direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitbreiding De Lingeborgh
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Door de verdere toename van het aantal leerlingen op O.R.S. Lek & Linge vestiging De Lingeborgh is het niet meer mogelijk de leerlingen te huisvesten in de bestaande gebouwen. Aangezien er reeds gebruikt wordt gemaakt van meerdere complexen met tijdelijke huisvesting en het geen incidentele leerlingentoename betreft, is een uitbreiding van de permanente huisvesting noodzakelijk. Dit betekent het realiseren van een uitbreiding van het hoofdgebouw op de locatie Laan van Leeuwenstein. De nieuwbouw dient na oplevering ruimte te bieden aan 300 extra leerlingen.

Uitbreiding van de school op de gewenste locatie is strijdig met het geldende bestemmingsplan "Geldermalsen woongebied 2011". Uit een ruimtelijke verkenning blijkt dat het initiatief past op de locatie, met inachtneming van een aantal stedenbouwkundige randvoorwaarden. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in Geldermalsen aan de Laan van Leeuwenstein 2. Op de locatie is het schoolgebouw De Lingeborgh van O.R.S. Lek en Linge gevestigd. Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0002.jpg"  
bron: Google Maps  

1.3 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
  • een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Op de locatie is O.R.S. Lek & Linge vestiging De Lingeborgh gehuisvest. Om het hoofdgebouw zijn drie tijdelijke noodgebouwen geplaatst. De Lingeborgh biedt (inclusief de tijdelijke huisvesting) plaats aan 1.286 leerlingen. De hoofdvestiging is echter berekend op een leerlingenaantal van circa 820 leerlingen. Dit is geen wenselijke situatie. Op korte termijn dienen alle leerlingen in een permanent gebouw gehuisvest te zijn. Vestiging de Lingeborgh verzorgt eindonderwijs voor het gehele vmbo en havo/vwo t/m klas 3 en heeft een regionale functie.

Het plangebied ligt aan Laan van Leeuwenstein 2 in Geldermalsen. Onderstaande afbeelding geeft dit globaal aan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0003.jpg"

Het gebouw is te herkennen aan het gestreepte grijs-blauwe dak en is in 2002 bekroond met de scholenbouwprijs.

2.2 Toekomstige situatie

Aan de hand van een modellenstudie zijn stedenbouwkundige randvoorwaarden vastgesteld (zie Bijlage 1) die richting geven aan de ontwikkeling van de nieuwbouw. In onderstaande afbeelding staan enkele daarvan weergegeven. De randvoorwaarden betreffen de gewenste positie, in de vorm van een bouwvlak, en de beoogde uitstraling in de vorm van beeldkwaliteitseisen. De hoofdgedachte bestaat uit het realiseren van een zelfstandig gebouw zoals de omringende bestaande bebouwing in de Stedelijke Schakelzone. De nieuwbouw staat duidelijk los van de aangrenzende gebouwen, heeft een eigen toegang en een herkenbare entree vanaf de Laan van Leeuwenstein. De bouwhoogte van de bestaande school geldt als maximum voor de nieuwbouw, i.c. vijf lagen met kap maximaal 18 m hoog. Langs en rondom het gebouw bevinden zich zichtlijnen, pleinruimte en groen dat de verbinding legt tussen de Dalemsche Wetering en de groene ruimte langs de Laan van Leeuwenstein. De nieuwbouw is georiënteerd op deze omringende ruimte door de alzijdige oriëntatie met glas en gevelopeningen. Verder komt de zelfstandige positie ook tot uitdrukking in het materiaalgebruik dat zich onderscheidt van de omringende bebouwing. Gezien de groene context ligt een accent op natuurlijke en duurzame materialen voor de hand.

Het volledig overzicht van de stedenbouwkundige randvoorwaarden is bijgevoegd (zie Bijlage 1). Deze vormen tevens de onderlegger voor de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0004.jpg"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0005.jpg"

Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Wel betreft het project nieuwe verstedelijking van een dusdanige omvang dat hiervoor de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen.

Ladder duurzame verstedelijking

De eerste trede van de ladder is als doel het voorkomen van overprogrammering. Hierbij is het van belang dat een stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet, zowel kwantitatief als kwalitatief. Om antwoord te geven op deze vraag dient gekeken te worden naar de leerlingprognoses voor de toekomst. De vraag naar de functie (onderwijs) is permanent. Het leerlingenaantal is de afgelopen jaren sterk gestegen. Dit komt door de fusie met O.R.S. Lek & Linge die per 1 augustus 2013 is doorgevoerd en de uitbreiding van de school met opleiding HAVO 3 op de vestiging de Lingeborgh. Zowel de fusie als het uitbreiden van de school met opleiding HAVO 3 hebben ervoor gezorgd dat het aantal leerlingen is gestegen met 380 in plaats van de geprognosticeerde 200. De verwachting is dat dit aantal op termijn zal stabiliseren waardoor het totale aantal leerlingen van de school uit komt tussen de 1.100 en 1.150 leerlingen. Op dit moment biedt het hoofdgebouw (zonder noodlokalen) plaats aan circa 820 leerlingen. Met de realisatie van geplande nieuwbouw kan aan in totaal aan circa 1.150 leerlingen onderwijs worden gegeven.


Met de regionale vraag naar onderwijs in beeld dient volgens de tweede trede, uitbreiding zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden (principe van "inbreiding voor uitbreiding"). De Lingeborgh ligt binnen bestaand stedelijk gebied. De nieuwbouw wordt geclusterd met het bestaande hoofdgebouw. Op deze wijze kan het meest efficiënt gebruik gemaakt worden van de beschikbare ruimte op het perceel, maar kan ook efficiënt les gegeven worden.


Omdat de uitbreiding van de school binnen bestaand stedelijk gebied plaats kan vinden is verantwoording met betrekking tot de derde trede niet meer van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Omgevingsvisie Gelderland

Op 9 juli 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Provinciale Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De inwerkingtreding van de visie is gelijk gesteld met de inwerkingtreding van de Provinciale Omgevingsverordening van Gelderland die op 24 september 2014 vastgesteld is.

De Omgevingsvisie stuurt op twee hoofddoelen om bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur.

De Omgevingsvisie geeft enerzijds richtlijnen voor de verschillende deelgebieden waarin het provinciaal grondgebied is opgedeeld. Anderzijds wordt per sector de gewenste ontwikkeling (van de deelgebieden) gegeven. De provincie kent 6 deelgebieden waar gestuurd wordt op 8 sectorale aspecten.

Provinciale Omgevingsverordening Gelderland

De Provinciale Omgevingsverordening Gelderland geeft in regels een nadere uitwerking van richtlijnen die in de Omgevingsvisie staan. Met name voor de 8 sectoren waarop de provincie stuurt. Deze regels hebben rechtstreekse doorwerking naar gemeentelijk ruimtelijk beleid.

Planspecifiek

De gemeente Geldermalsen maakt volgens de Omgevingsvisie deel uit van het gebied "Rivierenland". De 8 sectorale aspecten waarop gestuurd wordt door de provincie zijn: wonen (waaronder ook demografische transitie), werken (bedrijventerreinen, detailhandel en kantoren), energie, recreatie, land- en tuinbouw, mobiliteit, en omgeving (natuur, water en ruimtelijke kwaliteit) en gezondheid en veiligheid.

De provinciale Omgevingsverordening Gelderland stelt geen specifieke regels ten aanzien van de ontwikkeling.Wel wordt in de verdieping van de Omgevingsvise voor het Rivierenland het belang van toegang tot voorzieningen benadrukt voor het behoud van een vitaal platteland. Voor een vitaal Rivierenland is de nauwe samenhang tussen de fysieke en sociale opgaven van belang. In sociaal opzicht vormen de ontgroening en vergrijzing en de gezondheid van de bevolking belangrijke uitdagingen. Een aantal vraagstukken is hier nauw mee verbonden. Voor het behoud van een passend voorzieningenniveau ziet de provincie onder andere een belangrijke opgave in het organiseren van toegankelijkheid van de voorzieningen in termen van basismobiliteit.

Het plan is conform het provinciale ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Geldermalsen woongebied 2011". Dit plan is door de gemeenteraad van Geldermalsen vastgesteld op 25 september 2012.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0006.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan "Geldermalsen woongebied 2011"

De grond ter plaatse van het bestaande hoofdgebouw heeft een maatschappelijke bestemming. De locatie van de nieuwbouw is globaal weergegeven op bovenstaande uitsnede. In het plangebied zijn de volgende bestemmingen van toepassing: 'Maatschappelijk - 2', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Kantoor'. Tevens geldt ter plaatse van de nieuwbouw de dubbelbestemming: 'Waarde - Archeologie 2'. Het bouwplan is om meerdere redenen in strijd met het bestemmingsplan. Op de gronden 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Kantoor' is geen schoolgebouw toegestaan. Op de bestemming 'Maatschappelijk' valt de nieuwbouw op een plek waar geen bebouwing is toegestaan. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de nieuwbouw mogelijk te maken.

Lekker leven langs de Linge

Het document ‘Lekker leven langs de Linge 2010’, vastgesteld door de raad van Geldermalsen in februari 2010, is een gecombineerd document van de oude structuurvisie Geldermalsen 2000-2015, diverse uitwerkingen daarop (waaronder de oplegnotitie Wikken en wegen van 2005) en andere documenten met ruimtelijke gevolgen, waaronder de mobiliteitsvisie Geldermalsen van 2007 de Visie externe Veiligheid van 2007 en andere documenten.

Het document geeft de ontwikkelingsrichting van de gemeente op het gebied van Ruimtelijke Ordening. Het plangebied maakt daarin onderdeel uit van de zogenoemde "Stedelijke Schakelzone" (zie hieronder bij planspecifiek). De visie geeft heldere richtlijnen omtrent uitbreiding van bebouwing zowel voor wonen en bedrijvigheid als voor (maatschappelijke) voorzieningen. Voor voorzieningen geldt dat met name de kern Geldermalsen als centrum geldt. De trend van schaalvergroting zet door en de gemeente wenst grotere voorzieningen te clusteren binnen de plaatsen Geldermalsen en Beesd.

Planspecifiek

Uitbreiding van O.R.S. Lek & Linge vestiging De Lingeborgh past in de ontwikkelingsrichting van de gemeente om het voorzieningenpeil in Geldermalsen op peil te houden. De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt past binnen de doelstelling om (openbare) voorzieningen te clusteren in de kern Geldermalsen.

De strook tussen de Provinciale weg en de spoorlijn richting Tiel is aangewezen als de zogenaamde Schakelzone, bedoeld voor de vestiging van relatief grootschalige voorzieningen. De schakelzone vormt de verbinding tussen het ‘oude’ Geldermalsen en de nieuwe ontwikkelingen rond Meteren en De Plantage. Gezien de ligging tussen verschillende infrastructurele assen is de zone zeer geschikt voor functies als sport, voorzieningen en bedrijven in een groene, parkachtige setting.

In de visie op de stedelijke schakelzone wordt onderscheid gemaakt naar 4 deelgebieden. Het plangebied is onderdeel van de westelijke open zone welke momenteel al grotendeels is gerealiseerd door de vestiging van twee scholen, een kerk en het regionale hoofdkantoor van de Rabobank. De gebouwen staan in een open, parkachtige omgeving die ook aantrekkelijk is voor recreatieve activiteiten.

De Dalemsche Wetering vormt de groenblauwe as door het gebied. Door flauwe oevers en brede groenstroken is het gebied aantrekkelijk en routes voor wandelen en fietsen maken het gebied goed beleefbaar.

Omdat het plan echter niet past in het geldende bestemmingsplan is deze herziening opgesteld. Hieraan liggen stedenbouwkundige randvoorwaarden en beeldkwaliteitseisen (zie Bijlage 1) ten grondslag welke voortkomen uit de visie op de stedelijke schakelzone.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Ter plaatse van de uitbreiding voor de school is een vooronderzoek gedaan naar kwaliteit van de bodem. Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat uitvoering van een aanvullend of nader onderzoek niet nodig is. Tegen de eventuele bebouwing van de onderzoekslocatie zijn geen zwaarwegende milieuhygiënische bezwaren aan te voeren.

Uitbreiding van de school is mogelijk gezien de bodemkwaliteit. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 2 Bodemonderzoek Laan van Leeuwenstein.

4.1.2 Lucht

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er, met betrekking tot de luchtkwaliteit, twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.

Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse

De luchtkwaliteit ter plaatse wordt met name beïnvloed door de aanwezigheid van de provinciale weg N327. De kortste afstand van de nieuwbouw tot aan de weg is 140 meter. De provincie Gelderland heeft metingen uitgevoerd langs provinciale wegen om de luchtkwaliteit te meten. Uit deze metingen blijkt dat de concentratie fijnstof en stikstofdioxide in de buurt van de school De Lingeborgh ver onder de grenswaarden van 40,5 µg/m3 blijven. Om precies te zijn is op een afstand van 11 meter uit de weg al sprake van concentraties fijnstof en stikstofdioxide onder de grenswaarden. Zie ook onderstaande afbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0007.jpg"

Uitsnede luchtkwaliteitskaart. bron: provincie Gelderland

Verslechtering van de luchtkwaliteit door het project

De uitbreiding van de school zelf draagt niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. De Wet luchtkwaliteit spreekt pas van een verslechtering in betekende mate bij ruimtelijke plannen die voorzien in de bouw van 1.500 woningen of wanneer een project zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen van >1.400 middelzware motorvoertuigen. Daar is in casu geen sprake van. De verkeersgeneratie per etmaal voor een middelbare school ligt namelijk tussen de 13,0 en 19,7 voertuigen per 100 leerlingen (bron: kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, CROW).

Door de omvang van dit project draagt dit project niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Industrielawaai

Voor dit onderdeel wordt verwezen naar paragraaf 4.1.4. In de paragraaf wordt een verhandeling gegeven omtrent de omgevingsaspecten van de omliggende bedrijven in relatie tot dit plan. Het geluidsaspect hoort hier ook bij.

Spoorweglawaai

De locatie ligt eveneens binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van een spoorlijn. De spoorlijn ligt ten zuiden van de locatie op 190 meter afstand. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van railverkeer bedraagt 49 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt daarmee niet overschreden. Er hoeft voor railverkeer geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Wegverkeerslawaai

De locatie is gelegen ten zuiden van het huidige schoolgebouw. De locatie ligt binnen de zone van de provinciale weg N327 (op 140 meter afstand), en het Laageinde (op 112 meter afstand). De hoogste geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Provinciale weg N327 bedraagt 44 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De hoogste geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op het Laageinde bedraagt 26 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden door wegverkeer op deze wegen. Er hoeft voor de school geen hogere waarde voor wegverkeer te worden aangevraagd.

Conclusie

Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. Er moet worden gerekend met de maatgevende geluidbelasting, in dit geval de geluidbelasting door wegverkeer. De maatgevende hoogste geluidbelasting op de gevels bedraagt zonder aftrek 49 dB. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 20 dB. Er zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

De uitbreiding van O.R.S. Lek & Linge vestiging De Lingeborgh is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect 'geluid'. Voor de complete overweging wordt verwezen naar het akoestisch rapport van Adviesburo Van der Boom met kenmerk 14-199. Dit rapport is als Bijlage bijgevoegd.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Relevant voor de ontwikkeling van de school zijn de zuidelijk gelegen boomgaarden (spuitzones) en het bedrijf Stelma/Tropic Parket. In dit bedrijf vinden de volgende activiteiten plaats:

  • mechanische houtbewerking;
  • chemische houtbewerking met name oliën en verfspuiten;
  • verbranden van biomassa;
  • opslag van hout.

Afstanden op basis van SBI-codes en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering'.

Omschrijving   Grootste afstand   Aspect   Categorie  
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout,
p.o.> 200m2  
100   Geluid   3.2  
Vergisting, verbranding en
vergassing van overige biomassa  
100   Geluid
(geur 50 m)  
3.2 (geur 3.1)  
.1)  
Grth in hout en bouwmaterialen:
-algemeen:
b.o. > 2000 m2  
50   Geluid   3.1    
Chemische wasserijen en ververijen*   30   Geur, Geluid
en Gevaar  
2  

* chemische houtbewerking wordt niet genoemd in de lijst, als worst-case vergelijking is deze activiteit opgenomen.

Voor het bepalen van de milieucontour c q . milieuhinder moet worden uitgegaan van de maximale situatie die het bestemmingsplan mogelijk maakt. Het bedrijf heeft volgens het bestemmingsplan "Geldermalsen Woongebied 2011" de bestemming bedrijf met de specifieke aanduiding timmerbedrijf. Een timmerbedrijf heeft een maximale milieucategorie van 3.2. Voor het bepalen van de milieucontour dient dan ook uit te worden gegaan van een milieucategorie 3.2. De aan te houden richtafstand hiervoor is 100 meter. Deze richtafstand dient te worden gemeten vanaf de rand van het bouwvlak, omdat een bedrijf niet in zijn bedrijfsvoering mag worden belemmerd en binnen het bouwvlak altijd nog uitbreidingsmogelijkheden heeft. Het bouwvlak (rood) van Stelma Tropic Parket is hieronder aangegeven. De paarse vlakken zijn de overige terreindelen die door Stelma in gebruik zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0008.jpg"

Op basis van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, heeft de Omgevingsdienst Rivierenland een advies opgesteld voor het bedrijf Stelma/Tropic Parket. Dit om aan te tonen dat aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat wordt voldaan of kan worden voldaan. Het advies is bijgevoegd (zie Bijlage 7), de belangrijkste conclusies worden in de komende alinea's beschreven.

Toepassing richtafstand

De richtafstand van 100 meter die aangehouden moet worden vanaf de rand van het bouwblok van Stelma ligt voor het grootste gedeelte over de maatschappelijke bestemming waar de scholengemeenschap onder valt (zie hieronder) en waar de beoogde uitbreiding van het gebouw van de school moet plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0009.png"

In het document 'Randvoorwaarden Lingeborgh' zijn varianten uitgewerkt voor de nieuwbouw. De voorkeur is uitgesproken voor model Binnen, variant 3, waarbij de nieuwbouw wordt gerealiseerd ten zuiden van het huidige schoolgebouw. In deze variant wordt de nieuwbouw gerealiseerd binnen de richtafstand van 100 meter vanaf het bedrijf. Ook de andere varianten liggen binnen de richtafstand.

Omdat de huidige klaslokalen op dit moment ook al binnen deze richtafstand liggen, kan overwogen worden om de nieuwbouw in ieder geval niet op een kleinere afstand van het bedrijf toe te staan. Dit zou anders belemmeringen opleveren voor het bedrijf. Ook al staat het huidige schoolgebouw binnen de richtafstand van Stelma, is daarmee nog niet bewezen dat er bij dit gebouw (en de nieuwbouw) sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit zal dan voor de nieuwbouw middels een nader akoestisch onderzoek moeten worden aangetoond.Hieruit kan naar voren komen dat er akoestische maatregelen moeten worden getroffen aan het nieuw te bouwen schoolgebouw.

Akoestisch onderzoek

Voor wat betreft het bedrijf Stelma/Tropic Parket zijn aan de hand van vier modellen geluidsberekeningen uitgevoerd. In alle vier de berekende modellen wordt de grenswaarde van 50 dB(A) voor een gemengd gebied in het kader van de handreiking bedrijven en milieuzonering niet overschreden.

Er kan dus gesteld worden dat ter hoogte van de nieuwbouw van O.R.S. Lek & Linge vestiging De Lingeborgh sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Dit indien geborgd wordt dat bij de ruimten aan de westzijde in de avondperiode geen geluidsgevoelige activiteiten plaatsvinden.

Het bedrijf Stelma Tropic Parket ondervindt momenteel geen belemmeringen van de nieuwbouw. Ook voor eventuele toekomstige uitbreidingen is het de verwachting dat Stelma Tropic Parket niet of nauwelijks beperkt wordt in de mogelijkheden. Alleen indien er veel werkzaamheden (bijv. meer dat 1 uur laden/lossen) op het buitenterrein ten zuiden van de hal gaan plaatsvinden dan worden er mogelijk grenswaarden overschreden.

Geadviseerd wordt om maatwerkvoorschriften te maken voor Tropic Parket waarin een verruiming is opgenomen voor met name in de avondperiode voor onderwijsinstellingen. Als maatwerkvoorschrift worden dan alle geluidsvoorschriften uit de milieuvergunning opgenomen. Het verschil is dat het basisvoorschrift met grenswaarde alleen geldt voor woningen en er een apart voorschrift komt voor onderwijsinstellingen. Aan dit advies wordt invulling gegeven.

Spuitzones boomgaarden

De gronden met boomgaarden heeft de gemeente in pacht uitgegeven. Met de pachters van de gronden zijn afspraken gemaakt over de spuitzone. Deze afspraken zijn gemaakt bij het ontwikkelen van de schakelzone. De nieuwbouw legt, ten opzichte van reeds bestaande zones, meer beslag op de verpachte gronden (zie afbeelding hieronder). Hierover worden aanvullende afspraken gemaakt met de pachters. Tijdens de schooltijden mag er dan niet worden gespoten. Daarbuiten wordt deze gelegenheid wel gegeven om de boomgaarden rendabel te houden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0010.jpg"

Toevoeging spuitzone ten gevolge van nieuwbouw (geel gebied binnen cirkel)

Milieuzonering staat de uitvoering van dit plan niet in de weg.

4.1.5 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • inrichtingen vallende onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico (voorheen individueel risico) wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde. Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Hierbij is de 1% letaliteit belangrijk. Zolang deze oriëntatiewaarde niet overschreden wordt is er geen specifieke motivatie noodzakelijk (let wel: er is dus wel een risico!). Indien de 1% letaliteit wel overschreden wordt dient in de ruimtelijke planvorming dit risicoaspect bewust geaccepteerd te worden met daarbij de motivatie waarom dat acceptabel gevonden wordt. Via inrichtingsmaatregelen (op basis van de gebruiksvergunning en de bouwverordening) en rampenplannen e.a. kan het effect bij een calamiteit beperkt worden.

(Bevi-)inrichtingen

De regelgeving omtrent externe veiligheid bij inrichtingen (bedrijven) is geregeld in het Bevi. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het huidige ruimtelijke beleid is beschreven in het Structuurschema buisleidingen (1985) en in twee circulaires (voor hoge druk aardgasleidingen in 1984 en voor brandbare vloeistoffen in 1991). Er is een nota Buisleidingen ontwikkeld ter vervanging van het Structuurschema buisleidingen en een AMvB ter vervanging van de circulaires.

De wet- en regelgeving omtrent buisleidingen schoot volgens het rijk op veel gebieden tekort. Op 9 februari 2007 heeft het kabinet ingestemd met een nieuwe aanpak voor buisleidingen in Nederland. De nieuwe aanpak moet zicht met name richten op de veiligheidsafstand rond buisleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van buisleidingen. In de nieuwe AMvB wordt de regelgeving verder uitgewerkt en worden regels gesteld ten aanzien van risico's en zonering langs buisleidingen, het opnemen van regels in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs). Er wordt gewerkt aan een nieuw besluit: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Dit is bij het schrijven van dit stuk nog een concept, maar in het in het kader van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig er al rekening mee te houden. Volgens het Btev mag op grond van een ruimtelijke besluit geen kwetsbaar object in de veiligheidszone worden gebouwd. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogen alleen in uitzonderlijke gevallen in de veiligheidszone worden toegestaan. Het Btev gaat ook in op de hoogte van het groepsrisico. Ten opzichte van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is een verantwoording van het groepsrisico niet meer verplicht als het aannemelijk is dat het groepsrisico ver beneden de oriëntatiewaarde blijft of nauwelijks toeneemt.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0011.jpg"

Hieruit is op te maken dat nabij de nieuwbouw geen risicovolle objecten aanwezig zijn. Het dichtsbijzijnde object op 75 meter afstand is een ondergrondse buisleiding (routedeel W-527-01-KR). Deze leiding is 6,26 inch in omvang en heeft een maximale werkdruk van 40 bar. De leiding heeft een inventarisatie afstand van 70 meter. De nieuwbouw ligt daarmee buiten de inventarisatieafstand, waardoor het groepsrisico niet wijzigt.

Aan weerszijden van de leiding ligt een (planologische) beschermingszone van 4 meter. De leiding inclusief beschermingszone is opgenomen op de verbeelding. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de bescherming te garanderen. Dit aspect vormt verder geen belemmering voor het plan.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Dit plan veroorzaakt een toename van het verhard oppervlak dat op basis van het voorlopig ontwerp 1.000 à 1.100 m2 bedraagt. Dit heeft gevolgen voor de waterhuishouding en daarmee is het plan waterhuishoudkundig relevant. Aanleg van nieuw verhard oppervlak leidt tot versnelde afvoer van hemelwater naar watergangen. Om te voorkomen dat hierdoor wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang. Zo wordt het verlies van berging in de bodem gecompenseerd.

Indicatie ruimtebeslag op waterniveau

Er moet op basis van een toename van de verharding met 1.000 m2 145 m2 extra wateroppervlak worden toegevoegd.

Berekening:

1.000 m2 x 436 m3 / ha = 43,60 m3

43,60 m3 : 0,3 = 145 m2 extra wateroppervlak

Op basis van een toename van de verharding met 1.100 m2 dient 159 m2 extra wateroppervlak te worden toegevoegd. Compensatie binnen het plangebied is vanwege de beperkte ruimte niet mogelijk. Daarom zal deze compensatie plaatsvinden aansluitend op de zuidelijk gelegen Dalemsche Wetering. Hiervoor heeft de gemeente twee percelen ter beschikking, kadstraal bekend gemeente Geldermalsen, sectie H, nummers 815 en 2443. Deze gronden vallen buiten het plangebied en worden daarom niet in het bestemmingsplan opgenomen.

Het waterschap heeft aangegeven in te kunnen stemmen met bovenstaand voorstel, omdat het onderhoud varend plaatsvindt en de watergang in principe breder mag worden dan voor regulier onderhoud gebruikelijk is. Wél is een aantal voorwaarden gesteld:

  • Met de aanleg van compenserende waterberging worden natuurvriendelijke oevers gerealiseerd.
  • De natuurvriendelijke oevers moeten goed bereikbaar zijn via een pad van 4 meter breed (op eigendom gemeente). Natuurvriendelijke oevers kunnen niet vanaf de boot worden onderhouden, wat betekent dat ze toegankelijk moeten zijn met een kraan.
  • (Verbrede) A-watergangen worden in eigendom aan het waterschap overgedragen.
  • Er moet rekening worden gehouden met asbestsanering. Mogelijk zit er momenteel asbest verwerkt in de oevers ten zuiden van de Dalemsche Wetering.

Rekening houdende met deze voorwaarden zullen de compenserende maatregelen in detail worden uitgewerkt en daarmee is het plan uitvoerbaar op het gebied van 'Water'.

4.3 Verkeer

De uitbreiding van de middelbare school O.R.S. Lek & Linge vestiging De Lingeborgh heeft gevolgen voor de verkeerssituatie. De nieuwbouw wordt gerealiseerd aan de Laan van Leeuwenstein. Deze erftoegangsweg binnen de bebouwde kom is een doodlopende weg naar De Lingeborgh, basisschool Rehobothschool, kantoorgebouw van de Rabobank en een kerk. Voor hulpdiensten is er een tweede in- c.q. uitgang aan de N327. De maximumsnelheid bedraagt 30km/u. Op basis van leerlingprognoses ligt de piek bij de middelbare school op circa 1400 leerlingen. Binnen dit bestemmingsplan is het mogelijk om uit te breiden naar 2400 leerlingen. In deze paragraaf wordt het effect van deze ontwikkeling beschreven.

Planspecifiek

Verkeersstromen

Uit de herkomst van leerlingen blijkt een ruime spreiding over de regio. Naar verwachting zal dat in de toekomst niet veel veranderen. Op basis van de gegevens van de school komen de meeste leerlingen per (brom)fiets naar deze middelbare school met regionale functie, namelijk circa 97%. Het aantal leerlingen dat de fiets als natransport gebruikt, is inbegrepen. Bij 1400 leerlingen ontstaat de volgende verkeersstroom. Een grote stroom fietsers van circa 465 fietsers (33%) komt uit het noorden en steekt bij de rotonde de N327 over. Dat komt vooral door de leerlingen die de fiets als natransport gebruiken vanaf het station. Vanuit de oostzijde komen circa 450 fietsers (32%) via de Laan van Leeuwenstein. Vanuit zuiden komen circa 245 fietsers (18%) via het Laageinde. Circa 195 fietsers komen uit het westen (14%) via de Oudenhof. De meeste fietsers rijden via de westzijde naar de Laan van Leeuwenstein vanwege het bundelen van de noordelijke, zuidelijke en westelijke fietsroute. Er is duidelijk sprake van een spitsperiode die te maken heeft met het aan- en uitgaan van de middelbare school.

Alle motorvoertuigen rijden via de Laageinde naar de Laan van Leeuwenstein. De meeste voertuigen komen via de rotonde N327. Het personeel van De Lingeborgh rijdt kortstondig over de Laan van Leeuwenstein omdat de ontsluiting van de parkeerplaatsen nabij de kruising Laan van Leeuwenstein en Laageinde ligt.

Verkeersgeneratie

De nieuwbouw genereert meer verkeer. Aan de hand van de kencijfers van CROW publicatie 317 zijn de aantallen bepaald. Hierbij wordt voor deze locatie uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'weinig stedelijk', 'rest bebouwde kom' als stedelijke zone en een gemiddelde waarde.

Gemotoriseerd verkeer

De verkeersgeneratie voor een middelbare school ligt tussen de 13,0 motorvoertuigen per etmaal (mtv/etmaal) en 19,6 mvt/etmaal. Uitgaand van een gemiddelde waarde betekent dat circa 16,3 mvt/etmaal per 100 leerlingen. De verkeersgeneratie betreft respectievelijk 228 mvt/etmaal (bij 1400 leerlingen) en 391 mvt/etmaal (bij 2400 leerlingen).

De verkeersgeneratie voor de basisschool Rehobothschool is bepaald op basis van 12 lokalen met 240 kinderen. Indien 60% met de auto wordt gebracht en gehaald, leidt dat tot 576 mvt per etmaal.

De Rabobank heeft geen baliefunctie maar ontvangt wel bezoekers. Er wordt een gemiddelde genomen van de functie 'kantoor zonder baliefunctie' en 'kantoor met baliefunctie'. De gemiddelde waarde betreft 12,65 mvt /etmaal per 100 bvo. Het huidige pand beslaat 1560 bvo. Hierdoor ontstaat een verkeersintensiteit van circa 576 mvt/etmaal.

    1400 leerlingen   2400 leerlingen  
Verkeersgeneratie motorvoertuigen   1380 mvt/etm   1543 mvt/etm  

Een vuistregel voor erftoegangswegen is dat een verkeersintensiteit van 2.500 tot 2.000 mvt/etmaal toegestaan is. Een maximale verkeersintensiteit van 1380 tot 1543 mvt/etmaal op de Laan van Leeuwenstein past daar ruimschoots binnen.

Fietsers

Het aantal fietsers naar De Lingeborgh bedraagt 1358 bij 1400 leerlingen, omdat 97% met de fiets komt. Zij fietsen 's ochtends heen en 's avonds terug. Daarmee is de fietsintensiteit circa 2700 fietsers per etmaal. Indien wordt uitgebreid naar 2400 leerlingen, bedraagt het aantal fietsers per etmaal 4656 fietsers. Het aantal fietsers naar de bovenbouwgroepen van de basisschool Rehobothschool is geschat op 40%. De fietsintensiteit bedraagt dan circa 200 fietsers.

    1400 leerlingen   2400 leerlingen  
Verkeersgeneratie fiets   2900 fietsers   4856 fietsers  

Er is sprake van een duidelijk verschil in het aantal fietsers ten westen en ten oosten van de Lingeborgh. In de huidige situatie is er een centrale ingang voor fietsers. Bij 1400 leerlingen rijden er op de westzijde van de Laan van Leeuwenstein rijden circa 1900 fietsers per dag op de oostzijde circa 1000. Bij 2400 leerlingen rijden er op de westzijde circa 3205 fietsers en op de oostzijde 1650 fietsers.

Uitgangspunt op een erftoegangsweg is dat al het verkeer op dezelfde rijbaan rijdt. Als er veel fietsers rijden kunnen aanvullende maatregelen nodig zijn. Dit geldt vanaf 2000 fietsers per dag. Bij 1400 leerlingen ligt het aantal fietsers op de Westzijde van de Laan van Leeuwenstein net onder deze grens. Bij 2400 leerlingen zijn vrijliggende fietsvoorzieningen zeker noodzakelijk.

Parkeren

Aan de hand van de kencijfers van CROW publicatie 317 zijn de parkeeraantallen bepaald. Hierbij wordt voor deze locatie uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'weinig stedelijk', 'rest bebouwde kom' als stedelijke zone en een gemiddelde waarde.

Fietsers

Het aantal benodigde fietsparkeerplaatsen bedraagt 1358. Er worden bij de uitbreiding naar 1400 leerlingen ook 1400 fietsenstallingen gerealiseerd. Bij een uitbreiding naar 2400 leerlingen zijn meer fietsparkeerplaatsen nodig, namelijk 2328 plaatsen. Bij verdere uitbreiding moeten deze plaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein.

    1400 leerlingen   2400 leerlingen  
Parkeervraag fietsen   1358   2328  

Gemotoriseerd verkeer

In het gebied liggen 24 bezoekersparkeerplaatsen bij de Rabobank. Ook is een parkeerkelder aanwezig bij de Rabobank met 60 parkeerplaatsen voor medewerkers. Deze zijn via een slagboom te bereiken. Op de centrale parkeervoorziening zijn 145 parkeerplaatsen aanwezig. Tevens liggen er 64 parkeerplaatsen voor personeel van De Lingeborgh. Er is een totaal aanbod van 293 parkeerplaatsen in het gebied.

De scholen en het kantoor van de Rabobank maken gelijktijdig gebruik van de parkeerplaatsen. De vraag wordt berekend op basis van deze functies op een werkdag. De nabijgelegen kerk is dan niet in functie. Ook hier wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad van 'weinig stedelijk', 'rest bebouwde kom' als stedelijke zone en een maximale waarde gelet op de ligging van het treinstation aan de rand van de bebouwing.

De parkeervraag voor de middelbare school bedraagt 4,9 per 100 leerlingen. Bij 1400 en 2400 leerlingen bedraagt de vraag respectievelijk 69 parkeerplaatsen en 118 parkeerplaatsen. De parkeervraag een basisschool bedraagt 1 per leslokaal exclusief kiss&ride. Dat betekent 12 parkeerplaatsen in verband met 12 lokalen. Voor K&R zijn circa 30 parkeerplaatsen nodig. Voor het Rabobankkantoor wordt uitgegaan van een gemiddelde van de functie 'kantoor met baliefunctie' en 'kantoor zonder baliefunctie'. De parkeervraag bedraagt dan 3,05 per 100 bvo, dat wil zeggen 140 parkeerplaatsen op basis van 4560 bvo.

Bij 1400 leerlingen zijn op basis van de uitgangspunten en CROW richtlijnen in totaal 251 parkeerplaatsen nodig. Uitbreiding naar 2400 leerlingen geeft een benodigd aantal van 300.

    1400 leerlingen   2400 leerlingen  
Parkeervraag motorvoertuigen   251   300  

Er is een totaal aanbod van 293 parkeerplaatsen in het gebied. De uitbreiding naar 1400 leerlingen past daar binnen. Als een uitbreiding naar 2400 leerlingen wordt bereikt, ontstaat een tekort van 7 parkeerplaatsen. In de directe nabijheid van de school is nog voldoende ruimte aanwezig om deze parkeerplaatsen te realiseren. Realisering hiervan vindt pas plaats als het aantal van 2400 leerlingen wordt bereikt.

Verkeersveiligheid

Voetgangers kunnen gebruik maken van het eenzijdige trottoir. Fietsers en gemotoriseerd verkeer rijden gezamenlijk over de rijbaan. Er liggen twee snelheidsremmende maatregelen. De fietsroute Laan van Leeuwenstein maakt onderdeel uit van de hoofdfietsroute. Bij functies die veel fietsers generen zijn goede fietsvoorzieningen belangrijk.

Momenteel rijden fietsers en gemotoriseerd verkeer in de ochtendspits achter elkaar over de Laan van Leeuwenstein. Bij een opstopping zoals een stoppende auto zoeken fietsers ruimte tussen en langs de auto. Hierdoor kunnen gevaarlijke situaties ontstaan tijdens het aan- en uitgaan van de school. Het nemen van aanvullende maatregelen is gewenst om de verkeersveiligheid te verbeteren. Dit gebeurt door het instellen van een stopverbod, de aanleg van een Kiss en Ride strook op twee locaties voor de school, het aanbrengen van een keerlus bij de centrale parkeerplaats en de realisering van een vrijliggend fietspad langs de toegangsweg naar de personeelsparkeerplaatsen. In de onderstaande afbeelding is de ligging van dit fietspad en een van de twee Kiss en Ride stroken weergegeven. In Bijlage 3 Tekening verkeersmaatregelen is de volledige tekening opgenomen met de uitwerking van de hierboven genoemde verkeersmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.GDMlnvanleeuwenst2-VSG1_0012.jpg"

Conclusie:

Op basis van leerlingprognoses ligt de piek bij de middelbare school op circa 1400 leerlingen. Binnen dit bestemmingsplan is het echter mogelijk om uit te breiden naar 2400 leerlingen.

Uit deze verkeersparagraaf blijkt dat een uitbreiding van de Lingeborgh naar 1400 leerlingen past binnen de huidige verkeersstructuur. Het aantal motorvoertuigen en fietsers blijven binnen de daarvoor geldende normen. Ook het aantal parkeerplaatsen binnen het gebied is voldoende om deze groei op te kunnen vangen. Om de verkeersveiligheid te waarborgen wordt een stopverbod ingesteld en een kiss en Ride zone voor de middelbare school gerealiseerd. Ook wordt een tweede toegang naar de nieuwe fietsenstalling achter de school gerealiseerd, door een vrijliggend fietspad te realiseren langs de toegangsweg naar de personeelsparkeerplaatsen. Een groot deel van de fietsers wordt hierdoor zo snel mogelijk van de Laan van Leeuwenstein geleid.

Indien de volledige ruimte die dit bestemmingsplan biedt wordt benut blijft het gemotoriseerde verkeer en het aantal benodigde parkeerplekken binnen de daarvoor geldende normen. Het aantal fietsers neemt echter zo veel toe, dat aanvullende fietsvoorzieningen noodzakelijk zijn. Ook de kruising met het Laageinde zal daarin meegenomen moeten worden.

Bij uitbreiding van het aantal leerlingen naar 1400 is dit plan met de in deze paragraaf benoemde maatregelen uitvoerbaar op het gebied van verkeer.

Bij een verdere groei naar 2400 leerlingen komt er een omslagpunt dat aanvullende fietsvoorzieningen noodzakelijk zijn.

Dit plan is uitvoerbaar op het gebied van 'Verkeer'.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is een quick-scan Flora en fauna uitgevoerd. Uit deze quick-scan is gebleken dat gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling de verwachting is dat de wijziging van het bestemmingsplan uitvoerbaar is. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen, hetgeen – zie tabel IV en bovenstaande – goed mogelijk is. Verstoring van vliegroutes van vleermuizen kan voorkomen worden door de wetering langs de onderzoekslocatie niet te verlichten. Daarnaast kunnen overtredingen ten aanzien van algemene broedvogels worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Verder is te allen tijde, met name ten aanzien van de konijnen en algemene soorten amfibieën, de algemene zorgplicht van kracht.

Voor een complete overweging wordt verwezen naar de quick-scan van 1 december 2014 met rapportnr.: 14103895. De quick-scan maakt onderdeel uit van deze toelichting.

Het plan is uitvoerbaar op het gebied van ecologie.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veilig gesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt uitbreiding van de bestaande school mogelijk op een locatie waar in het huidige planologische regime kantoorbebouwing is toegestaan. Er is een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd in de vorm van proefsleuven op het perceel, waarop de nieuwbouw is gesitueerd (zie Bijlage 8 Archeologisch onderzoek). Op basis van dit proefsleuvenonderzoek wordt geadviseerd het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling. Aan dit advies is gevolg gegeven. Hiermee is onderhavig bestemmingsplan op dit aspect uitvoerbaar.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

Door de raad van de gemeente Geldermalsen is voor de uitbreiding van O.R.S. Lek & Linge vestiging De Lingeborgh budget gereserveerd. Dit is gedaan bij besluiten van 12 november 2013 en 26 mei 2015. De beschikbaar gestelde bedragen zijn voldoende om de economische haalbaarheid van het plan te garanderen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

5.2 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

5.3 Planregels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

5.4 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Kantoor - waarbij een kantoorfunctie wordt neergelegd;
  • Maatschappelijk - 2 waarbij een educatieve functie wordt neergelegd;
  • Verkeer - Verblijfsgebied waarbij een verkeersfunctie wordt neergelegd;
  • Leiding - Gas dat toeziet op de bescherming van de aanwezige ondergrondse gasleiding;
  • Waarde - Archeologie dat toeziet op de bescherming van mogelijk in de grond aanwezige archeologische relicten;
  • Waterstaat - Waterstaatkundige functie dat toeziet op bescherming van aanwezige watergangen en retentievoorzieningen met de bijbehorende voorzieningen;

Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de inspectie en niet aan de provincie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Samen met het waterschap zijn de aan de orde zijnde waterhuishoudkundige aspecten behandeld. Over de gewenste situatie bestaat overeenstemming zoals te lezen in paragraaf 4.2.

6.3 Verslag zienswijzen

In Bijlage 9 zijn de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.