direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Eekterveld IV
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

In de Cleantech Regio is een regionaal programma werklocaties (RPW) vastgesteld. Binnen dit RPW is een programma opgesteld met daarin de plannen opgenomen die binnen de Cleantech Regio in de komende 10 jaar verder worden ontwikkeld. De uitbreidingsbehoefte in de gemeente Epe bedraagt netto 4 hectare. De gemeente Epe heeft om de uitbreidingsbehoefte mogelijk te maken het voornemen het bedrijventerrein Eekterveld in Vaassen uit te breiden aan de zuidoostzijde met het bedrijventerrein Eekterveld IV.

De uitbreiding wordt een relatief kleinschalig bedrijventerrein van 4 hectare met kleine en middelgrote kavels. Het voorziet in een behoefte vanuit het lokaal Midden- en Kleinbedrijf (MKB) en industrie.

Om de uitbreiding van het bedrijventerrein mogelijk te maken dient er een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld waarin het voornemen juridisch-planologisch wordt verankerd. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader waarbinnen het beoogde gebruik en de uitbreiding gerealiseerd kan worden.

1.2 Bij dit plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' bestaat uit de volgende stukken:

  • deze toelichting;
  • de planregels;
  • de verbeelding met nummer NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de onder het plan vallende gronden en opstallen aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving zijn opgenomen.

1.3 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen ten noordoosten van Vaassen. De uitbreiding van Eekterveld vindt plaats ten zuidoosten van het bestaande bedrijventerrein. Het plangebied bevindt zich tussen het bestaande bedrijventerrein Eekterveld, de waterloop de Grift, de Eekterweg en agrarische percelen. Het bestaande bedrijventerrein Eekterveld (circa 95 ha) betreft een gemengd bedrijventerrein ten noordoosten van Vaassen. Op het bedrijventerrein bevindt zich industrie, bouwnijverheid, autohandel groothandel, logistiek en zakelijke dienstverlening. Het plangebied betreft het agrarisch perceel ten zuidoosten van bedrijventerrein Eekterveld. Naast de uitbreiding van het bedrijventerrein ten zuidoosten van het bestaande bedrijventerrein, dient een noordelijk gelegen terrein meegenomen te worden in het bestemmingsplan als compensatie voor de Groene Ontwikkelingszone. In navolgende afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied, welke meegenomen wordt in dit bestemmingplan, weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0001.jpeg"

Afbeelding 1.1: Situering plangebied

1.4 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse van het plangebied zijn de bestemmingsplannen 'Buitengebied Epe' en 'Bedrijventerrein gemeente Epe' vigerend. Deze bestemmingsplannen zijn vastgesteld op 23 maart 2017 respectievelijk 13 december 2018. Navolgende afbeelding geeft een uitsnede weer van de vigerende bestemmingsplannen ter hoogte van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0002.jpeg"

Afbeelding 1.2: Uitsnede vigerende bestemmingsplannen

Binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Epe' is het plangebied, waar de uitbreiding van het bedrijventerrein beoogd is, bestemd als 'Agrarisch'. Er gelden ook diverse gebiedsaanduidingen, namelijk 'overige zone - beekdalen', 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden'.

De strook aan de westzijde heeft binnen het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein gemeente Epe' de bestemming 'Groen' en het noordelijke gedeelte waar de compensatie voor de Groene Ontwikkelingszone dient plaats te vinden de bestemmingen 'Groen' en 'Agrarisch'. Daarnaast gelden ook diverse gebiedsaanduidingen, namelijk 'overige zone - groene ontwikkelingszone' en 'overige zone - gelders natuurnetwerk'.

Om het bedrijventerrein en de andere beoogde ontwikkelingen (landschapszones, natuurzones en wadi's) mogelijk te maken is het noodzakelijk een nieuw juridisch-planologisch kader vast te stellen waarbinnen het planvoornemen is toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen de huidige bestemmigen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • allereerst wordt in hoofdstuk 1 de aanleiding en doel van het nieuwe bestemmingsplan beschreven alsmede de vigerende bestemmingsplannen die als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan worden herzien;
  • in hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en het planvoornemen;
  • in hoofdstuk 3 wordt aangegeven in hoeverre de nieuwe plannen passen binnen het beleid van de verschillende overheden;
  • in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten en worden de resultaten van de verschillende onderzoeken weergegeven;
  • in hoofdstuk 5 worden de planregels nader toegelicht;
  • in hoofdstuk 6 wordt inzicht gegeven in de economische en maatschappelijke haalbaarheid van de voorgestane plannen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied bevindt zich tussen het bestaande bedrijventerrein Eekterveld, Talhoutweg, de waterloop de Grift, Eekterweg en agrarische percelen. Daarnaast maakt het noordelijk gelegen terrein onderdeel uit van het plangebied, het betreft een groene zone wat als overgang dient van het bestaande bedrijventerrein naar het omliggende landschap.

Het gehele plangebied bestaat nu uit agrarische percelen, een watergang parallel aan de Talhoutweg, een groene zone (bomenrij) ten oosten van het bedrijventerrein Eekterveld en één bestaande woning aan de Eekterweg 51.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0003.jpeg"

Afbeelding 1.3: huidige situatie

2.2 Het planvoornemen

2.2.1 Globale planbeschrijving

Het planvoornemen betreft de uitbreiding van bedrijventerrein Eekterveld in zuidoostelijke richting met Eekterveld IV. Eekterveld IV wordt een deelgebied van het bedrijventerrein en zal hiermee één geheel vormen.

Desondanks zal Eekterveld IV herkenbaar zijn en specifieke eigenschappen hebben ten opzichte van het bestaande Eekterveld. Daarbij zullen de maatschappelijke inzichten op het gebied van duurzaamheid, circulair en klimaatbestendig bouwen herkenbaar zijn.

Het planvoornemen omvat naast het bedrijventerrein met de bijbehorende ontsluiting uit de volgende gebieden:

  • de landschapszones ten behoeve van de landschappelijke inpassing;
  • de watergangen en de wadi's ten behoeve van de vereiste waterberging en -infiltratie;
  • de natuurzone, gronden die nodig zijn voor de compensatie van de Groene Ontwikkelingszone.

Voor het plangebied is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan beschrijft in hoofdzaak de esthetische criteria voor de te realiseren bedrijfsgebouwen en de in te richten bedrijfsterreinen. Daarnaast wordt er ingegaan op de wijze van inrichting van de openbare ruimte en de inrichting van de landschapszones, de wadi en de natuurzone. In de volgende paragrafen worden een aantal aspecten uit het beeldkwaliteitsplan aangehaald en de stedenbouwkundige opzet toegelicht, het beeldkwaliteitsplan is te vinden in bijlage 1.

De stedenbouwkundige opzet van het planvoornemen is weergegeven in navolgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0004.jpg" Afbeelding 1.4: stedenbouwkundige opzet

2.2.2 Stedenbouwkundige opzet
2.2.2.1 Bedrijventerrein

De toegestane milieucategorieën op Eekterveld IV zijn 1 tot en met 3.2. Bij de grootte en de typologie van de bedrijven geldt Eekterveld III als referentie.

Op het bestaande Eekterveld zijn hoofdzakelijk midden- en kleinbedrijven gevestigd. De uitbreiding van het bedrijventerrein met Eekterveld IV is gericht op vergelijkbare typen bedrijven. Daarmee samenhangend worden ook de grootte en de afmetingen van de bedrijfsgebouwen, de zogenaamde ‘korrelgrootte’ van Eekterveld doorgezet naar het uitbreidingsgebied. De normen zijn als volgt:

  • Bedrijfsgebouwen hebben een footprint tussen 600 en 3.000 m2’;
  • De bedrijfskavel wordt tussen de 40% en 70% bebouwd;
  • De bedrijfskavels zijn tussen de 1.300 en 6.000 m2;
  • Het verwachte aantal bedrijfskavels zal liggen tussen 8 en 15 stuks;

Bovendien worden de gestelde maten in het geldende bestemmingsplan voor Eekterveld aangehouden voor de maten in Eekterveld IV:

  • Het bouwvlak mag voor maximaal 85% bebouwd zijn;
  • De maximale bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen is 12 meter. Met uitzondering van de bedrijfsgebouwen op de hoek Eekterweg / Talhouterweg, hier bedraagt de maximale bouwhoogte 14 meter.

Verkeersstructuur

De ontsluiting en de bereikbaarheid van Eekterveld IV wordt vormgegeven door twee aansluitingen op de Talhoutweg. Vanaf de rotonde wordt een fietspad met twee richtingsverkeer aangelegd tot aan de eerste toegangsweg van Eekterveld IV.

Reserveringsstrook

Langs de ontsluitingsweg door Eekterveld IV ligt een reserveringsstrook ten behoeve van multifunctioneel gebruik. Voorbeelden van deze functies zijn de situering van energiebronnen, van extra parkeerplaatsen of van andere aanvullende voorzieningen ten behoeve van het functioneren van het bedrijventerrein. Deze strook heeft op de korte termijn de functie als groenvoorziening dat die op middellange termijn flexibel in te richten is.

Presentatie van bedrijven

De eventuele bedrijven langs de Eekterweg en de Talhoutweg zullen gebruik willen maken van zichtlijnen vanaf deze wegen en vanaf de rotonde.

2.2.2.2 Landschappelijke inpassing en natuurgebieden

Groen- en natuurinclusief

Het bedrijventerrein krijgt langs de hoofdweg drie groenvoorzieningen. Dit betreffen grasstroken. Deze grasstroken mogen alleen onderbroken worden door de inritten naar de parkeerplaatsen langs de voorgevels en voor de vrachtwagens naar de bedrijfskavels. De grasstroken worden versterkt door de bomenstructuur.

Daarnaast is er een groene reserveringszone. Hier zijn enkel specifieke functies toegestaan als ze essentieel zijn voor het functioneren van Eekterveld, met voorkeur voor versterking van de duurzaamheid van het bedrijventerrein.

Aanvullend wordt gestimuleerd dat de gevels en daken van de bedrijfspanden groene aanplant krijgen, bijvoorbeeld groene (mos)daken en met klimplanten beplante gevels. Bovendien wordt de aanleg bevorderd van onder andere geïntegreerde nestgelegenheden in de gevels voor onder andere zwaluwen, witte kwikstaart en/of zwarte roodstaart, vleermuizenverblijf en insectenhotel.

Landschapszones

Eekterveld wordt omringd met landschapszones die zorgen voor landschappelijke inpassing van Eekterveld IV en voor ruimtelijke verbinding met Eekterveld, de Grift en de noordelijke weiden. Voor een zo natuurlijk mogelijke afwatering wordt gebruik gemaakt van de aanwezige hoogteverschillen. Deze worden ook benut bij het hoogtepeil van het maaiveld van het bedrijventerrein: hoog langs de Eekterweg/Deventerstraat 141 naar laag bij de noordelijke weiden en Molenpad. Er wordt ingezet op het volgende:

  • Houtsingel langs de Eekterweg;
  • Wadi langs de Talhoutweg en het Molenpad;
  • Eikenrij op de overgang tussen Eekterveld IV en de noordelijke weiden;
  • Bomen en mantelzoom rondom het bedrijventerrein.

Natuurgebieden

Langs de Grift wordt de ruimte tussen deze waterloop en het bedrijventerrein ingericht als natuurgebied. De inrichting en het beheer sluiten aan op de natuurwaarden van de Grift, ter versterking van de ecologische betekenis van de gehele Grift.

Hetzelfde doel geldt voor de aarden wal en de weiden tussen deze wal en de Grift. In beide gebieden wordt ingespeeld op de overgang van hoog naar laag (van bedrijventerrein naar De Grift). Met name in het gebied tussen Eekterveld III en De Grift wordt, inspelend op de hier aanwezig lage ligging, een vijver en dras-plas situaties gecreëerd, onder ander ten behoeve van de ontwikkeling en vestiging van amfibieën.

De ontwikkeling van Eekterveld IV zal de Groene Ontwikkelingszone met circa 3 ha verkleinen. Compensatie hiervan vindt onder andere plaats in de strook tussen Eekterveld IV en De Grift en tussen Eekterveld III en De Grift.

Landschappelijke inpassing

Rondom het bedrijventerrein worden landschapsstroken passend ingericht. Hierbij wordt gedacht aan wadi’s aan beide zijden van de A-watergang als overgang tussen bestaand en nieuw bedrijventerrein, aan een eikenrij met een stijlrand aan de noordzijde als overgang naar de weiden, aan een bosrijke zone langs de Grift en aan een parkachtige inrichting langs de Eekterweg. Op deze manier ontstaat er vanaf de woonkavel aan de Deventerweg 141 geen hinderlijk zich op het bedrijventerrein.

De oude eiken, waaronder de bomen langs het Molenpad en langs de noordrand van Eekterveld IV worden waar mogelijk behouden. Zij dragen bij aan de ecologische, cultuurhistorisch en landschappelijke waarden.

2.2.3 Duurzaamheid

Eekterveld IV zal aansluiten op de ambitie van de Industriekring Eekterveld Vaassen wat betreft de ontwikkelingen en het gebruik van de natuurlijke energiebronnen. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om het bedrijventerrein en de bedrijven zo duurzaam mogelijk te ontwikkelen en te gebruiken. Belangrijke toekomstbestendig keuzen in het stedenbouwkundig plan zijn:

  • Bedrijven met lokale betrokkenheid en op korte afstand gelegen van medewerkers. Eekterveld IV biedt ruimte voor lokale bedrijven in het midden en klein bedrijf;
  • Integratie van verschillende functies en klimaatbestendig. Eekterveld IV bestaat naast het uitgeefbare bedrijventerrein uit een bedrijfsweg met forse groenvoorzieningen, flexibel in te richten terrein ten behoeve van het functioneren van het bedrijventerrein, landschapszone, recreatieve routes, wadi's en nieuwe natuurgebieden.
  • Hittestressbestendig, energieneutraal werken en klimaatadaptieve inrichting. Voorkomen van hittestress geschiedt door opname van forse bomen met sloten boomkronen langs de bedrijfsweg, aangevuld met bomen rondom en groen rondom de bedrijfsgebouwen.
  • Basis leggen voor grote biodiversiteit in en rondom. De afwisseling in beplantingstypen en het planten van soorten die thuishoren op de stuwwalrand en langs de beek met hoge natuurwaarden leggen de basis voor grote biodiversiteit.
  • Groen en natuurinclusief bouwen. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor het opnemen van gevels bekleed met beplanting/klimplanten, het voorzien van de bedrijfsgebouwen van voorzieningen voor vogels, vleermuizen of insecten. Bovendien vindt tussen de bedrijven die lid zijn van de Industriekring Eekterveld uitwisseling plaats van ideeën van de grondstoffenkringloop en het onderhoud van de landschapszones.
  • Energieneutraal ontwikkelen en gebruiken. Aanleg van gasleidingen is niet nodig doordat aangesloten wordt op de natuurlijke hulpbronnen die het totale bedrijventerrein Eekterveld gaat realiseren, o.a. wat betreft de zonne-energie en de koude-warmte uitwisseling.
  • Kavelpaspoort en uitgiftecritera.

Duurzaamheidsplan

Voor Eekterveld IV is een duurzaamheidsplan opgesteld. Het duurzaamheidsplan is te vinden in bijlage 2.

Er wordt ingezet op een klimaatbestendig, energiepositief en zoveel mogelijk circulair bedrijventerrein. De ambitie is hierin verder te gaan dan de standaard van vandaag de dag, maar wel uitgaande van zoveel mogelijk beproefde, rendabele technieken en maatregelen.

Om de ambitie te verwezenlijken is inzet van verschillende partijen nodig. De gemeente richt de openbare ruimte klimaat adaptief en circulair in. Van kopers van de kavels wordt verwacht dat zij bij de bouw van de panden en inrichting van de kavels ook klimaatadaptatie, energieproductie en circulariteit meenemen. Tot slot moeten ook de gebruikers van het bedrijventerrein dit doen met een zo laag mogelijke milieu-impact. Zo realiseren gemeente, kopers en gebruikers samen een substantiële vermindering van de milieu-impact van een bedrijventerrein en wordt Eekterveld IV een duurzaam en toekomstbestendig bedrijventerrein.

Op deze manier ontstaat een toekomstbestendig bedrijventerrein, dat meerwaarde heeft voor de omgeving en de bedrijven die zich er gaan vestigen. Het vastgoed op het terrein behoudt langer zijn waarde en ook voor werknemers is Eekterveld IV straks een prettige werkplek.

De drie belangrijkste uitgangpunten waar het duurzaamheidsplan op inspeelt en waar de maatregelen op inhaken zijn:

  • Energieprestatie - BENG
  • Bouwbesluit
  • Gasloos

Er wordt naar gestreefd om aan de duurzaamheidsambities te voldoen doormiddel van diverse maatregelen. Onderscheid wordt gemaakt tussen de openbare ruimte, de gebouwde omgeving (op de kavel) en het gebruik/de bedrijfsprocessen.

Openbare ruimte

Energie   Voorbereidingen op warmtenet  
  Automatisch dempende LED verlichting  
  (Collectieve) energieopslag  
Circulair   Openbare vuilnisbakken (met gescheiden inzamelen)  
  Circulair straatmeubilair  
  Gerecycled asfalt  
Klimaatadaptatie   (groene) Halfverarding  
  Wadi  
Duurzame mobiliteit   Deelfietsen  
Gezonde werkomgeving   Wandelpaden  
Biodiversiteit   Inheemse soorten aanplanten  
  Terugplanten bestaand boom  
  Ecologische bermbeheer  
  Bijenkasten  
  Kruidenrijke bermen  

Gebouwde omgeving

Energie   Installatie slimme meter t.b.v. SMART-Grid  
  Zonnepanelen op alle bedrijfsdaken  
  Carports met zonnepanelen  
  Automatische dempende LED verlichting  
Circulair   Voorbereiding restwarmte/warmtenet  
  Bouwfase 1 demontabel aanleggen  
  Toepassen circulaire materialen (beton en dakbedekking)  
  Materialenpaspoort  
  Circulair slopen  
  Hergebruik kraan- en regenwater (grijs water)  
Klimaatadaptatie   (groene) Halfverharding of waterdoorlatende bestrating  
  Groene daken  
Duurzame mobiliteit   Laadpalen voor elektrische auto's  
  Overdekte fietsenstalling met laadmogelijkheden  
Biodiversiteit   Geïntegreerde nestkasten  

Gebruik

Energie   Inkoop groene stroom  
Circulair   Afvalstromen scheiden  
  Uitwisseling van grondstoffen/reststromen  
  Gezamenlijke afvalcontract  

Het ambitieniveau voor Eekterveld IV op het gebied van duurzaamheid is duidelijk. Bij de implementatie hebben zowel de gemeente (inrichting en beheer openbare ruimte), de kopers van de kavels (inrichting van de kavels, bouw van de panden) en gebruikers (duurzaam gebruik van de panden en openbare ruimte) een verantwoordelijkheid. De vraag is daarom wat de beste manier is om ervoor te zorgen dat deze partijen hun verantwoordelijkheid nemen en gezamenlijk de ambitie voor Eekterveld IV bereiken.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld op grond van de geldende regelgeving. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op het moment dat die wet in gaat. Tot die tijd geldt de NOVI als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in gaat, zal de NOVI gelden als instrument, zoals in de nieuwe wet is bedoeld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Prioriteiten

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie:
    Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden:
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken:
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied:
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.


Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda

Voor Oost-Nederland, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, is een omgevingsagenda opgesteld. Oost-Nederland is een sociaaleconomisch krachtig, vitaal en aantrekkelijk gebied. Oost-Nederland is onderdeel van de dynamische, innovatieve, en door kennis gedreven internationale netwerken en draagt hieraan bij vanuit onderscheidende kwaliteiten en kracht, zoals de sterke clusters op het gebied van Agro-Food, Health, High Tech, Logistiek en Cleantech. Rijk en regio hebben de ambitie de economische kracht en vitaliteit van Oost-Nederland te behouden, versterken en verduurzamen. Dit kan door de gestage economische en demografische groei in de stedelijke regio’s, en de kracht en specifieke kwaliteiten van Oost-Nederland, te benutten. En door grote transities te realiseren op het gebied van energie, klimaatbestendigheid, verduurzaming landelijk gebied en circulaire economie.

De volgende acht omgevingsopgaven vormen de komende jaren de basis voor de Rijk-regio samenwerking:

  • Netwerkkracht stedelijke regio's en robuuste vervoerscorridors;
  • Innovatieve groene Metropoolregio Arnhem, Nijmegen en Foodvalley;
  • Klimaatbestendige groeiregio Zwolle;
  • Internationale en bereikbare technologische topregio Twente;
  • Cleantech Regio: industrie, mensen en leefomgeving in balans;
  • Duurzame (transport)corridor rivierenland;
  • Dynamische IJsselvallei en Twentekanalen;
  • Transitie landelijk gebied (en groene schatkamers).

De NOVI-gebieden

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Situatie plangebied

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De gemeente Epe is niet aangewezen al een NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt daarmee geen rijksbelangen als opgenomen in de Omgevingsvisie. Wel is één van de prioriteiten 'ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie'. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een bedrijventerrein welke niet meer aangesloten wordt op gas, maar gebuik wordt gemaakt van duurzame energievoorzieningen.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het artikel 3.1.6., tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn eisen opgenomen waaraan een bestemmingsplan moet voldoen als dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Nieuwe stedelijke ontwikkelingen, zoals een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen kunnen ingrijpende gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan de voorgenomen nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

Voor bedrijventerreinen is de ondergrens van een nieuwe stedelijke ontwikkeling veelal afhankelijk van de locatie en van de aard van het plan. Voor ontwikkelingen in de vorm van een bedrijventerrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Gezien het planvoornemen van ca. 4 hectare netto bedrijventerrein wordt Eekterveld IV gezien als stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van nieuwe stedelijke ontwikkeling als het nieuwe bestemmingsplan meer bebouwing mogelijk maakt of een functiewijziging van zodanige aard en omvang. Aan beide voorwaarden wordt bij Eekterveld IV voldaan. De bebouwingsmogelijkheden nemen fors toe en er wordt een bedrijventerreinbestemming toegekend aan de gronden in het plangebied waar dit op basis van het vigerende bestemmingsplan (overwegen agrarisch) niet mogelijk is. Het nieuwe bestemmingsplan voor Eekterveld IV is dus ladderplichtig.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een laddertoets opgesteld, zie bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat de bedrijvendynamiek in de gemeente Epe en kern Vaassen overwegend een sterk lokale markt is. Eekterveld heeft overwegend en primair een lokaal verzorgingsbereik. Op basis van bedrijfsdynamiek en het profiel van de uitbreiding Eekterveld IV wordt uitgegaan van gemeente Epe als verzorgingsgebied.

Het plangebied maakt deel uit van de Cleantech Regio. Hierbinnen is een Regionaal Programma Werklocaties (RPW) opgesteld. Gemeente Epe is voornemens bedrijventerrein Eekterveld IV te ontwikkelen. In het RPW is opgenomen dat wanneer een gemeente een concrete behoefte kan aantonen, de regio positief kan instemmen met het plan. Deze behoefte wordt hieronder aangetoond.

Op basis van het marktaandeel van de gemeente Epe binnen de Cleantech Regio is de verwachte uitbreidingsvraag voor de gemeente Epe bepaald. Epe heeft een aandeel binnen de Cleantech Regio van een kleine 6%. Voor het verzorgingsgebeid van Eekterveld IV volgt hieruit dat er een marktvraag is naar bedrijventerreinen van circa 5 tot 6 hectare voor de periode 2017 t/m 2026.

Gezien de overwegend lokale behoefte en de beperkte toevoeging van ca. 4 hectare zullen naar verwachting de effecten op harde bestemmingsplannen elders in de regio (zeer) beperkt zijn. Hiermee is de behoefte aangetoond en de laddertoets doorlopen.

3.1.3 Conclusie

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over kleinschalige ontwikkelingen, zoals onderhavige. Het onderhavige plan raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de NOVI. Daarnaast is aangetoond dat er behoefte is aan uitbreiding van bedrijventerrein Eekterveld, waarmee de laddertoets voor duurzame verstedelijking met succes is doorlopen. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste plannen betreffen de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' en de Omgevingsverordening Gelderland.

3.2.1 Omgevingsvisie en -verordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. Sinds 1 maart 2019 is deze Omgevingsvisie van kracht. In de Omgevingsvisie staat een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Met deze kernbegrippen wordt het volgende beoogd:

  • Gezond en veilig: dit betekent een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Daarnaast wordt hiermee ook bedoeld het voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. Verder dient aandacht besteed te worden aan de verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
  • Schoon en welvarend: dat betekent een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Tegelijkertijd wordt ook gestreefd naar het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen en het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.


Om deze doelstellingen vorm te geven, zijn er diverse thematische visieschetsen in de Omgevingsvisie opgesteld. Dit betreffen de volgende thema's:

  • Energietransitie: van fossiel naar duurzaam.
  • Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer.
  • Circulaire economie: het sluiten van kringlopen.
  • Biodiversiteit: werken met de natuur.
  • Bereikbaarheid: duurzaam verbonden zijn.
  • Vestigingsklimaat: een krachtige, duurzame topregio.
  • Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers en duurzaam.


Daanaast beschikt de provincie Gelderland over een Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In de omgevingsverordening staat aangegeven dat er per regio door de gemeentebesturen een Regionaal programma werklocaties wordt opgesteld waarin afspraken worden gemaakt over type werklocaties. Dit programma wordt vastgesteld door de Gedeputeerde Staten.

In de omgevingsverordening zijn de volgende instructieregels opgenomen inzake bedrijventerreinen:

Artikel 2.10 (nieuw bedrijventerrein en uitbreiding van bestaand bedrijventerrein)

  • 1. Een bestemmingsplan maakt een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties.
  • 2. Als een ontwikkeling niet past binnen het vigerende Regionaal programma werklocaties, kan een bestemmingsplan vooruitlopend op de eerstvolgende actualisatie een nieuw bedrijventerrein of de uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein toch mogelijk maken onder de volgende voorwaarden:
    • a. er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking;
    • b. er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden over deze ontwikkeling, en
    • c. Gedeputeerde Staten stemmen in met deze ontwikkeling.
  • 3. Bij het maken van regionale afspraken over nieuwe bedrijventerreinen of uitbreiding van bestaande bedrijventerreinen houden de gemeentebesturen rekening met artikel 2.11 (kadegebonden bedrijventerrein).

Het plangebied is tevens aangewezen als Intrekgebied. Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie.

Daarnaast is een gedeelte van de toekomstige bedrijfskavels gelegen binnen het beschermingsregime Groene ontwikkelingszone (GO) en het Nationaal landschap.

Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling is past binnen de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. Cleantech Regio heeft een Regionaal programma werklocaties opgesteld welke is vastgesteld door de Gedeputeerde Staten. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 3.2.2. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van het Regionaal Programma Werklocaties. Daarnaast wordt met de voorgenomen ontwikkeling voldaan aan de gestelde regels omtrent het Gelders Natuurnetwerk en het Nationaal landschap, dit wordt in paragraaf 4.9.1 behandeld. Bij de voorgenomen ontwikkeling vindt er geen winning van fosiele energie plaats.

3.2.2 Regionaal Programma Werklocaties 2021

De acht gemeenten (Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen) uit de Cleantech Regio hebben samen met de provincie Gelderland een Regionaal Programma Werklocaties voor de regio opgesteld. Deze RPW is geactualiseerd en vastgesteld (vastgesteld door GS op 9 februari 2021). De nadruk van de actualisatie ligt op een kwalitatief ruimtelijk afwegingskader voor bedrijventerreinen in de Cleantech Regio.

De Cleantech Regio streeft ernaar de veerkracht van de economie in de Cleantech Regio structureel te verbeteren. De traditionele gerichtheid op lineaire economische groei moet worden omgevormd tot een circulaire groei van de regionale economie. De triple helix samenwerkingsvorm tussen de regionale overheden, kennisinstellingen en ondernemers vormt de basis voor samenwerking met het Rijk om te werken aan een duurzame en inclusieve economische groei. Binnen het RPW staan drie aspecten centraal.

  • Duurzame en circulaire regio
    De missie van de Cleantech Regio is energieneutraliteit in 2030. Bedrijven spelen een belangrijke rol. Zij zijn de motoren van de regionale economie en moeten in de toekomst over voldoende (duurzame) energie beschikken. De Cleantech Regio wil een brede circulaire impuls geven aan het bedrijfsleven. Ondernemers die duurzaam en circulair. ondernemen zijn goed voor het milieu en de economie.
  • Integrale (her)ontwikkeling bedrijventerreinen
    Met deze actualisatie maken we aanvullende regionale afspraken over het zo zorgvuldig mogelijk benutten en ‘verwaarden’ van bestaande bedrijventerreinen. Het betreft behoud of verbetering van ruimtelijk-economische kwaliteit om een goede vestigingslocatie te blijven voor bestaande en nieuwe bedrijven en hun werknemers. Nieuwe locaties moeten toekomstbestendig zijn en aansluiten op een marktbehoefte.
  • Verzilveren van economische kansen
    Bedrijventerreinen zijn de ruggengraat van de economie op regionaal en lokaal niveau. In iedere gemeente zijn lokale mkb-bedrijven gevestigd die een sterke binding hebben met de gemeente en/of de kern. Hoe groter de lokale of regionale binding, hoe eerder het bedrijf opteert voor een uitbreiding of een nieuwe locatie in de directe omgeving. Passend bij de ambities om de Cleantech regio te ontwikkelen tot circulaire regio wordt erop ingezet om industrie en logistieke activiteiten te kunnen blijven faciliteren.

Situatie plangebied

Om in de toekomst over voldoende ruimtelijke uitbreidingsmogelijkheden te beschikken om te voorkomen dat lokaal midden- en kleinbedrijf (mkb) een gemeente (moet) verlaten, kan gekeken worden naar zacht planaanbod in de regio. Dit zijn plannen waarvoor geen bestemmingsplan is vastgesteld. Deze plannen kunnen in ontwikkeling zijn of beschreven staan in gemeentelijke structuurvisies.

De Cleantech Regio wil nieuwe ontwikkelingen adaptief en vraaggericht faciliteren. Dit betekent dat grote regionale ruimtevragers een plek vinden op goed bereikbare regionale bedrijventerreinen bij voorkeur op korte reisafstand van de belangrijkste vervoerassen: snelwegen A1 en A50. Tegelijkertijd moet er voldoende ruimte zijn voor doorgroeiend lokaal mkb. Niet alle (lokale) bedrijven kunnen een plek vinden op een bedrijventerrein in eigen kern/gemeente. Op kernniveau kan op termijn behoefte zijn aan nieuw bedrijventerreinareaal. Vooral lokale bedrijvigheid in Epe, Lochem en Twello (gemeente Voorst) kan nu niet gefaciliteerd worden.

De ontwikkeling van Eekterveld IV in Epe is al eerder goedgekeurd door de regiogemeenten. Bij voldoende (concrete) vragen uit de markt kunnen deze ontwikkelingen voorzien in een lokale behoefte. Deze behoefte is aangetoond met het doorlopen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Hiermee voldoet het planvoornemen aan de uitgangspunten van het Regionaal Programma Werklocaties.

De voorgenomen ontwikkeling is regionaal afgestemd en akkoord bevonden. Er wordt bij de voorgenomen ontwikkeling aangesloten op de (duurzaamheids)ambities die de Cleantech Regio heeft op het gebied van energie en circulariteit.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van het provinciaal en regionaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Epe

De omgevingsvisie 'Natuurlijk Goed Leven' is door de gemeenteraad van de gemeente Epe op 9 december 2021 vastgesteld.

De titel laat zien waar het in de gemeente Epe om draait: de rijkdom van de natuur, de kenmerken van het landschap en de eigenheid van het gebied. De omgeving biedt volop mogelijkheden en kansen om te wonen, werken, ondernemen en recreëren. Met de omgevingsvisie wordt geschetst hoe de fysieke leefomgeving in de gemeente Epe in de toekomst eruitziet. Welke plannen en initiatieven passen op welke plek? Wat is van waarde en moet worden beschermd, behouden of ontwikkeld. De visie trapt af met de waardevolle leefomgeving; de natuur, het landschap en het eigen karakter van de dorpen en gebieden. De waardevolle leefomgeving is het DNA van de gemeente en is verweven in alle keuzes en afwegingen, van maatwerk in landbouw tot en met voldoende woningbouw. Vervolgens zijn de vier pijlers van de visie van de gemeente Epe beschreven: ‘duurzame toekomst’, ‘gezondheid, zorg en welzijn’, ‘goed wonen’ én ‘vitale economie’. Tenslotte zijn er voor de gebieden en dorpen (Veluwe, Veluweflank, IJsselvallei, Emst, Epe, Oene en Vaassen) keuzes gemaakt over doelstellingen, ontwikkelrichtingen en inrichting van de ruimte.

Hierna wordt ingegaan op de pijlers welke van belang voor de voorgenomen ontwikkeling.

Duurzame toekomst - energie op bedrijventerreinen

Ook projectmatig zal locatiegericht de uitwerking van energietransitie vorm moeten krijgen. Bijvoorbeeld in de ambitie om van het bedrijventerrein Eekterveld een energieneutraal bedrijventerrein te maken. Dit kan door toekomstige bedrijven die inzetten op hernieuwbare energie een plek geven.

Ook het benutten van grootschalige bedrijfs- en agrarische daken voor zonne-energie is een opgave voor de energietransitie. Een essentieel onderdeel van de transitie is de omgang met grondstoffen en afval dat onderdeel uitmaakt van de circulaire opgave.

Vitale economie

De gemeente Epe heeft twee grote bedrijventerreinen. Eekterveld (Vaassen) en Kweekweg (Epe). De beide bedrijventerreinen bieden veel werkgelegenheid en zijn daarmee belangrijk voor de regionale- en lokale economie. Ze sluiten aan bij het Regionaal Programma Werklocaties van de Cleantech Regio. Duurzaam, circulair en klimaatbestendig zijn hierin de kernwaarden.

Het is voor bedrijven van belang om ruimte te hebben voor groei. De gemeente vindt het dan wel belangrijk dat dit past binnen de regionale afspraken en de schaalgrootte van de gemeente Epe.

Voor de bestaande bedrijventerreinen is extra aandacht voor een aantrekkelijk werkklimaat. De gemeente wil de beide terreinen daarom toekomstbestendig(er) maken. Hierbij staan naast opgaven als circulaire economie, klimaatadaptatie, biodiversiteit en energietransitie ook veiligheid en een goede samenwerking centraal. Dit zal ook gelden voor eventuele uitbreidingen en nieuwe bedrijventerreinen.

In de visiekaart is het plangebied opgenomen als 'uitbreiding of herstructurering bedrijventerrein'.

Op het bedrijventerrein van Eekterveld streeft de gemeente naar een toekomstbestendige en circulair terrein met een eigen energievoorziening op of in de directe nabijheid van de bedrijven. Het algehele beeld is een gezonde, veilige en aantrekkelijke werklocatie. Veilige en toegankelijke openbare ruimte is daarbij essentieel voor fietsers en voetgangers. Goede bereikbaarheid vanuit de omliggende dorpen met de fiets en een directe autoverbinding met de A50 zijn belangrijke vestigingsvoorwaarden.

Op Eekterveld kan ruimte geboden worden voor uitbreiding(en). Op het bedrijventerrein en met de gemeente wordt samengewerkt aan met name duurzame doelen (energie, klimaat). Er wordt ruimte geboden aan initiatieven die onder andere de werkgelegenheid vergroten. Er wordt daarbij meegewerkt aan functies en bouwen (binnen de kwalitatieve randvoorwaarden). Daarbij wordt er ook ruimte gehouden voor bedrijfsactiviteiten door het tegengaan van gevoelige functies op of in de buurt van bedrijventerreinen. Een gerichte zonering of afstand is noodzakelijk voor toekomstige woningbouw in de omgeving. Duurzaam (energie/klimaat/circulair/groen) is uitgangspunt bij vernieuwing en uitbreiding.

3.3.2 Economische visie 'Epe, Vitaal, Slim en Uitnodigend'

In de Economische visie 'Epe, vitaal, slim en uitnodigend' (2016) geeft de gemeente richting aan de economische (door)ontwikkeling van de gemeente Epe. Allereerst is in de visie een diagnose gesteld. In de diagnose wordt onder andere geconstateerd dat het lokale bedrijfsleven goed georganiseerd is. Het lokale bedrijfsleven kent (familie)bedrijven die lang geleden zijn gevestigd in de gemeente Epe en (inter)nationaal succesvol zijn, maar ook nieuwkomers die in de gemeente Epe en de regio voet aan de grond krijgen.

Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de gemeente Epe qua economische groei wat achterblijft in vergelijking met andere gemeenten. Een van de oorzaken is dat de gemeente tegen de grenzen aanloopt van de beschikbare ruimte op bedrijventerreinen waardoor de vestiging van nieuwe bedrijven en uitbreidingsruimte voor bestaande bedrijven wordt beperkt.

Voor de bedrijvigheid worden de sectoren gezondheidszorg, groothandel/logistiek en zakelijke diensten als groeisectoren aangemerkt. Daarentegen worden sectoren als industrie (grootste sector van de economie in Epe) en landbouw als krimpsector aangeduid.

In de economische visie wordt een nieuw perspectief geschetst aan de hand van drie labels op grond waarvan Epe zich wil onderscheiden, namelijk vitaal, slim en uitnodigend.

In de visie ligt het accent vooral op de maakindustrie en landbouw (slim in innovatie, duurzaamheid en regionale samenwerking) en de recreatieve toeristische sector (uitnodigend in ruimte voor nieuwe concepten en verweven met de functie en ontwikkeling van de centra). Uit de diagnose- en perspectieffase is in tegenstelling tot de zojuist genoemde sectoren gebleken, dat de dienstensector en kantorenmarkt in Epe geen specifieke krachten of zwakheden tonen voor een actief lokaal beleid. Zo kent de gemeente Epe bijvoorbeeld geen grote kantorenleegstand of vraag naar kantoorruimte die niet opgevangen zou kunnen worden in het bestaande aanbod. Daarom is in de visie hierop geen accent gelegd.

3.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in het voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van het gemeentelijke beleid.

De gemeente Epe zal in de toekomst met een tekort aan bedrijfsruimte op de bedrijventerreinen kampen, zeker als de uitvoering van de economische visie acties zijn vruchten gaat afwerpen en er niets meer ontwikkeld mag worden. De realisatie van Eekterveld IV biedt extra aanbod. De behoefte naar uitbreiding van het bedrijventerrein Eekterveld is sterk aanwezig en de mogelijkheid tot uitbreiding is opgenomen in de economische visie.

Met de voorgenomen ontwikkeling blijft de gemeente een goed vestigingsklimaat voor bedrijven en organisaties bieden waardoor het aantrekkelijk is voor bedrijven om te blijven en voor nieuwe bedrijven om zich te vestigen. Tevens wordt bij de realisatie veel aandacht besteed aan circulariteit, duurzaamheid en de groene omgeving.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het project vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het project dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

4.2 Geluid

Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidgevoelige bestemmingen benoemd. Dit zijn (samengevat) woningen, scholen en diverse gezondheidszorggebouwen. Bedrijven zijn geen geluidgevoelige bestemming, bedrijfswoningen wel.

Situatie plangebied

Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt, een toetsing aan de Wet geluidhinder is niet aan de orde.

Met betrekking tot de routering van het vrachtverkeer van en naar de bedrijventerreinen wordt ingezet op het gebruik van de hoofdwegen rondom het plangebied om geluidsoverlast te beperken/voorkomen.

Conclusie

Het aspect 'geluid' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.3 Luchtkwaliteit

Op basis van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer dient onderzoek naar luchtkwaliteit te worden uitgevoerd. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren.

Op grond van de Wet mogen nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de normen (grenswaarden) die aan een aantal verontreinigende stoffen zijn gesteld. Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen.

Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging (meer dan 3%) ten opzichte van de grenswaarde (een grenswaarde van 3% staat gelijk aan de bouw van circa 1.500 woningen of 100.000 m2 kantoorruimte met één ontsluitingsweg);
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Situatie plangebied

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een luchtkwaliteitsonderzoek (zie bijlage 4) uitgevoerd om de effecten op de luchtkwaliteit te berekenen naar aanleiding van het gebruik van het bedrijventerrein. Hierbij zijn de berekende concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5), als gevolg van het plan getoetst aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer.

De emissie naar de lucht van de inrichting bestaat uit de emissie die veroorzaakt wordt door de verbrandingsemissies door de toename van het wegverkeer door de uitbreiding van het bedrijventerrein. Het bedrijventerrein zal gasloos uitgevoerd worden. In het onderzoek is worst-case uitgegaan van algemene emissiefactoren van bedrijven overeenkomstig de desbetreffende milieucategorieën.

De totale emissies van NOx, PM10, en PM2,5 als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling worden geschat op respectievelijk 2.025 kg/j, 249 kg/j en 17 kg/j. Met betrekking tot de toetsing aan de grenswaarden worden de volgende conclusies getrokken:

  • 1. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie NO2 van 40 ug/m3 wordt als gevolg van de geplande uitbreiding niet overschreden. Ook de grenswaarde van NO2 als uurgemiddelde wordt niet vaker dan 18 keer per jaar overschreden. De bijdrage van het plan aan de NO2 achtergrondconcentratie is NIBM;
  • 2. De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM10 van 40 ug/m3 wordt niet overschreden. Ook de grenswaarde van PM10 als 24-uursgemiddelde van 40 ug/m3 wordt niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden. De bijdrage van het plan aan de PM10 achtergrondconcentratie is NIBM.
  • 3. De jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 wordt niet overschreden.

De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan luchtkwaliteitseisen zoals gesteld in de Wet milieubeheer.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling

4.4 Bodem

Het beleid ten aanzien van de bodemkwaliteit is op nationaal niveau vastgelegd in de Wet bodembescherming (Wbb) en het Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam bodembeheer.

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is in het kader van de omgevingsvergunning mogelijk ook een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig. Hiernaast geldt dat de gemeente bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt.

Situatie plangebied

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter hoogte van de locatie waar de uitbreiding van het bedrijventerrein is beoogd, zie bijlage 5. Uit dit bodemonderzoek is het volgende gebleken:

Zintuiglijk zijn op de locatie geen bodemvreemde bijmengingen waargenomen die duiden op een mogelijke bodemverontreiniging.

Grond:

Uit de analyseresultaten blijkt dat licht verhoogde gehalten arseen, kwik, koper en/of PCB worden aangetroffen in de bovengrond. In eerste instantie is in één mengmonster een matig verhoogd gehalte aan arseen gemeten. Na uitsplitsing van het mengmonster zijn maximaal nog licht verhoogde gehalten aangetoond. Aangezien na uitsplitsing het gehalte aan arseen is bepaald in separate grondmonsters worden de resultaten na uitsplitsing als leidend gezien. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen voor de geanalyseerde componenten.

De parameters die in verhoogde gehalten zijn aangetoond werden op basis van het uitgevoerde vooronderzoek ook verwacht. Ook de mate van de verhoogde gehalten wijkt niet af van eerder aangetoonde gehalten van deze parameters in de direct omgeving.

Met betrekking tot PFAS wordt de bovengrond ingedeeld in de klasse ‘Landbouw/natuur’.

Zowel zintuiglijk als analytisch is geen asbest aangetroffen in de grond.

Grondwater:

In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties zware metalen, naftaleen en/of xylenen aangetoond. Met uitzondering van xylenen en naftaleen waren de parameters waarvoor verhoogde concentraties zijn aangetoond op basis van het vooronderzoek ook verwacht. De aangetoonde concentraties betreffen waarden die in deze omgeving van nature voorkomen. De gemeten concentraties xylenen en naftaleen zijn minimaal en liggen marginaal boven de detectiegrens. De aangetroffen concentraties zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

Door middel van het uitgevoerde bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie voldoende vastgesteld met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling. Ondanks de licht verhoogde gehalten en concentraties is geen aanvullend onderzoek nodig. De aangetoonde gehalten/ concentraties voor de geanalyseerde componenten vormen vanuit milieuhygienisch oogpunt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Indien meer dan 50 m³ verontreinigde grond wordt ontgraven of meer dan 1.000 m³ verontreinigd grondwater wordt onttrokken, voor zover redelijkerwijs aangenomen kan worden dat er geen sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, geldt hiervoor in het kader van artikel 28 van de Wet bodembescherming een meldingsplicht bij het bevoegde gezag. Hierop zijn uitgezonderd de situaties zoals beschreven in het Besluit overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering.

Voor het noordelijk gelegen terrein, waar de compensatie van de Groene Ontwikkelingszone beoogd is, is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 6. Aan de hand van dit vooronderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:

Op de onderzoekslocatie is compensatie van de Groene Ontwikkelingszone beoogd. Het betreft een groene zone die, met de wijziging van het bestemmingsplan, behouden blijft en wordt versterkt. In de huidige situatie is de locatie vrij toegankelijk, dit blijft ook zo na de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. De inrichting en het gebruik van de locatie wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie.

In het kader van de ontwikkelingen van het naastliggende industrieterrein zijn reeds deelsaneringen uitgevoerd binnen de contouren van het geval “De Grift”. Met de wijze van saneren en het bereikte eindresultaat is door bevoegd gezag instemming verleend. Ook na uitvoering van die deelsaneringen was het huidige terrein reeds vrij toegankelijk. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat in de huidige situatie en bij het huidige gebruik geen sprake is van risico’s als gevolg van de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse. Omdat de inrichting en het gebruik van de locatie niet veranderen wordt geconcludeerd dat daarmee ook na de voorgenomen bestemmingsplanwijziging geen sprake is van risico’s als gevolg van de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

De resultaten van het vooronderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een bodemonderzoek. Omdat de locatie onderdeel is van een geval van ernstige bodemverontreiniging (“De Grift”) kan deze als verdacht worden gezien. Het gaat daarbij om een immobiele verontreiniging met koper waarvan de situatie middels meerdere rapporten (bodemonderzoeken, saneringen, evaluaties) is vastgelegd. Op basis daarvan wordt geconcludeerd dat ondanks de aanwezigheid van een geval van ernstige bodemverontreiniging (koper) de milieuhygiënische bodemkwaliteit op de locatie geen belemmering is voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG- tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6(één op de miljoen) bedraagt.
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen en Regeling externe veiligheid inrichtingen (Bevi en Revi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Circulaire effectafstanden

LPG-tankstations In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60 meter en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160 meter toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico’s vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt en basisnet), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico’s van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

Beleidsvisie externe veiligheid

In september 2013 is de Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze visie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan indien het gaat op een verplaatsing van een bestaande risicobron naar een bedrijventerrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde. In de visie is tevens vastgelegd dat wanneer bijzonder kwetsbare objecten (objecten met verminderd zelfredzame personen zoals scholen en zorginstellingen) mogelijk worden gemaakt binnen het invloedsgebied van een risicobron de besluitvorming op dit punt expliciet bij de gemeenteraad en het college van B&W wordt voorgelegd.


Situatie plangebied

Uit de signaleringskaart externe veiligheid blijkt het volgende:

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0005.png"

Afbeelding 4.1: signaleringskaart externe veiligheid

Stationaire risicobronnen

Nabij het plangebied zijn geen stationaire risicobronnen gelegen.

Mobiele risicobronnen

Nabij het plangebied is één mobiele risicobron gelegen te weten de Rijksweg A50, op circa 690 meter ten oosten van het plangebied. Het plangebied is gesitueerd buiten de 200 meter vanaf de A50 waarbij de invloed van het plan op het groepsrisico berekend dient te worden. In navolgende tabel is een overzicht weergegeven van welke stoffen er vervoerd worden over het traject A50 knooppunt Hattemerbroek en knooppunt Beekbergen en de daarbij geldende maximale effectafstand (1%-overlijdenskans).

Stofcategorie   Vervoershoeveelheden   Maximale effectafstand (1%-overlijdenskans)  
GF3 - brandbaar gas   3000   355 meter  
LF1 - brandbare vloeistof   5688   45 meter  
LF2 - brandbare vloeistof   20.924   45 meter  
LT2 - toxische vloeistof   288   880 meter  

Uit bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de stofcategorie toxische vloeistof welke over de Rijksweg A50 vervoerd wordt. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Daarnaast liggen in de directe omgeving van het plangebied drie hogedruk aardgasleidingen (N-556-72, N-556-73 en N-566-75). Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van twee van de drie hogedruk aardgasleidingen (N-556-72 en N-556-75). Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van twee hogedruk aardgasleidingen is een onderzoek externe veiligheid (bijlage 7) uitgevoerd. Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:

  • Plaatsgebonden risico: het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plangebied.
  • Groepsrisico: het groepsrisico van aardgasleiding N-556-75 is lager dan 10% van de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door de planontwikkeling. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De berekeningen voor aardgasleiding N-556-72 hebben niet geleid tot een groepsrisico. De verdere verantwoording kan achterwege blijven.
  • Belemmeringenstrook: de belemmeringenstroken leggen geen beperkingen op aan het plangebied.

Ontwikkeling nieuwe risicobedrijven

Conform de ambities die beschreven zijn in de beleidsvisie Externe veiligheid gemeente Epe is de ontwikkeling van nieuwe risicobronnen ter plaatse van beide bedrijventerreinen toegestaan mits het een verplaatsing betreft van een risicobedrijf elders uit de gemeente.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Ten behoeve van de beperkte verantwoording van het groepsrisico wordt in het kader van het vooroverleg advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).

Gezien de ligging van het plangebied binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A50 en de buisleidingen is gekeken naar:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp;
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet. Dit is alleen van toepassing op nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten.

Maatgevende scenario's

Voor de Rijksweg A50 geldt dat het de maatgevende scenario voor de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid waarbij het plangebied binnen het invloedsgebied van toxische vloeistoffen ligt, een toxische wolk is. Voor de hogedruk aardgasleidingen is dit een fakkelbrand.

Onderstaand is vanuit deze scenario's ingegaan op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.

De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp

De kans op overlijden ten gevolge van een incident met gevaarlijke stoffen binnen het plangebied is zeer klein. Er bestaan geen feitelijke mogelijkheden om middels dit bestemmingplan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp direct te beïnvloeden.

De bestrijding vindt zover mogelijk plaats bij de risicobron. Hierbij dient te worden opgemerkt dat het plangebied bij eventuele calamiteiten over het algemeen goed bereikbaar is voor hulpdiensten.

De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen

Er worden bedrijven gerealiseerd, het betreft een functie waar er vanuit kan worden gegaan dat er sprake is van een hoge zelfredzaamheid. Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en vluchten.

Bij het plaatsvinden van een fakkelbrand bij de buisleiding is de verwachting dat het plangebied te maken krijgt met een hoge hittestralingsintensiteit. Voor personen buiten is het handelingsperspectief om dekking te zoeken bij objecten zoals muren of gebouwen (schuilmogelijkheden). Gezien de nabije ligging van de gebouwen en deze bij de brand betrokken zullen raken, verdient het het advies om onder dekking van het gebouw weg te kunnen vluchten (vluchten in noordelijke richting). In de verkavelingsopzet is het mogelijk om in noordelijke richting te vluchten.

Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer een opslagtank(er) met chemicaliën lek raakt door een externe bron of externe factoren zoals corrosie. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid, en de vullingsgraad van de tank op dat moment.

Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen). Op termijn verdwijnen de WAS-palen en wordt meer ingezet op 'modernere' communicatiemiddelen, zoals NL-alert en sociale media. Daarnaast zijn de fysieke kenmerken van een incident met gevaarlijke stoffen in veel gevallen direct waar te nemen. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen, is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden.

Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

Als uitgangspunt geldt dat het bedrijventerrein niet leidt tot milieuoverlast bij milieugevoelige functies in de omgeving en dat de omliggende milieugevoelige functies de activiteiten van milieubelastende activiteiten niet in de weg staat. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaat men het aanhouden van voldoende afstand tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De onderlinge afstand moet groter worden naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker wordt belast.

Ten behoeve van de milieuzonering is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst. Aan de verschillende type bedrijven is een milieucategorie gekoppeld. Een milieucategorie geeft aan welke milieuhinder een bedrijf veroorzaakt en tot hoever deze milieuhinder reikt. Het betreft hier de hinder van de milieuaspecten 'geluid', 'stof', 'geur', en/of 'externe veiligheid'. De milieubelasting is voor die aspecten vertaald in richtlijnen voor aan te houden afstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Het milieuaspect met de grootste afstand is maatgevend en bepaalt in welke milieucategorie een bedrijfstype wordt ingedeeld.

Er wordt bij het toepassen van de afstanden een onderscheid gemaakt tussen afstanden met betrekking tot een 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding. Wanneer sprake is van omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Situatie plangebied

Op het bedrijventerrein worden bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2. Bedrijven met een milieucategorie 3.2 hebben in een 'rustige woonwijk' een richtafstand van 100 meter. De randen van dit gebied (waar woningen aanwezig zijn) is nu al te typeren als gemend gebied wegens de drukke wegen die er langs liggen. Dit betekent dat de milieuzone met één afstandsstap mag worden verlaagd. Dit houdt in dat de richtafstand 50 meter bedraagt bij een bedrijf met een milieucategorie 3.2. Op afbeelding 4.2 is te zien hoe ver de 50 meter grens vanaf de woningen gelegen is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0006.jpg"

Afbeelding 4.2: richtafstand 50 meter milieucategorie 3.2

Voor het aspect gevaar kan niet zonder meer de richtafstand met één afstandsstap verlaagd worden. Voor de volgende activiteiten is gevaar de maatgevende richtafstand met een maximale milieucategorie 3.2:

  • SBI 642 zendinstallaties LG, MG < 100 Kw (milieucategorie 3.2, met gevaar 100 meter)

Deze activiteit is in de regels uitgesloten op het bedrijventerrein Eekterveld IV (strijdig gebruik). Daarnaast wordt in de regels van dit bestemming de vestiging van risicovolle bedrijven in eerste instantie uitgesloten.

In combinatie met situering van het bedrijventerrein kan geconcludeerd worden dat de omliggende woningen op voldoende afstand gelegen zijn van de toekomstige bedrijven. Het goed woon- en leefklimaat van de omliggende woningen blijft met de komst van het bedrijventerrein gewaarborgd. Daarnaast staat de omliggende woningen de activiteiten dan de toekomstige bedrijven niet in de weg.

Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

In het Europese Verdrag van Malta, ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed als doelstelling opgenomen. In 1998 is dit verdrag goedgekeurd door het Nederlandse parlement. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Dit is een aanpassingswet waarmee de Monumentenwet 1988 gewijzigd is op het onderdeel archeologie. Door middel van de gewijzigde Monumentenwet moet het archeologisch erfgoed in de bodem bescherming krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Als gevolg van Europese en nationale wetgeving stellen rijk en provincies zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. De meeste ingrepen in de ruimtelijke ordening vinden plaats op gemeentelijk niveau. De Monumentenwet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Op plankaarten geeft de gemeente voor het eigen grondgebied aan waar zich bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Voor het overige gebied gelden verwachtingswaarden. De kern van de huidige archeologiewetgeving behelst bescherming van waardevolle oudheidkundige resten in de bodem. Bij ruimtelijke ingrepen op locaties met vindplaatsen moeten de aanwezige resten intact blijven. Wanneer verstoring onvermijdelijk is, dient oudheidkundig bodemonderzoek plaats te vinden. De informatie van de bij bodemonderzoek onderzochte resten wordt behouden door middel van documentatie.

Voor gebieden waar reële verwachtingen bestaan ten aanzien van archeologische waarden, die bedreigd worden door ruimtelijke ingrepen, moet inventariserend onderzoek plaatsvinden om uit te maken of daadwerkelijk waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Op basis van dit onderzoek kan besloten worden tot behoud van de vindplaats, verder onderzoek of vrijgave van de locatie. De beslissingsbevoegdheid over archeologische monumentenzorg met betrekking tot het grondgebied van de gemeente Epe berust bij de regio-archeoloog Stedendriehoek.

Situatie plangebied

De gemeente Epe heeft een eigen archeologiebeleid. Op dit moment laat de gemeente een nieuwe beleidskaart opstellen. Deze is nog niet gereed. De nieuwe beleidskaart is gebaseerd op de (eveneens nieuwe) archeologische verwachtingskaart, die inmiddels beschikbaar is.

Hierop ligt het plangebied in zones met een hoge, middelhoge en lage verwachting. De vrijstellingsgrenzen zijn inmiddels al wel bekend. Bij ingrepen dieper dan 35 cm –mv geldt voor zones met een hoge verwachting een onderzoeksplicht bij ingrepen groter dan 250 m2; voor middelhoge verwachtingszones geldt een onderzoeksplicht bij gebieden groter dan 1000 m2 en bij lage verwachtingszones 2500 m2. De omvang van de geplande verstoringen overschrijdt de vrijstellingsgrenzen zoals die in het toekomstige gemeentelijk archeologiebeleid zijn aangegeven.

Archeologisch bureauonderzoek

Er is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 8. Uit het archeologische bureauonderzoek is het volgende gebleken:

Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek worden archeologische resten verwacht. De geplande bodemingrepen zullen deze resten zeer waarschijnlijk aantasten. Beschikbare bodemkundige grondboringen (gezet in 1994) wijzen op een grotendeels intact bodemprofiel in vrijwel het gehele plangebied. De huidige staat van het bodemprofiel kan afwijken (dieper verstoord zijn) ten opzichte van de situatie in 1994.

Om deze reden adviseren we – na overleg met de regio-archeoloog – om een extensief verkennend booronderzoek in het gehele plangebied (circa 9,5 ha) uit te voeren. Dit booronderzoek dient ertoe de resultaten van het eerdere – bijna 30 jaar oude – booronderzoek te actualiseren en aan te vullen voor het gehele plangebied.

Een boorgrid van 3 boringen per ha volstaat voor dit doeleinde. Waar tijdens het veldonderzoek de bodemkundige situatie onduidelijk is, dient ter plaatse te worden opgeschaald naar een wat dichter boorgrid (6 – 7 boringen per ha).

Aan de hand van de resultaten van dit extensieve booronderzoek kan een beslissing worden genomen omtrent noodzaak en omvang van vervolgonderzoek.

Archeologisch Inventariserend veldonderzoek - verkennende fase

Aanvullend op het archeologisch bureauonderzoek is er in mei 2022 een inventariserend veldonderzoek - verkennende fase uitgevoerd (zie bijlage 9).

Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat de bodem in delen van het plangebied nog steeds grotendeels intact zijn (B-horizont en BC-horizont). Tegelijkertijd is in een aanzienlijk deel van het plangebied sprake van een tot in de C-horizont verstoord bodemprofiel. Echter, de verstoring reikt zeer waarschijnlijk niet dieper dan 30 cm in de C-horizont. Conform de richtlijnen van de gemeente is ook in dat geval vervolgonderzoek van toepassing. Geadviseerd wordt een proefsleuvenonderzoek in het relatief hooggelegen zuidwestelijke deel van het plangebied uit te voeren. In een zone waar intacte B-podzolen zijn aangetroffen adviseren we karterende boringen. Of in het resterende plangebied archeologisch onderzoek van toepassing is, hangt af van de resultaten van het uit te voeren vervolgonderzoek in de overige gebieden.

Dit advies is deels overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente Epe. De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, H.G. Pape-Luijten, regioarcheoloog Stedendriehoek. In plaats van een proefsleuvenonderzoek in een deel van het plangebied dient hier in eerste instantie een karterend booronderzoek te worden uitgevoerd. Voor het overige deel van het plangebied wordt het advies onderschreven.

Archeologisch Inventariserend veldonderzoek - karterende fase

Op basis van het advies welke voortkomt uit de resultaten van het archeologisch inventariserend veldonderzoek - verkennende fase is een inventariserend veldonderzoek - karterende fase uitgevoerd (zie bijlage 10).

Tijdens het karterend booronderzoek bleek dat, net als bij het verkennend booronderzoek, de bodem grotendeels intact was. Ten noordwesten van het plangebied achter de huidige bebouwing en langs de Talhoutweg is de bodem tot 1,80 meter onder het maaiveld verstoord. Het doel van het karterende booronderzoek was het opsporen en begrenzen van een eventuele vindplaats binnen de twee onderzoeksgebieden. Op basis van het voorgaande bureauonderzoek en verkennende booronderzoek is de verwachting hoog voor het aantreffen van een vuursteenvindplaats uit de periode Laat Paleolithicum tot en met Vroeg Neolithicum.

Tijdens het karterend booronderzoek zijn er geen vuursteenwerktuigen, afslagen of houtskoolfragmentjes aangetroffen, evenmin als andere indicatoren voor de aanwezigheid van een vuursteenvindplaats. Wel zijn er verschillende fragmenten aardewerk uit de Nieuwe tijd en kolengruis aangetroffen tijdens het zeven van de boorkernen. Deze fragmenten zijn waarschijnlijk na de ontginning als stadsafval in het plangebied terecht gekomen. Veel van deze fragmenten zijn aangetroffen in de onderste laag van de bouwvoor of de bovenste verploegde laag van de B- of BC -horizont.

Op basis van de resultaten van het karterend booronderzoek kan er geconcludeerd worden dat er binnen het onderzoeksgebied geen vindplaats aanwezig is. De verwachting voor de periode Laat Paleolithicum tot en met Vroeg Neolithicum kan bijgesteld worden naar laag.

Tijdens het karterend booronderzoek zijn er geen indicatoren aangetroffen die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. Op basis hiervan adviseert Laagland Archeologie geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. Laagland Archeologie adviseert in het bestemmingsplan niet een aanduiding omtrent archeologie op te nemen.

De gemeente wordt hierin vertegenwoordigd door haar deskundige, H.G. Pape-Luijten onderschrijft dit advies.

4.7.2 Cultuurhistorie

Het plangebied ligt tussen twee cultuurhistorische bijzondere gebieden, namelijk het voormalige heidegebied en de Grift. Aan de westzijde lag een heideveld. Dit voormalige heideveld wordt nu geheel in beslag genomen door het bedrijventerrein Eekterveld. Van de rand van het oorspronkelijke heidegebied rest het Molenpad dat de noordwestrand van het plangebied begrenst. Oude eikenbomen langs dit pad markeren het tracé ervan.

Aan de oostzijde vormt de Grift de begrenzing van het plangebied. Deze waterloop is naar verwachting rond 1400 aangelegd. Het zorgde voor de waterafvoer van de vele aangelegde bronbeken vanaf de Veluwe en diende daarbij als vaarroute voor de bedrijven die zich langs de beken hadden gevestigd. In de 19de eeuw is deze vaarroute vervangen door het Apeldoorns Kanaal, die aan de oostzijde van de Grift ligt.

De Grift had voorheen een watermolen in de noordoosthoek van het plangebied. De bestaande woningen aan de beek hebben nog steeds diverse relicten van de watermolen met bijbehorende woning.

De lagere gronden ten noorden van het plangebied boden tussen circa 1800 en 1950 gelegenheid voor een (forellen) viskwekerij. De vijvers zijn in de 50-er en 60-er jaren gedempt. Nu zijn dit weiden die zijn geëgaliseerd.

De hogere gronden in het plangebied zijn de oude akkers op dekzandgronden aan de rand van de Veluwe. Deze gronden hebben een dikke humusrijke bovengrond en zijn goed waterdoorlatend. Thans zijn deze grondenin gebruik als weiden, soms als akker. Bij deze landbouwgronden ligt een voormalige boerderij, namelijk aan de Deventerstraat 141. Dit is een gemeentelijk monument vanwege de historische bouwwaarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0007.jpg"

Afbeelding 4.3: Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch zijn van belang het tracé van het Molenpad, de oude eikenbomen langs het Molenpad en op de overgang van hoog naar laag, de monumentwaardige boerderij aan de Deventerstaat 141 en (langs de oostrand) de Grift.

Dit zijn cultuurhistorische waarden welke met de voorgenomen ontwikkeling behouden blijven.

Conclusie

Het aspect 'archeologie en cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Water

Waterbeleid

Waterschap

Waterschap Vallei en Veluwe beschikt over een Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) en het Blauw Omgevingsprogramma (BOP). Met de BOVI zet het Waterschap een stip op de horizon voor duurzaam waterbeheer in de toekomst. Het BOP (Blauwe Omgevings Programma) maakt de BOVI concreet, het betreft een gebiedsgerichte doorvertaling.

22 november 2021 is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe, het Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (BOP) vastgesteld. Het gebied, de maatschappelijke thema’s en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma’s.

In het BOP staat vijf thema's centraal:

  • Waardevolle leefomgeving
  • Klimaatverandering
  • Energietransitie
  • Circulaire economie
  • Biodiversiteit

Naast de vijf thema's welke centraal staan zijn er BOP-doelen. Ze laten zien waa het Waterschap voor staat in de periode 2022-2027. Daarbij is rekening gehouden met de wettelijke taken van het waterschap: waterveiligheid en schoon en voldoende oppervlaktewater. De BOP-doelen zijn gebiedsgericht vertaald en zijn terug te vinden in de gebiedsprogramma’s.

De BOP-doelen zijn gecategoriseerd in vijf onderwerpen: Waterveiligheid, Watersysteem, Wonen en Zuiveren, Circulaire Economie en Energietransitie.

Het plangebied is gelegen binnen het gebiedsprogramma voor deelgebied IJsselvallei. Ter hoogte van het plangebied is geen gebiedsdoel weergegeven op de interactieve kaart.

Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van water is vastgelegd in het Gemeentelijk Watertakenplan 2021 t/m 2025 (GWP). Met dit plan wil de gemeente een toekomstbestendige en duurzame waterhuishouding. Daarbij streeft de gemeente ernaar, dat de leefomgeving minimaal hetzelfde blijft en waar mogelijk verbetert. Het GWP beschrijft de beleidskaders en de activiteiten voor de inzameling, transport en verwerking van stedelijk afval-, hemel- en grondwater. Dat geldt ook voor het beheer en onderhoud van oppervlaktewater in de gemeente Epe. Daarnaast geeft het plan de visie op de gemeentelijke watertaken voor de lange termijn weer.

De gemeentelijke visie op de watertaken en klimaatadaptatie kent veel raakpunten met het beleid van het Waterschap Vallei en Veluwe.

Situatie plangebied

Bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen moet de watertoets worden doorlopen. Dit houdt in dat alle ruimtelijke plannen een waterparagraaf moeten bevatten. De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het kader van de watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Er is tussen de gemeente Epe en Waterschap Vallei en Veluwe onderling afstemming geweest over de voorgenomen ontwikkeling en de waterapecten die hierbij een rol spelen.

Huidige watersystemen en waterkeringen

Rond het plangebied is oppervlaktewater met een A-status gelegen, betreffende de Grift (oosten) en het Eekterveld (westen). Binnen het plangebied zijn C-watergangen gelegen voor de ontwatering van de percelen. Een gedeelte van deze C-watergang, ter hoogte van de toekomstige bedrijfspercelen, wordt gedempd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0008.jpg"

Afbeelding 4.4: Legger Watersystemen

Er is geen sprake van overige, regionale of primaire keringen in en rondom het plangebied.

Hemelwater

Door de realisatie van het bedrijventerrein neemt het verharde oppervlakte toe. Om er voor te zorgen dat er voldoende ruimte is om regenwater op te vangen wordt er tussen het huidige bedrijventerrein en het nieuwe terrein een zone gerealiseerd waar het water wordt opgevangen in een wadi.

De A-watergang wordt deels verlegd, zodat het pal langs de Talhoutweg en het Molenpad komt te liggen. Aan de zuidzijde van deze hoofdwatergang wordt een grote wadi aangelegd. De wadi zorgt voor bergingscapaciteit van het regenwater dat valt op de toekomstige verhardingen en bedrijfsgebouwen. Dit regenwater wordt tijdens en na hevige regenbuien en langdurig regen afgevoerd naar de wadi. De wadi heeft een bergingscapaciteit van ruim 2.700 m3. Het kan regenbuien tot maximaal 100 mm regen per dag bergen.

Het geborgen regenwater zal infiltreren in de bodem. Als er meer water wordt aangevoerd dan geborgen kan worden, kan het overtollig water afgevoerd worden naar de A-watergang via een verlaging in de dijk tussen de wadi en watergang.

Met het waterschap Vallei en Veluwe zal nog nader overleg plaatsvinden bij het bestek gereed maken van het plan voor de realisering van verlegde A-watergang en van de wadi.

De duikers onder de toegangswegen naar Eekterveld IV bestaan uit ronde buizen met een diameter van niet meer dan 1m. In de verlaagde gedeelten van de wadi worden verspreid elzen geplant. Hiermee wordt de wadi ruimtelijk gekenmerkt. Het maaiveld bestaat uit een bloemrijkegraslandvegetatie en wordt extensief beheerd. De wadi wordt als volgt bepaald:

  • De wadi heeft een verlaagd maaiveld ten behoeve van de regenwaterberging. De wadi ligt ten zuiden van de A-watergang waarvan het gescheiden is door een dijk;
  • Twee duikers onder de toegangswegen naar het nieuwe terrein, die zorgen voor de verbinding tussen de delen van de watergang en van de wadi, worden gemaakt van composiet. De uitgangen worden scheef 'afgesneden' in relatie tot de helling van de oevers. De duikers worden ook voorzien van een uitstroombak;
  • Een strook elzenbomen, Alnus glutinosa (maat 18-20), in verspreid verband geplant;
  • Natuurvriendelijke oevers / flauwe onderwater taluds van de wadi;
  • Bloemrijke grasvegetatie, extensief beheerd.

Vuilwater

Het vuilwater wordt gescheiden aangeboden op de hoofdaansluiting van de gemeente.

Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de 'Wet natuurbescherming' in werking getreden. De Wet natuurbescherming vormt het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de soortenbescherming en gebiedsbescherming.

4.9.1 Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen die een hoge wettelijke bescherming kennen. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aangewezen.

4.9.1.1 Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland

Ter hoogte van het plangebied is een quickscan flora en fauna uitgevoerd voor de ontwikkeling van Eekterveld IV te Vaassen, deze is opgenomen als bijlage 13. Uit de quickscan volgt dat het plangebied geen deel uitmaakt of niet ligt in een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming (Natura 2000-gebied) of Natuurnetwerk Nederland (NNN). Met uitzondering van het plangebied waar de compensatie Groene Ontwikkelingszone gaat plaatsvinden, hier is een gedeelte aangewezen als NNN.

Natura 2000-gebieden

Het plangebied ligt op 600 m van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het betreft een uitloper van de Veluwe. Gezien de afstand en de aard van de ingrepen is er geen sprake van directe aantasting, zoals effecten door geluid of optische verstoring van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Emissie van stikstof kan echter over grotere afstand de Natura 2000-gebieden beïnvloeden. Ten aanzien van stikstof geldt dat aan de hand van een stikstofberekening moet worden vastgesteld of sprake is van een toename aan stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden en of dit kan leiden tot significante gevolgen voor deze Natura 2000-gebieden. Indien dit het geval is, dan is mogelijk een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming noodzakelijk.

Door TAUW is er een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd, deze is opgenomen als bijlage 15. Hieruit blijkt dat de realisatie en het gebruik van bedrijventerrein Eekterveld IV niet leiden tot een toename van stikstofdepositie op habitats of leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden waarvan de kritische depositiewaarde reeds wordt overschreden, of bijna overschreden. Daardoor kan op voorhand worden uitgesloten dat er potentieel significante effecten kunnen optreden op de betreffende habitats en leefgebieden. Artikel 2.7, eerste lid, Wet natuurbescherming staat dan ook niet in de weg aan de vaststelling van het bestemmingsplan.

Natuurnetwerk Nederland

In de provincie Gelderland wordt het Natuurnetwerk Nederland het Gelders Natuurnetwerk (GNN) genoemd. Het GNN is ten oosten gelegen. De toekomstige bedrijfskavels liggen buiten de begrenzing van de GNN. Het GNN kent geen externe werking. Voor ingrepen en plannen die liggen buiten de begrenzing van het GNN is geen aanvullende toetsing, in de vorm van een ‘nee, tenzij-toets’ noodzakelijk.

Een gedeelte van het plangebied waar de natuurzone mogelijk wordt gemaakt, is wel gelegen binnen de GNN. Dit heeft in het vigerende bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' en krijgt met dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'. Met het realiseren van een natuurzone blijft de GNN status behouden. Er wordt een functie toegelaten die geen nadelige gevolgen heeft voor de kernkwaliteiten van de GNN. In de regels en de verbeelding is de aanduiding 'overige zone - gelders natuur netwerk' opgenomen, hiermee blijft de status van de GNN gewaarborgd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0009.jpg"

Afbeelding 4.5: Begrenzing Gelders Natuurnetwerk

4.9.1.2 Nationaal Landschap

Het plangebied ligt voor een klein gedeelte binnen het Provinciaal aangewezen Nationaal landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0010.jpg"

Afbeelding 4.6: Begrenzing Nationaal Landschap

In de Omgevingsverordening (februari 2022) van de provincie Gelderland zijn de volgende instructieregels bestemmingsplan bescherming landschap opgenomen.

Artikel 2.56 (ontwikkeling in Nationaal landschap)

  • 1. Een bestemmingsplan voor gronden binnen een Nationaal landschap maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maakt ten opzichte van het op 17 oktober 2014 geldende bestemmingsplan alleen bestemmingen mogelijk die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap, bedoeld in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen, niet aantasten.
  • 2. In afwijking van het eerste lid zijn activiteiten die deze kernkwaliteiten aantasten alleen mogelijk als:
    • a. er geen reële alternatieven zijn;
    • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
    • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Het plangebied maakt onderdeel uit van Nationaal Landschap Veluwe. Het Nationaal Landschap Veluwe is onderverdeeld in deelgebieden, waarbij het plangebied valt binnen het deelgebied 'Wiggen Oost-Veluwe'. De kernkwaliteiten van dit waardevolle landschap is verwerkt in het Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel.

Landschapsontwikkelingsplan van Veluwe tot IJssel

In januari 2010 is het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel vastgesteld. Het LOP is opgesteld door de gemeenten Epe, Heerde en Voorst en bevat een regionale visie op het behoud van een mooi en aantrekkelijk landschap. Doel is om met het LOP de autonome ontwikkeling van het landschap te sturen op behoud en de ontwikkeling van landschappelijke samenhang en het ontwikkelen van karakteristieke kenmerken.

Ook wordt met het LOP beoogd het landschapsbelang in te brengen in alle ruimtelijke veranderingsprojecten en daartoe een 'landschapskapstok' te bieden. Het LOP fungeert daarom als toetsingskader op het gebied van landschapssturing bij projecten in de regio. Aan het LOP is tevens een uitvoeringsprogramma gekoppeld.

Op de landschapsvormkaart en de kaart waardevolle open gebieden zijn de kernkwaliteiten van het landschap inzichtelijk gemaakt en gewaardeerd. Naast generieke beleidsuitspraken zijn per landschapseenheid en waardevol landschapselement uitgangspunten beschreven om het landschap te behouden en/of te versterken.

Voor het plangebied gelden de volgende landschapseenheden binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap: 'beekdalen' en 'dekzandruggen en oude bouwlanden'. In het vigerende bestemmingsplan zijn deze landschappelijke waarden middels een gebiedsaanduidingen beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0011.jpg"

Figuur 4.7: Gebiedsaanduidingen berscherming landschap en natuurwaarden

Ter plaatse van de aanduidingen in de navolgende tabel zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, de bescherming, de ontwikkeling en/of het herstel van de desbetreffende cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden:

Aanduiding   Landschap en natuurwaarden  
Overige zone - dekzandruggen en oude bouwlanden   - Besloten openheid
- Laanbeplantingen
- Bebouwingslinten met doorzichten
- Oude wegen en paden
- Bolle ligging
- Grote open percelen met randbeplantingen
- Steilranden  
Overige zone - beekdalen   - Nat karakter
- Natuurontwikkeling
- Open uitstraling (gras-, wei- of hooiland)
- Elzensingels
- Cultuurhistorische elementen (sprengen)
- Herkenbaarheid boven-,midden- en benedenloop van het beekdal  

Met de voorgenomen ontwikkeling gaat een gedeelte van de landschap en natuurwaarden verloren, omdat ter hoogte van deze waarden de bedrijfskavels beoogd zijn.

Activiteiten die de kernkwaliteiten aantasten zijn alleen mogelijk als:

  • a. er geen reële alternatieven zijn;
  • b. er sprake is van redenen van groot openbaar belang;
  • c. compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen zoals vastgelegd in bijlage Kernkwaliteiten Nationale Landschappen.

Geen reële alternatieven en sprake van groot openbaar belang

Uit onderzoek is gebleken dat er in de gemeente Epe een uitbreidingsbehoefte is van 4 hectare aan bedrijventerreinen. Daar is de de locatie van de voorgenomen ontwikkeling het meest geschikt voor, grenzend aan het huidige bedrijventerrein. Er zijn bij de planvorming meerdere varianten uitgewerkt van een verkavelingsplan. Tijdens de afweging is gebleken dat deze verkaveling de minste nadelige consequenties heeft op het gebied van bodem- en waterhuishouding, natuur- en ecologische waarden en cultuurhistorische en landschapswaarden.

Compenserende maatregelen plaatsvinden ter waarborging van de kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen

Met de voorgenomen verkaveling blijven de meeste kernkwaliteiten behouden en worden de aanwezig kernkwaliteiten versterkt. De gehele begrenzing van 'beekdalen' komt te vervallen en een gedeelte van de 'dekzandruggen en oude bouwlanden' blijft behouden. Ondanks dat een gedeelte van het Nationaal Landschap verloren gaat wordt het gedeelte wat overblijft als Nationaal Landschap versterkt. Rondom het bedrijventerrein worden landschapzones passend ingericht. In paragraaf 2.2.2.2 wordt hier verder op ingegaan. De landschapsstrook tussen de twee rotondes wordt verlengd langs Eekterveld IV. Hier wordt een circa 10m brede strook met verspreide parkbomen aangelegd tussen bedrijfskavels en de bermsloot. Langs de zuidrand van de bedrijfskavels worden in een strook van 10 tot 15 m parkbomen geplant. Hiermee worden de landschap en natuurwaarden welke kenmerkend zijn voor 'dekzandruggen en oude bouwlanden', denkend aan laanbeplanting, versterkt en gecompenseerd.

4.9.1.3 Groene ontwikkelingszone (GO)

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0012.jpg"

Afbeelding 4.8: Begrenzing Groene ontwikkelingszone

Het plangebied ligt voor een deel binnen de Groene ontwikkelingszone (GO). In de Omgevingsverordening (februari 2022) van de provincie Gelderland zijn de volgende instructieregels bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone opgenomen.

Artikel 2.52 (beschermen Groene ontwikkelingszone)

  • 1. Voor zover een bestemmingsplan van toepassing is op locaties binnen de Groene ontwikkelingszone, laat het een nieuwe activiteit of ontwikkeling alleen toe als uit onderzoek blijkt dat:
    • a. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, genoemd in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt; en
    • b. de samenhang niet verloren gaat.
  • 2. Gedeputeerde Staten stellen regels vast om de versterking uit te werken.

Artikel 2.54a (wijziging begrenzing Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone)

Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone wijzigen:

  • 1. voor een verbetering van de samenhang of een betere planologische inpassing van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone, voor zover:
    • a. de kernkwaliteiten van het Gelders natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone behouden blijven; en
    • b. de oppervlakte van het Gelders natuurnetwerk ten minste gelijk blijft;
  • 2. voor de toepassing van paragraaf 2.6.1 (instructieregel bestemmingsplan bescherming Gelders Natuurnetwerk); of
  • 3. voor zover er op 17 oktober 2014 sprake was van een onherroepelijk bestemmingsplan met daarin bestemmingen die strijdig zijn met de begrenzing van het Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone.

Met de ontwikkeling van Eekterveld IV wordt de bestaande Groene ontwikkelingszone met circa 3 ha verkleind. Compensatie hiervan wordt voorzien in de strook tussen Eekterveld IV en De Grift en tussen Eekterveld III en De Grift. De compensatie bedraagt ruim 3,5 hectare, zie bijlage 11 (compensatie GO).

Ten behoeve van deze compensatie is een beheerplan (bijlage 12) opgesteld hierin wordt een nadere uitleg gegeven aan de inrichtings- en beheersmaatregelen van de gebiedsdelen binnen het compensatiegebied. Hierin zijn de adviezen vanuit de provincie meegenomen.

De GO krijgt in dit bestemmingsplan de bestemming 'Natuur'. Het in te richten en te beheren gebied bestaat uit drie deelgebieden: de Aarden wal, de Natte Graslanden en de Landschapszone. Het doel is om de drie deelgebieden zodanig in te richten dat ze bijdragen aan het functioneren van de ecologische verbindingszone langs De Grift.

De deelgebieden bestaan uit drie verschillende vegetatietypen welke samen ruim 3,5 hectare nieuwe natuur vormen:

  • Kruidenweide vegetatie (droge grond): 5.088 m2;
  • Kruidenweide vegetatie (natte grond): 13.669 m2;
  • Bos (droge grond): 16.370 m2.

Op basis van het beheerplan kan de Gedeputeerde Staten medewerking verlenen aan het wijzigen van de begrenzing van de Groene ontwikkelingszone. Met het plan is aangetoond dat de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone versterkt worden en dat de samenhang niet verloren gaat.

Houtopstanden

Het plangebied ligt buiten de ‘bebouwde kom Boswet’ van de Gemeente Epe. waardoor de aanwezige bomen mogelijk deel uitmaken van beschermde houtopstand. Beschermde houtopstanden betreffen:

  • alleen bossen die buiten de ‘bebouwde kom Boswet’ liggen, maar die niet op erven of in tuinen staan, en;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat, uitgezonderd populieren en wilgen.

De houtopstand binnen het plangebied betreft een bomenrij van maximaal 10 bomen (snelgroeiend) en valt daarmee niet onder beschermde houtopstand. Verdere toetsing vanuit de Wnb is derhalve niet aan de orde.

4.9.2 Soortenbescherming

Soortenbescherming is onder de Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.

Situatie plangebied

Uit de quickscan is gebleken dat met de herontwikkeling effecten op jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen, huismus, buizerd, das, kleine marterachtigen en vliegend hert en essentieel foerageergebied van kerkuil en steenuil niet op voorhand zijn uit te sluiten. Door middel van een onderzoek naar vleermuizen, huismus, kerkuil, steenuil, buizerd, das, kleine marterachtigen en vliegend hert kan vastgesteld worden of de eerder genoemde strikt beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig zijn en of deze aangetast worden door de werkzaamheden. Pas als het exacte gebruik van het plangebied door deze soorten bekend is, kan worden bepaald of sprake is van overtreding van de Wet natuurbescherming.

Nader onderzoek naar deze soorten is uitgevoerd en de rapportage is opgenomen als bijlage 14. De belangrijkste conclusies uit dit onderzoek zijn:

  • De aanwezigheid van nest- of verblijfplaatsen of essentieel foerageergebied van huismus, kerkuil, steenuil, das, poelkikker en vliegend hert zijn op basis van het onderzoek uitgesloten.
  • In het plangebied is één paarverblijfplaats van de rosse vleermuis aanwezig;
    • 1. Indien de bomen langs het Molenpad, waaronder de boom met een paarverblijfplaats, blijven behouden, is van aantasting van de verblijfplaats of individuen is geen sprake;
    • 2. Maatregelen ten aanzien van verlichting zijn noodzakelijk om verstoring van de verblijfplaats te voorkomen;
    • 3. Indien maatregelen niet mogelijk zijn, is verstoring van de verblijfplaats niet uit te sluiten, wat in strijd is met artikel 3.5, lid 2 uit de Wet natuurbescherming.
  • Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van buizerd aanwezig. In de omgeving (75 meter) van het plangebied kan een nestlocatie van buizerd niet worden uitgesloten;
    • 1. Door in de winter een controle uit te voeren op de aanwezigheid van een nestlocatie van buizerd, kunnen eventueel noodzakelijke vervolgstappen worden bepaald;
    • 2. Verstoring van nestlocaties van buizerd is in strijd met artikel 3.1 lid 4 en 5 uit de Wnb. Indien werkzaamheden staan gepland of aanwezigheid van mensen tijdens de gebruiksfase is te verwachten binnen de verstoringsafstand van 75 meter, zijn maatregelen om verstoring van buizerd te voorkomen noodzakelijk.
    • 3. Indien verstoring van een nestlocatie van buizerd niet is uit te sluiten, is bij uitvoering van de plannen ontheffing van artikel 3.1 lid 4 en 5 van de Wnb noodzakelijk.
  • In het plangebied is de aanwezigheid van wezel aangetoond;
    • 1. Het bebouwen van het plangebied heeft een negatief effect op de verblijfplaatsen van wezel, deze gaan verloren;
    • 2. Het bebouwen van het plangebied en het daarmee verstoren van exemplaren en het opzettelijk beschadigen of vernielen van een vaste verblijfplaats is in strijd met artikel 3.10 lid 1a en 1b uit de Wet natuurbescherming;
    • 3. Voor het overtreden van artikel 3.10 lid 1a is geen ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk wanneer mitigerende maatregelen worden getroffen;
    • 4. Voor het overtreden van de verbodsbepaling artikel 3.10, lid 1b is een ontheffing Wet natuurbescherming noodzakelijk.
  • Binnen het plangebied kunnen algemene broedvogels tot broeden komen. Om verstoring van broedende vogels te voorkomen zijn maatregelen noodzakelijk. Bijvoorbeeld door te werken buiten het broedseizoen. Indien gewerkt wordt in het broedseizoen kunnen zogenaamde broedvrij-maatregelen genomen om broedgevallen binnen het plangebied te voorkomen. Ook dient voorafgaand aan de werkzaamheden een controle uitgevoerd te worden op aanwezigheid van broedvogels. Indien broedende vogels worden aangetroffen, dienen werkzaamheden te worden aangepast om verstoring van nesten te voorkomen.
  • Voor alle overige soorten geldt ten alle tijden de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat een ieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.

Conclusie

De ontwikkeling van Eekterveld IV zal de Groene Ontwikkelingsruimte met circa 3 ha verkleinen. Compensatie hiervan vindt onder andere plaats in de strook tussen Eekterveld IV en De Grift en tussen Eekterveld III en De Grift. De compensatie bedraagt ruim 3,5 hectare.

In een later stadium dient te worden bepaald of voor de rosse vleermuis een ontheffing Wet natuurbescherming verleend dient te worden. Dit moet blijken als er bekend is of de bomenrij langs het Molenpad behouden blijft. Hetzelfde geldt voor de buizerd, in de winter dient er een controle uitgevoerd te worden op de aanwezigheid van een nestlocatie van de buizerd. Wel is er sprake van een negatief effect op de verblijfplaatsen van de wezel, deze gaan verloren. Er dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden en een ontheffing Wet natuurbescherming is daarmee noodzakelijk.

Totdat bekend is of er ontheffing verleend moet worden voor de rosse vleermuis en de buizerd mogen deze verblijfplaatsen niet verstoord worden. Voor de wezel dient in ieder geval in eerste instantie maatregelen getroffen te worden en een ontheffing verleend te zijn voordat de werkzaamheden binnen het plangebied uitgevoerd kunnen worden.

Wanneer maatregelen worden getroffen en de conclusies uit het aanvullend onderzoek worden opgevolgd kan worden geconcludeerd dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de verkeersgeneratie en parkeerbehoefte die ontstaat door voorgenomen ontwikkeling.

4.10.2 Verkeer

Voor de voorgenomen ontwikkeling is een verkeerskundig advies opgesteld. Dit om te beoordelen of de huidige rotonde Eekterweg - Laan van Fasna voldoende capaciteit heeft om de toenemende verkeersstromen als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling op te kunnen vangen. Het verkeerskundig advies is als bijlage 16 opgenomen.

De verkeersgeneratie van de uitbreiding Eekterveld is bepaald op basis van CROW-publicatie 381. De totale verkeersgeneatie van de uitbreiding van het bedrijventerrein bedraag 850 motorvoetuigen per etmaal, deze bestaat uit 680 personenauto's en 160 vrachtwagens. Dit is bepaald aan de hand van onderstaand uitgangspunten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.VAA033EekterveldIV-OBP1_0013.png"

Voor de rit =distributie (verdeling van het verkeer over het netwerk) is er, gezien de ligging van het terrein, vanuit gegaan dat al het extra verkeer via de rotonde van de Eekterweg - Laan van Fasna het bedrijventerrein verlaat. Vervolgens is een inschatting gemaakt van de verdeling van het verkeer over de drie richtingen van de rotonde. De verwachting is dat het grootste deel van het verkeer vanaf het uitgebreide bedrijventerrein van en naar de A50 gaat. Een kleiner deel van het verkeer zal naar verwachting binnendoor richting de woonkernen Vaassen, Epe en Apeldoorn-Noord en -West rijden.

Uit het verkeerskundig advies blijkt dat de rotonde Eekterweg - Laan van Fasna het verkeersaanbod zowel nu als in 2030 na de uitbreiding goed kan verwerken. De rotonde heeft voldoende restcapaciteit om het extra verkeer van en naar het bedrijventerrein af te kunnen wikkelen. De effecten van het extra verkeer op de wachttijden zijn beperkt. De capaciteit van de rotonde vormt dus geen belemmering voor de uitbreiding van het bedrijventerrein.

4.10.3 Parkeren

De parkeersituatie is een belangrijk aandachtspunt voor de bedrijventerreinen. Uitgangspunt is dat op eigen terrein geparkeerd wordt. Hierbij moet voldaan worden aan de parkeernormen uit de gemeentelijke Parkeernota.

Dit betekent dat er voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd en ook in stand gehouden. Daarbij wordt opgemerkt dat het binnen de bestemmingen 'Verkeer' en in de reserveringszone van de aanduiding 'Groen' mogelijk is voor de gemeente om extra openbare parkeervoorzieningen toe te voegen.

In het voorliggende bestemmingsplan worden de parkeernormen verankerd in de planregels. De ontwikkelingen dienen te voldoen de Nota Parkeernormen van de gemeente Epe. Om ontwikkelingsmogelijkheden niet te veel te beperken door de parkeernormen, wordt een afwijkingsbevoegdheid opgenomen dat een lagere parkeernorm mag worden gehanteerd, op voorwaarde dat op een andere wijze, of op een andere particuliere locatie, voldaan wordt aan de parkeerbehoefte. Dit kan flexibel opgelost worden.

4.11 Kabels en leidingen

Kabels en (buis)leidingen in de grond in of nabij het plangebied kunnen van belang zijn voor een ruimtelijke ontwikkeling en dienen derhalve planologisch geregeld te worden. Het gaat dan om kabels en leidingen met een veiligheidsrisico of een belangrijke maatschappelijke functie, zoals (ondergrondse) hoogspanningskabels, gasleidingen of buisleidingen voor brandbare en vergiftigde stoffen.

In en rondom het plangebied liggen geen belangrijke kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

4.12 Besluit milieueffectrapportage

4.12.1 Wettelijk kader

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan); Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3); Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4); Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

4.12.2 Situatie plangebied

De beoogde ontwikkeling valt in categorie D11.3 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.' Binnen deze categorie geldt de volgende drempelwaarde: een oppervlakte van 75 hectare of meer.

Aangezien het plangebied ruim onder deze drempelwaarde blijft geeft het besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. In Bijlage 17 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Op basis van de huidige kennis en uitgangspunten ten tijde van het uitvoeren van deze m.e.r.-beoordeling, kan voor alle aspecten worden uitgesloten dat onderhavig plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu oplevert.

4.12.3 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op basis van de uitgevoerde (vormvrije) m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Dit besluit is opgenomen als Bijlage 18.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische opzet

Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast.

Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover deze daaraan in de regels wordt gegeven. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van die kaart (bijvoorbeeld kadastrale lijnen, topografische symbolen en huisnummers).

De regels
De regels zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • hoofdstuk 1 (inleidende regels), met daarin begripsbepalingen en de wijze van meten die van belang zijn voor de toepassing en interpretatie van de regels in de overige hoofdstukken.
  • hoofdstuk 2 (bestemmingsregels), met per bestemming een bestemmingsomschrijving, bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijkingsbevoegdheden en eventueel bepalingen omtrent een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijn opgenomen.
  • hoofdstuk 3 (algemene regels), waarin een anti-dubbeltelbepaling en algemeen geldende bouw- en gebruiksregels, afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen.
  • hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregels), waarin een aantal gebruikelijke slotbepalingen, waaronder het overgangsrecht en de slotregel, zijn opgenomen.

5.2 Bestemmingen

Bedrijventerrein
De belangrijkste bestemming in dit bestemmingsplan is de bestemming 'Bedrijventerrein'. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 3.2.

Ondergeschikte functies, zoals kantoor, horeca (bedrijfskantine of beperkte nevenactitiviteit) zijn rechtstreeks toegestaan.

Bedrijfsgebouwen moeten binnen de bouwgrenzen worden gebouwd. Op de verbeelding is de bouwhoogte en het bebouwingspercentage aangeduid. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bouwvlakken te wijzigen, of nieuwe bouwvlakken toe te voegen.

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn hoogtebepalingen opgenomen, waarbij rekening is gehouden met specifieke bouwwerken, zoals silo's, kranen, lichtmasten enz. Voor reclame-uitingen aan de gevel van bedrijfsgebouwen zijn ook regels geformuleerd.

Binnen de bestemming zijn meerdere voorwaardelijke verplichting opgenomen. Het bouwen van gebouwen is uitsluitend toegestaan als aan deze voorwaardelijke verplichtingen wordt voldaan:

  • Natuurinclusief bouwen
  • Duurzame energie

Er zijn specifieke gebruiksregels geformuleerd, waaronder een verbod op bepaalde detailhandel, de vestiging van bedrijven in een afwijkende milieucategorie en de vestiging van risicovolle bedrijven. Met een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden van sommige van deze gebruiksverboden worden afgeweken voor, onder meer:

  • de vestiging van bedrijven die niet op de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen;
  • de vestiging van bedrijven in een afwijkende milieucategorie;
  • de vestiging van risicovolle bedrijven.

Natuur

De gronden welke als natuurgebied ingericht worden zijn bestemd als Natuur.

Groen
Deze bestemming is gelegd op de groenstroken en landschapszones binnen het plangebied. Binnen deze bestemming zijn, naast groenvoorzieningen en beplantingen, ook paden, speelvoorzieningen, parkeerstroken, en waterhuishoudkundige voorzieningen mogelijk.

Op een gedeelte ter hoogte van het bedrijventerrein is een strook aangewezen als 'reserveringszone'. De zone is ten behoeve van functies die essentieel zijn voor het functioneren van het bedrijventerrein. Voorbeelden zijn een hublocatie, oplaadstation voor e-bikes, electrische auto’s en andere voertuigen en koude-warmtepompen.

Verkeer
De wegen binnen het plangebied hebben de bestemming Verkeer gekregen. Binnen deze bestemming vallen ook parkeervoorzieningen, voet- en rijwielpaden en groenvoorzieningen.

5.3 Algemene regels

5.3.1 Algemene bouwregels

In dit onderdeel is een algemene bouwregels opgenomen over ondergronds bouwen.

5.3.2 Algemene aanduidingsregels

In dit onderdeel worden de volgende aanduidingen geregeld:

5.3.3 Algemene afwijkingsregels

In dit onderdeel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen voor wat betreft afmetingen en het gebruik van gronden voor evenementen.

5.3.4 Algemene wijzigingsregels

In dit onderdeel zijn algemene wijzigingsregels opgenomen voor het wijzigen van de bestemming verkeer.

5.3.5 Overige regels

In dit onderdeel zijn algemene bouwregels voor het onderwerp 'parkeren' opgenomen, waaraan naast de bestemmingsregels, ook moet worden voldaan. Er moet voldoende parkeerruimte op eigen terrein worden ingericht bij uitbreidingen/wijzigingen. Voldoende wil zeggen dat voldaan wordt aan de normen uit de publicatie 317 van het CROW, of van latere wijzigingen daarvan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Het plangebied is in eigendom van de gemeente Epe en wordt door de gemeente ontwikkeld. De gemeente heeft een exploitatieopzet gemaakt. Op basis van een voorlopige exploitatieopzet voor dit plan kan worden geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. De definitieve grondexploitatie voor dit plan wordt bij het vaststellen van het bestemmingsplan ter goedkeuring aan de raad voorgelegd.

6.2 Handhaafbaarheid

Het opstellen van één eenduidig bestemmingsplan met voor iedereen dezelfde (on)mogelijkheden maakt handhaving makkelijker; de rechtsgelijkheid is op deze manier namelijk goed verzorgd.

De regels die voor het plangebied zijn opgesteld, zijn flexibel en ruim waar mogelijk en zijn stringent en strak gesteld waar nodig.

6.3 Participatie

Gedurende het planproces is op diverse momenten overleg gevoerd met de deskundigen van de gemeente Epe. Dit vond plaats in de projectgroep en tijdens het stedenbouwkundig overleg. Bovendien is met Bureau Buiten gezorgd voor integratie van de beeldcriteria met de doelstelling voor duurzaamheid en circulair bouwen.

Voor verankering van dit beeldkwaliteitsplan met de andere beleidsterreinen is overleg gevoerd met het Waterschap Vallei en Veluwe, de Omgevingsdienst Veluwe en IJssel, de Provincie Gelderland en de Cleantech Regio.

Participatie met de omgeving vond met name plaats door overleg met de Industriekring Eekterveld Vaassen en met de omwonenden.

6.4 Procedure en vaststelling

Het bestemmingsplan zal overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht (afdeling 3.4) gedurende zes weken ter inzage liggen en worden toegestuurd aan overleginstanties. Tijdens deze periode wordt de mogelijkheid geboden voor het indienen van zienswijzen.

Ter inzage

Met ingang van ................... heeft het ontwerp van het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Besluit tot vaststelling
Het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Eekterveld IV' is op ................. door de gemeenteraad van Epe vastgesteld.