Plan: | Lorentz I en II - Stephensonstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0243.BP00154-0002 |
Vanwege de bouw van de woonwijk Waterfront (fase 3) kunnen een aantal visondernemers niet langer gebruik maken van hun locatie. Om het paling- en visserijverleden zichtbaar te houden in de stad wordt het van belang geacht om de mogelijkheid te bieden aan visondernemers die genoodzaakt zijn om te vertrekken uit Waterfront fase 3 gebied, om zich te hervestigen. Een nieuwe locatie is gevonden langs de N302 ten zuiden van de kruising Lorentzstraat - Stephensonstraat.
Het geldende bestemmingsplan is bestemmingsplan "N302" (onherroepelijk d.d. 16 juni 2008). Hierin heeft het plangebied de bestemming Verkeersdoeleinden. Deze bestemming staat de vestiging van visondernemers niet toe. Voorliggend bestemmingsplan "Lorentz I en II - Stephensonstraat" maakt dit juridisch-planologisch wel mogelijk.
Het plangebied ligt aan de rand van bedrijventerrein Lorentz I, tegen de N302 aan. Hieronder is het plangebied globaal weergegeven op een luchtfoto.
Luchtfoto plangebied en zijn omgeving
Het plangebied ligt midden in een perceel dat aan de noordwestzijde begrensd wordt door de Lorentzstraat en aan de noordoostzijde door de Stephensonstraat. Aan de zuidzijde loopt een afrit van de N302. In de afbeelding hieronder zijn de precieze plangrenzen aangegeven.
Plangrenzen
Het bestemmingsplan "Lorentz I en II - Stephensonstraat" heeft als IMRO-idn NL.IMRO.0243.BP00154-0002 en bestaat uit een gml-bestand, regels en een toelichting. Het gml-bestand kent een analoge en digitale verbeelding. De analoge versie van het plan betreft een boekje met kaarten (PDF of hardcopy). De digitale versie is te raadplegen via de landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in samenhang gelezen te worden. Indien er verschil bestaat tussen de analoge en de digitale verbeelding, gaat de digitale verbeelding voor.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld. De toelichting van dit bestemmingsplan heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een onderdeel van het plan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De toelichting van het bestemmingsplan "Lorentz I en II - Stephensonstraat" bestaat uit de volgende hoofdstukken:
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit een perceel met gras. Het is gelegen aan de noordzijde van een afrit van de N302. Op het perceel staan een aantal bomen en een nutsgebouw (verkeersregelinstallatie-gebouw met weerstation). Ook loopt er over dit perceel een sloot die een deel van het jaar droog staat. Hieronder zijn twee foto's opgenomen van de huidige situatie.
Huidige situatie (foto genomen vanaf de kruising Lorentzstraat-Stephensonstraat)
Huidige situatie (foto genomen vanaf de kruising afrit N302-Lorentzstraat)
Het geldende bestemmingsplan is bestemmingsplan "N302". Deze is door de gemeenteraad vastgesteld op 22 november 2007, door de provincie goedgekeurd op 25 april 2008 en onherroepelijk geworden op 16 juni 2008. Hierin heeft het gehele plangebied de bestemming Verkeersdoeleinden. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de plankaart opgenomen waarin het plangebied met rood is aangegeven.
Uitsnede plankaart bestemmingsplan N302
Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuur- en omgevingsvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Harderwijk is dit het geval. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt dan ook uitsluitend ingegaan op de voor de ontwikkeling van het plangebied relevante beleid.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is van kracht sinds 13 maart 2012. Deze structuurvisie vormt sindsdien het integrale kader voor het rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte uit 2005.
De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vormt het kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. Nederland heeft ruimte nodig om te leven en te bewegen, om economisch te kunnen blijven groeien en voor burgers en bedrijven om initiatief te nemen. Het Rijk kan en wil niet alles zelf doen, en geeft daarom meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geven ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
Infrastructuur en ruimte worden door alle overheden in samenhang opgepakt.
Om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden zijn in de SVIR drie hoofddoelen voor de middellange termijn (2028) benoemd:
De drie rijksdoelen zijn in het SIVR uitgewerkt tot dertien (thematische) 'onderwerpen van nationaal belang'.
In het SIVR worden geen beleidsuitspraken gedaan die specifiek van toepassing zijn op het plangebied.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.
Het Barro geeft geen regels die specifiek van toepassing zijn op het plangebied.
Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is opgezet met als primair doel het tot stand brengen van een goede ruimtelijke ordening, door middel van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Concreet houdt dit in dat de ladder als ondersteuning dient voor decentrale overheden (provincies en gemeenten) bij de vraaggerichte programmering van hun grondgebied. Hierdoor kan er een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming plaatsvinden bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Daarbij mogen dus enkel criteria een rol spelen die ruimtelijk relevant zijn.
De juridische grondslag van de ladder voor duurzame verstedelijking ligt in het Bro (artikel 3.1.6 lid 2), beleidsmatig is de ladder geïntroduceerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ladder is daarmee kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals de gemeentelijke bestemmingsplannen en de provinciale inpassingsplannen. Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat:
Daarbij moet opgemerkt worden dat als de stedelijke ontwikkeling ziet op de vestiging van een dienstenactiviteit, het onderzoek naar de actuele regionale behoefte geen betrekking mag hebben op de economische behoefte, de marktvraag, de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen of een beoordeling in relatie tot de door de gemeenteraad vastgestelde doelen van economische planning. Het onderzoek heeft slechts tot doel om na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De provincie Gelderland heeft nadere aandacht besteed aan de ladder voor duurzame verstedelijking in de Omgevingsvisie (zie volgende subparagraaf).
In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking met betrekking tot het plangebied.
Op 9 juli 2014 is de nieuwe Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De provincie kiest er in deze Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De provinciale hoofddoelen zijn vervolgens vertaald in provinciale ambities. Afhankelijk van het accent van de ambitie zijn ze opgenomen onder het deel 'Divers', 'Dynamisch' of 'Mooi' Gelderland. Per ambitie is de aanpak op hoofdlijnen beschreven. De nadere invulling vindt plaats via provinciale uitvoeringsprogramma's en samenwerking met partners. Daarmee is de Omgevingsvisie een 'plan' dat richting geeft en ruimte biedt; geen plan met exacte antwoorden. Ofwel: 'de Omgevingsvisie gaat over het speelveld en de spelregels, niet over de uitkomst van het spel.
In de Omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk te versterken. Met de ontwikkeling binnen het plangebied wordt bijgedragen aan deze ambitie.
In de Omgevingsvisie wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor een goede afweging van keuzes voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.2.3). Specifiek voor Gelderland gelden daarnaast de vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking met betrekking tot het plangebied.
Omgevingsverordening
Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.
In de Omgevingsverordening is bepaald (artikel 2.3.3.1) dat geen nieuwe locaties voor detailhandel mogelijk worden gemaakt die leiden tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur. In de toelichting van een bestemmingsplan moet worden aangegeven hoe een nieuwe detailhandelontwikkeling zich hiertoe verhoudt. Opgemerkt wordt dat de nieuwe locatie niet leidt tot een duurzame ontwrichting van de bestaande detailhandelstructuur. Het betreft immers een hervestiging, geen nieuwvestiging. Er verandert niks aan de bestaande detailhandelstructuur. Bovendien is er geen sprake van een winkel als hoofdfunctie. Het betreft een visonderneming waar diverse functies naast elkaar aanwezig zijn, te weten een bedrijfsmatige functie (vis verwerken), horeca, culturele functie (museum en rondleidingen) en detailhandel.
Voor het overige bevat de Omgevingsverordening voor het plangebied geen relevante voorschriften. Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan in overeenstemming is met de regels uit de Omgevingsverordening.
Op 10 juni 2010 is de Stadsvisie Harderwijk 2031 vastgesteld. De Stadsvisie Harderwijk 2031 is gemaakt om een ontwikkelingsrichting voor de stad te bepalen op het gebied van voorzieningen, werkgelegenheid, woonklimaat en bereikbaarheid. Hierbij moeten strategische keuzes worden gemaakt. De visie is integraal. Dit betekent dat er nadrukkelijk wordt gekeken naar de onderlinge samenhang tussen de ruimtelijke, sociale en economische beleidsvelden. De visie is een uitgangspunt voor de intensieve samenwerking tussen bestuur, bevolking, bedrijfsleven, instellingen, organisaties en andere overheidsinstanties.
Gekozen is voor scenario 2 "Verdiepen". Ontwikkeling is namelijk noodzakelijk om van Harderwijk een aantrekkelijke woon- en werkgemeente te maken.
De Stadsvisie beschrijft de visie op de toekomst aan de hand van vier thema’s:
De ontwikkeling in het plangebied draagt bij aan een duidelijk economisch imago. Het visserijverleden geeft identiteit aan de stad. Door de hervestiging van visondernemers en de mogelijkheid om er een rondleiding te krijgen en om een museum te bezoeken wordt het visserijverleden onder de aandacht van bewoners en bezoekers gebracht.
De structuurvisie Harderwijk 2031 is op 20 december 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze integrale structuurvisie is een uitwerking van de in juni 2010 door de gemeenteraad vastgestelde stadsvisie. In de structuurvisie wordt aangegeven wat in de periode tot 2031 voor de gemeente Harderwijk de belangrijkste thema's zijn waar integraal aan gewerkt gaat worden door de gemeente, het bedrijfsleven, de maatschappelijke organisaties en door inwoners zelf. De visie is een document waar het economische, sociale en ruimtelijke beleid met elkaar in verband is gebracht. Het betreft een visie waarin kaders zijn gesteld met doelstellingen om de in de Stadsvisie verwoorde ambitie te verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn ondergebracht in 4 ontwikkelsporen: Zorgzame stad, Ondernemende stad, Aantrekkelijke stad en Verbindende stad.
De structuurvisie zal fungeren als beoordeling- en sturingsinstrument op alle gemeentelijke beleidsterreinen. Het is daarmee een beleidsdocument dat de gemeente bindt. De gemeente kan daar alleen van afwijken indien daar een goede motivering voor is. Daarnaast wordt richting gegeven aan te verrichten inspanningen en te nemen maatregelen die moeten leiden tot de realisatie en totstandkoming van de in het beleid nagestreefde doelen. De structuurvisie vervangt hiermee het structuurplan Harderwijk 2020 en is daarmee:
In de structuurvisie zijn onder meer de volgende doelstellingen geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkelingen in het plangebied van dit bestemmingsplan "Lorentz I en II - Stephensonstraat":
De beoogde ontwikkeling is weliswaar in de structuurvisie niet expliciet als zodanig genoemd, wel kan deze ontwikkeling aan de hand van het Afwegingskader 2012 worden aangemerkt als 'goed passend binnen het gemeentelijke beleid', onder meer omdat van het project een positieve uitstraling (spin off) voor de omgeving en voor Harderwijk kan worden verwacht.
In 2008 heeft de gemeente de nota Cultuurhistorie vastgesteld. Uitgangspunt in de nota is om de fysieke cultuurhistorie te behouden en te beschermen. Cultuurhistorische waardevolle panden zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijke monumenten. Deze worden sectoraal beschermd door de Monumentenwet 1988 en de monumentenverordening. Bijzonder Cultuurlandschap wordt beschermd bij bestemmingsplan.
In paragraaf 5.2.1 wordt nader op de cultuurhistorische waarden in het plangebied ingegaan.
Op basis van de Monumentenwet 1988 en de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De Beleidskaart Archeologie is tot stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP- rapport 2050 "Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting").
In de beleidskaart Archeologie is aangeven wanneer bij nieuwe planontwikkelingen archeologisch vooronderzoek plaats dient te vinden.
Op grond van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 kan bij bestemmingsplan worden bepaald, dat een aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit (bouwvergunning), of een aanlegactiviteit van werken geen bouwwerken zijnde (aanlegvergunning), een rapport over de archeologische waarden dient te overleggen. Aan de omgevingsvergunning kunnen indien nodig archeologische voorschriften worden verbonden. Op grond van artikel 41a van de Monumentenwet 1988 geldt deze verplichting niet bij projecten met een oppervlakte kleiner dan 100 m². De gemeenteraad kan hiervan een afwijkende oppervlakte (zowel naar boven als naar beneden) vaststellen.
Op de beleidskaart archeologie zijn per waarde- of verwachtingsgebied de vrijstellinggrenzen aangeven. Het beleid is om in bestemmingplannen een dubbelbestemming "Waarde - archeologie" op te nemen met bijhorende bouwregels en aanlegvergunningstelsel met inachtneming van de vrijstellinggrenzen.
In paragraaf 5.2.2 wordt nader op de archeologische verwachting in het plangebied ingegaan.
Naast de eisen uit het bestemmingsplan en de bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen, zijn er ook regels met betrekking tot de uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing. De beoordeling hiervan vindt plaats door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (de welstandscommissie).
In de Welstandsnota gemeente Harderwijk 2013 zijn de criteria opgenomen die worden gehanteerd voor de beoordeling van de uiterlijke verschijningsvorm van bebouwing.
Omdat het plangebied van dit bestemmingsplan zeer zichtbaar is gelegen aan een invalsweg geldt voor dit gebied een zogenaamde zware toets. Hier gelden de zwaarste welstandscriteria uit de Welstandsnota, omdat bebouwing aan invalswegen in belangrijke mate bepalend is voor de beeldkwaliteit van de stad. Harderwijk wordt immers voor een groot deel beleefd vanaf en vanuit deze belangrijkste invalswegen. Daarom richt het beleid zich onder andere op het versterken en verbeteren van de beeldkwaliteit aan invalswegen.
Voor nieuwe ontwikkelingen in het gebied, waarin de criteria uit de welstandsnota niet (voldoende) voorzien, kunnen afzonderlijke beeldkwaliteitplannen worden opgesteld. Voor onderhavig plangebied is dat gebeurd. Dit beeldkwaliteitplan is gelijktijdig door de raad vastgesteld als welstandscriteria die gelden als aanvulling op de welstandsnota. Dit beeldkwaliteitplan is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 1).
De gemeente Harderwijk streeft naar samenhang in het bestaande veelomvattende milieubeleid. Het milieubeleidsplan 2009-2012 maakt inzichtelijk waar Harderwijk voor staat, geeft richting aan het beleid voor de komende periode en vervult een aanjaagfunctie om verbeteringen te realiseren. Vanuit deze gedachte worden twee speerpunten benoemd waarbij rekening is gehouden met de landelijke beleidsontwikkeling: klimaatbeleid en een gebiedsgericht milieubeleid. Het zorgdragen voor een duurzame leefomgeving is het hoofddoel van dit milieubeleid. Onder een duurzame leefomgeving verstaan we het voorzien in onze behoeften, zonder de toekomstige generaties de mogelijkheden voor dezelfde behoeftes te ontnemen. Dit milieubeleidsplan geeft kaders voor beleid en laat de bevolking van Harderwijk en Hierden zien hoe de gemeente zich inzet om de lokale milieuproblemen op te lossen.
Binnen de gemeentegrenzen bestaat een grote diversiteit in gebieden, met elk hun eigen kenmerken en functies. Bij ruimtelijke ontwikkeling streven we naar een optimale leefomgevingskwaliteit. Door gebieden te onderscheiden wordt duidelijk welke milieukwaliteit gewenst is en of een ontwikkeling in het desbetreffende gebied past. Deze gebiedsgerichte benadering biedt ruimte om milieubeleid beter te laten aansluiten bij de dynamiek van ruimtelijke ontwikkelingen.
In het milieubeleidsplan zijn voor verschillende delen van Harderwijk milieugebiedsvisies opgesteld. Door het opstellen van een milieugebiedsvisie komen de specifieke kwaliteiten, knelpunten, de milieubelasting en de milieuambities van het gebied in beeld. Voor het voorliggende plangebied is geen milieugebiedsvisie opgesteld.
Het belang van water als ordenend principe binnen de ruimtelijke planvorming neemt snel toe. Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten hebben in 2001 een startovereenkomst getekend met als doel de watersystemen op orde te krijgen en te houden. De startovereenkomst voorziet in de opstelling van regionale stroomgebiedsvisies, waarin het toekomstige waterbeheer, in relatie tot de ruimtelijke ordening, wordt aangegeven.
Met het Waterbeleid 21e eeuw speelt het Rijk in op toekomstige ontwikkelingen, die hogere eisen stellen aan het waterbeheer. Het gaat hierbij om onder andere de klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelrijzing. Het waterbeleid 21e eeuw heeft twee principes voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd. Dit zijn de tritsen:
De trits 'vasthouden, bergen en afvoeren' houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms in een stroomgebied wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren, wordt het water afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste, wanneer schoonhouden en scheiden niet mogelijk is, komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterschap Vallei en Veluwe is beheerder en bevoegd gezag voor zowel waterkwantiteit als -kwaliteit van de primaire watergangen (voor gemeente Harderwijk ook de watergangen in het stedelijk gebied). Hiervoor geldt het Waterbeheerprogramma. Voor werkzaamheden op, aan of in nabijheid van watergangen en waterkeringen geldt de Keur en heeft het waterschap algemene regels opgesteld.
Waterbeheerprogramma 2016-2021
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen
geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene - en Beleidsregels van Waterschap Vallei en
Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet.
Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Om zijn taak uit te kunnen oefenen, maakt het waterschap gebruik van de Keur en de Legger. De Keur is een door het waterschapsbestuur vastgestelde verordening waar gedoogplichten, geboden en verboden in staan. Deze regels gelden voor toestanden en handelingen op en vlakbij waterkeringen, watergangen en kunstwerken zoals duikers. De Legger bevat de ligging en maatvoering van waterstaatkundige werken en waterpartijen, alsmede de onderhouds- en beschermingszones. In de Legger wijst het waterschap tevens aan wie het onderhoud van een watergang, dijk of constructie moet uitvoeren. Ook wordt bepaald of er controle (schouw) wordt gedaan. De Legger bepaalt samen met de keur welke regels er voor inwoners en gebruikers gelden en wordt daarom door het bestuur van het waterschap gesteld. Het waterschap levert de gemeente deze gegevens aan, teneinde de hoofdwatergangen en waterkeringen, inclusief de onderhouds- en beschermingszone in het bestemmingsplan te regelen en de bouwmogelijkheden, voor zover noodzakelijk, te kunnen regelen.
Algemene regels
Veel handelingen op en nabij de waterstaatswerken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht. Deze handelingen heeft het waterschap in algemene regels opgenomen.
Het Waterplan Harderwijk 2013-2018 is op 8 oktober 2013 vastgesteld en is een gezamenlijk plan van de gemeente Harderwijk en Waterschap Vallei en Veluwe. Met dit plan willen beide partijen, samen met burgers, verenigingen en andere betrokkenen, verder werken aan het verbeteren van het water in Harderwijk. De hoofddoelstelling van het Waterplan Harderwijk is: "In beeld te brengen en uitvoeren van de benodigde maatregelen voor het realiseren en behouden van een veilig, veerkrachtig en ecologisch gezond functionerend watersysteem met het oog op een aantrekkelijke en gezonde leefomgeving".
In dit Waterplan is onder meer een Kansen- en knelpuntenkaart opgenomen. Voor het betreffende plangebied gelden geen specifieke doelstellingen vanuit het waterplan.
Op 3 september 2015 heeft de gemeenteraad het Zuiveringskring Afvalwaterketen Plan 2015-2020 vastgesteld. Hierin zijn de volgende beleidsmatige uitgangspunten gedefinieerd:
Stedelijk Afvalwater:
Hemelwater:
Grondwater:
Grondwaterneutraal bouwen:
Voor de bouw van eventuele ondergrondse ruimten (kelders) moet de grondwaterstand gedurende de uitvoeringsperiode mogelijk worden verlaagd. De constructie van de kelder(s) moet zodanig waterdicht
worden uitgevoerd dat na de bouw in de gebruiksfase geen (permanente) grondwaterstandverlaging nodig is. Tevens betekent dit ook, dat bij nieuwbouw het vloerpeil (bijvoorbeeld ophogen) of de bouwwijze (bijvoorbeeld kruipruimteloos) moet worden afgestemd op de grondwaterstand, zodat er geen permanente drainage nodig is.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. In paragraaf 5.4 zijn de resultaten van de watertoets beschreven.
In het Handboek Harderwijks Groen staat het Harderwijkse groenbeleid voor stad, landschap en bos in samenhang met elkaar beschreven. Dit beleidsplan is in december 2007 door de raad van de gemeente Harderwijk vastgesteld. Hoofddoelstelling van beleid is de hoofdstructuur van stedelijk groen (de Groene Mal) in stand te houden en te versterken. Hier zal niet worden gebouwd en worden ontbrekende schakels hersteld.
Voor bedrijventerrein Lorentz wordt voorgesteld de wegen eenduidig te beplanten met abelen. Deze snelgroeiende bomen vormen een stevig samenbindend groen kader rondom de bedrijven. De bomen staan in een eenvoudige, maar brede grasberm of lage onderbeplanting van één soort. Het parkeren vindt zoveel mogelijk plaats op het erf.
Een deel van de bomen in het plangebied moet worden gekapt om de bouw van het nieuwe gebouw en de aanleg van het parkeerterrein mogelijk te maken. Voor deze bomen geldt een herplantplicht. Elders in het plangebied worden deze bomen (deels) herplant. Doel hiervan is om het groenbeeld te handhaven. Met deze herplantplicht kan voldaan worden aan de hoofddoelstelling van het Handboek Harderwijks Groen om het stedelijk groen in stand te houden. Eventueel kan de bestaande bomenrij aan de Lorentzstraat ter hoogte van het plangebied verlengd worden conform het voorstel voor bedrijventerrein Lorentz in het handboek.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Harderwijk is opgenomen in het Verkeersstructuurplan (VSP). Het VSP is in december 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Harderwijk en het plan bestaat uit een deel Mobiliteitsvisie (met een doorkijk naar 2030) en een deel Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (met een doorkijk tot 2015).
Het VSP geeft aan dat de komende jaren prioriteit wordt gegeven aan het aanpakken van verkeersonveiligheid in algemene zin en verkeersonveilige locaties in het bijzonder en daarnaast het stimuleren van het fietsverkeer in de gemeente Harderwijk.
Op 23 mei 2013 is door de gemeenteraad een Parkeernormennota vastgesteld. Deze Parkeernormennota is een uitwerking van de vastgestelde visie op parkeren in Harderwijk (GVVP). De
Parkeernormennota dient tevens als uitbreiding/toevoeging aan de parkeerfondsregeling.
Omdat er geen wettelijke, door de rijksoverheid vastgestelde en voorgeschreven parkeernormen bestaan, heeft de gemeente Harderwijk besloten om de parkeernormen in één document vast te stellen met normen die specifiek toepasbaar zijn voor de situaties binnen de gemeente Harderwijk.
Deze parkeernormen worden gebruikt bij het berekenen van de parkeerbehoefte bij voorzieningen als woningen, scholen, winkels, kantoren en bedrijven. Het vaststellen van deze parkeernormen is onder meer voor burgers, projectontwikkelaars en de gemeente Harderwijk zelf van belang. Door het vaststellen is het namelijk voor iedere belanghebbende duidelijk en inzichtelijk welke parkeernormen voor een bepaalde functie gehanteerd worden. Hierdoor ontstaat eenduidigheid in het parkeernormenbeleid.
In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op verkeer en parkeren.
Op 13 september 2012 heeft de gemeenteraad de Detailhandelsvisie Harderwijk 2020 vastgesteld. In de Detailhandelsvisie worden de kaders geschetst voor de toekomstige ontwikkeling van de detailhandel in Harderwijk. Deze visie geeft antwoord op de volgende hoofdvraag: "Wat is de meest optimale, evenwichtige en toekomstbestendige detailhandelsstructuur in de gemeente Harderwijk gegeven de grote ambities als regionaal centrum? Wat is de omvang en functie van de verschillende winkelgebieden in die structuur? En welke acties en (beleids)maatregelen zijn nodig of gewenst, zowel generiek als voor de onderscheiden winkelgebieden, om de gewenste structuur te bereiken?"
In de visie wordt specifiek aandacht geschonken aan enkele actuele lokale vraagstukken, waaronder de rol van detailhandel op bedrijventerreinen. Strikt genomen is het plangebied geen onderdeel van bedrijventerrein Lorentz. Het ligt in het plangebied van het vigerende bestemmingsplan N302. Toch wordt het plangebied in samenhang met bedrijventerrein Lorentz beschouwd.
In principe is de vestiging van visondernemers op bedrijventerrein Lorentz niet toegestaan. Alleen detailhandel in explosie- en brandgevaarlijke stoffen en winkelformules die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstraling (zoals auto's, boten, caravans, tuincentra, bouwmarkten grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, evenals woninginrichting waaronder meubels) zijn volgens de visie toegestaan op bedrijventerreinen. Ook detailhandel als ondergeschikte functie bij een productie-, ambachts- of groothandelsbedrijf is toegestaan. Solitaire, op bedrijventerreinen gevestigde detailhandel moet zo veel als mogelijk aan banden gelegd worden. In het plangebied wordt geen solitaire detailhandel mogelijk gemaakt, maar het kan ook niet als ondergeschikt beschouwd worden. Het past daarmee niet binnen de Detailhandelsvisie.
Op het punt van detailhandel wordt daarom afgeweken van de Detailhandelsvisie. Hiervoor worden de volgende overwegingen gehanteerd:
Conclusie
Met de vaststelling van dit bestemmingsplan wordt op het punt van detailhandel op bedrijventerreinen afgeweken van de Detailhandelsvisie. Hiermee is de hervestiging van visondernemers op deze locatie aan de zuidzijde van bedrijventerrein Lorentz mogelijk.
In dit hoofdstuk wordt het plan beschreven. Er wordt in paragraaf 4.2 ingegaan op de inrichting van het perceel, bebouwing/beeldkwaliteit, functies en ontsluiting. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het perceel bestaat uit een gebouw met een markante schoorsteen en één of meerdere terrassen. De bebouwing is gesitueerd op het noordelijke/noordwestelijke deel van het plangebied. Het overige deel van het perceel is ten behoeve van parkeren. Langs de Stephensonstraat is plaats voor twee bussen. In onderstaande afbeelding is een schets opgenomen van de wijze waarop het perceel mogelijk kan worden ingericht.
Schets mogelijke inrichting van het perceel
Het gebouw heeft een bouwhoogte van maximaal 12 m. In de planregels is de mogelijkheid opgenomen om een schoorsteen te bouwen van 22 m hoog. Hiermee vormt het een belangrijk element van het gebouw. De schoorsteen kan hierdoor een marker voor de omgeving zijn. Daarnaast fungeert de schoorsteen in technische zin voor het afvoeren van rookgassen en het beperken van geluidhinder.
Voor het gebouw is een beeldkwaliteitplan opgesteld. Deze is opgenomen in bijlage 1. In onderstaande afbeelding is een schets weergegeven van een mogelijk ontwerp van het gebouw.
Schets mogelijk ontwerp van het gebouw
Het gebouw kan globaal voor de ene helft gebruikt worden voor visverwerking en palingroken en voor de andere helft voor horecagelegenheid en winkel. Het gebouw heeft ook culturele en recreatieve doeleinden. Er is een museum van ruim 100 m2 voorzien met als thema de geschiedenis van de visserij en het palingroken. Het museum is vrij toegankelijk. Ook bestaat de mogelijkheid om een rondleiding door het gebouw te krijgen.
In onderstaande twee afbeeldingen is een plattegrond van het voorlopig ontwerp opgenomen.
Plattegrond begane grond
Plattegrond 1e verdieping
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Stephensonstraat. Er is ter hoogte van het gebouw een in-/uitrit gepland ten behoeve van eigen personeel en laden/lossen. Er is een aparte in-/uitrit gepland voor het parkeerterrein voor bezoekers.
Ter verantwoording van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient in die plannen stil te worden gestaan bij de drie treden waaruit de ladder voor duurzame verstedelijking bestaat (zie paragraaf 3.2.3). Hieronder wordt elke trede behandeld.
De eerste trede behelst een beschrijving dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Deze trede is in beperkte mate van toepassing, omdat het niet zozeer om uitbreidingsruimte gaat, maar voornamelijk om hervestiging/verplaatsing van bestaande bedrijvigheid. De vrijgekomen locatie wordt niet opnieuw ingevuld door bedrijvigheid. Het bebouwingsoppervlak neemt in de nieuwe situatie af met circa 20%. Het kavelopppervlak neemt met circa 20% toe vanwege de toegenomen benodigde parkeerruimte. Ondanks de beperkte relevantie wordt ingegaan op de actuele regionale behoefte. Aanleiding voor de verplaatsing is de komst van Waterfront. Op de nieuwe locatie komt een andere mix van functies ten opzichte van de huidige situatie (de functies detailhandel en horeca nemen enkele tientallen m2 toe, terwijl de visverwerkingsruimte fors afneemt). Aan deze andere mix van functies is een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Op de nieuwe locatie komt een totaalconcept (visverwerking, visrokerij, horeca, detailhandel en museum) die de totaalbeleving vergroot waardoor de aantrekkelijkheid van een bezoek aan de visonderneming toeneemt. Vanwege toename van horecafaciliteiten worden bezoekers uitgenodigd om langer te blijven, het uiterlijk van het gebouw verbetert en er is meer te beleven (museum en aparte presentatieruimte voor gezelschappen). Een bezoek aan de visonderneming wordt aantrekkelijker. Niet alleen de inwoners van de gemeente zelf, maar ook consumenten uit de directe en verdere omgeving worden hiermee beter bediend.
De ontwikkeling zorgt in de regio niet voor leegstand of onaanvaardbare situaties vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Op de huidige locatie is immers al sprake van detailhandel en horeca en de toename van deze functies op de toekomstige locatie is beperkt (enkele tientallen m2). Daarnaast is deze ontwikkeling uniek in de regio (en zelfs in het hele land). Bestaand aanbod van deze mix van functies is er niet en dergelijke ontwikkeling is ook niet voorzien. Door dit unieke karakter werkt het op regionaal niveau niet ontwrichtend op bestaande detailhandel en horeca.
De tweede trede betreft een beschrijving in hoeverre in die actuele regionale behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Onderhavige ontwikkeling wordt in zijn geheel voorzien in bestaand stedelijk gebied. Het bestaande stedelijk gebied wordt gedefinieerd als 'het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur' (bron: Ministerie Infrastructuur en Milieu). De nieuwe locatie betreft een gebied met stedelijk groen tussen bedrijventerrein Lorentz I en de N302 in. Het betreft in feite een inbreidingslocatie. De locatie is zeer goed ontsloten via de N302. Het betrekken van een leegstaand pand was niet aan de orde. De volgende overwegingen speelden hierbij een rol:
1) de vrije kavels op uitgeefbare bedrijventerreinen, hoewel kwantitatief (in m2) voldoende, zijn kwalitatief niet geschikt voor de betreffende functies. De bedrijventerreinen zijn slechts geschikt voor reguliere bedrijvigheid tot en met milieucategorie 4 (en beperkt ook 5). De ontwikkeling betreft hervestiging van een totaalconcept (visverwerking, visrokerij, horeca, detailhandel en museum) dat niet op de beschikbare locaties past en/of gewenst is vooral vanwege de consumentgerichte activiteiten en de te verwachten consumententoestroom (lopend, met fiets of auto);
2) bestaande ruimte in (vrijstaand) vastgoed biedt geen mogelijkheid tot vestiging van de betreffende functie, niet alleen vanwege het feit dat geen enkel pand (fundainbusiness.nl) de juiste afmetingen kent, maar ook vanwege bestaande functionaliteit, toegankelijkheid, bereikbaarheid en veiligheid van de desbetreffende functie;
3) er is op dit moment geen vastgoed waarvoor herontwikkeling of transformatieplannen ontwikkeld zijn die de gewenste ontwikkeling van desbetreffende functies mogelijk maken. Daar komt bij dat op dit moment de leegstand in de diverse vastgoedsegmenten (winkels/ kantoren/ bedrijfspanden) niet boven het frictieniveau uitkomt (5% van de totale voorraad) en dus niet noodzakelijkerwijs in aanmerking komt voor een functieverandering/ transformatie, omdat de leegstand nodig is om voor een goede verhuisdynamiek voor bedrijfsgroei en -krimp te zorgen.
De derde trede komt niet aan de orde. Deze trede heeft alleen betrekking op gevallen waarin de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden.
Specifiek voor Gelderland gelden daarnaast de vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied (zie paragraaf 3.2.4):
Deze vragen kunnen als volgt beantwoord worden. De ontwikkeling past bij de doelen in Gelderland. In de provinciale Omgevingsvisie is opgenomen dat het een provinciale ambitie is om de regionale centrumfunctie van Harderwijk te versterken. Met de ontwikkeling wordt bijgedragen aan deze ambitie. Een bezoek aan een visondernemer kan worden beschouwd als een aanvulling op een bezoek aan het centrum van Harderwijk. Visondernemers trekken bijvoorbeeld bezoekers van evenementen en toeristische trekkers in het centrum. Ook draagt het museum in het plangebied zelf bij aan het cultureel aanbod dat de Harderwijker identiteit ondersteunt. Daarmee versterkt het de centrumfunctie van Harderwijk en wordt er extra kwaliteit toegevoegd.
Er kan geconcludeerd worden dat voldaan wordt aan de (Gelderse) ladder voor duurzame verstedelijking.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse. Aan de orde komen achtereenvolgens:
Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.
Op basis van het Bro moet de gemeente bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische monumenten. Het gemeentelijk archeologisch beleid is verwoord in het in april 2011 vastgestelde archeologiebeleid 2011-1015. Hieraan is de beleidskaart archeologie gekoppeld. De beleidskaart archeologie is stand gekomen door onderzoek van archeologisch adviesbureau RAAP (RAAP-rapport 2050, “Een actualisatie en herziening van de archeologische verwachting en beleidskaart”).
Het plangebied valt in de Beleidskaart Archeologie binnen een lage archeologische verwachtingszone. Conform het archeologiebeleid wordt er bij een lage archeologische verwachtingszone, alleen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd bij plangebieden groter dan 5000 m². Het betreffende plangebied is kleiner dan 5000 m2 en daarom is er geen archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Ook wordt er daarom geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' met bijbehorende bouwregels en omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunningstelsel) in het bestemmingsplan opgenomen.
In het plangebied zijn geen andere cultuurhistorische waarden aanwezig, zoals historische gebouwen of cultuurlandschap.
Er kan geconcludeerd worden dat cultuurhistorie en archeologie geen belemmering vormen voor de ontwikkeling in het plangebied.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. In dit kader is een ecologisch onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2). De conclusies luiden als volgt.
Gebiedsbescherming
Er vinden geen werkzaamheden plaats in of met negatieve effecten op Natura 2000-gebieden, beschermde Natuurmonumenten, Ecologische Hoofdstructuur of natuur buiten de EHS. Het nemen van vervolgstappen is dan ook niet aan de orde vanuit het oogpunt van gebiedsbescherming.
Soortenbescherming
De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.
Tijdens het veldonderzoek zijn in het plangebied geen beschermde en bedreigde planten- of diersoorten aangetroffen en deze worden op basis van het veldonderzoek en terreinkenmerken ook niet verwacht. Alleen enkele algemeen voorkomende, laag beschermde soorten zijn aangetroffen.
Het plangebied ligt op korte afstand van beschermd Natura 2000-gebied, waardoor effect van Stikstofdepositie niet op voorhand is uit te sluiten. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 moet beoordeeld worden of effect van Stikstofdepositie belemmeringen meebrengt voor vaststelling van het bestemmingsplan. Stikstofdepositie wordt veroorzaakt door emissies uit veehouderijen, verbranding van (fossiele) brandstoffen (verkeer, stookinstallaties) en gedurende diverse productieprocessen. Stikstof heeft een vermestend en verzurend effect waarvoor diverse vooral beschermde planten en vegetaties gevoelig zijn.
Sinds 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Dit programma heeft tot doel de effecten van stikstofdepositie op beschermde waarden weg te nemen en ruimte voor ontwikkeling te creëren door:
Middels het rekenprogramma AERIUS kan de te verwachten emissie van stikstof (N) van een project berekend worden. Daarmee kan bepaald worden of er (voldoende) ontwikkelruimte in het betreffende Natura 2000-gebied beschikbaar is. Voor (bestemmings)plannen geldt echter geen vergunning- of meldingsplicht. Wel dient voor vaststelling van het plan het effect van het plan op beschermde natuur in beeld te zijn gebracht.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan is een stikstofberekening uitgevoerd, zie bijlage 3. Hieruit blijkt dat een toename van 0,65 mol N/ha/jaar is te verwachten. Dat betekent dat voor berekende toenames van stikstofdepositie als gevolg van activiteiten of projecten een vergunning moet worden aangevraagd. In het kader van het bestemmingsplan hoeft geen vergunning aangevraagd te worden, maar in het kader van de omgevingsvergunning wel. In de rapportage van de stikstofberekening (bijlage 3) staat dat er voldoende ontwikkelruimte beschikbaar is en dat bij beoordeling van een vergunningaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is vastgesteld dat significante verslechtering voor habitattypen binnen Natura 2000-gebied Veluwe uitgesloten kan worden.
De Natuurbeschermingswet staat uitvoering en dus vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Er kan geconcludeerd worden dat er vanuit ecologisch oogpunt geen belemmering bestaat voor de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.
Op basis van beleid dat voortkomt uit de nota Waterbeleid 21e eeuw is een watertoets verplicht gesteld bij de ruimtelijke planvorming. Deze watertoets is een (proces)instrument om ruimtelijke plannen en besluiten te toetsen, op de mate waarin rekening is gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als:
De watertoets is niet alleen een toets, maar is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van ruimtelijke plannen en besluiten. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat op een of andere wijze effect kan hebben op het watersysteem (oppervlaktewater, grondwater, waterkeringen) is verantwoordelijk voor het opnemen van een waterparagraaf in het betreffende plan. In de waterparagraaf dient de initiatiefnemer het wateradvies van de waterbeheerder(s) op te nemen, de afwijkingen hiervan te motiveren (afwegen) en eventuele compenserende of mitigerende maatregelen voor te stellen.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid zoals omschreven in paragraaf 3.6 de volgende uitgangspunten:
Hemelwater
Een belangrijk principe is dat zoveel mogelijk van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij ontwikkelingen van enige omvang betekent dit in de praktijk een ruimtelijke claim voor hemelwater infiltratiesystemen van ordegrootte 10% van een eventueel te ontwikkelen plangebied. Indien beschikbaar oppervlak krap is, zijn er ook andere (ondergrondse) oplossingen mogelijk met een kleiner benodigd oppervlak. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Uit de boorgatbeschrijvingen bij het bodemonderzoek (zie bijlage 4) blijkt dat de bodem (ook tot enige diepte) bestaat uit zeer fijn en sterk humeus zand. Dit type zand is vanwege de slechte doorlatendheid en de neiging tot het vasthouden van vocht in de praktijk niet geschikt voor hemelwaterinfiltratie. Bij het toepassen van hemelwater infiltratiesystemen wordt daarom aanbevolen de doorlatendheid van de bodem (k-waarde) te laten bepalen middels infiltratieproeven in het veld en bodemverbetering toe te passen indien deze waarde te laag is.
Grondwater
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) of representatieve hoogste grondwaterstand (RHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG/RHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Oppervlaktewater
Het waterschap is verantwoordelijk voor het peilbeheer in regionaal oppervlaktewater. Daarbij heeft het waterschap de taak om het oppervlaktewatersysteem zo in te richten dat er geen inundatie plaatsvindt tot 1 maal per 100 jaar in stedelijk en 1 maal per 10 jaar in landelijk gebied.
De bermsloot langs de N302 is in de huidige situatie een C-watergang, waarvoor gemeente als grondeigenaar verantwoordelijk is voor het onderhoud. Het is niet uitgesloten dat deze bermsloot op termijn de status van een primaire watergang krijgt. Om die reden is het van belang dat tussen de insteek van deze watergang en de private perceelgrens een obstakelvrije zone van minimaal 3 meter breed behouden blijft.
Het voorliggende bestemmingsplan is op 24 november 2015 besproken in het reguliere overleg met het waterschap. In dat overleg is vastgesteld dat het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang is. Het plan zal nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Omdat er geen essentiële waterbelangen worden geraakt heeft het waterschap een positief wateradvies gegeven.
In dit hoofdstuk komen de relevante milieu- en omgevingsaspecten aan bod. Het betreffen hier de randvoorwaarden en beperkingen die voortkomen uit het beleid en wetgeving op het gebied van: geluid (Wet geluidhinder), luchtkwaliteit (Wet luchtkwaliteit), bodemkwaliteit (Wet bodembescherming), externe veiligheid (BRZO, REVI, Bevi, Wet milieubeheer), bedrijvigheid (Wet milieubeheer en VNG uitgaven Bedrijven en milieuzonering) en klimaat/energie.
Geluid als gevolg van wegverkeer
De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden er zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen.
Wanneer een nieuw (of gewijzigd) bestemmingsplan het mogelijk maakt geluidgevoelige bebouwing in de geluidzone van een industrieterrein of (spoor)weg te realiseren is een akoestisch onderzoek noodzakelijk naar de geluidbelasting van een spoor(weg) op de geluidsgevoelige bebouwing.
Dit bestemmingsplan maakt het niet mogelijk om geluidgevoelige bestemmingen op te richten. Wel kan door dit bestemmingsplan een bedrijf worden gerealiseerd. Een bedrijf is op grond van de Wet geluidhinder geen geluidgevoelige bestemming. Wegverkeerslawaai vormt dan ook geen belemmering om op deze locatie het bedrijf te vestigen.
Conclusie
Het plan vormt geen belemmeringen ten aanzien van wegverkeerslawaai.
Industrielawaai
Geluid als gevolg van de eigen bedrijfsvoering wordt in paragraaf 5.5.6.3 behandeld.
Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet Milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.
In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De achtergrondconcentraties van deze twee stoffen liggen het dichtst bij de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer, behorende bij titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Overschrijdingen van de grenswaarden van de andere genoemde stoffen komen in Nederland nagenoeg niet voor.
Luchtkwaliteitseisen vormen onder de 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt (NIBM) aan de concentratie van een stof in de buitenlucht.
Door de activiteiten op de locatie ontstaat er een verkeersaantrekkende werking. Met name ten behoeve van de winkel, de horecagelegenheid en het museum ontstaan er verkeersbewegingen. Een ruwe inschatting van het aantal bezoekers is 100.000 bezoekers per jaar. Omgerekend zijn dit bij benadering 275 bezoekers per dag.
In de rekentool is uitgegaan van een worst Case scenario, namelijk dat elke bezoeker twee vervoersbewegingen veroorzaakt. Daarnaast is aangenomen dat het aandeel van het vrachtverkeer 2% bedraagt (inclusief eventuele bussen). Verder is in de berekening ervan uitgegaan dat de toename van het aantal bezoekers nieuw is. In werkelijkheid bezoekt een groot deel nu ook de bestaande visondernemers aan de Burgemeester de Meesterstraat.
Figuur: NIBM tool.
Uit de rekentool komt naar voren dat de bijdrage van het plan op de luchtkwaliteit, ruim onder de grens licht. De conclusie is dan ook dat het plan voor een visondernemer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.
Conclusie
Het plan vormt geen belemmeringen ten aanzien van luchtkwaliteitseisen.
In de Bouwverordening van de gemeente wordt bepaald dat op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, niet mag worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
De onderhavige locatie aan de Stephensonstraat is op dit moment in gebruik als groenstrook. Dat wordt gewijzigd in de nieuwe bestemming voor een vishandel. Er is tevens geen eerder bodemonderzoek van deze locatie bekend. Om aan te tonen dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie geschikt is voor het beoogde doel, is door een erkend adviesbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform NEN 5740 (Certicon Kwaliteitskeuringen, projectnummer P2015-0966, rapportdatum 22 juli 2015). Het onderzoeksrapport is integraal opgenomen als bijlage 4.
Tijdens de uitvoering van het veldwerk zijn plaatselijk puinresten in de bovengrond waargenomen. Hiervan is een apart grondmonster geanalyseerd. Verder zijn zintuiglijk geen verontreinigingen in de bodem aangetroffen en zijn er ook geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op de aanwezigheid van asbest.
Uit de chemische analyses van de genomen bodemmonsters blijken alleen lichte verhogingen aan PCB's in het puinhoudende bovengrondmonster aanwezig te zijn en lichte verhogingen aan de parameters barium en naftaleen in het grondwatermonster. Alle overige gemeten parameters in de grondmengmonsters en het grondwatermonster zijn niet verhoogd aangetoond. De geconstateerde lichte verhogingen geven geen aanleiding voor verder bodemonderzoek.
Conclusie
Op basis van het uitgevoerde verkennende bodemonderzoek zijn er voor de bodem op de onderhavige locatie aan de Stephensonstraat geen milieuhygiënische bezwaren voor de vestiging van een vishandel.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2014 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is de toepassing van verschillende restrictieniveaus voor het al dan niet toestaan van risicovolle bedrijven op bedrijventerreinen. Elk bedrijventerrein is gekoppeld aan een restrictieniveau. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen worden dus niet per definitie uitgesloten, maar dit is wel als restrictieniveau opgenomen. Het oprichten van nieuwe risicovolle bedrijven buiten bedrijventerreinen wordt tevens niet per definitie uitgesloten, al moet wel rekening worden gehouden met een optimale ruimtelijke ordening en veiligheid.
Het Projectbureau externe veiligheid van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel heeft beoordeeld welke externe veiligheidsconsequenties voortvloeien uit de ontwikkeling van de planlocatie. In de bijlage van deze Toelichting op het bestemmingsplan is een uitgebreide beoordeling van de nabij het plangebied gelegen risicobronnen opgenomen (zie bijlage 5).
Onderzoeksresultaten
Onderstaande figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen binnen en nabij het plangebied.
Overzicht risicobronnen omgeving planlocatie
Stationaire risicobronnen
Plaatsgebonden risico stationaire risicobronnen
Nabij de planlocatie zijn twee stationaire risicobronnen gelegen te weten vuurwerkopslag Dubois en LPG-tankstation Gulf Ampèrestraat. Uit de beoordelingsresultaten valt af te leiden dat beide stationaire risicobronnen geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormen.
Groepsrisico
De planontwikkeling is gelegen buiten het invloedsgebied groepsrisico van het LPG-tankstation. Hierdoor zijn er ten aanzien van het groepsrisico geen belemmeringen voor de planontwikkeling als gevolg van het LPG-tankstation. Echter gezien de korte afstand tot de grens van het invloedsgebied en het aantal personen dat toeneemt als gevolg van de planontwikkeling is het plan wel voorgelegd aan de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG) ten aanzien van de aspecten rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het advies van de VNOG is opgenomen in bijlage 5.
Mobiele risicobronnen
Plaatsgebonden risico mobiele risicobronnen
Nabij de planlocatie zijn twee mobiele risicobronnen gelegen te weten de doorgaande spoorlijn Zwolle-Amersfoort en provinciale weg N302. Uit de beoordelingsresultaten dan wel de berekeningen valt af te leiden dat de spoorlijn Zwolle-Amersfoort, alsmede de provinciale weg N302 geen belemmering ten aanzien van de planontwikkeling vormen.
Groepsrisico
Het groepsrisico ten gevolge van deze mobiele risicobronnen nabij het plangebied overschrijdt nergens de oriëntatiewaarde. Met de komst van de nieuwe ontwikkeling zal het groepsrisico beperkt toenemen (0,03%).
Verantwoording Groepsrisico
Gezien de ligging binnen het invloedsgebied is gekeken naar:
Maatgevende scenario's
De maatgevende scenario´s voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van brandbare gassen en toxische vloeistoffen/gassen ligt is een wolkbrandexplosie en een toxische wolk. Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Noodzaak deze locatie, ruimtelijke veiligheidsmaatregelen en bronmaatregelen
De gemeente Harderwijk heeft alternatieve locaties voor de hervestiging van een visondernemer onderzocht, maar de locatie in onderhavig bestemmingsplan was vanuit ruimtelijk oogpunt de meest optimale. De VNOG adviseert om met de terreinindeling er rekening mee te houden dat er voor ambulances een (separate) afvoerroute beschikbaar is en dat er geen obstakels zijn die de bereikbaarheid voor ambulances belemmeren.
Noodzaak en mogelijkheden te treffen objectgerelateerde veiligheidsmaatregelen
De VNOG adviseert om het glasoppervlak aan de gebouwen aan de zijde van de N302 en het LPG-tankstation te beperken. Hierdoor het risico op ruitbreuk bij een explosiescenario verkleind. Verder adviseert de VNOG om gevels van gebouwen te voorzien van brandwerende bekleding.
De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp
Doorgaand spoor
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid ten aanzien van het spoor worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Provinciale weg N302
Zoals hierboven al aangegeven, wordt geadviseerd om het glasoppervlak aan de gebouwen aan de zijde van de N302 te beperken en gevels van gebouwen te voorzien van brandwerende bekleding.
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Doorgaand spoor
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af.
Provinciale weg N302
De VNOG adviseert om vluchtwegen vanaf de N302 te projecteren. Hierdoor wordt een veilige vluchtweg gecreëerd voor personen.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
De VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' geeft richtafstanden voor de ruimtelijke ordening van bedrijfsfuncties ten aanzien van de thema's geur, stof, geluid (bedrijven) en gevaar.
Daar waar het gaat om de verplaatsing van een bedrijf naar de nieuwe locatie, gaat het erom of het bedrijf past binnen de nieuwe omgeving. De hamvraag daarbij is of er ten aanzien van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar vanuit het bedrijf invloed is op gevoelige objecten rondom het bedrijf. Andersom zal dit niet spelen. Het bedrijf is zelf geen gevoelig object voor andere bedrijven en komt op de rand van bedrijventerrein Lorentz te liggen.
De omgeving van de nieuwe locatie wordt ten noorden en oosten gekenmerkt door het bedrijventerrein Lorentz. Ten zuiden en westen bestaat de omgeving vooral uit de doorgaande provinciale weg N302. Ten zuiden van de locatie, aan de overkant van de N302, bevindt zich evenementenhal Harders Plaza. De eerste woningen worden gevonden aan de Lovinkstraat/Flevoweg, eveneens aan de overkant van de N302, bekeken vanuit de nieuwe locatie.
Op grond van de uitgave Bedrijven en milieuzonering moeten voor een palingrokerij en vishandel de volgende afstanden in acht worden genomen:
SBI-code 102-3 Visverwerkingsbedrijven met roken
Geur | Stof | Geluid | Gevaar |
300 meter | 0 meter | 50 meter | 0 meter |
Voor geluid wordt gezien de ligging nabij het bedrijventerrein Lorentz een beoordeling gemaakt, die gericht is op de specifieke situatie en niet op grond van de VNG-uitgave. Lorentz is namelijk een geluidgezoneerd bedrijventerrein.
Op 28 oktober 2014 heeft de ODNV geadviseerd over de geluidaspecten ten aanzien van de verplaatsing van visondernemers uit Waterfront fase 3 (memo van 28 okt 2014. Z-14-03471). Er is een akoestische prognose gemaakt. Er zijn twee scenario's vergeleken waarna er advies is uitgebracht. Samengevat is het volgende geadviseerd:
De volgende twee scenario's zijn vergeleken:
Uit de vergelijking blijkt dat het buiten de zone houden van het terrein veel meer geluid vanwege een visondernemer mogelijk maakt dan wanneer het terrein aan het gezoneerde industrieterrein wordt toegevoegd.
Voorgesteld wordt dan ook het gezoneerde industrieterrein Lorentz uit te breiden met het plangebied (stuk tussen N302 en de Stephensonstraat). De standaardkavelmaat van 60 dB(A)/m2 volstaat om de vestiging van een visondernemer op dit perceel mogelijk te maken.
Het toevoegen van het plangebied aan het industrieterrein Lorentz geeft een kleine toename van de geluidbelasting (in de afronding), maar leidt niet tot extra overschrijdingen.
Het plangebied ligt relatief dicht in de buurt van bestaande woningen en in de buurt van het toekomstige Waterfront. Om die reden wordt geadviseerd zeker te stellen dat grote stationaire geluidbronnen zoals koelmachines en condensors op de begane grond worden geplaatst en een geluidafscherming krijgen. Op deze wijze wordt zeker gesteld dat de verhoogde N302 een grote geluidafscherming geeft richting geluidgevoelige bestemmingen, waardoor de geluidinvloed op woningen minimaal wordt.
Om het plangebied onder de werkingssfeer van het bestemmingsplan "Toedeling geluidruimte bedrijventerrein Lorentz" te brengen is een bestemmingsplanprocedure noodzakelijk om het gezoneerde industrieterrein te vergroten.
Fasering
Logischerwijs is het aanpassen van de zone, voor dit relatief lichte bedrijf, een procedurestap die het best gelijktijdig met de gehele herziening van het bestemmingsplan Lorentz geregeld kan worden. Om tot die tijd de papieren geluidruimte van het bedrijf te beperken wordt ervoor gekozen om tot de herziening, de geluidruimte te beperken door middel van maatwerkvoorschriften.
Op deze wijze wordt voorkomen dat er nadelige effecten op nieuwbouw kunnen ontstaan.
Voor geur is de richtafstand op grond van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 300 meter. Binnen 300 meter liggen, ten zuiden van de planlocatie, geurgevoelige objecten. Bestaande objecten zijn de woningen ten zuiden van de locatie, aan de Flevoweg en de Lovinkstraat. Ook de nieuwe planlocatie Waterfront ligt deels binnen deze straal van 300 meter. Deze conclusie maakt dat de verplaatsing en bestemmingswijziging van de planlocatie voor de visrokerij niet op voorhand doorgang kan vinden. Er kan echter wel gemotiveerd worden afgeweken van de richtafstand voor geur.
Huidige afstand versus nieuwe afstand tov gevoelige objecten
Gemotiveerd afwijken van de richtafstand wordt in de eerste plaats ingegeven door het feit dat de visondernemers op hun huidige locaties aan de Burgemeester de Meesterstraat ten aanzien van geur veel ongunstiger zitten. Op de huidige locaties liggen geurgevoelige objecten op veel kortere afstand (40 meter), omdat aan de overzijde van de straat al de eerste woningen aanwezig zijn. Verhuizen naar de nieuwe planlocatie betekent dat het bedrijf op veel grotere afstand van woningen komt te zitten (minimaal 150 meter).
Eisen Activiteitenbesluit
De palingrokerij en vishandel is onder andere een horecabedrijf, een bedrijf waar voedingsmiddelen voor de directe consumptie worden aangeboden. Daarnaast wordt paling gerookt en worden er bewerkingen aan vis uitgevoerd ten behoeve van de verkoop. Het bedrijf valt op grond van het Besluit omgevingsrecht onder categorie 18 van bijlage I onderdeel C van dat besluit. Categorie 18 betreft inrichtingen als hotels, restaurants, pensions, cafés, cafetaria's, snackbars en discotheken, alsmede aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding logies worden verstrekt, dranken worden geschonken of spijzen voor de directe consumptie worden bereid of verstrekt. Bedrijven onder deze categorie zijn niet vergunningplicht, maar vallen geheel onder het Activiteitenbesluit.
Het Activiteitenbesluit stelt in de bijbehorende regeling (Artikel 3.103) als eis aan geurreductie het volgende:
Ten behoeve van het voorkomen, dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder als bedoeld in artikel 3.132 van het besluit worden afgezogen dampen en gassen van het bedrijfsmatig bereiden van voedingsmiddelen als bedoeld in artikel 3.130, onder b, c en d, van het besluit die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:
Deze eis is op grond van het Activiteitenbesluit voldoende, ook als het bedrijf op kortere afstand van geurgevoelige objecten ligt. Door te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit worden geurgevoelige objecten in het “vergunningenspoor” van voldoende bescherming voorzien en kan worden afgeweken van de richtafstand van 300 meter die wordt voorgesteld door de uitgave Bedrijven en milieuzonering.
Op grond van de richtafstanden uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering kan niet op voorhand toestemming worden verleend omdat de richtafstand van 300 meter voor geur niet wordt gehaald. Er kan echter goed gemotiveerd worden waarom van deze richtafstand kan worden afgeweken. Met de nieuwe planlocatie komt een visondernemer op fors grotere afstand van geurgevoelige objecten te liggen (ten minste 150 meter, nu 40 meter). Bovendien regelt het Activiteitenbesluit, waaronder dit bedrijf valt, de bescherming van gevoelige objecten in technische zin. Omdat het Activiteitenbesluit daarin voldoende waarborg biedt, bestaat er tegen de verplaatsing van het bedrijf naar de nieuwe locatie vanuit het oogpunt van de thema's geur, stof, geluid en gevaar (bedrijven) geen bezwaar. Voorwaarde is hierbij wel dat het perceel in de toekomst aan het gezoneerde industrieterrein wordt toegevoegd. Tot die tijd is het noodzakelijk om het geluid, via maatwerkvoorschriften, te reguleren.
Om de klimaatverandering tegen te gaan heeft het Rijk ingezet op een energiebesparing van 2% per jaar. Daarnaast moet 20% van de gebruikte energie in 2020 duurzaam zijn en zal de uitstoot van broeikasgassen gereduceerd moeten zijn met 30% (ten opzichte van 1990). Om dit structureel te bereiken zetten gemeenten, provincies en Rijk zich in op verschillende vlakken.
De gemeente Harderwijk heeft zich aan deze doelstellingen gecommitteerd en heeft in het milieubeleidsplan beleidsdoelen opgenomen om de leefomgeving klimaatbestendig te maken.
Er is in juni 2015 een KLIC-melding gedaan (KLIC = Kabels en Leidingen Informatie Centrum). Middels een KLIC-melding worden de aard en locatie van ondergrondse kabels en leidingen inzichtelijk gemaakt. Planologisch relevante kabels en leidingen dienen beschermd te worden en worden in het algemeen op de verbeelding (bestemmingsplankaart) en in de planregels opgenomen.
Volgens de KLIC-melding bevinden er zich geen ondergrondse kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. In het plangebied bevinden zich wel kabels en leidingen die planologisch niet relevant zijn, zoals datatransportleidingen. Hiervoor geldt dat een graafmelding bij KLIC gedaan moet worden, zodra er gegraven wordt. Dan wordt er door de betreffende leidingbeheerders nadere informatie verschaft teneinde graafschade te voorkomen. Voor zover deze leidingen een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling worden deze in overleg met de desbetreffende leidingbeheerders verplaatst.
In het plangebied bevinden zich geen bovengrondse leidingen.
De conclusie luidt dat er op het gebied van kabels en leidingen geen belemmeringen bestaan voor dit bestemmingsplan.
Verkeer
Het autoverkeer wordt afgewikkeld via de Stephensonstraat en Lorentzstraat. Hier geldt een snelheidsregime van 50 km/u. Het plangebied ligt nabij een op- en afrit van de N302. Een groot aantal bezoekers per jaar levert geen probleem op voor het onderliggende wegennet. De verwachting is dat er 100.000 bezoekers per jaar zijn die met een (eigen) auto komen. Dat betekent minder dan 300 bezoekers per dag. Dat zijn er vervolgens circa 40 op het drukste uur. In verkeerstermen is dat weinig verkeersbewegingen op de omliggende wegen. Het wegennet kan deze beperkte toename makkelijk aan.
Parkeren
In totaal zijn er volgens de Parkeernormennota 63 parkeerplaatsen nodig. In onderstaande tabel is nader ingegaan op de berekening van het aantal parkeerplaatsen.
Functie | Opp. m2* | Parkeernorm/100 m2 bvo | Aantal parkeerplaatsen |
Horeca 1a (cafetaria) | 258 | 7,0 | 18 |
Horeca 1b (restaurant) | 185 | 14,0 | 26 |
Winkel | 300 | 4,0 | 12 |
Productie (visverwerking) | 143 | 2,8 | 4 |
Cultuur | 284 | 1,2 | 3 |
Totaal (afgerond) | 63 |
* Het betreft hier bruto vloer oppervlak (bvo). Dat wil zeggen dat de oppervlakte van overige ruimten, zoals entree, sanitair en opslag, verdisconteerd zijn in de oppervlakte van bovenstaande functies.
De benodigde parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. In het bestemmingsplan is voorzien in 72 parkeerplaatsen waarmee ruimschoots voldaan wordt aan de parkeerbehoefte.
Langs de Stephensonstraat is ruimte voor het parkeren van twee bussen. De busparkeerplaatsen worden naast de rijbaan aangelegd. Deze zijn uitsluitend bestemd voor bussen en als zodanig aangemerkt. Er is sprake van georganiseerde busreizen met als doel de visonderneming te bezoeken. De bussen komen met andere woorden niet onaangekondigd. Er wordt niet meer dan één busgezelschap tegelijk ontvangen. Dat betekent dat maximaal twee bussen tegelijkertijd aanwezig zijn (in het geval de ene bus nog aanwezig is, als de andere bus al gearriveerd is).
Daarnaast wordt voldoende stalling voor fietsen gerealiseerd.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Aan bod komen de algemene uitgangspunten van het plan, de verantwoording van de Standaard Handboek Harderwijk, een uitleg over de bestemmingsregels en handhaving.
Van groot belang is dat het bestemmingsplan en de verbeelding goed (af-)leesbaar zijn voor zowel de bewoners als de gemeente zelf. Dit is des te belangrijker, nu de bestemmingsplannen digitaal beschikbaar worden gesteld. Verder hecht de gemeente aan rechtszekerheid voor de burgers, zonder al teveel afwijkingsprocedures.
Als uitgangspunt wordt dan ook gekozen voor een gedetailleerd plan, maar wel met enige mate van ruimte om de bedrijfsvoering niet onnodig te belemmeren. Voorkomen moet worden dat te gedetailleerd wordt bestemd, waar dat niet nodig is.
De regels moeten worden gelezen in samenhang met de verbeelding. De verbeelding geeft op een zodanige wijze informatie dat hierop kan worden afgelezen waar en hoe er gebouwd kan worden. In de regels wordt deze informatie nader toegelicht, uitgewerkt en juridisch vastgelegd. Het laatste betekent dat de regels uiteindelijk bepalen op welke wijze de informatie op de verbeelding moet worden geïnterpreteerd. Het is dus altijd van belang om de regels te bekijken in samenhang met de verbeelding.
De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld aan de hand van de Standaard Handboek Harderwijk, versie 2015-03.
Omdat het plangebied een specifieke functie heeft, kon geen gebruik gemaakt worden van de standaard bestemmingen uit dit handboek. Vanwege het ontbreken van de benodigde bestemmingen in het handboek zijn de volgende bestemmingen toegevoegd:
Deze bestemmingen zijn wel toegestaan volgens de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). Deze standaard maakt onderdeel uit van een set standaarden die wettelijk voorgeschreven zijn, de zogenaamde RO Standaarden. De RO Standaarden bestaan uit afspraken die ervoor zorgen dat makers van plannen in heel Nederland dezelfde termen en kleuren toepassen. Ook zijn er technische afspraken gemaakt die ervoor zorgen dat plannen onbelemmerd digitaal uitgewisseld kunnen worden. Het geheel aan RO Standaarden omvat wettelijk verplichte standaarden en praktijkrichtlijnen.
Kortom, ook al komen de bestemmingen Gemengd en Verkeer niet voor in de Standaard Handboek Harderwijk, deze zijn wel conform de systematiek van de SVBP2012.
In de regels is het beschreven beleid vertaald in de bestemmingsbepalingen. De volgende bestemmingen worden in het plan onderscheiden:
Bij elk van deze bestemmingen wordt in deze paragraaf een korte toelichting gegeven omtrent doel en inhoud.
Omdat het gebouw meerdere hoofdfuncties kent, is gekozen voor de bestemming Gemengd. Er is namelijk geen sprake van één overwegende functie, maar er zijn meerdere functies aanwezig. Deze functies zijn visverwerking (incl. visroken), horeca, detailhandel en cultuur. In hoofdzaak gaat het om vis en visgerelateerde producten, maar ondergeschikt mogen ook andere producten verkocht en geserveerd worden.
In de bouwregels zijn regels omtrent de maximale maten van bebouwing gegeven. Er is onder andere bepaald dat de oppervlakte van het gebouw niet meer dan 860 m2 mag bedragen. Het betreft hier het vloeroppervlak van de begane grond. Het bruto vloeroppervlak bedraagt maximaal 1175 m2. Dit is de gezamenlijke oppervlakten van alle overdekte ruimten (met uitzondering van het overdekt parkeren), dus ook van de tweede verdieping. Aan de functies die zijn opgenomen in de bestemmingsomschrijving, zijn maximale oppervlakten verbonden. Het is daardoor uitgesloten dat het gebouw voor bijvoorbeeld uitsluitend horecavoorzieningen gebruikt kan worden. Om toch enige flexibiliteit te bieden is bepaald dat de oppervlakten per functie met maximaal 15% vermeerderd danwel verminderd kunnen worden, mits het bruto vloeroppervlak niet wijzigt.
De overige gronden van het plangebied vallen binnen de bestemming Verkeer. Deze bestemming is bedoeld voor onder andere op- en afrit, groenvoorzieningen, fietsenstalling en parkeerterrein. Op het parkeerterrein ligt de aanduiding 'parkeerterrein'.
Met het vaststellen van het bestemmingsplan zijn de werkzaamheden niet beëindigd. De instandhouding en ontwikkeling van een kwalitatief hoogwaardige omgeving vereist, dat er daarna, ook op het gebied van de handhaving, de nodige activiteiten worden verricht.
In het collegeprogramma van het college van burgemeester en wethouders 2002-2006 wordt vermeld, dat er een nota integrale handhaving wordt opgesteld, waarin programmatisch handhaven centraal zal staan, met nadrukkelijk aandacht voor de personele capaciteit. Met deze uitspraak is een proces op gang gezet om de handhaving binnen de gemeente Harderwijk te verbeteren. Dit heeft in 2005 geleid tot een gemeentelijke Nota integrale handhaving, die de instemming heeft van het college van burgemeester en wethouders.
In de nota wordt gewerkt met zes handhavingsthema's; een van deze thema's is 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening'. Eveneens is voor alle handhavingsthema's een meerjaren handhavingsprogramma opgesteld. In het handhavingsprogramma 'Bouwen, Wonen en Ruimtelijke Ordening' wordt per taak de huidige kwaliteit beschreven en vervolgens de ambitie vastgelegd met de benodigde actie en de eventuele extra benodigde capaciteit en dekking.
Zo wordt geconstateerd dat verouderde bestemmingsplannen de handhaving bemoeilijken, hetgeen de ambitie oplevert te komen tot goede, handhaafbare actuele bestemmingsplannen, inclusief regels. Het thans voorliggende bestemmingsplan is daarvan een sprekend voorbeeld. Ook op het gebied van toezicht op de naleving van de regelgeving, worden duidelijke ambities neergezet.
Zo zal ten aanzien van de controles op bouwen zonder vergunning of strijdig gebruik worden gewerkt met duidelijke, door het bestuur vastgestelde, kaders en prioritering en zal er sprake zijn van inbedding van structurele gebiedscontroles op illegale activiteiten. In dit kader is in 2008 het handhavingsbeleid bouwregelgeving door de raad vastgesteld. In dit beleid is opgenomen dat gronden en opstallen gebruikt moeten worden volgens de bestemming zoals die daaraan in het bestemmingsplan is gegeven. Is er sprake van strijdig gebruik dan is het aan de gemeente om het illegale gebruik op te sporen en zonodig handhavend op te treden volgens de prioritering in dit beleid.
Met de komst van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht per 1 oktober 2010, geldt voor een groot deel van de reguliere bouwactiviteiten geen vergunningplicht meer voor de activiteit bouwen. Dit betekent dat heel veel bouwactiviteiten die aan de bestemmingsplanvoorschriften voldoen, gebouwd en gebruikt mogen worden zonder vergunning vooraf. Omdat de meeste standaard bouwactiviteiten en het gebruik daarvan buiten het gezichtsveld van de gemeente zullen gaan gebeuren, zal het handhavingapparaat van onze gemeente op een andere manier moeten gaan opereren. Het bouwen blijft makkelijk te ontdekken, maar het beoordelen van het gebruik daarvan wordt steeds moeilijker. Op deze manier wordt het handhavingapparaat gedwongen om het gebruik van bouwwerken actiever achteraf te controleren.
Op grond van afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:
Bij onderhavige ontwikkeling is het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd. Er is een anterieure overeenkomst opgesteld. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig. De initiatiefnemer heeft voldoende financiële middelen om het project te realiseren.
De economische uitvoerbaarheid van dit plan is hiermee aangetoond.
Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerpbestemmingsplan heeft de gemeente op 27 oktober 2015 een inloopbijeenkomst georganiseerd. Tien ondernemers in de directe nabijheid van het plangebied waren hiervoor uitgenodigd. Het doel van de inloopbijeenkomst was enerzijds om de ondernemers te informeren over het concept ontwerpbestemmingsplan en anderzijds om de wensen en opmerkingen van de betreffende ondernemers te inventariseren. Eventueel konden deze dan meegenomen worden bij het uitwerken van de plannen.
Er waren vertegenwoordigers van drie bedrijven naar de inloopbijeenkomst gekomen. De door hen gemaakte opmerkingen hebben geleid tot het verlagen van de maximaal toegestane bouwhoogte (van 15 m naar 12 m). Voor het overige wordt verwezen naar het verslag dat is opgenomen als bijlage 6.
Hoofdregel uit de Inspraakverordening Harderwijk 2007 is dat elk bestuursorgaan over zijn eigen bevoegdheden besluit of al of niet inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van het gemeentelijk beleid. Dit betekent dat ook ten aanzien van een bestemmingsplan een besluit moet worden genomen over het al of niet toepassen van inspraak. In een aantal gevallen hoeft geen inspraak plaats te vinden, bijvoorbeeld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een zeer beperkt grondgebied.
Het onderhavige bestemmingsplan heeft betrekking op een beperkt grondgebied. Bovendien zijn de plannen in een vroeg stadium gepresenteerd aan de ondernemers in de directe nabijheid, zie hiervoor de vorige paragraaf. Inspraak wordt niet nodig geacht.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Tegelijkertijd wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan andere relevante instanties.
Het voorontwerpbestemmingsplan "Lorentz I en II - Stephensonstraat" is aan de onderstaande instanties toegezonden:
De provincie Gelderland en het waterschap hebben een reactie ingediend. De vooroverlegreacties en de beantwoording daarvan zijn als bijlage bij deze toelichting opgenomen (bijlage 7). Tevens is vermeld of de overlegreacties aanleiding geven om het voorliggende bestemmingsplan aan te passen.