direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw Sportcentrum Ermelo
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Ermelo wil een nieuw sportcentrum realiseren voor de inwoners van Ermelo. Het huidige sportcentrum Calluna met sporthal en zwembad, wat gebouwd is in 1975, is functioneel verouderd en voldoet niet meer aan de eisen van deze tijd. Voorafgaand aan dit plan heeft er een afweging tussen renovatie van het oude sportcentrum en nieuwbouw van het sportcentrum plaatsgevonden. Uit deze afweging is naar voren gekomen dat nieuwbouw in dit geval de beste optie is.

Op de huidige locatie aan de Herderlaan 51 zijn de uitbreidingsmogelijkheden te beperkt en is er niet genoeg ruimte om de ambities van de gemeente Ermelo ten aanzien van het nieuwe sportcentrum Calluna, bestaande uit een binnenzwembad en een sporthal, te kunnen verwezenlijken. Daarom is er gezocht naar een locatie waar het realiseren van het beoogde sportcentrum wel mogelijk is. De beoogde locatie sportpark 'De Zanderij' biedt de gewenste ruimtelijke mogelijkheden voor de nieuwbouw van het sportcentrum.

De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemmingsregels van het geldende bestemmingsplan 'Kom Ermelo'. Om deze reden is een bestemmingsplanherziening noodzakelijk.

Met onderhavig bestemmingsplan wordt de realisatie van het nieuwe sportcentrum mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt aan de westkant van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle, op het sportpark De Zanderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0001.png"

Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Ten tijde van het opstellen van onderhavig bestemmingsplan geldt voor de gronden in het plangebied het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’, dat op 31 januari 2013 is vastgesteld. Op de betreffende gronden rusten de bestemmingen ‘Sport’ (artikel 22), ‘Bos’ (artikel 7) en de dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie H’ (artikel 33), ‘Waarde – Archeologie ZH ’ (artikel 35) en 'Leiding - Gas' (artikel 31) met bijbehorende aanduidingen.

De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan met daarop de begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0002.png"

Geldend bestemmingsplan met ligging plangebied (rode lijn)

Ter plaatse van de bestemming Sport zijn sportvoorzieningen zoals sportvelden, sporthallen, ijsbanen en zwembaden, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren toegestaan. Gebouwen zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken.

De realisatie van een sportcentrum is op grond van de gebruiksmogelijkheden in de bestemming Bos niet mogelijk, maar wel in Sport. De realisatie van het sportcentrum is ten aanzien van de bouwmogelijkheden niet mogelijk vanwege het ontbreken van een bouwvlak.

1.4 Leeswijzer

Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels, vergezeld van een toelichting. De regels en verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving en een beschrijving van de haalbaarheidsaspecten. Tevens worden hierin de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de resultaten uit de procedure opgenomen.

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 wordt het beleid beschreven dat relevant is voor deze ontwikkeling.

In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid beschreven, waarbij de financiële haalbaarheid, de milieutechnische randvoorwaarden en de planologische randvoorwaarden worden beschreven. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de regels. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan verantwoord.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie beschreven en worden de beoogde plannen en de gemaakte afwegingen voor het nieuw te realiseren sportcentrum Ermelo beschreven.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan de westkant van de spoorlijn Amersfoort - Zwolle, op het sportpark De Zanderij. Het sportpark bestaat uit sportvelden en sportvoorzieningen. Daarnaast is in het gebied veel groen aanwezig. Het gebied kent een functionele inrichting hoofdzakelijk gericht op sport. Op het sportterrein zijn verschillende sportfaciliteiten beschikbaar waaronder voetbalvelden en een sporthal C.S.V. Dindoa.

Binnen het plangebied zijn twee sportvelden aanwezig. De sportvelden zijn omgeven door bomen. Tevens is er een parkeerplaats en een gebouw (kantine en kleedkamers) aanwezig binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0003.png"

Ligging en begrenzing plangebied

2.2 Locatiekeuze

Zoals in de aanleiding is beschreven zijn er op de huidige locatie aan de Herderlaan 51 te Ermelo onvoldoende renovatiemogelijkheden en zijn de uitbreidingsmogelijkheden niet aanwezig om de ambities van de gemeente ten aanzien van het sportcentrum Calluna te kunnen verwezenlijken. Derhalve is er gezocht naar een nieuwe locatie waar uitbreiding van het zwembad en de sporthal wel tot de mogelijkheden behoord.

Binnen de bebouwde kom van Ermelo liggen weinig locaties die geschikt zijn voor een nieuw sportcentrum. Een dergelijke voorziening vraagt om een aanzienlijk ruimtegebruik voor het gebouw zelf, maar ook voor een parkeervoorziening. Met de huidige locatie als referentie plangrootte (ca. 21.000 m2) is gekeken naar alternatieve locaties voor een nieuw sportcentrum.

Met een ruimtebeslag van ruim 21.000 m2 is gekeken welke locaties binnen de kom van Ermelo geschikt zijn. Uit deze verkenning zijn naast de huidige locatie drie andere locaties aangewezen als mogelijke locatie voor een nieuw sportcentrum. De locaties zijn:

  • 1. De Zanderij aan de Oude Telgterweg, hier is in het vigerende bestemmingsplan reeds een sportbestemming toegekend;
  • 2. Het instellingenterrein Veldwijk van GGz Centraal.
  • 3. Het instellingenterrein van 's Heeren Loo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0004.png"

Onderzochte locaties

De vier locaties zijn beoordeeld op welke locatie het meest geschikt is voor de realisatie van een sportcentrum.

De huidige locatie Calluna ligt op het bedrijventerrein Kerkdennen. Mogelijkheden voor nieuwbouw en het bereikbaar en openhouden van het sportcentrum stuiten op grote praktische problemen.

De locatie De Zanderij komt in vergelijking met andere locaties het beste naar voren. Samenwerking met andere functies is een belangrijk voordeel van de Zanderij. Er ontstaan zowel voordelen voor de buitensport als voor de binnensport. De buitensport krijgt een voorziening bij slecht weer door een sporthal in de buurt. Ook voor de binnensport en het onderwijs worden de mogelijkheden van buiten sporten groter doordat er dichtbij sportvelden zijn.

2.3 Functioneel ontwerp

In de toekomstige situatie wil de gemeente een zwembad en sporthal realiseren van respectievelijk 3.413 m2 BVO en 3.354 m2 BVO. Het te realiseren zwembad betreft hier een binnenzwembad.

Sporthal

De nieuwe sporthal vervangt de huidige sporthal Calluna en de sportzaal wethouder Balverszaal. De nieuwe sporthal zal bestaan uit 3 zaaldelen voor multifunctioneel gebruik en één zaaldeel voor specifieke gymactiviteiten. De drie multifunctionele zaaldelen zijn breder en langer dan de huidige sporthal Calluna. De nieuwe afmetingen voldoen aan de actuele eisen die worden gesteld aan de recreatie en wedstrijdsport. Zo kunnen basketbal -en volleybalwedstrijden in de breedte van de hal plaatsvinden en is er ruimte voor meer trainingsvelden.

Zwembad

Het wedstrijdbassin wordt 25 x 17 meter = 425 m2 (huidig is 312,5 m2), met voor de helft een beweegbare bodem en een watertemperatuur van 28°C.

Het instructiebassin/doelgroepenbassin wordt 10 x 16 meter = 160 m2 (huidig is 120 m2), met een volledig beweegbare bodem en een watertemperatuur van 30-32C.

Het recreatieve gedeelte met een peuterbad, whirlpool en sauna/stoombad neemt 50m2 in beslag.

Het zwembad richt zich op:

  • Het bieden van zwemonderwijs.
  • Het bieden van specifiek doelgroepgerichte lessen waaronder ouder-kind zwemmen, meer bewegen voor ouderen en verschillende aqua sportief lessen.
  • Het bieden van ruimte voor verenigingen en scholen.
  • Het bieden van ruimte voor de actieve recreatiezwemmer (baantjes zwemmen). Net zoals in het huidige zwembad wordt vrij zwemmen in het activiteitenrooster opgenomen. De hele week is er plek in één of meerdere baden om vrij te zwemmen. Dit komt overeen met de huidige situatie in het huidige zwembad.

2.4 Modellenstudie

Op basis van onderzoek (zie hoofdstuk 4) naar kansen- en belemmeringen en het gewenste ruimtegebruik (zie paragraaf 2.3) zijn twee haalbare modellen opgesteld en ter advies voorgelegd aan de stakeholders (zoals Waterschap), waaronder een afvaardiging van omwonenden. Onderstaand zijn de modellen opgenomen, inclusief een overzicht van de belangrijkste kenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0005.png"

Model Cluster Noord

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0006.png"

Model Noord-Zuid

Het model Cluster Noord biedt goede mogelijkheden om een compact en efficiënt gebouw te realiseren. Dit geldt tevens voor de parkeerplaatsen. In dit model is het mogelijk om een aantal waardevolle bomen in het middengebied te behouden. Een minder sterk punt is de zuidelijke parkeervoorziening (overloop) vanwege de beperkte overzichtelijkheid (sociale veiligheid) en toename rijbewegingen.

Het model Noord-Zuid biedt mogelijkheden om een interessant ontwerp te realiseren, passend binnen de bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij kan een uitnodigende entree worden gerealiseerd en de relatie met de aanwezige sportvelden worden verstrekt. Door het parkeren centraal aan de zijde van de Oude Telgterweg te realiseren, ontstaat er een duidelijke en overzichtelijke indeling van de openbare ruimte. Er zijn daarbij goede mogelijkheden om de parkeerplaats een organische en groene uitstraling te geven. Aandachtspunt bij de uitwerking is de aanwezigheid van een aantal landschappelijk waardevolle bomen, zie ook paragraaf 4.6.3, met name in het middengebied.

Voor de inpassing van de bebouwing en inrichting van de openbare ruimte is het uitgangspunt om zoveel mogelijk bomen te behouden. Lukt dit niet, dan vindt boscompensatie in principe plaats in het plangebied. Indien dit niet mogelijk is, vindt compensatie elders plaats binnen de gemeente. Zie hiervoor het compensatieplan in paragraaf 4.6.

Voor beide modellen geldt dat de ontsluiting via de bestaande in- en uitrit mogelijk is. De exacte uitwerking vindt plaats ten tijde van het ontwerpen van de bebouwing en het omliggende terrein. Een belangrijk uitgangspunt is verder dat er een zeer duurzaam gebouw ontwikkeld wordt, met een lage energievraag en met duurzame energieopwekking.

Het bestemmingsplan biedt in voldoende mate flexibiliteit om het sportcentrum te kunnen realiseren. De bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan zijn hoofdzakelijk begrensd op basis van de ruimte die binnen de modellen mogelijk is. Door het vastleggen van de maximale bouwhoogte en een bouwvlak wordt in voldoende mate geborgd dat de nieuwe bebouwing past in zijn omgeving.

Het bestemmingsplan biedt daarnaast voldoende ruimte voor een nadere invulling en detaillering van het bouwplan.

2.5 Beeldkwaliteitsparagraaf

Nota omgevingskwaliteit Ermelo

In de nota omgevingskwaliteit van de gemeente Ermelo valt het plan voor het nieuwe sportcentrum In het deelgebied 'buitengebied' (zie afbeelding) en wordt de samenhang bepaald door de omgeving, oftewel het landschap. Gezien de aard van het gebouw als sportcentrum valt het verder onder de kwaliteit 'bijzonder' (het wijkt af van het gewone). Dit betekent dat door middel van deze beeldkwaliteitsparagraaf objectgerichte criteria zijn geformuleerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0007.png"

Kaart 'gebiedsbeschrijving' uit Nota Omgevingskwaliteit Ermelo (2015)

Het sportpark De Zanderij vormt een op zich staand gebiedje, met tamelijk verscholen bebouwing. De bebouwing zal een bijdrage moeten leveren aan het 'landelijke' groene karakter. Het gebruik van natuurlijke materialen, zoals hout en een terughoudende kleurstelling, versterken dat karakter.

Criteria Bebouwing

Navolgende aspecten zijn relevant voor de na te streven beeldkwaliteit en geven richting aan de stedenbouwkundige en architectonische uitwerking van de nieuwbouw van het sportcentrum en de openbare ruimte rondom het gebouw. De volgende richtlijnen gelden voor de beeldkwaliteit van de bebouwing:

Massa en vorm

  • Toepassing van een eenduidige hoofdvorm (per gebouwdeel);
  • Gebouwdelen vormen een ensemble;
  • Werk met gevelopeningen van formaat, met name bij de entreezijde;
  • Mogelijke aan-, uit- en bijgebouwen worden mee-ontworpen, en vormen een architectonische eenheid met de hoofdvorm;
  • Gebruik van platte of licht hellende daken ten behoeve van de mogelijkheid voor een groen dak en de plaatsing van zonnepanelen;
  • Technische installaties dienen zoveel mogelijk uit het zicht te blijven, gezien vanuit de omgeving.

Architectuur

  • Duurzaam en eigentijds gebouw: ingetogen maar zorgvuldig vormgegeven architectuur, met subtiele raakvlakken met de kenmerken van de directe omgeving;
  • Aandacht voor architectonische details, zoals plinten, dakranden, gevelopeningen, etc.;
  • De gekozen detaillering, materialen en kleuren ondersteunen het karakter van het bouwwerk en de functies van het gebouw;
  • Tevens aandacht voor de detaillering van gesloten gevelvlakken;
  • Samenhang aanbrengen tussen de architectuur van de nieuwbouw en de bestaande sporthal.

Gevelopbouw

  • De plaats, afmeting en verhoudingen van de raam-, deur- en andere openingen dienen goed op elkaar en de karakteristieken van het gebouw te zijn afgestemd;
  • Gevels aan de zijde van de parkeerplaats en hoofdentree zijn representatief en hebben afwisselend een open en een gesloten karakter;
  • Gevels aan de zijde van de groensingel, de nauwelijks tot niet zichtbare zijde, kunnen een meer ingetogen karakter krijgen;
  • Toepassing van één hoofdentree;
  • De hoofdentree wordt dusdanig vormgegeven dat deze duidelijk herkenbaar is.

Materiaal- en kleurgebruik

  • Gevels gericht naar de openbare ruimte en parkeerplaats bestaan hoofdzakelijk uit een combinatie van 'hout', gebakken materiaal aangevuld met glas. Andere materialen zijn ondergeschikt. Motivatie voor het 'hout' is vanwege de aansluiting op de bosrijke omgeving.
  • Overige gevels bestaan uit een of meerdere combinaties van gebakken materiaal, glas, hout en/of andere materialen;
  • Materiaalgebruik dient raakvlakken te hebben met karakteristieken van de omgeving;
  • Gebruik van duurzame materialen.
  • Kleurgebruik: donkere gedekte tinten. Eventuele kleuraccenten zijn ondergeschikt.

Duurzaamheidaspecten

  • Mogelijke toepassing van groene gevels;
  • Mogelijke toepassing van een sedumdak voor waterberging;
  • Bij mogelijke toepassing van zonnepanelen deze zoveel mogelijk uit het zicht houden;
  • Oriëntatie van het gebouw gebruiken voor zon- en daglichtintreding.

Referentiebeelden gebouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0008.jpg"

Criteria buitenruimte

Het sportcentrum wordt omringd door een bosrijk gebied. De sportvelden en de gebouwen zijn gelegen in 'groene kamers' in het bos. Het bosrijke karakter wordt gevormd door een diversiteit aan inheemse boomsoorten die thuis horen op de zandgronden, zoals eik en grove den. Dit zorgt voor een bijzondere sfeer en een aantrekkelijke groene omgeving die uitdaagt om te recreëren. Dit karakter dient te worden behouden en versterkt rondom het sportcentrum.

De volgende beeldkwaliteitscriteria gelden voor de buitenruimte:

  • Bos- en heidesfeer terug laten komen in de buitenruimte, bijvoorbeeld in de vorm van heuveltjes met heide en jeneverbessen tussen parkeervakken en bomen (Eik of Grove Den);
  • Creëren van open zichtrelaties tussen de openbare weg, het parkeerterrein en de entree van het gebouw, zodat er prettige en logische routes en (sociaal veilige) openbare ruimte ontstaat;
  • Vormgeving en het kleur- en materiaalgebruik van de buitenruimte heeft raakvlakken met het gebouw;
  • Eventuele terreinafscheidingen worden mee-ontworpen met de buitenruimte en het gebouw;
  • Eventuele bankjes, fietsenstallingen, lichtmasten e.d. qua vormgeving en materiaalgebruik op elkaar en op het gebouw afstemmen;
  • Eenduidige (donkere) kleur voor het straatmeubilair.

Groensingels planlocatie

Het is de intentie om de groensingels en boszone rondom het plangebied zoveel mogelijk in stand te houden. Het bestaat uit diverse (loof)bomen met verschillende soorten struweel en Den.

Dichte aanplant zorgt ervoor dat in de bladhoudende periode weinig zicht is op het terrein van het sportcentrum, gezien vanuit de woningen en woonstraten. In de winterkale periode zijn er slechts enkele doorzichten mogelijk.

Voor de inpassing van de nieuwbouw is het van belang dat de groensingel en zoveel mogelijk bomen behouden blijven. De bestaande parkeerplaats blijft indien mogelijk behouden en zorgt door het groene karakter ook voor een landschappelijke inpassing van het gebouw.

Aan de noordzijde van het plangebied zal een deel van de groensingel vanwege de aanleg van parkeerplaatsen verdwijnen. Op deze locatie zal een randbeplanting (bijvoorbeeld Gelderse roos, Hondsroos, Hulst, Lijsterbes, Krentenboompje, Hazelaar, Veldesdoorn, etc.) met inheemse soorten terug gebracht moeten worden.

Referentiebeelden buitenruimte

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0009.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR - 2012)

De SVIR geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Het relevante beleidskader wordt gevormd door de provincie en vooral door de gemeente. Hiervoor wordt verwezen naar de paragrafen 3.2 en 3.3. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld en vervangt de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied raken geen van de nationale belangen en zijn niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Het plangebied is niet gelegen binnen een in het Barro aangewezen gebied of object waarvoor een planologische bescherming geldt.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking wordt in de SVIR geïntroduceerd en is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onder artikel 3.1.6. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

De voorgenomen ontwikkeling van het sportcentrum is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden is er een laddertoets uitgevoerd. Op basis van de laddertoets wordt geconcludeerd dat er sprake is van een behoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, en dat deze behoefte is op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied. Dat betekent dat het onderhavige plan voldoet aan het beleid en de regelgeving inzake duurzame verstedelijking. De volledige laddertoets is weergegeven in bijlage 1.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gelderland

Provinciale Staten van Gelderland hebben op 9 juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie is opgesteld vanuit een sterk veranderende context waarin partijen en de provincie op dit moment werken en de komende jaren naar verwachting zullen werken. De overheid (en provincie) is slechts een van de vele spelers. De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

  • een duurzame economische structuur;
  • het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Borgen van de kwaliteit van de leefomgeving

Een kwalitatief goede leefomgeving vraagt om een omgeving waar voldoende voorzieningen aanwezig zijn, en waar de bevolking ook de mogelijk heeft om gezond te blijven. De realisatie van voorliggend sportcentrum biedt hiertoe de mogelijkheid.

Verstedelijking

De voorgenomen ontwikkeling van het sportcentrum is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Tot nu toe waren de rol en ambitie van de provincie rond stedelijke ontwikkelingen vooral gericht op het clusteren van groei, bereikbaarheid en het faciliteren van culturele voorzieningen, en het wonen en werken clusteren rond kernen en stedelijke clusters. Deze wens was ruimtelijk ingegeven en wordt aangeduid als 'bundelen en spreiden'. Deze aanpak wordt nu nadrukkelijk niet meer uitsluitend gekoppeld aan specifieke zones voor wonen, werken of landschappen, maar aan de toepassing van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik (de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'), zoals door het Rijk is voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening.

Bundelen richt zich op het benutten van de bestaande voorraad gebouwen en gronden in het stedelijk gebied en op mogelijke toevoegingen, grenzend aan het stedelijk gebied en nabij multimodale knooppunten. Er is een verschuiving van focus op nieuwbouw naar focus op beheer en vernieuwing van bestaand stedelijk gebied. Bundelen houdt rekening met de regionale vraag en samenhang, gebiedskwaliteiten, mogelijkheden en onmogelijkheden van de bestaande voorraad en de regionale structuur. Toch mag bundeling niet leiden tot het volbouwen van de stad en het stedelijk gebied, omdat dat ten koste gaat van de kwaliteit van het woon- en werkmilieu.

Aangezien het plangebied deel uitmaakt van het bestaande stedelijk gebied van Ermelo, voldoet de in het plan opgenomen ontwikkeling aan het provinciale beleid dat inzet op bundeling. Zoals eerder aangegeven, dient daarbij wel de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' in acht genomen te worden en is er derhalve een laddertoets uitgevoerd, zie bijlage 1.

3.2.2 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland wordt ingegaan op het thema sport. In de visie staat dat de kracht van Gelderland ook is dat zij de bakermat is van veel nieuw talent in Nederland, ook op het gebied van sport. Het is een sportieve regio waarbinnen een podium wordt geboden aan sportvoorzieningen en -evenementen, zoals de Nijmeegse Wandelvierdaagse en sportcentra als Papendal en Omnisport. Het voorliggende plan past goed binnen dit kader.

3.2.3 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 is de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. In de Omgevingsverordening zijn regels (randvoorwaarden) opgenomen passend bij de provinciale aanpak van ambities en doelen in de Omgevingsvisie. Veel van deze regels waren eerder in diverse andere verordeningen van de provincie opgenomen. De provincie trekt deze oude verordeningen in en brengt de Omgevingsverordening ervoor in de plaats. De regels in de Omgevingsverordening zijn zodanig dat zij goed passen bij de accenten in de aanpak van de Omgevingsvisie.

In de Omgevingsverordening zijn geen regels opgenomen die een belemmering vormen voor dit bestemmingsplan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Ermelo 2025

Op 1 maart 2012 is de Structuurvisie Ermelo 2025 vastgesteld. Deze structuurvisie heeft betrekking op het gehele grondgebied van de gemeente en bevat een integrale visie. Diverse beleidsterreinen (onderwijs, huisvesting, natuurzorg, ruimtelijke ordening, maatschappelijke zorg enzovoort) worden met elkaar in verband gebracht. Het plan dient als basis voor het toekomstige beleid van de gemeente.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0010.png"

Uitsnede structuurvisiekaart. Plangebied oranje omcirkeld.

Het plangebied is in de visiekaart aangemerkt als bos. Vlak hier tegenaan ligt een deel dat is aangemerkt als de groene wig.

In de structuurvisie geeft de gemeente aan dat ze wil inzetten op het welzijn van de samenleving. Daarbij wordt sport als een essentieel onderdeel gezien van het welzijn. Sport voorziet voor alle leeftijdsgroepen van de bevolking voor gezondheid en sociale contacten. De gemeente ziet het als haar taak om sport als vrije tijdsbesteding te stimuleren. Daarbij geeft de gemeente aan dat nieuwe ontwikkelingen op een duurzame manier moeten plaatsvinden, mede in het kader van toekomstbestendigheid.

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid voor de ontwikkeling van een nieuw sportcentrum waarin nieuwe, kwalitatief goede sportvoorzieningen worden geregeld. Bovendien wordt er bij de bouw van het sportcentrum voorzien in duurzame maatregelen, zodat het sportcentrum energie- en klimaatneutraal wordt.

3.3.2 Programma duurzaamheid 2016 - 2020

De gemeente Ermelo ziet het als belangrijke taak tegenover huidige en toekomstige generaties om zorg te dragen voor een duurzame leefomgeving. In 2009 is de Raadsvisie Klimaat opgesteld gericht op een energieneutraal Ermelo in 2030 en een klimaatneutraal Ermelo in 2035. Deze ambitie wordt bereikt doordat de gemeente, bedrijven en inwoners samenwerken en hierin hun eigen verantwoordelijkheid nemen.

In het Programma Duurzaamheid 2016-2020 wordt versneld om de ambitie te kunnen realiseren. In het programmaplan is inzichtelijk gemaakt welke stappen tot aan 2020 genomen worden om die versnelling te realiseren. In samenwerking met de gemeentelijke afdelingen en maatschappelijke partners zijn de volgende zes doelen geformuleerd die de gemeenteraad op 17 december 2015 heeft vastgesteld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0011.png"

Deze doelen zijn in het Programma Duurzaamheid 2016-2020 verder uitgewerkt naar concrete doelstellingen, waarna wordt aangegeven wat de verschillende partijen gaan doen. Zo komt de gemeente met partners tot de G100 (een platform voor inspiratie en ontmoeting), wordt de vorming van energiecoöperaties bevorderd, wordt er gewerkt aan partnerships met de belangrijkste sectoren in Ermelo, worden waar mogelijk convenanten gesloten, vervult de gemeente een voorbeeldrol, krijgt duurzaamheid een prominente rol in gemeentelijk beleid, en wordt het gemeentelijk vastgoed verduurzaamd. Binnen de thema's energie, afval en water zijn meetbare doelstellingen opgsteld. Verder worden de opties en potenties van grootschalige opwek in Ermelo in beeld gebracht, worden deze getoetst aan maatschappelijke afwegingskaders om draagvlak te creëren, en kan na besluitvorming inpassing plaatsvinden in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het gebruik van duurzaam vervoer wordt gefaciliteerd en gepromoot.

 

Overeenkomstig het landelijk beleid en het beleid van de gemeente dient duurzaam te worden gebouwd. Het streven is een klimaatneutraal sportcentrum te bouwen. Welke duurzame maatregelen hiervoor nodig zijn wordt in het kader van de uitwerking van het bouwplan nader bekeken.

3.3.3 Nota omgevingskwaliteit

Op 19 november 2015 heeft de raad de ‘Nota Omgevingskwaliteit’ vastgesteld. Welstandstoezicht blijft nodig. Er zijn immers twee keer zoveel buren als inwoners in een gemeente. Met de nota kunnen ‘gewone’ bouwplannen aan de balie makkelijker getoetst en snel afgehandeld worden.

In de nota wordt onderscheid gemaakt in ‘gewone’ bouwplannen en ‘bijzondere’ bouwplannen. Een gewoon plan is wat past bij het bestaande gebouw of in de directe omgeving. Een gewoon plan in een gewone buurt wordt op eenvoudige wijze getoetst. Ook een bouwplan voor een nieuwe woning, die aansluit bij de bestaande woningen in een bijzonder gebied, is een gewoon woningbouwplan.

Bijzondere plannen wijken af van het gewone. In de nota staan per onderscheiden deelgebied criteria vermeld. Indien een bouwplan niet aan de gestelde criteria voldoet, dan is het plan bijzonder. Karakteristieke bouwwerken en (maatschappelijke) voorzieningen zijn ook bijzonder. Hierbij gaat het om een monument of als karakteristiek aangeduid pand.

Op basis van het brede participatieproces met de bewoners van de gemeente zijn er deelgebieden onderscheiden waar streng wordt getoetst, zoals het centrumgebied van de kern van Ermelo en de beschermde stads- en dorpsgezichten zoals Oud Groevenbeek en Staverden. Bouwplannen buiten deze gebieden worden soepel beoordeeld als ‘gewone’ bouwplannen.

Het plangebied aan de Oude Telgterweg valt volgens de Nota Omgevingskwaliteit in het buitengebied. Hier geldt overwegend een soepel regime. Met het oog op een goede beeldkwaliteit is voor het gebied van het nieuwe sportcentrum een beeldkwaliteitparagraaf geformuleerd met kwalitatieve vereisten waarmee het initiatief in overeenstemming moet zijn. De beeldkwaliteit is uitgewerkt in paragraaf 2.5.

 

Nieuwe ontwikkelingen zullen bij de aanvraag omgevingsvergunning worden getoetst aan de nota Omgevingskwaliteit. De nota vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

3.3.4 Groenvisie

De groenvisie beschrijft hoe er de komende 10 jaar wordt omgegaan met alle vormen van groen in de gemeente.

Het groen uit de groenstructuur bestaat uit hoofd- en nevenstructuren, waardevolle bomen en beeldbepalend particulier groen. Het plangebied valt onder de hoofdgroenstructuur. Voor het structureel groen geldt een ‘Nee, tenzij- principe’. Is aantasting van het groen na een integrale belangenafweging toch nodig dan vindt compensatie plaats. Daarvan is in dit geval sprake, zie de bomeninventarisatie en het boscompensatieplan in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In het kader van een ruimtelijke procedure dient voor een aantal wettelijk verplichte haalbaarheidsaspecten aangetoond te worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling moet inzichtelijk gemaakt worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de directe omgeving en de beoogde ontwikkeling zelf. De milieu-kwaliteit vormt dan ook een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies.

In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling nader ingegaan op de verschillende aspecten; indien noodzakelijk is aanvullend onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksrapportages zijn als bijlagen bij het bestemmingsplan gevoegd.

4.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Voor dit bestemmingsplan en het omliggende gebied van sportpark De Zanderij is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, uitgevoerd, zie bijlage 2.

Uit dit onderzoek blijkt dat voor de locatie van het sportcentrum dat behoudens enkele stenen visueel geen waarnemingen zijn gedaan. Er zijn geen asbestverdachte materialen aangetoond. In de geanalyseerde grondmonsters zijn behoudens licht verhoogde gehalten aan arseen, PAK en minerale olie geen van de overig geanalyseerde parameters aangetoond in gehalten boven de achtergrondwaarden. In het grondwater ter plaatse van de voorziene locatie van het sportcentrum komen licht verhoogde concentraties voor van enkele zware metalen (barium, cadmium en zink) en naftaleen. De grond is geschikt voor de beoogde functie.

Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de voormalige stortplaats Zanderij onder een klein gedeelte van het trainingsveld aanwezig is. Het gaat om een hoek van het trainingsveld aan de zijde van het spoor. Om de stortplaats te kunnen afdekken dient een contour van 10 meter aangehouden te worden, zie hiervoor de kaart in bijlage 3. Met het toekennen van het bouwvlak voor het gebouw is hiermee rekening gehouden.

Conclusie

Op basis van de hiervoor opgenomen informatie is in het kader van dit bestemmingsplan de (water)bodemkwaliteit voldoende inzichtelijk gemaakt. De grond is geschikt. Op dit punt is het plan uitvoerbaar.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw 

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet 

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan 

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Vallei en Veluwe

In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geven wij concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.

Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.

Watertoets 

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

 

Planspecifiek

Het waterschap is bij het initiatief betrokken. Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Daarnaast wordt aangeraden om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen, om grondwateroverlast te voorkomen.

In de bestaande situatie is het grootste deel van het plangebied onverhard. Met de uitvoering van voorliggend plan zal de verharding in het gebied toenemen, in totaal met ongeveer 14.000 m2 (bebouwing ca. 8.000 m2 en parkeerplaats 6.000 m2) en komt minder ruimte voor het vasthouden of bergen van hemelwater. Met de nieuwbouw worden het gebouw en het terrein er omheen voorzien van infiltratievoorzieningen waardoor het hemelwater wordt geborgen in de bodem. Hiervoor zijn diverse opties waaronder een wadi, infiltratieriool of infiltratiekratten.

Conclusie

Er zijn vanuit het aspect water geen belemmeringen voor het initiatief.

4.3 Luchtkwaliteit

Luchtvervuiling is schadelijk voor de volksgezondheid en het milieu. Verkeer, industrie en huishoudens brengen grote hoeveelheden schadelijke stoffen in de lucht. Het doel van de op 15 november 2007 van kracht geworden ‘Wet luchtkwaliteit’, als onderdeel van de Wet milieubeheer, is mensen te beschermen tegen risico’s van luchtverontreiniging. De wet bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. In de wet is aangegeven in welke gevallen gemeenten en provincies de luchtkwaliteit in kaart moeten brengen en wanneer zij maatregelen dienen te treffen.

Wettelijk kader 

De Wet luchtkwaliteit betreft een wijziging van de Wet milieubeheer en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL;
  • een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat aan die eis voldoet mag zonder nadere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Planspecifiek

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0012.png"

Conclusie

Door onderhavige ontwikkeling neemt het aantal verkeersbewegingen met circa 564 verkeersbewegingen per weekdag toe. Uit de (worstcase) berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt.

Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.4 Externe veiligheid

Inleiding

Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. In dit kader kunnen bijvoorbeeld nabij het plangebied gelegen wegen en inrichtingen van belang zijn.

Maatgevend voor de mate van veiligheid zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken en onbeschermd aanwezig) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Advies externe veiligheid

Gelet op de ligging van de ontwikkeling ten opzichte van het spoortraject Amersfoort-Zwolle en de hogedruk aardgasleidingen is advies opgevraagd bij de VNOG (Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland) (zie bijlage 13). Het advies is integraal verwerkt in deze paragraaf.

Vanuit het oogpunt van de wet- en regelgeving over externe veiligheid passen de ontwikkelingen binnen de wettelijk normen. Voor wat betreft het plaatsgebonden risico (PR) van het spoortraject Amersfoort-Zwolle en de hogedruk aardgasleidingen zijn er geen belemmerende factoren. Datzelfde geldt voor het berekende groepsrisico voor de buisleidingen.

De OVIJ (Omgevingsdienst Veluwe IJssel) heeft berekend dat de hoogte van het groepsrisico (GR) van de ontwikkeling ten opzichte van het spoor met meer dan 10% toeneemt, maar beneden de 10% van de oriëntatiewaarde blijft. Hierdoor moet verantwoord worden waarom deze ontwikkeling acceptabel is.

Overwegingen die een rol spelen zijn de kans op incidenten op het spoor. Een doorgaand spoor zonder spoorwegovergang in de directe omgeving is bijvoorbeeld – qua aanrijdingen – minder risicovol dan een doorgaand spoor met een spoorwegovergang in de buurt of een spoorwegemplacement. Omdat een incident op het spoor nooit geheel is uit te sluiten geeft de VNOG onder het kopje 'Advies over fysieke veiligheid' advies over maatregelen die getroffen kunnen worden. Deze maatregelen kunnen bijdragen aan het beperken van het aantal (dodelijk) slachtoffers.

Advies over fysieke veiligheid

In de wet- en regelgeving over externe veiligheid wordt een risicobenadering gehanteerd. In geval van een incident met een (zeer) brandbare vloeistof of gas of een (zeer) toxische (vloei)stof tijdens het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor is niet uit te sluiten dat aanwezige personen in het plangebied (dodelijk) gewond raken.

Omdat het spoortraject op relatief korte afstand van het plangebied valt – en de hoogte van het groepsrisico met 10% is toegenomen – wordt geadviseerd om de volgende (bouwkundige) maatregelen (zie tevens art. 2.4 van de Regeling Bouwbesluit 2012) te nemen:

  • Beperk het glasoppervlak van bouwwerken aan de zijde van het spoor en de buisleidingen.
  • Tref voorzieningen in de bouwwerken dat de (mechanische) ventilatie (op afstand) afgeschakeld kan worden bij een incident met een toxische (vloei)stof of een brand in de omgeving van het sportcentrum.

Gezien de mogelijke grote aantallen personen die aanwezig kunnen zijn in het sportcentrum zullen passende maatregelen getroffen moeten worden. Deze maatregelen staan beschreven onder het kopje 'Zelfredzaamheid'.

Onderstaand wordt eerst advies over het aspect bestrijdbaarheid (bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid) gegeven.

Bestrijdbaarheid – bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid

Het plangebied is voldoende bereikbaar via de openbare weg. De planvorming bevindt zich op dit moment in een stadium dat de bereikbaarheid in het plangebied nog niet beoordeeld kan worden. geadviseerd wordt om voor de bereikbaarheid van het plangebied in ieder geval de minimale vereisten uit de NVBR-handreiking 'Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' [november 2012] te hanteren.

Voor wat betreft het plangebied is het van belang dat – ten behoeve van een adequate (geneeskundige) hulpverlening – er rekening wordt gehouden met onderstaande bereikbaarheidsaspecten:

  • Creëer voor ambulances een goede bereikbaarheid door minimaal twee toe- en uitgangswegen te realiseren. Voor ambulances is het namelijk niet alleen van belang om zo snel mogelijk bij objecten te komen, maar ook om zo snel mogelijk weer weg te kunnen rijden zonder hinder te ondervinden van andere (hulpverlenings)voertuigen.
  • Ambulances dienen dichtbij de bouwwerken geparkeerd te kunnen worden. Obstakels op de weg, de stoep en het terrein dienen dus zodanig te worden ingericht dat ambulances snel en goed bij een object kunnen komen en dat brancards over de stoep kunnen worden vervoerd. Het beperken van verhogingen van de stoep, trappen, paaltjes, drempels e.d. draagt bij aan een goede bereikbaarheid van de bouwwerken voor ambulances en brancards.
  • Zorg voor een eenduidige, duidelijke bewegwijzering van het terrein, waarbij (straatnaam)borden en (huis)nummers zodanig zijn geplaatst, dat bij een calamiteit bij de bouwwerken duidelijk is waar de hulpverleners naar toe moeten.
  • Om bouwwerken voor brancards goed begaanbaar te houden, is het van belang om met name de ingang begaanbaar te houden. Grind voor de ingang en het gebruik van grote rubberen ringmatten vormen voor ambulancepersoneel en het slachtoffer op de brancard namelijk een obstakel. Een schoonloopmat is een goed alternatief om binnen bij de ingang te plaatsen.

Het plangebied bevindt zich aan de rand van Ermelo. Primair bluswater is aanwezig, maar op het terrein zelf lijken er geen bluswatervoorzieningen aanwezig te zijn.

Gezien de onbekendheid over de terreinindeling (infrastructuur) van het plangebied en het beperkte bluswater in het plangebied wordt nadrukkelijk geadviseerd om hierover in contact te treden, voordat de (bouw)plannen definitief zijn.

Zelfredzaamheid – externe (en interne) veiligheid

Het plangebied valt binnen het bereik van de bestaande WAS-palen. Het ministerie is bezig om deze wijze van alarmering in Nederland per 1 januari 2020 te beëindigen.

De zelfredzaamheid van de burgers binnen uw gemeente kan vergroot worden door het gebruik van NL-alert. Hierop wordt door de overheid de komende jaren verder geïnvesteerd. Burgers zullen echter zelf het initiatief moeten nemen om hun mobiele telefoon hiervoor geschikt te maken (zie: http://www.crisis.nl/nl-alert).

Andere maatregelen die getroffen kunnen worden om de zelfredzaamheid te vergroten:

  • Tref voorzieningen waarmee de (mechanische) ventilatie – evt. op afstand – afgeschakeld kan worden, als sprake is van een incident (spoor) waarbij een toxische gaswolk ontstaat of een brand waarbij sprake is van grote rookvorming in de omgeving van het sportcentrum.
  • Zorg voor een opgeleid en getrainde BHV-organisatie binnen (de objecten van) het sportcentrum. Een BHV-organisatie kan er toe bijdragen dat het handelingsperspectief van de aanwezige personen wordt vergroot in geval van een incident bij het sportcentrum of bij een incident in de omgeving van het sportcentrum. Borging van deze maatregel zal middels een voorschrift in de omgevingsvergunning (onderdeel: bouwen) moeten plaatsvinden.
  • De zelfredzaamheid van bezoekers/gebruikers van het sportcentrum kan worden vergroot door hen te attenderen op deelname aan 'Stan the CPR network' [voorheen Hartveilig Wonen]. Dit is een hulpsysteem waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren (met AED), in afwachting van een ambulance. Deelname aan 'Stan the CPR network' kan levens redden.
  • Plaats een AED op een strategische locatie. In geval van een circulatiestilstand wordt – door z.s.m. te defibrilleren – de overlevingskans van de betreffende persoon vergroot. Als deze AED aan een buitenmuur wordt bevestigd en beschikbaar wordt gesteld voor algemeen gebruik, kan deze AED ook gebruikt worden bij nood in de omgeving van Sportcentrum Calluna.
  • Plaats een 'Stop de bloeding-set' naast de AED. Dit is een pakketje met extra hulpmiddelen om bloedingen te stoppen. Omstanders en niet-medische hulpverleners kunnen de overlevingskansen van slachtoffers van (bom) aanslagen en grote ongelukken aanzienlijk verhogen. Door ernstig bloedverlies meteen adequaat te stelpen, worden levens gered. Dat geldt natuurlijk ook voor meer alledaagse verwondingen waarbij levensbedreigend bloedverlies optreedt, bijvoorbeeld bij ongevallen met machines, een val door een glazen deur of ernstige open botbreuken.

Zelfredzaamheid - natuurbrandrisico

In het verleden heeft de VNOG niet geadviseerd over de (bosrijke) omgeving waarin het sportcentrum zich bevindt. Het gaat dan met name over de mate van zelfredzaamheid van bezoekers/gebruikers op deze sportlocatie tijdens een natuurbrand in de omgeving. Daarom heeft de VNOG– conform art. 10 van de Wet veiligheidsregio's – gebruik gemaakt van de adviestaak en het volgende meegegeven. Natuurbrandpreventie in het omliggende naaldbos en de mogelijk in grote getallen aanwezige bezoekers/gebruikers vragen nadrukkelijk aandacht. Het is namelijk niet ondenkbaar dat een natuurbrand ontstaat als gevolg van de vonken van aanlopende remmen van een trein.

Zaken waarmee de veiligheid kan worden vergoot kunnen zijn:

  • Het beperken van brandrisicovolle vegetatie (soort, samenstelling en compartimenten) rondom objecten. Denk dan aan het inrichten van bufferzones met bijvoorbeeld loofhout waardoor de kans op uitbreiding naar bouwwerken wordt verkleind.
  • Door voldoende afstand te creëren tussen vegetatie en bouwwerken kan de kans op branduitbreiding (naar het bos of naar het bouwwerk) worden verkleind.
  • Tref fysieke maatregelen die de ontvluchting van het sportpark en de bouwwerken te verbeteren.
  • Laat de sportverenigingen en de organisatie van het zwembad aandacht besteden aan de planvorming ter voorbereiding op een grootschalige ontruiming. Ook hier wordt het belang van een opgeleide en getrainde BHV-organisatie onderschreven.

Conclusie

Op basis van het advies van VNOG kan gesteld worden dat er voldoende risicobeperkende maatregelen en de mogelijkheden ter bevordering van de zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid getroffen kunnen worden bij de verdere uitwerking van het bouwplan. Algemeen kan worden geconcludeerd dat het onderdeel externe veiligheid, geen beperkingen oplevert ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het plan.

4.5 Explosieven

Kader

Op basis van de Arbowetgeving en de Openbare Orde en veiligheid dienen alle risico's van de voorgenomen werkzaamheden vooraf in kaart gebracht te worden. Hierbij moeten de voorkomende risico's zoveel mogelijk worden ingeperkt. Het is niet bekend of er op het plangebied conventionele explosieven (CE) aanwezig zijn. Wanneer er CE aanwezig zijn in het plangebied, dan bestaat de mogelijkheid op ene ongecontroleerde detonatie tijdens de werkzaamheden.

Onderzoek

Er is een vooronderzoek conventionele explosieven uitgevoerd, zie bijlage 14.

Het doel van dit vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op/in de (water)bodem zijn achtergebleven. Indien er indicaties zijn dat (delen van) het onderzoeksgebied betrokken (zijn) is geweest bij oorlogshandelingen dan wordt (worden) het (de) verdachte gebied(en) horizontaal afgebakend en worden de volgende zaken vastgesteld:

  • Soort(en) aan te treffen CE;
  • Hoeveelheid aan te treffen CE;
  • Verschijningsvorm aan te treffen CE;
  • Maximale en minimale diepteligging CE

Conclusie

Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat het onderzoeksgebied betrokken is geweest bij oorlogshandelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Er zijn echter geen duidelijke aanwijzingen aangetroffen in de geraadpleegde bronnen dat door deze oorlogshandelingen CE zijn achtergebleven in de bodem. Het onderzoeksgebied is onverdacht op CE.

Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard op het aantreffen van CE in de bodem. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden zonder dat vervolgstappen in de explosievenopsporing noodzakelijk zijn.

4.6 Natuurwaarden

4.6.1 Natuurwaardenonderzoek

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

In het kader van de ontwikkeling is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 4. Tevens is nader onderzoek is uitgevoerd naar gebruik van het gebied door vleermuizen en reptielen, zie bijlage 5 en nader advies gevraagd ten aanzien van de das, zie bijlage 6.

Beschermde soorten

Uit het onderzoek komt naar voren dat in en om het plangebied beschermde soorten voorkomen, of kunnen voorkomen. In het kader van mogelijke verbodsovertredingen van de Wnb zijn de navolgende aspecten van belang.

Vleermuizen

De conclusie van het nader onderzoek is dat geen aantasting plaatsvindt van verblijfplaatsen, (potentieel) onmisbare vliegroutes en foerageergebied. Er is als gevolg van de beoogde ontwikkeling geen negatief effect op vleermuizen te verwachten.

Gezien de waarde als foerageergebied is het aan te bevelen om in de nieuwe bebouwing verblijfplaatsen voor vleermuizen te creëren en de buitenverlichting aan te passen zodat vleermuizen er geen hinder van hebben (amberkleurige verlichting, aangepaste naar beneden gerichte armaturen).

Das

Graafsporen in dassenburchten en een prent van een dassenpoot maken duidelijk dat direct naast het plangebied een verblijfplaats van de das is. De bijzondere omstandigheid dat kan worden uitgesloten dat de das gebruik maakt van het plangebied, maar wel direct ernaast verblijft in een gebied waar in de huidige situatie al enige mate van verstoring optreedt, maakt nadere uitwering van randvoorwaarden nodig om negatieve effecten op de das te voorkómen.

Het advies is hierbij een dassendeskundige te betrekken in de planvorming.

Mogelijk jaarrond beschermd nest

Tijdens het veldbezoek is een nest aangetroffen dat mogelijk als broedplaats van een sperwer in gebruik is, en in dat geval jaarrond beschermd is. Dit nest bevindt zicht buiten het plangebied maar mogelijk wel op de route voor een nieuw ontsluiting van het plangebied. Als de nestboom of bomen in de nabijheid hiervan moeten worden geveld, dan is nader onderzoek nodig of sperwer gebruik maakt van dit nest.

Als gevolg van de ontwikkeling van de Zanderij gaan verder geen nestplaatsen van vogels met jaar-rond beschermde nesten verloren. Voor deze soorten alsmede andere beschermde soorten dan de drie bovengenoemde, is voldoende beeld van effecten van de planontwikkeling ontstaan.

Hazelworm

Uit het onderzoek van Groenewold Adviesbureau voor Milieu & Natuur (2018) blijkt dat de bosrand aan de zuidrand van het onderzoeksgebied deel uitmaakt van het leefgebied van hazelworm. Als de nieuwe bebouwing en verharding minimaal 5 meter van de bosrand blijft, dan blijft het leefgebied bewaard en resteert er genoeg bezonning voor een goed habitat. Dan zijn er voor de hazelworm geen negatieve effecten te verwachten, en is een ontheffing Wnb is dan niet nodig.

Broedvogels – algemeen

Ten aanzien van vogels in het algemeen dient bij uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Verstoring van broedgevallen van vogels dient te worden voorkomen. Dit kan plaatsvinden door werkzaamheden buiten de broedperiode uit te voeren. Tevens kunnen voorbereidende maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vogels tot broeden kunnen komen binnen het onderzoeksgebied. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Wnb geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Algemene amfibieën en zoogdieren

Binnen het onderzoeksgebied komen verschillende op basis van de Wnb beschermde algemene amfibieën en grondgebonden zoogdieren voor. Als gevolg van het plan kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Gelderland. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Conclusie

Uit het onderzoek naar effecten op beschermde natuurwaarden blijkt dat geen ontheffing van de Wnb nodig is. Het plan is daarmee uitvoerbaar is voor wat betreft de soortenbescherming van Wnb.

4.6.2 Stikstofdepositie

Er is een zorgvuldige ecologische beoordeling voor de te verwachten stikstofdepositie opgesteld door een ecologisch adviesbureau (Waardenburg, 01-03-2021), zie bijlage 8. Deze ecologische beoordeling vervangt hoofdstuk 3 van het rapport ´Advies Natuurwaarden Zanderij Ermelo BugelHajema´dd. 04-02-2019, zoals opgenomen in bijlage 4.

Hierin wordt uitgebreid onderbouwd dat de bouw en ingebruikname van het sportcentrum geen significant negatieve effecten heeft op de Natura 2000-gebieden, waaronder de Veluwe.

In deze onderbouwing is per habitattype, soort en per gebied beschreven wat een tijdelijke toename (van max 1,62 mol N/ha/jaar) en een permanente toename (van maximaal 0,13 mol N/ha/jaar) van depositie voor effecten kan hebben op het functioneren van de verschillende systemen. Er wordt geconcludeerd dat de toenames dermate gering zijn, dat er voor geen van de habitattypen en soorten negatieve effecten zijn te voorzien ten gevolge van het bestemmingsplan. De additionele deposities (1,62 en 0,13 mol N/ha/jaar) vallen volledig weg tegen de achtergrond fluctuaties. Met deze onderbouwing is in het kader van de Wet natuurbescherming geen vergunning nodig.

De aanleg van het sportcentrum de stikstofdepositie dermate gering, dat er geen beperking wordt verwacht voor eventuele nieuwe projecten waarbij stikstofdepositie plaatsvindt

Conclusie:

Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6.3 Bomeninventarisatie

Een bomenonderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 9. De uitgevoerde beoordeling is erop gericht te bepalen welke bomen binnen het plangebied een bovengemiddelde waarde hebben waarmee bij de herontwikkeling van het terrein rekening gehouden moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0014.png"

Per boom is een beoordeling gegeven van de kwaliteit in het licht van de voorgenomen ontwikkeling van beide deelgebieden. De volgende vier klassen zijn onderscheiden:

  • 1. De beeldkwaliteit van de boom is hoog tot zeer hoog en de boom kan duurzaam in het plangebied worden behouden. Het verdient sterke aanbeveling de inrichting van het plangebied te richten op behoud van deze boom.
  • 2. De beeldkwaliteit van de boom is gemiddeld tot hoog en de boom kan duurzaam in het plangebied worden behouden. Indien mogelijk is het wenselijk de boom in het plangebied te behouden.
  • 3. De beeldkwaliteit van de boom is matig tot gemiddeld en/of de stabiliteit en vitaliteit van de boom is matig. Bij de inrichting van het plangebied hoeft niet speciaal rekening gehouden te worden met deze boom; de boom wordt behouden indien dat uitkomt.
  • 4. De beeldkwaliteit van de boom is slecht en of de stabiliteit of vitaliteit is van dien aard dat de boom waarschijnlijk niet duurzaam in het plangebied behouden kan blijven. Bij de inrichting van het plangebied hoeft geen rekening gehouden te worden met deze boom. Er kan zelfs worden overwogen de boom te verwijderen ongeacht de definitieve inrichting.

Conclusie

Uitgangspunt voor de planvorming is om zoveel mogelijk rekening te houden met het behoud en bescherming van de aanwezige bomen en in het bijzonder de bomen met een hoge kwaliteit.

4.6.4 Compensatieplan

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is onoverkomelijk dat er bos wordt gekapt. In het kader van de boskap wordt een boscompensatieplan opgesteld. In de tekening, zie bijlage 10 wordt aangegeven hoeveel bos er maximaal zou kunnen worden gekapt en dus moet worden gecompenseerd (er wordt voor 100% gecompenseerd). Het uitgangspunt is om ook zoveel bomen terug te planten. Deze krijgen echter niet de bestemming bos en kunnen niet als compensatie gezien worden. Gezien de beperkte ruimte binnen het plangebied, zal het grootste deel van de compensatie plaatsvinden aan de Flevoweg. Dit wijzigingsplan wordt aansluitend in een separate procedure gebracht. Middels dit wijzigingsplan zal de bestemming ter plaatse (Flevoweg) worden gewijzigd van ‘Agrarisch’ naar ‘Natuur’. Het oppervlak van het terrein komt overeen met het maximale oppervlak aan te kappen bos voor het bestemmingsplan sportcentrum (worst-case). Hiermee is gewaarborgd dat de benodigde boscompensatie kan plaatsvinden aan de Flevoweg.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Onderzoek

Voor dit bestemmingsplan is archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 11. Dit onderzoek bestaat uit twee delen: het eerste deel bestaat uit bureauonderzoek en het tweede deel bestaat uit een inventariserend veldonderzoek. Als vervolg op dit onderzoek is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 12.

Resultaten onderzoek

Het bureauonderzoek toont aan dat er zich mogelijk archeologische waarden in het plangebied zouden kunnen bevinden. In het bijzonder verhoogt de aanwezigheid van verscheidene AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied, waaronder een monument met 12 grafheuvels, de kans daarop. Daarom zijn aansluitend een inventariserend veldonderzoek in de vorm van een verkennende fase direct gecombineerd met de karterende fase uitgevoerd. Grafheuvels/begravingen lenen zich echter niet voor een karterend booronderzoek omdat het plaatselijke sporen zijn met in het algemeen weinig vondstmateriaal.

De aangetroffen bodemopbouw is voor het overgrote deel een verstoorde laag, welke gevormd is op dekzand/smeltwaterafzettingen. In sommige gevallen is er nog een restant van een B of een B/C-horizont aanwezig

De verwachting, zoals die is weergegeven tijdens het bureauonderzoek, is door het booronderzoek grotendeels bevestigd. Restanten van de verwachte podzolbodems zijn aangetroffen en er is sprake van bodemverstoringen door de inrichting als sportvelden in de 20e eeuw. In de intacte zones blijft de hoge trefkans behouden en blijft de kans reëel dat archeologische resten binnen het plangebied aanwezig zijn.

Daar waar het bodemprofiel is verstoord, ter hoogte van de voetbalvelden binnen het plangebied, kan worden geconcludeerd dat de archeologische vondstenlaag niet meer in situ aanwezig is. Wel zou de onderkant van dieper gelegen sporen nog aanwezig kunnen zijn. Omdat een groot deel van deze sporen waarschijnlijk door de verstoringen zijn verdwenen, wordt vervolgonderzoek voor de voetbalvelden niet noodzakelijk geacht. Echter, vanwege de intacte bodemopbouw ter hoogte van het parkeerterrein en de bosstroken die de voetbalvelden omgeven, is vervolgonderzoek wel noodzakelijk indien hier bodemverstorende activiteiten gaan plaatsvinden, die dieper reiken dan 30 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0015.png"

Advisering voor het aanbrengen van een dubbelbestemming. (Bron: Econsultancy BV)

Als vervolg op dit onderzoek is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het ontbreken van archeologische waarden in de proefsleuven leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een behoudenswaardige vindplaats binnen het plangebied. Het selectieadvies is daarom dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor verdere ontwikkeling.

Conclusie

Het plangebied bevat geen archeologische waarden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.7.2 Cultuurhistorie

Beleid

Op 1 januari 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast als uitwerking van het in 2009 door het rijk ingezette beleid Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Voor de ruimtelijke ordening betekent dit een omschakeling van een objectgerichte naar een omgevingsgerichte benadering. Door deze modernisering moet bij het opstellen van een bestemmingsplan meer rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Dit betekent, dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie en hoe in het bestemmingsplan rekening is gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Planspecifiek

Binnen het plangebied liggen geen Rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten. Ook in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorisch waardevolle panden of andere elementen aanwezig. Een beschermende regeling is daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het plan.

4.8 Verkeer en vervoer

Dit bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk op het plangebied die gevolgen zullen hebben voor de hoeveelheid verkeer dat naar het plangebied gaat.

Het voornemen genereert verkeer en daarom is het van belang dat inzicht wordt verkregen in de te verwachten verkeersintensiteiten, parkeerbehoefte en ontsluitingsvorm. Dat is onderzocht, zie bijlage 15.

Op grond van de parkeernormen van de gemeente zijn bij het nieuwe sportcentrum 179 parkeerplaatsen en voor de voetbalterreinen 93 parkeerplaatsen benodigd. Ter plaatse is voldoende ruimte om de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Voor fietsen zijn 227 stallingsplaatsen benodigd.

De verwachting is dat het nieuwe sportcentrum circa 560 ritten per etmaal genereert. Gelet op de verkeersintensiteit op de Oude Telgterweg in relatie tot de functie van erftoegangsweg leidt deze toename niet tot een onevenredige toename van het verkeer.

Relatie project Oude Telgterweg

De wens is in Ermelo uitgesproken om het deel van de Oude Telgterweg tussen de spoorwegovergang en de Volenbeekweg op te waarderen tot een 50 km/uur gebiedsontsluitingsweg.

Afhankelijk van de onderzoeken en uitvoerbaarheid zal de nieuwe weg komen in het rood gearceerde gebied, zie onderstaande afbeelding. Dit gebied omvat het gehele gebied van het huidige tracé van de Oude Telgterweg tot en met het fietspad gelegen in het bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0233.BPsportcentrum-0401_0016.png"

Onderzoeksgebied tracé Oude Telgterweg

Het bestemmingsplan is niet in strijd met een mogelijke aanpassing van de Oude Telgterweg. Met de verdere uitwerking van het bouwplan wordt waar mogelijk rekening gehouden met de planvorming voor de aanpassing van de Oude Telgterweg.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Inleiding 

In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk dat bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).

In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland. Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in zes categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt in afstanden tot een rustige woonwijk en tot een gebied met een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden weergegeven. Deze afstanden zijn gebaseerd op de mate van verspreiding van geluid, stof, gevaar en geur. De bedrijvigheid kan volgens de handreiking van de VNG ingedeeld worden in categorieën die lopen van 1 tot en met 6. Hierbij lopen de richtafstanden uiteen van 0 meter tot 1.500 meter.

Tabel: Richtafstanden per milieucategorie 

Milieucategorie    Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk'    Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies'   
1   10 meter   0 meter  
2   30 meter   10 meter  
3   50 - 100 meter   30 - 50 meter  
4   200 - 300 meter   100 - 200 meter  
5   500 - 1.000 meter   300 - 700 meter  
6   1.500 meter   1.000 meter  

De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.

Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer / Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (omgevingsvergunning milieu) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.

Planspecifiek 

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van een sportcentrum. Volgens de bedrijvenlijst valt een binnenzwembad in milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m vanwege het aspect geluid. Voor een sporthal geldt ook milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 50 m vanwege het aspect geluid. De afstand van het bouwvlak waarbinnen de gebouwen gerealiseerd kunnen worden en de dichtstbijzijnde gevoelige objecten bedraagt ruim 100 m. Er wordt daarmee ruimschoots voldaan aan de richtafstand.

Voor dit bestemmingsplan is akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 16. Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van de woningen in de omgeving sprake is van een acceptabel woon- en verblijfsklimaat en de inrichting inpasbaar is in de omgeving.

Conclusie 

Het plan kan uit oogpunt van bedrijven en milieuzonering aanvaardbaar worden geacht.

4.10 Kabels en leidingen

Binnen het plangebied zijn diverse leidingen aanwezig. De twee aanwezige gasleidingen zijn planologisch relevante leidingen die een beperking kunnen geven voor de ontwikkeling. Deze leidingen worden in het voorliggende bestemmingsplan van een passende dubbelbestemming voorzien. Met deze en met de overige leidingen in het plangebied zal rekening worden gehouden tijdens de werkzaamheden bij de uitvoering en het beheer van het project.

4.11 Milieueffectrapportage

4.11.1 Wettelijk kader

De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..

  • 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
    • b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).

Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.

  • 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
    • a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r.
    • b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.

Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).

  • 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.

Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.

Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.

Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.

4.11.2 Onderzoek

Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken.

Voor de beoordeling of een project m.e.r plichtig is relevant of de activiteit is opgenomen in de in Bijlage II van het besluit m.e.r. Er moet, in dit geval, getoetst worden aan Onderdeel D11.2. De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.

Dit plan betreft de ontwikkeling van een nieuw sportcentrum in een stedelijk gebied. Om een inschatting te kunnen maken van de nadelige gevolgen op het milieu ten gevolge van deze ontwikkeling wordt getoetst aan de selectiecriteria uit de Europese richtlijn, Bijlage III (Richtlijn 2001/42/EG). In onderstaande tabel is de vormvrije mer-beoordeling opgenomen.

Tabel: Vormvrije mer-beoordeling

1 kenmerken van het project    
Omvang van het project (relatie met drempel D lijst)   Dit project maakt de ontwikkeling van een nieuw sportcentrum mogelijk.
Dit is een stedelijke ontwikkelingsproject als vermeld in bijlage D van het besluit m.e.r (Nr D11.2). De omvang van dit project is klein (ca. 2 ha).  
Cumulatie met andere projecten   Geen  
Gebruik natuurlijke hulpbronnen   De nieuwe inrichting van het gebied heeft geen effect op natuurlijke hulpbronnen, zoals mineralen, ertsen, fossiele brandstoffen.  
Productie van afvalstoffen   Huishoudelijk afval, afvalwater  
Verontreiniging en hinder   Het plan veroorzaakt CO2 uitstoot en lucht verontreiniging door verkeer  
2 Plaats van het project    
Bestaand grondgebruik   Huidige grondgebruik is sportveld, bos en parkeerterrein.  
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied   Geen  
Opnamevermogen milieu met aandacht voor wetlands, kustgebieden, berg- en bosgebieden, reservaten en natuurparken, HA/ Richtlijnengebied, gebieden waar milieunormen worden overschreden, gebieden met hoge bevolkingsdichtheid, landschappelijk historische cultureel of archeologische gebieden van belang   In de onmiddellijke omgeving van het plangebied liggen beschermde natuurgebieden.
Cultuurhistorische waarden komen niet voor in het plangebied.
Archeologische waarden worden beschermd.
Geen overschrijding normen luchtkwaliteit in en rond plangebied.  
3) kenmerken van potentieel effecten    
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking)   Dit project leidt tot beperkte effecten op de omgeving.  
Grensoverschrijdend karakter   Nee  
Orde van grootte en complexiteit effect   De effecten zijn niet groot en niet complex en met name lokaal.  
Duur, frequentie en omkeerbaarheid effect   De uitvoertermijn bedraagt circa één á twee jaar, waardoor ook de hinder beperkt blijft, ervan uitgaande dat hiervoor maatregelen getroffen worden.  
Conclusie  
De ontwikkeling van het sportcentrum leidt niet tot significante omgevingseffecten.  
4.11.3 Resultaten

Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten.

4.11.4 Conclusie

Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De ontwikkeling van een sportcentrum veroorzaakt geen nadelige gevolgen voor het milieu.

 

Hoofdstuk 5 Juridische plantoelichting

5.1 Planopzet

5.1.1 Algemeen

Doel van dit bestemmingsplan is het opstellen van een adequate en actuele juridisch-planologische regeling voor het nieuwe sportcentrum. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de opzet van het bestemmingsplan ‘Kom Ermelo’. Een bestemmingsplan is een planologische regeling die zowel de burger als de overheid rechtstreeks bindt. De regels en verbeelding dienen als één geheel te worden beschouwd en kunnen niet los van elkaar worden gezien. De toelichting op de regels en verbeelding is niet juridisch bindend, maar biedt wel inzicht in de belangenafweging die tot de aanwijzing van bestemmingen heeft geleid.

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld. In de planopzet is aansluiting gezocht bij de uitgave Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen, kortweg SVBP.

5.1.2 De verbeelding

De verbeelding heeft een belangrijke rol bij het bepalen van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden op de planlocatie. Daartoe zijn op de verbeelding onder meer bestemmingsvlakken, functieaanduidingen en bouwvlakken opgenomen.

5.1.3 De planregels

De planregels geven inhoud aan de op de verbeelding gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen. De bevoegdheid om middels een omgevingsvergunning een afwijking van bepaalde regels te verlenen, is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De uitvoering berust bij burgemeester en wethouders. Deze bevoegdheid maakt kleine afwijkingen mogelijk binnen de aan de grond toegekende bestemming.

De opbouw van de regels is gelijk aan Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.

De bij dit plan behorende planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels
  • Bestemmingsregels
  • Algemene regels
  • Overgangs- en slotregels

5.2 Hoofdstuksgewijze toelichting

5.2.1 Inleidende regels

In Hoofdstuk 1, de inleidende regels, worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de op de verbeelding gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkingsregels en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond. In dit hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Elk artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving, vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Direct daarna kunnen regels worden gegeven voor "nadere eisen". Aansluitend volgen de (mogelijke) afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de bouw en/of het gebruik. Ook zijn (eventuele) stelsels voor omgevingsvergunningen voor het uitvoeren werkzaamheden of van een werk, geen bouwwerk zijnde, opgenomen. Tot slot volgen eventuele wijzigingsbevoegdheden en/of uitwerkingsplichten. Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere regels relevante informatie staat die ook gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld van hetgeen is geregeld.

In dit plan zijn twee enkelbestemmingen opgenomen, te weten 'Bos' en 'Sport'. De gronden met de bestemming 'Bos' zijn ook hoofdzakelijk bestemd voor bos, maar ook voor het behoud van landschaps- en natuurwaarden. Behalve bos is ook extensieve dagrecreatie toegestaan. Tevens zijn er fiets- en voetpaden toegestaan. Verder zijn er in- en uitritten en ontsluitingsvoorzieningen toegestaan. Op de voor 'Bos' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

Gronden met de bestemming 'Sport' zijn bestemd voor sportvoorzieningen in de vorm van sporthallen, binnenzwembaden en ondersteunende horeca en maatschappelijke voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'antennemast' is een antennemast toegestaan. Binnen deze bestemming mogen gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd en is het totale bruto vloeroppervlak gemaximeerd. Daarnaast zijn er parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk binnen deze bestemming.

Verder is de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' opgenomen ten behoeve van de aanwezige gasleiding, en een dubbelbestemming 'Waarde - archeologie ZH' ter plaatse van de gronden waarvoor een archeologische verwachting geldt, zoals gebleken is uit het archeologische bodemonderzoek. Zie hiervoor ook paragraaf 4.7.1.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter, de Algemene regels. Ze gelden voor het gehele plan.

In de Algemene regels zijn opgenomen een Antidubbeltelregel, Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels, Algemene procedureregels, en Overige regels. In de Overige regels zijn de parkeerregels opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Dit artikel bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen. Het gaat hierbij specifiek om de rechtstoestand van bouwwerken die op het tijdstip van het ter visie leggen van dit ontwerpbestemmingsplan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en die afwijken van de regels van dit plan. Bij recht mogen deze bouwwerken niet worden vervangen, tenzij er sprake is geweest van calamiteiten. Vergroting is evenmin mogelijk, tenzij burgemeester en wethouders gemotiveerd afwijken van deze regel. Ook zijn overgangsregels opgenomen ten behoeve van het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van het bestemmingsplan afwijkt van dat plan. Voor zowel bouwwerken als gebruik van gronden en bouwwerken geldt voorts de uitzondering dat het overgangsrecht niet van toepassing is op een bouwwerk of gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.


De titelbepaling geeft de citeertitel van het plan aan: bestemmingsplan Nieuw Sportcentrum Ermelo van de gemeente Ermelo.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

De gemeente is eigenaar van alle gronden. Alle kosten komen voor rekening van de gemeente. Er is derhalve geen sprake van verhaalbare kosten. Hierdoor is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het voortraject voor de beoogde ontwikkeling zijn twee haalbare modellen opgesteld en ter advies voorgelegd aan de stakeholders (zoals Waterschap), waaronder een afvaardiging van omwonenden. Tijdens deze bijeenkomst zijn knelpunten/wensen en dergelijke verzameld. De hieruit verkregen informatie is betrokken bij de totale belangenafweging en vertaald in het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners. De reacties zijn betrokken bij het opstellen van het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf d.d. 28-02-2019 ter inzage gelegen voor een periode van 6 weken tot uiterlijk d.d. 10 april 2019. Tijdens de ter inzage termijn zijn er drie zienswijzen ingediend. In Bijlage 17 zijn deze zienswijzen samengevat en beantwoord.