Plan: | Fokko Kortlanglaan 150-152 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0233.BPfokkolaan150152-0401 |
De initiatiefnemer is voornemens om de locatie aan de Fokko Kortlanglaan 150-152 te ontwikkelen voor woningbouw. Het plan voorziet in de realisatie van vier twee-onder-een-kap woningen en zes sociale huurwoningen. Aangrenzend aan het plangebied liggen twee reeds bestemde bouwblokken voor de realisatie van twee vrijstaande woningen en een bestemming t.b.v. de realisatie van een geluidswal.
Het plan wordt mogelijk gemaakt door toepassing van het gemeentelijke afwegingskader woningbouw. De gemeente heeft voorliggend plan getoetst aan het afwegingskader. Op 18 mei 2021 heeft het college van B&W besloten om het voorliggende plan toe te voegen aan de lijst prioritaire projecten, daarmee heeft het college aangegeven in principe medewerking te verlenen (zie Bijlage 1 Principebesluit).
Het plangebied is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan 'De Driehoek 2016". Binnen dit bestemmingsplan gelden de bestemmingen wonen, agrarisch , tuin en groen. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom wordt het bestemmingsplan herzien. De realisatie van de woningen wordt juridisch-planologisch mogelijk gemaakt door middel van het onderhavige bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen aan de Fokko Kortlanglaan 150-152 te Ermelo en staat kadastraal bekend als gemeente Ermelo, sectie I, nummers 6901. Het oppervlak van het kadastrale perceel bedraagt circa 22.000 m². In figuur 1.1 is de globale ligging weergegeven en in figuur 1.2 is de begrenzing van het totale kadastrale perceel weergegeven. De wijziging van het bestemmingsplan heeft betrekking op een gedeelte van het kadastrale perceel.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
Figuur 1.2: Kadastrale begrenzing van het plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het vigerende bestemmingsplan "Bestemmingsplan De Driehoek 2016". Binnen dit bestemmingsplan gelden de enkelbestemmingen "Wonen", "Agrarisch" "Tuin" en "Groen".
Binnen de bestemming "Wonen" zijn geen bouwmogelijkheden. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van vier twee-onder-een-kap woningen en zes sociale huurwoningen. Dit plan past niet binnen het vigerende bestemmingsplan waardoor een herziening noodzakelijk is.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'de Driehoek 2016"
Het bestemmingsplan "Fokko Kortlanglaan 150-152" bestaat uit de volgende stukken:
De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de omschrijving, motivering en verantwoording van het bestemmingsplan.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe). Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk 4 wordt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aangetoond. Vanuit de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water wordt in dit hoofdstuk beschreven dat de ontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, uitgevoerd kan worden. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de plansystematiek en de opzet van de regels. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de uitvoerbaarheid van het plan, zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid. In het laatste hoofdstuk van dit plan wordt ingegaan op het (voor)overleg, de inspraak en de procedure.
Ligging en omgeving
Het plangebied is gelegen aan de Fokko Kortlanglaan en is onderdeel van het gebied De Driehoek. Het gebied ligt in het noorden van de gemeente Ermelo op de overgang van stedelijk naar landelijk gebied. Het is geleidelijk veranderd van een voornamelijk agrarisch gebied in een gebied met een grote diversiteit aan functies (met name woningbouw, agrarische functies).
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Fokko Kortlanglaan. Aan de oostzijde liggen de Kolbaanweg en een spoorweg. De zuidwest zijde kenmerkt zich hoofdzakelijk door een groene woon en werk omgeving.
Bebouwing
In het plangebied bestaat uit diverse (ingestorte) woning(en), afgebrande opstallen en schuren. De verpauperde witte boerderij is gelegen aan de Fokko Kortlanglaan 152 en een andere inmiddels ingestorte woning is meer op het achter terrein aan de Kolbaanweg zijde gelegen. Verder zijn er nog een aantal vervallen opstallen op het terrein aanwezig.
Beplanting
Doordat het plangebied al jaren braak ligt is er voornamelijk wild groeiende beplanting aanwezig. Her en der staan een paar uitheemse bomen. De beplanting is grotendeels gebiedsvreemd en bevindt zich hoofdzakelijk rondom de bestaande woningen en opstallen. De gronden aan de zuidzijde zijn in gebruik als weiland/ grasland.
Ontsluiting
Het plangebied is van oudsher georiënteerd op de Fokko Kortlanglaan en heeft daar dan ook een inrit. Door de aanleg van de Kolbaanweg langs het spoor heeft het plangebied inmiddels ook een inrit aan de Kolbaanweg zijde.
Figuur 2.1: Bestaande situatie plangebied
Het programma en indeling
De indeling van het plangebied is gebaseerd op het principe van wonen aan een brink. In het plangebied worden vier twee-onder-een-kap woningen en zes huurwoningen in rij gerealiseerd. De initiatiefnemer is zich ervan bewust dat sociale woningbouw in 2021 belangrijk is om te komen tot een evenwichtig woningbouwprogramma. In het plangebied worden planologisch gezien tien nieuwe woningen toegevoegd, waarvan zes sociale huurwoningen. Hiermee is 60% van het plan bestemd voor deze doelgroep. en wordt gesteld dat het plan daarmee voorziet in een evenwichtig woonprogramma.
Langs de Fokko Kortlanglaan liggen twee reeds bestemde bouwvlakken die de bouw van twee vrijstaande woningen mogelijk maken. De nieuwe woningen binnen dit bestemmingsplan worden geconcentreerd rondom een brink achter deze bebouwing.
Door tussen de bebouwing voldoende ruimte open te laten is er vanaf de brink zicht op het omringende landschap en de groene geluidswal. Dit versterkt de visuele relatie met het landelijk midden gebied. De begrenzing van de woonkavels krijgt vorm door middel van hagen. Dit sluit aan bij de huidige natuurlijke erfafscheidingen in het gebied en draagt bij aan het groene karakter van het middengebied. Dit groene karakter wordt extra versterkt door de bomen langs de toegangsweg. Dit sluit aan bij het laankarakter van de Fokko Kortlanglaan.
Alle op de locatie nog aanwezige bebouwing zal gesloopt worden. In totaal is hiermee 1050 m2 agrarische bebouwing gesloopt. Daarmee wordt de verrommeling van het landschap, die is ontstaan door het verval van de bebouwing, aangepakt. De eventuele bestaande productierechten op de Fokko Kortlanglaan 150/152 zijn inmiddels ingeleverd.
Het bestaande trafohuis midden in het plangebied wordt verschoven naar de erfgrens met Fokko Kortlanglaan 146. Het trafohuis wordt in de groenstrook geplaatst waardoor die opgaat in het groen.
Parkeren
De bouwmassa’s zullen worden geconcentreerd worden rondom de brink, die kleinschalig en compact van opzet is. In het belang van de bewoners aan de Fokko Kortlanglaan wordt de verkeersbelasting van deze weg zo min mogelijk aangetast. Dit wordt gewaarborgd door voldoende parkeerplaatsen te realiseren binnen het plangebied.
Geluidswal
Bij de planuitwerking is gekeken naar de landschappelijke visie voor de Driehoek. Daarom wordt ingezet op een groen en open middengebied van “De Driehoek”. Om de woningbouw te kunnen realiseren dient echter de op Harderwijks grondgebied aanwezige bestaande geluidwal (als groene variant) langs de Kolbaanweg en de Groene Zoomweg (Harderwijks grondgebied) in het plangebied doorgetrokken te worden. Deze wal is reeds bestemd in het vigerende bestemmingsplan de Driehoek.
De geluidswal wordt op terrein van de initiatiefnemer gerealiseerd, zodanig dat de aanwezige bomen langs de Kolbaanweg gehandhaafd kunnen blijven. De geluidswal bestaat uit een opgeworpen grondwal met grond afkomstig uit het plangebied en daarop een vaste constructie/topscherm. De grondwal wordt met een bloemrijk mengsel van grassen en kruiden worden ingezaaid. Het topscherm wordt begroeid met klimop en heeft daardoor een natuurlijke uitstraling. De geluidswal zal langs het bestaande bosje op de hoek van de Kolbaanweg met voetgangers/fietsersoversteek aangelegd worden. Hierdoor blijven de bestaande bomen behouden en is de geluidswal landschappelijk goed ingepast.
Middels een bezonningsstudie is in beeld gebracht of en zo ja welke invloed de geluidswal heeft op de bezonning en schaduwwerking op de achterliggende bebouwing. De studie is opgenomen in Bijlage 2 Bezonningsstudie behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. Het plan voldoet aan de normen die door TNO zijn voorgesteld.
Landschappelijke inpassing
De percelen en de randen van de percelen worden aangeplant met hagen en bossages (gebiedseigen beplanting). De bestaande monumentale kastanjebomen aan de Fokko Kortlanglaan blijven gehandhaafd. Een onlangs geplante jonge kastanjeboom zal ten behoeve van een nieuwe inrit verplaatst worden naar de vervallen bestaande inrit. De overige inritten worden met behoud van deze monumentale bomen geprojecteerd. De toegangsweg naar de brink is een bomenlaan, die voor een groene begeleiding tot aan de brink zorgt. Hiermee wordt de landschappelijke kwaliteit van het gebied verstrekt.
De inrichting van het open midden gebied zal worden ingevuld met bloemrijk grasland en voorzien worden van een poel en extensief beheerd. Tevens dient het als open midden gebied als wandelgebied voor bewoners uit het nieuwbouwplan.
Voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan van een voetprint van 1068 m2 voor de woongebouwen. Deze voet print is nagenoeg gelijk aan de voetprint van de te slopen opstallen. De inrichtingstekening is opgenomen in Bijlage 3 Inrichtingsplan.
Figuur 2.2: Beoogde situatie van het plangebied
Beeldkwaliteit
De nieuwe woningen worden conform beeldkwaliteitsplan bestemmingsplan De Driehoek uitgewerkt en voldoen daarmee aan de nota omgevingskwaliteit. Dit is opgenomen in Bijlage 3 Beeldkwaliteit woningen van de toelichting van dit bestemmingsplan.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In dit geval is er sprake van een lokale ontwikkeling waarmee geen Rijksbelangen zijn gemoeid. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft richtlijnen voor de inhoud van bestemmingsplannen voor zover het gaat om ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang. Deze vorm van normstelling sluit aan op de vroegere planologische kernbeslissingen (pkb's) met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang die ook van betekenis waren voor de lagere overheden.
De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het Barro bevat geen regels die van toepassing zijn voor het onderhavige plan. Het Barro heeft dan ook geen invloed op dit bestemmingsplan.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid, zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Bij voorliggend plan worden tien nieuwe woningen gerealiseerd. Dit is minder dan 11 woningen, waardoor er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling en de behoefte van de ontwikkeling niet nader onderbouwd hoeft te worden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is voor dit plan wel gekeken naar de behoefte. In paragraaf 3.3.5 wordt de behoefte nader onderbouwd.
Het provinciale beleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018. Het treedt in werking op 1 maart 2019. In de omgevingsvisie wordt beschreven we wat de provincie wil en moet veranderen en ontwikkelen om het Gelderland van nu door te kunnen geven aan de volgende generaties. De provincie zet daarom een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal.
Met ‘Gezond en veilig’ wordt een gezonde leefomgeving met schone en frisse lucht, een schoon milieu, voldoende schoon en veilig (drink)water en de bescherming van flora en fauna bedoeld. Daarnaast wordt ermee bedoeld dat de provincie is voorbereid op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen.
‘Schoon en welvarend’ betekend dat de provincie een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat kent, dat goed bereikbaar is en een goed functionerende arbeidsmarkt heeft met daarbij behorende goede kennis- en onderwijsinstellingen. Het betekent ook het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
Aan deze ambitie worden met behulp van de volgende zeven onderwerpen nader richting gegeven:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen die locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. In paragraaf 3.1.3 is toegelicht waarom de voorgenomen ontwikkeling niet ladder plichtig is.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, wordt de focus bij het uitvoeren van de taken op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland gelegd. In de verordening zijn alleen regels opgenomen als dit nodig is om de provinciale ambities waar te maken of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. Daarom zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem in deze verordening opgenomen.
De Structuurvisie gemeente Ermelo 2025 is vastgesteld op 1 maart 2012. De structuurvisie bevat een ruimtelijk perspectief met een integrale ontwikkelingsvisie voor Ermelo. Het toekomstperspectief is in de structuurvisie uitgewerkt naar de verschillende speerpunten zoals omgeving (w.o. wonen, werken, verkeer en vervoer, het centrum en natuur en landschap), zorg en recreatie en toerisme. In figuur 3.1 is een uitsnede van de visiekaart weergegeven met daarop het plangebied aangeduid met de rode ster.
Figuur 3.1: Visiekaart
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Op de visiekaart is te zien dat het plangebied is gelegen aan een weg met de aanduiding 'Versterken verweving bebouwing-landschap'. Dit betekent dat bij ontwikkelingen langs deze weg bijzondere aandacht besteed moet worden aan de overgang tussen kern en buitengebied.
Daarnaast ligt het plangebied in "de Driehoek". Het gebied dreigt deels te verrommelen met oude eendenschuren, illegale activiteiten en dito problemen met handhaving. Deels belemmeren de huidige functies elkaar (agrarische/ bedrijfsactiviteiten, wonen, recreatie). Alleen een economisch robuuste invulling kan deze verrommelling tot staan brengen, respectievelijk voldoende middelen opleveren om hinderlijke bedrijven te verplaatsen. Met voorliggend plan wordt een rommelig perceel her ontwikkeld tot woonerf, waarbij fors wordt geïnvesteerd in het omliggende landschap. Het nieuwe woon erf ligt als het ware in een nieuwe groene kamer. Een nadere plan beschrijving is opgenomen in 2.2 Beoogde situatie. Het plan past daarmee binnen de ambities zoals verwoord in de Structuurvisie.
Begin jaren negentig is voor de Groene Zoom een intergemeentelijke studie gemaakt. Doel van deze studie was het door de gemeenten Harderwijk en Ermelo gezamenlijk opstellen van een ruimtelijke visie op het gebied, zodat ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar konden worden afgestemd. Op 21 juni 2001 is tussen de gemeenten Harderwijk en Ermelo een convenant gesloten over de Groene Zoom. In het convenant is een gezamenlijke ruimtelijke visie vastgelegd op de invulling van het gebied. De centrale doelstelling van de groene zoom luidt als volgt:
"Het realiseren van een samenhangend en aantrekkelijk vormgegeven stedelijk uitloopgebied tussen Ermelo en Harderwijk, waarbij het groene karakter overheerst en waarin rode elementen op een verantwoorde manier worden ingepast binnen dit groene kader."
De Driehoek neemt geografisch gezien een scharnierfunctie in. Scharnierpunten geven een extra accent aan de verschillende entrees van de Groene Zoom. Evenals de werklandschappen moeten voorzieningen in de scharnierpunten door een bijzondere architectuur voldoen aan eisen als groene uitstraling en geïntegreerde parkeervoorzieningen.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Driehoek en wordt gezien als een schanierpunt. Voorliggend plan is ingepast in het groene kader welke bestaat uit de aan te leggen geluidswal en houtsingels aan de zuidoost zijde van het plangebied. De woningen liggen daarmee als het ware in een groene kamer. Het zuidelijke deel van het plangebied wordt natuurlijk ingericht, waarbij een 3-tal poelen, houtwallen en inheemse bosjes worden aangelegd. Het grasgebied rondom de natuurlijke poelen wordt ingezaaid met een bloemrijke mix van grassen en kruiden. De parkeervoorzieningen worden allemaal binnen het plangebied gesitueerd, worden groen aangekleed en zijn vanaf de openbare weg nagenoeg niet zichtbaar. Het plan past daarmee binnen de kaders van de structuurvisie Groene Zoom.
Het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021' is vastgesteld op 9 juni 2011. De gemeenten willen ruimte bieden aan ontwikkelingen en initiatieven in het buitengebied, maar willen ook werken aan de kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Met het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) worden richtlijnen/kaders gesteld om te komen tot behoud en verbetering van de kwaliteit van het landschap. Hierna wordt het planvoornemen getoetst het LOP.
De gemeente Ermelo kent een duidelijke ruimtelijke opbouw in verschillende landschappelijke eenheden. Globaal is het landschap onder te verdelen in:
Figuur 3.2 laat deze verschillende hoofdzones zien.
Figuur 3.2: Kaart met landschappelijke hoofdzones (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten 2011-2021)
Binnen de hoofdzones kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden, die elk hun eigen karakteristieken kennen. Het plangebied is daarbij gelegen binnen zone II: Flankzone van het Veluwemassief, deze hoofdzone is onder te verdelen in het kampen- en de oude en jonge broekontginningen.
Figuur 3.3 bevat een kaart met de verschillende landschapstypen. Te zien is dat het plangebied in het 'Jonge heideontginningenlandschap' is gelegen
Jonge heideontginningenlandschap
Jonge heideontginningenlandschappen zijn ontstaan vanaf circa 1850. In dit landschapstype liggen verpereid enkele boerderijen. Het landschap kenmerkt zich door bossen en graslanden welke veelal bestaan uit grootschalige rechte percelen een open landschap.
Figuur 3.3 Kaart met ligging van het plangebied in betreffend landschapstype (bron: Landschapsontwikkelingsplan Ermelo Putten)
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Het plangebied maakt onderdeel uit van het jonge heide ontginningslandschap. Voor dit landschapstype gelden de volgende aandachtspunten.
Voorliggend plan voorziet in de aanleg van een groot aantal nieuwe houtwallen en singels. De bestaande laanbomen langs de Kolbaanweg blijven behouden, ook ter plekke van de geluidswal. Daarbij worden er binnen het woonerf verschillende solitaire bomen aangeplant. Op het zuidelijke deel van het plangebied worden een aantal poelen aangelegd, inheemse bosjes aangeplant en een kruidenrijke akker ingezaaid. Het onderhavige plan is hiermee in lijn met het 'Landschapsontwikkelingsplan Ermelo-Putten 2011-2021'.
Het plangebied maakt onderdeel uit van "De Driehoek". Specifiek voor dit gebied heeft de gemeente Ermelo een beeldkwaliteitsplan opgesteld die kaders biedt voor ontwikkelingen in " De Driehoek". In figuur 3.4 is een uitsnede opgenomen van de visiekaart, het plangebied is gelegen bij de rode ster. Hierop is te zien dat het plangebied is gelegen in een zone waar rode ontwikkelingen mogelijk zijn.
Figuur 3.4 Gebiedsvisie de Driehoek
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In de toelichting van de visie De Driehoek wordt genoemd dat rode ontwikkelingen noodzakelijk zijn om een sterke groene landschapsstructuur te realiseren. Langs de Fokko Kortlanglaan ligt een 150 m diepe zone die bedoeld is voor het realiseren van een groen werklandschap. Het gehele initiatief valt binnen de zone van 150 meter. De ontwikkeling is kleinschalig en verbeterd ruimtelijke kwaliteit aanzienlijk en maakt het mogelijk om de bodem en asbesthoudende materialen op de locatie te saneren.
In de woonvisie Ermelo is het beleid uit de regionale woonvisie verder uitgewerkt voor de gemeente Ermelo.
De gemeente Ermelo staat voor goed en groen wonen, in een bosrijk landschap waarbij werken en een breed palet aan voorzieningen en recreatiemogelijkheden binnen handbereik liggen. Dat is en blijft niet altijd vanzelf zo. Diverse maatschappelijke en economische ontwikkelingen zorgen ervoor dat de komende jaren stappen gezet moeten worden om de kwaliteiten van wonen in Ermelo te behouden. Dat wil de gemeente doen op een integrale, gedragen en flexibele manier. De woonvisie is daarbij de basis en luidt: "Exclusief wonen voor iedereen". Om dit te bewerkstelligen zet de gemeente in op drie strategische woonopgaven:
De plancapaciteit aan harde plannen in Ermelo is momenteel groot. Er wordt ingezet op het faciliteren van kleinschalige wooninitiatieven die aansluiten op de lokale behoefte en die bijdragen aan de leefbaarheid en het ‘groene’ karakter van de leefomgeving. Daarom is de gemeente in gesprek gegaan met ontwikkelaars en planeigenaren om de volgende type projecten versneld tot uitvoering te laten komen.
Huurwoningen
De gemeente zet de komende jaren (periode 2020- 2030) in op het extra toevoegen van woningen in het goedkope segment voor zowel koop als huur. Per nieuwbouwproject betekent dit dat tenminste 30% van de woningen bestaat uit sociale huur (nettoprijs tot € 737,14 prijspeil 2020).
Gezinswoningen
Uit de woningmarktanalyse blijkt dat er tot 2030, maar ook in de jaren daarna (in mindere mate), vooral behoefte is aan eengezinswoningen, koop en huur. Daarom zet de gemeente in op het extra toevoegen van eengezinswoningen.
Daarnaast is er ook een type projecten waarmee de gemeente terughoudend omgaat.
Dure grondgebonden woningen
De gemeente is de komende jaren terughoudend met het op grote schaal toevoegen van dure grondgebonden woningen (vanaf € 350.000). Daarvan hebben we immers al veel binnen de gemeentegrenzen.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
In voorliggend plan worden tien nieuwe woningen planologisch mogelijk gemaakt. Het gaat daarbij om zes sociale huurwoningen en vier gezinswoningen. Daarmee is 60 % van het plan sociaal, dat is ruimschoots meer dan de woonvisie voorschrijft. Het aandeel gezinswoningen is daarmee 40 %. De twee vrijstaande woningen zijn reeds bestemd en vallen daarmee buiten de beoordeling. Het plan past binnen de kaders van de woonvisie 2030.
In de gemeentelijke woonvisie zijn de strategische woonopgaven beschreven. Een goede samenwerking tussen woningcorporaties, bewoners, maatschappelijke organisaties en marktpartijen is cruciaal voor het behalen van de ambities uit de woonvisie. In het uitvoeringsprogramma wordt beschreven hoe de woonvisie de komende jaren tot uitvoer komt.
De gemeente Ermelo ziet zichzelf als aanjager die de woningmarkt een impuls moet geven door het bouwen van woningen te stimuleren. Dit wordt gedaan met actief grondbeleid, maar ook door initiatiefnemers te stimuleren.
De gemeente beschrijft in haar programma dat het woningbouwprogramma in balans moet zijn. Dit betekent dat de gemeente ontwikkelaars en planeigenaren wil stimuleren om het woningbouwprogramma aan te laten sluiten sluiten bij de behoefte. Om te zorgen dat prioritaire woningbouwplannen vlot gerealiseerd worden spreekt de gemeente met initiatiefnemers af dat de woningbouw binnen 3 jaar afgerond dient te zijn. Prioritaire woningbouwplannen zijn plannen die binnen het Afwegingskader woningbouwplannen de hoogste score hebben gekregen en dus het meest voldoen aan het gemeentelijk woonbeleid.
Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie
Voorliggend plan is aangemerkt als prioritair woningbouwplan. Dit betekent dat het plan in lijn is met het gemeentelijke afwegingskader en daarmee ook in lijn is met het uitvoeringsprogramma 2021-2024.
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.
Om te bepalen of de bodemkwaliteit passend is voor de nieuwe woonfunctie is door P.J. Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 4 Verkennend bodemonderzoek behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten worden hierna beschreven.
Op basis van de resultaten van het uitgevoerde vooronderzoek is geconcludeerd dat de onderzoekslocatie verdacht is ten aanzien van bodemverontreiniging met asbest. De opzet van het bodemonderzoek is gebaseerd op de NEN 5707 en de NEN 5740.
Verkennend asbest in grondonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'asbest verdachte locatie' stand houdt. In sleuf 3 en gat 102 is asbest aangetoond in een gehalte boven de interventiewaarde. In de sleuven 6, 8, 9 en 11 en in gat 103 is asbest aangetoond in een gehalte boven de toetsingswaarde voor nader onderzoek (0,5 x interventiewaarde^50 mg/kg d.s.). In de sleuven 1, 10, 12, 18 en 22 is asbest aangetoond in een gehalte onder de toetsingswaarde voor nader onderzoek. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat er deels sprake is van een oud (historisch) geval van bodemverontreiniging (voor asbest ontstaan voor 1993) en deels (ter plaatse van de inspoelzone) van een nieuw geval van bodemverontreiniging (voor asbest ontstaan na 1993).
Verkennend bodemonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'onverdachte locatie' (onverdacht voor wat betreft de overige parameters) geen stand houdt. In het mengmonster MM-1 (afkomstig van de bovengrond van de boringen 1, 5 en 6) is een sterk verhoogd gehalte PAK aangetoond. In de overige onderzochte monsters van de boven- en ondergrond en het grondwater zijn diverse parameters licht verhoogde aangetoond.
Overige
De vastgestelde milieuhygienische bodemkwaliteit vormt met betrekking tot het aanwezige asbest en PAK een belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Aangezien de gehalten asbest de interventiewaarde (sleuf 3 en gat 102) of de toetsingswaardevoor nader onderzoek (sleuven 6, 8, 9 en 11 en gat 103) overschrijden, wordt nader bodemonderzoek conform de NEN 5707 noodzakelijk geacht. Door middel van het nader onderzoek dient de omvang van de bodemverontreiniging met asbest te worden vastgesteld.
Aangezien in mengmonster MM-1 (afkomstig van de boringen 1, 5 en 6) het gehalte PAK de interventiewaarde overschrijdt, wordt aanvullend c.q. nader bodemonderzoek noodzakelijk geacht. Door middel van het aanvullend c.q. nader bodemonderzoek dient de aard, mate, omvang en oorzaken van het verhoogde gehalte PAK te worden vastgesteld.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat ter plaatse van de kapschuur een restverontreiniging met asbest vanaf een diepte van 50 centimeter is achtergebleven. Bij de herontwikkeling van het terrein dient dan ook rekening gehouden te worden dat deze restverontreiniging alsnog gesaneerd dient te worden.
De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt met betrekking tot het aanwezige asbest en PAK een belemmering voor de aanvraag van een omgevingsvergunning. Deze belemmering kan worden weggenomen door te saneren. Het is van belang dat middels een nader onderzoek de verontreinigingen verder worden afgeperkt, waarna de sanering kan plaatsvinden. De sanering dient te worden uitgevoerd voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning.
Daarom dient het nader bodemonderzoek en de eventuele benodigde sanering uitgevoerd te zijn voorafgaand aan het verlenen van de omgevingsvergunning. Na de sanering vormt het aspect bodem geen verdere belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Met betrekking tot schade aan gebouwen, wordt gebruik gemaakt van de in 2002 (in 2017 herzien) door de Stichting Bouwresearch (SBR) gepubliceerde richtlijn deel A. Dit deel gaat over het meten en beoordelen van trillingen met het oog op mogelijke schade aan een gebouw. Onder schade wordt niet alleen het (gedeeltelijk) instorten van een bouwwerk verstaan, maar ook een vermindering van draagkracht van een bouwwerk of vermindering van de economische waarde door bijvoorbeeld scheurvorming in afwerklagen. De richtlijn is bedoeld om een trillingssterkte (verkregen door meting) te beoordelen. De sterkte van de trilling wordt uitgedrukt in de trillingssnelheid, waarbij met name de hoogste trillingssnelheid in de tijd (Vtop in mm/s) een belangrijke rol speelt. Daarnaast is ook het bepalen van de dominante frequentie van belang.
Ondanks het gebruik van goede meetapparatuur blijft er altijd een bepaalde onzekerheid bestaan over het meetresultaat. In deel A is hiermee rekening gehouden door het toepassen van veiligheidsfactoren op zowel het meetresultaat als op de toetswaarden. Door toepassing van een veiligheidsfactor op het meetresultaat wordt het type meting in rekening gebracht. Bij een indicatieve meting (één meetpunt voor een hele belending) bestaat namelijk een grotere kans dat niet de maximale trillingssterkte van een bouwwerk is gemeten dan bij een beperkte meting (minimaal 2 meetpunten) of uitgebreide meting (veel meetpunten). Het meetresultaat van een indicatieve meting wordt daarom met een factor 1,6 vermenigvuldigd, alvorens een beoordeling kan plaatsvinden.
Ook bij de grenswaarden geldt een veiligheidsfactor. Deze factor brengt het type trilling in rekening. Er bestaat onderscheid tussen kortdurende trillingen (botsingen of explosies), herhaald kortdurende trillingen (heiwerkzaamheden en passages door rail- en wegverkeer) en continue trillingen (intrillen damwanden en hoogfrequente machines).
De grenswaarde wordt gedeeld door de veiligheidsfactor. De veiligheidsfactor is voor verwerking van de meetresultaten automatisch ingesteld. In de getoonde grafieken zijn alle veiligheidsfactoren verwerkt. De grenswaarden zijn niet voor alle gebouwen hetzelfde. Er bestaat onderscheid tussen de constructiewijze en staat van het bouwwerk. Categorie1- bouwwerken (gewapend beton en hout) kennen de hoogste grenswaarden, omdat deze gebouwen het sterkst zijn. Categorie 2 bouwwerken (metselwerk en niet gewapend beton). Bij beide categorieën wordt vervolgens nog onderscheid gemaakt op basis van de staat van het pand: niet gevoelig, gevoelig en/of monumentaal.
De grenswaarde is verder afhankelijk van de frequentie van de trillingen. Over het algemeen geldt: hoe lager de frequentie, hoe lager de grenswaarde. Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de grenswaarde.
Overschrijding van de grenswaarde hoeft per definitie niet tot schade te leiden. Pas bij een zekere mate van overschrijding neemt de kans op daadwerkelijke schade toe. Als de grenswaarde niet wordt overschreden, is de kans op schade aanvaardbaar klein (minder dan 1%).
In November 2021 heeft Jantril BV een trillingsonderzoek uitgevoerd ter hoogte van Fokko Kortlanglaan 152 te Ermelo. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5 Trillingsonderzoek behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan.
Het doel van het onderzoek is om de trillingsniveaus afkomstig van het nabij gelegen treinspoor in kaart te brengen op de meetlocaties waar in de toekomst woningen gebouwd worden. Deze trillingsniveaus zijn indicatief beoordeeld conform de geldende SBR-richtlijnen deel A (schade aan gebouwen) en deel B (hinder voor personen). Deze indicatieve beoordeling kan gebruikt worden om te bepalen of de huidige trillingsniveaus op de meetlocaties voldoen aan de geldende SBR-richtlijnen. Het onderzoek is uitgevoerd met in totaal drie gekalibreerde Profound VIBRA+ trillingsmeters. Er is gemeten van 11.11.2021 t/m 19.11.2021. Drie trillingsmeters waren geplaatst op ca. 1 meter diepte met speciale geofoon-conussen om de trillingen in de grond te meten. Op 19.11.2021 heeft een expert van Jantril BV op locatie een trein registratie gemaakt. Deze registratie wordt gebruikt om te bepalen welke trillingen afkomstig zijn van het treinverkeer.
Conform de geldende SBR-richtlijn deel B (hinder voor personen) zijn er gedurende de meetperiode geen overschrijdingen gemeten van de streefwaarden op basis van de trillingen afkomstig van het treinverkeer. Conform de richtlijn, en gezien de gemeten waarden, is de kans op hinder als gevolg van de trillingen van het treinverkeer aannemelijk klein.
Daarnaast dient er hierbij ook nog rekening mee gehouden te worden dat als de woningen er staan, de trillingen in de woningen naar alle waarschijnlijkheid lager zijn dan er nu gemeten is. Dit omdat er nu in een open veld is gemeten in de grond, de woningen zelf zullen waarschijnlijk een dusdanige massa hebben dat deze minder beïnvloedbaar zijn door de trillingen dan een losse trillingsmeter met geofoonconus in de grond en zullen de waardes in de woningen lager zijn.
Het aspect trillingshinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan.
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt.
Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. In december 2009 is dit plan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Waterplan Provincie Gelderland
In het Provinciaal Waterplan 2010-2015 staan de doelen voor het waterbeheer, de maatregelen die daarvoor nodig zijn en wie ze gaat uitvoeren. Voor oppervlaktewaterkwaliteit, hoogwaterbescherming, regionale wateroverlast, watertekort en waterbodems gelden provincie brede doelen. Voor een aantal functies, zoals landbouw, natte natuur, waterbergingsgebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, zijn specifieke doelen geformuleerd. Vanwege de Europese Kaderrichtlijn Water is voor bepaalde oppervlaktewateren vastgelegd of het een kunstmatig of sterk veranderd oppervlaktewater is. Ook zijn voor die oppervlaktewateren ecologische doelen geformuleerd. Voor verbetering van de grondwaterkwaliteit zijn maatregelen opgenomen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma Waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft het Waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan wordt concreet invulling gegeven aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen.
Keur Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2014 is de nieuwe Keur met de Algemene regels en Beleidsregels van het Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt deze regels vast ter behartiging van de waterschapstaak en het bereiken van de doelstelling zoals genoemd in artikel 2.1 van de Waterwet. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst.
Watertoets
Belangrijk instrument om water belangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de water kwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Het waterschap Vallei en Veluwe is geïnformeerd over voorliggend plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De gehele watertoets is in Bijlage 6 Watertoets behorend bij de toelichting opgenomen. Hierop is het volgende naar voren gekomen:
Beoordeling
Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt.
Aandachtspunten uit het overleg
Eind augustus 2021 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen de gemeente Ermelo en het waterschap. Op basis van de informatie uit dit overleg geeft het waterschap een positief wateradvies. Uit dit overleg blijkt dat:
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Het plangebied heeft een totaal oppervlak van circa 22.000 m2, hiervan wordt circa 3250 m2 verhard. Dat is circa 15 % van het totale gebied. Gesteld wordt dat er in het plangebied ruimschoots voldoende ruimte is voor de infiltratie en berging.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Dit advies wordt in de verdere planuitwerking meegenomen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer om duurzame bouwmaterialen te gebruiken.
Voorliggend plan wordt uitgevoerd met bouwmaterialen die niet verontgreinigd zijn.
Gebiedsspecifieke aandachtspunten
Grondwaterfluctuatiezone
Het plangebied ligt in de grondwaterfluctuatiezone, zoals die door de Provincie Gelderland is bepaald. Dit is een zone langs de flanken van het Veluwemassief, waar de grondwaterstanden naar verwachting op termijn zullen stijgen. Afhankelijk van de verwachtte stijging kan het raadzaam zijn daar nu rekening mee te houden, om toekomstig grondwateroverlast te voorkomen.
In voorliggend plan wordt rekening gehouden met deze zone en wordt grondwaterneutraal gebouwd.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Algemeen
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.
Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.
Onderzoek
Ter plekke van het plangebied is de heide ontgonnen en bestaat het voor een deel uit bouwland omgeven door hakhoutstruwelen. De ontginning van de heide heeft ter plekke van het plangebied vrij laat plaatsgevonden. In en rond de dorpskern van Ermelo is de heide al in de middeleeuwen ontgonnen en zijn er dikke enkeerdgronden gronden ontstaan. Door langdurige bemesting met potstalmest zijn de gronden daardoor soms wel een meter hoger komen te liggen.
De latere ontginningen zijn vaak desastreus voor de daar aanwezige archeologische waarden geweest. Dat heeft te maken met het feit dat archeologische waarden, indien aanwezig, direct onder de zode aan te treffen zijn. Bij recentere ontginningen wordt de bovengrond tot circa 50 cm omgezet.
Archeologische waarden
Binnen het gebied de Driehoek (waar het plangebied onderdeel van is) zijn geen archeologische waarden bekend. Wel is er eind jaren ’90 van de vorige eeuw een archeologisch onderzoek uitgevoerd in verband met de aanleg van de huidige Oude Nijkerkerweg. Nagenoeg alle boringen langs de Oude Nijkerkerweg lieten een verstoord bodemprofiel zien. Het grootste deel van gebied De Driehoek heeft een lage archeologische verwachting. Omdat de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied relatief klein van aard zijn, is het niet zinvol om binnen de zone met een lage archeologische verwachtingswaarde een onderzoek te verlangen.
De kans dat hier nog archeologische waarden in de bodem zitten, is erg klein te noemen. Daarom is voor het gehele gebied de Driehoek geadviseerd geen archeologisch onderzoek te verlangen. Aangezien het plangebied binnen de Driehoek ligt, wordt het advies overgenomen. Gesteld wordt dat de bodem dermate verstoord is dat er met de voorgenomen ontwikkeling geen archeologische waarden aangetast meer kunnen worden.
Conclusie
Er bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Algemeen
In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.
In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.
Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.
Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:
Cultuurhistorische Waardenkaart Gelderland
De provincie Gelderland heeft een cultuurhistorische waardenkaart waarin de belangrijke archeologische en cultuurhistorische objecten en structuren van de provincie zijn weergegeven. De provincie beoogt hiermee de identiteit van de Gelderse regio's te behouden door cultuurhistorische elementen herkenbaar te maken en in stand te houden. Daarnaast zet ze in op een constante ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden door uitvoering te geven aan programma's en projecten.
Onderzoek
Uit de verwachtingskaart erfgoed van Provincie Gelderland blijkt dat in het plangebied geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten aanwezig zijn. In het plangebied vindt een herinrichting plaats met behoud van aanwezige waarden en karakteristieken van de omgeving. Voorliggend plan zorgt dan ook niet voor een aantasting van bestaande cultuurhistorische waarden in het plangebied en omgeving.
Conclusie
Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. De bebouwing in het plangebied zijn niet aangewezen als (rijks)monument en het betreffen geen (bijzondere) karakteristieke gebouwen. Daarnaast zijn ook in de (directe omgeving) geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Als gevolg van het onderhavige plan gaan geen cultuurhistorische waarden verloren en worden ook niet aangetast. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.
Wet natuurbescherming
De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.
Natura 2000
De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':
De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.
Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.
In juli 2021 is door Milieu adviesbureau Groenewold een natuurtoets uitgevoerd. Hieronder volgen de conclusies uit het ecologisch onderzoek, voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 7 Flora en fauna onderzoek behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan.
Soortenbescherming
In het plangebied zijn geen beschermde soorten of verblijfplaatsen aangetroffen. Specifiek is gezocht naar (potentiële) verblijfplaatsen van vleermuizen, marters, uilen en eventuele jaarrond beschermde nesten van vogels. Deze zijn niet gevonden en met zekerheid uit te sluiten.
Mogelijk is het plangebied onderdeel van het (niet essentiële) leefgebied van de steenuil. Deze soort heeft een territorium aan de andere zijde van de spoorbaan (F. Kortlanglaan 169). Door rekening te houden met de inrichting van het perceel is de soort wellicht te verleiden zich ook aan deze zijde te vestigen.
Het is waarschijnlijk dat de kap van een aantal grotere bomen noodzakelijk is. Advies is het plan zo in te richten dat zoveel mogelijk bomen behouden blijven. In de bomen zijn overigens bij het locatiebezoek geen voor de Wnb relevante holtes of nesten gevonden. Er geldt een vrijstelling voor de algemeen beschermde soorten (Omgevingsverordening Gelderland). Overigens blijft de algemene zorgplicht altijd van kracht.
Een nader onderzoek en ontheffing Wnb soorten is niet nodig.
Gebiedsbescherming GNN en GO
Het plan ligt buiten de begrenzing van het GNN en de GO. Op basis van de ligging van het plangebied ten opzichte van de begrenzingen mag worden aangenomen dat er geen significante effecten zijn te verwachten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN en de GO. Specifieke maatregelen of aanvullend onderzoek zijn niet nodig.
Stikstofdepositie
Het plangebied ligt op circa 1.030 m van Natura 2000-gebied Veluwe. Er is een stikstofberekening uitgevoerd met Aerius calculator 2020. Hieruit is in de gebruiksfase geen stikstofdepositie berekend hoger dan 0.00 mol/ha/jaar.
Wetswijziging per 1 juli 2021
Voorheen was er op basis van artikel 2.7 lid 2 van de Wnb (Wet natuurbescherming) een verbod op het realiseren van projecten zonder natuurvergunning. Daarom moest naast de gebruiksfase eveneens de realisatiefase worden berekend. Echter is op 10 maart 2021 de wet tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering) aangenomen met daarin de toevoeging artikel 2.9a aan de Wnb waarin gesteld wordt dat, doormiddel van een amvb aangewezen, activiteiten van de bouwsector buiten beschouwing worden gelaten bij de toepassing van artikel 2.7 lid 2 van de Wnb.
Het besluit van 14 juni 2021 betreft onder andere het wijzigingen van het Besluit natuurbescherming doormiddel van het vervangen van een aantal artikelen, zo ook artikel 2.5. Artikel 2.5 stelt dat bouw- en sloopactiviteiten met bijbehorende vervoersbewegingen vallen binnen de activiteiten van de bouwsector zoals benoemd in artikel 2.9a van de Wnb. De activiteiten zoals genoemd in artikel 2.5 zijn daarmee uitgesloten van artikel 2.7 lid 2 van de Wnb en dus niet vergunningsplichtig.
Per 1 juli is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden waarin dit vastgelegd is.
Door bovengenoemde wetswijziging hoeft de aanlegfase niet meer meegenomen te worden in de te berekenen depositie. Tijdens de gebruiksfase is geen stikstofdepositie berekend de hoger is dan 0.00 mol/ha/jaar. Hiermee is een vergunning Wet natuurbescherming voor gebieden niet nodig.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de regels van de Wet Natuurbescherming.
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
Wegverkeerslawaai
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Spoorweglawaai
Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.
Industrielawaai
Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.
De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.
Het plangebied ligt in een gebied met veel infrastructuur, zoals het spoor Amersfoort – Zwolle en de Kolbaanweg. Om de geluidsbelasting van deze infrastructuur te berekenen is door Milieu adviesbureau Groenewold een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het gehele onderzoek opgenomen in Bijlage 8 Onderzoek akoestiek en luchtkwaliteit behorend bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. De resultaten zijn hierna weergegeven.
Het plangebied is gelegen in de 250 m brede zones van de Kolbaanweg en de F. Kortlanglaan. Daarnaast ligt het plangebied binnen de 600 m brede geluidzone van de spoorbaan Zwolle-Amersfoort.
Op basis van gegevens van de gemeente Ermelo uit het verkeersmodel voor 2030 zijn de verkeersgegevens voor het maatgevende jaar 2031 bepaald. De aangehouden etmaal intensiteiten bedragen 9.937 en 100 mvt/etmaal voor resp. Kolbaanweg en de F. Kortlanglaan. De F. Kortlanglaan betreft een doodlopende weg welke ter hoogte van de Kolbaanweg is afgesloten. De maximum snelheid bedraagt 60 km/uur op beide wegen.
Op de Kolbaanweg ligt dicht asfaltbeton (DAB) en het wegdek van de F. Kortlanglaan bestaat uit elementen in keperverband. Voor de gegevens van de spoorbaan is uitgegaan van de voorgeschreven gegevens uit het emissieregister spoor (juni 2020).
Zonder maatregelen varieert de geluidbelasting op de nieuwe woningen vanwege de Kolbaanweg van Lden=44-55 dB (incl. aftrek) en van Lden=54-65 dB vanwege de spoorbaan Zwolle-Amersfoort. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde en op een aantal gevels ook hoger dan de maximale grenswaarde voor wegverkeer.
Binnen het vigerende bestemmingsplan is mogelijk om een geluidswal te realiseren. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van die aanduiding een geluidwerende voorziening is toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 5 meter. Met deze maatregel wordt voor alle woningen voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer, van Lden=48 dB incl. aftrek. Ook railverkeer voldoet op alle woningen aan de voorkeursgrenswaarde voor raillawaai van Lden=55 dB.
Alle woningen hebben daarmee één of meer geluidluwe gevels en een geluidluwe buitenruimte. Het plan past daarmee binnen het gemeentelijke geluidbeleid. De karakteristieke geluidwering van de gevels moet voldoen aan de minimale eis uit het Bouwbesluit van GA;k=20 dB.
Indien de woningen worden voorzien van warmtepompen dan moeten deze in elk geval voldoen aan het bouwbesluit, maar er moet tevens naar cumulatie gekeken worden (jurisprudentie RvS 202004049/1/R1).
Met de gehanteerde uitgangspunten wordt ter plaatse van de woningen, voldaan aan de ten hoogste toelaatbare waarde voor geluid van wegverkeer en het spoor. Het stellen van hogere waarden is derhalve niet nodig en het plan past binnen de kaders van de Wet Geluidhinder. De woningen mogen bestaan uit de beganegrond en één verdieping, de zolder mag niet worden gebruikt als geluidsgevoelige ruimte.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (fracties PM10 en PM2,5). Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan. Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen
In de 'Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is “niet in betekende mate” als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit Besluit gevoelige bestemmingen is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van gevoelige bestemmingen in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In het besluit zijn onderzoekszones ingesteld waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is. De zone wordt gemeten vanaf de rand van de weg. Om rijkswegen ligt een onderzoekszone van 300 meter aan beide zijden van de weg en bij provinciale wegen binnen 50 meter aan beide zijden van de weg. Het totaal aantal mensen dat behoort bij een gevoelige bestemming mag niet toenemen als de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Bij uitbreiding van bestaande gevoelige bestemmingen mag het totale aantal blootgestelden eenmalig maximaal 10% toenemen. Is de dreigende normoverschrijding niet aan de orde, dan is er geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekszones.
Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen
Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van 10 nieuwe woningen mogelijk (2 woningen zijn reeds bestemd). Daarmee valt het plan ruimschoots onder de norm en draagt het plan NIBM bij aan de luchtkwaliteit ter plaatse. Het is niet nodig dit met de NIBM tool te berekenen.
Luchtkwaliteit te plaatse van de woningen
Daarnaast is een toets nodig op de luchtkwaliteit ter plaatse van de nieuwe woningen. Deze moet in ieder geval voldoen aan de wettelijke grenswaarden en bij voorkeur ook aan de gezondheidkundige advieswaarden van de WHO.
In de praktijk is het langs drukke wegen vooral van belang welke waarden aan fijnstof (PM10 en PM2,5), stikstofdioxide (NO2) en roet aanwezig zijn. Vooral de concentratie NO2 geeft op korte afstand van de weg verkeer gerelateerde emissie. Fijnstof ligt veel meer als een deken over Nederland, waarbij een drukke weg in de directe omgeving wel een bijdrage kan leveren aan de concentraties. Roetdeeltjes maken deel uit van de fijnere fractie van het fijn stof en hebben typisch een afmeting kleiner dan 0,3 µm. Een groot deel van de roetdeeltjes zit in de ultrafijne fractie van fijnstof, dat direct kan doordringen in de longblaasjes.
Tabel: EU-grenswaarden en WHO-advieswaarden
De GGD adviseert om nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, bij voorkeur niet binnen 300 meter van de snelweg te bouwen, onafhankelijk van de vraag of aan de grenswaarden wordt voldaan. Ook nieuwe gevoelige bestemmingen, inclusief woningen, bij voorkeur niet binnen 50 meter van provinciale wegen gebouwd en niet direct aan binnenstedelijke wegen, waarbij 'druk' gedefinieerd is als een verkeersintensiteit van meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal.
In voorliggende situatie betreft het geen binnenstedelijke weg, maar een buitenweg. Op basis van het gemeentelijke verkeersmodel voor 2030 ligt de verwachte intensiteit net onder de 10.000 mvt/etmaal. Daarbij wordt een wal met scherm aangelegd van 5 m hoog.
In de monitoringstool van de NSL is gekeken naar de te verwachten blootstelling aan luchtverontreiniging langs de Kolbaanweg. In het voorliggende plan ligt een rijtje van zes woningen binnen 50 m van de Kolbaanweg (ca. 25 m van de weg).
Figuur 4.1 NSL monitoringstool peiljaar 2020
Figuur 4.2 NSL monitoringstool peiljaar 2020
De Monitoringtool geeft op de rekenpunten naast het plangebied de volgende concentraties op 15 m van de weg. In 2020 met een intensiteit net onder en in 2030 met een intensiteit net boven de 10.000 mvt/etmaal. Het NSL gaat conservatief uit van 7.6% vrachtverkeer, terwijl het verkeersmodel 2030 minder vrachtverkeer aangeeft (<4%). De SRM2 bijdrage van de weg is verder beperkt.
Gegevens verkeer zoals opgenomen in de NSL monitoring viewer
Jaar | LV | MV | ZV |
2020 | 9708 | 743 | 56 |
2030 | 10633 | 814 | 61 |
Vergelijking NSL gegevens op 15m met WHO advieswaarde (concentraties in µg/m3)
Jaar | Punt | NO2 | WHO adv.w. | PM10 | WHO Adv.w. |
PM2,5 | WHO Adv.w. |
2020 | 1 | 16.053 | 40 | 16.972 | 20 | 9.984 | 10 |
2 | 16.545 | 40 | 17.042 | 20 | 10.01 | 10 | |
2030 | 1 | 10.649 | 40 | 14.828 | 20 | 8.091 | 10 |
2 | 10.902 | 40 | 14.895 | 20 | 8.111 | 10 |
Uit de rekengegevens blijkt dat de concentraties luchtverontreiniging op de rekenpunten ter hoogte van het plan voldoen aan de WHO advieswaarden. Daarmee is voldoende aangetoond dat de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor realisatie van het voorgestelde plan.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.
binnen bebouwde kom | buiten bebouwde kom | ||
concentratiegebieden | 3,0 (in ou/m3) | 14,0 (in ou/m3 | |
niet concentratiegebieden | 2,0 (in ou/m3) | 8,0 (in ou/m3) |
Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij
Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.
Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.
De nieuwe woningen betreffen geurgevoelige objecten in de zin van de Wgv. Er dient derhalve te worden beoordeeld of in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven in de bedrijfsvoering worden belemmerd als gevolg van de nieuwe woningen. Andersom dient ook beoordeeld te worden of ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
Het plangebied is gelegen buiten de bebouwde kom. In de omgeving van het plangebied is een agrarisch bedrijf en een slachterij aanwezig die bepalend is voor de locatie.
Aan de Oude Nijkerkerweg 159, buiten de, ligt een kalvermesterij. Op dit bedrijf worden dieren gehouden van een diercategorie waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld. Dit betekent dat een norm van geurbelasting van toepassing is. Volledigheidshalve dient daarbij te worden opgemerkt dat het hier gaat om een inrichting type B (een meldingsplichtig bedrijf) en dat dan de geurregels uit het Activiteitenbesluit milieubeheer op dit bedrijf van toepassing zijn. Deze regel komen overeen met de regels uit de Wgv.
De minimale afstand tussen de milieubelastende instelling en het geurgevoelige object moet derhalve 50 meter bedragen. De feitelijke afstand tussen de dichtstbijzijnde stal en de hoek van de nieuwe woonbestemming bedraagt circa 300 meter. Op basis van die afstand kan bepaald worden dat zowel de milieubelastende instelling als het geurgevoelige object geen hinder van elkaar zal ondervinden. Voorliggend plan vormt daarmee geen extra belemmering voor dit bedrijf.
Ten zuiden van het plangebied ligt aan de F. Kortlanglaan 116 een eendenslachterij. Deze slachterij betreft een vergunningplichtige inrichting (type C). Het bedrijf is gebonden aan de voorschriften uit haar vergunning. Dit geldt ook voor het voorkomen van geurhinder op omliggende woningen. De minimale afstand tussen de milieubelastende instelling en het geurgevoelige object moet derhalve 50 meter bedragen. De feitelijke afstand tussen de dichtstbijzijnde bedrijfshal en de hoek van de nieuwe woonbestemming bedraagt circa 380 meter. Op basis van die afstand kan bepaald worden dat zowel de milieubelastende instelling als het geurgevoelige object geen hinder van elkaar zal ondervinden. Binnen een straal van circa 100 meter rondom het plangebied liggen al enkele woonbestemmingen welke reeds een beperkende factor zijn voor een verdere uitbreiding van het bedrijf. Voorliggend plan is daarmee geen extra belemmering voor de eendenslachterij.
Daarnaast speelt voor het bepalen of sprake is van een goed woon-en leefklimaat ook de achtergrondbelasting (cumulatieve geurbelasting) een rol. Gelet op de situering van het plangebied in haar omgeving valt niet te verwachten dat op dit onderdeel sprake is van een knelpunt. Ter plaatse van de nieuwe woningen kan ook in relatie tot dit onderdeel een goed woon-en leefklimaat worden gerealiseerd.
De woningbouwlocatie valt buiten de richtafstanden voor de bedrijven gevestigd in het gebied. Bedrijven worden niet in (toekomstige) bedrijfs belangen geschaad door de aanwezigheid van dichterbij gelegen woningen. Een goed woon- en leefklimaat op deze locatie is reeds bij vaststelling van het bestemmingsplan De Driehoek onderbouwd in Bijlage 9 Milieuzonering.
Aan de hand van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden en het aspect geur geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.
Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.
VNG-publicatie 'Bedrijven & milieuzonering"
Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).
De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.
Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Middels de uitgevoerde beoordeling is inzichtelijk gemaakt met welke richtafstanden bij de invulling van het plan rekening moet worden gehouden. Binnen het plangebied wordt wonen mogelijk gemaakt. Voor het het vigerende bestemmingsplan is de gemeente Ermelo uitgegaan van gemengd gebied, dat wordt voor dit plan overgenomen. De diverse verkeersaders, het spoor, de ligging naast Veldzicht en de diversiteit aan functies in het gebied zorgen ervoor dat een vergelijking met “rustige woonwijk” in het gebied niet meer aan de orde is. Daarvoor is de omgeving te divers.
Bij het noordelijk vlak liggen de woningen vooral onder invloed van ISS Landscaping, een hoveniersbedrijf/plantsoenendienst op grondgebied van de gemeente Harderwijk. De richtafstanden van een dergelijk bedrijf bedraagt volgens de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering 30m. De 19m werkelijke afstand van de rand van het bedrijfsperceel tot de rand van het perceel waarbinnen de woningen worden geprojecteerd is 40 meter. Bij gemengd gebied vormen de woningen geen belemmering voor het bedrijf, omdat kan worden voldaan aan de maximale richtafstand van 30 m. Er is tevens ter plekke van het plangebied sprake van een goed woon en leefklimaat.
Het initiatief ligt ook op korte afstand van het bedrijventerrein Veldzicht Noord, vierde fase. Op het bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan tot milieucategorie 3.2. Bij gemengd gebied geldt een minimale richtafstand van 50 m. De werkelijke afstand bedraagt 75 m, waardoor er geen belemmeringen zijn.
Bij het zuidelijke vlak wordt de ook de agrarische bestemming gewijzigd naar 'wonen'. Dit woonvlak staat vooral onder invloed van de ten zuiden gelegen bedrijfsbestemming Fokko Kortlanglaan 140. Op het perceel is een bedrijf gevestigd in zwembad- en installatietechniek. Er geldt een richtafstand van 10 m. Gelet op de afmetingen van het woonperceel, kan het bouwvlak van de toekomstige woning buiten 10 m worden gelegd.
Op basis van bovenstaand onderzoek kan geconcludeerd worden dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.
Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)
Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.
Om te beoordelen of er in of rondom het plangebied risicobronnen liggen is de risicokaart van Nederland geraadpleegd. De uitsnede van de kaart is hierna weergegeven.
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart Nederland, plangebied aangeduid met groene contour
Transport over het water
Het plangebied bevindt zich niet binnen een invloedsgebied van een waterweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico’s als gevolg van transport over het water vormen geen aandachtspunt voor de planvorming waardoor een verantwoordingsplicht niet aan de orde is.
Transport over de weg
In of in de directe omgeving van het plangebied liggen geen wegen waarover transport met gevaarlijke stoffen plaatsvind.
Transport over het spoor
Op circa 30 meter ten oosten van het plangebied bevindt zich de spoorlijn Amersfoort - Hattem. Deze spoorlijn is opgenomen in het Basisnet spoor. Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 (1-6 m) en het plasbrandaandachtsgebied (30 m), maar ligt wel binnen het invloedsgebied groepsrisico (4.000 m) van spoorlijn Amersfoort - Hattem. Een deel van het plangebied is gelegen binnen 200 meter van de spoorlijn.
Dit houdt in dat het plaatsgebonden- en groepsrisico, ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Zwolle - Amersfoort, verantwoord moet worden. Ter onderbouwing van deze risico's is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 10 Berekening risico's externe veiligheid behorend bij de toelichting van het bestemmingsplan. De belangrijkste resultaten zijn hierna weergegeven.
Verantwoording plaatsgebonden risico spoorlijn Amersfoort - Hattem
In de regeling Basisnet is ter plaatse van het te beschouwen deel van traject Amersfoort - Hattem (360G) een PR-plafond vermeld van 1 m. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico op 1 m van het hart van de spoorbundel niet hoger mag zijn dan 10-6. De afstand tot het plangebied is ca. 30 m. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering.
Verantwoording groepsrisico spoorlijn Amersfoort - Hattem
Figuur 4.4 toont de hoogte van het groepsrisico als factor ten opzichte in de oriëntatiewaarde voor de huidige en de toekomstige situatie. De huidige factor is 0.073 en deze blijft in de toekomstige sitautie gelijk.
Uit figuur 4.4. blijkt dat het groepsrisico niet toeneemt in de toekomstige situatie en kleiner blijft dan 10% van de oriëntatiewaarde. Conform art. 8 van het Bevt kan de verdere verantwoording van het groepsrisico daarom achterwege blijven. Wel dient conform art. 7 van het Bevt te worden ingegaan op zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Figuur 4.4 Groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde
Plasbrandaandachtsgebied
In het Bevt is voor rijksinfrastructuur het plasbrandaandachtsgebied (PAG) geïntroduceerd. Dit is het gebied tot 30 m aan weerszijden van de spoorlijn waarin, bij de realisering van (kwetsbare) objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De 30 m voor het PAG wordt gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf van het buitenste doorgaande spoor. Voor het te beschouwen traject geldt een PAG.
Figuur 4.5 toont de ligging van het plangebied ten opzichte van het PAG. Uit de figuur blijkt dat het plangebied buiten het PAG ligt. Het PAG vormt daarmee geen belemmering
Figuur 4.5 Plangebied t.a.v PAG
De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Opgemerkt is dat de WAS-palen niet het gehele plangebied van De Driehoek dekken. De accounthouder is hierover geïnformeerd. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. Bij een wolkbrandexplosie scenario is het advies om te vluchten van de risicobron af. Tijdige alarmering is van groot belang.
Zelfredzaamheid
Voor verbetering van de zelfredzaamheid is geadviseerd het glasoppervlak aan objecten te beperken nabij de gasleidingen en de spoorlijn. Voorts is het wenselijk de gevels van objecten nabij de gasleidingen (binnen 12,5 kW/m2) met brandwerende bekleding te bekleden. Voorts is het installeren van de nl-alert app geadviseerd en om deel te nemen aan Hartveilig Wonen, waarbij ook vrijwillige hulpverleners kunnen worden ingeschakeld bij calamiteit.
Buisleidingen
In de omgeving van het plangebied liggen een aantal buisleidingen. Het plangebied ligt niet binnen de 1% letaliteitsafstand van een buisleiding. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen door buisleidingen vormen geen aandachtspunt voor de gewenste ontwikkeling. Een verantwoordingsplicht is derhalve niet aan de orde.
Inrichtingen
Het plangebied bevindt zich binnen een invloedsgebied van een risicovolle inrichting in de omgeving.Het plangebied is niet gelegen binnen een PR10-6-risicocontour.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Groepsrisico
Het groepsrisico is in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
Plasbrandaandachtsgebied
Het plasbrandaandachtsgebied vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op omliggende wegen en de parkeersituatie, wordt in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en parkeersituatie. Voor parkeren wordt getoetst aan de voor het plangebied geldende parkeernormen.
In augustus 2021 is door Sweco een verkeersonderzoek uitgevoerd. Hieronder volgen de conclusies uit het ecologisch onderzoek, voor de volledige rapportage wordt verwezen naar Bijlage 11 Verkeersonderzoek behorend bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De resultaten van het onderzoek zijn hierna weergegeven.
Verkeer
De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is berekend op basis van het ruimtelijk programma en de verkeersgeneratiekencijfers van het CROW (zie paragraaf 3.1). Er is rekening gehouden met de kencijfers voor een ‘werkdag’, waarop normaliter de piek ligt, en het gemiddelde van de bandbreedte. In voorliggend geval zijn twee woningen reeds bestemd en worden er 10 woningen toegevoegd middels voorliggend bestemmingsplan. Voor de totale verkeersgeneratie worden de twee reeds bestemde woningen voor de volledigheid meegenomen in de planuitwerking.
De berekende verkeersgeneratie per etmaal is weergegeven in onderstaande tabel.
Programma | Omvang | Verkeersgeneratie (mvt/etmaal) | |
Woningen reeds bestemd | 2 | 78,4 | |
Nieuwe woningen | 10 | 19,6 | |
Totaal | 98 |
De planontwikkeling op zichzelf staand genereert een zodanig lage ritproductie autoverkeer dat dit geen/weinig invloed heeft op de huidige situatie.
Ontsluiting en verkeersafwikkeling
In het kader van het bestemmingsplan is er in 2017 uitgebreid onderzoek gedaan naar de verkeersafwikkeling van het totale gebied. Het onderzoek gaf aan dat de toename van het verkeer als gevolg van de totale ontwikkeling geen nadelige invloed heeft op de afwikkeling van het verkeer. Ten opzichte van 2017 is er op basis van het recente ruimtelijke programma een lichte stijging van de ritproductie, maar dit is ten opzichte van het totaal nihil. De ontwikkeling kan via de bestaande wegenstructuur goed ontsloten worden.
Parkeren
De parkeernormen van de gemeente Ermelo zijn vastgelegd in het bestemmingsplan "parkeernormen". Er is uitgegaan van de categorie wonen in het buitengebied. Onderstaande tabel geeft de parkeernormen voor het plan weer.
Type woning | Aantal parkerplaatsen per woning | Aantal in plan | Totaal |
Twee-onder-een- kap (koop) | 2,2 | 4 | 8,8 |
Huurwoning (sociaal) | 1,6 | 6 | 9,6 |
Totaal | 18,4 |
In het totale plangebied dient ruimte te zijn voor 19 parkeerplaatsen. Bij de twee-onder-een-kap woningen worden twee parkeerplaatsen per woning aangelegd, dit zijn er in totaal 8. Ten zuidoosten van het rijtje met huurwoningen wordt een parkeerkoffer aangelegd met 12 parkeerplaatsen. In totaal worden er 20 parkeerplaatsen aangelegd waardoor het plan voldoet aan de gemeentelijke parkeernorm. De berekening geeft aan dat er binnen de plangrenzen voldoende parkeercapaciteit aanwezig is wat aan de (theoretische) behoefte voldoet.
Bereikbaarheid actief en openbaar vervoer
De planontwikkeling is gelegen in het ‘buitengebied’. Voor voetgangers zijn er geen speciale voorzieningen aanwezig en deze zijn voor de planontwikkeling zelf niet noodzakelijk. Fietsers kunnen via bestaande wegen en fietspaden de locatie goed bereiken. Er zijn geen openbaar vervoer haltes in de nabijheid, en bepaalde doelgroepen kunnen eventueel gebruik maken van de regiotaxi.
De algehele conclusie is de er geen belemmeringen zijn geconstateerd om vanuit verkeer en mobiliteit de plan te ontwikkelen.
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de realisatie van dit plan.
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Aardgastransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.
Hoogspanningsleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.
Rioolleidingen
De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.
Watertransportleidingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.
Straalverbindingen
In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen .
Kabels en niet planologisch relevante leidingen
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verplichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd. Dit geldt ook voor het trafo huisje dat, wordt verplaatst naar de rand van het plangebied.
In en nabij het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachting. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffect-rapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). In het geval dat een activiteit wel genoemd staat in de D-lijst maar onder de genoemde drempelwaarde blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Daarom dient te worden getoetst of er sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Gezien de drempelwaarden wordt geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r. beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Gelet op de aard- en omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het de vraag of er sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' als bedoeld in onderdeel D 11.2 van het Bestluit milieueffectrapportage. Uit jurisprudentie (ABRvS 15 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:694) volgt dat het antwoord op deze vraag afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de verwachte milieuhinder en cumulatie met andere projecten), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in Hoofdstuk 4 opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Deze paragraaf wordt in dit geval beschouwd als de vormvrije m.e.r.-toets.
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Deze bestemming is opgenomen in het zuidelijke deel van het plangebied en wordt volgens Bijlage 3 Inrichtingsplan ingericht en beheerd. Het landschappelijke inrichtingsplan versterkt de ecologische waarde van het gebied door het toepassen van een kruidenrijk grasland en het toepassen van inheemse beplanting in de vorm van houtwallen, hagen, bosjes en bomen.
De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de versterking en bescherming van groene waarden.
De bestemming 'Verkeer' wordt opgenomen voor wegen, straten en paden, voet- en rijwielpaden. Daarnaast zijn parkeer-, groen- en speelvoorzieningen mogelijk. Evenals waterhuishoudkundige doeleinden en bermen.
De bestemming 'Wonen' wordt opgenomen voor het woonperceel (met eventuele uitbreidingsmogelijkheden van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken).
Bij de bestemming 'Wonen' is de functie wonen toegestaan. Het begrip wonen is gedefinieerd als 'het zelfstandig gehuisvest zijn van één afzonderlijk huishouden'. Dit betekent dat kamerverhuur niet zonder meer is toegestaan.
Hoofdgebouwen worden in het bouwvlak gebouwd. Uitbouwen, aanbouwen en bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden opgericht (tot bepaalde maatvoeringen).
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere woningen. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
De procedures voor de vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Pas daarna kan de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan van start gaan.
Wettelijk (voor)overleg
In het Bro is in artikel 3.1.1 opgenomen dat de gemeente bij de voorbereiding van een ruimtelijke ontwikkeling overleg moet plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
In dit hoofdstuk is de procedure van het bestemmingsplan beschreven. In de eerste plaats is een toelichting gegeven van de verschillende stappen die in het algemeen in een bestemmingsplanprocedure onderscheiden kunnen worden. Vervolgens zijn de resultaten van de doorlopen stappen in de procedure van bestemmingsplan 'Fokko Kortlanglaan 150-152'.
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
Het ontwerp bestemmingsplan wordt behandeld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders. Een ontwerp bestemmingsplan ligt vervolgens gedurende zes weken ter inzage met de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad.
De gemeenteraad stelt het bestemmingsplan vast. De ingediende zienswijzen kunnen leiden tot een gewijzigde vaststelling ten opzichte van het ontwerp.
Nadat de raad het bestemmingsplan heeft vastgesteld, wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Daarna bestaat nog de mogelijkheid tot het indienen van een beroepsschrift bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het voorontwerpbestemmingsplan is in verband met het vooroverleg naar diverse instanties gestuurd, te weten Provincie Gelderland, Waterschap Vallei en Veluwe, ODNV en de VNOG. De reacties zijn verwerkt in het bestemmingsplan. In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de VNOG een positief advies gegeven. Dit advies wordt meegenomen in de verdere plan uitwerking.
Politieke avond
De plannen voor de herontwikkeling zijn op woensdag 3 maart 2021 aan de hand van een discussie notitie besproken in de gemeenteraad. Tijdens dit moment was er voor omwonenden de mogelijkheid om in te spreken. Tijdens deze avond zijn ook eerdere inspraakreacties besproken.
Informeren omgeving
Na de politieke avond hebben de initiatiefnemers de omgeving per brief geïnformeerd over de voorgenomen plannen. De brief is verstuurd aan alle bewoners in een straal van 200 meter van het plangebied. De brief is voorzien van de ruimtelijke onderbouwing waarin het plan, waardoor een goed beeld is gegeven van de gewenste ontwikkeling.
Informatieavond
Na de zomervakantie van 2021 wordt een inloop/informatie avond georganiseerd. Tijdens deze avond kunnen belanghebbenden vragen stellen over de ontwikkeling. Van deze avond wordt een verslag gemaakt welke in deze paragraaf wordt opgenomen.
Het ontwerp van het bestemmingsplan 'Fokko Kortlanglaan 150-152' heeft van 23 september tot en met 3 november 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon iedereen een zienswijze kenbaar maken op het ontwerpbesluit.
Een partij heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze kenbaar te maken. In de nota worden de zienswijzen samengevat en voorzien van een beoordeling door het College. Daarnaast zijn gedurende de periode van inzage een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd.
De reactie op de zienswijzen en de ambshalve wijzigingen zijn beschreven in Bijlage 12 Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.
Op 9 februari 2022 is het bestemmingsplan vastgesteld door de raad van de gemeente Ermelo. Het besluit is opgenomen in Bijlage 13 Raadsbesluit behorend bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan.