrarische bedrijvigheid.

Onderzoek plangebied

De nieuw mogelijk te maken woningen zijn milieugevoelige objecten voor omliggende bedrijven. In de omgeving (circa 150 meter) van het plangebied zijn drie bedrijven gevestigd die effect hebben op het plangebied. Deze bedrijven met hun effectafstand zijn weergegeven in onderstaande tabel:

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0016.jpg"Een woning aan de westzijde van het plangebied wordt gerealiseerd binnen de effectafstand van het kleinschalige akkerbouwbedrijf de Stadsoogst. Vanwege de te korte afstand tussen deze woning en het akkerbouwbedrijf kan een goed woon- en leefklimaat niet gegarandeerd worden in de woning. Daarnaast wordt door de bouw van deze woning het akkerbouwbedrijf belemmerd in zijn bedrijfsvoering en/of bij mogelijke uitbreidingen.


Een woning aan de oostzijde van het plangebied wordt gerealiseerd binnen de effectafstand van Camping & Chaletpark de Hanenburg. In de hoek van het park in de buurt van woning nummer 5 staan voornamelijk chalets. Het is dan ook realistisch om aan te nemen dat in die hoek de effectafstand voor geluid van het park niet meer bedraagt dan 30 meter. De propaantank van het park ligt aan de andere kant van het park. De woningen worden dan ook ruim buiten de effectafstand van de propaantank van het park gerealiseerd. (zie bijlage 6: Meervoudig advies ODNV)

Conclusie

Een woning aan de westzijde van het plangebied wordt gerealiseerd binnen de effectafstand van het kleinschalige akkerbouwbedrijf de Stadsoogst. Het bouwvlak en de bestemming zijn echter overgenomen uit het geldend bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom'. In deze situatie blijft de bestaande afstand (13 meter) tussen het bedrijfsgebouw en het bouwvlak van de woning intact. Hierdoor treedt geen verslechtering op ten opzichte van de huidige bestemde situatie.

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt hiermee geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.

4.5.3 Geluidhinder

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door een industrieterrein, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. In de Wet geluidhinder zijn normen opgenomen voor de toelaatbare geluidbelasting als gevolg van de verschillende geluidbronnen.

Conform de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij nieuwbouw van een geluidgevoelig bestemming binnen de geluidzone van een weg/spoor de geluidbelasting op de gevels van de woningen te worden getoetst aan de wettelijke eisen.

De Wgh maakt een onderscheid tussen de voorkeursgrenswaarde en de hoogst toelaatbare geluidbelasting. Wanneer de geluidbelasting onder de voorkeursgrenswaarde valt, worden de effecten van geluid zonder meer toelaatbaar geacht. Indien de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de geluidbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidwaarde niet te boven gaat, is de overschrijding na een afweging, toelaatbaar.

De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai is 48 dB en de ten hoogst toelaatbare waarde is 63 dB, voor binnenstedelijk gebied. Voor railverkeer is de voorkeursgrenswaarde 55 dB en de maximale hogere waarde is 68 dB.


Onderzoek plangebied

De te realiseren woningen liggen binnen de geluidzone van het wegverkeer op de Groene Zoomweg, de Horloseweg en de Fokko Kortlanglaan.

De Omgevingsdienst Noord-Veluwe (ODNV) heeft op 28 september 2017 een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7: akoestisch onderzoek ODNV). Op basis van een ingediende zienswijze op het ontwerpbesluit hogere grenswaarde ingevolge artikel 83 Wet geluidhinder en artikel 4.11 Besluit geluidhinder ten behoeve van het bestemmingsplan "Drielanden-Tuindersbrink heeft de ODNV op 23 april 2018 een nieuw akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 10: akoestisch onderzoek ODNV). Voor de nieuwbouw van de woningen geldt dat er vanwege de Groene Zoomweg en de Horloseweg geen bezwaren zijn op basis van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai van 48 dB wordt daar niet overschreden. De voorkeursgrenswaarden van 48 dB vanwege de Fokko Kortlanglaan wordt met respectievelijk 5 dB overschreden. Het betreft hier de zuidgevel van de twee-onder-een-kap woning aan de Fokko Kortlanglaan. Hiermee worden de maximale ontheffingswaarde van 53 dB niet overschreden. Door de positie van de bebouwing wordt het geluid op de achtergevel en de tuin juist sterk gereduceerd en valt met 27 dB zeer ruim binnen de voorkeursgrenswaarden.

Conclusie

Voor de twee-onder-een-kap woning aan de Fokko Kortlanglaan dient vanwege het het wegverkeer op de Fokko Kortlanglaan hogere waarden aangevraagd te worden. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat hogere grenswaarden zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Als maatregelen onvoldoende effect sorteren kan de gemeente een hogere grenswaarde vaststellen. Daarbij is een aantal uitgangspunten vastgesteld, zoals hieronder weergegeven:

  • De woning heeft ten minste één gevel met een geluidbelasting lager of gelijk aan 48 dB;
  • De woning bevat ten minste één slaapkamer aan de zijde van de geluidsluwe gevel;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan moet er in ieder geval één buitenruimte zijn waar de geluidbelasting 48 dB of lager is;

4.5.4 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.

De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Naast de Wet luchtkwaliteit heeft de gemeente Harderwijk aanvullend beleid vastgesteld met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen op minder dan 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg. Doel van dit beleid is om kwetsbare groepen, zoals kinderen, astmapatienten en ouderen, zoveel mogelijk te beschermen tegen ongezonde lucht. Deze groepen hebben een verhoogde gevoeligheid voor luchtverontreiniging. Het beleid bepaalt dat nieuwe scholen (basisonderwijs, voorgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen), kinderdagverblijven, bejaarden-, verzorgings- en verpleeghuizen niet meer binnen 50 meter vanaf de provinciale weg en 300 meter van een rijksweg gebouwd mogen worden.

Onderzoek plangebied

Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3b van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit, wanneer het plan niet voorziet in de bouw van meer dan 1500 woningen. Hierbij wordt over het algemeen uitgegaan van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per woning. Dit betekent dat een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit wanneer als gevolg van het plan de toename minder dan 7500 verkeersbewegingen bedraagt.

Het plangebied ligt niet binnen 300 meter van een rijksweg of binnen 50 meter van een provinciale weg. Het aanvullend beleid van de gemeente Harderwijk met betrekking tot projecteren van gevoelige bestemmingen is daarmee niet van toepassing.

Conclusie

Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden. Zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.5.5 Bodemkwaliteit

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn moet er bodemonderzoek plaatsvinden om ter plaatse de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen. Voordat een bestemmingsplan wordt vastgesteld, moet aangetoond zijn dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

Onderzoek plangebied

Op 31 augustus en 8 september 2017 heeft er een verkennend bodemonderzoek en een verkennend asbestonderzoek plaats gevonden. De resultaten van dit veldbezoek en het bureauonderzoek worden hieronder toegelicht (zie bijlage 8: bodemonderzoek).

Op basis van het vooronderzoek is aangenomen dat de bodem van de onderzoekslocatie niet of nauwelijks is aangetast en derhalve de hypothese ‘onverdacht’ geldt. Ten aanzien van asbest is vanwege vroegere bebouwing met asbesthoudende toepassingen uitgegaan van mogelijke diffuus heterogene aanwezigheid van asbest(verdacht materiaal) in de bodem (hypothese 'verdachte locatie met een diffuse bodembelasting, heterogeen verdeeld').

Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:

  • De bodemopbouw bestaat tot op de maximale boordiepte van 3 m-mv uit zwak siltig, matig fijn zand, plaatselijk zwak grindig, met een humeuze toplaag. Tijdens de werkzaamheden is de grondwaterspiegel aangetroffen tussen 1,3 en 1,7 m-mv. Er zijn geen lagen waargenomen die storend kunnen zijn voor de beoogde infiltratie van hemelwater. De waterdoorlatendheid is bepaald op 13 a 14 m/dag (redelijk tot goed waterdoorlatend). Het zand (ondergrond) voldoet aan de eisen uit de RAW voor zand in aanvulling of ophoging en de eisen voor zand in zandbed. Er wordt niet voldaan aan de eisen voor draineerzand.
  • Ter plaatse van de voormalige bedrijfsbebouwing zijn sporen puin e.d. waargenomen in de bodem. Deze zijn vermoedelijk te relateren aan de sloopactiviteiten in 2012.
  • Tijdens de visuele terreininspectie is op het maaiveld geen asbestverdacht materiaal waargenomen. In de gegraven inspectiegaten is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
  • In de fijne fractie van de inspectiegaten is geen asbest aangetoond in een gehalte boven de interventiewaarde.
  • In de bovengrond ter plaatse van de voormalige bedrijfsbebouwing (boring 1 t/m 6 en 8) is een gehalte aan PAK (10 VROM) aangetoond boven de achtergrondwaarde. In de boven- en ondergrond zijn verder geen parameters aangetoond in een gehalte boven de achtergrondwaarde.
  • In het grondwater zijn barium en arseen aangetoond in gehalten boven de streefwaarde. Het nikkelgehalte overschrijdt het gemiddelde van de streef- en interventiewaarde.

Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdacht’ stand houdt. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De matige nikkelverontreiniging komt overeen met eerdere onderzoeken op de locatie en in de nabijheid, waar ook plaatselijk zware metalen in het grondwater zijn aangetoond. Op basis van het vooronderzoek is geen duidelijke oorzaak te herleiden; van een antropogene bron is geen sprake. Er wordt in dit geval uitgegaan van een verhoogd gehalte aan nikkel ten gevolge van natuurlijke herkomst, bijvoorbeeld door fluctuerende redoxomstandigheden in de bodem. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect bodem, nader onderzoek op het gebied van bodem is daarom ook niet nodig.

4.5.6 Externe veiligheid

Inleiding

Activiteiten met gevaarlijke stoffen brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld ammoniak en LPG) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Deze activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving omdat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en (beperkt) kwetsbare objecten nodig zijn.

Externe veiligheid kent twee belangrijke toetsingscriteria waarmee het risico gekwantificeerd kan worden: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide risico's zijn gebaseerd op een kansbenadering en zijn niet effectgericht. Dat betekent dat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen merkbaar zijn buiten de afstanden die gelden voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.


Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Onderzoek plangebied

Het initiatief om ter plaatse van het perceel aan de Tuindersbrink/Groene Zoom te Harderwijk 15 woningen te bouwen is beoordeeld voor aspect externe veiligheid. Het geheel wordt aangemerkt als kwetsbaar object.

Stationaire risicobronnen
Binnen of nabij het plangebied zijn geen (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig die een belemmering kunnen opleveren voor de ontwikkeling van het plangebied.

Mobiele risicobronnen
Binnen of nabij het plangebied zijn twee mobiele risicobronnen aanwezig. In onderstaande tabel zijn de risicobronnen en de te hanteren contouren weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0243.BP00197-0002_0017.png"

De aanwezige mobiele risicobronnen hebben geen pr contour of plasbrandaandachtsgebied die belemmerend is voor de gewenste planontwikkeling. De locatie is wel gelegen binnen het invloedsgebied van de buisleiding. Daarnaast is de planlocatie gelegen binnen het invloedsgebied (> 200 meter) van de doorgaande spoorlijn Amersfoort – Zwolle.

Aangezien de ontwikkeling in de directe omgeving van de buisleiding plaatsvindt, dient deze ontwikkeling ten aanzien van het groepsrisico nader onderzocht te worden (doorgerekend te worden in een risicoberekening) en dient het groepsrisico verantwoord te worden. In het kader van de verantwoording van het groepsrisico dient de VNOG (veiligheidsregio) geconsulteerd te worden inzake een advies t.a.v. rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Ten aanzien van het spoor dient de ontwikkeling beperkt verantwoord te worden (zie bijlage 6: Meervoudig advies ODNV) .

Het PR en GR is beschouwd voor de risicobronnen in de directe omgeving van het plangebied. Deze beschouwing betreft een risicobenadering. Het wil niet zeggen dat er geen effecten in het plangebied kunnen worden verwacht van de omliggende risicobronnen. Om een uitspraak te kunnen doen over de bestrijdbaarheid van incidenten en de zelfredzaamheid van burgers is de reikwijdte van de mogelijke effecten van incidenten met gevaarlijke stoffen van belang. Met name de effecten van de nabij gelegen hogedruk aardgasleiding [A-510] en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Amersfoort – Zwolle, zijn dan relevant.

Advies VNOG

De voorgenomen ontwikkeling van 15 nieuwe woningen valt binnen de wet- en regelgeving over externe veiligheid. Het plangebied valt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour (PR) van 10-6 van één van de omliggende risicobronnen. Na realisatie van de woningen zal het aantal personen per hectare (beperkt) toenemen, maar hierdoor is het niet aannemelijk dat de oriënterende waarde van het groepsrisico (GR) wordt overschreden (zie bijlage 9: advies VNOG).

Conclusie

Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. De ontwikkeling past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect externe veiligheid, nader onderzoek op het gebied van externe veiligheid is daarom ook niet nodig.

4.6 Kabels en leidingen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdstransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Aardgastransportleidingen

Door en rond Harderwijk lopen een aantal aardgastransportleidingen, één daarvan (Hogedruk aardgasleiding A-510 ) ligt in de nabijheid van het plangebied. Op beide leidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing, in paragraaf 4.5.6 is dit nader uitgewerkt. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat het plaatsgebonden risico en groepsrisico van deze risicobron geen belemmering vormt ten aanzien van de planontwikkeling.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De riolering (stamriool) bevindt zicht langs/onder de Fokko Kortlanglaan en onder het noordelijk gelegen fietspad. Voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering. Vuil water wordt, via een in het plangebied nieuw aan te leggen vuilwaterriolering, aangesloten op het rioolstelsel dat onder het noordelijk gelegen fietspad ligt.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied zijn geen straalverbindingen gelegen vanaf een zendmast die een beperking kunnen stellen aan de bouwhoogte.

Kabels en niet-planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

Conclusie

In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.7 Verkeer en parkeren

Inleiding

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015). Het VSP geeft aan dat de prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken en voorkomen van verkeersonveilige situaties.

Parkeren

Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.

Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.

Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.

Voor vrijstaande woningen en twee-onder-een kap woningen in het buitengebied geldt dat parkeren geheel op eigen terrein moet plaats vinden.

Onderzoek plangebied

Het initiatief betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. In het voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van 15 woningen mogelijk gemaakt.Om een inschatting te maken van het toekomstig aantal verkeersbewegingen is gebruik gemaakt van de CROW publicatie 317. Het aantal verkeersbewegingen bedraagt per vrijstaande koopwoning in de rest van de bebouwde kom maximaal 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag) per woning. Voor 15 woningen leidt dit tot 135 extra verkeerbewegingen per etmaal. Ter indicatie: de maximaal aanvaardbare verkeersintensiteit in een woonstraat is 2.500 à 3.000 motorvoertuigen per etmaal (werkdag). De Fokko Kortlanglaan en Horloseweg kunnen dit extra verkeer zonder verkeersveiligheids- en doorstromingsproblemen verwerken. Voor het fietsverkeer is het plangebied prima te bereiken via de het Groene Zoompad.

Binnen de voorgenomen planontwikkeling vindt parkeren plaats op eigen terrein (minimaal 2 per woning). Indien parkeren op eigen terrein door bezoekers niet mogelijk is kan er geparkeerd worden in de grasbermen langs de ontsluitingswegen. Het maximaal te ontwikkelen programma op het nieuwe kavel dient dus in samenhang met de benodigde parkeerbehoefte te worden bekeken. Voor de parkeernormen geldt de gemeentelijke Parkeernormennota.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd vanuit het aspect verkeer en parkeren, nader onderzoek op het gebied van verkeer en parkeren is daarom ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Inleiding

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).

Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (voorheen: bouwvergunning) en regels voor het verrichten van 'werken' (voorheen: aanlegvergunning).

Een bestemmingsplan regelt derhalve:

  • het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen);

en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken (aanleggen).
5.1.1 Algemene uitgangspunten

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals bijvoorbeeld de Woningwet, de Monumentenwet 1988, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid. Een bestemmingsplan kan echter niet alles regelen. Via het Besluit omgevingsrecht is het bijvoorbeeld mogelijk om in bepaalde situaties vergunningvrij te bouwen ondanks dat het bestemmingsplan die bebouwing niet toestaat. In die gevallen gaat hetgeen bij wet vergunningvrij gebouwd kan worden voor op de bepalingen van het bestemmingsplan.

5.1.2 Verbeelding, regels en toelichting

Een bestemmingsplan moet worden opgezet volgens de eisen die de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) daaraan stelt en de wettelijk voorgeschreven opzet en vormgeving van de 'RO standaarden 2012'.

Een bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten een 'toelichting', de 'regels' en een 'verbeelding'. De verbeelding (voorheen bekend als 'plankaart') en de regels (voorheen bekend als 'voorschriften') vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan. Alleen deze twee zijn bindend voor de burger en de overheid. Beide onderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Op de verbeelding is aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemming met een bestemmingsvlak en soms via aanduidingen. De planregels van het bestemmingsplan bevatten de juridische verklaring, middels maximale bouw- en gebruiksmogelijkheden, van de op de verbeelding weergegeven bestemmingen en aanduidingen.

Die toegekende gebruiks- en bouwmogelijkheden aan gronden kunnen, naast de rechtstreekse bestemming, op de verbeelding op twee manieren nader worden ingevuld:

  • 1. Via een dubbelbestemming. Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkelbestemming' (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regels van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • 2. Via een aanduiding. Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van een bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan, indien de regels en de verbeelding nog onduidelijkheden bevatten.

5.1.3 Hoofdstukopbouw van de regels

De regels zijn, zoals voorgeschreven in de 'RO standaarden 2012', verdeeld over 4 hoofdstukken:

Inleidende regels

In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is de wijze bepaald waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).

Bestemmingsregels

In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouw- en gebruiksregels en, eventueel, ook regels voor het 'uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden' opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen. Ieder artikel van de hoofdbestemmingen kent, eveneens conform de 'RO standaarden 2012', een vaste opzet.

Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens:

  • a. antidubbeltelregel: Deze bepaling regelt dat grond die reeds eerder bij een verleende bouw- of omgevingsvergunning is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning mag worden meegenomen. Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro;
  • b. algemene bouwregels: Hierin worden algemene bouwregels opgenomen die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. Zo wordt hierin het ondergronds bouwen geregeld en worden bouwwerken die afwijken van de regeling in het bestemmingsplan, maar wel met een vergunning zijn gebouwd, 'positief' bestemd;
  • c. algemene gebruiksregels: In dit artikel wordt een algemeen gebruiksverbod gegeven, wat geldt voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan, voor gebruik in strijd met de bestemming;
  • d. algemene afwijkingsregels: In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan voor algemene en geringe afwijkingen van de bouwregels (maatvoering) voor zover al elders in de planregels in afwijkingen is voorzien. Hiermee kan in specifieke situaties maatwerk worden geboden en biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit.

Overgangs- en slotregels

In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen.

  • a. overgangsregels: Deze regel is wettelijk verplicht om op te nemen in een bestemmingsplan en is rechtstreeks overgenomen uit het Bro. Dit artikel bevat regels die als doel hebben bestaande situaties (gebruik of bouwwerken), welke niet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan, te regelen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebruik en bouwen. Het overgangsrecht met betrekking tot bouwen en bouwwerken regelt dat bouwwerken die aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, maar in strijd zijn met het bestemmingsplan, onder overgangsrechtelijke bescherming vallen. Dat wil zeggen dat deze bouwwerken mogen blijven bestaan. Deze bescherming geldt ook voor bouwwerken die op deze peildatum legaal kunnen worden gebouwd, maar nog niet zijn gebouwd. De regeling bevat voorts een bevoegdheid voor burgemeester en wethouders om bij een omgevingsvergunning af te wijken ten behoeve van een beperkte uitbreiding (maximaal 10%) van het niet in het nieuwe bestemmingsplan passende bouwwerk.Bouwwerken die wel bestonden op de genoemde peildatum, maar zijn gebouwd zonder (omgevings)vergunning, zijn expliciet uitgesloten van de beschermende werking van het overgangsrecht. Het overgangsrecht voor met het nieuwe bestemmingsplan strijdig gebruik regelt dat het gebruik van gronden dat bestaat op het moment dat het nieuwe bestemmingsplan van kracht wordt, mag worden voortgezet. Het bestaande gebruik dat (ook) in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan, is echter van deze beschermende werking van het overgangsrecht uitgesloten, indien het op grond van het recht nog mogelijk is om hiertegen op te treden.
  • b. slotregel: Dit artikel bevat de titel (naam) van het vast te stellen bestemmingsplan.

5.2 Verantwoording Handboek Harderwijk

De regels in het voorliggende bestemmingsplan zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Drielanden - Groene Zoom'. Voor dat bestemmingsplan is destijds een eigen set aan regels opgesteld. Deze regels sloten qua systematiek zoveel mogelijk aan op de Standaard Handboek Harderwijk. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de standaard worden hieronder weergegeven.

Aan de bestemming 'Groen' (artikel 3) is ten opzichte van de standaardregels het volgende gewijzigd:

  • er is een afwijking toegevoegd voor de realisatie van één schuilgelegenheid van maximaal 15 m2.

Aan de bestemming 'Wonen' (artikel 4) is ten opzichte van de standaardregels het volgende gewijzigd:

  • maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 75 m2;
  • ruimere plaatsbepaling voor hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken;
  • er is een afwijking toegevoegd voor een grotere oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken, afhankelijk van de grootte van het bouwperceel.

5.3 Bestemmingsbepalingen

In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:

5.3.1 Wonen

Binnen deze bestemming vormt wonen de hoofdfunctie. Er is geen onderscheid gemaakt tussen tuin en erfgedeelte. Alleen de locatie waar de woning zelf en eventuele bijgebouwen gebouwd mogen worden zijn door middel van het bouwvlak geduid. De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - hoofdgebouw' is gebruikt om de locatie van een woning plaatsvast te maken. Het maximum aantal wooneenheden, de goot- en bouwhoogte en de plaats van de twee-onder-één kap woningen zijn aangegeven op de verbeelding. De oppervlakte van een vrijstaande woning bedraagt maximaal 150 m2, de gezamenlijke oppervlakte van een twee-onder-een-kap woning bedraagt niet meer dan 275 m2.

Bijbehorende bouwwerken kunnen binnen het bouwvlak worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m2.

Daarnaast wordt er ruimte gegeven aan het uitoefenen van met wonen verenigbare functies in de woning, zoals Bed & Breakfast en bedrijvigheid aan huis.

Bed&Breakfast
Onder wonen is Bed & Breakfast mede begrepen. Met deze regeling voorziet de gemeente in een toenemende behoefte aan geschikte bed- en breakfastruimten. De voorwaarden voor het toestaan van Bed & Breakfast zijn mede gebaseerd op de in 2009 verschenen "Beleidsnotitie Bed & Breakfast" van het Platform Bed & Breakfast Nederland. Deze voorwaarden houden verband met de ruimtelijke consequenties die toelating van een verblijfsrecreatieve functie binnen de woonbestemming kan hebben en de gevolgen voor het toeristisch product in kwalitatieve zin.

Belangrijke voorwaarden zijn dat:

  • 1. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat het een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 2. het een kleinschalige verblijfsaccommodatie betreft met maximaal 7 slaapkamers, die deel uitmaakt van een woning;
  • 3. het een ondergeschikte nevenactiviteit ten opzichte van de functie wonen betreft, waarbij het gebruik beperkt is tot 40% van het bruto vloeroppervlak van de woning met een maximum van 100 m²;
  • 4. de recreatieve nevenactiviteit mag geen afbreuk doen aan de woonfunctie;
  • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein, uitgaande van de parkeernormen zoals opgenomen in de laatst vastgestelde Parkeernormennota Harderwijk.

Mantelzorg

Ruim 2,6 miljoen Nederlanders zorgen langere tijd intensief voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, vriend of kennis. Deze vorm van onbetaalde zorg heet mantelzorg en omvat dus niet de alledaagse zorg voor bijvoorbeeld een gezond kind. Mantelzorgers zijn geen beroepsmatige zorgverleners, maar geven zorg omdat zij een persoonlijke band hebben met degene voor wie ze zorgen.

Mantelzorg is in woningen vanzelfsprekend toegestaan, in vrijstaande bijbehorende bouwwerken echter niet. In dit bestemmingsplan is geregeld dat er ten behoeve van mantelzorg een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan, met dien verstande dat de uitbreiding niet meer bedraagt dan 50 m². Daarnaast is mantelzorg toegestaan in een vrijstaande speciaal voor mantelzorg bedoelde unit. Deze regeling is bedoeld om mantelzorg te ondersteunen en is niet bedoeld voor het vergroten van de te bebouwen oppervlakte. Daarom geldt deze regeling alleen tijdelijk, voor zolang mantelzorg wordt gegeven. Daarna moet het perceel weer in de oorspronkelijke staat worden teruggebracht, danwel in overeenstemming worden gebracht met de bouwregels.

Bedrijvigheid aan huis

In de maatschappij is een trend waarneembaar in het starten van eigen ondernemingen aan huis. Woongebieden kunnen zo een belangrijke broedplaats worden voor startende bedrijvigheid. Hoewel (nog) gering in aantal, gaan ook steeds meer mensen thuiswerken. Deze ontwikkelingen stellen nadere eisen aan de woning. De beschikbare ruimte, de lichtinval en de inrichtingsmogelijkheden gaan een belangrijke rol spelen. Niet alleen heeft het werken aan huis gevolgen voor de woning, maar ook voor de woonomgeving. Binnen een woongebied worden deze gevolgen al gauw gezien als overlast, zoals het aantrekken van extra verkeer en het ontstaan van geluidsoverlast. Aan de andere kant kunnen met wonen verenigbare functies een bijdrage leveren aan de levendigheid en de sociale controle in het gebied. Aan huis gebonden beroepen worden in het bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Het is wel belangrijk dat de woonfunctie uitgangspunt blijft. De bedrijvigheid mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijbehorende bouwwerken en is beperkt tot maximaal 125 m². Op 7 februari 2013 is de Beleidsregel voor beroepen en bedrijven aan huis in werking getreden. Deze beleidsregel is het kader om aanvragen voor bepaalde beroeps- of bedrijfsuitoefening in vrijstaande bijbehorende bouwwerken aan te toetsen, alsmede voor aanvragen voor beroepen of bedrijven die niet in het bestemmingsplan bij recht zijn toegestaan, zoals bijvoorbeeld webwinkels.

5.3.2 Groen

De bestemming Groen is van toepassing op groenvoorzieningen in het plangebied en gericht op de bescherming van groene waarden. Binnen de bestemming ‘Groen’ is het niet mogelijk om wegen te realiseren. Wel is het plaatsen van voorzieningen, ter ondersteuning van en passend in de groene ruimte mogelijk. Ook parkeervoorzieningen, wandel- en fietspaden passen binnen deze bestemming. Het is niet mogelijk om binnen de bestemming 'Groen' gebouwen te plaatsen, in afwijking hiervan is het wel mogelijk om één schuilgelegenheid te realiseren. Waar houtsingels zijn beoogd, zijn deze op de verbeelding aangeduid. Voor de kwaliteitseisen aan deze singels wordt verwezen naar de beeldkwaliteitscriteria Groene Zoom dat als bijlage bij de regels is opgenomen.

5.3.3 Afwijken van de regels

In een bestemmingsplan kunnen regels worden opgenomen inzake afwijking van het bestemmingsplan bij omgevingsvergunning. Deze afwijkingen van de regels zijn bedoeld om de nodige flexibiliteit in het plan te brengen, zodat kan worden gereageerd op onvoorziene omstandigheden. Het gaat daarbij om relatief kleinschalige ruimtelijke ingrepen. Bij grotere ingrepen ligt het voor de hand een wijzigingsbevoegdheid op te nemen, of tot een planherziening te komen. Algemene regels voor afwijken in het plan betreffen:

  • a. het bouwen van een woning met een grotere goothoogte dan 3,5 meter;
  • b. het bouwen van een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  • c. het plaatsen van mantelzorgunits;
  • d. de maatvoering. De maatvoering van bouwwerken mag afwijken met ten hoogste 10%.

5.4 Handhaving

Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige woonomgeving vereist dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.

Handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018

Op 14 januari 2014 is het handhavingsbeleid bouwen, ruimtelijke ordening en milieu 2014-2018 vastgesteld. De gemeente Harderwijk gunt iedereen zijn of haar vrijheid om te doen en laten wat hij of zij wil. Echter, daar waar de vrijheid van de één die van een ander schaadt, daar moet worden ingegrepen. In de vorm van kaderstelling in verschillende nota's legt de gemeente vast wat de spelregels zijn. Handhaving van deze regels is essentieel in het bewaken van orde, regelmaat én veiligheid in een leefgemeenschap. Als de handhaving onvoldoende is, verliezen de regels hun kracht. En daarom geldt: Vertrouwen waar het kan, handhaven waar het moet!


Milieu

Het milieu is misschien wel de meest collectieve 'ruimte' die er is. Een goed milieu is essentieel voor een gezonde leefomgeving. Omdat een goed milieu zo belangrijk is, moeten de regels die daarvoor zijn, strak worden nageleefd. Het streven is om te zorgen voor een duurzame leefomgeving waar huidige en toekomstige generaties gezond kunnen wonen.


Ruimtelijke ordening

Een stad is een levend organisme en heeft behoefte aan evenwicht in de ordening van schaarse ruimte. De samenleving en ruimte moeten zo goed mogelijk met elkaar in harmonie zijn. Omdat ruimtelijke ordening vaak grote objecten betreft, is handhaving erg belangrijk. Het nalaten van deze taak zou leiden tot een onevenwichtige stad, waar wonen, werken en infrastructuur niet op elkaar zouden zijn afgestemd.


Bouwen

Bouwen en veiligheid zijn termen die hand in hand behoren te gaan. Iedereen in het bezit van een valide bouwvergunning heeft het recht om te bouwen conform de verleende vergunning. Veiligheid is een belangrijk argument om bouwvoorschriften te handhaven. Zodra er sprake is van een overtreding is het de plicht van de gemeente of brandweer een handhavingsprocedure te starten. Deze kan som heel urgent zijn als er sprake is van overtreding die bijvoorbeeld de brandveiligheid in de weg staat. Een goede naleving van de regels verkleint de kans op ernstige calamiteiten. Een ander punt is welstand. Met name de stijl van het vooraanzicht van een pand is bepalend voor de sfeer en uitstraling van een buurt. Als deze stijl niet aansluit bij de uitstraling die in de buurt gewenst is, dan moet er worden ingegrepen. Richtlijnen voor welstand zijn daarom nodig. Naleving van deze regels is net zo hard nodig. Op deze manier draagt ook een stijlvolle welstand bij aan een evenwichtige stad die voor iedereen aangenaam is.


Collegeprogramma 2014 - 2018

In november 2014 is het collegeprogramma 2014 - 2018 vastgesteld. Dit collegeprogramma heeft als titel 'vernieuwing door verandering' en bevat de doelstellingen voor de komende vier jaar. Toezicht en handhaving is daarbij een belangrijk speerpunt omdat beiden bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen.


Nota integrale toezicht en handhaving

Op 8 september 2015 heeft het college de Nota integrale toezicht en handhaving vastgesteld. Deze nota is op 19 november 2015 in werking getreden. Deze nota geeft onder andere inzicht en antwoord op wat de gemeentelijke doelstellingen zijn en welke toezicht- en handhavingsonderwerpen daarbij horen. Daarnaast wordt ingegaan op wat de bouwstenen zijn voor het jaarlijkse uitvoeringsprogramma integraal toezicht/handhaving en hoe dat in de praktijk plaatsvindt.

Toezichthouders controleren of inwoners en ondernemers zich houden aan regels. Toezicht heeft een belangrijk preventief karakter. Door toezicht te houden, kan een overtreding worden voorkomen. Als men weet dat ergens op gelet wordt, is men minder geneigd regels te overtreden. Handhaving gaat een stap verder dan toezicht. Bij handhaving schrijft het gemeentebestuur iemand aan om een overtreding te beëindigen. Het gemeentebestuur neemt een handhavingsbesluit. Deze is gericht op herstel.

Bij integraal toezicht en handhaving vindt het toezicht plaats op basis van gestelde prioriteiten en doelen waarbij de prioriteit leidend is voor de frequentie van het toezicht. Toezichthouders hebben een signaalfunctie voor elkaar. En waar dit mogelijk/wenselijk is, wordt samen toezicht/controle uitgevoerd. Door dit vooraf met de verschillende afdelingen af te stemmen wordt integrale samenwerking gestimuleerd. Dat levert efficiencyvoordelen op maar ook een afname van de toezichtlast voor inwoners en ondernemers.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren indien het bestemmingsplan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) mogelijk maakt. De gemeente kan hiervan afzien indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd. De gronden gelegen binnen het plangebied van onderliggend bestemmingsplan zijn eigendom van de gemeente Harderwijk. Het kostenverhaal is verzekerd via gemeentelijke gronduitgifte aan derden. Er kan daarom worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Met betrekking tot de inspraak bevat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geen procedureregels en is in de Wro zelf niet verplicht gesteld.

Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied (de zogenaamde postzegelplannetjes), bestemmingsplanherzieningen ingevolge artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en wijzigings- en uitwerkingsplannen ex artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Inspraak

Het bestemmingsplan ‘Drielanden - Groene Zoom’ is op 24 april 2014 door de gemeenteraad vastgesteld en met ingang van 28 januari 2015 onherroepelijk geworden. In dit bestemmingsplan zijn voor tien locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Deze wijzigingsgebieden voorzien onder andere in de ontwikkeling van nieuwe woningen. Het onderhavige plan is gesitueerd in een wijzigingsgebied. De ontwikkeling past echter niet binnen de wijzigingsregels omdat het plangebied niet overeenkomt met de grens van de wijzigingsbevoegdheid. Het geldend bestemmingsplan dient hiervoor herzien te worden.

Aangezien het onderhavige bestemmingsplan het karakter heeft van een wijzigingsplan, er reeds inspraak heeft plaatsgevonden in het kader van de structuurvisie Groene Zoom en het bestemmingsplan Drielanden - Groene Zoom, waarvan de voorliggende wijzigingsbevoegdheid deel uitmaakt wordt inspraak niet nodig geacht.

Besloten is om het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage te leggen, uiteraard wel met behoud van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen.Ook wordt het plan voorgelegd aan de overlegpartners in het kader van art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

7.2 Vooroverleg

7.2.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties. De overlegreacties en de beantwoording daarvan zijn in bijlage 11 'Vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro Drielanden - Tuindersbrink' van deze toelichting opgenomen. Ondanks het feit dat het hier een ontwikkeling betreft van beperkte omvang betreft is het ontwerpbestemmingsplan verzonden aan:

  • Provincie Gelderland
  • Gemeente Ermelo
  • Waterschap Vallei en Veluwe
  • VAC Harderwijk Adviescommissie Wonen
  • Veiligheidsregio Noord en Oost Gelderland
  • Liander N.V.
  • Vitens
  • KPN Telecom Rayon Midden
  • Politie District Noord-West Veluwe, t.a.v. Team Harderwijk
  • N.V. Nederlandse Gasunie
  • Wijkvereniging Drielanden
  • NV NUON
7.2.2 Wijzigingen naar aanleiding van het vooroverleg

Er heeft vooroverleg (op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) plaatsgevonden met de belanghebbende instanties. Het vooroverleg heeft niet geleid tot aanpassingen van het plan.

7.3 Zienswijzen

7.3.1 Inleiding

Het ontwerpbestemmingsplan "Drielanden - Tuindersbrink" heeft gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een tweetal zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen en de beantwoording zijn opgenomen in het document 'commentaarnota zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Drielanden - Tuindersbrink'.

7.3.2 Wijzigingen naar aanleiding van de terinzagelegging

De twee ingediende zienswijzen geven aanleiding het bestemmingsplan gewijzigd vast te stellen. De wijziging heeft betrekking op het aanpassen van het bouwvlak en de specifieke bouwaanduiding – hoofdgebouw van kavels 12 en 13 op de verbeelding. Op deze wijze worden de belangen van het nabijgelegen bedrijf gewaarborgd.