direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Homburg Noord, Beesd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding en doel

In 2008 is gestart met de voorbereidingen voor de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein de Homburg. De locatie sluit goed aan op de af- en oprit van de A2. De herontwikkeling van het terrein vindt plaats in nauwe samenwerking met de gemeente Geldermalsen en is gericht op een duurzame toekomst vol nieuwe, lokale bedrijvigheid.

De locatie wordt in de Structuurvisie Geldermalsen 2000 - 2015 benoemd de locatie als toekomstige ruimte voor nieuwe bedrijvigheid.

Op 23 maart 2010 heeft het college van Burgemeester en Wethouders ingestemd met de uitbreiding van bedrijventerrein Homburg in Beesd.

De gemeente Geldermalsen, de Ondernemersvereniging Beesd en direct betrokken ondernemers zijn bezig met het ontwikkelen van een plan om te komen tot revitalisering van het bedrijventerrein Oude Waag/Homburg. Om de belangrijkste knelpunten op het huidige bedrijventerrein zoals doodlopende wegen, parkeren op de weg en het ontbreken van eenduidigheid in de bebouwing en openbaar groen op te lossen is de uitbreiding aan de noordzijde van levensbelang. Zonder Homburg Noord kan de revitalisering van het bestaande bedrijven terrein niet gerealiseerd worden en gaat het bestaande bedrijventerrein verder achteruit. Dit is niet wat de gemeente wil.

Door de revitalisering van het bestaande bedrijventerrein en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein "Homburg Noord" ontstaat een aantrekkelijk bedrijventerrein voor bestaande en nieuwe ondernemingen. Er wordt hierbij in het bijzonder ingezet op de verplaatsingsbehoefte van bedrijven uit de dorpskern van Beesd.

De ontwikkeling van het nieuwe bedrijventerrein is volgens het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Het voorliggende bestemmingsplan maakt dit mogelijk.

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 1984" welke door de gemeenteraad is vastgesteld d.d. 20 mei 1985.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0001.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen "AGRARISCH GEBIED" en "Natuurgebied II". De voorschriften van dit vigerend bestemmingsplan laten de beoogde ruimtelijke ontwikkeling niet toe.

Om realisering van het project mogelijk te maken wordt dit bestemmingsplan opgesteld.

1.3 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Homburg Noord, Beesd" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1 : 1.000 tekening nummer: NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.

In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin nader wordt ingegaan op:

  • de planbeschrijving;
  • het beleid;
  • de planologische/ en milieuaspecten;
  • toelichting op de regels;
  • uitvoerbaarheid.

1.4 Situatie

Het plangebied bevindt zich aan de noordzijde van Beesd en wordt begrenst aan de zuidzijde door het bestaande bedrijventerrein Homburg, aan de westzijde door de Parkweg en aan de oostzijde door de A2. De oprit naar de A2 bevindt zich aan de noordzijde van het plangebied. Ten noorden van het plangebied ligt op circa 300 meter, de spoorlijn Dordrecht - Geldermalsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0002.jpg" Ligging plangebied (bron Google Earth)

De locatie is zeer goed bereikbaar: vanuit noordelijke en zuidelijke richting via de A2 en vanuit het oosten en westen via de Rijksweg A15. Behalve via snelwegen is Beesd ook uitstekend bereikbaar met openbaar vervoer. Op nog geen tien minuten loopafstand bevindt zich station Beesd.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de voorgenomen plannen. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van deze onderzoeken. Hoofdstuk 5 gaat in op de bijbehorende planologisch-juridische regeling en hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beesd

Beesd is een pittoresk dorp in de Betuwe, gelegen aan de rivier de Linge. Het dorp maakt deel uit van de gemeente Geldermalsen en is met ongeveer 3.500 inwoners de op twee na grootste kern van de gemeente.

In 2008 is gestart met de uitwerking van de plannen voor de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein 'De Homburg'.

2.2 Locatie

De herontwikkeling van bedrijventerrein Homburg richt zich op de nog niet bebouwde gronden tussen het bestaande bedrijventerrein en de op- en afrit van Rijksweg A2. De locatie is voor verkeer goed bereikbaar en ook goed bereikbaar met het openbaar vervoer. Treinstation Beesd bevindt zich op tien minuten loopafstand van bedrijventerrein Homburg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0003.jpg"

2.3 Dorpsgezicht

Bedrijventerrein Homburg is direct zichtbaar als men Beesd via de noordelijke zijde binnen komt. Het aanzicht van het nieuwe bedrijventerrein krijgt een representatieve uitstraling. Naast het nieuw te ontwikkelen deel van het bedrijventerrein zal ook het huidige bedrijventerrein gerevitaliseerd worden. Door het nieuwe bedrijventerrein en de revitalisering van het bestaande bedrijventerrein wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd.

2.4 Verkeer

De locatie is voor verkeer goed bereikbaar.

2.5 Water

Waterafvoer en waterberging zijn belangrijke thema’s in de uitbreiding van bedrijventerrein Homburg.

Binnen het plangebied wordt tevens een belangrijke verbinding gerealiseerd (en deels gefinancierd) voor het verwerken van hemelwater dat moet worden afgevoerd vanuit het bestaande dorp Beesd. Inmiddels zijn de afspraken omtrent de ringstructuur en A-watergang nader uitgewerkt.

Op het grondgebied van het bedrijventerrein wordt een retentievijver aangelegd, waarop de nieuwe bedrijven hun regenwater kunnen afvoeren. De bestaande sloot is van groot waterhuishoudkundig belang en wordt robuuster gemaakt en opgewaardeerd naar een A-watergang. Het minimaal noodzakelijke profiel is opgenomen in het plan. De retentievijver wordt verbonden door een duiker met de A watergang langs de Schuttersteeg waardoor een betere afvoer ontstaat en waterproblematiek uit de woonwijk afneemt. In paragraaf 4.5 wordt dieper ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten.

2.6 Werkgelegenheid

Bedrijventerrein Homburg biedt ruimte aan grotendeels lokale ondernemers. Door de revitalisering van het bestaande bedrijventerrein en het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein "Homburg Noord" ontstaat een aantrekkelijk bedrijventerrein voor bestaande en nieuwe ondernemingen. Hierdoor wordt een economische impuls aan het dorp Beesd gegeven.

2.7 Kavel op maat

Bedrijventerrein Homburg is ingedeeld in drie zones. De kavels per zone verschillen in maat en oriëntatie.

Kavel Type 01 is georiënteerd op de retentievijver en is de eerste strook bedrijven die vanaf de afrit van de A2 te zien zijn. Het is de ideale plek voor een bedrijfspand met uitstraling; bovendien biedt de ligging aan of zelfs in de waterpartij veel architectonische mogelijkheden.

Kavel Type 02 is gericht op de Parkweg, de toegangsweg tot het dorp; de kavels staan haaks op de weg en voegen zich qua maat naar de bebouwing van het dorp.

Kavel Type 03 ligt in het hart van het bedrijventerrein Homburg. Deze kavels zijn centraal gelegen en bieden optimale toegankelijkheid tot de rest van het bedrijventerrein.

Er zijn plannen om het gehele terrein te bewaken volgens het parkmanagement principe, dit betekent een afgesloten geheel met bewaking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0004.jpg"

De ontwikkeling en bebouwing van de buitenste ring percelen wordt zodanig gerealiseerd dat er een hoogwaardige uitstraling ontstaat bij de entree van het dorp Beesd. Deze hoogwaardige uitstraling camoufleert het beeld van het reeds bestaande en gedateerde industrieterrein.

De percelen tussen het oude industrieterrein en de buitenste ring vormt een overgangsgebied waardoor het accent op de buitenzijde blijft. De aanleg van de vijverpartij is voor retentie van belang en tevens een vergroting van de uitstraling. Vanaf de A2 komend, richting het dorp ontstaat een vriendelijke, hoogwaardige en professionele uitstraling zijn van het industrieterrein.

De panden worden duurzaam gebouwd volgens de technische mogelijkheden met een groot accent op energie neutrale gebouwen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt verschillende bestaande beleidsnota's waaronder de nota Ruimte. De structuurvisie beoogt een integrale aanpak van infrastructuur en ruimte. Het Rijk kiest voor het versterken van de ruimtelijk-economische structuur door het integraal benutten en uitbouwen van de kracht van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren, internationale verbindingen en mainports.

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en dient overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder is een procesvereiste. Dit houdt in dat bij ruimtelijke besluiten moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.

  • 1. Beoordeling (kwalitatief/kwantitatief) of beoogde ontwikkeling voorziet in regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen, waarin nog niet elders is voorzien.
  • 2. Indien beoogde ontwikkeling voorziet in regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten.
  • 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld. Dit is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden en met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Het betreft de volgende nationale belangen uit de SVIR:

  • 1. Rijksvaarwegen.
  • 2. Project Mainportontwikkeling Rotterdam.
  • 3. Kustfundament.
  • 4. Grote Rivieren.
  • 5. Waddenzee en waddengebied.
  • 6. Defensie.
  • 7. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • 8. Elektriciteitsvoorziening.
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur.
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) en
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.
3.1.3 Nieuwe Hollandse Waterlinie

De Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW) is aangewezen als 'Erfgoed van uitzonderlijke universele waarde' (nationaal belang 13) en geplaatst op de Voorlopige Lijst van UNESCO vanwege het unieke gebruik van water voor de verdediging van land, het daaraan gekoppelde stelsel van waterwerken en de gaafheid van het complex van verdedigingswerken. Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de NHW, maar op een dusdanige afstand dat dit geen consequenties heeft voor het plan.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de drie treden van de Ladder. De Ladder is geënt op de oude 'SER- Ladder' uit 1999 die al langer gebruikt wordt bij de afweging voor nieuwe bedrijventerreinen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro in de artikelen 1.1.1. en 3.1.6.

Schematisch overzicht Ladder voor duurzame verstedelijking

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0005.jpg"

Bron: Ministerie van I&M, 2012

3.1.4.1 Toets op Ladder

In augustus 2015 is door Stec groep de nota "Marktbehoefte & Ladder Homburg Noord" opgesteld. Dit onderzoek is als Bijlage 1 Marktbehoefte & Ladder Homburg Noord toegevoegd bij dit plan. In dit onderzoek is gekeken naar de marktbehoefte en Ladder voor duurzame verstedelijking. Hierna volgt een korte weergave van de bevindingen en de overwegingen die hieruit naar voren komen.

Trede 1

Op basis van behoefteonderzoek (zowel met behulp van cijfers van de provincie alsmede concrete cijfers over de interesse van bedrijven in Homburg Noord) is geconcludeerd dat er een behoefte is aan 2 tot 3 hectare netto bedrijventerrein.. Voor 1,7 hectare zijn bovendien voorlopige koopovereenkomsten gesloten. Het betreft voornamelijk bedrijven die expliciet in Beesd gevestigd willen zijn / blijven.

Trede 2

Hoewel een verouderde agrarische bestemming wordt voorzien van een bedrijfsbestemming, kan de locatie Homburg Noord als 'bestaand stedelijk gebied' worden gekenmerkt. Als gevolg van de verbreding van de A2 en de aanleg van een nieuwe op- en afrit is de agrarische potentie van het gebied niet meer aanwezig. Er is een 'restruimte' behorende bij het bestaande bedrijventerrein ontstaan dat nu op passende wijze kan worden ontwikkeld

Het onderzoek bevestigt het beeld van de lokale aantrekkingskracht voor dit bedrijventerrein en geeft aan dat de ontwikkeling niet leidt tot een ruimtelijke effect elders / in de marktregio. Dit wordt versterkt door het feit dat al een aantal voorlopige koopcontracten zijn getekend.

Met het aansluiten van de nieuwe wegenstructuur (op de nieuwe ontwikkeling) op de bestaande wegen op Oude Waag ontstaat de mogelijkheid om een groot knelpunt (bereikbaarheid en entree van het terrein) te verbeteren/op te lossen. Homburg Noord zal het gehele terrein een beter aangezicht geven.

Trede 3

Ondanks dat hierboven reeds is beargumenteerd dat het plangebied als 'bestaand stedelijk gebied' kan worden gekenmerkt, wordt kort op de derde trede in gegaan. Door de ligging aan de A2 en het station Beesd is de bereikbaarheid van Homburg Noord uitstekend. Het terrein is direct naast de kern Beesd gelegen en daardoor goed bereikbaar vanuit de kern met zowel de auto als de fiets.

De huidige ontsluiting van het bestaande bedrijventerrein Oude Waag is niet optimaal. Er is sprake van doodlopende straten en de entree is van matige kwaliteit. Daarvoor is revitaliseringsplan opgesteld. Uit gesprekken met ondernemers is geconstateerd dat de bereikbaarheid één van de belangrijkste knelpunten is.

De fysieke koppeling van de Oude Waag aan Homburg Noord door het doortrekken van de doodlopende weg is rond door medewerking van zowel de ontwikkelaars (initiatiefnemers) als de eigenaren van de doodlopende weg (is overeengekomen met grondeigenaar zodra uitbreiding definitief is). Onderhandelingen over het afstaan van private gronden zijn in vergevorderd stadium. Hierdoor ontstaat een betere bereikbaarheid en entree van het terrein. Voor bedrijven zijn de bereikbaarheid (intern en extern) en uitstraling van het bedrijventerrein de belangrijkste vestigingsfactoren bij een locatiekeuze.

Conclusie:

Homburg Noord voorziet in een actuele regionale behoefte die om verschillende redenen niet elders in de regio kan worden opgevangen. Bovendien is er sprake van een locatie die multimodaal is ontsloten. Er wordt dus voldaan aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

De provincie heeft haar visie op de omgeving vertaald in ’Omgevingsvisie Gelderland’.

De omgevingsvisie is ingestoken vanuit ‘een nieuwe tijd’ en de maatschappelijke context. De provincie heeft ervoor gekozen om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan de gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven:

  • 1. Een duurzame economische structuur.
  • 2. Het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

In de Omgevingsvisie Gelderland is de Gelderse ladder opgenomen. De Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt gebruikt als afwegingskader voor de vestigingsplek van stedelijke ontwikkelingen. De Gelderse Ladder komt overeen met de eerder genoemde SER-ladder uit de voorgaande paragraaf. Er zijn vanuit de omgevingsvisie geen andere belangen waarmee in het voorliggend bestemmingsplan rekening moet worden gehouden. Het voorliggend bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie Gelderland.

Beesd ligt in de regio Rivierenland. Rivierenland wordt gekenmerkt door groen open gebied, omzoomd door rivieren. Er is ruimte voor dynamiek en ontwikkeling, met name logistiek, agrobusiness en vrijetijdseconomie. Van belang is daarbij de balans tussen koesteren, vernieuwen en benutten. Behouden wat de moeite waard is, de kwaliteiten van het gebied en tegelijkertijd actief en creatief werken aan het verder ontwikkelen van het gebied, met als pijlers:

  • Logistiek.
  • Agrobusiness.
  • Vrijetijdseconomie.
  • Vitaal Platteland.

De Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt in de buurt van het plangebied, echter op een afstand die geen consequenties heeft voor het plan.

De centrale ligging van de regio Rivierenland wordt door veel bedrijven erkend. Rivierenland wordt gezien als een belangrijke locatie voor huisvesten van logistiek en distributie. Dit is ook te zien aan het grote aantal logistieke bedrijven dat zich hier vestigt en zich hier reeds heeft gevestigd. Hier liggen voor de regio belangrijke kansen en economisch potentieel, ook in nauwe samenhang met de sterke agrobusiness.

De ambitie van de regio is het verder verbeteren van het ondernemersklimaat voor logistieke en logistiek gerelateerde bedrijvigheid in Rivierenland. De doelstellingen zijn:

  • Een aanbod van bedrijventerreinen waar de bedrijvigheid zich kan vestigen. De terreinen moeten voldoen aan de eisen van het bedrijfsleven (multimodaliteit, terminalcapaciteit, de kwaliteit van de bedrijventerreinen en andere vestigingsfactoren).
  • Een kwalitatief hoogwaardig en hypermodern logistiek voorzieningenniveau met betrokkenheid van logistieke dienstverleners, transporteurs, havenbedrijf, overige dienstverleners zoals accountants, banken, logistiek vastgoed ontwikkelaars, en het gevestigde bedrijfsleven, in de ruimste zin (innovatie, kennisontwikkeling, duurzaamheid, opleiding, clustering).
  • Een goede bekendheid van de Logistieke Hotspot Rivierenland (marketing, promotie, acquisitie).

In de regionale programmeringsafspraken bedrijventerreinen wordt bedrijventerrein Homburg-Noord benoemd als "zachte plannen doorgaand, 0 - 5 ha.".

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionaal Programma Bedrijventerreinen Rivierenland

De regio wordt omringd door enkele grote stedelijke gebieden. Hierdoor kent Regio Rivierenland een sterke maar versnipperde, externe oriëntatie. Mede door die ligging is de druk op commerciële en maatschappelijke voorzieningen groot en is er sprake van een zeer dynamische arbeidsmarkt.

Het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) biedt het kader voor concrete werk- en projectafspraken tussen de regiogemeenten en provincie Gelderland; zij zijn waar het gaat om afspraken over bedrijventerreinen nauw betrokken. Dit RPB is:

  • het regionale afsprakenkader over planning en programmering van bedrijventerreinen tussen Regio Rivierenland en provincie Gelderland;
  • de vertaling en uitwerking van de gemeentelijke, regionale en provinciale doelstellingen op het gebied van bedrijventerreinen;
  • het toetsingskader voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen in de regio.

In het RPB wordt uitgegaan van een locatieontwikkeling van 2,2 hectare. Het plangebied is circa 2,7 hectare waarvan ruim 0,5 hectare agrarisch blijft. Hiermee wordt voldaan aan de RPB (zie ook3.1.4) .

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Algemene beleidskaders

Visiedocument gemeente Geldermalsen

In de raadsvergadering van 27 mei 2008 heeft de gemeenteraad het 'Visiedocument gemeente Geldermalsen' vastgesteld. Geldermalsen is zelfstandig, zelfbewust en koestert de traditionele eigenschappen van een landschappelijke gemeente met 11 karakteristieke kernen. Geldermalsen is zich daarbij bewust van de unieke ligging. Dichtbij nationale landschappen én met de Randstad om de hoek. Doorsneden door de Linge én door infrastructurele hoofdstromen. De gemeente staat voor een rustieke woon- en leefomgeving. Tegelijk heeft Geldermalsen een verantwoordelijkheid voor bedrijvigheid en woningbouw op grond van de knooppuntligging. Hieraan wordt gerichte invulling gegeven. De 11 kernen hebben traditioneel hun eigen karakter. Die sociale en fysieke eigenheid blijft behouden. In dit visiedocument zijn 3 overkoepelende cruciale beleidswaarden vastgesteld voor het heden en toekomst van de gemeente Geldermalsen. Het betreft de kernwaarden:

  • 1. landschapskwaliteit;
  • 2. kernenkwaliteit;
  • 3. knooppuntenkwaliteit.

Het toekomstperspectief van de visie is erin gelegen om de bestaande kwaliteiten in stand te houden danwel hierop voort te bouwen.

Visie 'Malsen aan de Linge'

In de raadsvergadering van 27 maart 2012 heeft de gemeenteraad haar visie nader aangescherpt: De gemeente Geldermalsen biedt een prettige woonomgeving waarin algemeen gewaardeerd wordt de mooie karakteristieke kernen, gelegen aan de Linge, met daartussen grote open groene ruimtes. Het is rustig en veilig in de gemeente. Deze woonomgeving is belangrijk voor haar inwoners en is het kapitaal van de gemeente. Uitgangspunt bij beleid is de nadruk op groen, leefbaarheid, rust en ruimte. De gemeente stimuleert de ontwikkeling en onderlinge sociale betrokkenheid van haar inwoners, waarbij tegelijkertijd eigen verantwoordelijkheid belangrijk blijft. De gemeente heeft als speerpunt van beleid de sociaal zwakkeren te activeren en te ondersteunen. De gemeente wil zich verder inspannen om de jeugd aan de streek te binden en ze een toekomst te bieden mede door de komst van hoger onderwijs naar de gemeente te stimuleren. Geldermalsen is trots op haar agrarische sector en de daaraan verbonden economie, waarin fruitteelt een bijzondere rol heeft. Geldermalsen ziet kansen in hoogwaardige en duurzame ontwikkeling van deze sector (zogenaamde Fruitvalley). De ontwikkeling van deze economie moet volop de ruimte krijgen, met behoud van de kwaliteit van de leefomgeving waarbij inpassing in het landschap belangrijk is. Verder moet de economische ontwikkeling meer hoogwaardige bedrijvigheid opleveren en aansluiten bij de bevolkingsopbouw. Voorbeelden zijn productie, verwerking, distributie, zakelijke dienstverlening (onder andere ICT), onderzoek, gezondheid en recreatie en toerisme."

Bovengenoemde aangescherpte visie dient als uitgangspunt te worden gehanteerd voor een nieuw op te stellen gemeentelijke structuurvisie.

3.4.2 Lekker leven langs de Linge

Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015

In de raadsvergadering van 23 februari 2010 is de Structuurvisie Gemeente Geldermalsen 2009 - 2015: "Lekker leven langs de Linge" vastgesteld. Deze structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor de gemeente Geldermalsen voor de periode tot 2015, waarin ontwikkelingen en ambities voor de korte en lange termijn in zowel kwantitatieve als kwalitatieve zin zijn opgenomen. Het dient als opmaat voor nieuwe bestemmingsplannen, en biedt via een uitvoeringsparagraaf de mogelijkheid voor kostenverhaal zoals bedoeld in de Wro. Inhoudelijk is er geen sprake geweest van grote beleidswijzigingen ten opzichte van eerdere ruimtelijke visiedocumenten en sectorale beleidsdocumenten. Volstaan is met een actualisatie van het reeds in 2005 ingezette beleid ("Wikken en Wegen"). Voor de bedrijventerreinen is vooral de knooppuntkwaliteit van belang.

Deze kwaliteit zorgt voor economische en infrastructurele ontwikkeling. De knooppuntkwaliteit geeft Geldermalsen een sterke economische basis. Niet voor niets hebben enkele grote bedrijven zich de afgelopen decennia in Geldermalsen gevestigd. In tegenstelling tot veel andere plaatsen in Nederland beschikt Geldermalsen nog over voldoende ruimte om nieuwe economische impulsen te accommoderen op eigen grondgebied. In het hoofdstuk 'Bedrijven en werkgelegenheid' worden de nieuwe bedrijventerreinen 'Hondsgemet' en 'Beesd-Noord' omschreven.

In de structuurvisie wordt de locatie Beesd-Noord benoemd als locatie voor nieuwe bedrijvigheid. De ruimtelijke visie voor bedrijvigheid in Beesd-Noord gaat uit van maximaal 4 hectare bedrijvigheid.

3.4.3 Beleidsnotitie bedrijventerreinen 2011 - 2030

De gemeenteraad heeft op 27 september 2011 de 'Beleidsnotitie bedrijventerreinen 2011 - 2030' vastgesteld. De gemeente Geldermalsen zet in op een goede ruimtelijke kwaliteit op bedrijventerreinen. Zo is de gemeente begonnen om gezamenlijk met ondernemers de eerste bedrijventerreinen te herstructureren / revitaliseren. Op nieuw te ontwikkelen terreinen is veel aandacht voor duurzaamheid en beeldkwaliteit. Ook voor bedrijventerreinen die herstructurering ondergaan wordt ingezet op het stimuleren van parkmanagement. Draagvlak en financiële daadkracht van de plaatselijke ondernemers is daarbij onontbeerlijk. Het beleid gaat verder onder andere uit van segmentering van de bedrijventerreinen. Dit betekent dat wordt gedifferentieerd in de toegestane bedrijfszwaarte en functies, waaronder volumineuze detailhandel. Voorts dient er aandacht te bestaan voor locaties waar de combinatie wonen en werken wordt toegestaan. Op veel bestaande bedrijventerreinen zijn (bedrijfs)woningen aanwezig. Daarnaast wordt voor sommige situaties een transformatie naar passender functies voorgestaan.

Waar mogelijk wordt gekeken naar het intensiveren van bebouwing op bestaande bedrijventerreinen. Dit is met name mogelijk op bedrijventerreinen met een laag bebouwingspercentage ofwel door het toestaan van een hoger bebouwingspercentage, ofwel door het toestaan van een hogere bouwhoogte. Daarnaast kan worden gekeken naar intensiever gebruik van bestaande gebouwen. Uiteraard dient hierbij rekening te worden gehouden met bereikbaarheid, ontsluiting, landschappelijke waarden en afstemming met nabije functies.

Uit de beleidsnotitie blijkt dat het bestaande bedrijventerrein in Beesd slecht bereikbaar is en onvoldoende uitbreidingsmogelijkheden heeft.

De gemeente Geldermalsen zet in op een goede ruimtelijke kwaliteit op bedrijventerreinen. Zo is de gemeente begonnen om gezamenlijk met ondernemers de eerste bedrijventerreinen te herstructureren / revitaliseren. Op nieuw te ontwikkelen terreinen is veel aandacht voor duurzaamheid en beeldkwaliteit. Voor bedrijventerreinen die herstructurering ondergaan wordt ingezet op het stimuleren van parkmanagement. Draagvlak van de plaatselijke ondernemers is daarbij onontbeerlijk.

Op het gebied van duurzaamheid wordt gestreefd naar goede afkoppeling van regenwater en in het kader van uitstraling, meer water op het bedrijventerrein.

Op het bedrijventerrein in Beesd wordt met het uitbreidingsplan Homburg-Noord in eerste instantie ingezet op de verplaatsingsbehoefte van bedrijven uit het centrum.

3.4.4 Structuurplan De Garstkampen

In november 2007 is het Structuurplan De Garstkampen vastgesteld. Dit plan is gericht op een integrale ontwikkeling van het gebied ten noorden van de kern Beesd: een woonwijk, woon-werkgebied en groene recreatieve zone aan de westzijde van de Parkweg; een nieuwe aansluiting van de Parkweg op de A2 en revitalisering en uitbreiding van het bedrijventerrein Oude Waag / Homburg te oosten van de Parkweg. In het structuurplan wordt voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Homburg teruggegrepen op de ruimtelijke randvoorwaarden die al in 2003 werd vastgesteld. Hieronder worden de belangrijkste randvoorwaarden vanuit het structuurplan:

  • Uitbreiding kan plaatsvinden in noordelijke richting, tot de nieuwe oprit naar de A2.
  • Er moet één nieuwe ontsluitingsweg op de Parkweg worden gerealiseerd.
  • De Parkweg gaat fungeren als 'entree-boulevard'; dit vraagt om representatieve bebouwing langs deze weg.
  • Parkeren wordt op eigen terrein opgelost, bij voorkeur uit het zicht.
  • Groen en water vormen een belangrijk onderdeel van de nieuwe inrichting van het gebied.

In het structuurplan wordt nog een aantal gedetailleerde voorwaarden meegegeven met betrekking tot de maatvoering van gebouwen en openbare ruimten. Gelet op de inmiddels verstreken tijd sinds de vaststelling van het structuurplan en de ontwikkelingen op de markt voor bedrijfskavels, worden deze gedetailleerde voorwaarden middels dit bestemmingsplan en het bijbehorende beeldkwaliteitplan up to date gemaakt. De hierboven beschreven hoofdlijnen van het Structuurplan De Garstkampen worden hierbij niet uit het oog verloren.

3.4.5 Coalitie akkoord 2014 - 2018 Samen voor elkaar

In het Coalitie akkoord 2014 - 2018 Samen voor elkaar van april 2014, wordt aangegeven dat de gemeente actief nieuwe bedrijventerreinen gaat promoten. De gemeente maakt het revitaliseren en toekomstbestendig maken van verouderde bedrijventerreinen mogelijk, met urgente aandacht voor de strategische locaties van Homburg/Oude Waag en Meinte (Beesd) aan de A2.

De gemeente wil ruimte bieden aan lokale ondernemers om zich verder te ontwikkelen

3.4.6 Externe veiligheidsvisie gemeente Geldermalsen

In april 2007 heeft de gemeente Geldermalsen de "Externe veiligheidsvisie gemeente Geldermalsen" opgesteld, met als doel een toetsingskader aan te bieden zodat duidelijk is hoe met bestaande en toekomstige externe veiligheidsrisico’s dient te worden omgegaan. De externe veiligheidsvisie focust op nieuwe situaties. De essentie van de visie is hieronder weergegeven, aan de hand van beleidsuitspraken op verschillende niveaus: algemene uitgangspunten, generieke beleidsuitspraken, gebiedsspecifieke beleidsuitspraken en objectgerichte beleidsuitspraken.

Algemene uitgangspunten bij het opstellen van de externe veiligheidsvisie:

  • De gemeente houdt zich aan de geldende wet- en regelgeving en anticipeert op nieuwe beleidsontwikkelingen, zoals op het gebied van transport van gevaarlijke stoffen.
  • De visie moet aansluiten bij de vigerende gedachten over ruimtelijke ontwikkeling binnen de gemeente.

Generieke beleidsuitspraken:

  • De risicobron en risico-ontvanger worden zo veel mogelijk gescheiden.
  • De richtwaarde van het plaatsgebonden risico wordt in woon- en recreatiegebieden als grenswaarde gehanteerd.
  • Bij iedere verandering van het groepsrisico geeft de gemeente een verantwoording van het groepsrisico. De oriënterende waarde van het groepsrisico wordt gehanteerd als grenswaarde.
  • Groepsrisico mag enkel toenemen door het oprukken van (beperkt) kwetsbare objecten (drie bedrijventerreinen uitgezonderd), niet door de uitbreiding van risicobronnen.
  • De gemeente wil op de hoogte zijn van de risico’s en de effecten op haar grondgebied en neemt op basis hiervan maatregelen.
  • Risicocommunicatie is een belangrijk onderwerp en verdient meer aandacht.

Gebiedsspecifieke beleidsuitspraken:

  • Geen uitbreiding of nieuwvestiging van risicobronnen in woon-, recreatie- en stationsgebied Geldermalsen.
  • Geen uitbreiding of nieuwvestiging van risicobronnen in het buitengebied, met uitzondering van LPG-tankstations.
  • Uitbreiding of nieuwvestiging van risicobronnen is onder voorwaarden uitsluitend toegestaan op de daarvoor aangewezen bedrijventerreinen Hoge Weide, Hondsgemet en Homburg.

Objectgerichte beleidsuitspraken:

  • LPG-tankstations zijn onwenselijk in woon- en recreatiegebieden en nieuwvestigen wordt alleen toegestaan in het buitengebied of op een bedrijventerrein.
  • Langs transportassen wordt 200 meter als toetsingszone aangehouden, voor zelfredzaamheid wordt breder gekeken.
  • Voor buisleidingen houdt de gemeente zich aan bestaande circulaires.

3.5 Revitaliseringplan Bedrijventerrein Homburg-Oudewaag te Beesd

De gemeente Geldermalsen heeft samen met de ondernemers van het bedrijventerrein Homburg-Oudewaag de intentie om het bedrijventerrein te revitaliseren. In het Regionaal Programma Bedrijventerreinen (RPB) is prioriteit gegeven aan de revitalisering van bedrijventerrein Homburg/oudewaag in Beesd. aan de noordzijde van het bestaande bedrijventerrein is een uitbreiding gepland (2,2 hectare in huidig RPB). De uitbreiding zorgt er voor dat er schuifruimte ontstaat op het bestaande bedrijventerrein door ondernemers te verplaatsen naar de uitbreiding.

De belangrijkste knelpunten die benoemd zijn, die het functioneren van het bestaande bedrijventerrein onder druk zetten zijn de doodlopende wegen, het parkeren op de weg en het ontbreken van eenduidigheid in de bebouwing en openbaar groen. Aanpak van deze knelpunten is noodzakelijk om verdere achteruitgang van het terrein tegen te gaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0006.jpg"

De revitalisering en de uitbreiding van Homburg-Noord zorgen voor een langere levensduur van het bedrijventerrein Homburg/Oudewaag.

Maatregelen:

  • 1. Beeldkwaliteit
    • a. Opknappen van de gevels.
    • b. Meer uniformiteit en vollere bedekking in het groen waardoor meer structuur ontstaat.
    • c. Ontwikkelen van etalagekavels langs de Parkweg.
    • d. Opstellen beeldkwaliteitplan.
  • 2. Verkeer
    • a. Doodlopende wegen aan de Industrieweg en Homburg in het uitbreidingsplan Homburg-Noord via een ringstructuur met elkaar verbinden.
    • b. Nieuwe deklaag asfalt aanbrengen.
    • c. Bewegwijzering voor overnachtende chauffeurs.
    • d. Instellen éénrichtingsverkeer.
  • 3. Ruimte voor kavels/water
    • a. Realiseren van bedrijfsverzamelgebouw.
    • b. Uitbreidingsplan Homburg-Noord integreren met het revitaliseringsplan.
    • c. Waterretentie en een overloopgebied toevoegen.
    • d. Uitbreidingsmogelijkheden in bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0007.jpg"

Door de uitbreiding wordt een nieuwe en betere ontsluiting van het totale bedrijventerrein mogelijk gemaakt en wordt de weginfrastructuur op het bestaande bedrijventerrein verbeterd. De bestaande entree wordt ontlast, er ontstaat eenrichtingsverkeer en de doodlopende (eigen) weg wordt voor tweerichtingsverkeer doorgetrokken naar de nieuwe ontwikkeling en gaat onderdeel uit maken van de verbeterde totale ontsluiting van het bedrijventerrein.

Instellen éénrichtingsverkeer

De wegen op het oudste deel van het bedrijventerrein zijn op sommige plaatsen smal en in de bochten kan vrachtverkeer elkaar niet passeren. Ruimte om de wegen te verbreden is niet overal aanwezig. Daarom wordt er een eenrichtingsstructuur ingesteld om de doorstroming op dit gedeelte van het bedrijventerrein te verbeteren. Voorwaarde voor het eenrichtingsverkeer is dat de bedrijven goed bereikbaar blijven c.q. worden en dat ook het vertrekkende verkeer zonder problemen kan worden afgewikkeld. In de navolgende afbeelding is de nieuwe verkeersstructuur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0008.jpg"

Verkeerstructuur Bedrijventerrein

Voor het doortrekken van de doodlopende eigen weg is een verbreding noodzakelijk. Dit wordt gerealiseerd door de openbare weg te verbreden waar dat mogelijk is . Ook op het overige deel van de Industrieweg is een wegverbreding noodzakelijk om verkeer op een goede manier in twee richtingen te kunnen afwikkelen

Door de uitbreiding Homburg Noord en het oplossen van de knelpunten in het bestaande bedrijventerrein wordt het functioneren verbeterd. Door de nieuwe ontsluiting gaat het vracht-en autoverkeer direct het bedrijventerrein op. Hierdoor neemt de verkeersintensiteit op de Parkweg af en zijn negatieve gevolgen van extra verkeer niet te verwachten.

Hoofdstuk 4 Planologische- en milieuaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Inleiding

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta, kortweg Malta genoemd) is in 1992 door twintig Europese staten, waaronder Nederland, getekend en werd in 1998 met een goedkeuringswet bekrachtigd. Vervolgens werd het verdrag op 1 september 2007 in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Het Verdrag van Valletta (Malta) gaat uit van het in de bodem bewaren van archeologische waarden op de locatie zelf ('in situ'). De achterliggende gedachte is dat de bodem zich nog steeds als de beste bewaarplaats bewezen heeft. Een andere gedachte, die hierbij speelt, is het gegeven dat latere generaties mogelijk over betere technieken van opgraven kunnen beschikken. Malta wil verder bevorderen dat in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening al rekening wordt gehouden met archeologische waarden. Tenslotte gaat het verdrag uit van het beginsel 'de veroorzaker betaalt'. Dat wil zeggen dat degene die de bodem wil verstoren het archeologisch (voor)onderzoek en de eventuele opgraving zelf moet betalen.

4.1.2 Onderzoek

In maart 2009 is door ACVU-HBS een Inventariserend Veldonderzoek uitgevoerd door middel van Proefsleuven. In 2007 had een bureau- en booronderzoek reeds uitgewezen dat er zich in het plangebied drie vindplaatsen bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0009.jpg"  Begrenzing archeologisch onderzoeksgebied

In totaal zijn tijdens het archeologisch onderzoek 45 sleuven aangelegd. Het betreft hier 37 geplande sleuven (volgens PvE) en 8 bijkomende sleuven. De bijkomende sleuven zijn aangelegd om de aanwezige sporenclusters beter te kunnen interpreteren en begrenzen.

Op basis van het archeologisch bureauonderzoek zijn drie vindplaatsen in het plangebied onderscheiden:

  • vindplaats 1: een nederzettingsterrein uit de Late IJzertijd - Romeinse tijd+
  • vindplaats 2: een huisplaats uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd;
  • vindplaats 3: een nederzettingsterrein uit het Neolithicum – Bronstijd – Vroege IJzertijd.

Bij het inventariserend veldonderzoek is met behulp van 45 proefsleuven circa 17 ha van het 52 ha grote plangebied onderzocht. Daarbij zijn enkele sporen van vindplaats 1 en 3 aangesneden. De waarde van vindplaats 2 kon in verband met het ontbreken van een betredingsvergunning niet worden vastgesteld.

Vanwege het ontbreken van betredingstoestemming is deze vindplaats niet meegenomen met het hierboven beschreven proefsleuvenonderzoek.

Vindplaats 2 bevindt zich in het plangebied van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0010.jpg"

begrenzing vindplaats 2

Voor vindplaats 2 wordt door ACVU-HBS een Programma Van Eisen (PVE) opgesteld. Het PVE vormt na goedkeuring van het bevoegd gezag de basis waarop het proefsleuvenonderzoek kan worden uitgevoerd.

Uit het proefsleuvenonderzoek kunnen in principe twee resultaten komen:

  • 1. het plangebied is geheel verstoord. Archeologisch vervolgonderzoek is niet vereist;
  • 2. de bodem van het plangebied is nog intact. In dat geval zullen er meer proefsleuven of een archeologische opgraving moeten komen. Daarvoor zal dan ook opnieuw een PVE moeten worden geschreven.
4.1.3 Conclusie

Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden worden de benodigde onderzoeken voor de locatie 'Vindplaats 2' conform de wettelijke bepalingen in overleg met de wettelijke bevoegde instanties uitgevoerd. Dit wordt in de regels juridisch vastgelegd. Het archeologisch onderzoek is als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek toegevoegd bij dit plan.

4.2 Bodem

4.2.1 Inleiding

In juli 2014 is door AquaTerra - KuiperBurger B.V. (ATKB) een verkennend land en waterbodemonderzoek, asfaltonderzoek en indicatief asbest-in-puinonderzoek uitgevoerd voor het plangebied.

Het doel van het verkennend landbodemonderzoek is het vaststellen van de huidige kwaliteit van de bodem, dat wil zeggen de kwaliteit van de grond en het grondwater.

4.2.2 Onderzoek

Omdat alleen lichte verontreiniging wordt verwacht is het verkennend landbodemonderzoek uitgevoerd conform de strategie voor onverdachte locaties (strategie ONV, paragraaf 5.1 uit de NEN 5740). Analyses worden ingezet op het standaardpakket zoals voorgeschreven in de NEN 5740, voor de bovengrond plaatselijk (boomgaarden) aangevuld met analyses op OCB’s (organochloorbestrijdingsmiddelen).

4.2.3 Conclusie

De bodem bestaat uit zand en klei. De grondwaterstand is gelegen tussen 0,5 en 1,5 m-mv. In de bodem zijn diverse bodemvreemde bestanddelen aangetroffen, namelijk puin/repac, beton, baksteen, kolengruis en slib.

Op het maaiveld is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Het dak op de schuur op het perceel De Vor is echter wel asbestverdacht (maar betreft vooralsnog geen bodemmateriaal). Daarnaast zijn de puinverharding op het perceel Kroeze en de strook met puinbijmenging op het perceel van de gemeente asbestverdacht. Indicatief is vastgesteld dat de puinverharding op het perceel Kroeze asbest bevat maar dat de kans op asbestverontreiniging klein wordt geacht. In algemene zin wordt gesteld dat bodemvreemd materiaal (met name puin en ander sloopafval) kan duiden op aanwezigheid van ophooglagen en asbest. Alleen met een asbestonderzoek conform de NEN 5707 (grond) en/of NEN 5897 (puin) kan met enige zekerheid de aan- of afwezigheid van asbest worden vastgesteld. De resultaten uit het huidig onderzoek geven met betrekking tot asbest(verontreiniging) daarom niet meer dan een indicatie.

In de grond zijn ten hoogste lichte verontreinigingen met zware metalen en bestrijdingsmiddelen (OCB’s) vastgesteld. De gehalten komen deels overeen met de achtergrondkwaliteit zoals vastgelegd in de bodemkwaliteitskaart. Er zijn echter geen verontreinigingen met PAK, PCB’s of minerale olie in de grond vastgesteld.

In het grondwater zijn over het algemeen lichte verontreinigingen met barium en minerale olie vastgesteld. In het grondwater nabij de vervallen schuur (perceel De Vor) zijn matige verontreinigingen met barium en koper en een lichte verontreiniging met zink vastgesteld. De matige verontreinigingen zijn waarschijnlijk gerelateerd aan de directe bemonstering van het grondwater na plaatsing van de peilbuis.

Ter plaatse van de bovengrondse dieseltank en opslag van brandstoffen in de schuur dient formeel een onderzoek conform de strategie VEP te worden uitgevoerd, waarbij de grond op minerale olie en vluchtige aromaten wordt geanalyseerd. Maar de tank is zeer klein, gelegen boven een lekbak en direct tegen een loods. Er is geen gescheiden vul- of ontluchtingspunt en er is geen leidingwerk. De verdachte locatie heeft daardoor een oppervlakte van maximaal 2 m2. De boring met peilbuis staat hier strak tegenaan. Daarnaast is een tweede boring geplaatst (maar gestaakt). Er is visueel nergens olieproduct waargenomen (niet op het maaiveld en niet in de grond). In het grondwater is een lichte verontreiniging met olie vastgesteld. De peilbuis is zeker representatief voor deze deellocatie. Lekkage zal daarnaast eerder plaatsvinden direct ten oosten van de tank (bij het aftanken van voertuigen) dan onder de tank zelf (daar zit een lekbak). De peilbuis staat dan zeker betrouwbaar (gekeken naar de vermoedelijke grondwaterstroming). Een onderzoek op vluchtige aromaten is niet van toepassing bij diesel. Vluchtige aromaten zijn overigens wel geanalyseerd in het grondwater (niet verhoogd vastgesteld). Naar aanleiding hiervan hoeft geen aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden.

Ter plaatse van het perceel De Vor is een gedempte sloot aanwezig. Uit luchtfoto’s van 1955 en 1964 blijkt dat er een sloot of greppel heeft gelegen. Op de top25 kaart van 1957 is echter niets aangegeven. Daarom is er vermoedelijk sprake van een greppel. Uit de boringen, die ter plaatse van de sloot/greppel zijn uitgevoerd, is niet gebleken dat er puin aanwezig is. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Een gedeelte van de toegangsweg wordt verwijderd. Derhalve dient het asfalt van dit te verwijderen deel van de toegangsweg op teerhoudendheid worden onderzocht. Derhalve wordt een asfaltonderzoek conform de CROW 210 uitgevoerd.

De voor de locatie gehanteerde onderzoekshypothese voor het landbodemonderzoek “de gehele locatie wordt verdacht voor (lichte) bodemverontreiniging met zware metalen, PAK, PCB’s en minerale olie, de (voormalige) boomgaarden voor (lichte) bodemverontreiniging met OCB’s (bovengrond)” is deels bevestigd. Er zijn echter geen verontreinigingen met PAK of PCB’s vastgesteld.

Er dient een asbestonderzoek conform de NEN 5707 (grond) en/of NEN 5897 (puin) uitgevoerd te worden om met enige zekerheid de aan- of afwezigheid van asbest vast te stellen.

Aanbevelingen

Aanbevolen wordt om een aanvullend grond- en asbest-in-grondonderzoek (conform NEN 5707) uit te voeren ter plaatse van de vervallen schuur op het perceel De Vor. Dit onderzoek dient bij voorkeur te worden uitgevoerd na sloop en verwijdering van de schuur (en dakplaten). Hierbij kan het grondwater uit de reeds geplaatste peilbuis (23-2) herbemonsterd en geanalyseerd worden. De locatie is verdacht voor bodemverontreiniging in verband met de opslag van brandstoffen, overige activiteiten en het asbestverdachte dak. In de huidige staat van de schuur wordt inpandig onderzoek sterk afgeraden (instortingsgevaar).

Indien van de locatie grond wordt afgevoerd dient hierbij rekening te worden gehouden met de daarop van toepassing zijnde regelgeving van onder meer de Wet bodembescherming en het Besluit Bodemkwaliteit. De vrijkomende grond is buiten de onderzoekslocatie niet zonder meer herbruikbaar.

Alvorens tot ontwikkeling van het gehele plangebied over te gaan dient een aanvullend grond- en asbest onderzoek op het perceel Kroeze en een strook op het perceel van de gemeente uitgevoerd te worden. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd alvorens de omgevingsvergunning voor dit perceel in te dienen.

Aangezien de percelen de Vor en Kroeze niet volledig konden worden onderzocht wordt voor beide locaties op de verbeelding een specifieke aanduiding opgenomen en wordt in de bijbehorende regels geregeld dat hier een bouwvergunning mag worden afgegeven als aangetoond is dat de uitgevoerd onderzoek aantoond dat er geen belemmering aanwezig is.

Het uitgevoerde onderzoek van ATKB is als Bijlage 3 toegevoegd bij dit plan.

4.3 Waterbodem

4.3.1 Inleiding

In juli 2014 is door AquaTerra - KuiperBurger B.V. (ATKB) een verkennend land en waterbodemonderzoek, asfaltonderzoek en indicatief asbest-in-puinonderzoek uitgevoerd voor het plangebied.

Het doel van het verkennend waterbodemonderzoek is het bepalen van de milieuhygiënische kwaliteit van de sliblaag en onderliggende vaste waterbodem in het kader van de voorgenomen demping.

4.3.2 Onderzoek

Het onderzoek is uitgevoerd volgens de strategie “overig water, niet-lintvormig, normale onderzoeksinspanning (ONLN)”. Het onderzoek zal zich richten op de te verwijderen sliblaag en de bovenste halve meter van de achterblijvende/ontvangende waterbodem bij demping. Door de aanwezigheid van een boomgaard is de locatie verdacht voor het voorkomen van bestrijdingsmiddelen (OCB’s).

4.3.3 Conclusie

In de waterbodem zijn geen bodemvreemde bestanddelen aangetroffen. Tijdens de uitvoering van het onderzoek zijn geen asbestverdachte materialen aangetroffen.

De voor de locatie gehanteerde onderzoekshypothese “homogeen verontreinigde onderzoekslocatie” is niet bevestigd. Nader onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

De vrijkomende sliblaag is op basis van de onderzoeksresultaten milieuhygiënisch geschikt voor de beoogde bestemming, te weten verspreiden op het aangrenzend perceel.

Voor de vrijkomende slib gelden als alternatieve verwerkingsmogelijkheden toepassen als klasse ‘A’-baggerspecie in oppervlaktewater of toepassen als kwaliteitsklasse wonen op landbodem.

De kwaliteit van de achterblijvende vaste waterbodem is indicatief (doch betrouwbaar) bepaald. Het onderzoek geeft slechts een indicatie van de kwaliteit van de achterblijvende vaste waterbodem omdat niet per vak is getoetst, maar per bodemsoort. De achterblijvende kleibodem heeft kwaliteitsklasse ‘A’ voor toepassing onder oppervlaktewater en ‘Industrie’ voor toepassing op zandbodem. De achterblijvende zandbodem heeft als kwaliteitsklasse ‘Vrij toepasbaar’ voor zowel toepassing onder oppervlaktewater als toepassing op landbodem.

Uit het onderzoek blijkt dat er vanuit dit aspect, geen belemmering is voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein.

Het uitgevoerde onderzoek van ATKB is als Bijlage 3 toegevoegd bij dit plan.

4.4 Asbest

4.4.1 Inleiding

In juli 2014 is door AquaTerra - KuiperBurger B.V. (ATKB) een verkennend land en waterbodemonderzoek, asfaltonderzoek en indicatief asbest-in-puinonderzoek uitgevoerd voor het plangebied.

Het doel van het indicatieve asbest-in-puinonderzoek is om een indicatie te krijgen van de aanwezigheid van asbest in de puinverharding op het erf.

4.4.2 Onderzoek

Om een indicatie te krijgen van de aanwezigheid van asbest in de puinverharding op het erf is een mengmonster van het puin samengesteld. Het puinmengmonster is geanalyseerd op asbest conform de NEN 5897. Het betreft een indicatief asbest-in-puinonderzoek.

4.4.3 Conclusie

In de puinverharding ter plaatse van het erf is asbest aanwezig. Echter, aangezien er slechts een geringe hoeveelheid asbest is vastgesteld, wordt niet verwacht dat sprake is van asbestverontreiniging. Om hierover zekerheid te krijgen dient formeel een asbest-in-puinonderzoek conform de NEN 5897 uitgevoerd te worden. In overleg met het bevoegd gezag dient te worden vastgesteld of aanvullend asbestonderzoek naar de puinhoudende strook (akkerperceel gemeente) en puinverharding op het perceel Kroeze noodzakelijk is.

De Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) heeft aangegeven dat een asbestonderzoek rondom de bebouwing bij voorkeur na de sloop moet worden uitgevoerd. Asbestonderzoek in de puinverharding volgens NEN5897 en op asbestverdachte plaatsen die verder van de bebouwing afstaan kunnen voor de sloop worden uitgevoerd.

Aangezien de percelen de Vor en Kroeze niet volledig konden worden onderzocht wordt voor beide locaties op de verbeelding een specifieke aanduiding opgenomen en wordt in de bijbehorende regels geregeld dat hier een bouwvergunning mag worden afgegeven als aangetoond is dat de uitgevoerd onderzoek aantoond dat er geen belemmering aanwezig is.

Het uitgevoerde onderzoek van ATKB is als Bijlage 3 toegevoegd bij dit plan.

4.5 Water

4.5.1 Inleiding

De Watertoets is het resultaat van één van de acties uit de Startovereenkomst 'Waterbeleid 21e eeuw', die op 14 februari 2001 is ondertekend door het Rijk, het Interprovinciaal Overlegorgaan, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. In de Startovereenkomst is vastgelegd dat de Watertoets vanaf het moment van ondertekening zal worden toegepast.

De Watertoets wordt uitgevoerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, wat als gevolg heeft dat in alle ruimtelijke plannen - en dus ook het bestemmingsplan - een zogeheten waterparagraaf moet zijn opgenomen. De waterparagraaf omvat het advies van de waterbeheerder en een gemotiveerd besluit ten aanzien van de wateraspecten. Eventuele afwijkingen van het advies van de waterbeheerder worden gemotiveerd. Daarbij moet door de initiatiefnemer worden aangegeven hoe met die afwijking wordt omgegaan. In laatste instantie kan worden teruggegrepen op het nemen van verzachtende maatregelen of compensatie inclusief afspraken over financiering en uitvoering.

In het kader van de watertoets is overleg gevoerd en heeft afstemming plaatsgevonden met de betrokken waterbeheerders (Waterschap Rivierenland). In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze dit overleg heeft plaatsgevonden en welke adviezen in het kader van dit overleg zijn gemaakt.

4.5.2 Beleid

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)

In 2003 sloten Rijk , Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). Dit akkoord is te beschouwen als het bestuurlijke antwoord op het rapport WB21 (Waterbeheer 21e eeuw). In het akkoord zijn maatregelen afgesproken met als doel het watersysteem in 2015 'op orde' te hebben. In het bestuursakkoord zijn taakstellende afspraken opgenomen over veiligheid en wateroverlast. Ook is een impuls gegeven aan het gebruik van de watertoets. De watertoets zorgt voor een vroegtijdige afstemming tussen ruimtelijke plannen en de waterhuishouding. In 2011 is een nieuw akkoord afgesloten door de koepels. De essentie van dit nieuwe akkoord is een doelmatig beheer en meer samenwerking tussen beheerders in de waterketen en kostenbesparingen door grotere efficiëntie en effectiviteit.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Provincie Gelderland en waterschap Rivierenland

Provinciaal beleid

In het Waterplan Gelderland 2010-2015 staat hoe de provincie wil zorgen voor voldoende schoon water én droge voeten. Het Waterplan Gelderland is de opvolger van het derde Waterhuishoudingsplan (WHP3). Het beleid uit WHP3 wordt grotendeels voortgezet. Het Waterplan Gelderland is tegelijk opgesteld met de water(beheer)plannen van het Rijk en de waterschappen. In onderlinge samenwerking zijn de plannen zo goed mogelijk op elkaar afgestemd. Het Waterplan Gelderland 2010-2015 is op 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld en op 22 december 2009 in werking getreden. In het plan staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd.

In de Provinciale milieuverordening Gelderland (PmG) zijn milieuregels opgenomen die het drinkwater moeten beschermen.

Waterschap Rivierenland

Het plangebied valt onder het beheer van Waterschap Rivierenland. De doelen van het waterschap voor de periode van 2010 tot 2015 staan beschreven in het waterbeheerplan 'Werken aan een veilig en schoon rivierenland', waarbij een indeling is gemaakt in de volgende aspecten:

  • het bieden van veiligheid tegen overstromingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave;
  • het realiseren van de waterkwaliteitsdoelstellingen en ecologische doelstellingen;
  • het realiseren van de kwantitatieve wateropgave in het stedelijk gebied en het verbeteren van de waterkwaliteit in stedelijke wateren;
  • het invulling geven aan de samenwerking in de afvalwaterketen.

Het Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor en werkt aan een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar 'Rivierenland'. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Waterschap op hydrologische effecten, waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Kortom, het initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Naast het beheerplan beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening.

Gemeente Geldermalsen

De gemeente Geldermalsen heeft samen met Waterschap Rivierenland een stedelijk waterplan opgesteld "Waterplan Geldermalsen 2009 - 2015". Uitgangspunt binnen de gemeente Geldermalsen is het streven naar een watersysteem van voldoende kwaliteit, dat mogelijkheden biedt voor recreatie en beleving. In het waterplan zijn maatregelen voor het watersysteem opgenomen, onder andere maatregelen voor het realiseren van extra waterberging.

Richtlijnen en voorkeuren van waterschap en gemeente

In het kader van de watertoets zijn onderstaande randvoorwaarden en uitgangspunten van waterschap
Rivierenland en de gemeente Geldermalsen verzameld:

  • bij alle nieuwbouwplannen dient vermenging van vuil afvalwater en schoon hemelwater te worden voorkomen door middel van de aanleg van een gescheiden rioolstelsel;
  • bij de inrichting, het bouwen en het beheer dienen zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd te worden aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij wordt aandacht gevraagd voor het materiaalgebruik. Om watervervuiling te voorkomen dienen geen uitloogbare of uitspoelbare bouwmaterialen te worden toegepast;
  • de waterparagraaf mag beschrijvend van aard zijn (nog geen waterhuishoudkundig plan);
  • de kwelsituatie hoeft niet te worden berekend; enkel beschrijvend;
  • met de vuistregel 436 m3/ha verhard oppervlak wordt de benodigde waterberging berekend voor de toename van het verhard oppervlak, de maximaal toelaatbare peilstijging bedraagt 0,3 m op zomerpeil bij een T=10+10%;
  • oppervlakkig afstromen van hemelwater heeft voorkeur boven ondergronds verwerken;
  • waterdoorlatende verharding heeft de voorkeur;
  • voor de aanpassing van het watersysteem zoals het graven van oppervlaktewater, aanbrengen van kunstwerken zoals stuwen, pompen en duikers en het aanbrengen van verhard oppervlak dient een vergunning in het kader van de waterwet worden aangevraagd bij waterschap Rivierenland;
4.5.3 Onderzoek

Huidige situatie

De locatie bestaat grotendeels uit onbebouwd gebied.

In het plan gebied bevinden zich een A-watergang (nr.120392), een C-watergang langs de Parkweg (nr. 080935) en een C-watergang langs de Homburg (nr. 080939). tevens is er een visvijver aanwezig (zie navolgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0011.jpg"

Als gevolg van de toename van de oppervlakte aan bebouwing en verharding op de locatie zal hemelwater ter plaatse niet of minder gemakkelijk kunnen infiltreren in de bodem. Door de verharding en bebouwing komt het hemelwater versneld tot afvoer, wat problemen kan geven. Hemelwater zal zo mogelijk vastgehouden moeten worden in het gebied waar het valt. Vasthouden betekent dat het hemelwater wordt benut of direct als voeding voor het grondwater dient. Is vasthouden binnen het gebied niet mogelijk dan dient het hemelwater te worden verzameld in een berging waarna het geleidelijk beschikbaar komt voor afvoer of infiltratie. Alleen als vasthouden of bergen niet mogelijk is, is directe afvoer mogelijk. Het waterschap hanteert bij nieuwbouwplannen zoals deze de trits vasthouden-bergen-afvoeren. Dat betekent dat er hemel- en grondwater neutraal gebouwd moet worden. Concreet betekent dat ophogen i.p.v. drainage en hemelwater in het gebied verwerken in bijvoorbeeld wadi’s of te realiseren oppervlaktewater. Hemelwater dat versneld tot afvoer komt door een toename van verhard oppervlak dient vertraagd te worden afgevoerd. De bestaande waterplas wordt gedempt. Deze waterplas stond niet in verbinding met het watersysteem. In de nieuwe situatie is het water wel onderdeel van het watersysteem.

Als gevolg van een ziensijze van het Waterschap is het bestemmingsplan gewijzigd vastgsteld. Dit heeft geresulteerd in een nieuwe verkaveling waarover afstemming met het waterschap heeft plaatsgevonden.

Voor de verkaveling van 28 juli 2016 is een nieuwe berekening gemaakt voor de waterberging. Deze berekening houdt rekening met de volledige ontwikkeling van het terrein, ook de delen die eerst onder de wijzigingsbevoegdheid vallen en nog niet ontwikkeld zullen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0012.jpg"

Uit de berekening blijkt dat er een ´overschot´ is van 111 m2.

Het ‘overschot’ kan toenemen door waterdoorlatende verharding toe te passen en als meer dan de minimum eis van 10% groen wordt gerealiseerd.

4.5.4 Conclusie

Uit de berekening blijkt dat er voldoende waterberging wordt gerealiseerd.

De grove berekening van de benodigde aantal m2 waterberging Homburg Noord is als Bijlage 4 Berekening waterberging toegevoegd bij dit plan.

De gemeente Geldermalsen en Waterschap Rivierenland zijn overeengekomen dat de bestaande watersloot langs de Parkweg wordt opgewaardeerd naar een A-watergang en gaat aansluiten op de watergang langs de Schuttersweg. De verbinding van de nieuwe watergang wordt gerealiseerd door middel van een duiker. De exacte uitwerking en realisatie hiervan wordt met het waterschap opgepakt. Dit komt het waterbergingsprobleem van Beesd ten goede. Een A-watergang met een minimaal profiel is noodzakelijk om de economische uitvoerbaarheid van het plan (en daarmee de realisatie van de verbinding in het watersysteem) te garanderen.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Inleiding

Kader

Wettelijk kader externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Voor ondergrondse buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich, als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen, vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting, als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
4.6.2 Onderzoek

In maart 2015 en januari 2016 (i.v.m. planwijziging) is door Windmill Milieu en Management een inventarisatie uitgevoerd van de externe veiligheidsrisico’s. In juli 2015 is een aanvullende kwalitatieve risicoanalyse uitgevoerd door Omgevingsdienst Rivierenland.

4.6.3 Conclusie

In de directe omgeving van het plangebied zijn de spoorlijn Kijfshoek - Geldermalsen (traject 202010) en de autosnelweg A2 (traject G29 afrit Everdingen - knooppunt Deil) gelegen. Uitsluitend de A2 blijkt relevant. Geconcludeerd kan worden dat het transport van gevaarlijke stoffen over de weg geen belemmering opleveren voor de planrealisatie. In onderhavig geval kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.

In de directe nabijheid van het plangebied is de kerosineleiding P11 van Defensie Pijpleiding Organisatie gelegen. De effectafstand van deze aardgastransportleiding bedraagt 25 meter. De ligging van de kerosineleiding is op de risicokaart anders aangeduid dan op de Klic-melding. De omgevingsdienst Rivierenland heeft aangegeven dat de Klic-melding als leidend dient te worden beschouwd. De effectafstand van de kerosinetransportleiding reikt in dat geval tot over de bebouwingsvlakken van het plangebied. De invloed van het plangebied op de hoogte van het groepsrisico zal derhalve kwantitatief inzichtelijk moeten worden gemaakt.

In de nabijheid van het plangebied zijn aan de Parkweg een LPG-tankstation en een bovengrondse propaantank gelegen. De plaatsgebonden 0-6-risicocontouren en het invloedsgebied voor het groepsrisico van deze inrichtingen reiken niet tot het plangebied. Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid vanwege inrichtingen geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0013.png"

Het aspect externe veiligheid vormt op basis van het eerste onderzoek mogelijk een belemmering voor de planrealisatie. De invloed van het plangebied op de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de aanwezigheid van de kerosineleiding is daarom inzichtelijk gemaakt.

Om het groepsrisico als gevolg van de aanwezigheid van de kerosineleiding inzichtelijk te maken is er in juli 2015 is door de Omgevingsdienst Rivierenland een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) ten gevolge van de kerosineleiding opgesteld. De berekeningen van de risico's zijn uitgevoerd volgens de rekenmethodiek voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen, die in module C van de Handleiding Risicoberekeningen BevB (versie 2.0 gedateerd 1 juli 2014) is opgenomen. De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met het rekenprogramma Safeti-NL (versie 6.54).

Uit het onderzoek blijkt dat het plaatsgebonden risico kleiner is dan de grenswaarde met een PR van 1 x 10-6/jr. De PR-contour van 1x10-8/jr ligt ongeveer 12 meter van de leiding af. Berekend is dat maximaal 1 persoon kan overlijden als gevolg van een breuk van een trajectdeel van 1 kilometer van de kerosineleiding ter hoogte van het plangebied. Omdat het berekend aantal slachtoffers lager is dan 10, is er formeel geen sprake van een groepsrisico of is het groepsrisico verwaarloosbaar. Dit geldt zowel voor de huidige situatie als na de beoogde ruimtelijke ontwikkeling.

Ten opzichte van het in maart 2015 beoordeelde plan heeft een planwijziging plaatsgevonden inhoudende een gefaseerde ontwikkeling . In januari 2016 is door Windmill een notitie opgesteld om te bekijken of deze wijziging consequenties heeft voor de beoordeelde milieuaspecten.

Uit de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat externe veiligheid ook bij gefaseerde ontwikkeling geen belemmering is voor het plan.

De onderzoeken zijn als Bijlage 5 Externe veiligheid en luchtkwaliteit,Bijlage 6 QRA berekening en Bijlage 7 Milieuconsequenties i.v.m. wijziging plan toegevoegd bij dit plan.

4.7 Flora en fauna

4.7.1 Inleiding

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is geregeld dat bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren het verplicht is om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen.

4.7.2 Onderzoek

In januari 2007 is door Staro Bos- en Natuurbeheer reeds een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd, ten noordwesten van Beesd, ten behoeve van de toekomstige woonwijk, de uitbreiding van een bedrijfsterrein en de ontwikkeling van een recreatieve overgangszone.

In mei 2014 is dit onderzoek geactualiseerd door Staro Natuur en Buitengebied. Aangezien in het plangebied geen grote veranderingen zijn opgetreden ten opzichte van de situatie in 2007 is in het kader van deze actualisatie geen veldbezoek uitgevoerd. Het onderzoek uit 2007 is als Bijlage 8 Flora en fauna 2007 toegevoegd bij dit plan.

Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Op circa 4 kilometer ten noorden-westen van het plangebied het Natura 2000-gebied “Lingebied en Diefdijk-Zuid” ligt. Gezien de lokale aard van de voorgenomen ontwikkeling en de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied zullen geen negatieve effecten optreden. Een vergunning van de Natuurbeschermingswet 1998 is daarom niet nodig.

Ecologische Hoofdstructuur

Zoals blijkt uit gegevens van de provincie Gelderland ligt het plangebied buiten de EHS. Het dichtstbijzijnde gebied dat tot de EHS behoort, ligt na de herbegrenzing EHS, op ruim 400 meter ten oosten van het plangebied. De A2 ligt tussen de EHS en het plangebied.

Gezien de ligging buiten de EHS en de lokale aard van de voorgenomen ontwikkeling zullen geen negatieve effecten optreden ten aanzien van de EHS.

Soortenbescherming

Uit de quickscan flora en fauna van Staro Bos- en Natuur (2007) en de gegevens van de NDFF kan geconcludeerd worden dat in het plangebied geschikte biotopen ontbreken voor beschermde soorten dagvlinders, libellen, mieren en kevers. Het voorkomen van beschermde soorten uit deze soortgroepen kan daarom worden uitgesloten.

4.7.3 Conclusie

Gezien de lokale aard van de voorgenomen ontwikkeling zullen er geen nadelige effecten optreden op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de EHS.

Mogelijk groeien enkele plantensoorten uit FFtabel 1 in de ruige slootkanten van het plangebied. Ook wordt het plangebied mogelijk gebruikt als (onderdeel van het) leefgebied door algemeen voorkomende soorten amfibieën en grondgebonden zoogdieren die zijn opgenomen in FFtabel 1.Voor de soorten van FFtabel 1 geldt een algehele vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora en faunawet. Er hoeft zodoende voor deze soorten geen ontheffing te worden aangevraagd.

Er kan niet uitgesloten worden dat de steenmarter (FFtabel 2) zich ophoudt in gebouwen op het plangebied. Indien er een verblijfplaats van steenmarter aanwezig is, zal het verwijderen van de bebouwing betekenen dat de verblijfplaats verdwijnt. Wanneer de bebouwing wordt verwijderd dient deze vooraf te worden gecontroleerd op aanwezigheid van een verblijfplaats van steenmarter. Als blijkt dat de steenmarter voorkomt in het plangebied dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden.

De kleine modderkruiper (FFtabel 2) komt mogelijk voor in het water aanwezig in het plangebied. Indien sloten en/of de waterpartij in het oosten van het plangebied gedempt worden, zal dit tot gevolg hebben dat het leefgebied van de kleine modderkruiper en algemeen voorkomende vissoorten verdwijnt. Om invulling te geven aan de zorgplicht uit de Flora- en faunawet dient voorafgaand aan het mogelijke dempen van de sloten en/of de waterpartij de aanwezige fauna te worden weggevangen en overgezet naar een geschikt leefgebied in de directe omgeving. Ten aanzien van de mogelijk voorkomende kleine modderkruiper is deze maatregel voldoende om de negatieve effecten tot een minimum te beperken.

Mogelijk komen de bittervoorn en de grote modderkruiper (beide FFtabel 3) voor in de waterplas. Indien de waterplas gedempt wordt is nader onderzoek naar het voorkomen van de bittervoorn en de grote modderkruiper noodzakelijk. Indien de bittervoorn en/of grote modderkruiper aanwezig blijkt te zijn dient een ontheffing te worden aangevraagd.

In de huidige situatie is het plangebied niet geschikt als leefgebied voor de rugstreeppad (FFtabel 3). Wanneer er werkzaamheden worden uitgevoerd, met name grondverzet, kan een voor rugstreeppadden geschikte situatie ontstaan. Om te voorkomen dat rugstreeppadden de bouwlocatie koloniseren dient te worden voorkomen dat er zandhopen liggen of dienen deze met plastic te worden afgedekt. Daarnaast moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat er plassen (bijvoorbeeld water in rijsporen) aanwezig zijn. In plaats van de twee bovenstaande maatregelen kan ervoor gekozen worden de bouwlocatie ontoegankelijk te maken voor rugstreeppadden door het plaatsen van paddenschermen. Paddenschermen bestaan uit staand worteldoek van 50 centimeter hoog dat 15 centimeter wordt ingegraven en wordt verankerd aan paaltjes.

Mogelijkerwijs komen er kamsalamanders (FFtabel 3) voor in het water en de boomgaarden en struwelen die zich op het plangebied bevinden. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen negatieve effecten hebben op de mogelijk in het plangebied voorkomende kamsalamanders. Nader onderzoek in de zomermaanden is nodig om vast te stellen of deze soort daadwerkelijk in het plangebied voorkomt en welke effecten de voorgenomen ontwikkelingen hierop kunnen hebben. Indien uit het onderzoek blijkt dat de kamsalamander aanwezig is in het plangebied dient een ontheffing aangevraagd te worden.

Mogelijk komt de poelkikker (FFtabel 3) voor in de sloten, het water in het oosten van het plangebied en op het land van het plangebied. De voorgenomen ontwikkelingen kunnen negatieve effecten hebben op de mogelijk in het plangebied voorkomende poelkikker. Nader onderzoek is nodig om vast te stellen of deze soort daadwerkelijk in het plangebied voorkomt en welke effecten de voorgenomen ontwikkelingen hierop kunnen hebben. Indien de poelkikker in het plangebied voorkomt dient een ontheffing te worden aangevraagd.

Er kan niet uitgesloten worden dat de platte schijfhoren (FFtabel 3) voorkomt in het water dat aanwezig is in het plangebied. Indien het water gedempt wordt zal dit negatieve effecten hebben op het mogelijk voorkomen van de platte schijfhoren. Om te kunnen bepalen of een ontheffing moet worden aangevraagd dient er nader onderzoek plaats te vinden.

Het onderzoeksgebied is geschikt als leefgebied en broedlocatie voor diverse vogelsoorten. Mogelijk komt de steenuil en/of kerkuil voor in het plangebied. Nader onderzoek naar het voorkomen van de steenuil en kerkuil in het plangebied is noodzakelijk.

en 48Het onderzoeksgebied vervult mogelijk de functie van (tijdelijke) verblijfsplaats, foerageergebied en vliegroute voor een aantal soorten vleermuizen (FFtabel 3) (zie ook bijlage 1). De voorgenomen ontwikkelingen kunnen negatief effect hebben op deze functievervulling van het gebied voor vleermuizen. Om de exacte effecten en eventuele mitigerende maatregelen te kunnen bepalen wordt nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen aanbevolen. Dit nader onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens het vleermuisprotocol van het Netwerk Groene Bureaus, de Zoogdiervereniging en de Gegevensautoriteit Natuur. Dit protocol schrijft onderzoek voor in de periode half mei tot en met eind september.

Alvorens er tot sloop wordt overgegaan moeten de benodigde onderzoeken conform de wettelijke bepalingen in overleg met de wettelijke bevoegde instanties zijn uitgevoerd, zodat voldaan wordt aan de Flora- en faunawet. De mogelijke aanwezigheid op het perceel Homburg 40 en 48 van vleermuizen en uilen wordt bij functie wijziging van Agrarisch naar Bedrijventerrein te zijner tijd nader onderzocht.

Het actualisatierapport uit 2014 is als Bijlage 9 Actualisatie Flora en fauna 2007 toegevoegd bij dit plan.

De Omgevingsdienst Rivierenland geeft aan dat het eerste uitgevoerde onderzoek dateert van 2007 en dat de actualisatie is opgesteld zonder een veldbezoek.

4.7.4 Vervolg

In februari 2016 is door Ecogroen een veldbezoek uitgevoerd. Daarbij is het gehele perceel onderzocht op de aanwezigheid van en potenties voor verblijfplaatsen of groeiplaatsen van beschermde flora en fauna. De aanwezige sloot is bemonsterd met een fijnmazig steeknet. Kort voorafgaand aan het veldbezoek is de databank van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd.

Conclusie en advies

Uit het veldonderzoek blijkt dat de ecologische waarde van het gebied beperkt is. Met uitzondering van huismus en vleermuizen worden geen strikt beschermde soorten verwacht. Voorafgaand aan de herinrichting en zeker voor de sloop dient gericht onderzoek plaats te vinden naar eventuele aanwezigheid van huismus en vleermuizen. Vaste verblijfplaatsen van andere strikt beschermde soorten worden niet verwacht. Sloop van de panden wordt in het bestemmingsplan pas mogelijk gemaakt nadat er een onderzoek naar de huismus en vleermuis heeft plaatsgevonden.

Wel is aandacht gevraagd voor algemene broedvogels, wat in de praktijk betekent dat werkzaamheden niet gedurende het broedseizoen mogen worden gestart tenzij er zekerheid is over de afwezigheid van broedvogels. Voor de overige soorten geldt de zorgplicht. In deze situatie zal er bij de werkzaamheden aan het water voor gezorgd moeten worden dat aanwezige waterorganismen worden overgezet naar ander water.

De notitie van het veldbezoek is als Bijlage 10 Veldbezoek toegevoegd bij dit plan.

4.8 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. Voor tweebaanswegen buiten de bebouwde kom geldt een zonebreedte van 250 m. Voor snelwegen geldt een zonebreedte van 600 m en voor spoorwegen een zonebreedte van 400 m.

Wanneer binnen deze zone nieuwe geluidsgevoelige bebouwing, zoals woningen, wordt gerealiseerd, dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor wegen die zijn gelegen binnen een woonerf en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De voorgestane ontwikkeling vindt plaats binnen de zonebreedte van tweebaanswegen, de zonebreedte van snelwegen en de zonebreedte van spoorwegen. In het onderhavig bestemmingsplan zullen geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt worden. Voor dit bestemmingsplan kan een akoestisch onderzoek derhalve achterwege blijven.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Inleiding

De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.

Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 ìg/m3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015.

Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdrage” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 (3% van 40 ìg/m3) een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project die NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:

  • de ontwikkeling is opgenomen in het NSL;
  • de ontwikkeling aangemerkt wordt als een NIBM-project;
  • de gestelde grenswaarden van bijlage 2 van de Wet luchtkwaliteit niet worden overschreden;
  • projectsaldering wordt toegepast.
4.9.2 Onderzoek

In maart 2015 en januari 2016 (i.v.m. planwijziging) is door Windmill Milieu en Management gekeken naar de luchtkwaliteit.

De locatie is gelegen binnen de onderzoekszone van de autosnelweg A2 (300 meter). Binnen het plangebied wordt een bedrijventerrein ontwikkeld. Binnen het plan is enkel bedrijvigheid toegestaan. De vestiging van gevoelige bestemmingen zoals hiervoor opgesomd (scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen) is niet voorzien.

Voor het overige zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer niet van toepassing binnen overige bedrijfsmatige inrichtingen.

4.9.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.

De onderzoeken zijn als Bijlage 5 Externe veiligheid en luchtkwaliteit en Bijlage 7 Milieuconsequenties i.v.m. wijziging plan toegevoegd bij dit plan.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

Voor een goede ruimtelijke ordening moet aandacht worden besteed aan voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Om dit te voorkomen moet tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) voldoende afstand in acht genomen worden. Voor het bepalen van deze afstanden wordt getoetst conform:

  • VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
  • Wet milieubeheer.

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

De publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG is gebruikt bij de zonering rond bedrijven. De publicatie deelt bedrijven onder in categorieën op basis van de ingeschatte milieubelasting. Per milieucategorie gelden richtafstanden tot de woonwijken. Dit bestemmingsplan maakt milieucategorie 3.2 bij recht en met afwijking categorie 4.1 mogelijk.

Milieucategorie   Aan te houden afstand tot woonwijken (zone)  
1   0 tot 10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700meter  
5.3   1.000 meter  
6   1.500 meter  

Het plan is getoetst aan:

  • VNG Handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009).
  • Wet milieubeheer.

Hieruit blijkt dat het plan geen belemmeringen ondervindt van het aspect ‘milieuhinder’. De gemengde bebouwing langs de Parkweg met woningen en bedrijfsmatige / agrarische functies kwalificeert namelijk niet als 'woonwijk' waardoor een kortere afstand dan de algemene VNG-richtlijn aanvaardbaar is. De kortste afstand tot de woonwijk aan de Parkweg / Huizenkamplaan bedraagt circa 150 meter.

Er zijn in het bestemmingsplan geen nadere eisen gesteld aan planrealisatie in verband met milieuzonering. Voor categorie 4.1 wordt wel vereist dat wordt aangetoond dat de impact op de omgeving kleiner of gelijk is aan een 3.2 bedrijf.

Akoestische inpassing

Door de wijziging van de planopzet blijft de (bedrijfs)woning nabij het plan in eerste instantie gehandhaafd onder een wijzigingsbevoegdheid. Aangezien deze woning in de eerdere opzet zou komen te vervallen is deze destijds niet beschouwd als geluidgevoelig object. Nu deze woning niet direct komt te vervallen, is aanvullend beoordeeld of deze woning een beperking vormen voor het beoogde bedrijfsterrein. In januari 2016 is hierna door Windmill een onderzoek uitgevoerd.

De (bedrijfs)woning is gelegen in een gemengd gebied. In de huidige situatie grenst de (bedrijfs)woning al aan omliggende bedrijven. De woning aan de Homburg 40 ligt in de huidige situatie op 14 meter van de meest nabijgelegen erfgrens van een al aanwezig bedrijf.

Voor de woning aan de Homburg komt de nieuwe bedrijfskavel aan de Noordwestzijde op meer dan 50 meter te liggen waardoor deze voldoet aan de richtafstand uit de VNG brochure ‘bedrijven en milieuzonering’. De bedrijfskavel aan de Noordoostzijde komt op circa 42 meter te liggen van de woning aan de Homburg 40. Daarmee voldoet deze afstand wel aan de richtafstand voor bedrijfscategorie 3.1 in een gemengd gebied, zijnde 30 meter maar niet aan de richtafstand voor bedrijfscategorie. 3.2 van 50 meter.

Echter in de huidige situatie ligt een bestaande bedrijfskavel al op circa 14 meter van de woning. Daarnaast is in Noordoostelijke richting tussen de woning en de nieuwe op 42 meter gelegen bedrijfskavel nog bebouwing gelegen die zorgt voor een akoestische afscherming. Bovendien blijft er sprake van een tijdelijke situatie, omdat naar verwachting binnen de planperiode de wijzigingsbevoegdheid gebruikt zal worden, waarmee de (bedrijfs)woning alsnog wordt wegbestemd. Als zodanig wordt inpassing van de bedrijfskavels met in stand houding van de woning aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Er zijn vanuit milieuoverwegingen geen belemmeringen om een deel van het plan niet direct te ontwikkelen en in eerste instantie te volstaan met de ontwikkeling van 2,2 ha bedrijventerrein. De ontwikkeling van de bedrijfskavels leidt voor de te handhaven (bedrijfs)woning niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het uitgevoerde onderzoek is als Bijlage 7 Milieuconsequenties i.v.m. wijziging plan toegevoegd bij dit plan.

4.11 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is bouwen met duurzaamheid als doel. Zowel in de ontwerpfase, de bouwfase en de gebruiksfase.

Een duurzaam gebouw moet volgens de Nederlandse rijksoverheid idealiter:

  • energie besparen;
  • (schaarse) materialen besparen;
  • water besparen;
  • een gezond binnenmilieu hebben;
  • weinig hinder opleveren wat betreft licht, geluid en dergelijke;
  • niet tot vervuiling leiden, zoals bijvoorbeeld CO2-uitstoot;
  • uit materialen bestaan die men kan hergebruiken.

Duurzaam bouwen is meer dan energiebesparing Duurzaam bouwen betekent dat gebouwen en andere bouwwerken ontwikkeld en gebruikt worden met respect voor mens en milieu. Het gaat bij duurzaam bouwen niet alleen om energiebesparing in huizen en gebouwen, maar bijvoorbeeld ook om: gebruik van duurzame materialen die rekening houden het milieu en de gezondheid van bewoners en gebruikers; een gezond binnenmilieu bijvoorbeeld door goede ventilatie om vocht, schimmel en ophoping van schadelijke stoffen te voorkomen; voorkomen dat grondstoffen voor bouwmaterialen uitgeput raken.

Voor gebouwontwerpen kunnen van te voren bepaald worden welk ambitieniveau gewenst is. De te nemen maatregelen kunnen door de gemeente of ontwikkelaar zelf worden gekozen om een bepaald niveau te bereiken.

Hierna volgen enkele specificaties die betrekking hebben op duurzaamheid.

Wettelijk: Bouwbesluit 2013

De wettelijke eisen aan nieuwbouw van woningen staan in het bouwbesluit. De volgende eisen worden gesteld bij nieuwbouw en/of verbouwingen:.

  • 1. Een minimale isolatiewaarde voor dichte uitwendige scheidingsconstructies.
  • 2. Een maximale U-waarde voor ramen (glas en kozijn) en deuren.
  • 3. Een minimale EPC waarde afhankelijk van het type gebouw.
  • 4. Milieuprestatie Gebouw (MPG).

Kansen duurzaam bouwen

  • Materiaalgebruik.
  • Pas FSC hout toe in de kozijnen of inlands hout uit duurzaam beheerde bossen.
  • Kijk naar soort isolatie.

Afval

  • Denk na over de opstelplaats van de containers en de loopafstand ernaar toe.

Water

  • Denk aan waterbesparende voorzieningen.

Gezondheid

  • Denk goed na over het ventilatiesysteem dat bijdraagt aan een goed afgesteld gezond binnenklimaat.

Het streven van ontwikkelaar en gemeente is om zoveel mogelijk te werken met BIM (Bouw Informatie Model), zodat tijdens het gehele proces vanaf de start tot en met de realisatie, met bovenstaande aspecten van duurzaam bouwen rekening wordt gehouden.

4.12 Welstand

Homburg Noord heeft in de welstandsnota gebiedstype Bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1_0014.jpg"

Uitsnede kaart Welstandsnota

Kenmerken: 

Een bedrijventerrein is vooral bedoeld om de bedrijfsactiviteiten activiteiten uit te oefenen; een doelmatige ontsluiting vanaf de weg en veel verhard terrein en opslag buiten bepalen vaak het beeld. De terreinen zijn vaak met een hek afgezet soms met een groene berm of beplanting. Reclame uitingen zijn divers en niet altijd effectief. De bebouwing op deze terreinen heeft een veel minder geordend karakter; doorgaans bestaat een bedrijf uit een of meerdere hallen met een kantoorgedeelte aan de straatzijde.

Materiaal- en kleur bepalen het beeld en niet zozeer de gevelindeling en de details.

Kenmerken matrix:

Wegen / profielen   Planmatig patroon. Wegen met grasbermen / parkeerzones.  
Bebouwing   Gevarieerd per perceel. Hallen meestal 1 laag; combinatie hal - kantoor (1, 2 en 3 lagen).  
Stijl / Detail   Traditioneel gestapeld/ industrieel plaatmateriaal.
Gatengevels resp. gevels met lichtstroken of bandramen.  
Materiaal / Kleur   Gevarieerd; meest gedekte lichte tinten.  

Waarden:

De waardering als verblijfsgebied is beperkt. De gebruiksaspecten bepalen meer de omgeving. Toch is ook een werkgebied met kwaliteit van belang voor de gebruikers en bezoekers. Vooral een ordelijk openbaar domein wordt gewaardeerd.

Algemeen toetsingsniveau: soepele toetsing.

Het gekozen toetsingsniveau is soepel, met uitzondering van in het zicht komende buitenranden (reguliere toetsing), met het oog op behoud van de basiskwaliteit van de gebieden, en hun uitstraling naar buiten.

Criteria tekst: 

De welstandscriteria altijd hanteren in combinatie met de beschreven kenmerken. Nieuwbouw passend in de omgeving. Wijzigingen en toevoegingen (bijgebouwen) volgens de stijl van het hoofdgebouw.

Een goede Inrichting van de openbare weg heeft veel invloed op het beeld en handhaving van de kwaliteit al evenzeer. Met uitzondering van de zichtlocaties aan hoofdwegen en gevelwanden die direct aan het buitengebied grenzen, wordt het beeld als minder belangrijk ervaren.

Daar dient aandacht te worden gegeven aan het effect van de gebouwen op grotere afstand. Met name de kleur (voor het buitengebied gedekt!) en een zekere eenvoud van compositie en materiaaltoepassing vragen aandacht.

Hoofdkleur, materiaal en de hoofdgeleding zijn van belang, evenals de inrichting van voorterreinen, reclames, afrasteringen.

Criteria matrix:

Omgeving   Onderscheid binnenzijde - buitenzijde: soepel - regulier.
Doelmatige ordelijke terreininrichting.
Verzorgde hekken en reclame-uitingen.  
Maat / Schaal   Onderscheiden eenheden!
Verbrokkeling bouwvormen vermijden.
Eenheid in bouwhoogte bevorderen.  
Vorm / Gebaar   Onderscheid hal en kantoorgedeelte!
Kantoorgedeelte aan de straat!
Entrees en routes aangeven.  
Stijl / Detail   Onderscheid platengevels (bandramen) en gestapelde gevels (gatengevels).  
Materiaal / Kleur   Grote vlakken zeer rustige (uniforme) tinten.
Materiaalkeuze in overeenstemming met de gevelindeling.  

4.13 Beeldkwaliteitsplan

In november 2014 is door van Zuilekom Landschapsarchitectuur het Beeldkwaliteitsplan (BKP) uitbreiding Homburg opgesteld. Door het opstellen van dit BKP wordt de gewenste kwaliteit gegarandeerd. In het BKP zijn een aantal principes opgesteld met betrekking tot de inrichting en de architectuur. Het BKP heeft een hogere ambitie dan de welstandsnota en wordt aangemerkt als aanvulling op de welstandsnota.

Het BKP gaat in op de randvoorwaarden ten aanzien van bouwvolumes, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik en de uitgangspunten voor de vormgeving van de openbare ruimten komen naar voren.

Het beeldkwaliteitsplan dient als toetsingskader voor de welstand bij de indiening van bouwplannen en omgevingsvergunningen en heeft een communicatieve functie en maakt het ambitieniveau duidelijk aan de toekomstige gebruikers van het bedrijventerrein Homburg. Hierdoor ontstaat een eenduidige kwaliteit die door het gehele bedrijventerrein te zien is, wederzijdse uitstraling van panden en kavelgrenzen draagt bij tot het rendement van de investeringen in het onroerend goed.

Het bedrijventerrein Homburg Noord is ingedeeld in drie zones. De kavels per zone verschillen in maat, oriëntatie en specificaties.

Kavel Type 01, waterzicht kavel:

Kavel type 01 is georiënteerd op de spiegelvijver en is de eerste strook die vanaf de afrit van de rijksweg A2 te zien is. Het is de ideale plek voor een bedrijfspand met uitstraling en een bedrijf dat zich wil tonen aan de buitenwereld; bovendien biedt de ligging aan of zelfs in de waterpartij veel architectonische mogelijkheden.

Kavel Type 02, parkkavel:

Kavel Type 02 is gericht op de Parkweg, de toegangsweg tot het dorp. De kavels staan haaks op de weg en voegen zich qua maat naar de bebouwing van het dorp. De kavels hebben een schitterende ligging aan de doorgaande weg en zijn qua ontsluiting maximaal ingericht. De ligging van deze kavels bieden een etalage functie voor nieuwe bedrijven.

Kavel Type 03, centrumkavel:

Kavel Type 03 ligt in het hart van het bedrijventerrein Homburg Noord. Deze kavels zijn centraal gelegen en bieden optimale toegankelijkheid tot de rest van het bedrijventerrein. Ze worden omgeven door bedrijvigheid en kunnen maximaal profiteren van de omgeving. Doordat de kavels direct grenzen aan het bestaande bedrijventerrein zijn met name de voorgevel en de zijgevels van de hoekkavels van architectonisch belang.

Bebouwing

Om kwaliteit te behalen zijn naast regels voor de kavelinrichting ook regels opgesteld voor bebouwing. Een aantal principes en onderdelen komen in het BKP naar voren. Net als voor de openbare ruimte geldt voor architectuur dat sobere en “natuurlijke” materialen het beeld moeten domineren. Duurzame oplossingen, energie zuinig en esthetische waarden staan voorop.

Ori ëntatie

De situering en oriëntatie van de bouwblokken zorgen voor de toegankelijkheid en uitstraling van het bedrijventerrein. Om dit te bereiken zijn enkele principes opgesteld:

  • De bouwblokken staan met de “voorzijde” naar de openbare weg gericht, een architectonische verbijzondering is hier vereist.
  • Entree van het gebouw is herkenbaar vanaf de openbare weg.
  • Kantoorfuncties, personeelsruimtes etc. zijn naar de openbare weg gericht.
  • Uitgezonderd de centrale kavels.

Bouwhoogte

Per kaveltype is de maximale bouwhoogte aangegeven. Deze hoogtes zijn tevens vastgelegd in het bestemmingsplan.

Kavel Type 01, waterzicht kavel:

Maximale bouwhoogte 15 meter aan de zijde van de A2, voor de overige kavels geldt een maximum van 12 meter, de bebouwing vormt op deze manier een mooi front richting de op- en afrit van de Rijksweg A2.

Kavel Type 02, parkkavel:

Maximale bouwhoogte 9 meter, de parkkavels sluiten aan op de omgeving en overige bebouwing aan de Parkweg.

Kavel Type 03, centrumkavel:

Maximale bouwhoogte 12 meter.

Overig

Het BKP gaat verder in op onder andere architectuur, materiaal en kleurgebruik, inrichting van de buitenruimte, erfafscheiding, parkeren, verlichting en tot slot specifieke voorschriften voor de kavels.

Het Beeldkwaliteitsplan is als Bijlage 11 Beeldkwaliteitsplan toegevoegd bij dit plan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart), planregels en deze plantoelichting. De verbeelding en planregels vormen tezamen het juridische deel van het bestemmingsplan. Deze vormen het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van gronden en bebouwing. In de regels worden de mogelijkheden in artikelen vastgelegd. Op de verbeelding worden de bestemmingen, bouw- en gebruiksmogelijkheden per locatie aangeduid. Het bestemmingsplan is opgesteld in aansluiting op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en voldoet aan de eisen van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Voor Geldermalsen is dit niet een gedetailleerd bestemmingsplan, maar een vrij globaal bestemmingsplan met directe bouwtitels. Er is binnen de gestelde kaders ruimte om te spelen met kavelgrote en bebouwing. De regels en verbeelding zijn de juridisch bindende onderdelen.

5.2 De planregels

De regels geven inhoud aan de op de verbeelding aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd kan of mag worden.

Voor de regelgeving geldt dat voor iedere bestemming die is opgenomen, een omschrijving dient te worden gegeven waarin de doeleinden van de betreffende bestemming worden aangegeven. Het gaat om de doeleinden die met het oog op een goede ruimtelijke ordening aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend.

Hoewel bij de opzet van de regels getracht is het aantal regels zo beperkt mogelijk te houden en slechts datgene te regelen dat werkelijk noodzakelijk is, kan een dergelijke regeling waarschijnlijk niet in alle zich voordoende situaties voorzien. Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van een aantal van te voren bepaalde voorwaarden.

De uitvoering daarvan berust bij burgemeester en wethouders. Deze bepalingen maken afwijkingen van geringe aard mogelijk, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden buiten deze visie, dan is een nieuwe afweging noodzakelijk die - bij een positieve uitkomst - via een formele planherziening zijn beslag dient te krijgen.

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. De indeling is als volgt:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden enkele in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. In hoofdstuk 2 worden de bestemmingen omschreven en wordt bepaald op welke wijze de gronden en opstallen gebruikt mogen worden. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels en in hoofdstuk 4 komt het overgangsrecht en de slotregel aan de orde.

5.3 Beschrijving van de bestemmingen

Artkel 3: Agrarisch

Voor de gronden met de bestemming "Agrarisch" zijn bestemd voor de van oudsher agrarische functiesdie al in het plangebied aanwezig zijn. Op deze percelen zit een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Bedrijventerrein". Dit is mogelijk zodra het nieuwe RPB wordt vastgesteld en ruimte biedt voor 2,7 in plaats van 2,2 hectare bedrijventerrein op de locatie Homburg Noord. Het RPB wordt naar verwachting medio 2016 vastgesteld.

Artikel 4: Bedrijventerrein

Voor de gronden met de bestemming "Bedrijventerrein" zijn bedrijven bij recht tot milieucategorie 3.2 en bij wijziging 4.1 toegestaan, zoals is opgenomen in de bij de regels behorende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten. Een (bedrijfs)woning is niet toegestaan

Artikel 5: Groen

De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groenvoorziening aan de randen van het plangebied.

Artikel 6: Verkeer-Verblijfsgebied

Voor de ontsluitingswegen en centrale parkeervoorzieningen in het plangebied is de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied' opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' wordt groen aangelegd.

Artikel 7: Water

De te realiseren waterpartij in het plangebied heeft de bestemming 'Water'. Een deel van de te realiseren waterberging als gevolg van de toename aan verharding binnen het plangebied wordt hier gerealiseerd. Ook de watergang langs de Parkweg die wordt opgewaardeerd krijgt de bestemming 'Water'.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van zowel de gemeente als van particulieren. Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening is echter niet noodzakelijk. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is voor de gemeente ‘anderszins verzekerd’ via de anterieure overeenkomst tussen VOF Homburg en de gemeente. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over wie welke verantwoordelijkheid draagt bij de projectontwikkeling en is vastgelegd op welke wijze kosten en opbrengsten worden verdeeld. Deze afspraken resulteren naar verwachting voor de gemeente in een neutrale grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Dit is gebeurd op basis van het voorontwerp bestemmingsplan. De reacties van deze overlegpartners zijn daarom verwerkt in het inspraakdocument.

6.2.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "Bestemmingsplan Homburg Noord, Beesd" is op basis van de gemeentelijke inspraakverordening gedurende zes weken vanaf 27 maart 2015 tot en met 7 mei 2015 voor een ieder ter inzage gelegd. Over de ter inzage legging heeft op 26 maart 2015 een publicatie gestaan in het Nieuwblad Geldermalsen. Bewoners binnen het plangebied zijn door middel van een brief persoonlijk geïnformeerd over de terinzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan.

De reacties in het kader van vooroverleg en inspraak, aanvullend onderzoek en nieuw beschikbare informatie hebben nieuwe inzichten geboden in het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Homburg Noord, Beesd'. Op basis hiervan is een aantal wijzigingen doorgevoerd in het ontwerp bestemmingsplan. Hieronder wordt -indien nodig samengevat- weergegeven welke wijzigingen zijn doorgevoerd in het ontwerp bestemmingsplan.

Wijzigingen in de toelichting

Er is uitgebreider ingegaan op de behoefte aan bedrijventerreinen, de Ladder voor duurzame verstedelijking en de koppeling met de revitalisering van het bedrijventerrein. Hiertoe is tevens een rapport van de STEC-groep als bijlage bij de toelichting gevoegd.

De toelichting is aangepast op een gefaseerde ontwikkeling: 2,2 hectare bedrijventerrein wordt direct positief bestemd, circa 0,5 hectare komt onder een wijzigingsbevoegdheid die wordt gekoppeld aan de herijking van het Regionaal Programma Bedrijventerreinen. Dit effect is verwerkt in verschillende passages in de toelichting van het bestemmingsplan.

De teksten in de toelichting van het bestemmingsplan over het 'Barro', de 'Nieuwe Hollandse Waterlinie' en 'Ladder voor duurzame verstedelijking' zijn verplaatst naar de paragraaf over het Rijksbeleid.

In paragraaf 4.5.3 is de term 'gefaseerd lozen' gewijzigd in 'vertraagd afvoeren'.

De omschrijving van het huidige en toekomstige watersysteem is opgenomen, overeenkomstig de bestuurlijke afspraken die zijn gemaakt over de realisatie van extra waterberging voor de kern Beesd.

De nieuwe ringstructuur is in de paragraaf 3.5 nader beschreven, inclusief de voorziene verkeerscirculatie.

Nader onderzoek naar Externe Veiligheid en Veldbezoek flora en fauna is toegevoegd.

Wijzigingen in de regels

Uit de bestemming 'Water' is 'recreatief medegebruik' uit de doeleindenomschrijving geschrapt.

In de bestemming 'Water' is 'groenvoorziening en beplanting' alleen toegestaan indien onderschikt aan het waterhuishoudkundig belang.

Uit de bestemming 'Water' is de minimale oppervlakte voor water en watergangen geschrapt.

De benaming van artikel 4 wordt in overeenstemming gebracht met de aanduiding op de verbeelding: 'bedrijventerrein'.

Wijzigingen in de verbeelding (plankaart)

Op twee locaties is een wijzigingsbevoegdheid op de plankaart geïntroduceerd. De gronden aldaar hebben in eerste instantie een agrarische bestemming.

De inspraaknota is als Bijlage 12 Inspraaknota toegevoegd bij dit plan.