direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wiemanstraat 20, Emst
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de Wiemanstraat 20 te Emst is een intensieve veehouderij gelegen. Tijdens de vaststelling van het Reconstructieplan Veluwe kende het bouwvlak van deze intensieve veehouderij een oppervlakte van 1,3 hectare op basis van het toen geldende bestemmingsplan. Als gevolg van het onthouden van goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Gelderland van agrarische bouwvlakken groter dan 1 hectare in verwevingsgebieden in het bestemmingsplan Buitengebied, is het agrarisch bouwvlak verkleind naar 0,98 hectare. Deze verkleining heeft er echter toe geleid dat de bestaande bebouwing niet meer geheel binnen het bouwvlak valt en beperkt de initiatiefnemer in zijn rechten.

In het kader van de toekenning van planschade en het opnemen van bestaande bebouwing binnen het bouwvlak, heeft het college van burgemeester en wethouders daarom besloten het agrarisch bouwvlak opnieuw te vergroten naar 1,3 hectare.

Onderhavig bestemmingsplan maakt de vergroting van het bouwperceel naar de oorspronkelijke grootte opnieuw mogelijk.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern Emst, in het buitengebied van de gemeente Epe. Ten westen van het perceel staat op enige afstand een burgerwoning. De omliggende gronden bestaan grotendeels uit weiland en gronden voor overig agrarisch gebruik. Ten zuiden van het plangebied loopt de Brinkerweg. De rijksweg A50 ligt op enige afstand ten oosten van het plangebied.

In de hierna volgende afbeelding is een globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0001.png"

Afbeelding - Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan op de planlocatie betreft, voor wat betreft het bouwperceel, het bestemmingsplan Agrarisch Gebied, 16e herziening, 1986. Dit bestemmingsplan wordt weergeven middels onderstaand figuur. De bovenste rode pijl geeft het bouwperceel binnen de bestemming agrarische doeleinden, klasse A, (grote landschappelijke waarde) aan. De onderste rode pijl geeft de rest van de gronden in eigendom weer, die tevens deel uitmaken van onderhavig plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0002.png"

Afbeelding - Uitsnede geldende bestemmingsplan Agrarisch Gebied uit 1986

In 2005 is het bestemmingsplan "Buitengebied" door de gemeente opgesteld. Dit plan is vastgesteld op 23 juni 2005 door de gemeenteraad van Epe. Het plan is grotendeels goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Gelderland op 14 februari 2006, echter het betreffende bouwvlak is buiten goedkeuring gehouden, omdat het een intensieve veehouderij in verwevingsgebied bevat met een bouwvlak groter dan 1 hectare. Daardoor is het plan uit 1986 voor wat betreft het bouwperceel nog steeds het vigerende plan voor het plangebied.

De bestemmingen die in het bestemmingsplan Buitengebied voor het plangebied zijn opgenomen zijn "Agrarische bedrijfsdoeleinden" en "Agrarische doeleinden met landschappelijke en natuurlijke waarde". De aanduidingen die voor het plangebied gelden zijn "straalpad" en "bufferzone natte landnatuur".

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0004.png"

Afbeelding - Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied"

In het bestemmingsplan "Buitengebied" is tevens een toetsingskaart voor intensieve veehouderijen opgenomen. Op deze kaart is met zones aangegeven hoeveel uitbreidingsruimte intensieve veehouderijen krijgen. Het plangebied valt binnen de zone "verweving". Indien een intensief veehouderijbedrijf is gelegen binnen de zone "verweving" of "verweving met sterlocatie" mag deze worden voortgezet op de bestaande locatie. Hierbij geldt dan geen beperking in de oppervlakte, behalve de oppervlakte van het bouwblok. Als het bedrijf is gelegen in het gebied "verweving" mag de bedrijfsvloeroppervlakte worden uitgebreid ten behoeve van dierenwelzijn en -gezondheid, mits het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid. Via een wijziging van het bestemmingsplan kan een bouwperceel worden uitgebreid tot 1,5 hectare, ten behoeve van het dierenwelzijn- en gezondheid (dus geen uitbreiding van het aantal dierplaatsen).

Aangezien het bouwvlak van onderhavig plan buiten goedkeuring is gehouden, kan geen gebruik worden gemaakt van de bedoelde wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan Buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0006.png"

Afbeelding - Toetsingskaart intensieve veehouderij

De gemeente Epe is momenteel bezig met het herzien van het bestemmingsplan "Buitengebied". Het betreft echter een actualisering van het bestaande plan. Vaststelling wordt pas voorzien in 2015. Om die reden wordt voor onderhavige ontwikkeling op verzoek van de eigenaar van het agrarisch bedrijf een separate procedure doorlopen.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • 1. de toelichting: hierin worden de overwegingen beschreven die hebben geleid tot het geven van een bepaalde bestemming aan een stuk grond evenals een uitleg van de gebruikte bestemmingen;
  • 2. de regels: hierin wordt per bestemming een omschrijving gegeven van het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de in dit plan begrepen gronden, en;
  • 3. een verbeelding/plankaart, met daarop aangegeven de bestemmingen van alle gronden.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde procedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving situatie

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van een intensieve veehouderij, bestaande uit een bedrijfswoning met enkele agrarische bedrijfsgebouwen, waarvan de westelijk gelegen stal 490 vleeskalveren huisvest. De oostelijk gelegen schuur is in gebruik als werktuigenberging. De overige gronden binnen het plangebied bestaan uit grasland. De locatie wordt ontsloten via een doodlopende weg die eindigt bij het onderhavige plangebied. Deze weg staat in directe verbinding met de Wiemanstraat, die vanuit het noorden naar het zuiden loopt. Het bestaande bouwperceel beslaat circa 0,98 hectare. De bestaande agrarische bedrijfsgebouwen staan deels buiten het bouwperceel.

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie wordt het vigerend agrarische bouwperceel in zuidelijke en oostelijke richting uitgebreid naar een bouwperceel met de grootte van het oorspronkelijke bouwperceel van 1,3 hectare. De bestaande agrarische bedrijfsgebouwen worden met de vergroting geheel binnen het bouwperceel gebracht.

Tevens wordt er een nieuwe stal gebouwd, binnen het vigerend bouwvlak, direct ten westen van de twee reeds aanwezige stallen. Daarvoor is reeds een separate omgevingsvergunningprocedure doorlopen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De ontwerpbeschikking voor de betreffende omgevingsvergunning is op 3 januari 2013 verleend. De nieuwe stal is bedoeld ten behoeve van het houden van 468 vleeskalveren, 8 zoogkoeien en 3 paarden. In totaal omvat de inrichting in de nieuwe situatie 958 vleeskalveren, 8 zoogkoeien en 3 paarden.

Doordat voor de nieuwe stal reeds een separate procedure is doorlopen, heeft onderhavig bestemmingsplan enkel betrekking op de uitbreiding van het bouwvlak en niet op de bouw van de nieuwe stal. In de nieuwe situatie is het voor de intensieve veehouderij enkel toegestaan de bestaande bedrijfsoppervlakte te gebruiken. Uitbreiding is onder voorwaarden wel mogelijk, maar het aantal dierplaatsen mag daarmee niet toenemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0007.png"

Afbeelding - Toekomstige situatie (nieuwe stal aangeduid met de letter "k").

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die gevolgen hebben voor dit bestemmingsplan zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond
    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en buisleidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's
    Het rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten
    Landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten geven identiteit aan een gebied. Bovendien zijn culturele voorzieningen en cultureel erfgoed van groeiend belang voor de concurrentiekracht van Nederland. Het rijk blijft verantwoordelijk voor het cultureel en natuurlijk UNESCO Werelderfgoed, kenmerkende stads- en dorpsgezichten, rijksmonumenten en het maritieme erfgoed. Het beleid ten aanzien van landschap laat het rijk over aan de provincies;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten
    De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind;
  • Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten
    Het rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Gebruikswaarde, toekomstwaarde en belevingswaarde zijn hier onderdeel van. Het gaat dan zowel om belangen die conflicteren als belangen die elkaar versterken. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed.

Conclusie
De voorgenoemde nationale belangen vinden een doorvertaling in het onderhavige bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden is aangegeven hoe met de nationale belangen is omgegaan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  • Rijksvaarwegen.
  • Project Mainportontwikkeling Roterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen.
  • Elektriciteitsvoorziening.
  • Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
  • Ecologische hoofdstructuur.
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Conclusie
Het enige ruimtelijke belang dat voorkomt in het plangebied is de Ecologische hoofdstructuur. Het Barro geeft voor de EHS enkel aan dat de provincie verantwoordelijk is voor het opnemen van de bescherming door middel van de provinciale ruimtelijke verordeningen. Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met het Barro.

3.2 Provinciaal/Regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Gelderland 2005 (2005)

De Structuurvisie Gelderland 2005 geeft het beleidskader aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. De structuurvisie is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan.

Voor het plangebied zijn de volgende onderwerpen van belang:

  • Ecologische Hoofdstructuur.
  • Intensieve veehouderij.

Ecologische Hoofdstructuur
Het hoofddoel van het ruimtelijk beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is het bijdragen aan een samenhangend netwerk van kwalitatief hoogwaardige natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen door bescherming, instandhouding en ontwikkeling van de aanwezige bijzondere ruimtelijke waarden en kenmerken.

Binnen de EHS geldt de “nee, tenzij”-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Om te kunnen bepalen of de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied significant worden aangetast, moet het bevoegde gezag erop toezien dat hiernaar door de initiatiefnemer onderzoek wordt verricht.

EHS-natuur
Het plangebied behoort tot de EHS-natuur. EHS-natuur bestaat uit bestaande natuurgebieden, en voor een kleiner deel uit natuurontwikkelingsgebieden die momenteel agrarische cultuurgrond zijn. EHS-natuur in de verwevingsgebieden van de Reconstructieplannen betreft gebieden met bestaande natuur en gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling. Voor de gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling geldt dat regulier gebruik op basis van de vigerende bestemming kan worden gecontinueerd. In de Reconstructiegebieden gelden voor agrarische bouwpercelen gelegen in EHS-natuur de voor de betreffende zone vastgelegde planologische bepalingen zoals weergegeven in paragraaf 2.9.5 van de structuurvisie ("intensieve veehouderij", zie hierna).

Intensieve veehouderij
In de reconstructieplannen zijn zones aangegeven waarmee de mogelijkheden voor nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven worden bepaald. Buiten de reconstructiegebieden is nieuwvestiging niet toegestaan; hervestiging en uitbreiding wel.

Ten aanzien van intensieve veehouderijen in verwevingsgebied, waar onderhavig plangebied toe behoort, is het volgende aangegeven voor het Reconstructiegebied Veluwe:

  • Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan.
  • (Her)vestiging van intensieve veehouderij is mogelijk uitsluitend op bestaande agrarische bouwblokken.
  • Uitbreiding van intensieve veehouderijbedrijven of de intensieve veehouderij tak is mogelijk tot maximaal 1 ha.
  • Uitbreiding van bebouwing voor intensieve veehouderij(tak) boven de 1 ha is in beginsel uitgesloten, tenzij de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt.
  • In verwevingsgebied is het mogelijk om intensieve veehouderijbedrijven of de intensieve veehouderijtak op een bedrijf uit te breiden tot 1,5 ha mits de locatie voldoet aan de criteria voor ontwikkelingslocaties intensieve veehouderij;
    verdergaande uitbreiding is mogelijk afhankelijk van de feitelijke, ruimtelijke en milieuhygiënische situatie; voor het toekennen van een groter bouwblok dan 1,5 ha geldt dat aandacht moet worden besteed aan en ruimte moet worden gereserveerd voor een goede landschappelijke inpassing.
  • Omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar intensieve veehouderij is toegestaan mits is getoetst of deze zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten (landschap, natuur en/of water).
  • Concentratie van intensieve veehouderijtakken van één bedrijf is mogelijk indien een toetsing door de gemeente aan de ter plaatse van belang zijnde omgevingsfactoren leidt tot de slotsom dat een bouwblok kan worden vergroot. Daarbij is uitbreiding van het bouwblok tot meer dan 1 ha mogelijk. Voorwaarde hierbij is dat de intensieve veehouderij op de andere locaties van het bedrijf in het extensiverings- of verwevingsgebied wordt beëindigd.
  • Concrete rechten m.b.t. bouwblokgroottes op basis van vigerende bestemmingsplannen worden gerespecteerd.

Conclusie
Voor de gebieden met een natuurontwikkelingsdoelstelling geldt dat regulier gebruik op basis van de vigerende bestemming kan worden gecontinueerd. In de Reconstructiegebieden gelden voor agrarische bouwpercelen gelegen in EHS-natuur dat concrete rechten met betrekking tot bouwblokgroottes op basis van vigerende bestemmingsplannen worden gerespecteerd. Aangezien in de bestaande situatie reeds sprake is van een intensieve veehouderij en het bouwvlak in overeenstemming wordt gebracht met oorspronkelijke situatie, is hier sprake van concrete rechten op basis van het vigerende bestemmingsplan.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2010)

In de Ruimtelijke Verordening Gelderland staan de regels die de provincie Gelderland stelt aan de bestemmingsplannen van gemeenten. Een Ruimtelijke Verordening is een juridische vastlegging van de provinciale structuurvisie (voorheen Streekplan Gelderland 2005), streekplanuitwerkingen en -herzieningen. De provincie voegt in de Ruimtelijke Verordening geen nieuw beleid toe. Op het plangebied zijn de hierna volgende onderwerpen van toepassing.

EHS
In een bestemmingsplan worden in een gebied gelegen binnen de EHS geen bestemmingen toegestaan waardoor de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast.

Nationaal Landschap
In gebieden binnen een nationaal landschap met de aanduiding waardevol landschap, kunnen slechts bestemmingen worden toegestaan, voor zover deze de kernkwaliteiten van het gebied, zoals vastgelegd in de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten waardevolle landschappen" behouden of versterken.

Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan hersteld de oude rechten, door het bouwvlak te vergroten naar de oorspronkelijke grootte van 1,3 ha. Daarmee worden geen wezenlijke kenmerken, waarden of kernkwaliteiten van de omgeving aangetast.

3.2.3 Reconstructieplan Veluwe (2005)

In Gelderland zijn in 2005 reconstructieplannen opgesteld die de toekomst van het platteland vormgeven. Dat is gebeurd in drie reconstructiegebieden. Een van deze gebieden is de Veluwe.

Het reconstructieplan Veluwe is nodig om de problemen die op het platteland spelen te kunnen aanpakken. In delen van het landelijk gebied zitten de (intensieve) landbouw, wonen, werken, recreatie natuur en landschap elkaar te vaak in de weg. Het gevolg is dat vooral economisch belangrijke sectoren als landbouw en recreatie zich niet genoeg kunnen ontwikkelen en de kwaliteit van natuur, landschap en water te weinig verbetert.

Dit heeft grote gevolgen voor de leefbaarheid en vitaliteit van het platteland. In het reconstructieplan worden de functies bijna opnieuw over de gebieden verdeeld en nieuwe ontwikkelmogelijkheden gestimuleerd. Een aantal onderdelen uit het reconstructieplan wordt rechtstreeks overgenomen in het Streekplan en de bestemmingsplannen.

Zonering
Een belangrijk onderdeel van het reconstructieplan is de zonering. Gebieden hebben een bepaalde bestemming gekregen:

  • gebieden waar landbouw voorrang krijgt (landbouwontwikkelingsgebieden)
  • gebieden waar de natuur voorrang krijgt (extensiveringsgebieden)
  • gebieden waar verschillende functies naast elkaar bestaan (verwevingsgebieden).

Deze indeling heeft gevolgen voor bijvoorbeeld vestiging of uitbreiding van intensieve veehouderijen.

Verwevingsgebied
Intensieve veehouderij
Ten aanzien van intensieve veehouderijen binnen verwevingsgebied is aangegeven dat concrete rechten m.b.t. bouwblokgroottes op basis van vigerende bestemmingsplannen worden gerespecteerd. Dat wil zeggen: indien bestaande bouwblokken voor bedrijven met intensieve veehouderij een omvang hebben van meer dan 1 hectare dan wordt deze bestaande omvang geaccepteerd.

Conclusie
Onderhavig perceel omvat een intensieve veehouderij die altijd groter is geweest dan 1 hectare. Deze omvang had het perceel ook al voordat het reconstructieplan in werking trad in 2005 en zelfs voordat de reconstructiewet in 2002 in werking trad. Op basis hiervan blijkt dat het opnieuw bestemmen van het agrarische bedrijf met de oorspronkelijke grootte van 1,3 ha niet in strijd is met het Reconstructieplan Veluwe.

3.2.4 Regionale Structuurvisie De Voorlanden Stedendriehoek 2030 (2009)

In mei 2007 heeft de regio Stedendriehoek de Regionale Structuurvisie voor het Bundelingsgebied vastgesteld. Dit Bundelingsgebied omvat het centrale deel van de regio met de grote stedelijke kernen Zutphen, Deventer en Apeldoorn en het landelijke gebied daartussen. Deze Regionale Structuurvisie De Voorlanden completeert het beeld. De regio heeft, nu deze visie klaar is, een geïntegreerde en samenhangende visie voor het hele grondgebied van zeven gemeenten: Apeldoorn, Brummen, Deventer, Epe, Lochem, Voorst en Zutphen. De structuurvisie is voor deze gemeenten een richtinggevend kader voor beleid en uitvoering. De sleutelbegrippen uit de visie zijn: ruimtelijke samenhang, een ontwikkelingsgerichte en integrale benadering en aandacht voor lokale kwaliteiten.

Versterken kernkwaliteiten van het platteland
Landbouw is één van de drie pijlers van een sterke plattelandseconomie in De Voorlanden. De grondgebonden melkveehouderij is daarbij de grootste grondgebruiker, terwijl die niet-grondgebonden sectoren (intensieve vleesveehouderij en tuinbouw) zich economisch veruit het snelst ontwikkelen.

De regio onderschrijft de doelstellingen en de ruimtelijke zonering van de drie reconstructieplannen die in de Stedendriehoek gelden en spant zich binnen haar kunnen in voor realisatie. Conform de Reconstructieplannen is er ook in de verwevingsgebieden plaats voor individuele intensieve bedrijven. De ontwikkelingsruimte en kansrijkheid van deze bedrijven is evenwel bepaald door de investeringen die de ondernemer doet in zeer effectieve milieumaatregelen.

Conclusie
In deze regionale structuurvisie wordt aangesloten bij het beleid zoals van toepassing is vanuit het Reconstructieplan Veluwe. Onderhavig bestemmingsplan is niet in strijd met de regionale structuurvise.

3.3 Gemeentelijk/lokaal beleid

3.3.1 Structuurvisie Veluweflank Epe (2010)

Het gebied tussen Apeldoorns Kanaal en het Centraal Veluws Natuurgebied kent een eigen karakteristieke ruimtelijke opbouw, een zeer gevariëerd ruimtegebruik dat aan relatief sterke dynamiek onderhevig is. Met name op het gebied van landbouw (verandering in teelten, schaalvergroting), recreatie en toerisme (verblijfsrecreatie, paardensport) en wonen in het buitengebied (landgoederen, vrijkomende agrarische bebouwing).

Landbouw
Naast recreatie is landbouw een belangrijke economische drager van het plangebied. De agrarische activiteiten in het gebied zijn gevarieerd: melkveehouderij komt voor naast sierteelt, intensieve bedrijven en paardenhouderijen. De sector komt steeds meer onder invloed van prijsvorming op de wereldmarkt.

In potentie gezonde bedrijven kunnen daarom toch in problemen komen. De mogelijkheden voor schaalvergroting zijn beperkt door condities vanuit milieu en landschap. In het gemeentelijk beleid hoort het agrarisch areaal in het plangebied niet tot het landbouwkerngebied.

Een economisch gezonde sector is evenwel noodzakelijk voor het gebied, maar de kansen daarvoor liggen vooral in verbreding. De gemeente moet zich richten op het stimuleren en faciliteren van initiatieven daartoe die passen in het profiel van het gebied.

Conclusie
De omvang van de intensieve veehouderij op onderhavig perceel wordt weer op het oorspronkelijke niveau van 1,3 hectare bestemd. Dit zorgt ervoor dat alle bestaande bebouwing binnen het bouwvlak komt te vallen, wat bijdraagt aan het economisch gezond houden van het agrarische bedrijf, doordat de reeds aanwezige bebouwing daardoor kan blijven staan en het bedrijf kan worden gecontinueerd.

3.3.2 Toekomstvisie Epe 2010 (2003)

De gemeente Epe wil door middel van de toekomstvisie een eenduidig beleidskader in handen hebben dat richting geeft aan het gemeentelijk beleid op de verschillende beleidsterreinen. Daarbij zijn samenhang en synergie belangrijk. De toekomstvisie is de leidraad voor het handelen van het gemeentebestuur. Op deze manier kunnen beleidsbeslissingen en toekomstbeelden met elkaar verbonden worden. Voor een goede visie is een beeld van de toekomst noodzakelijk, is het van belang welke rol de gemeente daarin kan spelen en moet hetgeen we met z'n allen wensen in realiseerbare doelstellingen tot uiting komen. De toekomstvisie is geen eindbeeld. Daarvoor zijn er in onze tijd te veel veranderingen. De toekomstvisie moet worden beschouwd als een streefbeeld.

Buitengebied
De gemeente Epe kiest voor een actieve opstelling in de ontwikkeling van het buitengebied. Hierbij wordt rekening gehouden met de kwaliteit van natuur en landschap. De basis voor deze opstelling komt voort uit Europese, rijks en provinciale wetgeving en beleid. Deze zaken hebben invloed op het gebied van natuur- en landschapsbeheer, agrarische bedrijvigheid en recreatie en toerisme. De gemeente is hierin actief en neemt initiatieven.

De zogenaamde middenzone (gebied tussen de dorpenweg en de A50) biedt ontwikkelingsmogelijkheden op diverse terreinen: woningbouw, werkgelegenheid, recreatie en toerisme, agrarische bedrijvigheid en voorzieningen.

Conclusie
Het plangebied valt in de middenzone, waarbinnen ruimte is gegeven voor agrarische bedrijvigheid. De ontwikkeling past binnen de toekomstvisie van Epe.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden

4.1 Milieueffectrapportage

Begin 2013 is voor het onderhavige plan bekeken of een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling benodigd is. De conclusie van het onderzoek is hierna opgenomen. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1.

Onderzoek
Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.)
Het geldende Besluit m.e.r. is dusdanig dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r.. Dat kan zijn in de vorm van een motivering dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten (en er dus geen m.e.r.(-beoordeling) is uitgevoerd), of in de vorm van een beschrijving van de resultaten van m.e.r.(-beoordeling). Wanneer niet direct een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling aan de orde is, geldt de vormvrije m.e.r.-beoordeling, ook wel vergewisplicht genoemd.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Omdat de activiteit ‘de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren’ in het nieuwe bestemmingsplan mogelijk word gemaakt, vermeld staan op de D-lijst, is beoordeeld of de drempelwaarden worden overschreden.

De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren, is m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1.200 stuks vleesrunderen (Rav cat. A.4 t/m A.7). Dit betreft onderdeel D, categorie 14 van het Besluit m.e.r..

Met de realisatie van de voorgenomen activiteit worden de gestelde drempelwaarden niet overschreden. Er is immers sprake van maximaal 1.012 vleeskalveren. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Naar het oordeel van het Europese Hof van Justitie kan echter op voorhand niet uitgesloten worden dat bij activiteiten onder deze “D-drempels” nooit sprake zal zijn van negatieve gevolgen voor het milieu. Sinds 1 april 2011 zijn deze drempelwaarden indicatief. Dat betekent dat ook als een project onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan, een zogenaamde “vergewisplicht”: het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling
In de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt bekeken welke mogelijke effecten de voorgenomen activiteit heeft op het milieu. Daarbij wordt ingegaan op:

  • De aard en omvang van de voorgenomen activiteit;
  • De (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit ligt
  • De maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • Mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt aandacht besteed aan een globale en kwalitatieve beschrijving van de te verwachten effecten van de voorgenomen activiteit.

Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Het is uitgesloten dat er belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zullen optreden. Er is geen aanleiding om voor het te nemen besluit nader onderzoek in de vorm van een m.e.r.-beoordeling of m.e.r. uit te voeren.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg is de overheid verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen ook de archeologische (verwachtings)waarden bij de planvorming te betrekken.

De gemeente Epe beschikt over een archeologische verwachtingswaardenkaart. Voor een groot deel van het plangebied geldt op basis van deze kaart de verwachtingswaarde "Laag". Een deel van het plangebied behoort tot het gebied "Historische kern (grondgebruikskaart 1847)", waarvoor de verwachtingswaarde "Hoog" van toepassing is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0009.png"

Afbeelding - Uitsnede archeologische verwachtingswaardenkaart

De uitbreiding van het bouwperceel vindt plaats aan de zuidzijde van het perceel, waarvoor een lage verwachtingswaarde geldt. Tevens wordt er geen nieuwe bebouwing toegevoegd met onderhavig plan. Het bouwvlak wordt enkel vergroot om de bestaande bebouwing erbinnen te laten vallen. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Voor het deel van het plangebied dat een hoge archeologische verwachtingswaarde kent, is een aparte (dubbel)bestemming opgenomen, waarmee deze verwachtingswaarden in de toekomst voldoende worden beschermd. Daarbij is aangesloten bij de gemeentelijke nota Cultuurhistorisch beleid 2010 - 2015.

Behalve een waardevol bodemarchief kan er ook sprake zijn waardevolle bebouwing. Het kan daarbij gaan om rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Rijksmonumenten zijn beschermd op basis van de Monumentenwet (1988). Gemeentelijke monumenten zijn beschermd op basis van de gemeentelijke monumentenverordening. Een vertaling van deze regelgeving in het bestemmingsplan zou dubbelop zijn, overigens zijn in het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Cultuurhistorie
De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

De noord-westzijde maakt onderdeel uit van de historische kern van het buurschap Loobrink; één van de buurschappen die langs de rand van de Emsterenk zijn gelegen. Op deze locatie liggen het woonhuis met bijgebouw, voorheen de boerderij met stal. Deze blijven ongewijzigd aanwezig. Beide gebouwen zijn geen rijks- of gemeentelijk monument. Verder zijn er geen cultuurhistorische waarden in het plangebied aanwezig. De historische enk ligt ten noorden van het plangebied. Er hoeven geen extra regelingen opgenomen te worden ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.3 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

Het bestemmingsplan beoogt het binnen het bouwvlak brengen van de huidige bedrijfsbebouwing, waarbij de functie van het plangebied niet wordt gewijzigd. Op basis van een bureauonderzoek door de gemeente is gebleken dat de locatie onverdacht is voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Gezien het voorgaande is het niet nodig dat er verder bodemonderzoek wordt uitgevoerd.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.4 Externe veiligheid

Vooral de vuurwerkramp in Enschede in 2000, heeft ertoe geleid dat het externe veiligheidsbeleid is aangescherpt. Externe Veiligheid gaat over het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. Een LPG-tankstation of chloortrein valt bijvoorbeeld onder het externe veiligheidsbeleid. In het kader van externe veiligheid worden in hoofdzaak drie mogelijke risicobronnen onderscheiden, namelijk inrichtingen, transportroutes en (ondergrondse) buisleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0011.png"

Afbeelding - Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)

Inrichtingen
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het BEVI een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Transportroutes
De rijksweg A50 is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De rijksweg ligt op een afstand van circa 475 meter ten westen van het plangebied. Aangezien onderhavig plan geen nieuwe kwetsbare objecten toevoegd en de hoeveelheid mensen in het plangebied niet toeneemt, is er geen belemmering ten aanzien van externe veiligheid vanuit transportroutes.

Buisleidingen
Het plangebied is niet gelegen binnen een risicocontour van een transportleiding.

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.5 Natuur

In Nederland wordt de natuur beschermd op basis van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming
De volgende natuurgebieden kunnen van invloed zijn op het project:

  • Natura 2000;
  • Beschermde natuurmonumenten;
  • Ecologische hoofdstructuur.

Natura 2000
Binnen de Europese Unie wordt beoogd een samenhangend netwerk van leefgebieden en soorten te realiseren, Natura 2000 genaamd. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden maken hiervan deel uit. Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er door projecten en handelingen (in of in de nabijheid van het Natura 2000-gebied) geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen mag optreden (Natuurbeschermingswet).

Het plangebied ligt op een afstand van circa 3.160 meter verwijderd van het Natura 2000-gebied "Veluwe" en circa 6.160 meter van Natura 2000-gebied "Uiterwaarden IJssel". Een uitbreiding van het aantal dierplaatsen kan effect hebben op de verzuring en vermesting door uitstoot van stikstof en ammoniak. De verantwoordelijkheid voor het instandhouden van de Natura 2000-gebieden ligt bij de provincie.

In het kader van de nieuwe stal is daarom een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd bij de provincie Gelderland. Deze vergunning is op 13 augustus 2012 door de Gedeputeerde Staten van Gelderland verleend, omdat de aanvraag voorziet in een uitbreiding onder de drempel ten opzichte van de vergunde situatie op 24 maart 2000.

Beschermde natuurmonumenten
Beschermde natuurgebieden hebben als doel om gebieden met een natuurwetenschappelijk of landschappelijke betekenis te vrijwaren tegen ingrepen. De aanwijzing vindt op Rijksniveau plaats. Voor beschermde natuurmonumenten geldt dat het verboden is om handelingen te verrichten die schadelijk zijn voor de wezenlijke kenmerken van het natuurmonument, tenzij er een vergunning kan worden verleend (Natuurbeschermingswet). In het plangebied komen geen beschermde natuurmonumenten voor.

Ecologische Hoofdstructuur
Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. Op basis van de provinciale omgevingsverordening zijn ingrepen in de EHS doorgaans alleen mogelijk in situaties wanneer de ingreep is 'van groot openbaar belang' is en er geen alternatieven mogelijk zijn.

Het plangebied ligt binnen de EHS. In onderhavig geval is echter sprake van het terugbrengen van het bouwperceel naar de oorspronkelijke grootte van 1,3 hectare, zoals deze gold voordat het bestemmingsplan "Buitengebied" werd vastgesteld. De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing wordt met deze uitbreiding van het bouwperceel binnen het bouwperceel gelegd, zoals dat voorheen ook het geval was. De nieuw te bouwen stal valt geheel binnen het reeds bestaande bouwvlak.

Soortbescherming
De Flora- en Faunawet beschermt een groot aantal in het wild levende planten- en diersoorten, ook buiten beschermde natuurgebieden. De wet verbiedt een aantal handelingen die kunnen leiden tot schade aan (populaties of individuen van) beschermde soorten (algemene verbodsbepalingen).

Wanneer het bestemmingsplan handelingen mogelijk maakt die beschermde planten en dieren kunnen bedreigen, is het verplicht om vooraf te toetsen of deze plannen kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dit het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, indien dit niet mogelijk is dienen de gevolgen voor beschermde soorten zoveel mogelijk beperkt te worden.

Onderzoek
Ten behoeve van onderhavig plan is begin 2013 een ecologische quickscan uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De conclusie en aanbevelingen zijn hierna weergegeven.

Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op:

  • vogels.

Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.

Negatieve effecten op Natura 2000-gebied Veluwe zijn op basis van deze quikccan niet op voorhand uit te sluiten. Hiervoor is echter al een procedure doorlopen en is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 afgegeven (zaaknummer 2012-000228). Omdat het plangebied in de EHS met functie natuur ligt dient nog wel het afwegingskader EHS te worden doorlopen.

Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van beschermde gebieden.

Vogels
Mogelijk komt binnen het plangebied de huismus voor, echter worden geen negatieve effecten verwacht.

Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.

Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.

Het is niet mogelijk ontheffing te verkrijgen voor het verstoren van broedende vogels.

Samenvatting
In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Flora- en faunawet wordt verhinderd, mits rekening gehouden wordt met het broedseizoen. Afhankelijk van de resultaten van dit aanvullende onderzoek kan een aanvraag van een ontheffing en/of maken en uitvoeren van een mitigatieplan noodzakelijk zijn.

In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is reeds een vergunning afgegeven. Wel dient nog het afwegingskader EHS te worden doorlopen.

EHS-afwegingskader
In de streekplanuitwerking "Kernkwaliteiten en omgevingscondities EHS" heeft de provincie Gelderland haar beleid voor de Ecologische Hoofdstructuur nader uitgewerkt. In dit beleid is aangegeven dat bestaande rechten van functies ingevolge vigerende bestemmingsplannen niet worden beoordeeld door Gedeputeerde Staten.   In onderhavig geval is sprake van het terugbrengen van het bouwperceel naar de oorspronkelijke grootte van 1,3 hectare. Hiervoor geldt grotendeels het bestemmingsplan Agrarisch Gebied, 16e herziening, 1986. Voor een deel van het nieuwe bouwperceel geldt het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 2005.

De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing wordt met deze uitbreiding van het bouwperceel binnen het bouwperceel gelegd. Deze was in de vigerende situatie als gevolg van het onthouden van goedkeuring door Gedeputeerde Staten aan de oost- en zuidzijde buiten het bouwperceel terechtgekomen De nieuw te bouwen stal valt geheel binnen het reeds bestaande bouwvlak. Om in de toekomst tegemoet te kunnen komen aan eisen t.a.v. dierwelzijn wordt het bouwperceel richting het zuiden uitgebreid. Aan de zuidwestzijde en aan de oostzijde worden (onbebouwde) weidegronden buiten het bouwperceel gebracht en bestemd als Agrarisch met waarden - Landschap en natuur. Dit is weergegeven op de hierna volgende afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1_0012.png"

Afbeelding - Huidige situatie (links) en toekomstige situatie (rechts)

Er wordt een logischer bouwperceel gelegd, waarbinnen alle bebouwing past. Aangezien het hele plangebied (zowel het bouwperceel als de overige agrarische gronden) binnen de EHS-natuur valt, vindt er per saldo hierdoor geen afname van de EHS-gronden plaats.

Resumerend kan worden gesteld dat het initiatief niet leidt tot aantasting van de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS, zoals ook blijkt uit de uitgevoerde ecologische quickscan.

Het aspect natuur vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.6 Geluid

In 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. Er wordt daarin onderscheid gemaakt tussen geluidsgevoelige en overige gebouwen. In de wet worden de volgende geluidgevoelige objecten genoemd:

  • a. woningen;
  • b. onderwijsgebouwen;
  • c. ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • d. bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) aan te wijzen andere gezondheidszorggebouwen dan bedoeld onder b; een gymnastieklokaal maakt voor de toepassing van de wet geen deel uit van een onderwijsgebouw.

Op basis van de Wgh zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.

Aangezien onderhavige ontwikkeling geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk maakt, is het uitvoeren van een akoestisch onderzoek niet noodzakelijk. Tevens zorgt uitbreiding van het bouwvlak in zuidelijke richting niet voor een significante toename van geluid richting de omgeving. Op basis van de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (zie ook paragraaf 4.9) geldt namelijk een richtafstand van maximaal 30 meter ten aanzien van geluid vanuit intensieve veehouderijen waar rundvee wordt gehouden. Deze afstand wordt ruimschoots gehaald. De dichtstbijzijnde woning, ten westen van het plangebied gelegen, ligt op een afstand van circa 50 meter bij het bouwvlak vandaan. De uitbreiding van het bouwperceel vindt echter in zuidelijke richting plaats. De dichtstbijzijnde geluidgevoelige objecten (woningen) in zuidelijke richting bevinden zich op een afstand van meer dan 100 meter.

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Doordat het NSL in werking is getreden, draagt op grond van het Besluit niet in betekenende mate een project niet bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde. De 3%-grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 als NO2.

Onderhavige ontwikkeling maakt enkel het vergroten van het bouwvlak mogelijk, waarmee de bestaande bebouwing binnen het bouwvlak komt te liggen. Er vindt op geen enkele wijze verslechtering van de luchtkwaliteit plaats.

Voor een eventueel toekomstige uitbreiding van het aantal dierplaatsen dient een eigen Nb-wetvergunning aangevraagd te worden. Bij dergelijke vergunningen worden ook de effecten op de luchtkwaliteit getoetst.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.8 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt voor de beoordeling van aanvragen om vergunning in het kader van de Wet milieubeheer het toetsingskader voor de geurhinder vanuit veehouderijen. De Wgv stelt normen aan de geurbelasting van veehouderijen op geurgevoelige objecten en stelt minimale afstanden vast van veehouderijen tot geurgevoelige objecten. Om in beeld te krijgen of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat wordt bij een ruimtelijk plan ook gekeken naar de omgekeerde werking.

Voor de omgeving van de inrichting is geen gemeentelijke verordening vastgesteld. In artikel 4, lid 1 van de Wgv is bepaald dat de afstand van het emissiepunt behorende bij een dierenverblijf, waar dieren worden gehouden waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, minimaal 50 meter moet bedragen tot een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom. Daarnaast dient de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal 25 meter voor buiten de bebouwde kom te bedragen.

Het emissiepunt van de dierenverblijven, waar dieren worden gehouden (paarden en zoogkoeien) waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld (stal K), ligt op een afstand van 86 meter van de dichtstbij gelegen woning van derden, gelegen aan de Wiemanstraat 18 te Emst. Deze woning van derden is gelegen buiten de bebouwde kom. Het betreft hier een grotere afstand dan op grond van de Wgv is vereist.

Op grond van artikel 5 van de Wgv is bepaald dat de afstand van de buitenzijde van het dierenverblijf tot de buitenzijde van een geurgevoelig object minimaal 50 meter binnen de bebouwde kom en 25 meter buiten de bebouwde kom moet bedragen. De afstand van de gevel van het dierenverblijf tot de buitenzijde van het dichtstbijzijnde geurgevoelig
object bedraagt 86 meter. Dit is meer dan de vereiste 25 meter.

Eventueel toekomstig te bouwen stallen dienen opnieuw te worden beoordeeld in het kader van de Wvg. Bij de daarvoor benodigde omgevingsvergunningen wordt daar in dat geval aandacht aan besteed. Omdat onderhavig plan verder geen nieuwe bebouwing c.q. stallen omvat en de bestaande situatie voldoet aan alle eisen, vormt het aspect geur geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.9 Milieuhinder bedrijvigheid

Het voorgenomen plan maakt zelf geen nieuwe kwetsbare cq. gevoelige objecten mogelijk. Onderzoek naar milieuzonering van rond het plangebied voorkomende bedrijfsactiviteiten is in hoofdzaak dan ook niet noodzakelijk. In het kader van de volledigheid is alsnog een kleine inventarisatie uitgevoerd naar bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Hierbij is aangesloten bij de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). In deze publicatie is een categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied) opgenomen.

Ten westen van het plangebied, aan de westzijde van de Wiemanstraat, ligt een agrarisch bedrijf. De afstand tot aan het plangebied bedraagt circa 70 meter. Aangezien de uitbreiding van het bouwperceel richting het zuiden plaatsvindt, wordt de afstand tussen het agrarische bedrijf en het plangebied niet verkleind. Tevens is er sprake van een bestaande situatie.

Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Waterparagraaf

De watertoets houdt in dat vroegtijdig in het planvormingsproces rekening moet worden gehouden met de waterhuishouding. Sinds 2003 bestaat de wettelijke verplichting om de watertoets bij ruimtelijke plannen en besluiten te betrekken. Daarom moet in een vroegtijdig stadium van de planvorming overleg plaatsvinden met de waterbeheerder. In een dergelijk overleg wordt stilgestaan bij de consequenties van het nieuwe ruimtelijke plan ten aanzien van de waterhuishouding en mogelijk te nemen waterhuishoudkundige maatregelen. De watertoets is in de toelichting bij het bestemmingsplan opgenomen in de vorm van de waterparagraaf.

De waterbeheerder in het plangebied is het Waterschap Vallei en Veluwe. Aangezien onderhavige ontwikkeling enkel het vergroten van het bouwvlak inhoudt, waarmee de bestaande stallen binnen het bouwvlak komen te liggen, vindt er geen aantasting van de waterschapsbelangen plaats. Evenmin vindt er een toename van verharding of bebouwing plaats met onderhavig bestemmingsplan.

Zoals reeds vermeld is voor de nieuw te bouwen stal een separate procedure doorlopen, waarin ook de wateraspecten aan bod komen. Een eventuele toekomstige toename van bebouwing of verharding in het kader van het grotere bouwvlak zal opnieuw getoetst worden, wanneer de benodigde omgevingsvergunning daarvoor wordt aangevraagd.

Onderhavig bestemmingsplan wordt in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de overlegpartners, waaronder het Waterschap Vallei en Veluwe. Daarmee wordt tevens voldaan aan de verplichting van het vroegtijdig overleg in het kader van de watertoets.

Het aspect water vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.11 Verkeer en parkeren

Ten aanzien van de aspecten verkeer en parkeren kan worden gemeld dat de vergroting van het bouwvlak geen gevolgen heeft. Er vindt geen toename van het aantal verkeersbewegingen plaats. Parkeren kan in de huidige situatie reeds plaats op het eigen perceel. Dit is in de toekomstige situatie opnieuw het geval. De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

4.12 Kabels en leidingen

Over het plangebied heen loopt een straalverbindingstraject (straalpad). Het betreft het straalpad Zwolle-Apeldoorn. Het straalpad is in beheer bij de KPN. Het straalpad ligt op een hoogte van circa 50 meter boven NAP. Voor het straalpad is een bebouwingsvrije zone van toepassing, die betrekking heeft op de hoogte van bouwwerken. Bouwwerken ter plaatse van het plangebied mogen dan ook niet hoger dan 50 m boven NAP uitkomen. Het plangebied ligt volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland op een hoogte van circa 7,5 meter boven NAP. Dat betekent dat bouwwerken binnen de zone van het straalpad niet hoger mogen zijn dan 42,5 meter. Aangezien onderhavig plan geen ontwikkelingen mogelijk maakt die tot een dergelijke hoogte kunnen reiken, vormt het straalpad geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan. Het straalpad wordt voor de volledigheid wel als aanduiding op de verbeelding opgenomen.

Behalve het straalpad lopen er verder geen andere ruimtelijk relevante kabels of leidingen door het plangebied.

De aspecten kabels en leidingen vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemene juridische planopzet

In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. Een actueel bestemmingsplan met een heldere regeling draagt bij aan de handhaafbaarheid van de inrichting van het plangebied en geldt als toetsingskader voor het gebruik en de bouwmogelijkheden.

De regels geven inhoud aan de aangegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van het bestemmingsplan is getracht de regeling zo duidelijk en eenvoudig mogelijk te houden. Wel is in het bestemmingsplan zoveel mogelijk flexibiliteit opgenomen zodat bij de daadwerkelijk uitwerking van het plan dit niet direct hoeft te leiden tot een conflict.

Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen en dubbelbestemmingen die in het gebied voorkomen, in beeld gebracht. Ook zijn aanduidingen opgenomen voor specifiek in het gebied voorkomende elementen.

Regels
De opbouw van de regels is gelijk aan die van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. De opbouw van de regels is als volgt:

  • Hoofdstuk 1 van de regels geeft de algemene bepalingen weer. Het betreft de begripsbepalingen (artikel 1), waarin de in het plan voorkomende begrippen worden gedefinieerd. In artikel 2 'wijze van meten' wordt aangegeven hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden;
  • in Hoofdstuk 2 zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. Per bestemming is bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn waar mogelijk flexibiliteitsbepalingen opgenomen (wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden);
  • in Hoofdstuk 3 staan aanvullende bepalingen die, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, voor het hele plangebied gelden. Hierbij kan worden gedacht aan de algemene afwijkingsregeling, die het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om op ondergeschikte punten van de regels in hoofdstuk 2 af te wijken;
  • Hoofdstuk 4 van de regels heeft betrekking op het overgangsrecht en de slotbepaling.

5.2 Bestemmingen en aanduidingen

Bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf"
De locatie van het agrarische bedrijf waar tevens gebouwd mag worden is bestemd als "Agrarisch - Agrarisch bedrijf". Hierbinnen is de aanduiding "intensieve veehouderij" opgenomen, waarmee het is toegestaan om op de locatie een intensieve veehouderij te exploiteren. Ten behoeve van de intensieve veehouderij is het uitsluitend toegestaan de bestaande bedrijfsoppervlakte te gebruiken. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd middels een omgevingsvergunning onder voorwaarden hiervan af te wijken met het oog op dierenwelzijn en -gezondheid, mits het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid.

Bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap"
Het overige deel van het perceel heeft vanwege de hoge landschappelijke en natuurlijke waarden de bestemming "Agrarisch met waarden - Natuur en landschap" gekregen. Agrarisch gebruik en de bescherming en ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden zijn hier nevengeschikt. Via een omgevingsvergunningplicht worden de gebiedswaarden beschermd.

Dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5"
Met deze dubbelbestemming is de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden geregeld. Behalve de enkelbestemming ter plaatse, geldt hier aanvullende regelgeving ten aanzien van bouwen of het uitvoeren van werkzaamheden. Indien deze de gestelde grenzen overschrijden, is een omgevingsvergunning vereist. Werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden zijn uitgezonderd van deze vergunningplicht.

Dubbelbestemming "Waarde - Bufferzone natte land-natuur"
Deze dubbelbestemming is opgenomen voor het hele plangebied. Gronden met deze dubbelbestemming zijn mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige vochtgebonden natuurlijke waarden. Er geldt een vergunningplicht voor diverse werken en werkzaamheden, waaronder voor het aanleggen en dempen van watergangen of het verlagen, ophogen of egaliseren van de bodem. Werkzaamheden in eht kader van het normale beheer en onderhoud van de gronden zijn uitgezonderd van deze vergunningplicht.

Gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - straalpad"
Voor het straalpad Zwolle - Apeldoorn is een vrijwaringszone opgenomen. Voor deze vrijwaringszone is in de regels een hoogtemaat weergegeven, waarmee is bepaald tot hoeveel meter boven N.A.P. mag worden gebouwd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente Epe is verantwoordelijk voor de kosten die gemoeid zijn met onderhavige ontwikkeling. Daarvoor is een apart budget gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee aangetoond. Tevens hoeven er geen extra voorzieningen te worden gerealiseerd door de gemeente. Het opstellen van een exploitatieplan is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden aan de diverse overlegpartners. Eventueel binnengekomen reacties worden voorzien van een overweging en, voor zover de reacties daartoe aanleiding geven, het bestemmingsplan wordt daarop aangepast.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode mag een ieder zijn of haar zienswijze op het plan bekend maken. Eventueel binnengekomen zienswijzen worden voorzien van een overweging en, voorzover zij daartoe aanleiding geven, het bestemmingsplan wordt daarop aangepast. Een en ander wordt te zijner tijd bekend gemaakt op de in de gemeente voorgeschreven wijze.