direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Homburg Noord, Beesd
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Bestemmingsplan Homburg Noord, Beesd met identificatienummer NL.IMRO.0236.BSDhomburgnoord-VSG1 van de gemeente Geldermalsen;

1.2 bestemmingsplan:

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak waarop een aanduiding betrekking heeft;

ambachtelijke bedrijvigheid:

1.6 bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsvloeroppervlakte:

De totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.8 bestaand (in relatie tot bebouwing):

Bebouwing aanwezig ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.9 bestaand (in relatie tot gebruik):

Gebruik dat bestaat ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.10 bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bevoegd gezag

Bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.14 bouwgrens:

De grens van een bouwvlak;

1.15 bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.16 bouwperceelgrens:

De grens van een bouwperceel;

1.17 bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 hoofdgebouw:

Een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn functie, constructie of afmetingen, danwel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.21 maaiveld:

De gemiddelde hoogte van het (afgewerkte) terrein ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;

1.22 ondergronds:

Onder het niveau van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein;

1.23 overig bouwwerk:

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden ;

1.24 pand:

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.25 seksinrichting:

Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een escortbedrijf, een (raam)prostitutiebedrijf, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een privé-huis of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.26 voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.27 watergang:

Een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;

1.28 weg:

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.29 woning:

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten;

Artikel 2 Wijze van meten

  • A. Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage:

het deel van het bouwperceel, voor zover gelegen binnen een bouwvlak, uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, met dien verstande dat bij de berekening van het bebouwingspercentage bouwwerken geen gebouw zijnde, waarvan de oppervlakte niet meer dan 1m2 bedraagt, buiten beschouwing blijven;

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;

2.4 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 peil:

Voor gebouwen:

  • a. in niet geaccidenteerd terrein: de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
  • b. in geaccidenteerd terrein en voorzover het gebouw is gelegen binnen een afstand van 3 meter van het openbaar gebied, geldt het volgende:
    • 1. voor het deel van het gebouw dat is gesitueerd binnen een afstand van 13 m vanaf de grens met het openbaar gebied: de kruin van de weg waarlangs het gebouw wordt ontsloten;
    • 2. voor het deel van het gebouw dat is gesitueerd op een afstand groter dan 13 m vanaf de grens met het openbaar gebied: het hoogste punt van het aan het gebouw aansluitende, bestaande afgewerkte terrein;

Voor andere bouwwerken:

  • c. de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarische gebruik;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. andere werken;
  • f. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, tenzij reeds aanwezig ten tijde van het ter visie gaan van het ontwerpbestemmingsplan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten ten behoeve van het wegverkeer;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen niet meer dan 1,25 meter bedragen;
  • c. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst;
  • d. er mogen geen kassen worden gebouwd;
  • e. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
  • f. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.
3.2.2 Bouwverbod

Voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwverbod" is het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen op basis van artikel 3.2.1 niet mogelijk zo lang er geen aanvullend grond- en asbest-in-grondonderzoek (conform NEN 5707) en aanvullend flora- en fauna onderzoek zijn uitgevoerd.

3.3 Nadere eisen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de archeologische waarden;
  • b. de cultuurhistorische waarden;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. de geomorfologische waarden;
  • e. een goede woonsituatie;
  • f. de landschappelijke waarden;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de natuurlijke waarden;
  • i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • j. de sociale veiligheid;
  • k. de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
  • b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m2;
  • c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
  • d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-perceelgebonden handelsreclame;
  • e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  • g. het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen;
  • h. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
  • i. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
  • j. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
  • k. het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van 50,00 meter ten opzichte van aansluitende gevoelige functies die zowel binnen als buiten het plangebied kunnen liggen;
  • l. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

3.4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Verbod

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
  • d. het aanleggen van aarden wallen;
  • e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
  • g. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
  • h. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt.
3.6.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
  • c. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning.
3.6.3 Strijd met de bestemming

Een omgevingsvergunning zoals vermeld in artikel 3.6.1 wordt geweigerd indien:

  • a. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  • b. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
  • c. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wetgevingszones - wijzigingsgebied

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin, dat de geldende bestemmingen ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszones - wijzigingsgebied' geheel, gedeeltelijk en/of gefaseerd kunnen worden gewijzigd in de bestemming Bedrijventerrein als bedoeld in Artikel 4. Van deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend gebruik worden gemaakt voor zover de gronden die het betreft zijn opgenomen in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen of de opvolger hiervan waarmee intergemeentelijke afstemming van de uitgifte van nieuwe bedrijventerreinen wordt gemonitord.

Na gebruik van de wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 4 overeenkomstig van toepassing zijn, met dien verstande dat de maximale hoogte van gebouwen op het perceel tussen de Homburg en de Parkweg niet meer mag bedragen dan 7,20 meter. Tevens dient te worden voldaan aan de bepalingen in artikel 3.2.2.

Artikel 4 Bedrijventerrein

4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met de daarbij behorende:

  • f. reclame uitingen ten behoeve van het eigen bedrijf;
  • g. erven en verhardingen;
  • h. verkeers-en verblijfsvoorzieningen;
  • i. bouwwerken ten behoeve van het eigen bedrijf.
4.1.2 Nadere detaillering van de bestemmingsomschrijving

a. Buitenopslag

Buitenopslag is niet toegestaan, uitgezonderd opslag van auto's, boten, caravans bij showrooms en volumineuze detailhandel.

b. Detailhandel

Detailhandel is uitsluitend toegestaan voor verkoop van auto's, boten, caravans en volumineuze detailhandel en productiegebonden detailhandel als ondergeschikte functie van de in 4.1.1 genoemde bedrijvigheid, met dien verstande dat de oppervlakte voor productiegebonden detailhandel maximaal 10 % van de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt met een maximum van 100 m2.

c. Kantoren

Zelfstandige kantoren zijn niet toegestaan, bedrijfsverzamelgebouwen zijn wel toegestaan

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Bedrijfsgebouwen:
    • 1. bedrijfsgebouwen worden uitsluitend gebouwd binnen het bouwvlak;
    • 2. de maximum bouwhoogte mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is weergegeven;
    • 3. waarvan de dakhelling ten minste 0º en ten hoogste 65º bedraagt;
    • 4. maximum bebouwingspercentage 60% van bouwvlak;
    • 5. afstand gebouwen tot perceelgrens, niet grenzend aan openbaar gebied minimum 5 meter;
    • 6. de gegeven maten inzake afstanden en percentages voor oppervlakten mogen afwijken tot niet meer dan 10 % van die afmetingen respectievelijk percentages.
  • b. Bedrijfswoningen:

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor (het verlengde van) de voorgevel van de gebouwen niet meer dan 1 m mag bedragen;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten mag niet meer dan 9 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van masten voor kleinschalige vormen van alternatieve windenergie mag niet meer bedragen dan 12 m, met dien verstande dat de afstand tot woningen van derden niet minder dan 50 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • f. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet meer dan 1 m bedragen;
  • g. het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot.
4.2.3 Bouwverbod

Voor zover het gronden betreft die zijn aangeduid met de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bouwverbod" is het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen op basis van artikel 4.2.1 en .4.2.2 niet mogelijk zo lang er geen aanvullend grond- en asbest-in-grondonderzoek (conform NEN 5707) en aanvullend flora- en fauna onderzoek zijn uitgevoerd. .

4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a voor het toestaan van een hoger bebouwingspercentage, mits:

  • a. het maximum bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan 75%;
  • b. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd om aan de eigen parkeerbehoefte te voldoen;
  • c. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.3.2 afstand gebouwen tot perceelgrens

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.2.1 onder a voor het toestaan van de afstand van gebouwen tot de perceelgrens, mits:

  • d. de afstand niet minder dan 3 meter bedraagt;
  • e. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein wordt gerealiseerd om aan de eigen parkeerbehoefte te voldoen;
  • f. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Groen

Op eigen terrein een minimum van 10% aan groen.

4.4.2 Parkeren

Parkeren uitsluitend op eigen terrein.

4.4.3 Perceelsgrootte

Percelen hebben een oppervlakte van maximum 5.000 m2.

4.4.4 Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt in ieder geval verstaan
  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van Bevi-inrichtingen en geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden ten behoeve van het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor dag-en/of verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik voor detailhandel, uitgezonderd productiegebonden detailhandel en uitgezonderd voor zover toegestaan.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels

a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

lid 4.1 onder a voor de vestiging van bedrijven van categorie 4 zoals opgenomen in de bij deze regels behorende bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten.

b. Het bevoegd gezag houdt bij het toepassen van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning rekening met de volgende voorwaarden:

  • 1. de omgevingsvergunning mag geen onevenredige aantasting veroorzaken van:
    • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • b. de verkeersveiligheid;
    • c. de woonsituatie;
    • d. de milieusituatie;
  • 2. de bedrijven dienen, gelet op hun specifieke werkwijze of verschijningsvorm, naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met toegelaten bedrijven;
  • 3. de beoordeling van de onder 1 en 2 benoemde aspecten vindt plaats aan de hand van een door het betrokken bedrijf opgesteld milieurapport;
  • 4. voor zover noodzakelijk worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden om zeker te stellen dat de beoordeelde situatie in stand blijft.

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en beplanting;
  • b. water en watergangen;
  • c. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en infiltratie;
  • d. voet- en fietspaden;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen;
  • b. overige bouwwerken.
5.2.2 Gebouwen
  • a. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • b. het oppervlakte van een gebouw mag niet meer mag bedragen dan 12 m2.
5.2.3 Overige bouwwerken
  • a. de hoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1,25 m met uitzondering van verkeersborden, wegwijzers, verlichtingsmasten, afrastering van speelvoorzieningen, en speelvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m;
  • b. het bebouwd oppervlak mag niet meer bedragen dan 25 m2 per bouwwerk.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in5.2.3 ten aanzien van de gestelde maximale bouwhoogte en maximale oppervlakte voor andere bouwwerken, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 4 m zal bedragen;
  • b. de verkeersveiligheid in het gebied niet in het gedrang komt;
  • c. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het woon- en leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de gronden te gebruiken of te laten gebruiken als parkeerplaats voor motorvoertuigen.

Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verkeersdoeleinden en parkeergelegenheid;
  • b. groenvoorzieningen en beplanting;
  • c. speelvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair, waaronder in ieder geval afvalcontainers.

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen.

6.1.1

Ter plaatse van de aanduiding 'groen' moet een minimum van 50% aan groenvoorzieningen worden gerealiseerd, met dien verstande dat:

  • a. onder groenvoorzieningen zoals bedoeld in de aanhef, worden verstaan: groenvoorzieningen, bermen en beplanting.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen;
  • b. overige bouwwerken.
6.2.2 Gebouwen
  • a. de hoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  • b. het oppervlakte van een gebouw mag niet meer mag bedragen dan 12 m2.
6.2.3 Overige bouwwerken
  • a. de hoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 1,25 m met uitzondering van verkeersborden, wegwijzers, verlichtingsmasten, afrastering van speelvoorzieningen, en speelvoorzieningen, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 8 m mag bedragen;
  • b. het bebouwd oppervlak mag niet meer bedragen dan 25 m2 per bouwwerk.
6.2.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.2.3 ten aanzien van de gestelde maximale bouwhoogte en maximale oppervlakte voor overige bouwwerken, mits:

  • a. de bouwhoogte niet meer dan 4 m bedraagt;
  • b. de verkeersveiligheid in het gebied niet in het gedrang komt;
  • c. geen onevenredige aantasting zal plaatsvinden van het leefmilieu en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Water'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en watergangen
  • b. waterhuishoudkundige voorzieningen, waterberging en infiltratie;
  • c. waterbeheersing en waterafvoer;
  • d. oeververbindingen;
  • e. duikers;
  • f. taluds;
  • g. groenvoorzieningen en beplanting, uitsluitend ondergeschikt aan het waterhuishoudkundig belang;

een en ander met de daarbij behorende voorzieningen en met inachtneming van de Keur van het waterschap.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd met een hoogte van niet meer dan 2 m.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 1

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten dienste van deze bestemming. Tevens mogen bouwwerken ten dienste van de andere voorkomende bestemming(en) worden opgericht, in overeenstemming met die bestemming(en), indien:

  • a. het werkzaamheden in de bodem betreft, als gevolg van het oprichten van bouwwerken, tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld; en/of
  • b. op basis van een door het bevoegd gezag beoordeeld archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad; en/of
  • c. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; en/of
  • d. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht; en/of
  • e. het nieuw te bebouwen oppervlak niet groter is dan 100 m².
8.2.2 Advies archeologisch deskundige

In het kader van de beoordeling van het archeologisch onderzoek zoals bedoeld in artikel 8.2.1 onder b. wint het bevoegd gezag zonodig schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn.

De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een bouwwerk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Omgevingsvergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 8.1 bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 2 m;
  • b. grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • c. bodem verlagen of afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) van gronden waarvoor geen ontgrondingenvergunning is vereist;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
8.4.2 Uitzondering

Het onder 8.4.1 vervatte verbod geldt niet:

  • a. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft tot een diepte van 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  • b. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft over een maximale oppervlakte van 100 m²;
  • d. indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • e. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • f. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een aanleg- of omgevingsvergunning in dit kader is verleend;
  • g. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met het bouwen op grond van het bepaalde in artikel 8.2.1.
8.4.3 Verlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken of werkzaamheden de aanwezige archeologische waarden niet onevenredig (kunnen) worden aangetast.

8.4.4 Verplichting rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld.

8.4.5 Archeologisch deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.4.1 wint het bevoegd gezag zonodig schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

8.5 Wijzigingsbevoegdheid
8.5.1 Wijzigingsbevoegdheid verkleinen dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening dit bestemmingsplan wijzigen teneinde de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1 '' geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

8.5.2 Wijzigingsbevoegdheid vergroten dubbelbestemming

Burgemeester en wethouders kunnen met toepassing van artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening dit bestemmingsplan wijzigen teneinde de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1'' uit te breiden indien op basis van actuele kennis met betrekking tot te beschermen archeologisch waarden, de noodzaak bestaat de in het plan gelegen gronden te herwaarderen op hun archeologische status.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met een bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting of prostitutie.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
11.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

11.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.
  • b. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
  • c. De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 meter onder peil.
  • d. Bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
11.1.3 Afwijken van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.1.2 onder c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
11.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  • a. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, waaronder de aanleg van rotondes en kruisingen en dergelijke is inbegrepen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit of de praktische uitvoerbaarheid daartoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut en voor religieuze doeleinden zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, (glas)containers, monumenten, kapellen, wegkruisen en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer dan 15 m³ bedraagt;
    • 2. de goothoogte niet meer dan 3 meter bedraagt;
    • 3. de bouwwerken naar aard en afmetingen passen in het plan, met dien verstande, dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 10 meter mag bedragen;
    • 4. uit een bodemonderzoek is gebleken dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • d. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, de hoogte tot niet meer dan 8 meter;
  • e. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten de hoogte tot niet meer dan 50 meter;
  • f. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de hoogte tot niet meer dan 10 meter.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ingevolge artikel 3.6 Wro, de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 5 meter aan beide zijden van de weg;
  • c. uitwisselen van de bestemmingen 'Bedrijf' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' mits noodzakelijk voor optimalisatie van kaveluitgifte en/of verkeersstructuur waarbij de oppervlakte van de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' niet mag afnemen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet tot het moment van ter inzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
14.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor de bestaande woning geldt het volgende:

  • a. dit gebouw is in strijd met het bestemmingsplan als woning, niet zijnde bedrijfswoning. Dit gebruik mag worden voortgezet door diegene die het gebouw gebruiken als woning, niet zijnde bedrijfswoning, ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit bestemmingsplan. Zodra het gebruik als woning, niet zijnde bedrijfswoning, door de bestaande gebruikers wordt beëindigd vervalt het recht op gebruik van deze gebouwen als woning, niet zijnde bedrijfswoning;
  • b. als bestaande gebruiker wordt aangemerkt de persoon/personen die op het moment van het van kracht worden van deze regels volgens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Geldermalsen als hoofdbewoner staan ingeschreven op het betreffende adres;
  • c. artikel E14.2 is op dit gebruik niet van toepassing.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Homburg Noord, Beesd".