direct naar inhoud van Regels
Plan: Wiemanstraat 20, Emst
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit plan wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Wiemanstraat 20, Emst met identificatienummer NL.IMRO.0232.EMST003Wiemanstr20-VOB1 van de gemeente Epe;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een veehouderij, productiegerichte paardenhouderij, akkerbouw- of tuinbouwbedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een bosbouwbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij;

1.6 ander-werk:

een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de culturele overblijfselen uit oude tijden;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

de oppervlakte van gebouwen uitgedrukt in een percentage van de oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.10 bed and breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.11 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huisverbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.12 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor een persoon, gezin of een daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm, van wie huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;

1.13 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bevoegd gezag:

burgemeester en wethouders;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.20 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.21 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.22 dagrecreatie:

een vorm van vrijetijdsbesteding met een verblijf buiten de woning zonder dat er een overnachting elders mee gepaard gaat; onder dagrecreatie wordt niet begrepen vrijetijdsbesteding in gemotoriseerde sporten;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;

1.24 ecologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde die verband houdt met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.25 extensieve dagrecreatie:

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, fietsen, varen, paardrijden, zwemmen en vissen; onder extensieve dagrecreatie vallen geen gemotoriseerde sporten;

1.26 gastenverblijf:

een aan de woonfunctie ondergeschikt tijdelijk verblijf voor gasten van de hoofdbewoner, onder welk verblijf niet is begrepen permanente bewoning;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 gebruiksgerichte paardenhouderij:

een bedrijf dat is gericht op het recreatief gebruik van paarden, in de zin van het beleren en trainen van paarden;

1.29 glastuinbouwbedrijf:

een bedrijf dat (overwegend) is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen door gebruik te maken van kassen (staand glas);

1.30 hoofdgebouw:

een of meer panden of bouwwerken, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.31 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of dat deel van een agrarisch bedrijf waar tenminste 250 m² aan
bedrijfsvloeroppervlakte aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij volgens de Wet milieubeheer, waar geen melkrundvee, schapen, paarden, geiten of dieren biologisch gehouden worden (conform artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet) en waar geen dieren gehouden worden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.32 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;

1.33 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.34 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeermiddelen - geen stacaravans zijnde- dat gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober in gebruik is;

1.35 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.36 natuurlijke waarde:

aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomend in dat gebied;

1.37 normale onderhouds-of exploitatiewerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.38 onderkomen:

voor verblijf geschikt al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuig en kampeermiddel;

1.39 paardenbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.40 pand:

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.41 peil:
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst:
    de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. in andere gevallen:
    de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein bij voltooiing van de bouw;
1.42 permanente bewoning:

bewoning door dezelfde persoon, hetzelfde huishouden of dezelfde daarmee gelijk te stellen groep van personen, als hoofdverblijf;

1.43 productiegerichte paardenhouderij:

een agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het produceren van paarden, gericht op een bepaalde taak of het verbeteren van het product 'paard';

1.44 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een zodanige inrichting wordt in elk geval verstaan: een bordeel, een erotische-massagesalon;

1.45 sier- en boomkwekerijbedrijf:

een (tuinbouw-)bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van houtige en niet-houtige siergewassen, zoals bomen, heesters en vaste planten, onder meer bestemd voor tuinen en parken, of gericht op het voortbrengen van vruchtbomen, een en ander in de vorm van volle grondsteelt dan wel containerteelt;

1.46 stacaravan:

een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen, ook over grotere afstanden, als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen, en dat dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben en die/dat als één geheel wordt aangevoerd en voortbewogen op een eigen aswielstelsel;

1.47 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;

1.48 voorgevelrooilijn:

de lijn die horizontaal loopt door het buitenwerks vlak van de voorgevel, tot aan de perceelsgrenzen;

1.49 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken
2.1.1 De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens:

vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarische bedrijf, met uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' een intensieve veehouderij, met per bestemmingsvlak niet meer dan 1 agrarisch bedrijf;
  • b. verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van bed and breakfast;
  • c. kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat geen stacaravans zijn toegestaan;
  • d. dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van ontvangstruimten ten behoeve van verkoop vanaf de boerderij, rondleidingen en dergelijke, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte daarvoor niet meer dan 200 m² mag bedragen;
  • e. waterhuishouding;

met daarbij behorende:

  • f. gebouwen, een bedrijfswoning daar onder begrepen;
  • g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • h. andere-werken, tuinen, erven, ontsluitingspaden, waterhuishoudkundige en andere voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf'' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een intensieve veehouderij mag niet meer bedrage dan de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 7 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 18° bedragen;
  • e. per bestemmingsvlak mag één bedrijfswoning worden gebouwd met een inhoud van niet meer dan 800 m³.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooibergen en (kunst)mest- en voedersilo's mag niet meer dan 15 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid:

  • a.  3.2.2, onder a en toestaan dat de bestaande bedrijfsvloeroppervlakte van een intensieve veehouderij wordt uitgebreid ten behoeve van het dierenwelzijn en -gezondheid, mits het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid;
  • b.  3.2.2, onder d en een verlaging van de dakhelling toestaan voor een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  • c.  3.2.2, onder e en toestaan dat een tweede bedrijfswoning wordt gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud niet meer dan 700 m³ mag bedragen;
    • 2. sprake is van een noodzakelijk en intensief toezicht dat slechts door twee volwaardige arbeidskrachten kan worden verricht;
    • 3. het bedrijf duurzame werkgelegenheid biedt aan twee volwaardige arbeidskrachten.
3.3.2 Afwegingskader

Een in sublid 3.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de milieusituatie;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 4. geen sprake is van significante gevolgen voor gebieden die in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden worden aangemerkt;
  • b. in geval van de in sublid 3.3.1 bedoelde omgevingsvergunning sprake is van een goede beeldkwaliteit, landschappelijke inpassing en verbetering van de voorkomende waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met de bestemming is in ieder geval ook:

  • a. het gebruik van de gronden als staan- of ligplaats voor onderkomens en het gebruik van gebouwen voor recreatief nachtverblijf, standplaats voor kampeermiddelen anders dan toegestaan als kleinschalig kampeerterrein, tenzij anders in dit plan is geregeld;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van gronden en opstallen voor doeleinden van handel of andere dan agrarische bedrijfsdoeleinden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.4.1 en:

  • a. agrarisch verwante nevenactiviteiten zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen, bijenhouderijen, dierenpensions/hondenkennels toestaan, tot een maximale oppervlakte van 25% van de bestaande bebouwde oppervlakte tot een maximum van 375 m²;
  • b. verkoop toestaan van niet op het eigen erf geproduceerde streekgebonden producten, met dien verstande dat de basis van de verkoop wordt gevormd door producten die op het bedrijf zelf tot stand komen en dat sprake is van kleinschaligheid en een te benutten oppervlakte van niet meer dan 50 m²;
  • c. huisvesting van twee huishoudens in één woning toestaan met dien verstande dat de inhoud van de woning niet minder dan 800 m³ mag bedragen en de uiterlijke verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
  • d. het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen voor de opslag van kampeermiddelen.
3.5.2 Afwegingskader

Een in sublid 3.5.1 bedoelde omgevingsvergunning kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitoefening van het agrarisch bedrijf, daaronder niet begrepen het sier-, boomkwekerij- en bollenteeltbedrijf;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en daarmee samenhangende fauna;
  • c. infrastructurele voorzieningen die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • d. waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten en watergangen zoals deze bestaan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
  • e. extensieve dagrecreatie;

met daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van mestopslag;
  • g. waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. kuilvoerplaten en sleufsilo's mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een zone van 50 m rondom voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden;
  • b. de bouwhoogte van kuilvoerplaten en sleufsilo's mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van bebouwing ter voorkoming van onevenredige aantasting van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 en lid 4.4 en toestaan dat deze gronden worden gebruikt:

  • a. voor het sier-, boomkwekerij- en bollenteeltbedrijf;
  • b. ten behoeve van kleinschalige kampeerterreinen, met dien verstande dat:
    • 1. geen stacaravans zijn toegestaan;
    • 2. de afstand tot de direct aangrenzende voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden niet meer mag bedragen dan 25 m;
    • 3. hiervoor op de direct aangrenzende voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden onvoldoende ruimte aanwezig is dan wel situering buiten die gronden uit landschappelijk of milieuhygiënisch oogpunt de voorkeur verdient.
4.5.2 Afwegingskader

Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van het bepaalde in sublid 4.5.1 dient mede
te worden betrokken:

  • a. de mate waarin de belangen van de gebruikers of eigenaren van de aangrenzende nabijgelegen agrarische bedrijven kunnen worden geschaad;
  • b. de mogelijke significant negatieve gevolgen van de voorgenomen afwijking voor gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt.

Indien de belangen onevenredig worden geschaad dan wel de afwijking significante gevolgen heeft, worden de in sublid 4.5.1 bedoelde omgevingsvergunningen niet verleend.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en inde voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap' aangewezen gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van voet-, fiets- en ruiterpaden en parkeergelegenheden alsmede het aanbrengen van andere verhardingen met een oppervlakte groter dan 100 m², met uitzondering van:
    • 1. het aanleggen en verharden van wegen ter directe ontsluiting van agrarische bouwpercelen;
    • 2. het aanbrengen van kuilvoerplaten en sleufsilo's in een directe ruimtelijke relatie met een agrarisch bouwperceel;
    • 3. het aanleggen van koe- en kavelpaden;
  • b. het vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden, voor zover het beplanting betreft die niet in de Boswet is geregeld;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • d. het aanbrengen, dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • e. het graven, vergraven , dan wel verbreden of dempen van watergangen;
  • f. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden, dijken, dammen en vlonders;
  • g. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • h. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek;

alsmede ter bescherming van de archeologische waarden:

  • i. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m;
  • j. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek.
4.6.2 Uitzondering

Het in sublid 4.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
4.6.3 Toelaatbaarheid

Een in sublid 4.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien daardoor dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden plaatsvindt of kan plaatsvinden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 5

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van de voorkomende archeologische waarden.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op en in de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.

5.2.2 Uitzondering

Het bepaalde in sublid 5.2.1 is niet van toepassing op:

  • a. bouwwerken met een oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
  • b. bouwwerken waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist;
  • c. bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en waarbij een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkingen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.2.1 en toestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de bestemming.

5.3.2 Afwegingskader

Een in sublid 5.3.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden de volgende andere-werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanbrengen van verhardingen en/of verharde oppervlakten anders dan een bouwwerk;
  • d. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
5.4.2 Uitzondering

Het in sublid 5.4.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
  • c. betrekking hebben op de in sublid 5.3.1 bedoelde bouwwerkzaamheden.
5.4.3 Afwegingskader
  • a. Een in sublid 5.4.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden of door de direct of indirect te verwachten gevolgen daarvan geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van archeologische waarden, hetgeen dient te blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. Een rapport als bedoeld onder a, is niet noodzakelijk indien naar het onderdeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan ook als een rapport beschouwd.

Artikel 6 Waarde - Bufferzone natte land-natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Bufferzone natte land-natuur' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming van de vochtgebonden natuurlijke waarden van de binnen deze zone gelegen gronden.

6.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.2.1 Verbod

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de voor 'Waarde - Bufferzone natte land-natuur' aangewezen gronden de volgende andere-werken of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de
    gronden;
  • b. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren;
  • e. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen en heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden);
  • f. diepploegen, dat wil zeggen het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd, vanaf een diepte van 0,3 m;
  • g. het chemisch scheuren van grasland;
  • h. het aanbrengen, dan wel wijzigen van drainagesystemen;
  • i. het geschikt maken en houden van gronden voor het sier-, boomkwekerij- en bollenteeltbedrijf;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet;
  • k. het verrichten van exploratieboringen en seismologisch onderzoek.
6.2.2 Uitzondering

Het in sublid 6.2.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op andere-werken en werkzaamheden die:

  • a. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
6.2.3 Toelaatbaarheid

Een in sublid 4.6.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien;

  • a. daardoor dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de waarden van deze gronden plaatsvindt of kan plaatsvinden dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind;
  • b. de waterbeheerder daaromtrent vooraf is gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand tot enige grens van bouwwerken, die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Een gebruik in strijd met het plan en met de daarin gegeven regels is in ieder geval ook het gebruik van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

Artikel 10 Algemene aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone - straalpad
10.1.1 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 50 m boven NAP bedragen.

10.1.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 10.1.1 en toestaan dat de bouwhoogte meer bedraagt dan 50 m boven NAP, indien uit overleg met de beheerder van het straalpad blijkt dat daartegen met het oog op het doelmatig functioneren van het straalpad en veiligheidsbelangen geen bezwaar bestaat.

10.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'vrijwaringszone - straalpad' wordt aangepast, indien daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, bedrijfsvoering, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat.

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein mits de structuur van het plan niet wordt aangetast en de omgevingsvergunning gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • c. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  • e. het bepaalde ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • f. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor evenementen, vertoningen, feesten en dergelijke, mits daarvoor ingevolge de plaatselijke verordening een vergunning, ontheffing of vrijstelling wordt verleend, dan wel een melding is gedaan;
  • g. ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van stacaravans;
  • h. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak dient te worden geplaatst op een perceel waar sprake is van een woonfunctie en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel;
    • 2. indien het gestelde onder 1 ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag de paardenbak direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de woning;
    • 3. de afstand tussen de paardenbak en de woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
    • 4. per woning niet meer dan 1 paardenbak mag worden gerealiseerd;
    • 5. de oppervlakte van de paardenbak niet meer dan 800 m² mag bedragen bij een aaneengesloten perceeloppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceeloppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m²;
    • 6. een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten perceeloppervlakte van meer dan 0,5 ha;
    • 7. de buitendiameter van een stapmolen niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
    • 8. de spilhoogte van een stapmolen niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 9. de bouwhoogte van omheiningen bij een paardenbak niet meer dan 1,8 m mag bedragen;
    • 10. de bouwhoogte van lichtmasten bij een paardenbak niet meer dan 6 m mag bedragen;
    • 11. de afstand tot gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt ten minste 100 m dient te bedragen.
11.2 Afwegingskader

Een in lid 11.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • f. de sociale veiligheid;

en voor wat betreft de in sublid 11.1, onder k bedoelde omgevingsvergunning voorts:

  • g. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
  • h. in aanvulling op het bepaalde onder g, van de natuurlijke waarden van gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
  • i. in aanvulling op het bepaalde onder g en h, van de natuurlijke waarden van gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
  • j. de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de bestemming archeologisch waardevol gebied dan wel met de aanduiding archeologisch monument, uitsluitend kan indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord;

en uitsluitend indien:

  • k. de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
  • l. sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
  • m. sprake is van een goede drainage;
  • n. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Wiemanstraat 20, Emst.