direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bedrijventerrein Broeklanden 2019
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Broeklanden is het bedrijventerrein dat is gelegen ten zuidoosten van de bebouwing van Oostendorp in de gemeente Elburg.

De eerste fase van het bedrijventerrein Broeklanden is voor een groot deel bebouwd. De nog resterende bouwkavels zijn voor het overgrote deel uitgegeven. Een drietal kavels is momenteel in optie. Hiermee doet de situatie zich voor, dat het bedrijventerrein geen uit te geven kavels meer kent. Gelet hierop wil de gemeente de tweede fase van het bedrijventerrein ter hand nemen.

Dit uitwerkingsplan is de juridisch-planologische basis voor de ontwikkeling van de tweede fase van het bedrijventerrein. De tweede fase ligt ten oosten van het huidige bedrijventerrein. Het Geldend juridisch-planologisch regime geeft de mogelijkheid voor de uitbreiding van het bedrijventerrein.

Een uitwerkingsplan is in grote lijnen gelijk aan een bestemmingsplan. Het volgt voor de totstandkoming dezelfde wettelijke procedure. Een bestemmingsplan bestaat uit een juridisch deel: de regels en de verbeelding, en een toelichting die geen afzonderlijke juridische status heeft. Wel dienen de verschillende onderdelen van het bestemmingsplan in samenhang te worden gelezen.

Er is één kenmerkend verschil tussen een bestemmingsplan en een uitwerkingsplan. Een bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Vaststelling van een uitwerkingsplan kan door het college van burgemeester en wethouders plaatsvinden doordat de gemeenteraad bij de vaststelling van het 'moederplan' al de kaders voor de uitwerking heeft omschreven.

1.2 Geldend juridisch-planologisch regime

Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Broeklanden stelde de gemeenteraad van Elburg op 28 april 2005 het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden" vast.

Bij raadsbesluit van 13 april 2015 werd het bestemmingsplan onder de naam "Bedrijventerrein Broeklanden 2015" geactualiseerd vastgesteld. Dit is het nu geldende bestemmingsplan.

In figuur 1.1 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0001.png"

Figuur 1.1: Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

Tevens gelden voor gebied de regels van het "Parapluplan Parkeren", vastgesteld door de gemeenteraad op 14 mei 2018. Door middel van dit parapluplan is de gemeentelijke parkeerregeling ten aanzien van parkeer-, laad- en losruimte verwerkt in onder andere het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Broeklanden.

In dit uitwerkingsplan zijn de regels vanuit het parapluplan overgenomen.

1.2.1 Bestemmingen

Het bedrijventerrein Broeklanden is opgedeeld in twee gedeeltes: een westelijk deel en een oostelijk deel. Deze delen worden gefaseerd ontwikkeld. In figuur 1.2 is de fasering aangegeven.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0002.png"

Figuur 1.2: Fasering bedrijventerrein Broeklanden (bron: Rho Adviseurs).

De eerste fase van het bedrijventerrein heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein' gekregen. Dit is een directe bestemming. Op basis van de regels behorende bij deze bestemming zijn de gronden uitgegegeven en zijn omgevingsvergunningen voor het bouwen verleend. Het terrein van de eerste fase is nagenoegd bebouwd dan wel uitgegeven.

De gronden waarop de tweede fase van het bedrijventerrein is gepland, hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' gekregen, zie figuur 1.3. De bij deze bestemming behorende regels geven aan, dat deze gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden, verkeersdoeleinden en parkeerdoeleinden en bijbehorende voorzieningen als nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water. Dit is geen directe bestemming. De bestemming dient te worden uitgewerkt volgens de Uitwerkingsregels die de gemeenteraad bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft geformuleerd. Het college van burgemeester en wethouders werkt deze bestemming vervolgens overeenkomstig de Uitwerkingsregels uit.

Naast de bestemmingen voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein, kent het geldende bestemmingsplan de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Water' en 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0003.png"

Figuur 1.3: In rood de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein - Uit te werken' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

1.2.2 Uitwerkingsregels

Artikel 4 'Bedrijventerrein - Uit te werken', het tweede lid bepaalt dat burgemeester en wethouders de bestemming uitwerken met inachtneming van de volgende regels:

  • a. bij een uitwerkingsplan wordt aangesloten bij de regels en de systematiek van artikel 3, waaronder begrepen de zonering van de bedrijfsactiviteiten ten opzichte van milieugevoelige functies;
  • b. een uitwerkingsplan wordt pas vastgesteld als de geldende bedrijfsbestemming niet meer kan voorzien in voldoende uitgeefbare bedrijfsgrond en aannemelijk is gemaakt dat er voldoende behoefte is aan uitgeefbare bedrijfsgrond.

Het voorliggende plan is de uitwerking van de toegekende bestemming. Met de bij dit plan behorende regels is aangesloten bij de regels en de systematiek van het bepaalde in artikel 3 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Ook wordt de bedrijfszonering aangehouden. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde aan uitwerking die hierboven onder a. is genoemd. Zie ook de Juridische planopzet.

Verderop in deze toelichting wordt aangetoond, dat de geldende bedrijfsbestemming (fase 1) niet meer kan voorzien in voldoende uitgeefbare bedrijfskavels en dat er een reele behoefte is aan uitgeefbare bedrijfskavels. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan het bepaalde onder voorwaarde b van de uitwerkingsregels.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Bedrijventerrein Broeklanden ligt aan de zuidoostkant van de kern Elburg/Oostendorp en wordt begrensd door de Oostelijke Rondweg, de Zuiderzeestraatweg-Oost, de gemeentegrens met Oldebroek en de Eekterbeek.

Het plangebied heeft betrekking op het uitwerkingsgebied zoals dat in figuur 1.3 is afgebeeld.

Op onderstaande figuur 1.4 is het plangebied vanuit groter perspectief weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0004.png"

Figuur 1.4: Luchtfoto met begrenzing plangebied in rood gearceerd (bron: Rho Adviseurs).

1.4 Opzet van het plan, leeswijzer

1.4.1 Opzet plan

Het voorliggende plan is een uitwerkingsplan. Het plan maakt de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein mogelijk. Het geldende bestemmingsplan biedt, als gezegd, daarvoor al de mogelijkheden. Een van de voorwaarden is dat wordt aangesloten bij de bestaande regels en opzet van het artikel over de bedrijfsbestemming.

Het geldende bestemmingsplan is recent, namelijk op 13 april 2015 vastgesteld. Het ligt daarom in de rede aan te sluiten bij de opzet en de systematiek van het geldende bestemmingsplan. Dit geldt zowel voor de toelichting als voor de juridische component van het uitwerkingsplan: de regels en de verbeelding. Zie ook 5: de Juridische planopzet.

Voor de volledigheid en de leesbaarheid is er voor gekozen zo weinig mogelijk te werken met verwijzingen naar het geldende bestemmingsplan, maar onderdelen waarbij met dit uitwerkingsplan wordt aangesloten integraal over te nemen. Waar wel wordt verwezen, wordt dit specifiek aangegeven.

Van een aantal onderzoeken, dat is uitgevoerd ten behoeve van het geldende bestemmingsplan, kan gebruik worden gemaakt voor deze uitwerking. Waar dit het geval is wordt dit genoemd en wordt verwezen naar deze onderzoeken. Voor een aantal omgevingsaspecten is ten behoeve van dit uitwerkingsplan specifiek onderzoek of een actualisering van reeds uitgevoerd onderzoek gedaan.

1.4.2 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en formuleert de uitgangspunten voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein. Voor een groot deel wordt hier teruggegrepen op de beschrijving die in het geldende bestemmingsplan is gegeven.

In hoofdstuk 3 wordt een inventarisatie gemaakt van het van toepassing zijnde beleid. Hier geldt ook, dat gebruik wordt gemaakt van de inventarisatie ten behoeve van het 'moederplan'. In het derde hoofdstuk van deze toelichting wordt expliciet ingegaan op de actuele toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Op de van toepassing zijnde omgevingsaspecten wordt ingegaan in Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten.

Een toelichting op de juridische planopzet van de regels en de verbeelding kan worden gevonden in Hoofdstuk 5.

De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden beschreven in respectievelijk de hoofdstukken 6 en 7.

Eventuele bijlagen worden gevonden in de Bijlagen toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de actuele situatie binnen het plangebied. Daarbij wordt ingegaan op ruimtelijke en functionele aspecten in het plangebied. De ruimtelijke en functionele aspecten zijn en blijven belangrijke uitgangspunten voor het bedrijventerrein en de uitbreiding daarvan.

2.1 Huidige situatie

Als aangegeven in Hoofdstuk 1 is het bedrijventerrein Broeklanden opgedeeld in twee delen. Een westelijk deel en een oostelijk deel. Deze delen worden gefaseerd ontwikkeld.

Het westelijk deel (de eerste fase) is inmiddels, medio 2019, nagenoeg volledig bebouwd dan wel uitgegeven. Gelet hierop en de huidige vraag naar bedrijfskavels is het wenselijk over te gaan tot ontwikkeling van de tweede fase. Het plangebied van de tweede fase wordt momenteel agrarisch gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0005.png"

Figuur 2.1: Bewegwijzering bedrijventerrein Broeklanden (bron: www.bedrijvenparkbroeklanden.nl).

Het bedrijventerrein is gelegen ten zuidoosten van de dorpsbebouwing van Oostendorp. Het bedrijventerrein Broeklanden grenst direct aan het bedrijventerrein Oostendorp dat in de zuidoostpunt van de dorpsbebouwing is gelegen.

De directe omgeving wordt, behalve door het dorp, gevormd door agrarische gronden met bebouwing ten behoeve van de agrarische functie. Hier en daar is een zelfstandige woning aanwezig. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich direct ten zuidoosten van het plangebied voor de tweede fase van het bedrijventerrein. Deze woning is opgenomen in het moederplan voor het terrein. Aan de overzijde van de Zuiderzeestraatweg zijn de landgoederen Zwaluwenburg en - wat verderop - Schouwenburg gelegen.

De gronden waarop de tweede fase is gepland worden nu agrarisch gebruikt. De gronden zijn verpacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0006.png"

Figuur 2.2: Het geldende bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Broeklanden en de directe omgeving (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).

2.2 Landschap

Het plangebied ligt net voorbij de zuidrand van de dekzandrug van Oostendorp, in het beekdal van de Eekterbeek. Het beekdal heeft een open karakter met een kleinschalige kavelstructuur richting de Eekterbeek. In samenhang met de aanleg van de Oostelijke Rondweg is de Eekterbeek destijds omgelegd langs deze weg, respectievelijk langs de Zuiderzeestraatweg Oost. De beek en de daar langs liggende strook zijn van betekenis als lokale ecologische verbinding.

De dekzandrug ten noorden en ten zuiden van Broeklanden ligt hoger dan de directe omgeving en was daardoor van oudsher geschikt voor bewoning en agrarisch gebruik. Op de dekzandrug ontstonden dorpen en buurtschappen. Oostendorp is inmiddels uitgegroeid tot een kern die zich uitstrekt tot het gebied ten noorden van Broeklanden.

De dekzandrug waarop onder meer Oostendorp is gelegen, heeft in vroegere tijden de afwatering van een deel van het gebied belemmerd. Daardoor zijn plaatselijk enkele veengebieden ontstaan, waaronder Broeklanden.

Het veengebied ten noordoosten van Elburg is een bodemkundig waardevol gebied. Vanaf de rand van het stuwwallandschap komen mesotrofe (gemiddeld voedselrijk) en eutrofe (voedselrijke) veengronden voor. Deze staan onder invloed van kwel, zoals kenmerkend is voor de gebieden die grenzen aan de Veluwe. Aansluitend hierop komen dekzanden voor die een duidelijk reliëf vertonen. Het gebied vormt een tamelijk zeldzaam bodemlandschap in Gelderland.

Broeklanden maakt deel uit van dit grootschalige veengebied. Door de openheid, zowel ten oosten als ten westen van Broeklanden, vormt het veengebied een sterk contrast met de ten noorden en ten zuiden daarvan gelegen bebouwde en beboste dekzandgebieden.

Aan de zuidzijde van Broeklanden bevindt zich op de dekzandgronden op de flank van de Veluwe een landgoederenzone, bestaande uit de landgoederen Zwaluwenburg en Schouwenburg. Door de bodemsamenstelling en de waterhuishouding was het van oudsher geschikt voor bewoning en agrarisch gebruik. Het is een grotendeels uit bos en houtsingels bestaand gebied met verspreid enige bebouwing.

De ligging en opbouw van de verschillende landschapstypen is weergegeven op de onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0007.png"

Figuur 2.3: Landschappelijke opbouw (bron: geldend bestemmingsplan "Bedrijventerrein Broeklanden 2015").

2.3 Uitgangspunten bedrijventerrein

Bij de actualisering van het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein Broeklanden zijn de hieronder vermelde uitgangspunten geformuleerd. De uitgangspunten zijn nog steeds van kracht en gelden daarom ook voor dit uitwerkingsplan.

  • Het bedrijventerrein heeft een functie als gemengd bedrijventerrein. Mede gezien de ligging aan de rand van de woonkern Elburg/Oostendorp, is het terrein bedoeld voor niet-grootschalige en weinig milieubelastende bedrijven;
  • op het bedrijventerrein is via afwijking detailhandel in volumineuze goederen toegestaan;
  • het bedrijventerrein markeert de oostelijke entree van de kern Elburg/Oostendorp. Met name langs de Zuiderzeestraatweg Oost en de Oostelijke Rondweg is daarom bebouwing met een representatief karakter gewenst. Reclame uitingen zijn toegestaan, maar de visuele uitstraling, daaronder begrepen lichtuitstraling, mag geen onnodige hinder voor de omgeving opleveren;
  • de Eekterbeek en bijbehorende groenzone worden als ecologische verbindingszone ingericht;
  • het plangebied is voor gemotoriseerd verkeer ontsloten via de Oostelijke Rondweg;
  • bedrijven moeten zelf zorgen voor parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • voor de de interne ontsluiting geldt als uitgangspunt dat deze duidelijk en overzichtelijk moet zijn en moet bijdragen aan het voorkomen van onaantrekkelijke 'achterkant'-situaties;
  • gestreefd wordt naar het op duurzame wijze bouwrijp maken van het bedrijventerrein en een duurzame waterhuishouding;
  • de realisatie van het terrein vindt gefaseerd plaats, conform provinciale richtlijnen;
  • er worden géén bedrijfswoningen toegestaan. Daarmee wordt voorkomen dat deze een nadelige uitwerking hebben voor de bedrijfsfunctie;
  • het representatieve karakter van het bedrijventerrein wordt mede bepaald door inpassing in het landschap en de hiermee samenhangende groene inrichting en wegbeplanting en de inrichting van de Eekterbeek als ecologische zone. Op 29 september 2005 heeft de gemeenteraad de welstandsaspecten vastgelegd in een beeldkwaliteitsplan.

In de navolgende subparagrafen wordt de opzet en de inrichting van het bedrijventerrein zoals deze destijds zijn vastgesteld nader toegelicht. Grotendeels is dit overgomen uit de toelichting van het geldende 'moederplan'.

2.3.1 Landschappelijke inpassing

Met de aanleg van de eerste fase van het bedrijventerrein is aangesloten bij de bestaande landschapsstructuren en de structuren van de nabijgelegen landgoederen. Ook de uitwerking voor de tweede fase wordt op deze wijze ingevoegd in het landschap. De groenstructuur wordt zodanig vormgegeven, dat het terrein naar de oostelijke zijde toe wordt afgeschermd en een ecologische verbindingsfunctie heeft. De groensingels hebben tevens een functie voor de waterhuishouding.

2.3.2 Ecologische verbinding

Bij het ontwerp van het bedrijventerrein Broeklanden is veel aandacht geschonken aan het onderdeel water, de inpassing van het bedrijventerrein in de ecologische verbindingszone (evz) langs de Eekterbeek en de ontwikkeling van een aansluitende groenstructuur op het bedrijventerrein zelf.

In de groenstructuur wordt een deel van het slotenpatroon gehandhaafd, wordt een helofytenfilter ontwikkeld en worden rabatten met natte zones gerealiseerd. De waterhuishouding wordt zo gereguleerd dat toestromend kwelwater zo lang mogelijk in het terrein wordt vastgehouden. Zo ontstaat er een goede uitgangssituatie voor de ontwikkeling van zeldzame kwelmilieus.

De groensingels die langs het bedrijventerrein worden aangelegd hebben een waterbergende en waterzuiverende functie. Deze krijgen de vorm van rabatten. Regenwater van de daken en van de wegen wordt afgevoerd naar deze groensingels, waar het tijdelijk geborgen wordt en door middel van de aanwezige beplanting gezuiverd wordt en ter plaatse wordt geïnfiltreerd. Indien het aanbod van de hoeveelheid water te groot is, zal het overtollige water via de groensingel en via de sloot uiteindelijk overlopen naar de zone direct langs de Eekterbeek. Mocht de hoeveelheid water nog te groot zijn, dan zal het via de Eekterbeek worden afgevoerd.

Bij de inrichting van het bedrijventerrein moet speciale aandacht worden besteed aan het functioneren van de ecologische verbindingszone. Bij knelpunten en barrières moeten speciale faunavoorzieningen, zoals rasters en faunatunnels, er voor zorgen dat amfibieën zich veilig via de verbindingszone kunnen verplaatsen. Problemen voor wat betreft het functioneren van de verbindingszone in combinatie met de aanwezigheid van het bedrijventerrein, zijn dan niet te verwachten.

In het plangebied is een brede corridor ontwikkeld met stapstenen in de vorm van drie poelen ('water' voor 'natuur'). De totale oppervlakte van de verbindingszone ter hoogte van Broeklanden bedraagt ongeveer twee hectare en loopt vanaf de ontsluiting langs de west- en noordrand van het plangebied. De oevers hebben een natuurvriendelijke inrichting.

De poelen hebben elk een oppervlakte van 500 - 1.000 m2. In verband met de bezonning is het noordelijk gebied begrensd met struweel waardoor geen of zo weinig mogelijke schaduwwerking optreedt, terwijl toch sprake is van verzachting van de overgang. Het meest westelijke deel van de zone ligt goed ten opzichte van de zon. Aan de overzijde van de Oostelijke Rondweg ligt een bestaande poel (op het huidige bedrijventerrein Oostendorp).

Onafhankelijk van de inrichting van de ecologische verbindingszone zijn dus in het binnenterrein rabatten gerealiseerd, die de oeverzone van de Eekterbeek verbinden met de ruigtestrook en sloot langs de N308.

Van amfibieën is bekend dat zij weinig verstoringsgevoelig zullen zijn, maar wel gemakkelijk verkeersslachtoffer kunnen worden. Bij de inrichting van het bedrijventerrein en de ecologische verbindingszone is daarmee rekening gehouden door aanleg van tunnels en passages op barrièrepunten.

Maatregelen zijn genomen om de grondwaterstand niet te verlagen. Om de ecologische verbindingszone de mogelijkheid te geven zich te ontwikkelingen in het model Kamsalamander en daarbij ook rekening te houden met de aanwezige kwelafhankelijke natuur, wordt het afstromende hemelwater van het bedrijventerrein niet in de 'water voor natuur'-zone geborgen. Ter compensatie voor de berging van afstromend hemelwater zijn langs de zuidzijde van het plangebied rietvelden gecreëerd en is er parallel aan de Zuiderzeestraatweg gebruik gemaakt van de reeds aanwezige watergang. Op de volgende afbeelding is de hoofdstructuur van het water en de natuur weergegeven.

Bij de inrichting van de ecologische verbindingszone en de verdere uitwerking daarvan is het Waterschap betrokken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0008.png"

Figuur 2.4: Inpassing water en natuur (bron: vigerend bestemmingsplan Broeklanden 2015). 

2.3.3 Stedenbouwkundige opzet

Het bedrijventerrein is via één aansluitpunt ontsloten vanaf de Oostelijke Rondweg. Door de grotendeels langs de randen gesitueerde ontsluitingsstructuur is gewaarborgd dat bedrijven zich met de voorkant naar de Zuiderzeestraatweg Oost en de Oostelijke Rondweg zullen presenteren.

De langs en op het bedrijventerrein geprojecteerde groenstroken en de Eekterbeek dragen bij aan het representatieve karakter van het bedrijventerrein en aan een vriendelijk aanzien vanaf de randwegen.

2.3.4 Terreinindeling en bebouwingshoogte

De terreinindeling wordt mede bepaald door de interne wegenstructuur in combinatie met het doorzetten van de lanenstructuur van landgoed Zwaluwenburg. De opzet van het bedrijventerrein is zodanig dat er zowel kleinere (minimaal 1.000 m2) als middelgrote bedrijven (maximaal 5.000 m2) op het terrein kunnen worden gevestigd.

Na toepassing van een afwijkingsprocedure is de maximale grootte van een bedrijfskavel mogelijk van maximaal 7.500 m2 of respectievelijk van maximaal 10.000 m2 (na voldoen aan stringente voorwaarden).

Binnen de bedrijfsbestemming is de ontsluiting tot in zekere mate vrij en wordt deze gekoppeld aan de actuele verkaveling.

De hoogte van de bebouwing is bepaald op maximaal 8,5 meter (2 lagen), mede om de zichtbaarheid vanuit het naastliggende openweidegebied te beperken.

Op grond van de eisen en de uitgangspunten van het definitief 'Ontwerp Waterhuishouding en geotechnisch advies' van december 2002 mag de bebouwing niet worden onderkelderd (kruipruimteloos bouwen) ten gunste van de grondwaterstand. Eén en ander is mede het gevolg van de aanwezigheid van de opbouw van de ondergrond. In verband met de aanwezigheid van aardwetenschappelijke waarden in de ondergrond van het plangebied, mogen de aardlagen niet worden doorbroken. Om die reden mag ook niet verdiept worden gebouwd. Bij het opstellen van de watertoets is daar ook rekening mee gehouden, met de doorwerking van de gevolgen daarvan in de regels van het bestemmingsplan.

Uit veiligheidsoverwegingen moet voor de bebouwing ten opzichte van de erfafscheiding een bepaalde afstand in acht worden genomen, mede ook ten behoeve van de bereikbaarheid van hulpdiensten (waaronder brandweer).

2.3.5 Verkeer en vervoer

Het bedrijventerrein Broeklanden is voor gemotoriseerd verkeer goed bereikbaar vanaf de Oostelijke Rondweg. Door de ligging aan de rand van de woonkern Elburg/Oostendorp nabij de Zuiderzeestraatweg Oost is de hinder gegenereerd door vrachtverkeer tot een minimum beperkt.

Per openbaar vervoer is het bedrijventerrein redelijk goed bereikbaar. De gemiddelde loopafstand tot de bushalte nabij het kruispunt Oostelijke Rondweg - Zuiderzeestraatweg Oost is circa 600 meter. Voor het woon-werkverkeer wordt gebruik gemaakt van de lijn Zwolle - Harderwijk. De Regiotaxi zorgt voor de verbinding van deur tot deur met de plaatsen die niet langs deze lijn liggen.

Voor langzaam verkeer is het terrein goed bereikbaar. Het terrein wordt ontsloten op twee punten, één ter plaatse van het centrale ontsluitingspunt vanaf de Oostelijke Rondweg en één in het verlengde van de centrale as van het terrein vanaf de Zuiderzeestraatweg Oost. Dit laatste is een ontsluiting voor langzaam verkeer en tevens een noodontsluiting voor gemotoriseerd verkeer indien in geval van calamiteiten het centrale punt onbruikbaar is.

Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat op eigen erf geparkeerd moet worden. Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels, waarin de eis is opgenomen voor voldoende parkeervoorzieningen. Voldaan moet worden aan de parkeernormen en de uitgangspunten van de Parkeernota, die als bijlage bij de regels is opgenomen.

Voor het stallen van vrachtwagens is op het bestaande terrein van fase 1 een apart parkeerterrein gerealiseerd.

2.3.6 Beeldkwaliteit

Welstandsaspecten Broeklanden

Om de gewenste beeldkwaliteit te realiseren, zijn in de 'Nota Welstandsaspecten Broeklanden' uitgangspunten voor de beeldkwaliteit geformuleerd. De nota is op 29 september 2005 vastgesteld. De uitgangspunten dienen als richtlijn bij de situering en vormgeving van de bebouwing, de inrichting van de kavels en de inrichting van het openbaar gebied.

Het bedrijventerrein ligt aan de entree van Oostendorp. Daarom is aandacht voor beeldkwaliteit op het terrein van groot belang. Daarnaast is een goede beeldkwaliteit ook van belang voor de representativiteit van het terrein en voor de individuele bedrijven. Daarom moet aan een aantal aspecten aandacht worden gegeven:

  • zichtlocaties;
  • situering van de bebouwing op en inrichting van de kavel;
  • erfafscheiding;
  • laden en lossen;
  • parkeren;
  • buitenopslag.

Zichtlocaties

Het bedrijventerrein presenteert met zich met name langs de Oostelijke Rondweg en de Zuiderzeestraatweg Oost. De eisen die hier aan de bebouwing worden gesteld zijn daarom hoger dan elders op het terrein. In deze zone geldt dat er representatieve bedrijven moeten worden gesitueerd, zodat er een front ontstaat van representatieve bedrijfsonderdelen, waarbij gedacht kan worden aan bedrijfsonderdelen als showroom en kantoorgedeelte.

Situering van de bebouwing op de kavel en inrichting van de kavel

De bedrijven dienen zich met hun voorzijde te oriënteren op de openbare weg en tevens dienen langs de openbare weg de representatieve bedrijfsdelen, zoals kantoren te worden gesitueerd. Het niet-representatieve bedrijfsdeel dient achter het representatieve bedrijfsdeel te worden gerealiseerd. De gebouwen mogen tot op maximaal 3 meter van de achterste perceelsgrens worden gebouwd. Tevens zal een met groen ingerichte strook van minimaal 2 meter breed aan de voorzijde van de bedrijfskavel worden gerealiseerd.

Erfafscheiding

In de groen strook mag alleen een erfafscheiding worden gerealiseerd in de vorm van een haag met een minimale hoogte van 1 meter en een maximale hoogte van 1,5 meter (eventueel gecombineerd met een hek). Bij de toepassing van de erfafscheidingen in of achter de rooilijn geldt een maximale hoogte van 2 meter. Voor wat betreft uitritten wordt uitgegaan van 1 uitrit per bedrijf met een maximale breedte van 7 meter.

Laden en lossen, parkeren en buitenopslag

Laden en lossen, evenals parkeren, moet aan de zij- en/of achterkant van de bebouwing plaatsvinden.

Parkeren dient niet in het openbaar gebied plaats te vinden. Om te voorkomen dat de groen bermen voor parkeren worden gebruikt, wordt de rand van de weg uitgevoerd met een voldoende hoge band langs de berm. Buitenopslag vindt bij voorkeur plaats achter de bedrijfsbebouwing op de achterzijde van de kavel.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 4, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.

3.1 Rijksbeleid - algemeen

Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het rijksbeleid, onder meer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012) worden de nationale ruimtelijke belangen afgebakend. Hoofdlijnen uit de SVIR zijn:

  • 1. de bemoeienis van het Rijk met de ruimtelijke ordening wordt teruggebracht tot een beperkt aantal opgaven van nationaal belang (selectiviteit);
  • 2. de blik van het Rijk (beleidsmatig en qua inzet van financiële middelen) wordt gericht op het vestigingsklimaat in gebieden met de hoogste verdiencapaciteit (de zogenaamde mainports, brainports en greenports);
  • 3. er wordt afgestapt van het concept van de Nationale Stedelijke Netwerken;
  • 4. overheveling van taken en verantwoordelijkheden op het gebied van de ruimtelijke ordening naar provincies (regierol) en gemeenten. Zo laat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal over aan provincies. Daarnaast wordt (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking overgelaten aan samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'ladder' voor duurzame verstedelijking op (gebaseerd op de 'SER-ladder'). In het mobiliteitsbeleid komt de gebruiker centraal te staan en wordt de samenhang tussen de verschillende modaliteiten en tussen ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit versterkt. Hierdoor ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.

Rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • 1. een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
  • 2. over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
  • 3. eenonderwerp provincie- of landgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang. Vanuit het Barro is voor het plangebied alleen het natuurnetwerk Nederland (NNN) direct van toepassing aangezien dit gebied op relatief korte afstand van het plangebied is gelegen.

Het Rijk heeft voor het NNN aangegeven dat de begrenzing ervan een verantwoordelijkheid is van de provincies. De regels voor deze gebieden moeten dan ook in de provinciale verordening worden vastgelegd. Daarbij gaat het om het aanwijzen van wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden en de regeling voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling daarvan. In paragraaf 3.4 wordt nader ingegaan op het provinciale beleid en het NNN.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (Bro, 2012)

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Conform deze ladder moet worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte. Indien blijkt dat inderdaad sprake is van een behoefte dient te worden beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. In paragraaf 3.2. wordt het planvoornemen getoetst aan de provinciale ladder.

3.1.4 Convenant bedrijventerreinen 2010-2020

Eind 2009 is het convenant bedrijventerreinen ondertekend door het Rijk, het IPO (InterProvinciaal Overleg) en de VNG (Vereniging voor Nederlandse Gemeenten). Het convenant is een uitwerking van de aanbevelingen van de Taskforce (Her)ontwikkeling Bedrijventerreinen (commissie Noordanus). Het doel van dit convenant is om gezamenlijk een succesvol, duurzaam en economisch verantwoord bedrijventerreinenbeleid af te spreken dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke kwaliteit van Nederland.

In het convenant zijn afspraken gemaakt over de rolverdeling tussen gemeenten, provincies en Rijk. Daarin staan de volgende afspraken:

  • Het Rijk heeft in bedrijventerreinenbeleid een kaderstellende rol voor het economische vestigingsklimaat en de ruimtelijke basiskwaliteit en een faciliterende rol bij de herstructurering.
  • De provincies zijn regisseur van het provinciale en interregionale bedrijventerreinenbeleid (voor zowel nieuwe als bestaande bedrijventerreinen) en stellen hiervoor de provinciale beleidskaders vast in hun structuurvisie en hanteren indien nodig hun juridisch instrumentarium op basis van de Wet ruimtelijke ordening.
  • De gemeenten zijn de initiator, opsteller en uitvoerder van het (inter)gemeentelijke regionale bedrijventerreinenbeleid binnen regionale verbanden en binnen de gestelde provinciale kaders.
3.1.5 Conclusie rijksbeleid

De realisatie van het bedrijventerrein vindt plaats binnen de kaders van het algemene rijksbeleid. Concrete nationale ruimtelijke belangen spelen in het plangebied niet. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking, zie ook 3.2.

3.2 Rijksbeleid - ladder voor duurzame verstedelijking

Uit (recente) jurisprudentie blijkt dat de planvorming voor de tweede fase van het bedrijventerrein niet behoeft te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het geldende bestemmingsplan zijn de gronden voor de tweede fase bestemd voor uit te werken bedrijventerrein. Volgens de relevante planregels kan de bestemming enkel worden uitgewerkt naar een bestemming "Bedrijventerrein". Het is op basis van de planregels niet mogelijk de bestemming uit te werken ten behoeve van een andere functie dan bedrijventerrein.

In de uitwerkingsregels is verder als voorwaarde opgenomen, dat het uitwerkingsplan pas wordt vastgesteld als de geldende bedrijfsbestemming niet meer kan voorzien in voldoende uitgeefbare bedrijfsgrond en aannemelijk is gemaakt dat er voldoende behoefte is aan uitgeefbare bedrijfsgrond. Uit de gegevens van de gemeente, maar ook uit onafhankelijke gegevens van IBIS (Integraal Bedrijventerreinen Informatie Systeem), blijkt dat het westelijke gedeelte van het bedrijventerrein inmiddels volledig is uitgegeven, zodat aan de uitwerkingsregels kan worden voldaan.

In IBIS is het terrein overigens ook aangemerkt als terstond uitgeefbaar en daarmee harde plancapaciteit (het is immers een uitwerkingsplicht).

Uit de toelichting van het geldende bestemmingsplan blijkt, dat een fasering van de invulling van het bedrijventerrein ook steeds is beoogd. Het geldende bestemmingsplan zegt: “Het aansluitende (oostelijk) deel - of een deel daarvan - zal pas uitgewerkt c.q. bouwrijp worden gemaakt nadat het westelijk deel in zijn geheel is uitgegeven, of indien een partij aantoonbaar behoefte heeft aan een groot perceel dat niet kan worden ondergebracht binnen het geldende deel van het bedrijventerrein.” “De behoefte van dat moment is dus mede bepalend voor de uitwerking.”

Verder kent de gemeente een uitgebreide inventarisatielijst van potentiele gegadigden voor vestiging in de tweede fase van Broeklanden. Op deze inventarisatielijst staan ook diverse bedrijven die op andere (bedrijven)terreinen in de gemeente een tekort aan ruimte en ontwikkelingsmogelijkheden hebben of vanwege revitalisering van bedrijventerreinen genoodzaakt zijn een andere locatie te zoeken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0010.png"

Figuur 3.1: Bedrijventerrein en kavels Broeklanden te Elburg (Bron: Provincie Gelderland Bedrijventerreinen op de kaart).

3.2.1 Conclusie

Voor het uitwerkingsplan is dit voldoende voor het kunnen aantonen van een goede ruimtelijke onderbouwing en nut, noodzaak en uitvoering van de uitwerkingsplicht voor het oostelijke deel van het bedrijventerrein.

3.3 Regionaal beleid

De provincie Gelderland wil dat gemeenten samenwerken bij het plannen en programmeren van bedrijventerreinen. Dit is in het belang van de economische ontwikkelingsmogelijkheden, het bevordert de ruimtelijke kwaliteit en het zorgvuldig omgaan met de schaarse ruimte. Provinciale bemiddeling is noodzakelijk om op regionale schaal tot afstemming van vraag en aanbod te komen, zowel kwantitatief als kwalitatief. Er moet voldoende aanbod zijn van passende bedrijfslocaties en het beschikbare aanbod moet aansluiten op de vraag van ondernemers.

Over de planning en programmering van nieuwe bedrijventerreinen maakt iedere regio afspraken met Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. De gemaakte afspraken zijn opgenomen in het Regionaal programma bedrijventerreinen Noord Veluwe (RPB, met jaarlijkse update).

Het RBP wordt jaarlijks gemonitord en geactualiseerd wat betreft vraag (gerealiseerde uitgiften worden afgetrokken van de vraag) als aanbod (verkochte kavels worden afgetrokken van het beschikbare aanbod). Het verslag hiervan wordt gerapporteerd aan de gemeenten en aangeboden aan de provincie.

Momenteel wordt gewerkt aan een nieuwe set van (proces)afspraken die gaan worden vastgelegd in het Regionaal Programma Werklocaties Noord Veluwe 2019. De ladder voor duurzame verstedelijking wordt bij deze herijking als uitgangspunt voor de regionale programmering gehanteerd. Er wordt gestreeft naar een evenwicht tussen vraag en aanbod van bedrijventerreinen. In twee subregio's worden binnen de Noord-Veluwe afspraken gemaakt. De gemeente Elburg is samen met Hattem, Heerde, Nunspeet en Oldebroek ingedeeld in de subregio Noord-Noord-Veluwe.

Het bedrijventerrein Broeklanden, tweede fase, is op basis van het huidige geldende afsprakenkader aangemerkt als harde plancapaciteit (direct uitgeefbaar 6,4 hectare) en houdt die status in de in voorbereiding zijnde herijking.

3.3.1 Conclusie

Op basis van zowel het geldende afsprakenkader als de herijking daarvan kan het uitwerkingsplan voor Broeklanden, tweede fase worden ontwikkeld.

3.4 Provinciaal beleid

Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.

3.4.1 Omgevingsvisie Gelderland

De structuurvisie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan. De visie is in januari 2018 voor het laatst geactualiseerd. Voor het plangebied zijn uit de omgevingsvisie de volgende aspecten van belang:

Noord Veluwe

Het plangebied ligt in de regio Noord-Veluwe. Kenmerkend voor de regio Noord-Veluwe zijn:

  • rust en ruimte;
  • afwisselend landschap: water, boerenland, steden, dorpen, bos en hei;
  • een rijke cultuurhistorie;
  • gastvrijheid en mensen die omzien naar elkaar;
  • de recreatieve en toeristische sector en zorg;
  • goede verbindingen met omringende regio's.

De provincie zet in op een gastvrije, duurzame en bereikbare regio.

Het plangebied is aangemerkt als harde voorraad bedrijventerrein. Op de visiekaart heeft dit voor het bedrijventerrein Broeklanden een doorvertaling gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0011.png"

Figuur 3.2: Uitsnede kaart Regionale programmeringsafspraken bedrijventerreinen (bron: provincie Gelderland).

Nationaal landschap

De locatie waar het nieuwe bedrijventerrein is gepland, ligt binnen de begrenzing van het Nationaal Landschap Veluwe. Een Nationaal Landschap is een gebied in Nederland waarvan is aangegeven dat er zich een unieke combinatie van agrarisch gebied, natuur en cultuurhistorie bevindt. Natuur en oude cultuurelementen zijn er bewaard gebleven en daarnaast biedt het landschap plaats voor wonen, landbouw en kleinschalige bedrijven.

Hoewel het Rijk het Nationaal Landschap niet meer als beleidsinstrument hanteert, heeft de Provincie Gelderland hier wel verschillende doelstellingen voor opgenomen. De Veluwe is aangewezen voor de volgende kernkwaliteiten:

  • Sterk contrast tussen gesloten en open landschap, groot hoogteverschil, bos-stad;
  • IJssel op zeer korte afstand;
  • Hattem pittoresk;
  • Oriëntatie op Zwolle.

Beoordeling van het feit van de ligging van het plangebied in en nabij het Nationaal Landschap is in de vormvrije m.e.r. beoordeling meegenomen. Gezien de omschreven kernkwaliteiten, de relatief beperkte wijziging en de inbedding van die wijziging in het landschap en de omgeving door middel van een landschappelijk inpassingsplan en een beeldregieplan, leidt dit tot de conclusie dat de ontwikkeling geen strijd oplevert met het Nationaal Landschap Veluwe.

3.4.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening is in januari 2018 voor het laatst geactualiseerd en beschikbaar gesteld.

De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.

Bedrijventerreinen (paragraaf 2.3.3 Verordening)

In de verordening is voorgeschreven dat bij bestemmingsplannen de bestemming tot bedrijventerreinen alleen mogelijk kan worden gemaakt indien dit past in de door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale afspraken ten aanzien van de programmering van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen). Hierbij gelden nog enkele voorwaarden ten aanzien van de programmering, de milieucategorieën en andere functies.

Het bedrijventerrein Broeklanden, inclusief de tweede fase, is al mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. De genoemde voorwaarden zijn dus niet op dat plandeel van toepassing. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt in plandeel Hattem een nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Hiervoor zijn zowel op provinciaal als regionaal niveau afspraken gemaakt. Realisatie van een bedrijventerrein als zodanig is daarmee voorzien in het provinciaal beleid.

3.4.3 Conclusie provinciaal beleid

Met het voorliggende uitwerkingsplan wordt uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk gemaakt. Het bedrijventerrein is namelijk in het moederplan al als zodanig bestemd. Ook is het bedrijventerrein meegerekend in de voorraad bedrijventerreinen. Hiermee past de ontwikkeling binnen het provinciaal beleid.

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Structuurvisie gemeente Elburg 2030

Met de structuurvisie Elburg 2030 geeft de gemeente Elburg haar visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor het gehele gemeentelijk grondgebied voor de periode tot 2020, met een doorkijk naar 2030. De ambities van de gemeente Elburg rondom de functies wonen, economie, mobiliteit, welzijn, groen en water binnen de bebouwde kom, landschap en natuur, recreatie, cultuur, milieu en duurzaamheid zijn hierin in samenhang gebracht, voor zover deze betrekking hebben op de ruimtelijke structuur van de kernen en het buitengebied. De visie biedt hiermee één actueel ruimtelijk kader voor de verschillende beleidsterreinen. Het doel van deze structuurvisie is enerzijds het aangeven van de kaders waarbinnen ontwikkelingen en projecten kunnen plaatsvinden en anderzijds het communiceren van de ambities van de gemeente Elburg aan derden. Voor het onderhavige plangebied is de ontwikkelingsrichting voor bedrijvigheid aangegeven.

3.5.2 Omgevingsvisie Elburg

De omgevingsvisie (ontwerp heeft ter inzage gelegen, vaststelling gepland voorjaar 2019) is een lange termijnvisie - een toekomstvisie - die gaat over alle terreinen van de fysieke leefomgeving. Zo worden in een vroeg stadium alle mogelijke strijdige of juist bij elkaar horende ontwikkelingen met elkaar in verband gebracht. De omgevingsvisie biedt houvast en geeft richting aan het ontwikkelen van initiatieven in de gemeente en loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de visie staan vijf thema's centraal:

  • 1. Leefbare dorpen met een actieve samenleving
  • 2. Herkenbare omgevingskwaliteit en -identiteit
  • 3. Vitaal economisch klimaat
  • 4. Duurzaam, energieneutraal en klimaatbestendig
  • 5. Bereikbaar, nabij en toegankelijk

Binnen de thema's zijn kaders gesteld waaraan plannen, bijvoorbeeld de ruimtelijke inrichting van nieuwe woonwijken, moeten voldoen. De kaders zijn bijvoorbeeld:

  • Leefbaarheid: wat is de plek van voorzieningen? Denk aan scholen, winkels, culturele en sportaccommodaties, seniorenvoorzieningen, enzovoorts.
  • Duurzaamheid: hoe richten we de gemeente op een duurzame manier in en creëren we een klimaatbestendige leefomgeving?
  • Economie: waar creëren we meer ruimte voor bedrijven, welke activiteiten willen we stimuleren en welke willen we juist weren? Waar liggen de kansen voor werkgelegenheid? Hoe zorgen we voor behoud van landschappelijke waarden bij nieuwe vestigingen?

De thema's en kaders zijn verder uitgewerkt in een visie.

3.5.3 Welstandsnota

Zie ook 2.3.6. In de 'Nota Welstandsaspecten Broeklanden' zijn uitgangspunten voor de beeldkwaliteit geformuleerd. De nota is op 29 september 2005 vastgesteld. De uitgangspunten dienen als richtlijn bij de situering en vormgeving van de bebouwing, de inrichting van de kavels en de inrichting van het openbaar gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Diverse aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, water, ecologie, archeologie en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Voor het bestemmingsplan zijn de milieu- en omgevingsaspecten geïnventariseerd en daar waar nodig verwerkt in de verbeelding en regels van het uitwerkingsplan.

In het kader van het moederplan voor het bedrijventerrein zijn al diverse onderzoeken uitgevoerd. In een aantal gevallen kan hierbij worden aangesloten. Wanneer dit niet het geval is, wordt dit specifiek aangegeven en wordt vermeld op welke wijze nader onderzoek plaats heeft gevonden.

4.1 Verkeer en parkeren

Ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijventerrein zal geen nieuwe ontsluiting worden aangelegd. Het nieuwe bedrijventerrein wordt ontsloten via het bestaande centrale ontsluitingspunt aan de Oostelijke Rondweg. Het aantal verkeersbewegingen zal toenemen door de aanleg van het nieuwe bedrijventerrein, maar dit is relatief beperkt. Het parkeren geschiedt op eigen terrein en zal moeten voldoen aan de parkeernormen en de uitgangspunten van de Parkeernota. Zie ook paragraaf 2.3.5.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Voor het beoordelen van de mate van hinder die aanvaardbaar is ter plaatse van hindergevoelige functies, wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. Het komt erop neer, dat als beoordelingskader voor een goede ruimtelijke ordening voor woningen in een gemengd gebied de normen uit het Activiteitenbesluit toereikend zijn. Voor woningen in een rustige woonomgeving geldt een strengere norm. Gezien de ligging in de nabijheid van een woonwijk is bij de beoordeling voor het bedrijventerrein Broeklanden voor het grootste deel uitgegaan van aan te houden afstanden tot een rustige woonwijk. Voor de woningen aan de Zuiderzeestraatweg wordt met dit uitwerkingsplan, mede vanwege de ligging nabij de provinciale weg, uitgegaan van een gemengd gebied.

Voor de in dit uitwerkingsplan toegestane bedrijven tot maximaal categorie 3.2 betreft de aan te houden afstand 100 meter voor een rustige woonwijk. Hier kan voor de woningen ten westen van het bedrijventerrein aan worden voldaan. Voor de woningen aan de Zuiderzeestraatweg met de huisnummers 1 en 2 kan worden voldaan aan de richtafstand van 50 meter behorende bij een gemengd gebied. Voor deze woningen is tevens artikel 10.1.1 van de regels van toepassing.

Er worden geen mogelijkheden geboden voor zogenaamde 'grote lawaaimakers' op het terrein op grond waarvan een geluidszonering verplicht is, of bedrijven vallend onder het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) waar veiligheidsrisico's een beperking kunnen vormen voor de omgeving.

Het aspect bedrijven en milieuzonering leidt niet tot beperkingen voor de realisering van de tweede fase van het bedrijventerrein.

4.3 Geluid

Wegverkeerslawaai

In het kader van een goede ruimtelijke ordening en volgens de Wet geluidhinder dient te worden onderzocht of ter plaatse een goed woon- en leefklimaat geldt ten aanzien van geluidshinder van wegverkeer. Conform de Wet geluidhinder moet een akoestisch onderzoek worden opgesteld indien een geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd binnen de wettelijke onderzoekszone van wegen. Met het beoogde uitwerkingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarmee nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen ontstaan. Overigens zijn op basis van het geldende bestemmingsplan ook geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten mogelijk.

Voor wat betreft de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied kan worden voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk en een gemengd gebied, zie 4.2. Daarom is onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.

Spoorweglawaai

Het plangebied ligt niet in de nabijheid van een spoorweg. Overigens is er ook geen onderzoeksplicht voor spoorweglawaai omdat er door het bestemmingsplan geen nieuwe woningen of ander geluidgevoelige bestemmingen kunnen ontstaan.

Industrielawaai

Het bedrijventerrein Broeklanden is geen gezoneerd terrein in het kader van de Wet geluidhinder, omdat vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers in de planregels is uitgesloten. Het voorliggende uitwerkingsplan maakt ook geen nieuwe geluidsbronnen mogelijk zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Geluidsaspecten van bedrijven worden geregeld in het Activiteitenbesluit of in de omgevingsvergunning. Nader onderzoek is daarom niet nodig.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot beperkingen in het voorliggende bestemmingsplan. Nader onderzoek is niet aan de orde.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. 

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten.  In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.

Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid

De gezamenlijke Noord-Veluwse gemeenten beschrijven in deze beleidsvisie hoe ze omgaan met externe veiligheid en wat hun ambities daarbij zijn.

4.4.1 Risicovolle inrichtingen

De risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen moeten tot een aanvaardbaar minimum worden beperkt. Daartoe zijn regels gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het kader hiervan moet bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzocht worden of:

  • er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen maar ook bepaalde bedrijfsgebouwen) enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico (PR);
  • er (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico (GR).

De risico's worden in twee maten gemeten: het plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen). Een bestemmingsplan moet voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor plaatsgebonden risico en aan de oriënterende waarde voor groepsrisico.

Op basis van de risicokaart wordt opgemaakt dat in de nabijheid van de planlocatie geen risicovolle bedrijvigheid aanwezig is. Nabij het plangebied is sprake van transport van gevaarlijke stoffen over de weg (Zuiderzeestraatweg Oost N308, Eperweg, Oostelijke Rondweg). Uit onderzoek en uit de risicokaart blijkt, dat deze wegen geen plaatsgebonden risicocontour hebben. Aangezien met dit uitwerkingsplan slechts beperkt nieuwe (beperkt) kwetsbare effecten mogelijk worden gemaakt nabij deze transportroute zijn aanvullende externe veiligheidsrisico's uit te sluiten.

4.4.2 Hoofdgastransportleidingen

Binnen het plangebied zijn geen leidingen gelegen die een juridisch-planologische bescherming vereisen.

4.4.3 Route gevaarlijke stoffen

Naast risico's vanwege risicovolle inrichtingen, moet ook rekening worden gehouden met het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit externe veiligheid transportroutes, Bevt). Langs het plangebied loopt de Oostelijke Rondweg, dit is een ontsluitingsweg voor bedrijventerrein ‘Kruismaten’. Over deze weg worden gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze wegen hebben ten opzichte van de omgeving tot 200 m invloed op de hoogte van het groepsrisico. Het aantal transporten van gevaarlijke stoffen is echter zeer laag, waardoor dit geen beperkingen oplegt aan de invulling van het plangebied.

De dichtstbijzijnde hoofdweg waarover gevaarlijke stoffen vervoerd worden, is de provinciale weg N308. De spoorlijn Amersfoort - Zwolle ligt op circa 3500 meter afstand, binnen het invloedsgebied toxisch van deze spoorlijn. Toetsing van de N308 en de spoorlijn aan het beleidskader en de gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid geschiedt in de fase tussen het ontwerp uitwerkingsplan en de vaststelling daarvan. Bij vaststelling van het plan zal de toesting in de vorm van een rapportage worden toegevoegd als een bijlage bij de toelichting van het uitwerkingsplan.

4.4.4 Advies Brandweer / Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland

Dit uitwerkingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg toegezonden aan de Brandweer / VNOG. De reactie is opgenomen als bijlage 1 bij deze toelichting. Er bestaan geen veiligheidsrisico's.

4.4.5 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt naar verwachting geen belemmering voor dit uitwerkingsplan, omdat er geen risicobronnen in de directe nabijheid van het plangebied aanwezig zijn. Het planvoornemen voorziet zelf ook niet in de realisatie van risicobronnen die van invloed kunnen zijn op (beperkt) kwetsbare bestemmingen in de omgeving.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Om de bovenstaande doelen te behalen, voorziet de Wet milieubeheer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Daarbij is onder andere aangegeven dat een ontwikkeling geen belemmering voor de luchtkwaliteit vormt wanneer het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtkwaliteit. De typen projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen zijn exact vastgelegd in het Besluit en de Regeling Niet in betekenende mate (Nibm).

Uit het onderzoek blijkt dat in zowel 2015 als 2025 de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (40 µg/m3), daar waar getoetst dient te worden, nergens worden overschreden. Ook de norm voor het aantal overschrijdingsuren van de uurgemiddelde norm voor NO2 wordt nergens overschreden. Tevens wordt de norm voor het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uursgemiddelde norm voor PM10 nergens overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0230.UP1BROEKLANDEN2015-VST1_0012.png"

Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering in de planvorming.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende bestemmingsplan.

4.6 Geur

In het kader van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is onderzocht of in het plangebied een goed woon- en verblijfklimaat is gegarandeerd en of het bouwblok van eventueel omliggende veehouderijbedrijven optimaal blijft benut.

Er is nabij het plangebied één agrarisch bedrijf gelegen, namelijk aan de Oostendorperstraatweg 10-10a in Elburg. Van het bedrijf is in 2013 een melding Activiteitenbesluit geaccepteerd. De melding heeft betrekking op het houden van landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoogkoeien en vrouwelijk jongvee). Voor deze dieren geldt een vaste afstand tot een geurgevoelig object. De afstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en een gevoelig object dient minimaal als volgt te bedragen:

Binnen de bebouwde kom: 50 meter.

Buiten de bebouwde kom: 25 meter.

Voor de gemeente geldt de 'Geurverordening gemeente Elburg', waarbij voor bepaalde gebieden geurnormen zijn aangepast. De geurverordening is alleen van toepassing op de woonwijken en het bedrijventerrein zoals deze beschreven zijn in de geurverordening. De verordening is niet van toepassing op het bedrijventerrein Broeklanden.

Conclusie

Bij de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

4.7 Water

Water is een belangrijk ordenend principe. Daarbij gaat het om de kwantiteit en kwaliteit van bodem- en oppervlaktewater. Ook riolering en de manier van afvoeren van water zijn belangrijk. In het plangebied is sprake van de toevoeging van verharding en bebouwing. In het kader van het bestemmingsplan voor Broeklanden is destijds een waterhuishoudkundig en geotechnisch advies opgesteld. Er is een systeem ontwikkeld voor de afvoer en zuivering van het water. Dat systeem heeft zich in de praktijk bewezen. Verwezen wordt naar hetgeen hierover in het moederplan is opgenomen. Destijds is uitvoerig overleg gevoerd met het waterschap. Voor de ontwikkeling van dit uitwerkingsplan is het waterschap geinformeerd door middel van het invullen van de digitale watertoets. De samenvatting van deze toets is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Het plangebied ligt niet in een waterwingebied en/of een grondwaterbeschermingsgebied.

Watertoets

Samenvatting watertoets

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee vaak een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden (cultuurhistorie) en op het erfgoed onder de grond (archeologie).

4.8.1 Archeologie

Ten tijde van het eerste bestemmingsplan voor het 'Bedrijventerrein Broeklanden' is reeds archeologisch onderzoek gedaan voor het plangebied (Vestigia Archeologie en Cultuurhistorie, Archeologisch onderzoek Bedrijventerrein Broeklanden te Oostendorp, van 18 augustus 2004). Dit betrof een archeologisch inventariserend onderzoek omvattend een bureauonderzoek, een inventariserend booronderzoek en een veldverkenning. Het doel hiervan was het vaststellen of er archeologische en/of cultuurhistorische waarden in/op het plangebied zijn die door bouwwerkzaamheden verstoord dreigden te worden, indien bevestigend, de waardestelling er van te bepalen.

Uit het onderzoek is gebleken dat het plangebied ligt in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarden. Dit is bevestigd door ARCHIS-waarnemingen en de archeologische monumentenlijst. Op/ in het plangebied bevinden zich geen archeologische of cultuurhistorische waarden, en ook in de directe omgeving zijn zij schaars. Verder zijn er tijdens het veldonderzoek geen archeologische vondsten in omgewoelde grond of aan geschoonde slootkanten waargenomen. Daarnaast ontbreken in de boringen aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid gedurende de Prehistorie en/of de Middeleeuwen in de vorm van aardewerkscherven; metalen, glazen, of objecten van organisch materiaal; menselijk of dierlijk botmateriaal; houtskoolresten et cetera. Ook de bodemopbouw wijst op langdurig agrarisch gebruik, waardoor het veen op de ongestoorde dekzanden grotendeels is geoxideerd.

Op basis van de onderzoeksresultaten is geadviseerd om geen nader archeologisch onderzoek te doen en wordt geen bezwaar gezien tegen de voortgang van de bouwplannen. Wel wordt - mede gezien de aanwezigheid van een huisterp op circa 500 meter van het plangebied - gewezen op de plicht om archeologische vondsten te melden bij het bevoegd gezag. In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988).

Er is in het kader van onderhavig uitwerkingsplan geen archeologisch onderzoek meer nodig.

4.8.2 Cultuurhistorie

Het plangebied behoort tot een Middeleeuwse veenontginning, met bijbehorende verkaveling. De noordgrens van deze verkaveling ligt ten zuiden van de bebouwing aan de Oostendorperstraatweg. De verkavelingsrichting van de veenontginning is enigszins noordwest - zuidoost. De Zuiderzeestraatweg Oost die op het tracé van de stoomtram (circa 1850) is aangelegd, doorsnijdt met een flauwe bocht het veengebied.

Ten noorden en ten zuiden van het plangebied bevindt zich een aantal cultuurhistorisch en archeologisch waardevolle elementen en gebieden:

Aan de noordzijde is dat de dekzandrug met hoge enkeerdgronden tussen de Oostendorperstraatweg en de Achterweg. Dit gebied heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. In en nabij dit gebied liggen enkele huisterpen uit de late Middeleeuwen.

Aan de zuidzijde is dat de Broekdijk, een oude handels- en postroute die als ontginningsbasis heeft gediend. Bij de zuidoostelijke punt van het plangebied komt de Broekdijk bij de Zuiderzeestraatweg-Oost en het landgoed Zwaluwenburg. De Zwaluwenburg wordt al in de 14e eeuw genoemd. In 1782 werd op de plaats van het voormalige kasteel Wijnbergen het huidige landhuis Zwaluwenburg gebouwd.

In paragraaf 2.3.1 is nader ingegaan op de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein en de manier waarop rekening is gehouden met de landschapstypen van het gebied en de omgeving. De landschappelijke inpassing sluit hierop aan.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.9 Bodem

Voor een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In het moederplan voor het bedrijventerrein Broeklanden is aangegeven dat in 2000 een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd. Aangezien met dit uitwerkingsplan nieuwe verblijfsruimten voor personen mogelijk worden gemaakt is een actueel bodemonderzoek noodzakelijk.

Voor dit uitwerkingsplan is daarom een actualiserend bodemonderzoek gedaan, zie bijlage .4 

Op basis van reeds uitgevoerde bodemonderzoeken op onverdachte terreinen is de Elburg bodemkwaliteitskaart vastgesteld. In deze bodemkwaliteitskaart worden bodemkwaliteitszones onderscheiden. Per bodemkwaliteitszone is de gemiddelde bodemkwaliteit vastgesteld. Het bestemmingsplangebied is gelegen in de bodemkwaliteitszone landbouw en natuur. De locatie zelf is recent onderzocht.

Conclusie bodem

Uit het verkennend bodemonderzoek van april 2019 blijk dat in de bovengrond op de locatie geen verhoogde gehalten van de onderzochte parameters zijn gemeten. In de ondergrond ter plaatse van mengmonster MM6 is op de locatie een licht verhoogd gehalte aan kobalt gemeten. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 1 is op de locatie een licht verhoogd gehalte aan barium en nikkel gemeten. In het grondwater ter plaatse van peilbuizen 3 en 4 zijn op de locatie licht verhoogde gehalten aan minerale olie en barium gemeten.

Tijdens de uitvoering van het bodemonderzoek zijn op de locatie (maaiveld) en in de bodem geen materialen waargenomen, die verdacht zijn ten aanzien van het voorkomen van asbest in de bodem.

Verder bodemonderzoek is niet noodzakelijk, er zijn vanuit het aspect bodem geen belemmeringen voor het voorliggende plan.

4.10 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, in verband met de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming (deze heeft de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet vervangen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Voor dit uitwerkingsplan is een ecologisch onderzoek en een vormvrije mer beoordeling (Bijlage 6) uitgevoerd. De daarbij horende rapportages zijn opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. In de volgende paragrafen wordt beknopt ingegaan op de bevindingen uit dit rapport.

4.10.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied heeft relatief weinig waarde in vergelijking met de kernkwaliteiten uit de omgeving, te weten de Polder Oosterwolde, Polder Oldebroek en Polder Hattem. Alleen het leefgebied van Kleine modderkruiper is kenmerkend. Dit leefgebied is echter in het reeds bestaande deel van het bedrijventerrein ingepast in de ecologische verbindingszone, waardoor deze kernkwaliteit blijft bestaan. De inrichting als ecologische verbindingszone (model Kamsalamander) en de waterberging past binnen de ontwikkelingsdoelen die voor dit deel van de Groene ontwikkelingszone gesteld zijn. Een belangrijk negatief effect is daarmee uitgesloten.

Verder is het plangebied niet gelegen in beschermd natuurgebied. Directe effecten als areaalverlies en

versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als

verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Het bedrijventerrein lijdt mogelijk tot indirecte effecten op de Veluwe als gevolg van stikstofdepositie. Significant negatieve effecten worden echter ook uitgesloten.

4.10.2 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming verplicht ook om bij ruimtelijke ingrepen of andere nieuwe activiteiten, na te gaan of er negatieve effecten kunnen optreden op exemplaren of het leefgebied van beschermde plant- en diersoorten. Optredende negatieve effecten moeten zo veel mogelijk vermeden of geminimaliseerd worden. Voor schade aan strikt beschermde soorten kan het noodzakelijk zijn om een ontheffing aan te vragen.

Door Adviesbureau Mertens is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten in het plangebied. Deze verkenning vond op 10 januari 2019 plaats. Gedurende dit bezoek is dit gebied en de directe omgeving beoordeeld op het mogelijk voorkomen van

beschermde planten- en diersoorten. Dit vond plaats aan de hand van aanwezige ecotopen en sporen. Er is beperkt gebruik gemaakt van bestaande verspreidingsgegevens om het (potentieel) voorkomen van

beschermde soorten te bepalen omdat deze via o.a. Waarneming.nl worden beheerd voor een veel groter gebied. Overige waarnemingen worden tevens bewaard voor een groot gebied, namelijk op

kilometerniveau zoals weergegeven op www.telmee.nl. en op een nog groter schaalniveau in

verspreidingsatlassen. Wel is intensief gebruik gemaakt van een verkennend onderzoek dat is opgesteld voor Bedrijventerrein Broeklanden te Elburg (Heinen, 2014).

Hieronder de resutaten voor de flora en de diverse fauna.

Flora

Gedurende het verkennend zijn geen beschermde plantensoorten of resten van beschermde plantensoorten vastgesteld. Op grond hiervan wordt de aanwezigheid van beschermde plantensoorten uitgesloten.

Vleermuizen

De aanwezigheid van verblijfplaatsen zoals kolonie-, overwinterings- en paarplaatsen van vleermuizen kan worden uitgesloten. In en direct rond het plangebied ontbreekt het aan potentiele verblijfplaatsen van vleermuizen zoals bomen en gebouwen. Effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen derhalve worden uitgesloten.

In en rond het plangebied ontbreekt het aan opgaande lijnvormige landschapselementen. Het ontbreekt

ook aan rechtlijnige landschapselementen waarop vleermuizen zich kunnen oriënteren. Effecten op

vliegroutes worden derhalve uitgesloten.

Het voorkomen van migratieroutes wordt uitgesloten omdat grootschalige landschapselementen zoals

dijken en rivieren niet voorkomen in het plangebied of grenzen aan het plangebied. Effecten op migratieroutes kunnen derhalve worden uitgesloten.

Met de realisatie van de plannen zal het gebied niet van vorm veranderen, gelet op de

foerageermogelijkheden van vleermuizen. Het weiland komt te vervallen en wordt omgevormd tot

bedrijventerrein. Door de openheid is het gebied geen essentieel foerageergebied omdat vleermuizen zich niet kunnen orrienteren. In de omgeving zijn daarnaast voldoende alternatieve foerageerplaatsen.

Negatieve effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen kunnen derhalve worden uitgesloten.

Overige zoogdieren

Gelet op de aanwezige ecotopen van het plangebied en de geografische ligging wordt de aanwezigheid van internationaal beschermde overige zoogdieren uitgesloten. Mogelijk komen in de slootkanten bosmuis, veldmuis en huisspitsmuis voor. Voor deze soorten bestaat een algemene provinciale vrijstelling in de provincie Gelderland.

Broedvogels

Gedurende het verkennend veldonderzoek zijn geen geschikte (potentiële) nestlocaties aangetroffen voor vogels (met vaste rust- en verblijfplaatsen). Nesten van vogels zijn ook niet vastgesteld gedurende het verkennend veldonderzoek. Op grond hiervan wordt het voorkomen van broedvogels (met vaste rust- en verblijfplaatsen) uitgesloten. Voor weidevogels is de locatie ongeschikt doordat deze is gelegen in de directe nabijheid van de boerderij.

In het plangebied kunnen echter algemene broedvogels broeden zoals meerkoet en waterhoen langs

de waterkant. In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de

werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot

broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat

verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.

Amfibieen

Gelet op de aanwezige ecotopen van het plangebied en de geografische ligging wordt de aanwezigheid van internationaal beschermde amfibieën uitgesloten. Voor de rugstreeppad is het plangebied geen leefgebied doordat geschikte ecotopen (pioniervegetaties) ontbreken. Wel zijn op ca. 500 meter afstand van het plangebied, direct ten noordoosten van de middelbare school, op 23-6-2016 rugstreeppadden vastgesteld. Het betrof drie roepende dieren. Door binnen het plangebied geen waterplassen te laten ontstaan in de aanlegfase, kan vestiging van de rugstreeppad in de aanlegfase volledig worden uitgesloten.

Vermoedelijk komen langs de slootkanten wel gewone pad en bruine kikker voor. Voor de algemene

soorten amfibieën bestaat een algemene provinciale vrijstelling.

Vissen

Met de realisatie van de plannen worden slooteinden gedempt. Met het van kracht worden van de Wet

natuurbescherming zijn bijvoorbeeld kleine modderkruiper en bittervoorn niet meer beschermd. Voor de nog wel beschermde grote modderkruiper zijn de sloten geen leefgebied doordat geschikte ecotopen ontbreken en in de omgeving van Elburg komt de grote modderkruiper niet voor.

Reptielen

Gezien de huidige aanwezige ecotopen van de opstallen en directe omgeving ten opzichte van de

verspreiding van reptielen kan de aanwezigheid van reptielen worden uitgesloten.

Overige

De zwaar beschermde groene glazenmaker is een soort die voorkomt in weidegebieden en veengebieden. De groene glazenmaker is de enige libel in Nederland die de eieren in slechts één plantensoort afzet, namelijk krabbenscheer. In de bladrozetten van deze stekelige plant zijn de larven van de groene glazenmaker uitstekend beschermd tegen predatoren als vissen en amfibieën. Dit is waarschijnlijk ook een belangrijke reden waarom krabbenscheervegetaties tot de rijkste libellen biotopen in laag-Nederland behoren. Een biotoop dient van voldoende omvang te zijn. Aangezien krabbenscheer vegetaties niet voorkomen binnen en grenzend aan het plangebied, kan het voorkomen van groene glazenmaker worden uitgesloten. Groene glazenmaker is dan ook niet vastgesteld in 2014 en 2015.

De Platte schijfhoren leeft in helder stilstaand water van veengebieden met een rijke plantengroei. De

dieren schuwen vervuild en/of brakwater en leven niet in periodiek droogvallende wateren. Aangezien de sloten in en direct rondom het plangebied liggen binnen en grenzen aan intensief agrarisch gebied, kan het voorkomen van de platte schijfhoren worden uitgesloten.

Gestreepte waterroofkever komt voor in goed ontwikkelde moerasvegetaties. Aangezien daarvan in en

grenzend aan het plangebied geen sprake is, kan het voorkomen van gestreepte waterroofkever worden

uitgesloten.

Conclusies

  • In verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om de werkzaamheden te starten buiten het broedseizoen en/of op een manier te werken dat de vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Op deze manier kan worden voorkomen dat verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming worden overtreden.
  • Het voorkomen van en negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er kunnen algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig zijn. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland.
  • Voor overige soort(groep)en is het gebied volledig ongeschikt. Om de rugstreeppad zich niet te laten vestigen in het plangebied gedurende de aanlegfase is het van belang om het ontstaan van waterplassen op het land te voorkomen.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De uitbreiding van Bedrijventerrein Broeklanden te Elburg is niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

Bijlage 5 Quickscan Flora en Fauna

4.11 Molenbiotoop

Aan de Zuiderzeestraatweg-Oost, tussen het Honingsveld en het Straatje, is molen 'De Tijd' gesitueerd. De inrichting van de omgeving van molens (molenbiotoop) moet op een zodanige wijze plaatsvinden dat dit niet leidt tot belemmeringen van het maalvaardig functioneren van de molen. Bij het beoordelen van ontwikkelingen binnen de molenbiotoop wordt uitgegaan van de door de vereniging De Hollandsche Molen opgestelde criteria.

De biotoopformule luidt als volgt:

H(x)=x/n+c*z of X=n*(H(x)-c*z)

Waarin:

H = hoogte obstakel

x = afstand obstakel tot molen

n = 140 voor open gebied, 75 voor ruw gebied, 50 voor gesloten gebied

c = constante = 0,2

z = askophoogte (helft van lengte vlucht + de eventuele hoogte van de stelling)

De molen is gelegen in een met bebouwing omsloten gebied. De afstand van de molen tot de rand van het bedrijventerrein Broeklanden ligt op circa 750 meter. De berekening van de toegestane hoogte van te realiseren bebouwing wordt afgeleid uit de formule:

afstand obstakel tot molen / kengetal 50 voor gesloten gebied + constante van 0,2 x askophoogte

De berekening van de toegestane bebouwingshoogte is dan 750 / 50 + 0,2 x 15,5 = 18,1 meter. De maximale bebouwingshoogte op het bedrijventerrein van 8,5 meter levert dan ook geen problemen op.

Conclusie

Gelet op de molenbiotoop in relatie tot de bouwmogelijkheden uit het voorliggende plan, zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.12 Straalpaden, kabels en leidingen

In en nabij het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die planologische bescherming behoeven. Voor de nieuwbouw moeten mogelijk nieuwe kabels en leidingen worden aangelegd. Hiermee moet in de uitvoeringsfase van het plan rekening worden gehouden.

4.13 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu zodat kan worden voorzien in de behoefte van de huidige generatie zonder dat voor toekomstige generaties de mogelijkheid wordt ontnomen om ook in hun behoeften te kunnen voorzien. Duurzaam bouwen is daarmee onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving.

Bij het voorliggende bestemmingsplan is op een aantal aspecten ingegaan voor wat betreft duurzaam bouwen. Dit betreft met name de aspecten water, landschap en flora en fauna. In de voorgaande hoofdstukken en paragrafen is hier reeds nader op ingegaan. Ten aanzien van het ontwerpuitgangspunt compact bouwen kan het volgende worden opgemerkt: Het plangebied is gevoelig voor wat betreft visuele verstoring vanuit het open landschap. Daarom is de hoogte van de bebouwing beperkt tot maximaal 8,5 meter. Het bestemmingsplan maakt het daarentegen mogelijk een groot deel van de percelen te bebouwen (70 procent), zodat meervoudig ruimtegebruik tot de mogelijkheden behoort.

4.14 Vormvrije m.e.r. beoordeling

Voor de beoordeling, zie bijlage 6. Uit deze notitie blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen kunnen optreden. In de planregels is een voorwaarde opgenomen ter voorkoming van significant negatieve effecten. Hierdoor leidt de ontwikkeling niet tot negatieve effecten voor de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Significant negatieve effecten worden dan ook uitgesloten.

Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Het beleid en de gekozen uitgangspunten, krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd en wat daarvoor (on)mogelijk is. In dit geval is de toe te passen bestemming Bedrijventerrein al aangewezen in het ter plaatse geldende bestemmingsplan.

5.1 Algemeen

Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (versie 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger online informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

5.2 De bestemmingsbepalingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemming die in dit plan voorkomt. Bij de bestemming wordt een toelichting gegeven op de inhoud van de daarbij horende regels. Het belangrijkste doel van de juridische regeling is het mogelijk maken van de tweede fase van het bedrijventerrein met alle daarbij horende voorzieningen.

5.2.1 Bestemming Bedrijventerrein

Deze gronden zijn bestemd voor de vestiging van bedrijven. De bebouwing is mogelijk binnen de bouwvlakken. Voor een bouwperceel geldt een bebouwingspercentage van 70.

Bedrijfscategorie

In de bestemming is aangegeven welke milieucategorieën bedrijven zijn toegelaten. Dit betreft bedrijven tot en met milieucategorie 3.2. Hierbij is een koppeling gemaakt naar de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als Bijlage 1 bij de regels is toegevoegd.

In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is een omschrijving opgenomen van de soort/aard van de toelaatbaar te achten bedrijven. Ook bevat deze lijst indicaties voor de in acht te nemen afstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben betrekking op dan wel vloeien voort uit bepaalde activiteiten van het gemiddelde bedrijf in die sector.

Tevens zijn bedrijven toestaan die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar wel gelijk zijn te stellen met de toegelaten categorieën van bedrijven.

Als uitgangspunt geldt een zonering, waarbij de minst hinderlijke bedrijfsactiviteiten langs de Zuiderzeestraatweg Oost en Oostelijke Rondweg en nabij bestaande woningen zijn gesitueerd. De zonering van bedrijfsactiviteiten is opgenomen in de bestemming 'Bedrijventerrein'. Voor de aan te houden afstand van milieuhinderlijke bedrijfsactiviteiten tot hindergevoelige functies in de omgeving kan artikel 16.1.1 van de regels van toepassing zijn.

Ten aanzien van bedrijven als genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is een bepaling opgenomen dat Bevi-inrichting bij afwijking zijn toegestaan, indien de PR 10-6-contour niet buiten de terreingrens/erfgrens van het bedrijf ligt en het groepsrisico niet boven de oriënterende waarde ligt.

Geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn uitgesloten op het bedrijventerrein.

Ook worden bedrijven die voorkomen in bijlage C en D behorende bij het Besluit milieueffectrapportage van vestiging uitgesloten.

Bedrijven zullen, naast de bepalingen in de regels, ook moeten voldoen aan het bepaalde krachtens de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit en/of overige milieuwetgeving voor zover deze van toepassing is.

Ter voorkoming van aantasting van het nabij gelegen Natura 2000-gebied 'Veluwe' is bepaald dat gebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gerealiseerd, indien aannemelijk is gemaakt dat er geen significant negatieve effecten zijn op het natuurgebied.

Detailhandel

Detailhandel (perifeer) is op deze gronden onder beperkingen mogelijk.

In de regels zijn mogelijkheden opgenomen voor artikelen die ter plaatse worden vervaardigd of bewerkt en ter plaatse voortgebrachte producten zijn.

Conform de Handleiding Internetwinkels gemeente Elburg zijn mogelijkheden opgenomen voor internetwinkels.

Het is mogelijk om door middel van een afwijkingsprocedure detailhandel in volumineuze goederen toe te staan. Dit betreft detailhandel in goederen welke niet in het woonmilieu passen.

Overig

De bedrijven dienen zich met hun voorkant /entreezijde te presenteren naar de wegen.

Het uitgangspunt is dat op de bedrijfskavels wordt voorzien in de gehele parkeerbehoefte van het bedrijf, de klanten en de bezoekers.

Ondergrondse bouwwerken, zoals kelders, kelderkoekoeken en kelderingangen zijn niet toegestaan in verband met het in stand houden van de waterhuishouding. Mede in verband met aardwetenschappelijke waarden in het gebied mogen de aardlagen niet worden doorbroken.

Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn vanuit milieuhygiënische overwegingen (wederzijdse beperkingen / overlast tussen bedrijven en woningen) niet toegestaan / gewenst op het bedrijventerrein.

5.2.2 Overige bepalingen

Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze zou zich kunnen voordoen indien een deel van een bouwperceel dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken wederom bij een dergelijke berekening, doch nu ten behoeve van een ander bouwperceel wordt betrokken.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen met bouwmogelijkheden van belang zijn. Voor bepaalde bouwwerken mag overschrijding van bouwgrenzen plaatsvinden. Ondergrondse bouwwerken zijn niet toegestaan, met uitzondering van funderingen. Verder zijn eisen opgenomen voor het realiseren van parkeervoorzieningen.

Algemene gebruiksregels

In aanvulling op het algemene gebruiksverbod uit artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), wordt met dit artikel ter verduidelijking nog een aantal verboden ter verduidelijking specifiek toegestaan, zoals het tijdelijk opslaan van materialen die nodig zijn voor het realiseren van de in de plan aangewezen bestemmingen, of juist expliciet worden uitgesloten, zoals het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutiedoeleinden.

Algemene afwijkingsregels

Deze bevoegdheid geeft afwijkingsmogelijkheden die voor alle bestemmingen gelden. Het gaat hier bijvoorbeeld om het oprichten van nutsvoorzieningen, het overschrijden van in de planregels voorgeschreven maatvoeringen en ondergeschikte afwijkingen ten gevolge van meetveranderingen.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden. Het betreft bijvoorbeeld een geringe wijziging van het bouwperceel of het bouwvlak.

Algemene procedureregels

Dit artikel regelt de procedure die burgemeester en wethouders moeten volgen indien toepassing wordt gegeven aan de in dit plan opgenomen wijzigingsregels. Hoewel deze procedure ook al in de wet is aangegeven, heeft de gemeente er voor de duidelijkheid voor gekozen om deze procedureregels ook expliciet in de planregels te verwoorden.

Ook voor een nadere eisen-procedure is een procedureregeling opgenomen. Voor een nadere eisen- procedure zijn in de wet geen procedureregels vastgelegd. Hierin dient het bestemmingsplan dus te voorzien.

Overgangsrecht

Voor de redactie van het overgangsrecht is het Besluit ruimtelijke ordening bepalend.

Bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaan, in uitvoering zijn of mogen worden gebouwd krachtens een op dat moment reeds aangevraagde bouwvergunning mogen in beginsel gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot. Bij de vraag of de afwijking wordt vergroot, kan ook het gebruik relevant zijn. Van de mogelijkheid tot gedeeltelijke vernieuwing of verandering zijn uitgesloten de illegale bouwwerken. Daaronder worden verstaan de bouwwerken die zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning (bouwen)/bouwvergunning - voor zover vereist - zijn gebouwd in strijd met het toen geldende bestemmingsplan.

Ook is het gebruiksovergangsrecht opgenomen. Bestaand gebruik mag in beginsel worden gehandhaafd.

Daarnaast is een uitsluitingsclausule opgenomen voor gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor de bestemmingsplanprocedure, zoals die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is inspraak niet verplicht, tenzij het door middel van een Inspraakverordening verplicht is gesteld. Voor dit uitwerkingsplan wordt geen inspraak gevoerd, aangezien de ontwikkeling van de tweede fase van het bedrijventerrein in het ter plaatse geldende bestemmingsplan reeds was opgenomen door middel van het toekennen van een uitwerkingsplicht naar een bestemming als bedrijventerrein.

Wettelijk vooroverleg vindt verplicht plaats, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overigens vond het wettelijke overleg ook al plaats ten tijde van het bestemmingsplan voor Broeklanden uit 2015.

6.1 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het vooroverleg is het concept van het uitwerkingsplan toegezonden c.q. overlegd met de provincie, het Waterschap Vallei en Veluwe en de Veiligheidsregio. De provincie heeft aangegeven akoord te kunnen gaan met het uitwerkingsplan op basis van het moederplan voor Broeklanden uit 2015 en de gemaakte afspraken ten aanzien van werklocaties in de provincie. Ten behoeve van het waterschap is de digitale watertoets ingevuld en naar tevredenheid afgestemd met het waterschap. De rapportage van de Veiligheidsregio is bij het uitwerkingsplan gevoegd; de Veiligheidsregio is vanuit externe- zowel als fysieke veiligheidsaspecten akkoord met het plan.

6.2 Procedure Wet ruimtelijke ordening

Het ontwerp uitwerkingsplan is op de gebruikelijke wijze bekendgemaakt en beschikbaar gesteld op ruimtelijkeplannen.nl. Na bekendmaking stond voor een ieder de mogelijkheid open om gedurende een termijn van zes weken eventuele zienswijzen in te dienen met betrekking tot het uitwerkingsplan. Nadat de termijn van zes weken is verstreken wordt het uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Ingediende zienswijzen worden bij de besluitvorming betrokken.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een project wordt enerzijds bepaald door de financiële haalbaarheid en anderzijds door de grondexploitatie.

7.1 Financiële haalbaarheid

Een groot deel van de gronden waarop de ontwikkeling van de tweede fase gaat plaats vinden zijn in eigendom van de gemeente Elburg. Het overige deel is momenteel in eigendom van een projectontwikkelaar. De gemeente is in onderhandeling om deze gronden in eigendom te verwerven. De gemeente dan wel de beide partijen financieren de realisatie van de inrichting van het gebied.

7.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. In de Wro is opgenomen dat voor bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Vaststelling van een exploitatieplan is verplicht, tenzij het kostenverhaal op een andere manier is verzekerd. Het exploitatieplan wordt gelijktijdig met het uitwerkingsplan in procedure gebracht.