direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ontvangstlocatie Cannenburch
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De Gemeente Epe heeft het voornemen om de gronden ten oosten en zuiden van kasteel Cannenburch in Vaassen opnieuw in te richten. Kasteel Cannenburch is een belangrijke trekpleister voor toeristen/recreanten op en rond de Veluwe. Het kasteel trekt veel bezoekers en veel tochten worden ondernomen vanaf de parkeerplaats Cannenburch of in combinatie met plaatselijke activiteiten op en rond het kasteel en het dorp Vaassen. Het huidige vertrekpunt c.q. ontvangstlocatie voor toeristen/recreanten is de asfaltparkeerplaats ten zuiden van de Julianalaan, voor de entree van Cannenburch. De parkeerplaats is ontsierend in de ruimtelijke inrichting van de omgeving Cannenburch.

Het plan is nu om de asfaltparkeerplaats om te vormen tot een ontvangstlocatie voor toeristen/recreanten met een Toeristisch Overstappunt (TOP) in een kasteeltuinsfeer van de nieuwe parkzone Ireneveld. De parkeerplaatsen en overstapvoorzieningen worden daarbij verplaatst naar de noordzijde van de Julianalaan. Verder wordt op de locatie van de bestaande ijsbaan een overloopparkeerplaats en een evenementenveld mogelijk gemaakt, waarbij de betaande ijsbaan noordelijker wordt gesitueerd.

Om de voorgenomen ontwikkelingen mogelijk te maken dient een partiële herziening van de bestemmingsplannen ‘Centrum Vaassen’, ‘Buitengebied, herstelplan 2018’ en ‘Buitengebied Epe’ opgesteld worden waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en het bouwplan gerealiseerd kan worden.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Ontvangstlocatie Cannenburch' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied betreft de parkeerplaats ten zuiden van de Julianalaan en kasteel Cannenburch en de natuurlijke ijsbaan en agrarisch perceel ten noorden van de Julianalaan en ten oosten van kasteel Cannenburch. Onderstaande afbeelding toot de ligging en globale begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1_0001.jpg"

Afbeelding 1.1: Situering en globale begrenzing plangebied.

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied zijn bestemmingsplannen ‘Centrum Vaassen’, ‘Buitengebied, herstelplan 2018’ en ‘Buitengebied Epe’ vigerend. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1_0002.jpg"

Afbeelding 1.2: uitsnede vigerende bestemmingsplannen

Het plangebied is als volgt bestemd:

  • 1. Enkelbestemming 'Agarisch'; gebiedsaanduidingen 'overige zone-beekdalen', 'overige zone-gelders natuurnetwerk' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.
  • 2. Enkelbestemming 'Agarisch'; functieaanduiding 'ijsbaan', gebiedsaanduidingen 'overige zone-beekdalen', 'overige zone-gelders natuurnetwerk' en 'vrijwaringszone - molenbiotoop'
  • 3. Enkelbestemming 'Agarisch'; dubbelbestemming 'waarde-archeologie 6' gebiedsaanduidingen 'overige zone-beekdalen' en 'overige zone-gelders natuurnetwerk'.
  • 4. Enkebestemming: 'Verkeer - Verblijfsgebied'; dubbelbestemming 'waarde-archeologie 1'; gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

Strijdigheid

  • 1. Naast de huidige agrarische bestemming is hier een ijsbaan beoogd;
  • 2. Naast de huidige agrarische bestemming zijn hier een evenemententerrein en een parkeerterrein beoogd;
  • 3. Hier is een bushalte beoogd;
  • 4. Hier is een parkzone beoogd.

Bovenstaande functies zijn nu niet mogelijk binnen de huidige bestemmingen. Gelet hierop is het noodzakelijk een nieuw juridisch-planologisch kader vast te stellen waarbinnen het planvoornemen is toegestaan.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • De relevante beleidskaders van alle betrokken beleidsniveaus worden beschreven in hoofdstuk 2.
  • In hoofdstuk 3 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied. Hier wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie;
  • De uitvoerbaarheidaspecten die gerelateerd zijn aan de gewenste ontwikkelingen komen aan bod in hoofdstuk 4;
  • Vervolgens komt in hoofdstuk 5 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan bod.
  • In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet behandeld. Hierin worden de gewenste planologische mogelijkheden en ontwikkelingen vertaald in een juridisch-planologische regeling. Hiermee vormt dit hoofdstuk een toelichting op de planregels.
  • Ten slotte komen in hoofdstuk 7 de aspecten inspraak en overleg aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld op grond van de geldende regelgeving. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in gaat. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in gaat, zal de NOVI gelden als instrument, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Prioriteiten

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie:
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden:
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken:
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied:
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.


Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is een omgevingsagenda opgesteld. Oost-Nederland is een sociaaleconomisch krachtig, vitaal en aantrekkelijk gebied. Oost-Nederland is onderdeel van de dynamische, innovatieve, en door kennis gedreven internationale netwerken en draagt hieraan bij vanuit onderscheidende kwaliteiten en kracht, zoals de sterke clusters op het gebied van Agro-Food, Health, High Tech, Logistiek en Cleantech. Rijk en regio hebben de ambitie de economische kracht en vitaliteit van Oost-Nederland te behouden, versterken en verduurzamen. Dit kan door de gestage economische en demografische groei in de stedelijke regio’s, en de kracht en specifieke kwaliteiten van Oost-Nederland, te benutten. En door grote transities te realiseren op het gebied van energie, klimaatbestendigheid, verduurzaming landelijk gebied en circulaire economie.

De volgende acht omgevingsopgaven vormen de komende jaren de basis voor de Rijk-regio samenwerking:

  • Netwerkkracht stedelijke regio's en robuuste vervoerscorridors;
  • Innovatieve groene Metropoolregio Arnhem, Nijmegen en Foodvalley;
  • Klimaatbestendige groeiregio Zwolle;
  • Internationale en bereikbare technologische topregio Twente;
  • Cleantech Regio: industrie, mensen en leefomgeving in balans;
  • Duurzame (transport)corridor rivierenland;
  • Dynamische IJsselvallei en Twentekanalen;
  • Transitie landelijk gebied (en groene schatkamers).

De NOVI-gebieden

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

2.1.1.1 Situatie plangebied

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De gemeente Epe is niet aangewezen al een NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen rijksbelangen als opgenomen in de Omgevingsvisie.

2.1.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Recreatiezoneringsplan Veluwe

De Veluwe is een groot en zeer waardevol natuurgebied. De uitgestrekte zandverstuivingen, heidevelden, bossen, vennen en beken zijn vanuit natuuroogpunt van internationaal belang. De Veluwe is dan ook aangewezen als Natura 2000-gebied. Natura 2000 is een Europees netwerk van waardevolle natuurgebieden, waarin de natuur extra beschermd wordt. De Veluwe is, mede dankzij de prachtige natuur, ook een zeer populaire recreatiebestemming. Niet alleen voor direct omwonenden, maar ook voor recreanten elders uit Nederland en uit het buitenland. De aantallen (binnen- en buitenlandse) toeristen en dagrecreanten nemen bovendien toe. De provincie wil graag dat al deze mensen van de natuur kunnen blijven genieten en dat beleving van de Veluwe gewaarborgd kan blijven.

Tegelijkertijd moeten we constateren dat het niet goed gaat met de natuur op de Veluwe, veel dieren- en plantensoorten hebben het moeilijk. Dit heeft verschillende oorzaken. Depositie van stikstof, verdroging, klimaatverandering en versnippering van natuur spelen een belangrijke rol. Daarnaast heeft ook verstoring door menselijke activiteiten negatieve effecten op de natuur. Als het gaat om verstoring, dan is recreatie een factor van belang. Het recreatief gebruik op de Veluwe is divers: fietsen (ook mountainbike en e-bike), paardrijden, wandelen, hondenuitlaat, hardlopen, vliegeren, zweef- en modelvliegen, ballonvaren, motorcross, ecologisch toerisme (natuurfotografie en wildspotters), festivals en evenementen.

Het doel van de recreatieve zonering is het bereiken van een duurzaam evenwicht tussen de natuurkwaliteit van de Veluwe en de beleving van de Veluwenatuur. De mogelijkheid voor recreanten om de natuur op de Veluwe te beleven is belangrijk en moet blijven bestaan. Tegelijkertijd vraagt de achteruitgang van verschillende (wettelijk beschermde) soorten om aanpassingen in het huidige recreatieve gebruik: niet alles kan overal. Het Recreatiezoneringsplan brengt in beeld waar meer ruimte is voor recreatie en op welke plekken de natuur extra rust en ruimte nodig heeft. Het plan laat ook zien welke maatregelen genomen moeten worden om te komen tot die betere balans tussen de aanwezigheid van mensen en bescherming van de natuur.

Het Recreatiezoneringsplan bestaat uit twee bouwstenen:

  • 1. de recreatiezoneringskaart
  • 2. de recreatiezoneringsmaatregelen

De recreatiezoneringskaart geeft in grote lijnen weer op welke plek meer nadruk ligt op recreatie en op welke plek meer op natuur. De recreatiezoneringskaart brengt daarmee in beeld welke intensiteiten en recreatieve faciliteiten op welke plek passend zijn. Deze ruimtelijke herschikking van recreatieniveaus, zorgt dat de natuurdoelen gewaarborgd worden én dat de kwaliteit van natuurbeleving verbetert. Dat is echter alleen het geval als de recreatiezoneringskaart ook doorwerking krijgt in de natuurterreinen zelf. Daarvoor moeten zoneringsmaatregelen genomen worden. Op sommige plekken zijn de recreatiezoneringsmaatregelen vooral gericht op het realiseren van meer rust voor de natuur, op andere plekken worden maatregelen ook genomen voor het verbeteren van de recreatieve kwaliteit.

Geografisch heeft het Recreatiezoneringsplan alleen betrekking op het als Natura 2000 begrensde deel van de Veluwe. Inhoudelijk gaat het plan alleen over dagrecreatie. In het Recreatiezoneringsplan zijn maatregelen opgenomen die bijvoorbeeld betrekking hebben op de aanwezigheid van fiets- en wandelpaden, op recreatieve routenetwerken, faciliteiten als bankjes en picknickplaatsen, informatievoorziening voor recreanten, toezicht en handhaving, etc.

De zoneringskaart laat zien op welke plekken recreatieve waarden verder ontwikkeld kunnen worden, omdat de natuur daar tegen een stootje kan en waar daarvoor minder ruimte is. Het Recreatiezoneringsplan geeft daarmee invulling aan de ambitie uit de VeluweAgenda 2030 om de recreatieve belevingswaarde te versterken en tegelijkertijd ook te voorkomen dat natuur, landschap en erfgoed door toerisme verder onder druk komen te staan.

Het Recreatiezoneringsplan geeft daarmee ook een kader voor de toetsing van vergunningen op het aspect verstoring. Het plan heeft nadrukkelijk geen directe planologische werking en doet geen uitspraken over bestemmingen.

2.2.1.1 Situatie plangebied

Er dient een duurzame evenwicht te ontstaat tussen de natuurkwaliteit van de Veluwe en de beleving van de Veluwenatuur.

Het plangebied is op korte afstand gelegen van het Natura 2000-gebied de Veluwe. Het park binnen het plangebied wordt ingericht als ontvangstlocatie voor toeristen/recreanten met een Toeristisch Overstappunt (TOP). Een plek waar de fietser informatie kan ophalen over Vaasen en omgeving en alle fietsroutes. Het fietsknooppuntensysteem wordt aangepast en de route wordt gelegd via het centrum van Vaassen en door de parkzone. Het is een plek waar vanuit bezoekers de Veluwe het beste kunnen beleven via de fietsknooppuntensysteem. Het is ook een plek waar de natuur de recreatieve drukte aankan, vanuit de instandhoudingsdoelen van Natura 2000 bezien en de doelstellingen van het Veluwe op 1 programma:

  • Behoud en herstel van ecologische diversiteit en robuustheid in het centrale natuurgebied van de Veluwe en de omliggende gebieden IJsselvallei, Randmeren en Gelderse Vallei.
  • Een bredere kijk op recreatie en toerisme, waarbij het niet meer in de eerste plaats gaat om het trekken van meer bezoekers, maar om meer kwaliteit.
  • Meer aandacht voor de wensen, belangen en betrokkenheid van bewoners bij nieuwe ontwikkelingen op de Veluwe.

De ontvangstlocatie met een TOP zorgt voor een recreatieve opvang en geleiding naar de Veluwe.

2.2.2 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Met deze kernbegrippen wordt het volgende beoogd:

  • Gezond en veilig: dit betekent een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Daarnaast wordt hiermee ook bedoeld het voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Verder dient aandacht besteed te worden aan de verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend: dat betekent een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Tegelijkertijd wordt ook gestreefd naar het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

Om deze doelstellingen vorm te geven, zijn er diverse thematische visieschetsen in de Omgevingsvisie opgesteld. Dit betreffen de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: het sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden zijn.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers en duurzaam.


De Omgevingsverordening (geconsolideerd februari 2022) wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

2.2.2.1 Situatie plangebied

Voor het plangebied zijn de volgende regels van belang:

  • Groene Ontwikkelingszone
  • Gelders Natuurnetwerk
  • Intrekgebied
  • Molenbiotoop

Groene Ontwikkelingszone

De agrarisce percelen zijn aangewezen als Groene Ontwikkelingszone (GO).

Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene Ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de ligging binnen de GO.

Daaruit is gebleken dat het evenemententerrein valt onder de uitzonderingscategorie extensieve openluchtrecreatie, waardoor de instructieregels van het GO niet gelden voor het evenemententerrein. De aanleg van parkeerplaatsen valt onder kleinschalige ontwikkelingen binnen het GO. Hiervoor moet per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang mag niet verloren gaan.

Er dienen voldoende versterkingsmaatregelen worden genomen. Hiertoe is een versterkingsplan opgesteld door Ecogroen. Dit versterkingsplan is opgenomen in Bijlage 1. Onderdeel van dit versterkingsplan is een uitwerking van het door de Provincie Gelderland opgestelde webformulier. Bij (nieuwe) ontwikkelingen in de GO, dient de GO per saldo en naar rato te worden versterkt. De provincie heeft een webformulier ontwikkeld waarmee de versterkingsopgave gekwantificeerd en berekend kan worden. Hierin worden een verliesfactor, een impactfactor en versterkingsmaatregelen onderscheiden. Uit de berekening volgt een balans, die laat zien of er per saldo en naar rato voldoende is versterkt. De balans (versterkingsmaatregelen minus versterkingsopgave) laat zien dat met het voorgenomen plan de GO voldoende wordt versterkt: netto met 128 punten.

Voor de borging van de versterkingsmaatregelen is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van parkeerplaatsen en (half) verharding binnen het GO. Deze bevat de voorwaarde dat alleen gebruik kan worden gemaakt van de functie (binnen het GO) als het versterkingsplan binnen vijf jaar (na vaststelling) is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

Gelders Natuurnetwerk

De beken (Rode beek en Hartense Molenbeek) in en langs het plangebied zijn onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN).

Voor zover een bestemmingplan van toepassing is op het Gelders Natuurnetwerk wordt een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toegelaten als die geen nadelige gevolgen kan hebben voor de kernkwaliteiten, oppervlakte of samenhang.

In paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de ligging binnen de GNN. Daaruit is gebleken dat door het plan de kernkwaliteiten en samenhang van het GNN niet worden aangetast.

Intrekgebied

Gronden binnen een 'intrekgebied' maakt de winning van fosiele energie niet mogelijk. Met de voorgenomen ontwikkeling is geen sprake van winning van fossiele energie.

Molenbiotoop

De molenbiotoopregeling is van toepassing. In paragraaf 4.7 wordt hierop ingegaan.

2.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling niet strijdig is met de uitgangspunten van het provinciaal en regionaal beleid. Het initiatief is in overeenstemming met de Gelderse Omgevingsvisie en -verordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie ‘Natuurlijk Goed Leven’

De omgevingsvisie ‘Natuurlijk Goed Leven’ is op 9 december 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Epe vastgesteld.

Natuurlijk Goed Leven in Epe

De titel laat zien waar het in de gemeente Epe om draait: de rijkdom van de natuur, de kenmerken van het landschap en de eigenheid van het gebied. De omgeving biedt volop mogelijkheden en kansen om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Met de omgevingsvisie wordt geschetst hoe de fysieke leefomgeving in de gemeente Epe in de toekomst eruitziet. Welke plannen en initiatieven passen op welke plek? Wat is van waarde en moet worden beschermd, behouden of ontwikkeld. De visie trapt af met de waardevolle leefomgeving; de natuur, het landschap en het eigen karakter van de dorpen en gebieden. De waardevolle leefomgeving is het DNA van de gemeente en is verweven in alle keuzes en afwegingen, van maatwerk in landbouw tot en met voldoende woningbouw. Vervolgens zijn de vier pijlers van de visie van de gemeente Epe beschreven: ‘duurzame toekomst’, ‘gezondheid, zorg en welzijn’, ‘goed wonen’ én ‘ondernemen’. Tenslotte zijn er voor de gebieden en dorpen (Veluwe, Veluweflank, IJsselvallei, Emst, Epe, Oene en Vaassen) keuzes gemaakt over doelstellingen, ontwikkelrichtingen en inrichting van de ruimte.

Opgave vitale economie in een groene omgeving

De gemeente is niet alleen een bijzondere plek om te wonen, maar ook een uitstekende plek om te ondernemen door het gunstige ondernemersklimaat. Het ondernemen in onze gemeente wordt vertegenwoordigd door verschillende sectoren, waarvan de toeristische sector een van de grotere is.

De Veluwe beslaat een derde van de gemeente Epe. In samenwerking met de provincie Gelderland en de 20 Veluwse gemeenten wordt gewerkt aan een kwaliteitsimpuls voor het toeristische, recreatieve aanbod op de Veluwe. Verblijfsrecreatie is de grootste toeristische sector binnen de gemeente.

Vaassen wordt gekenmerkt als kasteeldorp (Cannenburch). Er zijn veel sporen van industrieel water (watermolens en sprengen). Daams’ Molen is karakteristiek. Rond de buitenplaats Oosterhof ontwikkelde zich vanaf de achttiende eeuw een katholieke enclave.

In Vaassen is de Cannenburch een belangrijke toeristische waarde. Vaassen en de Cannenburch zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Voor Vaassen ligt de uitdaging in het verleiden van de kasteelbezoekers om het centrum van Vaassen te bezoeken en de centrumbezoekers naar het kasteel te begeleiden. Het kernthema ‘historie en de Cannenburch’ moet in het centrum gaan ‘landen’.

Er wordt in gestreefd naar een centrum dat aantrekkelijk en gastvrij is. Waarbij een groene, (recreatieve)verbinding gelegd wordt tussen het kasteel via het centrum naar de molen.

2.3.1.1 Situatie plangebied

Het huidige vertrekpunt c.q ontvangstlocatie voor toeristen/recreanten is de asfaltparkeerplaatsen ten zuiden van de Julianalaan, welke geen ruimtelijke en esthetische kwaliteiten heeft.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er een groene verbinding gelegd tussen het kasteel naar het centrum. Dit door de parkeerplaats om te vormen in een ontvangstlocatie voor toeristen/recreanten met een Toeristisch Overstappunt (TOP) in een kasteeltuinsfeer. Het Ireneveld moet een park worden, de voortuin van het kasteel en de achtertuin van het centrum. Beide gebieden worden zo met elkaar verbonden.

2.3.2 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gesitueerd ten zuiden van de Julianalaan en kasteel Cannenburch en ten noorden van de Julianalaan en ten oosten van kasteel Cannenburch. Onderstaande afbeelding toont de ligging en globale begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1_0003.jpg"

Afbeelding 3.1: huidige situatie

Ter hoogte van nummer 1 in is er sprake van een agrarisch perceel.

Ter hoogte van nummer 2 in is er sprake van een natuurlijke ijsbaan en een strook tussen de Julianalaan en de natuurlijke ijsbaan met 21 parkeerplaatsen en 5 langsparkeerplaatsen langs de Julianalaan. De locatie met de natuurlijk ijsbaan is een terrein welke omsloten is met een hoge haag en een gaashekwerk met poorten.

Ter hoogte van nummer 3 in is er sprake van een geasfalteerd parkeerterrein. Deze parkeerplaats is het huidige vertrekpunt c.q. ontvangstlocatie voor toeristen/recreanten. Deze parkeerplaats heeft geen ruimtelijke en esthetische kwaliteiten. De parkeerplaats is ontsierd in de ruimtelijke inrichting van de omgeving Cannenburch. Ten zuiden van het geasfalteerde parkeerterrein, op het Ireneveld, vinden evenementen plaats.

3.2 Het planvoornemen

De situatie van het geasfalteerde parkeerterrein en de ijsbaan detoneert in ruimtelijk kwaliteiten van de omgeving Cannenburch. Op basis hiervan is er voor gekozen om het plangebied als volgt te wijzigen:

  • Ontvangstlocatie Cannenburch op de locatie huidige parkeerplaats in park/kasteeltuinsfeer met een Toeristische Overstappunt (TOP); 
  • Parkeren in een groene setting langs de Julianalaan en overloop parkeren op weide huidige ijsbaan; 
  • Evenementen verplaatsen naar een nieuw evenementenveld op de huidige locatie ijsbaan; 
  • Natuurlijke ijsbaan inrichten op een weiland; 

Ontvangstlocatie Cannenburch / Parkzone met TOP

De ontvangstlocatie voor toeristen/recreanten voor bezoek aan de Cannenburch en de Veluwe wordt passend, aantrekkelijk en in een groene setting ingericht. Een hoge kwalitatieve inrichting met aandacht voor landschappelijke kwaliteiten. Daarnaast zorgt het voor een verbinding tussen het kasteel en het centrum, de voortuin van het kasteel en de achtertuin van het centrum.

Ten noorden van de parkzone komt een bushalte. Hier kunnen bezoekers voor de Cannenburgh in en uitstappen en zullen de bussen parkeren buiten het dorp (bij de brandweerkazerne). Daarmee komt een einde aan de situatie met het ontsierende beeld van de asfaltparkeeplaats en het zicht op het hoge blik van de bussen.

In het park worden met grondwallen de oude cultuurhistorische beelden van het zogenaamde 'servituut' (open vista voor het kasteel) in ere hersteld en met rijen lindebomen die aansluiten op de structuur op het terrein van de Cannenburch. Midden in het park komt een plek waar de fietser informatie kan ophalen over Vaasen en omgeving en alle fietsroutes. Het fietsknooppuntensysteem wordt aangepast en de route wordt gelegd via het centrum van Vaassen en door de parkzone.

IJsbaan

De ijsbaan wordt ingericht op de huidige '2e ring weiland'. De voorziening wordt een zogenaamde 'natuurlijke ijsbaan' waarbij een natuurlijke ondergrond blijft die plaatselijk verlaagd en verschraald wordt aangelegd en in de winter water kan worden opgepompt ten behoeve van het schaatsen op natuurijs. De inrichting is extensief waarbij de eventuele ring van de schaatsbaan onderdeel is van de bestaande slotenstructuur. De oevers worden plas/dras ingericht met oevervegetatie. De voorziening oogt jaarrond als extensieve schraalgrasland weide ten behoeve van hooiland en schapenbegrazing.

Evenemententerrein en parkeren

Het evenemententerrein komt op de locatie van de huidige ijsbaan. Hier worden de evenementen mogelijk gemaakt welke nu plaatsvinden op het Ireneveld (ten zuiden van het parkeerterrein). Op het evenemententerrein kunnen vergunningplichtige en meldingsplichtige evenementen plaatsvinden.

  • Vergunningplichtige evenementen zijn doorgaan de wat grotere evenementen, zoals Koningsdag, de Zomerfeesten, Vaasaqua, Cavente en de bloemetjesmarkt. Voor deze evenementen is in de planregels opgenomen dat maximaal 12 evenementendagen per jaar zijn toegestaan. Tevens zijn maximale bezoekersaantallen opgenomen per evenementendag. Andere voorschriften, zoals voor het voorkomen van hinder naar de omgeving, worden gesteld in het kader van vergunningverlening.
  • Meldingsplichtige evenementen zijn kleine evenementen. Hiervoor zijn in de planregels geen beperkingen opgenomen. Een evenement is meldingsplichtig als het aan de volgende voorwaarden voldoet, in alle andere gevallen is een evenement vergunningplichtig:
    - Het evenement duurt maximaal 1 dag.
    - Er zijn niet meer dan 250 mensen aanwezig.
    - De activiteiten (inclusief opbouw en afbouw) vinden plaats tussen 07.00 en 23.30 uur.
    - Er is alleen muziek tussen 07.00 en 23.00 uur. Er mag geen geluidsoverlast ontstaan.
    - De activiteiten vinden niet plaats op de rijbaan, het (brom)fietspad of een parkeerplaats en vormen geen belemmering voor het verkeer en de hulpdiensten.
    - Er worden alleen objecten geplaatst die een oppervlakte hebben van minder dan 50 m2 per object.

In de zuidelijke rand langs de Julianalaan worden extra parkeerplaatsen gerealiseerd ten behoeve van basisparkeerplaatsen voor de ontvangstlocatie. Voor extra capaciteit bij evenementen op en rond de Cannenburch worden overloop groene parkeerplaatsen gemaakt op het veld. De groene parkeerplaatsen worden gemaakt in rijkstroken in halfverharding en de parkeerplaatsen in grasstenen. Hierdoor oogt deze extra voorziening extensief en natuurlijk en gaat op in de inrichting van het evenementenveld. In de noordwesthoek wordt een voetpad met bruggetjes gerealiseerd voor een kortsluiting voor voetgangers naar het kasteel.

Ten behoeve van beleefbaarheid van het open gebied wordt langs de Julianalaan de hoge haag en hekwerk verwijderd en vervangen door een lagere haag langs de weg en het veld. Hierdoor staan de auto's uit het zicht en is vanaf de woningen en de weg vrij uitzicht over de velden.

Het evenemententerrein en de extra groene parkeerplaatsen worden afgesloten met een afrastering rond het terrein en de toegang gereguleerd met een slagboom. Daarmee wordt oneigenlijk en ontijdig gebruik van het veld voorkomen. Het jaarrond is het evenementenveld een schapenweide of hooiland met een open karakter en vrij zicht over de velden en op het kasteel Cannenburch. In de randen wordt struweel bijgeplant en worden natte bosjes aangelegd, bomen geplant alsmede oevers met een natuurlijke oevervegetatie in een plas/dras situatie gemaakt. Daarmee krijgt het veld per saldo behalve opwaardering van het ruimtelijk beeld ook een meerwaarde voor natuur- en landschap.

In navolgende afbeeldingen is de toekomstige situatie weergeven. In Bijlage 2 is het plan in groot formaat opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1_0004.png"

Afbeelding 3.2: toekomstige situatie

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieu

Het uitgangspunt is dat met de realisering van het plan een goede omgevingssituatie ontstaat. Daarom zijn in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing de (wettelijk) noodzakelijke toetsen verricht.

4.1.1 Bedrijven en milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het project niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies (bijvoorbeeld wonen) in de omgeving en dat de komst van milieugevoelige functies de activiteiten van milieubelastende activiteiten niet in de weg staat. Ten behoeve van de milieuzonering rond bedrijven is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Daarin worden op basis van de SBI-code indicatieve afstanden bepaald voor allerlei vormen van bedrijfsactiviteiten. De afstandcriteria hebben betrekking op de milieuaspecten geluid, stank, stof en gevaar.

4.1.1.1 Situatie plangebied

Met de ontwikkeling worden milieubelastende functies mogelijk gemaakt, namelijk de natuurlijke ijsbaan, het evenemententerrein en het parkeerterrein.

De milieugevoelige functies in de omgeving zijn de woningen gelegen aan de Dorpsstraat en de Julianalaan. Deze woningen kunnen hinder ondervinden van de milieubelastende functies welke mogelijk worden gemaakt.

In een memo (bijlage 3) is de mogelijke invloed van de milieubelastende activiteiten binnen het plangebied op de in de omgeving liggende milieugevoelige bestemmingen in beeld gebracht. Uit deze memo is gebleken dat de toekomstige ijsbaan, parkeerterrein en evenemententerrein geen belemmering vormt voor de omgeving. Er is en blijft sprake van een goed woon- en leefklimaat en dus van een goede ruimtelijke ordening.

4.1.2 Bodemkwaliteit

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Om deze vragen te beantwoorden is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de beoogde functie(s).

4.1.2.1 Situatie plangebied

Door Aveco de Bondt is er een historisch vooronderzoek milieuhygienische bodemkwaliteit (bijlage 4) uitgevoerd. Uit het historische vooronderzoek is het volgende gebleken:

Algemeen

  • in de gemeente Epe komt veelvuldig arseen in (sterk) verhoogde gehalten in de grond voor. De (sterk) verhoogde gehalten hebben een natuurlijke oorzaak. Daarom is gebiedsspecifiek beleid geformuleerd voor het hergebruik van grond in de gemeente Epe waarin arseen van nature (sterk) verhoogd voorkomt;
  • het grondwater bevindt zich op een diepte van circa 1,5 m-mv. De lokale grondwaterstroming is in oostelijke tot zuidoostelijke richting;
  • in de directe omgeving van de onderzoekslocatie zijn enkele gebouwen aanwezig met een dakbedekking die mogelijk asbesthoudende materialen bevat. Desondanks is de onderzoekslocatie niet verdacht op de aanwezigheid van asbest;
  • de locatie is niet verdacht op de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven (NGE).


Huidige weiland en ijsbaan

  • ter plaatse van de twee noordelijkste percelen (huidige weiland en ijsbaan) is tot op heden geen onderzoek uitgevoerd naar de milieuhygienische bodemkwaliteit;
  • ter plaatse van het huidige weiland en ijsbaan geen bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden;
  • ten zuiden van de huidige ijsbaan (Julianalaan 1) was in het verleden een verkooppunt voor motorbrandstoffen aanwezig. Na verwijdering van het verkooppunt en sanering van de bodem zijn in de grond geen verhoogde gehalten aan minerale olie en vluchtige aromaten aangetoond. In het grondwater is maximaal sprake van licht verhoogde concentraties. Gezien de stromingsrichting van het grondwater (oostelijk tot zuidoostelijk) wordt niet verwacht dat deze de bodemkwaliteit van het weiland en de ijsbaan heeft beïnvloed;
  • op basis van het vooronderzoek worden de twee noordelijkste percelen (huidige weiland en ijsbaan) als "onverdacht" beschouwd. Er worden op deze percelen geen verontreinigingen verwacht die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen.


Huidige grasveld voor evenementen

  • ter plaatse van het zuidelijkste perceel (huidige grasveld voor evenementen) is tot op heden geen onderzoek uitgevoerd naar de milieuhygienische bodemkwaliteit;
  • voor zover bekend hebben op dit deel geen bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden;
  • op basis van het vooronderzoek wordt het zuidelijkste perceel (huidige grasveld voor evenementen) als "onverdacht" beschouwd. Er worden op deze percelen geen verontreinigingen verwacht die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkelingen.

Huidige parkeerplaats

  • ter plaatse van de huidige parkeerplaats is een asfaltverharding met een dikte van 12 centimeter aanwezig. Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek is geen informatie bekend over de kwaliteit van de aanwezige asfaltverharding. Mogelijk is de asfaltverharding teerhoudend waardoor bij de afvoer sprake is van hogere kosten;
  • op dit deel van de onderzoekslocatie zijn tot op heden meerdere onderzoeken uitgevoerd naar de milieuhygienische bodemkwaliteit. Daarbij zijn in de grond sterk verhoogde gehalten aan PAK en arseen aangetoond. Het grondwater bevat licht verhoogde concentraties PAK en arseen. Op basis hiervan is een beschikking afgegeven voor een niet urgent geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • in 1996 is een sanering uitgevoerd om de humane risico's die aanwezig zijn door de aanwezigheid van de PAK- en arseenverontreiniging te reduceren tot een aanvaardbaar niveau. De verontreinigde grond is samen met een gedeelte van de schone grond ontgraven. In de ontgravingsput is weefseldoek aangebracht om een scheiding tussen de schone ondergrond en de terug verwerkte verontreinigde grond aan te brengen. De sterk verontreinigde grond is onder in de ontgravingsput terug verwerkt. De licht verontreinigde grond is op de sterk verontreinigde grond aangebracht. Het pakket is afgewerkt met een laag asfalt van circa 12 centimeter dikte. Het grondwater is niet gesaneerd aangezien dit maar licht verontreinigd is met PAK en arseen;
  • uit de controlemonsters blijkt dat niet geheel aan de saneringsdoelstelling is voldaan. Er is aan de westkant, ter plaatse van het bejaardentehuis, verontreiniging (oude asfaltlaag) achtergebleven;
  • in 2011 is een beschikking afgegeven waarin wordt aangegeven dat sprake is van een "kleine" restverontreiniging in de grond en het grondwater die in totale omvang niet meer toeneemt en zich niet meer verplaatst. De restverontreiniging brengt geen risico's met zich mee voor de het huidige en geplande gebruik en verdere controle van de restverontreiniging is na de sanering niet nodig (stabiel eindsituatie);
  • op basis van het vooronderzoek wordt het deel waarop zich in de huidige situatie de parkeerplaats bevindt als "verdacht" beschouwd. Gezien de voorgenomen ontwikkeling is de aanwezige verontreiniging een aandachtspunt. In bijlage 3 van het historisch vooronderzoek is een kostenraming opgenomen voor het verwijderen van de aanwezige bodemverontreiniging.
4.1.2.2 Conclusie

Op basis van de kostenraming van het saneren is gebleken dat er nog sprake is van een haalbaar plan, het staat de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.3 Geluid

Bij het doorlopen van een procedure op grond van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening geldt een onderzoeksplicht voor geluid. Dit onderzoek richt zich op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen die binnen een geluidszone van een weg, een spoorweg of een industrieterrein zijn gelegen.

4.1.3.1 Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt, er hoeft geen toetsing plaats te vinden aan de Wet geluidhinder (Wgh).

Het bestemmingsplan staat toe dat evenementen kunnen plaatsvinden met versterkt geluid. Bij de vergunningplichtige evenementen kan geluidhinder ontstaan op woningen in de omgeving. Daarom zijn voor dit type evenementen maximaal 12 evenementendagen per jaar toegestaan. Voor dergelijk evenementen gelden geluidnormen uit het Activiteitenbesluit (i.c.m. de algemene plaatselijke verordening). Per evenement dient de organisator zich hier aan te houden. Door middel van het verbinden van voorschriften aan de evenementenvergunning kan de naleving van de geluidnormen worden opgelegd en worden gehandhaafd.

Gelet op de beperkte mate waarin vergunningplichtige evenementen zijn toegestaan en de voorschriften die in het vergunningenspoor worden gekoppeld aan het organiseren van evenementen leidt de mogelijkheid voor het organiseren van evenementen in het bestemmingsplan niet tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving vanwege te hoge geluidbelastingen.

4.1.4 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
4.1.4.1 Situatie plangebied

Om te bepalen of er sprake is van een plan wat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging kan gebruik worden gemaakt van de NIBM-tool. Op basis van het extra verkeer als gevolg van het plan kan dan bepaald worden wat de extra bijdrage aan NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijnstof) bedraagt.

Er wordt met de voorgenomen ontwikkeling geen relevante verkeerstoename verwacht. De voorgenomen ontwikkeling is een herinrichting van het gebied. Er worden geen andere functies toegevoegd binnen het plangebied welke leiden tot extra verkeersgeneratie.

Om te kunnen bepalen over de grens voor 'niet in betekenende mate' (1,2 ug/m3) niet wordt overschreden in de huidige situatie en toekomstige situatie is een inschatting gedaan wat de verkeersgeneratie bedraagt. In de toekomstige situatie komen er in totaal 98 vaste parkeerplaatsen voor omwonenden, toeristen/recreanten van de Veluwe en/of kasteel Cannenburch, centrumbezoekers en 38 overloopparkeerplaatsen voor bezoekers van evenementen. Wanneer we ervan uitgaan dat dagelijks de 136 parkeerplaatsen twee keer per dag gebruikt worden (worst case benadering), dan is er sprake van in totaal 544 vervoersbewegingen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1_0005.jpg"

Afbeelding 4.1: NIBM-tool

De grens voor 'niet in betekenende mate' (1,2 ug/m3) wordt hiermee dan ook niet overschreden.

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG- tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6(één op de miljoen) bedraagt. Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden

LPG-tankstations In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.

4.1.5.1 Situatie plangebied

Met het voornemen worden er beperkt kwetsbaar objecten gerealiseerd, namelijk de ijsbaan en het evenemententerrein (conform artikel 1, lid 1 sub b en I van het Besluit externe veiligheid inrichtingen).

Er zijn geen risicobronnen in de directe nabijheid van het plangebied gelegen. Er reiken geen plaatsgebonden risicocontouren en invloedsgebieden over het plangebied.

Middels dit bestemmingsplan worden er geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt welke van invloed kunnen zijn op (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving.

Op het gebied van externe veiligheid zijn er geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er hoeft geen nader onderzoek plaats te vinden naar externe veiligheid en er hoeft geen advies gevraagd te worden aan de VNOG.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

4.2.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Erfgoedwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op de archeologische beleidskaart geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie.

4.2.1.1 Situatie plangebied

Door Laagland Archeologie is er een archeologisch bureauonderzoek (bijlage 5) uitgevoerd. In het archeologisch bureauonderzoek is het plangebied opgedeeld in vier deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1_0006.jpg"

Afbeelding 4.2: deelgebieden archeologisch onderzoek

Uit het archeologische bureuaonderzoek is het volgende gebleken:

De deelgebieden liggen in de nabijheid van kasteel Cannenburch, waarvan de oorsprong tot ten minste 1365 is terug te voeren. Op de actuele gemeentelijke archeologische verwachtingskaart liggen deelgebieden 1, 2 en 3 grotendeels in een zone met een lage verwachting. Op basis van het bureauonderzoek kan deze lage verwachting gehandhaafd blijven. Hier wordt geen nader onderzoek geadviseerd.

Deelgebied 4 ligt op een erosiewaaier, waarop een dun plaggendek is aangebracht. Bodemkundig gaat het hier waarschijnlijk om een laarpodzolgrond. In de omgeving van het plangebied zijn enkele archeologische vondsten bekend. Dit betreft de (losse) vondst van een Romeinse munt en resten van laatmiddeleeuwse bebouwing. Rond 1900 is bebouwing aangegeven in de noordoosthoek van dit plangebied. Daarvoor was het onbebouwd. Tegenwoordig is het deelgebied in gebruik als (geasfalteerde) parkeerplaats. Vermoedelijk is de bodemverstoring in dit deelgebied beperkt gebleven en zijn nog archeologische resten uit de periode Midden-Neolithicum – Late Middeleeuwen te verwachten. We adviseren hier verkennende boringen te zetten. Daarmee kan onderzocht worden in welke mate het bodemprofiel hier nog intact is.

Door Laagland Archeologie is vervolgens een verkennend booronderzoek uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 6. Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem tot in de C-horizont is verstoord. De kans dat het gebied nog archeologische resten met een intacte archeologische context bevat wordt daarom laag geacht. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.

Selectiebesluit

De uitkomsten van het archeologisch onderzoek zijn voorgelegd aan de Gemeente Epe in het kader van het selectiebesluit. Het selectiebesluit is hieronder opgenomen.

Op basis van het archeologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de bodem in het plangebied verstoord is tot een diepte van 30-70 cm -Mv (deelgebieden 1 en 2) of 125-190 cm -Mv (deelgebiden 3 en 4), alsmede dat daar waar sprake is van de minste verstoring tevens geen aanleiding is om de lage verwachting naar boven bij te stellen. Laagland Archeologie adviseert dan ook geen vervolgonderzoek. De gemeente Epe onderschrijft dit advies.

Het plangebied kan worden vrijgegeven voor wat betreft archeologie. Er hoeft geen archeologische dubbelbestemming op te worden genomen op de verbeelding van het nieuwe bestemmingsplan. Er hoeven tevens geen (verdere) eisen te worden gesteld voor wat betreft archeologie in de toekomstige omgevingsvergunning. Het archeologisch proces is afgerond als het definitieve rapport is geleverd. Mochten er onverhoopt toch nog archeologische resten worden aangetroffen of vermoed tijdens de geplande civiele werkzaamheden, dan geldt conform de Erfgoedwet de formele plicht deze resten te melden. Deze melding kan gemakshalve worden gedaan bij ondergetekende.

4.2.2 Cultuurhistorie

Een gedeelte van het plangebied is onderdeel van het als Rijksmonument aangewezen historische buitenplaats en parkaanleg 'Cannenburch' (monumentnummer 520123), het gaat om de bestaande agrarische percelen. Langs de westrand van deze agrarische percelen loopt een smal voetpad (kersenlaantje) waarvan de zuidelijke helft beplant is met linden.

De parkaanleg behorend tot de historische buitenplaats Cannenburch is van algemeen belang:

  • wegens de ouderdom;
  • wegens de nog vrijwel geheel intact zijnde 18de-eeuwse structuur;
  • wegens de landschappelijk-visuele waarden.

Met de voorgenomen ontwikkeling blijft het kersenlaantje behouden en vindt er door de herinrichting van het plangebied een ruimtelijke versterking plaats van de historische buitenplaats.

4.3 Water

4.3.1 Waterbeleid

In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin het plangebied gelegen is. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.

Beleid provincie Gelderland

Op grond van de verplichting in de Waterwet om een regionaal waterplan op te stellen heeft de provincie Gelderland de Omgevingsverordening opgesteld. In de Omgevingsverordening Gelderland staan alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De verordening is onderdeel van de beleidscyclus van de provincie en één van de instrumenten waarmee we werken aan de ambities uit de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland. Die beleidscyclus en daarmee ook de verordening is gericht op zowel het beschermen als het (duurzaam) benutten van de fysieke leefomgeving in onze provincie. Telkens letten we op een goede balans tussen het beschermen en borgen van belangen en het mogelijk maken van ontwikkelingen in een bepaald gebied binnen de provincie. Daarbij beschermen we ook belangrijke waarden als het Gelders Natuurnetwerk en grondwaterbeschermingsgebieden voor de openbare drinkwatervoorziening.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

Een bestemmingsplan dient standaard gepaard te gaan met een waterparagraaf waarin gemotiveerd wordt waarom het initiatief geen negatieve invloed heeft op de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het stroomgebied van waterschap Vallei en Veluwe. Bij werkzaamheden in en rond waterlichamen dient voldaan te worden aan de regels uit de Keur. In de Keur is onder andere opgenomen dat bij de bouw geen uitlogende materialen (koper, lood en zink) en geen verduurzaamd hout mogen worden toegepast. Tevens is in de Keur een verplichting opgenomen om nieuwe verharding en bebouwing hydrologisch neutraal te ontwikkelen. In beginsel is het verboden om zonder vergunning neerslag door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. In de uitgangspuntennotitie (mei 2017) staat vermeld dat bij een toename aan verhard oppervlak van meer dan 1.500 m2 in het stedelijk gebied (binnen de bebouwde kom), gecompenseerd dient te worden op het gebied van waterberging- en infiltratie. Het doel hiervan is om pieklozingen op het oppervlaktewatersysteem te voorkomen.

Het watersysteem in stedelijk gebied moet tot een neerslaggebeurtenis die eens in de 100 jaar voorkomt (T=100) blijven functioneren. Voor landelijk gebied geldt een T=10 norm. Het watersysteem mag vanwege het verhard oppervlak niet zwaarder belast worden dan in een onverharde situatie. Dat wil zeggen dat 60 mm water gecompenseerd moet worden bij nieuwe lozingen vanuit verhard oppervlak.

De afvoer vanuit het plangebied naar het watersysteem mag in het algemeen 1,5 l/s/ha zijn en bij een T=100 situatie maximaal 3 l/s/ha (bron: Afvoernormenkaart).

Een oppervlaktewaterlichaam moet voldoende doorstroomcapaciteit hebben om een bepaalde hoeveelheid te lozen water af te kunnen voeren. De aanwezigheid van dammen en duikers, bijvoorbeeld, kan hierop van invloed zijn en dat wordt dan ook in de berekeningen, met betrekking tot de maximale toelaatbare hoeveelheid te lozen water, meegenomen.

Het waterschap beschouwd halfverharding als onverhard oppervlak, mits de doorlatendheid van de ondergrond voldoende hoog is. De ondergrond dient minimaal de doorlatendheid te hebben van fijn zand (>0,5 m/d).

Beleid gemeente Epe

Het gemeentelijk beleid van de gemeente Epe op het gebied van de waterhuishouding volgt het beleid van het waterschap. Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Het waterbeleid van de gemeente Epe is vastgelegd in de Gemeentelijke Watertaken 2021- 2025 (Hoofdrapport en achtergrondrapport). Bewuste, doelmatige keuzes over de omgang met hemelwater zijn noodzakelijk. Indien hemelwater niet lokaal in de bodem of op een oppervlaktewaterlichaam te brengen is, is transport en verwerking mogelijk. De gemeente is verantwoordelijk voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater en voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater (Wet milieubeheer en Waterwet). In de Waterwet is ook vastgelegd dat de gemeente de zorg heeft voor het treffen van maatregelen in openbaar gebied om nadelige gevolgen van de grondwaterstand (in samenhang met de bestemming) te voorkomen of te beperken.

De gemeente heeft drie zorgplichten t.a.v. stedelijk waterbeheer:

  • Inzamelen en transporteren van stedelijk afvalwater naar een zuiveringstechnisch werk;
  • Doelmatige inzameling en verwerking van hemelwater dat perceelseigenaren redelijkerwijs niet zelf kunnen verwerken. Eventueel kan de gemeente hiervoor maatwerkvoorschriften of een gebiedsverordening instellen;
  • Treffen van maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Voorwaarde hierbij is dat de maatregelen doelmatig zijn en niet tot de zorg van het waterschap of provincie behoren. De gemeente dient het loket te zijn voor grondwatervraagstukken binnen haar beheersgebied.
4.3.2 Huidige situatie

Maaiveld

Het maaiveld in het plangebied loopt af in noordelijke richting van circa +14 m NAP in het zuidelijk gelegen stedelijk gebied naar +13,20 m NAP t.h.v. de straat en +12,85 m NAP t.h.v. de noordelijk gelegen nieuwe ijsbaan.

Oppervlaktewater(peil)

Het plangebied ligt in een vrij afstromend gebied in het beheersgebied van waterschap Vallei en Veluwe. Ten westen van het toekomstige evenemententerrein grenst een A-watergang (WL_9008) en parallel daaraan een B-watergang. De A-watergang doorkruist het plangebied doorkruist. Deze A-watergang is bij het waterschap in eigendom en beheer. Aan weerszijden van deze A-watergang ligt een beschermingszone van 5 m, gemeten vanuit de insteek. De toekomstige locatie van de ijsbaan grenst ten zuiden aan deze A-watergang en grenst ten westen, noorden en oosten aan C-watergangen waarvan het onderhoud bij de aanliggende eigenaar ligt. Hiervoor geldt geen beschermingszone. Parallel aan de watergang aan de westzijde ligt een C-watergang (WL_107415) die van elkaar gescheiden zijn door een weg (Kersendijkje). Waterstanden van de watergangen worden middels stuwen op peil gehouden. De stuw in de watergang die het plangebied doorkruist staat 300 m benedenstrooms met een streefpeil van +12,20 m NAP. Aangezien het om een vrij afstromend systeem gaat ligt het oppervlaktewaterpeil ter plaatse van het plangebied hoger (circa 12,60 m NAP). Uitgaande van deze hoogte is de drooglegging t.p.v. de huidige ijsbaan circa 0,80 m en het noordelijk gelegen weiland 0,3 m. Dit is relatief weinig en dit verklaart mogelijk de grondwateroverlast (water in kruipruimten) die ervaren wordt ten oosten van het plangebied (omgeving Parkweg) bij hoge oppervlaktewaterpeilen. De drooglegging bij de zuidelijk gelegen parkeerplaats bedraagt circa 1,4 m.

De parallel gelegen watergang (WL_107415) heeft een hoger peil doordat stuw KST767 een kruinhoogte heeft op +13,03 m NAP. Onder het Kersendijkje en door de A-watergang kruist een leiding die de parallel gelegen watergang verbindt met de lager gelegen ijsbaan, zodat deze (onder vrij-verval) gevuld kan worden met water uit deze C-watergang.

Waterkeringen

De locatie ligt niet nabij een waterkering en ligt niet in een overstromingsgevoelig gebied.

Grondwater en bodem

Op basis van data van het NHI (data.nhi.nu) wordt de hoogst gemeten grondwaterstand (GHG) indicatief aangegeven op circa 1,2 m onder maaiveld. De grondwaterstand lijkt daardoor lager te zijn dan het maximale oppervlaktewaterpeil. Het gebied kenmerkt zich door wegzijging. De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) wordt indicatief aangegeven op 1,6 m onder maaiveld. In het noordelijk deel van het plangebied is geen bodemonderzoek uitgevoerd. Uit openbare data blijkt ten noorden van het plangebied de bodem te bestaan uit fijn zand. In het zuidelijke deel is een bodemonderzoek van 4 april 1996 beschikbaar. Hieruit blijkt de bodem te bestaan uit zwak siltig, zwak humeus zand.

Riolering

In de omgeving is een gemengd rioolstelsel onder de hoofdwegen aanwezig.

4.3.3 Nieuwe situatie

Oppervlaktewater(peil)

De ontwikkelingen in het plangebied hebben geen consequenties voor het peilbeheer onder normale omstandigheden en in droge perioden. Over de parallel gelegen A- en B-watergangen komen twee bruggen (of één brug gecombineerd). In de A-watergang ten noorden van het evenemententerrein komt onder de halve boog halfverharding een duiker te liggen. De afvoercapaciteit moet voldoende hoog zijn, waardoor de ook diameter groot genoeg moet zijn (waarschijnlijk 800 mm of 1000 mm). Aan de zuidzijde van deze A-watergang komt over een lengte van circa 95 m een plasdraszone met natuurvriendelijke oever. Indien water onttrokken gaat worden vanuit dit oppervlaktewater zal dit in de winterperiode plaatsvinden. De huidige inlaatleiding naar de ijsbaan over de A-watergang zal waarschijnlijk verwijderd of verplaatst worden, wat ten goede komt aan de doorstroming.

Toename verharding en wateropgave

In onderstaande tabel zijn zowel voor de huidige als voor de toekomstige situatie de verdeling van verschillende typen oppervlak gegeven, gebaseerd op het voorlopig ontwerp (PBO 34-00) van 25 juni 2022. Een deel van de verharding (2.372 m2) wordt als halfverharding uitgevoerd en dit hoeft niet te worden beschouwd als verhard oppervlak. In het ontwerp is sprake van een afname van het verhard oppervlak. Dit betekent dat geen compensatie in de vorm van waterberging is vereist en er wordt ook geen open water gedempt.

Omschrijving   Huidig (m2)   Toekomstig (m2)   Verschil (m2)  
Verhard  
Openbaar verhard   5.752   3.111   - 2.641  
Openbaar parkeren   0   1.227   1.227  
Gebouwen   0   47   47  
Totaal verhard   5.752   4.385   -1.367  
Onverhard  
IJsbaan   0   5.272   5.272  
Halfverharding   0   2.372   2.372  
Openbaar groen   23.980   16.286   -7.694  
Oppervlaktewater   246   246   0  
Plasdraszone   0   1.417   1.417  
Totaal onverhard   24.226   25.593   1.367  


Inrichting en onderhoud plasdraszone

Ten noorden van de nieuwe parkeerplaats komt over een lengte van 115 m een plasdraszone van ruim 5 tot 10 m breed. Hierop wordt het hemelwater van de nieuwe parkeerplaats afgewaterd, waarna het kan infiltreren in de bodem. Uitgaande van een bergende diepte van 30 cm en een talud van 1:3 heeft de plasdraszone een bergingscapaciteit van circa 170 m3. Bij welke organisatie het beheer en onderhoud van de plasdraszone komt te liggen moet nog worden afgestemd. Onderhoud kan vanaf de noordzijde worden uitgevoerd.

Afvalwater en hemelwater

In de toekomstige situatie vindt geen extra aansluiting op het rioolstelsel en geen toename aan waterlozing op het rioolstelsel plaats. Door het verwijderen van de verharding van de parkeerplaats vindt een afname van de belasting op het riool plaats.

Beheer en onderhoud

Over het beheer en onderhoud van het terrein zijn nog geen afspraken gemaakt, maar logischerwijs komt dit bij de gemeente te liggen, op de ijsbaan na. Het waterschap onderhoud de A-watergangen.

Langs de A-watergang ligt nu aan beide zijden een onderhoudspad van 5 meter breed. Het waterschap geeft aan dat langs de A-watergang één onderhoudsstrook (noordzijde) voldoende is voor de watergangbreedte, mits deze bereikbaar is en dat onderhoudsvoertuigen kunnen keren of rondrijden. Het waterschap gaat ervan uit dat de steiger met dam aan de noordzijde van de A-watergang geen belemmering geeft voor het onderhoudsmaterieel. In de huidige situatie is het perceel van de toekomstige ijsbaan bereikbaar via de Dorpsstraat aan de oostzijde. Het bosplantsoen aan de westzijde van het toekomstig evenemententerrein ligt in een zone waar de onderhoudsstrook van 5 m breed waarschijnlijk wel behouden moet blijven, omdat vanaf de andere zijde mogelijk geen onderhoud uitgevoerd kan worden.

Maaiveldhoogten

De herinrichting mag geen negatieve effecten hebben op het grondwater en het maaiveld moet hoog genoeg worden aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Er is gekeken naar de volgende aspecten:

  • Aangezien geen gegevens beschikbaar zijn gesteld van de lokale freatische grondwaterstand is de ontwateringsdiepte ter plaatse van het plangebied niet bekend. Bij hoge oppervlaktewaterstanden wordt grondwateroverlast in de omgeving ervaren. Mogelijk dat dit ook het geval kan zijn bij het evenemententerrein vanwege de beperkte drooglegging van 0,80 m. Om (grond)wateroverlast in natte perioden te beperken zou plaatselijk bij infrastructuur opgehoogd kunnen worden of eventueel drainage kunnen worden toegepast, maar dit heeft niet de voorkeur.
  • Aandachtspunt is mogelijke grondwateroverlast vanuit de Ijsbaan wanneer deze wordt gevuld. Dit is bekend bij de Gemeente Epe en hier is onderzoek naar gedaan. Ter voorkoming hiervan wordt de ijsbaan voorzien van een ondoordringende laag.

Vergunningen

Volgens de Keur is het verboden om zonder watervergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie(s), daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Voor verschillende onderdelen in het ontwerp is daarom een watervergunning benodigd:

  • het aanpassen van de oevers en het aanbrengen van plasdraszones langs de A-watergang;
  • het aanbrengen van een steiger, beplanting, parkeerplaats voor fietsen en een pomphuisje in de beschermingszone van de A-watergang;
  • het aanleggen van een inlaatvoorziening in een A-watergang (WL_9008);
  • werkzaamheden die plaatsvinden in de beschermingszone van de A-watergang;
  • het aanbrengen van een brug en duiker in een A-watergang (WL_9008);
  • het aanbrengen van een brug in C-watergang (WL_107415);
  • het brengen of onttrekken van water aan oppervlaktewaterlichamen.
4.3.4 Advies Waterschap

De watertoets is een iteratief proces dat de waterhuishoudkundige effecten als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied in beeld brengt en aangeeft hoe omgegaan wordt met eventuele negatieve effecten. Met het waterschap is overleg geweest en de opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in deze waterparagraaf. Een aandachtspunt die het waterschap meegeeft is dat het beheer en onderhoud van de A-watergang aan de westzijde van het toekomstig evenemententerrein geen hinder mag ondervinden, omdat het onderhoud waarschijnlijk vanaf het toekomstig evenemententerrein plaatsvindt. Hierdoor dient hier een onderhoudsstrook van 5 meter breed vrijgehouden te worden.

4.3.5 Conclusie

Het plan is uit oogpunt van een goede waterhuishouding aanvaardbaar en uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De 'Boswet', de 'Flora en faunawet' en de 'Natuurbeschermingswet 1998' zijn per die datum ingetrokken. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming en gebiedsbescherming.

4.4.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000 en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aangewezen.

4.4.1.1 Situatie plangebied

Om de mogelijke effecten op gebiedsbescherming in beeld te brengen, is een Quickscan natuurtoets (bijlage 7) uitgevoerd. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek weergegeven.

Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

De beken (Rode beek en Hartense Molenbeek) in en langs het plangebied zijn onderdeel van het Gelders Natuurnetwerk (GNN). Daarnaast zijn de graslandpercelen onderdeel van de Groene Ontwikkelingszone (GO).

  • Er wordt niet in het water van de beken gewerkt en er is geen risico op droogvallen van de watergangen door gebruik van de ijsbaan in de winterperiode. Effecten op de waterkwaliteit van de beken treedt ook niet op, omdat de ijsbaan een schraal grasland vormt die niet bemest wordt. Door het plan worden de kernkwaliteiten en samenhang van het GNN niet aangetast.
  • Het evenemententerrein valt onder de uitzonderingscategorie extensieve openluchtrecreatie, waardoor de instructieregels van het GO niet gelden voor het evenemententerrein. De aanleg van parkeerplaatsen valt onder kleinschalige ontwikkelingen binnen het GO. Hiervoor moet per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang mag niet verloren gaan.
  • De parkeerplaatsen worden langs de randen van de GO gerealiseerd en er worden geen aaneengesloten structuren aangetast. Hierom leidt de aanleg van parkeerplaatsen niet tot verlies van de samenhang van de GO.
  • Indien er voldoende versterkingsmaatregelen worden genomen, is de aanleg van de parkeerplaatsen in het GO mogelijk. In paragraaf 2.2.2.1 is hier reeds op ingegaan. Er is een versterkingsplan opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 1. Hieruit blijkt dat met het voorgenomen plan het GO voldoende wordt versterkt. Ter borging is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Natura 2000

Door het plangebied stroomt de Rode beek, onderdeel van Natura 2000-gebied Veluwe. Als gevolg van de plannen kunnen negatieve gevolgen optreden door verzuring en vermesting, verstoring door geluid en licht en visuele verstoring.

  • Een toename in stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden kan optreden in de aanlegfase en in de gebruiksfase. Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering van kracht gegaan, waardoor voor de aanlegfase een vrijstelling geldt. Effecten als gevolg van de gebruiksfase zijn niet vrijgesteld.
  • De Rode beek is aangemerkt als zoekgebied voor habitattype ZGH3260A Beken en rivieren met waterplanten (waterranonkels). Omdat waterplanten en habitattypen niet gevoelig zijn voor verstoring door licht, geluid en visuele verstoring, zijn er als gevolg van het plan geen belemmeringen voor ontwikkeling van habitattype H3260A binnen het plangebied en worden negatieve gevolgen op het instandhoudingsdoel van het habitattype H3260A uitgesloten.
  • Volgens de leefgebiedkaarten van het Natura 2000-beheerplan Veluwe is binnen of nabij (<100m) het plangebied leefgebied aanwezig voor onder andere habitatsoorten beekprik, rivierdonderpad, vliegend hert en kamsalamander en de broedvogels roodborsttappuit, grauwe klauwier, wespendief, ijsvogel en draaihals. Voor deze soorten is een nadere beoordeling op basis van objectieve gegevens noodzakelijk om eventuele gevolgen op instandhoudingsdoelen van deze soorten te kunnen onderbouwen.

Stikstof gebruiksfase

Met de voorgenomen ontwikkeling vindt er een herinrichting van het gebied plaats. Er worden geen andere of extra functies gerealiseerd wat leidt tot extra stikstofemissie ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt met de voorgenomen ontwikkeling geen relevante verkeerstoename verwacht. Om deze reden zal er geen sprake zijn van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (toekomstige situatie ten opzichte van referentiesituatie) en is er geen sprake significante gevolgen voor deze Natura 2000-gebieden.

Stikstof aanlegfase

Ten behoeve van de herinrichting van het gebied worden mobiele werktuigen en bouwverkeer ingezet. Eventuele stikstofemissie hiervan kan leiden tot stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Hiertoe is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze is bijgevoegd in Bijlage 8. Uit de berekening blijkt dat er geen sprake is van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden.

Bescherming van houtopstanden

  • Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom Wet natuurbescherming en valt daarmee onder de bescherming van de Wet natuurbescherming.
  • De solitaire bomen in het plangebied maken geen deel uit van een in de Wet natuurbescherming beschermde houtopstand.
  • De bomen aan de noordelijke rand binnen het plangebied maken deel uit van een rij van meer dan twintig bomen en vallen daarmee wel onder de bescherming van de Wet natuurbescherming. Op het noordelijke perceel worden (mogelijk) alleen maatregelen in het kader van natuurversterking genomen. Hierbij worden geen bomen gekapt.
  • Er is geen kapmelding, ontheffing voor herplant en/of compensatie in het kader van de Wet natuurbescherming nodig.
4.4.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

4.4.2.1 Situatie plangebied

Om de mogelijke effecten op soortenbescherming in beeld te brengen, is een Quickscan natuurtoets (bijlage 7) uitgevoerd. Hieronder worden de conclusies van dit onderzoek weergegeven.

  • In het plangebied is een nest van eekhoorn aangetroffen. Indien de boom met eekhoornnest wordt verwijderd, is een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.
  • In het plangebied zijn potentiële verblijfplaatsen van steenmarter en kleine marterachtigen aangetroffen. Nader onderzoek naar de functie van het plangebied voor steenmarter en kleine marterachtigen is nodig om te bepalen of door het plan verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
  • In het plangebied is een boom met potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Omdat deze boom behouden blijft en er geen verstorende activiteiten nabij plaatsvinden, zijn vervolgstappen niet nodig. Van schade aan vliegroutes of onmisbare foerageergebieden is geen sprake.
  • In en nabij het plangebied ontbreken jaarrond beschermde nesten van vogels. Wel zijn diverse algemeen voorkomend vogels broedend te verwachten in en in de directe omgeving van het plangebied. Tijdens de werkzaamheden en evenementen dient rekening gehouden te worden met broedende vogels.
  • In het plangebied is het voorkomen van beekprik bekend. Omdat niet in het leefgebied van beekprik wordt gewerkt zijn vervolgstappen niet nodig.
  • In het plangebied zijn geen groei-, voortplantings- of andere vaste verblijfplaatsen van beschermde flora, overige grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen, overige vissen of ongewervelde aangetroffen of te verwachten, uitgezonderd de soorten waarvoor een vrijstelling van ontheffingsplicht geldt in de provincie Gelderland.
4.4.3 Conclusie

Gebiedsbescherming

  • Om de aanleg van parkeerplaatsen binnen de Groene ontwikkelingszone mogelijk te maken, zijn natuurversterkende maatregelen nodig. Deze zijn uitgewerkt in een versterkingsplan, welke is opgenomen in Bijlage 1 en waarvan de uitvoering is geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.
  • Door het plan worden de kernkwaliteiten en samenhang van het GNN niet aangetast.

Soortenbescherming

  • De boom met eekhoornnest blijft behouden, er is geen ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.
  • Er wordt nader onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van steenmarter en kleine materachtigen binnen het plangebied. Aan de hand van nader onderzoek dient vastgesteld te worden of er daadwerkelijk verblijfplaatsen van steenmarter en kleine materachtigen aanwezig zijn. De komende tijd wordt er aanvullend veldonderzoek uitgevoerd (Het onderzoek bestaat uit het monitoring van potentiële verblijfplaatsen en leef-gebied met wildcamera’s in de periode april t/m augustus). De werkzaamheden binnen het plangebied kunnen pas uitgevoerd worden nadat is vastgesteld of er wel of geen steenmarter of kleine materachtigen aanwezig zijn. Indien steenmarter of kleine materachtigen aanwezig zijn dient er een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming te zijn verleend voordat de werkzaamheden binnen het plangebied kunnen plaatsvinden.

4.5 Verkeer en parkeren

De ontwikkeling dient een goede verkeersafwikkeling te hebben en voldoende parkeerruimte te bevatten zodat een goede leefbaarheid in de omgeving gehandhaafd blijft.

4.5.1 Parkeren
4.5.1.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn er 40 parkeerplaatsen op het parkeerterrein 'Ireneveld', 21 op het parkeerterrein tussen de Julianalaan en de ijsbaan en nog 5 parkeerplaatsen als langsparkeren aan de Julianalaan.

4.5.1.2 Nieuwe situatie

Aan de Julianalaan is op de locatie van de ijsbaan een TOP (toeristisch overstappunt) beoogd. Een exacte parkeerbalans maken voor de beoogde TOP-locatie, is niet mogelijk, omdat het toekomstige gebruik niet exact is in te schatten. Wel is er een globale inschatting te maken van de gewenste parkeercapaciteit. Dit betreft de permanente beschikbare – verharde - parkeerplaatsen (in totaal 66). Daarrnaast is het essentieel dat op het moment dat er evenementen zijn bij de Cannenburch, maar ook in het centrum, er een volwaardig overloopterrein beschikbaar is – met voldoende capaciteit - om te parkeren (in totaal 38). Dit kan bijdragen aan de aanpak van de huidige parkeerproblematiek op/rond de Julianalaan bij evenementen bij o.a. de Cannenburch. Ook bij gemeentelijke evenementen is een overloopterrein nodig, mede omdat het parkeerterrein 'Ireneveld' in de plannen komt te vervallen. Het is essentieel dat er contractueel wordt vastgelegd dat ook bij gemeentelijke evenementen het overloopterrein beschikbaar wordt gesteld als overloop, dus zowel de 'vaste' overloopplekken als het achterliggende overloopterrein.

Vaste parkeerplaatsen TOP-locatie (66 parkeerplaatsen)

Er zijn drie categorieën gebruikers te onderscheiden. Het TOP is primair bedoeld om toeristen/recreanten hier te laten parkeren om vervolgens te gaan wandelen, fietsen op de Veluwe en/of een bezoek aan de Cannenburch te brengen. Verder zijn er ook parkeerplekken nodig voor centrumbezoekers, met name ten behoeve van de noordzijde van het centrum. Dit betreft dus een bestaande parkeervraag. De derde groep gebruikers zijn de bezoekers van de evenementen (inzet overloopterrein).

T.a.v. de beoogde vaste parkeerplekken ziet de gemeente ook kansen voor dubbelgebruik tussen centrumbezoekers en recreanten. De parkeerpiek qua centrumbezoek ligt vooral in de winterse feestmaanden en dan zijn er doorgaans minder recreanten. De recreanten zijn er vooral in de zomermaanden en door de weeks (maar uiteraard ook op zaterdag). Verder zien ze ook dat voor het noordelijk deel van het centrum, deze parkeerplekken aantrekkelijk zijn. Echter in de zomermaanden wordt er mogelijk door Vaassenaren ook zelf meer de fiets gepakt, dat is tenminste wel de inzet van het mobiliteitsplan.

Inzet overloopterrein (38 parkeerplaatsen)

De inzet overloopterrein wordt gebruikt voor de bezoekers van de evenementen. Hier wordt uitgegaan van in totaal 38 parkeerplaatsen. Eventueel is er nog ruimte naast de 'vaste' overloopplekken om te parkeren, mocht de parkeervraag (erg) groot zijn bij grote(re) evenementen. Hierover dienen afspraken te worden gemaakt.

Overige parkeerplaatsen (32 parkeerplaatsen)

De 5 langsparkeerplaatsen ter hoogte van de Julianlaan blijven behouden, daarnaast worden er nog 5 langsparkeerplaatsen toegevoegd langs de Julianalaan. Ter hoogte van de Ireneweg worden er 22 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit omdat er nu door de directe omgeving gebruik gemaakt wordt van de bestaande 40 parkeerplaatsen op het 'Ireneveld' en er wel deels parkeerplaatsen dienen terug te komen voor bewoners bezoekers van de woningen en de centrumfuncties in de omgeving van de Ireneweg.

Parkeerbehoefte

De parkeerbehoefte neemt in eerste instantie niet toe ten opzichte van de huidige situatie. Het aantal aantal evenementen blijft gelijk en er parkeren nu ook toeristen/recreanten voor een bezoek aan de Veluwe en Cannenburch. Echter vanuit de huidige ervaringen omtrent parkeren in dit gebied (huidige parkeerproblematiek op/rond de Julianalaan bij evenementen) en de visie op de toekomst van dit gebied is het ingetekende aantal parkeerplaatsen wel benodigd.

4.5.2 Verkeer

Er wordt met de voorgenomen ontwikkeling geen relevante verkeerstoename verwacht. De voorgenomen ontwikkeling is een herinrichting van het gebied. Er worden geen andere functies toegevoegd binnen het plangebied. Uit paragraaf 4.5.1 is wel gebleken dat er extra parkeerplaatsen worden gerealiseerd, maar deze extra parkeerplaatsen hebben niet direct tot het gevolg dat er sprake is van een verkeerstoename. Het is het oplossen van de huidige parkeerproblematiek en het heeft te maken met het logischer inrichten van het gebied en de huidige toeristen/bezoekers meer ruimte in de directe omgeving van de Cannenburch en de Veluwe te geven om te kunnen parkeren.

4.6 Kabels en leidingen

Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.

In en rondom het plangebied liggen geen belangrijke kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

4.7 Molenbiotoop

Met het oog op de voorgenomen ontwikkeling vanwege de in het centrum van Vaassen aanwezige ‘Daams’ Molen’ dient ook de z.g. molenbiotoop worden bezien. Bij een molenbiotoop is de ruimte die vrij wordt gehouden voor een goede windvang van cruciaal belang. Conclusie mag zijn dat de voorgenomen ontwikkeling de vrije windvang voor het functioneren van de in centrum Vaassen aanwezige ‘Daams’ Molen’ niet (verder) beperkt.

Daams’ Molen

‘Daams’ Molen’ ligt op circa 240 m van het plangebied. De molen is in 2012 met maar liefst 4,90 meter opgehoogd. Dit is gedaan naar aanleiding van de belemmeringen die deze molen vormde voor nieuwe ontwikkelingen in Vaassen. Als gevolg van deze ophoging zijn er in beginsel geen belemmeringen meer bij de ontwikkeling van bebouwing in het centrum van Vaassen voor onder meer bouwplannen met een ‘hogere’ bouwhoogte, gezien vanuit de ontwikkeling van het centrum van Vaassen en bezien vanuit het gegeven dat de windvang op de molen niet onevenredig wordt benadeeld.

Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van de Omgevingsverordening Gelderland geldt de volgende molenbiotoopregeling (artikel 2.64):

  • 1. Een bestemmingsplan maakt voor gronden binnen een Molenbiotoop (gebied rondom een historische of monumentale molen met een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen) geen nieuwe bebouwing of beplanting mogelijk als daardoor de windvang van een molen wordt beperkt.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing op de molens in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem.

Om een monumentale molen met een vrije windvang te laten functioneren, geldt dat binnen een straal van 400 meter gerekend vanaf het middelpunt van de molen, hoogtebeperkingen moeten worden gesteld aan het oprichten van bebouwing en beplanting. Verder dient rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en het historisch karakter van de omgeving van de molen. Door maatwerk/compensatie wordt de belevingswaarde en het functioneren van de molen door middel van windvang niet beperkt. Met name in een bebouwde omgeving kunnen ook andere belangen in het geding zijn waarbij zekere beperkingen ten aanzien van de windvang of de belevingswaarde niet altijd zijn uit te sluiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA037Cannenburch-OBP1_0007.jpg"

Afbeelding 4.3: uitsnede uit kaartbeeld ‘Regels Erfgoed’, provinciale verordening

Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt dat het is gepositioneerd binnen de afstand van 400 meter van het middelpunt van ‘Daams’ Molen’. In de bestemmingsplannen welke gelden ter hoogte van het plangebied zijn regels opgenomen, namelijk de 'vrijwaringszone - molenbiotoop'.

De beperking heeft te maken met de bouwhoogte van de bebouwing binnen de 400 meter zone van de molen.

Beoordeling aan de provinciale verordening en het gemeentelijk beleid

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan dient dus rekening te worden gehouden met deze molenbiotoopbepaling en de daarin opgenomen belangenafweging. Binnen het plangebied wordt er geen bebouwing of beplanting opgericht welke van invloed is op de windvang van de molen.

4.8 Besluit milieueffectrapportage

4.8.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.8.2 Situatie plangebied

De voorgenomen activiteiten welke mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan komen niet voor op de C of D lijst, behorende bij de bijlage van het Besluit m.e.r.. Er is geen milieueffectrapportage, vormvrije m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de maatschappelijk uitvoerbaarheid en de economische uitvoerbaarheid. Bij het eerste gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Bij het tweede gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is.

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen. Verder komt ten aanzien van de omgevingsaspecten, de uitvoerbaarheid van het plan niet in het geding.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

5.2.1 Grondexploitatiewet

Doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten.

Het totale budget dat benodigd is voor de uitvoering van dit project is geraamd op een bedrag van €2.540.000,- waarvan €1.215.000,- via de Regiodeal beschikbaar is en €1.325.000,- aan gemeentelijke middelen is gereserveerd. Voor het project is dus voldoende budget gereserveerd. Daarmee is het plan economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende planregels van een nadere toelichting voorzien. Qua vormgeving en planregels is voor zover mogelijk aangesloten bij de SVBP2012 en de binnen de gemeente Epe gehanteerde bestemmingsplanregels en begripsbepalingen.

6.1 Inleiding

Het bestemmingsplan 'Ontvangstlocatie Cannenburch’ dient te voldoen aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Daarnaast dient het bestemmingsplan te voldoen aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze ministeriële regeling heeft met name invloed op de vorm van het bestemmingsplan. Zo zijn in deze ministeriële regeling hoofdgroepen van bestemmingen opgenomen en worden er standaard regels voor de begrippen en de wijze van meten gegeven. In dit hoofdstuk worden de van het bestemmingsplan deel uitmakende voorschriften van een nadere toelichting voorzien.

De bij dit plan behorende voorschriften zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels


In hoofdstuk 1 worden in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten.

In hoofdstuk 2 worden de op de plankaart aangegeven gedetailleerde bestemmingen omschreven en worden per bestemming de bouwregels vermeld. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels die gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

6.2 Plansystematiek

6.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.

6.2.2 Regels
6.2.2.1 Inleidende regels

Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP2012 worden ook conform de SVBP2012 overgenomen.

6.2.2.2 Wijze van meten

Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven bij het toepassen van de regels. Dit betreft onder meer het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met erkers, luifels en dergelijke. In de SVBP2012 zijn standaarden beschreven waaraan deze regels moeten voldoen. Indien van toepassing worden deze één op één overgenomen.

6.2.2.3 Bestemmingsregels

Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • specifieke gebruiksregels;
  • bepalingen omtrent een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn opgenomen.
  • wijzigingsbevoegdheid

6.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan 'Ontvangstlocatie Cannenburch' komen de volgende bestemmingen voor:

6.3.1 Verkeer

Deze bestemmingen hebben betrekking op de in het plangebied voorkomende dan wel daarvoor aangewezen verkeersvoorzieningen.

6.3.2 Agrarisch

Deze gronden mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Binnen de bestemming agrarisch zijn er verschillende gebiedsaanduidingen en functieaanduidingen opgenomen. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - beekdalen' dient de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarde van het beekdal behouden, beschermd, ontwikkeld of hersteld te worden. Daarnaast zijn er diverse functies toegestaan op deze percelen, namelijk een ijsbaan, evenemententerrein en parkeerterrein. Bebouwing is binnen deze bestemming zeer beperkt. Er zijn géén bouwvlakken aangeduid, hetgeen betekent dat alleen zeer beperkt bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan zijn.

6.3.3 Groen

Deze bestemming laat groenvoorzieningen en bijbehorende voorzieningen in de zin van paden, speelvoorzieningen et cetera toe. Ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn hier toegelaten.

6.3.4 Water

Deze bestemming geldt voor de watergangen ter hoogte van de agrarische percelen.

Hoofdstuk 7 Inspraak

7.1 Participatie

De planvorming is tot stand gekomen in een ambtelijke projectgroep en met een klankbordgroep van de betrokken organisaties en tevens een deel van de omwonenden. Na de schetsontwerpfase waarin alternatieven zijn bezien voor een eventuele combinatie van ijsbaan en evenementen is het voorliggende plan uitgewerkt. Het schetsontwerp is op 9 juli 2021 tijdens een inloopmiddag gepresenteerd aan omwonenden.

De reacties op het plan waren gematigd positief op het voornemen en zeer positief op de wijze waarop de verschillende functies zijn ingepast en vormgegeven. Wel is de zorg uitgesproken door verschillende omwonenden op de waard en omvang van de evenementen, dit staat los van de functie 'ontvangstlocatie' die informeel immers al bestaat. De verwachting bij velen was dat het initiatief een intensivering van de evenementen zou inhouden. Dit is niet het geval. Uitgangspunt is verplaatsing en facilitering met goede inpassing van de bestaande evenementen in Vaassen.

Reacties samengevat:

  • 1. Goed uitziende plannen;
  • 2. Zorg voor overlast van aard, omvang evenementen, drukte en lawaai;
  • 3. Wens tot behoud en versterking zicht op het groene gebied en kasteel De Cannenburch.

Ad 1. De uitwerking van het voorontwerp is conform de plannen van het schetsontwerp in nadere uitwerking van ecologische aspecten en materialisatie in het kader van het VeluweOp1 programma.

Ad 2. De plannen voorzien niet in uitbreiding van activiteiten maar van facilitering van de bestaande evenementen. Overlast van evenementen zal zeer beperkt zijn gelet op het geringe aantal bestaande en gedurende de bekende dagen van het jaar. Jaarrond is het gebied een 'weiland' met landelijke uitstraling en verhoogde beeldkwaliteit ten opzichte van de huidige situatie. Oneigenlijk en ontijdig gebruik zal worden beperkt door de aanleg van een gaashek en goede toegangsregulering met een slagboom. Toegang zal alleen mogelijk zijn tijdens evenementen en onder beheer van de sleutelbewaarder Canneburgh.

Ad 3. In de plannen is de hoge haag en ontsierend hekwerk rond de ijsbaan aangepast waardoor meer open zicht op de velden en op kasteel Cannenburch. Dit is een kwalitatieve opwaardering van de situatie. Het jaarrond is het terrein - behoudens een klein aantal evenementen - een rustiek en landelijk gebied waarin de ecologische en landschappelijke waarden worden vergroot. Zie hiervoor de inrichtingselementen zoals schraal grasland, ecologische natuurlijke oevers, plas/dras situaties, natte bosjes en bomen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen kenbaar te maken aan de gemeenteraad.