Plan: | Doornspijk - Uitbreiding Waterlanden II |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0230.BPWATERLANDENII-VST1 |
De gemeente Elburg heeft het voornemen de realisatie van een nieuwe woonwijk met ongeveer 37 woningen mogelijk te maken. Het betreft de afronding van de woonwijk Waterlanden II aan de noordwestzijde van Doornspijk. De locatie is als een zoekgebied voor nieuwe woningbouw aangegeven op de Visiekaart Doornspijk, die de gemeenteraad op 8 maart 2021 heeft vastgesteld (zie paragraaf 3.4.1).
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Doornspijk - Uitbreiding Waterlanden II' is dan ook om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch te borgen.
De globale ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1. Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van het dorp en sluit aan op de Beekenkampweg en Dokter Bruinsweg.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
Figuur 1.2: Begrenzing van het plangebied
Bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018'
Het plangebied is grotendeels gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018', zoals vastgesteld op 28 januari 2019 .
De gronden hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden', met de nadere aanduiding 'openheid' (zie figuur 1.3). Aan de noordzijde is een klein deel van het plangebied aangeduid als weidevogelgebied (specifieke vorm van 'Agrarisch met waarden - weidevogelgebied'). Een klein deel aan de oostzijde van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Waardevol landschap'.
Het grootste deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde', en een beperkt deel de bestemming 'Waarde - Archeologie middelhoge verwachtingswaarde'.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplannen Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018' en
'Doornspijk & Hoge Enk'
Bestemmingsplan 'Doornspijk & Hoge Enk'
Een klein deel van het plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Doornspijk & Hoge Enk', zoals vastgesteld op 24 juni 2013.
De gronden ter plaatse van de speelvoorzieningen hebben een bestemming Recreatie, met de functieaanduiding 'speelvoorziening'. Ter hoogte van de bestaande aansluiting van de Dokter Bruinsweg op de Beekenkampweg hebben de gronden de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'.
De gronden hebben de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Ter plaatse van de Kerkdijk hebben de gronden de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Ook kan de ontwikkeling niet via een afwijking of wijziging binnen de verordening mogelijk worden gemaakt.
Het bestemmingsplan 'Doornspijk - Uitbreiding Waterlanden II' met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPWATERLANDENII-VST1 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels verbonden om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is na dit hoofdstuk als volgt opgebouwd.
Doornspijk is een langgerekt dorp, aan de Zuiderzeestraatweg West. Het dorp is ontstaan vanuit een lintbebouwing langs deze weg. Uitbreiding van het dorp vond voornamelijk in noordelijke en westelijke richting plaats, globaal in het gebied tussen de Oude Kerkweg, de Lageweg en de Hoeckelsweg. De laatste uitbreiding (Waterlanden I) ligt in het gebied ten noorden van de Hoeckelsweg, de Mantelsweg en de Veldweg.
Door de historische ontwikkeling is een variatie aan bouwstijlen en woningtypen in Doornspijk aanwezig. De woonbebouwing bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande en twee-onder-een-kapwoningen. Bij een klein deel van de woningen is sprake van rijwoningen. De meeste woningen zijn uitgevoerd in één of twee bouwlagen met een kap. Gestapelde bouw komt sporadisch voor, bijvoorbeeld het Hart van Thornspic aan de Veldweg. Daarbij gaat het om maximaal 3 bouwlagen (met een kap). De woningen hebben vrijwel allemaal zowel een voor- als een achtertuin, of in enkele gevallen gemeenschappelijk groen.
Duidelijk afwijkend in maatvoering, bijvoorbeeld in oppervlakte of bouwhoogte, zijn de gebouwen die niet gebruikt worden voor wonen. Een voorbeeld hiervan zijn de kerken aan de Zuiderzeestraatweg West. In andere gevallen zijn niet-woonfuncties in bestaande bebouwing gerealiseerd. Bij deze bebouwing zijn dan ten behoeve van de functie aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen gerealiseerd.
Het dorp is omgeven door agrarisch gebied, hoofdzakelijk weilanden. Een opvallende groenstructuur daarbij is het landgoed Klarenbeek (buiten het plangebied). Het landhuis bij het landgoed heeft een prominente plaats aan de Zuiderzeestraatweg. Het landgoed zelf bestaat uit afwisselend bos, grasland en water. Het gebied is opengesteld voor voetgangers.
In het dorp zelf zijn de groenstructuren van een kleiner formaat. Er zijn enkele beeldbepalende groenstructuren aanwezig, bijvoorbeeld langs de Oude Kerkweg en de Veldweg. Deze groenstructuur bestaat uit grasland met solitairen en waterlopen. Daarnaast is sprake van kleine trapvelden en velden met speeltoestellen.
Figuur 2.1: Luchtfoto plangebied
Zoals uit voorgaande figuur 2.1 blijkt, ligt het plangebied in het landelijk gebied direct ten noorden van het bestaande stedelijk gebied van Doornspijk. Het landelijk gebied maakt deel uit van het polderlandschap en is van nature open en onbebouwd. De gronden zijn voor een deel in gebruik als grasland en worden aan de noordzijde voor een deel begrensd door de Papenbeek.
Een deel van de gronden direct grenzend aan de bestaande woningen aan de Beekenkampweg zijn tijdelijk in gebruik gegeven aan de bewoners van de woningen als verlenging van de bestaande achtertuin. De betreffende gronden worden door de bewoners gebruikt voor diverse doeleinden variërend van moestuin tot schapenweitje.
Per november 2021 is te kennen gegeven dat de tijdelijke verhuur van de gronden beëindigt. De gebruikers mogen nog in 2022 gebruikmaken van de gronden zolang de procedure loopt.
Figuur 2.2: Tuinen achter de woningen aan de Beekenkampweg
Ten noordoosten bevinden zich een speeltuintje met enkele speeltoestellen, een trapveld met twee goals en een halfpipe/skateramp. Nabij de aansluiting op de Kerkdijk bevindt zich aan de noordzijde van de Beekenkampweg een gezamenlijke parkeervoorziening.
Figuur 2.3: Bestaande speelvoorziening aan de Beekenkampweg
Ter hoogte van de Dokter Bruinsweg is er vanuit Doornspijk mooi zicht over het open agrarische gebied.
2.4: Zicht vanaf de Dokter Bruinsweg
Het plangebied Waterlanden II ligt tegen het bestaande stedelijke gebied. Zoals in de visiekaart en de toelichting daarop is aangegeven, bestaat het noordelijke deel van Doornspijk uit woongebied. Dit deel van het plangebied wordt hoofdzakelijk gekenmerkt als een rustig woongebied nagenoeg zonder functiemenging. Er zijn uiteraard wel diverse aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven in het gebied aanwezig.
Figuur 2.5: Indeling Doornspijk
De voorzieningen bevinden zich meer in het dorpsgebied grenzend aan weerszijden van de Zuiderzeestraatweg West. Daar bevinden zich onder andere functies zoals winkels/supermarkt, horecabedrijven, bedrijven en maatschappelijke functies zoals scholen, kerken en het dorpshuis De Deel.
Ten noorden en ten westen van het plangebied bevinden zich twee agrarische bedrijven.
Door Doornspijk loopt de provinciale Zuiderzeestraatweg West (N310). Dit is van oudsher een belangrijke ontsluitingsroute vanaf Elburg naar Nunspeet. Deze regionale ontsluitingsfunctie is nog steeds van toepassing op de Zuiderzeestraatweg West.
Er bestaan bij de provincie geen plannen om de huidige functie van deze weg te wijzigen.
Het plangebied wordt ontsloten door de Kerkdijk en de Dokter Bruinsweg. Vanaf de Kerkdijk, de Veldweg of de Lageweg is er een goede verbinding met de Zuiderzeestraatweg West.
In dit hoofdstuk komt het van belang zijnde Rijks-, provinciale en gemeentelijke beleid aan de orde. Eventueel sectoraal beleid is meegenomen in genoemde beleidsvelden of wordt in hoofdstuk 5, bij de milieu- en omgevingsaspecten, beschreven.
Het Europese beleid is in grote mate vertaald naar het Rijksbeleid, onder meer in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. Het Rijksbeleid wordt in deze paragraaf beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden, en er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. De Regio Zwolle is aangewezen als een van de NOVI-gebieden. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Regio Zwolle betreft een regio die snel sterk groeit, waardoor de woningmarkt oververhit is geraakt en het mobiliteitssysteem onder druk komt te staan. Als gevolg van klimaatverandering en de ligging in een Delta loopt het watersysteem van de regio tegen grenzen aan. In de Regio Zwolle is klimaatbestendige groei een hoofdopgave. De ambitie is om groeiregio Zwolle verder te ontwikkelen tot een blijvend aantrekkelijke, klimaatbestendige en economisch vitale regio.
In de samenwerkingsafspraken voor de uitvoering van de NOVI is onder andere vastgelegd dat in het bijzonder aandacht wordt besteed aan kwetsbaarheden in de fysieke leefomgeving, zoals gezondheid, natuurlijke systemen (bijv. bodem, ondergrond, water, lucht), natuur (bijvoorbeeld biodiversiteit, natuurgebieden, habitats) evenals landschap en openbare ruimte (bijvoorbeeld waardevolle landschappen, erfgoed).
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling geen Rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.
In hoofdstuk 5 wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met de kwetsbaarheden.
Het Barro bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken van het SVIR. Voor het bestemmingsplan zijn de regels vanuit het Barro dan ook direct bindend en het meest van belang. Vanuit het Barro is voor het plangebied alleen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct van toepassing.
Het Rijk heeft voor het NNN aangegeven dat de begrenzing ervan een verantwoordelijkheid is van de provincies. De regels voor deze gebieden moeten dan ook in de provinciale verordening worden vastgelegd. Daarbij gaat het om het aanwijzen van wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden en de regeling voor de bescherming, instandhouding en ontwikkeling daarvan. In paragraaf 3.2 wordt nader ingegaan op het provinciale beleid en het NNN.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro is de verplichting opgenomen om in de toelichting op een ruimtelijk besluit voor nieuw te realiseren stedelijke ontwikkelingen bepaalde duurzaamheidsaspecten van het voornemen te motiveren. Bij de zogenoemde Ladder voor duurzame verstedelijking dient voor een stedelijke ontwikkeling de behoefte te worden beschreven. Voor locaties buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom niet binnenstedelijk in de behoefte wordt voorzien.
In paragraaf 4.6 is de verantwoording aan de Ladder duurzame verstedelijking opgenomen. In deze toelichting van dit bestemmingsplan wordt verder gemotiveerd dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Vanaf de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een nieuw stelsel van verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk, provincies en gemeenten ontstaan. Uitgangspunt van het provinciaal beleid is decentraal regelen wat kan en centraal regelen wat moet.
Gelderland heeft te maken met een urgente vraag naar meer woonruimte. Tot 2030 moeten er in de provincie ruim 80.000 nieuwe woningen gebouwd worden. De urgentie is zo hoog, dat de provincie Gelderland met een Actieplan Wonen een bijdrage wil leveren aan de uitvoering van de bouwopgave. Drie doelen staan in dit actieplan centraal:
Het Actieplan Wonen versnelt de komende vijf jaar de bouwproductie van 43.000 woningen met 50 doorbraakprojecten. Daarnaast zorgen de acties ervoor dat overal in Gelderland in bestemmingsplannen voldoende bouwplannen zijn opgenomen die uitgevoerd kunnen worden.
Algemeen
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 19 december 2018 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie is per 1 maart 2019 in werking getreden. De visie geeft het provinciale ruimtelijke beleid voor de komende jaren op hoofdlijnen aan.
Wonen
De kwaliteit van de leefomgeving wordt in de visie van groot belang geacht. Een goede kwaliteit van de leefomgeving draagt bij aan gezondheid. Hier hoort goed wonen bij, zowel in stedelijk als in landelijk gebied. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De visie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. Er wordt uitgegaan van concentratie van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.
Het streven is naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op maatschappelijke ontwikkelingen. Gelderland moet een aanbod van woningtypen en woonmilieus hebben dat past bij de diversiteit van de woningvraag. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. Er worden regionale afspraken gemaakt over een goede balans tussen vraag en aanbod van woningen.
Natuur en landschap
De provincie spant zich in voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap.
Figuur 3.1: Uitsnede natuur en landschapsbeleid (bron: Omgevingsvisie)
In figuur 3.1 wordt direct ten noorden van Doornspijk in de Omgevingsvisie de Groene Ontwikkelingszone (GO) aangegeven. Deze wordt beschermd tegen aantasting van de kernkwaliteiten: dat zijn de natuurwaarden, de potentiële waarden en de omgevingscondities. Een deel van het plangebied ligt volgens de Omgevingsvisie binnen de GO.
In de Groene Ontwikkelingszone (GO) is ruimte voor economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. Het weidevogelgebied maakt in het voorliggende geval deel uit van de GO.
De provincie treft maatregelen vanwege de bescherming, de instandhouding of het herstel van biotopen, leefgebieden, een gunstige staat van instandhouding en het Natuurnetwerk Nederland. De provincie beschermt de Natura 2000-gebieden die in het GNN liggen. Verder richt het beleid zich op behoud van de basiskwaliteit van landschappen in Gelderland.
Voor een toets aan deze aspecten, zie paragraaf 5.6.2 van deze toelichting.
Op 21 december 2022 heeft Provinciale Staten een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Gelderland (januari 2023) vastgesteld. Dit betreft een versie waarin alle actualisaties van de jaren ervoor zijn opgenomen bij de oorspronkelijke omgevingsverordening. De Omgevingsverordening is per genoemde datum voor het laatst geactualiseerd.
De Omgevingsverordening bevat algemene regels en specifieke aanwijzingen waaraan gemeenten moeten voldoen om daarmee de provinciale belangen veilig te stellen. De gemeentelijke bestemmingsplannen moeten met de Omgevingsverordening in overeenstemming worden gebracht.
In de verordening staat voor de gronden die zijn aangewezen als Weidevogelbeschermingsgebied, de functie van broedgebied voor de weidevogels centraal. In deze gebieden worden ruimtelijke ontwikkelingen hierop getoetst. Er wordt geen ontwikkeling van nieuwe natuur- en landschapswaarden nagestreefd. Het gaat hier om het behoud van broedgebied voor weidevogels (artikel 2.51a).
Het voorliggend plangebied grenst aan het weidevogelbeschermingsgebied.
Figuur 3.2: Uitsnede themakaart Natuur (bron: Omgevingsverordening)
In de verordening is het gebied ten noorden van Doornspijk niet meer als Groene ontwikkelingszone (GO) aangeduid, maar nog wel als waardevol open gebied (zie figuur 3.3). Voor waardevolle open gebieden is de grootschalige openheid de belangrijkste kernkwaliteit. Daarom geldt als uitgangspunt dat ruimtelijke ingrepen die de openheid aantasten niet zijn toegestaan.
Het voorliggend plangebied grenst aan het waardevolle open gebied. In paragraaf 4.3 wordt
aangegeven dat met de voorliggende plannen de openheid van het betreffende gebied niet
wordt aangetast.
Figuur 3.3: Uitsnede themakaart landschap (bron: Omgevingsverordening)
Een deel van het plangebied valt daarmee binnen het Gelderse Nationale Landschap Veluwe (deelgebied Randmeerkust Agrarisch). In navolgend figuur 3.4 is de ligging van het Nationaal Landschap Veluwe ten opzichte van Doornspijk weergegeven.
Figuur 3.4: Uitsnede ligging Nationaal Landschap Veluwe (bron: Kernkwaliteiten Gelderse
Nationale Landschappen)
In artikel 2.56 van de omgevingsverordening is aangegeven dat in een bestemmingsplan binnen een Nationaal Landschap, maar buiten de GNN en GO, alleen bestemmingen mogelijk zijn die de kernkwaliteiten van een Nationaal Landschap niet aantasten.
Bestemmingen die de kernkwaliteiten aantasten, zijn alleen mogelijk als er sprake is van redenen van groot openbaar belang, zoals de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid, de werkgelegenheid, het ontstaan van voor het milieu wezenlijk gunstigere effecten of andere grote maatschappelijke opgaven. Daar staat tegenover dat voor de ontplooiing van die activiteiten een bijdrage moet worden geleverd aan de landschapskwaliteit.
In het bestemmingsplan is in de laddertoets (paragraaf 4.6) het openbaar belang aangetoond. In paragraaf 4.5 is aangetoond dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing met inachtneming van de kernkwaliteiten.
De gemeente Elburg maakt deel uit van de regio Noord-Veluwe. In de Omgevingsagenda geven de 8 gemeenten van de Noord-Veluwe aan waarop zij regionaal willen samenwerken in de periode 2015-2020. Niet alleen als gemeenten onderling, maar nadrukkelijk ook met ondernemers, maatschappelijke partners en de provincie Gelderland. In de omgevingsagenda zet de regio in op vier opgaven, namelijk:
Per opgave worden deelopgaven genoemd. In het geval van het plangebied is vooral het vitaliseren van het buitengebied van belang. Daarbij zet de regio in op het stimuleren van nieuwe (economische) impulsen en het behouden en versterken van de leefbaarheid in kleine dorpen en gemeenschappen.
De ontwikkeling in het plangebied levert hieraan een bijdrage. De ontwikkeling levert een nieuwe impuls door de realisatie van nieuwe functies. Daarbij neemt het aantal inwoners van Doornspijk toe. Dit geeft voor de in de kern aanwezige voorzieningen een groter aantal bezoekers en daarmee meer draagvlak. De leefbaarheid kan daarmee behouden blijven en waar mogelijk versterkt worden.
Binnen de Samenwerking Noord-Veluwe (SNV) werken de deelnemende gemeenten samen op de thema's Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting. Op basis van deze samenwerking maken de deelnemende gemeenten en de provincie afspraken ten aanzien van kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van het woningbouwprogramma. Dit maakt onderdeel uit van de Regionale Woonagenda 2019-2022 Samenwerking Noord-Veluwe.
De regio signaleert dat er sinds het einde van de crisis een oplopend tekort is aan woningen. Starters op de woningmarkt zoeken een betaalbare plek om te wonen, mensen met een zorgvraag zijn naarstig op zoek naar een beschutte omgeving en er is vraag naar nieuwe woonvormen. De woningbouw blijft fors achter bij de behoefte. Tekort aan bouwmaterialen en personeel, met stijgende prijzen tot gevolg, spelen de productie parten. Daarnaast vraag de energietransitie de aandacht.
In regionaal verband en met de provincie is de afspraak gemaakt dat de afzonderlijke woningbehoefte per gemeente bij elkaar wordt opgeteld; dit is de regionale behoefte. Dit wordt beschreven in afzonderlijke woonvisies. De woonbehoefte komt voort uit woningbehoefteonderzoek. De monitoring van de kwantitatieve behoefte gebeurt nu achteraf om zo flexibeler te kunnen inspelen op veranderingen in de woningmarkt.
In paragraaf 4.6.1 is toegelicht dat het plan past in de regionaal gemaakte afspraken (regionale woonagenda). Het gaat dan om een onderbouwing van de behoefte en een toelichting hoe dit plan zich verhoudt tot andere plannen in de gemeente en de regio.
In de Mobiliteitsagenda worden de plannen en projecten van de regio en de provincie weergegeven op de terreinen van onder andere openbaar vervoer, fietsvoorzieningen, het verbeteren van de bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid. De Mobiliteitsagenda is afgeleid van de Mobiliteitsvisie.
Deze agenda zet vooral in op een goede bereikbaarheid van de regio. Daarbij hoort een goede en veilige bereikbaarheid op de fiets en met het openbaar vervoer. Daarnaast is een verbetering van de regionale verkeersveiligheid van belang, om zo het aantal verkeersongevallen te verminderen. Het is daarom van belang dat het plangebied goed en veilig bereikbaar is voor alle soorten verkeer.
Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 juli 2022 is de Omgevingsvisie Elburg (beleidsontwikkeling) vastgesteld (zie paragraaf 3.4.2). Parallel aan de omgevingsvisie is gestart met een pilot om te komen tot een omgevingsplan voor het dorp Doornspijk (beleidsdoorwerking).
Ter voorbereiding op het omgevingsplan is met inbreng van de bewoners en ondernemers uit Doornspijk een visiekaart opgesteld naar aanleiding van een Nota van Uitgangspunten. De visiekaart is op 8 maart 2021 door de gemeenteraad vastgesteld.
De belangrijkste wensen zijn onder andere meer woningen en appartementen voor alle doelgroepen, veiligere oversteekbaarheid van de Zuiderzeestraatweg en de wens voor een echt dorpshart waar diverse voorzieningen bij elkaar worden gebracht.
Figuur 3.5: Uitsnede Visiekaart Doornspijk
Met betrekking tot het onderdeel woningbouw worden in de visiekaart de locaties aan de Beekenkampweg en de Lageweg als mogelijke uitbreidingslocaties benoemd. Voor inbreiding wordt met name gekeken naar vrijkomende (bedrijfs)locaties binnen de bestaande kern.
Aangegeven wordt dat voor de locatie Beekenkampweg (i.c. Waterlanden II) de plannen al
meer concreet zijn. Daarbij wordt al verwezen naar het voorliggende bestemmingsplan. Voor
de Lageweg is nog sprake van een zoekgebied waarvoor de nadere invulling nog bepaald
moet worden, temeer omdat deze locatie ook in beeld is als zoekgebied voor sportterreinen
en een evenementenlocatie.
In de Visiekaart wordt ook aandacht gevraagd voor het goed inpassen van de dorpsranden
in het groen.
De Omgevingsvisie is vastgesteld op 30 januari 2019. Het document geeft een integrale toekomstvisie voor de hele gemeente tot 2030. De visie van de gemeente is 'samen naar een gezonde, veilige en duurzame balans tussen mens, ruimte en gebruik'.
Een deel van de beschreven keuzen in de visie is een herbevestiging en bestendiging van het al ingezette beleid en voor een deel wordt een nieuwe richting ingeslagen. Bij ontwikkelingen en investeringen staan de kernwaarden van de gemeente voorop. De kernwaarden zijn onderverdeeld in vijf thema's:
Vanuit het thema 'Leefbare, vitale kernen met een actieve, gezonde samenleving' wordt onder meer ingestoken op wonen voor iedereen. Alle leeftijdsgroepen moeten aangenaam kunnen wonen in Elburg. Uitgegaan dient te worden van duurzame, energieneutrale en levensloopbestendige ontwikkelingen, waarbij indien mogelijk direct de zorgcomponent wordt meegenomen. Nieuwbouwprogramma's worden ingezet voor aantrekkelijke woonmilieus voor jong en oud.
Een ander thema is het streven naar een aantrekkelijke omgevingskwaliteit en identiteit. De groene parels van de gemeente moeten worden versterkt. Er moet respectvol met de waarden in de gemeente worden omgegaan. Voor de verschillende deelgebieden in de gemeente zijn zogenoemde Idee-kaarten ontwikkeld. Deze kaarten benoemen de ambitie voor het gebied en de uitgangspunten voor behoud en versterking van de omgevingskwaliteit en de identiteit van het gebied.
Op de Idee-kaart voor Doornspijk en Hoge Enk is de locatie Waterlanden II aangeduid als potentieel woongebied (nr. 33), zie onderstaande figuur 3.6.
Figuur 3.6: Uitsnede Idee-kaart Doornspijk en Hoge Enk (bron: Omgevingsvisie, gemeente
Elburg)
Voor Doornspijk wordt als ambitie genoemd, dat het belangrijk is dat er voldoende woningen gerealiseerd worden voor jongeren, jonge gezinnen en ouderen die graag in Doornspijk willen (blijven) wonen. Voor de instandhouding van de voorzieningen is onder andere woningbouw van belang. De woningbouw moet duurzaam zijn met een dorpse uitstraling. Naast het accent op het behoud van de leefbaarheid ligt het accent ook op kwaliteit en identiteit.
Als uitgangspunten voor kwaliteit worden geformuleerd:
De gemeenteraad heeft op 28 september 2020 de Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025 vastgesteld. De Woonvisie is voor de komende jaren de leidraad bij vraagstukken over de toenemende vraag naar woningen, een krappe woningmarkt en het bouwen van (passende) woningen. De komende 10 jaar zijn ongeveer 800 woningen nodig, waarvan een deel uit de 'ombouw' van het huidige woningaanbod moet komen. Het Klimaatakkoord, de vergrijzing en andere maatschappelijke ontwikkelingen zorgen ervoor dat de gemeente in de toekomst een andere inrichting van de leefomgeving krijgt. Grote uitdaging is om wonen voor iedereen betaalbaar te houden.
Nieuwe woonvormen, verduurzaming en transformatie van de bestaande bebouwde omgeving vormen de fundamenten onder het nieuwe beleid. Dat moet onder andere jongeren, ouderen en mensen met een specifieke vraag voldoende perspectief bieden op passende huisvesting binnen de gemeentegrenzen.
De gemeente gaat uit van een versnelde verantwoorde groei met 810 woningen tot 2030, gelet op de achterstand in de woningbouw en de druk op de woningmarkt (oplopende wachttijden in de huur, snellere verkooptijden van woningen en oplopende koopprijzen).
Er is behoefte aan een gedifferentieerd programma, met daarbinnen een aantal belangrijke accenten:
Al met al is de opgave om 40% van het nieuwbouwprogramma te realiseren in de sociale huursector, goedkope koop en betaalbare koopwoningen tot € 265.000,-. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen als starters, jonge gezinnen en bijvoorbeeld mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.
Aanvullend:
De gemeente heeft oog voor de toename van kleine huishoudens, waaronder met name alleenstaanden. De gemeente houdt daar in het woningbouwprogramma rekening mee:
Specifiek voor wonen met zorg en ondersteuning zet de gemeente in op:
Met de woonvisie wordt aangesloten op de Motie betaalbaar wonen. Hierin wordt het college verzocht om ernaar te streven dat minimaal 40% van de reguliere nieuwbouwwoningen wordt gerealiseerd in de sociale huursector, in de goedkope koopsector (tot € 200.000,- v.o.n.) en in de betaalbare koopsector (tot € 265.000,- v.o.n.). In de woonvisie is wel aangegeven dat woningen onder € 200.000,- realiseren lastig is. In Elburg slaagt de gemeente er wel in woningen rond € 230.000,- te bouwen met nul-op-de-meter. Dat zorgt alsnog voor beperkte maandlasten.
Op de bijdrage van het programma aan het waarmaken van de ambities in de woonvisie wordt in paragraaf 4.3.1 ingegaan.
Op 17 april 2023 is een addendum op de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld door de gemeenteraad. Dit addendum is een concrete vertaling van Regionale Woondeal Noord-Veluwe 2022-2030 d.d. 8 maart 2023 in het geldende gemeentelijk woonbeleid.
In het addendum is het gemeentelijke woningbouwprogramma tot 2030 geactualiseerd naar woningbouw categorieën en prijsklassen, waarbij de volgende verdeling wordt toegepast:
Al met al is de opgave om meer focus te leggen op het realiseren van woningen in de categorieën sociale huur, betaalbare koopwoningen tot €355.000 en de middenhuur. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen als starters, ouderen, jonge gezinnen en bijvoorbeeld mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang. Hierin conformeert de gemeente zich aan de afspraken zoals die zijn opgenomen in de Regionale Woondeal. Dat betekent dat 68% van de totaal te realiseren woningen tot en met 2030 tot het betaalbare segment behoort.
Toepassing van het addendum woonvisie 2020-2025
Om te voorkomen dat bestaande contractuele afspraken met betrekking tot woningbouwprojecten opgebroken dienen te worden is een addendum op het addendum vastgesteld. Het addendum 'Toepassing van het addendum woonvisie 2020-2025' bestaat uit twee onderdelen.
Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan is sprake van de ontwikkeling van 37 grondgebonden woningen. Op de bijdrage van het programma aan het waarmaken van de ambities in de woonvisie wordt in paragraaf 4.3.1 ingegaan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft de raad voorgesteld om voorlopig af te zien van het bouwen van woningen in Horstkamp en Vossenakker-Noord. Hier gelden uitwerkingsplichten voor woningbouw. Door het temporiseren van de bestaande harde planvoorraad ontstaat ruimte in de woningbouwprogrammering voor de realisatie van wenselijke bestaande zachte planlocaties en/of nieuwe woningbouwinitiatieven.
De woningbehoefte voor de komende 10 jaar op basis van de bevolkingsprognoses is ten minste 600 woningen. De bestaande harde planvoorraad is na temporisering van de locaties met een uitwerkingsplicht (180 woningen op Horstkamp en 30 woningen op Vossenakker-Noord) nog circa 470 woningen.
Daardoor ontstaat voor de eerstvolgende 10 jaar ruimte voor de realisatie van ten minste 130 woningen uit de bestaande zachte planvoorraad en/of nieuwe woningbouwontwikkelingen, welke tevens met de Ladder van duurzame verstedelijking te onderbouwen zijn.
Dit betekent dat voor nieuwe woningbouwplannen die beter voorzien in de huidige maatschappelijke behoefte - bijvoorbeeld meer ouderenwoningen en woningen voor eenpersoonshuishoudens - mogelijkheden ontstaan. In de laddertoets wordt daar verder op ingegaan (zie paragraaf 4.6).
Vanwege ontwikkelingen in het buitengebied en de wens deze goed in te passen in het landschap is een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het LOP legt verbanden en relaties met de verschillende functies die het buitengebied heeft. Daarbij speelt ook de relatie tussen stad en platteland een belangrijke rol. Het LOP heeft als doelstelling een uitvoeringsgericht document te zijn, gericht op een visie op de gewenste landschappelijke kwaliteit en met name hoe dit uiteindelijk te realiseren is. Aan de hand van een uitvoeringsplan worden concrete projecten en maatregelen benoemd.
In het LOP wordt op genoemde locatie al rekening gehouden met woningbouw in Waterlanden II. Voor het plangebied en omgeving geeft het LOP de uitgangspunten die ook overgenomen zijn in de Structuurvisie van de gemeente Elburg. Daarbij gaat het om de realisatie van een goede overgang van het landschap naar de kern, het versterken van een groene overgang van stad naar land en het behoud van zichtlijnen richting het landschap.
Op 14 december 2009 is de Geurverordening met gebiedsvisie vastgesteld. De basis van dit besluit was een concept-gebiedsvisie en -geurverordening. De concept-geurverordening en -gebiedsvisie zijn in procedure gebracht voor de besluitvorming door de raad. Na publicatie (d.d. 12 januari 2010) zijn de visie en verordening ter visie gelegd en van kracht geworden. De stukken zijn ook voor eenieder inzichtelijk via de website van de gemeente Elburg.
De geurverordening is gemaakt op basis van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Op basis van de Wgv kunnen gemeenten hun eigen geurbeleid doorvoeren waarbij de mogelijkheid bestaat - binnen de wettelijke marges - af te wijken van de standaard geurnormen en/of vaste afstanden uit de wet. De Geurverordening is gemaakt om geurbelemmeringen voor een aantal gewenste ruimtelijke ontwikkelingen weg te nemen. Een van deze ontwikkelingen is die in het voorliggend plangebied Waterlanden II. Om de ontwikkelingen in het plangebied beter mogelijk te maken, zijn de geurnormen gewijzigd. Hierop wordt in paragraaf 5.2 nader ingegaan en worden de gevolgen voor het bestemmingsplan aangegeven.
In de Woningwet is geregeld dat elk bouwplan moet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Een aanvraag om bouwvergunning wordt daarom voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie van de gemeente Elburg. Deze commissie van deskundigen, waaronder ook burgerleden, kunnen niet zelf bepalen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Hiervoor wordt verwezen naar de welstandsnota. In de welstandsnota wordt aangegeven aan welke architectonische eisen bouwplannen moeten voldoen en waarop bij de beoordeling van een bouwplan wordt gelet.
Binnen de gemeente worden, naast welstandsvrije gebieden, twee welstandsniveaus onderscheiden. Uit onderstaande uitsnede van de welstandskaart (figuur 3.7) blijkt dat het voorliggende plangebied is aangewezen als welstandsgebied II (welstandsniveau 2). Hieronder vallen de overige gebieden, die vanuit het perspectief van de gehele gemeente bezien een reguliere toetsing nodig hebben.
Figuur 3.7: Uitsnede welstandskaart (bron: Welstandsnota)
Voor ontwikkelingen waarbij de ruimtelijke en/of functionele structuur verandert, kunnen beeldkwaliteitsplannen worden opgesteld. In zo'n beeldkwaliteitsplan wordt vooruitgelopen op de nieuwe structuur en aangegeven hoe de bebouwing een plaats moet krijgen in het nieuwe, stedenbouwkundig plan. In nieuwe beeldkwaliteitsplannen zullen kwaliteitseisen voor welstand worden gesteld.
Ten behoeve van het voorliggende plan wordt een beeldkwaliteitsplan opgesteld die gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure wordt gebracht. Deze zal na vaststelling deel gaan uitmaken van de welstandsnota (zie paragraaf 4.4).
Voor de gemeentelijke parkeerregeling gelden de in september 2014 vastgestelde (inter)gemeentelijke Parkeernota en de door burgemeester en wethouders vastgestelde 'Nadere regels parkeernormen en hoogte financiële voorwaarde'.
Een bouwplan wordt getoetst aan de algemene bouwregels, waarin de eis is opgenomen voor voldoende parkeervoorzieningen.
Het parkeerbeleid is in veel bestemmingsplannen geregeld met een verwijzing naar de stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordening. Op die manier beschikt(e) de gemeente Elburg over de mogelijkheid om bij ruimtelijke ontwikkelingen eisen te stellen aan het parkeren. Het parkeerbeleid voor de kom van Doornspijk is vastgelegd in het 'Parapluplan Parkeren'.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten op de regeling in het parapluplan. In paragraaf 4.3.4 wordt daar verder op ingegaan. Een en ander houdt in dat voldaan moet worden aan de parkeernormen en de uitgangspunten van de Parkeernota, die als bijlage 1 bij de regels is opgenomen.
De voorbereiding van het woongebied Waterlanden II speelt al geruime tijd. In de verschillende beleidsnota's en visies is het betreffende gebied benoemd als een van de uitbreidingslocaties van Doornspijk.
Recente prognoses laten zien dat het aantal huishoudens in de gemeente Elburg in de toekomst blijft toenemen. Uit de gemeentelijke Woonvisie 2020-2025 (zie paragraaf 3.4.3) blijkt dat voor de periode tot 2030 sprake is van een bandbreedte met een groei die uitkomt tussen 610 en 990 extra huishoudens.
Om deze groei te kunnen realiseren, is een bouwtempo nodig van gemiddeld 70 tot 80 woningen netto per jaar (ter vergelijking: de toename in de periode 2013-2018 komt uit op gemiddeld 48 woningen per jaar).
Het gemeentelijk beleid is er nadrukkelijk op gericht om nieuwe woningen te bouwen in alle kernen van de gemeente en met variatie in typen. Hiermee wordt een wooncarrière binnen een kern mogelijk gemaakt. Dit betekent ook dat er een variatie aan woningtypen in Waterlanden II zal moeten komen, inspelend op de toekomstige behoefte.
Al met al is de opgave voor Waterlanden II ook om 40% van het nieuwbouwprogramma te realiseren in de sociale huursector, goedkope koop en betaalbare koopwoningen tot € 265.000,-. Van deze woningen wordt 20% gebouwd als sociale huurwoning. Dit zijn belangrijke segmenten voor doelgroepen, zoals starters, jonge gezinnen en bijvoorbeeld ook mensen die doorstromen uit Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang.
Met het voorliggende plan wordt voorzien in de bouw van circa 37 levensloopbestendige grondgebonden woningen.
Tabel 4.1: Woningbouwprogramma Waterlanden II
woningtype | segment | aantal (%) | |
- vrijstaande woningen | koop | 5 (14%) | |
- twee-onder-een-kapwoningen | koop | 10 (27%) | |
- rijwoningen (tussen/hoek) | koop, vrije sector (Rvs) | 5 (14%) | |
- rijwoningen (tussen/hoek) | koop, sociale koop (Rsk) | 6 (16%) | |
- rijwoningen (tussen/hoek) | huur, sociale sector (Rsh) | 11 (30%) | |
Totaal | 37 (100%) |
De concrete invulling van het plangebied ligt nog niet volledig vast, deze wordt uiteindelijk bepaald vanuit vraag en woonwensen van potentiële nieuwe bewoners. Daarbij geldt echter wel dat het definitieve woningbouwprogramma te allen tijde moet voldoen aan de uitgangspunten van de woonvisie 2020-2025 en de Motie betaalbaar wonen (zie paragraaf 3.4.3).
Dat betekent dat minimaal 40% van de reguliere nieuwbouwwoningen wordt gerealiseerd in de sociale huursector, in de goedkope koopsector (tot € 200.000,- v.o.n.) en in de betaalbare koopsector (tot € 265.000,- v.o.n.). Daarvan behoort circa de helft tot de sociale huursector en de andere helft tot de goedkope en betaalbare koopsector.
De Motie betaalbaar wonen is als voorwaarde meegenomen in de bouwclaimovereenkomst
tussen de gemeente en de initiatiefnemer (zie paragraaf 8.1). In de planregels is vastgelegd
dat ten minste 20% van de woningen een sociale huurwoning dient te zijn.
De aanvullende uitgangpunten die met het 'Addendum op de Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025' zijn vastgesteld dateren van 17 april 2023. Het ontwerp van het voorliggend bestemmingsplan met het daarin opgenomen woningprogramma en de daarbij behorende stedenbouwkundige verkaveling heeft eerder ter inzage gelegen (1 juni 2022) dan het addendum.
Met de initiatiefnemer is op basis van het huidige woningbouwprogramma (cf. Motie betaalbaar wonen) en daarbij behorende stedenbouwkundige verkaveling op 23 mei 2023 een bouwclaimovereenkomst (zie paragraaf 8.1) afgesloten. Het 'Addendum op de Woonvisie gemeente Elburg 2020-2025' is van een later tijdstip.
Er is een addendum op het eerder genoemde addendum ('Toepassing van het addendum op de woonvisie gemeente Elburg 2020 - 2025' waarin is aangegeven dat projecten waarvoor eerdere contractuele afspraken ten aanzien van woningbouwprogramma's zijn gemaakt, getoetst zullen worden aan het oorspronkelijke woonbeleid.
De hoofdopzet van het stedenbouwkundig plan is in figuur 4.1 weergegeven.
Figuur 4.1: Hoofdopzet stedenbouwkundig plan Waterlanden II (bron: Beeldkwaliteitsplan)
De hoofdopzet van het stedenbouwkundig plan volgt de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van het landschap en sluit aan op de structuur van de wijk Waterlanden I. Een belangrijke functionele ingreep is het aansluiten van de Dokter Bruinsweg op de Kerkdijk via het plangebied. De ontsluiting takt circa 40 m ten noorden van de Beekenkampweg aan op de Kerkdijk. Hierdoor blijft de relatie tussen de speelplek en het speelveld behouden. De huidige ontsluiting langs de watergang aan de westzijde van het plangebied wordt daarbij weggehaald voor autoverkeer, maar blijft wel behouden voor fietsers en voetgangers.
Voor een beleving van het weidse landschap ten noorden van Doornspijk voor alle bewoners van Waterlanden en Doornspijk is ervoor gekozen de ontsluitingsweg aan de rand van het plangebied te leggen. Hierdoor krijgt de wijk een gezicht naar het landschap, is de ruimtelijke invloed van de bebouwing op het landschap minimaal en maakt de weidsheid van het landschap voor alle nieuwe bewoners onderdeel van het wonen.
Om beleving van de openheid van het weidegebied voor de huidige bewoners aan de Beekenkampweg zo goed mogelijk te bewaren is er gekozen voor een meer open bebouwingsstructuur aan de zijde van het landschap met in het middengebied een bebouwingsstructuur daar haaks op. Deze rijen staan aan doodlopende woonhofjes.
Als overgang tussen de bestaande en de nieuwe woningen wordt een zone van circa 9 m vrijgehouden. De bewoners aan de Beekenkampweg kunnen een deel van 4,5 m van deze zone dat achter hun tuin ligt kopen om hun tuin te verlengen.
Bij de verdere invulling van het stedenbouwkundige plan hebben het groen, de bomen en de parkeerplekken een plek gekregen.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is de stedenbouwkundige hoofdopzet in het Beeldkwaliteitsplan (zie paragraaf 4.4 en bijlage 1) verder uitgewerkt in een meer concreet en gedetailleerd verkavelingsplan, zoals weergegeven in figuur 4.2.
Het verkavelingsplan laat een mogelijke uitwerking van het stedenbouwkundig plan zien voor de openbare ruimte en de positie van de woningen. Bij de verdere uitwerking in een inrichtingsplan en architectonische plannen kan het verkavelingsplan nog wijzigen.
Figuur 4.2: Verkavelingsplan Waterlanden II (bron: Beeldkwaliteitplan)
Aan de zijde van het open weidelandschap staan twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen met de voorzijde naar het landschap gericht. Dit geeft de bebouwingsrand een meer transparant karakter. Vanuit het midden gebied is 'tussen de woningen door' de openheid van het weidegebied beleefbaar. Aan de oostzijde staan twee vrijstaande woningen verder naar achter geplaatst in verband met een hindercontour (zie ook paragraaf 5.2).
Ter hoogte van de aansluiting van de nieuwe wijk op de bestaande Dokter Bruinsweg staat een blok rijwoningen, zie figuur 4.3. Deze aaneengesloten woningen begeleiden de bestaande watergang en het zicht naar het open landschap. De uitwerking van de massa van deze aaneengesloten woningen moet vooral de hoofdrijrichting op een logische wijze ondersteunen door bijvoorbeeld een bebouwingsaccent op de noordelijke hoekwoning.
Figuur 4.3: Mogelijk toekomstbeeld komend vanaf de Dokter Bruinsweg (bron:
Beeldkwaliteitplan)
Rond het meest westelijke woonhofje zijn twee rijen aaneengesloten woningen getekend. Deze kunnen ingevuld worden met het sociale programma. Het oostelijke woonhofje bevat aan de westzijde rijwoningen en aan de oostzijde twee-onder-een-kapwoningen. De rijwoningen en de twee-onder-een-kapwoningen staan met de zijkanten gericht naar de achtertuinen van de bestaande woningen aan de Beekenkampweg. In verband met de privacy van de bewoners van die woningen en de beleving van ruimte zijn op de verdiepingen geen gevelopeningen toegestaan. Op de kop van de rij wordt geen kopgevel gemaakt, maar een schuine kap.
Aan de noordoostzijde en oostzijde van het plangebied vormen vrijstaande woningen de overgang naar de beplanting aan de Kerkdijk.
Figuur 4.4: Vogelperspectief mogelijke verkaveling (bron: Beeldkwaliteitplan)
Aan de noordoostzijde en oostzijde van het plangebied vormen vrijstaande woningen de overgang naar de beplanting aan de Kerkdijk.
Aan de zijde van het open weidelandschap komt een watergang. Tussen de deze watergang en de ontsluitingsweg komt, aansluitend op de rij bomen achter de woningen aan de Dokter Bruinsweg, een rij met knotwilgen die een zichtbare groene rand van de wijk vormt zonder het uitzicht op het open landschap te hinderen. De watergang versterkt het landelijke karakter van de buurt en zorgt er voor dat er geen mensen of dieren de weides inlopen.
In de onbebouwde zone tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen aan de Beekenkampweg is, naast de verkoop van een stuk extra tuin aan de bewoners, ruimte voor een waterbuffer. Op deze wijze wordt tegemoet gekomen aan het verzoek van de bewoners aan de Beekenkampweg om in deze onbebouwde zone tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen niet te voorzien in een doorgaande fiets- en wandelroute (inclusief een onderhoudspad).
Door de directe aantakking van de ontsluitingsweg op de Kerkdijk blijven de speelplek en het speelveld aan elkaar grenzen. De halfpipe voor het skaten komt hiermee wel te vervallen. De skateplek wordt weinig gebruikt en is verworden tot een hangplek voor jongeren.
De bestaande speelplek blijft gehandhaafd en is voor kinderen veilig vanuit de nieuwbouw bereikbaar. Het speelveld krijgt door de nieuw ontsluiting en het verdwijnen van de halfpipe een langgerektere vorm. Het speelveld wordt met een dichte groenstrook of een hekwerk van de ontsluitingsweg afgeschermd.
Ontsluiting
De nieuwe woonwijk wordt zoveel mogelijk verkeersluw ingericht. De ontsluiting van het gebied vindt plaats via een centrale ontsluitingsweg door de woonwijk.
Komend vanuit de Dokter Bruinsweg knikt de ontsluitingsweg haaks naar links en vervolgens weer naar rechts. Je rijdt hier langs het open weidelandschap. Om het verkeer af te remmen zijn ter hoogte van de woonhofjes twee kleine knikken in de weg aangebracht. Aan de oostzijde van het plangebied knikt de weg vervolgens naar rechts richting de Beekenkampweg en bij het speelveld weer naar links richting de Kerkdijk. De ontsluitingsweg sluit 40 m ten noorden van de Beekenkampweg aan op de Kerkdijk.
De woonwijk sluit voor het langzaam verkeer via de afgesloten auto-aansluiting aan op de Beekenkampweg.
Verkeersgeneratie
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van Waterlanden II is uitgegaan van de verkaveling, bestaande uit 37 woningen, zoals opgenomen in tabel 4.2. De berekening is gebaseerd op de kencijfers van het CROW. Voor Doornspijk wordt daarbij uitgegaan van een 'weinig verstedelijkt gebied' gelegen in de 'rest van de bebouwde kom'.
Tabel 4.2: Overzicht verkeersgeneratie
Bron: Rekenmodule Rho Adviseurs.
Op grond van bovenstaande verdeling komt dit neer op een verkeersgeneratie variërend tussen de 262-291 extra motorvoertuigen per etmaal. Aangenomen wordt dat de verkeersbewegingen zich gelijkelijk via de Dokter Bruinsweg en de nieuwe ontsluitingsweg verdelen naar de Veldweg of de Kerkdijk. De omliggende wegen beschikken over voldoende capaciteit om het extra verkeer op een veilige manier af te wikkelen.
Parkeren
Langs de nieuwe ontsluitingsweg zijn op verschillende plekken langsparkeerplekken geprojecteerd.
Voor de twee-onder-een-kapwoningen en de vrijstaande woningen geldt dat elke woning twee parkeerplekken op eigen terrein moet realiseren. Deze parkeerplekken mogen niet achter elkaar gepositioneerd worden. Bij de twee kavels op de hoeken van de doorgaande woonstraat is het, in afstemming op de inrichting van de openbare ruimte, ook mogelijk in de achtertuin parkeerplaatsen te realiseren.
Bij de rijwoningen wordt in het openbaar gebied geparkeerd. De parkeerplekken zijn vooral in de woonhofjes opgenomen, dicht bij de woningen.
De gemeentelijke parkeernormen zijn opgenomen in de Parkeernota 2014, zoals weergegeven in bijlage 1 van de regels. Aan de hand van deze parkeernormen wordt bij de verdere uitwerking van de plannen de parkeerbehoefte bepaald.
Op basis van het verkavelingsplan, zoals opgenomen in tabel 4.3, is een inschatting gemaakt in hoeverre aan de parkeernormen kan worden voldaan.
Tabel 4.3: Overzicht normatieve parkeerbehoefte op basis van het verkavelingsplan
woningtype | parkeernorm | aantal |
benodigd aantal parkeerplaatsen |
||||
koop, vrijstaand | 2,5 p.p./won. | 5 | 12,5 | ||||
koop, twee-onder-een-kap | 2,4 p.p./won. | 10 | 24,0 | ||||
koop, tussen/hoek | 2,2 p.p./won. | 11 | 24,2 | ||||
huurhuis, sociale huur | 1,8 p.p./won. | 11 | 19,8 | ||||
Totaal | 37 | 80,5 |
Op grond van het woningbouwprogramma is berekend dat er vanwege de nieuw te bouwen woningen behoefte is aan 81 parkeerplaatsen.
Tabel 4.4: Gerealiseerde parkeerplaatsen op basis van het verkavelingsplan
parkeervoorziening (incl. theoretisch aantal parkeerplaatsen) |
aantal voorzieningen |
berekenings- aantal |
aantal gerealiseerde parkeerplaatsen |
||
openbare parkeerplaatsen | 54 | 1 | 54 | ||
enkele oprit zonder garage (1 p.p./won.) | 1 | 0,8 | 0,8 | ||
garage met enkele oprit (2 p.p./won. | 1 | 1 | 1 | ||
garage met lange oprit (3 p.p./won.) | 4 | 1,3 | 5,2 | ||
garage met dubbele oprit (3 p.p./won.) | 12 | 1,8 | 21,6 | ||
Totaal aantal parkeerplaatsen | 82,6 |
In het verkavelingsplan, zoals opgenomen in paragraaf 4.3.2, worden 54 openbare parkeervoorzieningen weergegeven en 51 parkeerplaatsen op eigen terrein. Omdat parkeerplaatsen op eigen terrein niet altijd efficiënt gebruikt worden, mogen deze op grond van de gemeentelijke parkeernota maar voor een deel worden meegenomen in de beoordeling. Dit betekent dat er met 28 parkeerplaatsen op eigen terrein rekening mag worden gehouden. In het voorliggende verkavelingsplan wordt daarmee ruimte geboden voor 82 parkeerplaatsen, waarvan het meeste openbaar. Daarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
In het voorliggend rekenvoorbeeld is ten behoeve van het bestemmingsplan afdoende
aangetoond dat binnen het plangebied voldoende ruimte aanwezig is om bij de verdere
uitwerking van de plannen te kunnen voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen.
Zoals al eerder is aangegeven, dient in de verdere uitwerking van de plannen rekening te
worden gehouden met de gemeentelijke parkeernormen uit de Parkeernota 2014. Deze
normen zijn dan ook als eis opgenomen in de planregels van dit bestemmingsplan.
De veiligheid in en direct rond het plangebied wordt bepaald door sociale veiligheid, verkeersveiligheid en brandveiligheid:
Bij het definitieve verkavelingsplan en inrichtingsplan van de openbare ruimte wordt voldaan aan alle eisen uit het Bouwbesluit ten aanzien van brandveiligheid (bluswatervoorziening, opstelplekken, wegbreedtes, vluchtroutes en dergelijke), zie verder paragraaf het advies van de brandweer in paragraaf 5.7.
Op basis van het stroomschema afwegingskader (zie paragraaf 3.4.3) wordt ervoor gezorgd dat de juiste woningen, op het juiste tijdstip op de juiste locatie worden gerealiseerd. Het schema behelst de volgende onderdelen:
Ad 1: de kwalitatieve behoefte
De kwalitatieve behoefte aan de geplande woningen wordt in de Laddertoets in paragraaf 4.6.1 beschreven. Aangetoond wordt dat met de realisatie van de woningen wordt voldaan aan een bestaande behoefte binnen Elburg en Doornspijk.
De huidige bestemmingsplancapaciteit voor nieuwe woningen in Doornspijk is bijna volledig benut terwijl de vraag naar woningen structureel groot blijft.
Ad 2: de ligging t.o.v. de gehele gemeente, het stedelijk gebied en de voorzieningen
De plannen betreffen een ontwikkeling in Doornspijk. Zoals in de Laddertoets in paragraaf 4.6.2 wordt aangegeven kan de gewenste ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van Doornspijk worden gerealiseerd. Er zijn geen inbreidingslocaties in Doornspijk van voldoende omvang aanwezig.
Zoals in paragraaf 2.3 is aangegeven is sprake van een rustig woongebied. De voorzieningen in het centrumgebied van het dorp zijn te voet en fietsend goed bereikbaar.
Ad 3: de ruimtelijke kwaliteit
Met de voorliggende plannen wordt de voorliggende locatie omgevormd tot een kwalitatief hoogwaardig woongebied. Het transformeren van het gebied wordt wenselijk geacht, met name omdat het past binnen de ruimtelijke context van het gebied.
Met de voorliggende plannen wordt voorzien in de woningbehoefte terwijl gelijk een groene afronding van Doornspijk wordt gecreëerd, overeenkomstig het Landschapsontwikkelingsplan (zie paragraaf 3.4.5).
Ad 4: het innovatieve karakter van de plannen
Zoals in paragraaf 4.3 is aangegeven wordt Waterlanden II gerealiseerd als een inclusieve wijk. Het wordt een wijk voor iedereen. Voor alle leeftijden, in verschillende prijsklassen, voor mensen zonder en met beperking, voor zelfstandigen en hulpvragers, alleenstaanden en gezinnen. De invulling van met name de huurwoningen wordt zo flexibel mogelijk om een zo groot mogelijke doelgroep te bereiken.
Ad 5: de mogelijkheden van organische groei/flexibiliteit
In paragraaf 4.3.1 is het woningbouwprogramma weergegeven. In het voorliggende bestemmingsplan (zie paragraaf 6.2) wordt voor het nieuwe woongebied uitgegaan van een gedetailleerde bestemming met een directe bouwtitel.
Conclusie
Op grond van het afwegingskader is de locatie als 'voldoende' beoordeeld en kan doorgang vinden.
Wat betreft de uitstraling dient de nieuwe woonwijk logisch en vanzelfsprekend aan te sluiten en onderdeel uit te maken van de bestaande wijk Waterlanden. De wijk heeft een sterke dorpse uitstraling met in de recente ontwikkelingen een meer landelijke sfeer. Deze dorpse en landelijke uitstraling van de gebouwen geldt ook in Waterlanden II als basis voor de uitwerking van het verkavelingsplan in bouwplannen.
Om de ruimtelijke kwaliteit van de toekomstige ontwikkeling van Waterlanden II zo goed mogelijk richting te geven is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan is als bijlage 1 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
In het beeldkwaliteit wordt ingegaan op de oriëntatie van de woningen van de woningen en het gebruik van accenten. Daarbij wordt aangegeven dat in verband met de privacy van bestaande woningen aan de Beekenkampweg en beleving van ruimte op de verdiepingen van de achtergelegen hoek- en twee-onder-een-kap-woningen geen gevelopeningen toegestaan. Op de kop van de rij wordt geen kopgevel gemaakt, maar een schuine kap. Verder wordt ingegaan op bouwgrenzen en rooilijnen.
Per woningtype zijn in het beeldkwaliteitplan randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van:
Ten aanzien van het openbaar gebied wordt aandacht besteed aan de overgang tussen openbaar en privégebied; erfafscheidingen. Voor Waterlanden II worden erfafscheiding die grenzen aan openbaar gebied standaard voorgeschreven. Bij de uit te geven strook voor de bewoners aan de Beekenkampweg wordt voor een rustige beleving een eenduidige erfafscheiding voorgeschreven. De strook grond, aansluitend op de erfafscheidingen, tussen de waterbuffer en de nieuwe eigendomsgrens van de woningen aan de Beekenkampweg wordt door de gemeente ingeplant met bijvoorbeeld camouflerende beplanting. In deze onbebouwde zone tussen de nieuwbouw en de bestaande woningen wordt niet voorzien in een doorgaande fiets- en wandelroute (inclusief een onderhoudspad). In verband met de privacy van
Verder wordt ingegaan op het materiaal en detaillering van de bestrating en het gebruik van groen.
In dit beeldkwaliteitsplan worden handvatten gegeven voor de uitwerking van het verkavelingsplan in concrete bouwplannen en plannen voor de inrichting van de openbare ruimte. In aanvulling op de Welstandsnota bevat dit beeldkwaliteitsplan aanvullende en specifieke welstandseisen voor Waterlanden II (zie paragraaf 3.4.7).
Het beeldkwaliteitsplan wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan in procedure gebracht en zal na vaststelling deel gaan uitmaken van de welstandsnota.
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waarvan er 7 in Gelderland liggen. De grootste hiervan is de Veluwe. Zoals in paragraaf 3.2.3 is aangegeven ligt een smalle strook van het voorliggende plangebied binnen het Nationaal Landschap De Veluwe.
In de beleidsnotitie 'kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen' (2014) worden de kernkwaliteiten benoemd van deze zeven deelgebieden. Het deelgebied Veluwe is onderverdeeld in deelgebieden. Het plangebied valt binnen het Randmeergebied onder het deelgebied Randmeerkust Agrarisch (zie figuur 3.4 in paragraaf 3.2.3).
In de beschrijving van het stedenbouwkundig plan, zoals opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 1) is specifiek ingegaan op de aansluiting van het plangebied op het aansluitende landschap. Allereerst wordt aangegeven dat de hoofdopzet van het stedenbouwkundig plan de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van het landschap volgt. Voor een beleving van het weidse landschap ten noorden van Doornspijk voor alle bewoners van Waterlanden en Doornspijk is ervoor gekozen om de ontsluitingsweg aan de rand van het plangebied te leggen. Hierdoor krijgt de wijk een gezicht naar het landschap, is de ruimtelijke invloed van de bebouwing op het landschap minimaal en maakt de weidsheid van het landschap voor alle nieuwe bewoners onderdeel van het wonen.
Aan de zijde van het open weidse landschap komt een watergang. Tussen deze watergang en de ontsluitingsweg komt een rij met knotwilgen die een zichtbare groene rand van de wijk vormt zonder het uitzicht op het open landschap te hinderen. Het groen mag geen belemmering vormen voor de beleving van de openheid van het open weidelandschap ten noorden van de locatie. De watergang versterkt het landelijke karakter van de buurt en zorgt ervoor dat er geen mensen of dieren de weides inlopen.
Geconcludeerd wordt dat met het voorliggende plan sprake is van een goede landschappelijke inpassing met inachtneming van de kernkwaliteiten. Er is geen compensatie nodig.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De ladder wordt in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken motiveren volgens deze laddersystematiek. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Uit jurisprudentie blijkt dat het toevoegen van meer dan 11 woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het plan worden maximaal 37 woningen mogelijk gemaakt. In dit geval is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die buiten bestaand stedelijk gebied ligt.
Zoals in paragraaf 4.3.1 is aangegeven worden in het voorliggende plan maximaal 37 levensloopbestendige grondgebonden woningen mogelijk gemaakt.
Hiervan moet minimaal 40% worden gerealiseerd in de sociale huursector, in de goedkope koopsector en in de betaalbare koopsector. Daarvan behoort circa de helft tot de sociale huursector (20%) en de andere helft (20%) tot de goedkope en betaalbare koopsector.
De woningbehoefte in de regio Noord-Veluwe en specifiek in de gemeente Elburg blijkt uit diverse onderzoeken, die hierna worden behandeld.
Regionale woningbehoefte
Uit de Bevolkings- en huishoudensprognose 2019 Provincie Gelderland blijkt dat het aantal huishoudens in de regio Noord-Veluwe in het hoge scenario toeneemt van 75.370 in 2019 naar 82.160 in 2030.
Figuur 4.5: Huishoudensontwikkeling regio Noord-Veluwe, 2018-2040 (Provincie Gelderland)
De regio's Foodvalley en Rivierenland vergrijzen naar verhouding minder sterk dan de andere regio's. In Noord-Veluwe en Stedendriehoek neemt het aandeel ouderen sterker toe dan in deze regio's. De sterkste vergrijzing is er in de regio's Achterhoek en De Liemers.
Er is op dit moment in de meeste Gelderse regio's sprake van een woningtekort. Op dit moment bedraagt het woningtekort in Gelderland zo'n 35.000 woningen. In Noord-Veluwe blijft er ook na 2030 een tekort.
In de regio Noord-Veluwe is de vraag sterker gericht op de koopsector. Er ontstaat een aanzienlijke extra vraag naar grondgebonden koopwoningen.
Figuur 4.6: Fricties vraag en aanbod Noord-Veluwe, 2019-2025 en 2025-2030
In regionaal verband en met de provincie is de afspraak gemaakt dat de afzonderlijke woningbehoefte per gemeente bij elkaar wordt opgeteld; dit is de regionale behoefte. Dit wordt beschreven in afzonderlijke woonvisies.
Woningbehoefte gemeente Elburg
De behoefte blijkt uit de Woonvisie 2020-2025, inclusief het door Atrivé uitgevoerde woningbehoefteonderzoek (Woningmarktanalyse, 2019). Deze biedt zicht op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen op korte en langere termijn.
Kwantitatieve behoefte
Prognoses laten zien dat het aantal huishoudens in Elburg in de toekomst blijft toenemen. Voor de periode tot 2030 is sprake van een bandbreedte tussen +610 en +950 extra huishoudens. Gemiddeld is dat zo'n 800 extra huishoudens/woningen tot 2030. Om deze groei te kunnen realiseren, is een bouwtempo nodig van circa 68 woningen netto per jaar. Dat betekent een versnelling van zo'n 40% ten opzichte van de periode 2013-2018.
Uit de referentieraming van Primos 2019 blijkt dat indien de gemeente het bouwtempo nog verder kan opschroeven, een hogere huishoudensgroei mogelijk is.
Wel moet worden gewaakt voor overproductie. Alle prognoses laten dezelfde trend zien: op korte termijn groei, daarna vlakt de groei af en op lange termijn zal sprake zijn van stabilisatie. De grote naoorlogse babyboomgeneratie zal vanaf nu in steeds grotere getale de woningmarkt verlaten, ook in Elburg. Het vrijkomende aanbod van deze groep neemt in rap tempo toe en bestaat vooral uit koopeengezinswoningen. Na 2030 wordt daarom voor Elburg voorspeld dat er steeds minder behoefte is aan uitbreiding van de woningvoorraad.
Kwalitatieve behoefte
Zowel op korte als op lange termijn is er in Elburg de grootste behoefte aan meer koopeengezinswoningen. Dit heeft te maken met de verwachting dat de huishoudenssamenstelling in de gemeente Elburg ook in de toekomst gedomineerd blijft door gezinnen met kinderen. Die doelgroep zoekt juist dit woningtype. Daarnaast ontstaat er als gevolg van de vergrijzing op lange termijn ook een kleine behoefte aan extra huurwoningen en appartementen.
Op korte termijn is er met name behoefte aan meer koopwoningen tussen de € 200.000,- en € 265.000,-. Ook op lange termijn is er een oplopende behoefte aan extra koopwoningen in alle segmenten. Ook slaat, op lange termijn, als gevolg van de vergrijzing het theoretisch overschot aan sociale huurwoningen en middeldure huurwoningen om in een extra behoefte.
Voor de benodigde voorraad sociale huurwoningen in Elburg is op basis van twee koopkrachtscenario's een raming gemaakt. Indien het aandeel scheefwoners kan worden teruggebracht naar 23% dan is tot 2028 een behoefte aan 40 tot 110 extra sociale huurwoningen in Elburg.
Plancapaciteit en regionale afstemming
In de regio Noord-Veluwe zijn in 2013 op basis van een bandbreedte woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2013-2025. De afgelopen jaren is er echter in Elburg, net zoals in de rest van de regio, structureel minder gebouwd dan afgesproken (-15%). Om alsnog te voldoen aan de woningbouwafspraken is er dus een versnelling van het bouwtempo nodig. Ten eerste omdat het huidige tempo nog steeds lager ligt dan de 'gemiddelde waarde', maar ook om de opgelopen achterstand van de afgelopen jaren in te kunnen halen. Hiervoor is voor de gemeente Elburg een versnelling nodig van 36%.
De nieuwbouwprogrammering wordt door de gemeenten gemonitord en regionaal afgestemd.
Figuur 4.7: Schema monitoring nieuwbouwprogrammering afzonderlijke gemeenten (bron:
gemeente Elburg)
Met het bouwen van 810 woningen blijft Elburg binnen de door Atrivé gestelde prognoses. Bovendien is de afgelopen jaren structureel minder gebouwd dan de destijds geformuleerde ambitie en afgesproken aantallen, bezien over de gehele regio. Met 348 woningen (zie voorgaand figuur 4.7) is er onvoldoende harde plancapaciteit om in de bovengrens van de behoefte te voorzien.
De subregio Kop van de Veluwe heeft zich ook gecommitteerd aan de Regio Zwolle. Dit betekent (onder andere) dat deze subregio een deel van de nieuwbouwopgave voor haar rekening wil nemen. Er zijn drie scenario's die nu in de Regio Zwolle nader worden uitgewerkt: een scenario dat uitgaat van enkel de autonome groei, een middenscenario en een derde scenario waarbij uitgegaan wordt van een verdubbeling van de autonome groei. Wat dit betekent voor de subregio Kop van de Veluwe is dus nog niet in kaart gebracht, maar dat dit een hogere woningbouwopgave meebrengt dan de voorspelde 810 woningen, is wel een feit.
Woondeal regio Noord-Veluwe
Op grond van de regionale woondeal regio Noord-Veluwe (maart 2023) zet de gemeente Elburg zich in voor de bouw van 764 woningen tot 2030 als bijdrage aan de provinciale en nationale opgave. Uit de woondeal blijkt dat de harde plancapaciteit van de gemeente is afgenomen naar 221 woningen. Hoewel Waterlanden II niet is aangemerkt als sleutelproject wordt wel een bijdrage aan de benodigde harde plancapaciteit geleverd.
Conclusie behoefte
Er is op dit moment een harde plancapaciteit voor 221 woningen en een gemeentelijke opgave voor 764 woningen. Er is daarom behoefte aan extra harde plancapaciteit. Er is behoefte aan koopwoningen in alle segmenten. Er is ook behoefte aan sociale huurwoningen.
De gewenste ontwikkeling kan niet binnen het bestaand stedelijk gebied van Doornspijk worden gerealiseerd. Er zijn op dit moment geen inbreidingslocaties in Doornspijk van voldoende omvang om 37 grondgebonden woningen te realiseren.
Voor de locatie aan de Lageweg is op dit moment nog sprake van een zoekgebied waarvoor de nadere invulling nog bepaald moet worden (zie paragraaf 3.4.1).
Figuur 4.8: Bestaand stedelijk gebied op basis van geldende bestemmingen (Bron:
www.planviewer.nl)
Zoals uit figuur 4.8 blijkt, grenst het plangebied evenwel direct aan het bestaand bebouwd gebied van het dorp Doornspijk en is daarom goed geschikt voor de gewenste ontwikkeling. Het bestemmen van het gebied tot woongebied betekent een kwalitatieve verbetering van de ruimtelijke structuur ter plaatse.
De ontwikkeling wordt gedaan met respect voor de groen- en omgevingsstructuren in het gebied en de directe omgeving daarvan.
Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling past binnen de kaders van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Diverse aspecten in of nabij het plangebied, zoals hinder door bedrijvigheid, water, ecologie, archeologie en de aanwezigheid van kabels en leidingen, kunnen beperkingen opleggen aan de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied. Voor het bestemmingsplan zijn de milieu- en omgevingsaspecten geïnventariseerd en daar waar nodig verwerkt in de ruimtelijke verbeelding en regels van het bestemmingsplan.
Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruikgemaakt van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.
De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.
De VNG-brochure hanteert twee soorten omgevingstypen. Een rustige woonwijk/rustig buitengebied en gemengd gebied, voor beide omgevingstypen gelden andere richtafstanden en/of normen.
De definitie van een rustige woonwijk/rustig buitengebied is:
De definitie van een gemengd gebied is:
In tabel 5.1 is een overzicht gegeven van de richtafstanden voor de verschillende milieucategorieën.
Tabel 5.1: Richtafstanden per milieucategorie t/m milieucategorie 4.1
milieucategorie | richtafstand | ||
rustige woonwijk en rustig buitengebied |
gemengd gebied | ||
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m |
Het aspect geluid is in veel gevallen de bepalende factor voor de richtafstand. De achterliggende geluidsnormen die in de VNG-publicatie worden gehanteerd om de richtafstanden te bepalen, zijn weergegeven in tabel 5.2.
Tabel 5.2: Geluidsnormen (richtwaarden) voor een rustige woonwijk/buitengebied en gemengd gebied
periode | langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus (LAr,LT) | maximale geluidsniveaus (LAmax) | |||||
rustige woonwijk/ rustig buitengebied |
gemengd gebied | rustige woonwijk / rustig buitengebied | gemengd gebied | ||||
dagperiode (07:00-19:00 uur) |
45 dB (A) | 50 dB(A) | 65 dB(A) | 70 dB(A) | |||
avondperiode (19:00-23:00 uur |
40 dB(A) | 45 dB(A) | 60 dB(A) | 65 dB(A) | |||
nachtperiode (23:00-07:00 uur) |
35 dB(A) | 40 dB(A) | 55 dB(A) | 60 dB(A) |
Deze richtwaarden hebben geen wettelijke status, maar zijn algemeen aanvaarde waarden. Het is mogelijk om op basis van een bestuurlijke afweging af te wijken van deze richtwaarden. De VNG-brochure biedt hiervoor een stappenplan, opgenomen in bijlage B 5.3 van de VNG-publicatie. Het stappenplan omvat de volgende methodiek:
In het kader van stap 3 dient het bevoegd gezag te motiveren waarom het deze geluidsbelasting in de concrete situatie acceptabel acht, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidsbelasting moet worden betrokken.
Bij een hogere geluidsbelasting dan aangegeven in stap 3 zal inpassing doorgaans niet mogelijk zijn. Indien het bevoegd gezag niettemin tot inpassing wil overgaan, dient dit grondig onderzocht, onderbouwd en gemotiveerd te worden, waarbij cumulatie met andere geluidsbronnen/geluidsbelastingen moet worden meegenomen. Deze laatste stap wordt aangeduid als stap 4.
In het voorliggende geval is sprake van de realisatie van nieuwe woningen in de nabijheid van een bestaande rustige woonwijk. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen, er zijn geen bedrijven en er is geen sprake van een doorgaande weg.
Figuur 5.1: Uitsnede geldende bestemmingsplannen
Op grond van de geldende bestemmingsplannen (zie figuur 5.1) blijkt dat er zich in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven bevinden. Op enige afstand zijn aanwezig:
Op grond van bovenstaand overzicht wordt geconstateerd dat voor alle bedrijven ruimschoots wordt voldaan aan de richtafstanden uit de VNG-publicatie. Dit betekent dat voor de nieuwe woningen in Waterlanden II sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Andersom wordt ook geconstateerd dat de betreffende bedrijven niet onevenredig gehinderd zullen worden door de nieuwe woningen in hun bedrijfsvoering.
Conclusie
Omdat aan de richtafstanden wordt voldaan, is er sprake van het voldoen aan stap 1 van de VNG-systematiek (inpassing in mogelijk). Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Agrarische bedrijven
In de nabijheid van het plangebied zijn twee rundveehouderijen aanwezig aan de Kerkdijk 21 en aan de Zuiderzeestraatweg West 30. De afstand vanaf de agrarisch bouwvlakken, zoals opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018', tot aan de beoogde woningbouwvlakken bedragen respectievelijk 100 m (Kerkdijk 21) en 170 m (Zuiderzeestraatweg West 30), zie ook navolgend figuur 5.2.
Figuur 5.2: Ligging plangebied (rode contour) t.o.v. omliggende agrarische bedrijven (donker
groen. bron: 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018')
De richtafstand voor het 'Fokken en houden van rundvee' bedraagt op basis van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering (2009)' 100 m. Hier wordt in het geval van de Zuiderzeestraatweg West 30 ruimschoots aan voldaan.
In het geval van de Kerkdijk 21 bedraagt de kleinste afstand tot het meest nabijgelegen bouwvlak 100 m (zie figuur 4,2). Daarmee wordt rekening gehouden met de belangen van de betreffende agrariër. De agrariër is in het verleden, in overleg met de gemeente, om milieutechnische redenen verplaatst van Zuiderzeestraatweg West naar de Kerkdijk te Doornspijk met als doel om zo ver mogelijk van de woonbebouwing een nieuw bedrijf te realiseren.
Wet geurhinder en veehouderij (milieu) en Activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel 5.3.
Tabel 5.3: Overzicht geurnormen Wgv
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m3 | max. 2 ouE/m3 | ||
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |||
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m3 | max. 8 ouE/m3 | ||
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van:
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen.
Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Geurverordening gemeente Elburg
De gemeente Elburg heeft op 14 december 2009 een geurverordening vastgesteld. In die geurverordening zijn voor enkele gewenste ontwikkelingen de geurnormen gewijzigd.
Uit figuur 5.3 blijkt dat het onderhavig plangebied is aangewezen als een van ontwikkelingsgebieden (bebouwde kom) waarvoor een aangepaste geur- en afstandsnorm van 6,5 ouE/m3 en 50 m ook als aanvaardbaar wordt geacht.
Figuur 5.3: Uitsnede van de kaart behorende bij de geurverordening
Conclusie
Ten aanzien van de omliggende agrarische bedrijven wordt het volgende geconcludeerd:
Samenvattend is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van geur. De omliggende bedrijven worden niet belemmerd vanuit de Wgv, ondersteund door de geurverordening van de gemeente Elburg, welke 6,5 ouE/m3 als aanvaardbaar acht voor het plangebied (bebouwde kom).
Geconcludeerd wordt dat het aspect geur geen belemmering vormt voor de ontwikkeling.
Woningen worden door de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dan is volgens de Wgh akoestisch onderzoek verplicht indien deze worden geprojecteerd binnen de geluidszone van een weg.
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de weg moet worden getoetst. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen- of buitenstedelijke ligging. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Ten behoeve van het voorliggende plangebied wordt geconstateerd dat alle omliggende bestaande wegen in de woonwijk een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben. Zoals in voorgaand paragraaf is aangegeven, hebben wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur geen wettelijke geluidszone.
De nieuwe wegen in het plangebied worden ingericht als 30 km/uur-wegen. De nieuwe woningen liggen ook niet in de wettelijk geluidszone van andere wegen.
Dit betekent dat er geen geluidsbronnen aanwezig zijn waarvan de geluidsbelasting bij de nieuwe woningen getoetst moet worden aan de normen van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer is daarom niet nodig geacht.
Aanvullend is de verwachte verkeersintensiteit in het plangebied circa 273 motorvoertuigen per etmaal. Op basis van deze intensiteit kan worden geconcludeerd dat de verwachte grenswaarde van 48 dB in het plangebied niet zal worden overschreden. Er is in het plangebied sprake van een aanvaardbaar akoestische kwaliteit (zie bijlage 2).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wanneer een nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt mogelijk gemaakt binnen de geluidszone van een spoorlijn, moeten de plannen op grond van de Wet geluidhinder worden getoetst aan de geluidsnormen, zoals opgenomen in het Besluit geluidhinder. De Spoorlijn Harderwijk-Zwolle, gelegen aan de andere zijde van de A28, ligt op een afstand van ruim 4,2 km van het plangebied. Spoorwegen met een geluidszone langs de spoorlijn staan aangegeven op de geluidsplafondkaart of de zonekaart. Op grond van het dichtstbijzijnde geluidsproductieplafond (63,1 dB) bedraagt de zonebreedte 300 m aan weerszijden van de spoorlijn.
Het plangebied ligt ruim buiten de geluidszone van de spoorlijn Harderwijk-Zwolle en de A28. De spoorlijn is in het akoestisch onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Conclusie
Aangenomen wordt dat het spoorweglawaai geen belemmering oplevert voor de beoogde plannen.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is door het ingenieursbureau Arcadis Nederland B.V. op 2 februari en 15 februari 2021 een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht op een locatie ten noorden van de Beekenkampweg te Doornspijk. Ten behoeve van de bouw van deze woningen is de kwaliteit van de bodem bepaald. Hiermee wordt getoetst of aanvullende veiligheids- of saneringsmaatregelen dienen te worden uitgevoerd.
Het rapport 'Verkennend milieukundig bodemonderzoek te Doornspijk, Waterlanden II' (nr. D10023330 39, d.d. 19 augustus 2021) is als bijlage 3 in de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
In het uitgevoerde bodemonderzoek wordt het volgende geconstateerd.
Op grond daarvan wordt het volgende geconcludeerd.
Met het huidige ontwerp wordt niet verwacht dat grondverzet noodzakelijk is (gesloten grondbalans). Aanbevolen wordt dat wanneer grondverzet plaatsvindt er een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van PFAS zal moeten plaatsvinden. Ook dient rekening te worden gehouden met aanvullende eisen conform de geldende wet- en regelgeving (Besluit bodemkwaliteit) en lokaal beleid.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Ten behoeve van het bestemmingsplan is door Arcadis Nederland B.V. een plan voor de waterhuishouding en riolering opgesteld. De rapportage 'Woningbouwlocatie Waterlanden Fase 2 te Doornspijk Plan voor de waterhuishouding en riolering' (nr. 30073377, d.d. 5 juni 2023) is als bijlage 4 in de toelichting opgenomen.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). In de watertoets wordt een overzicht gegeven van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Gemeente:
Blauwe Omgevingsvisie 2050 (https://bovi2050.nl/)
Met de Blauwe Omgevingsvisie 2050 zet het waterschap koers naar een duurzame samenleving waarbij water wordt gezien als een ordenend principe. In de Omgevingsvisie worden drie gebieden (stroomgebieden) onderscheiden namelijk: Noord-Veluwe, IJsselvallei en oostflank van de Veluwe en de Gelderse Vallei en Eemland.
Het nieuwe waterdenken via de integrale en duurzame benadering (brongericht, gebiedsgericht en co-actorgericht) heeft geleid tot drie generieke waterprincipes, die als leidende principes zijn toegepast in de BOVI2050.
De drie leidende principes zijn:
Daarnaast zijn vier thema's opgesteld: Energietransitie, Circulaire economie, Klimaatverandering en Waardevolle leefomgeving.
De meest belangrijke verhaallijn uit de BOVI die relevant is voor de voorliggende ontwikkeling is de 'Waterinclusieve bebouwde omgeving'. Stedelijke in- en uitbreiding ten behoeve van de groeiende bevolking moet worden gekoppeld aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven. Dit biedt kansen om de stad aantrekkelijker te maken. Overal waar wordt gebouwd, wordt rekening gehouden met het aspect water (waterinclusief bouwen) en wordt de buffercapaciteit van de bodem verbeterd: de stad als spons.
Groen-blauwe dooradering in de openbare ruimte en op de daken houdt de stad bovendien leefbaar bij toenemende hittestress en heftige regenval. Dit vraagt om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de garantie op voldoende ruimte bij binnenstedelijke verdichting. Afwegingen over eventuele nieuwe, stedelijke uitbreidingen worden gemaakt vanuit de ondergrond, met het oog op de waterhuishouding en altijd klimaatadaptief.
Slim combineren
Het bebouwde gebied krijgt in de toekomst te maken met meer regen in kortere tijd, langere perioden van droogte en het daarmee samengaande hitte-eilandeffect; het aantal warme nachten neemt met een factor drie toe. Tegelijkertijd moeten enorm veel woningen worden bijgebouwd, met name door herinrichting en inbreiding en ligt er als gevolg daarvan ook een flinke mobiliteitsopgave.
Voor een mooiere en gezondere leefomgeving, moeten we de duurzaamheids- en transitieopgaven met elkaar verbinden en zoveel mogelijk multifunctioneel ontwikkelen. Samenwerking is hiervoor essentieel. Het veelzijdig toepassen van water en groen in stedelijk gebied draagt niet alleen bij aan de ruimtelijke kwaliteit, maar is ook onderdeel van de oplossing voor de grote opgaven.
Vasthouden van water
Het realiseren van meer groen biedt vele kansen voor de leefbaarheid in de stedelijke omgeving. Dit vermindert de invloed van de stedelijke verdichting. Door groen toe te voegen op daken, tegen gevels en tussen de gebouwen op straten en pleinen zorgen we voor natuurlijke koeling waarmee het hitte-eilandeffect wordt tegengegaan. Meer groen draagt ook bij aan de biodiversiteit in steden en dorpen.
Daarnaast kunnen groene ruimtes zoals wadi's (aangelegde plekken waar regenwater wordt opgevangen en in de grond infiltreert), waterbuffers (droge sloten) en groene daken worden benut om regenwater vast te houden of te bergen. Door het water in de stad te houden en 'op te sparen' kan dit wordt benut in droge tijden. Andere mogelijkheden zijn waterdoorlatende verharding en waterpleinen. Om tijdens piekbuien water te kunnen afvoeren, kan zelfs de weg tijdelijk als beek worden benut.
Uit het 'Plan voor de waterhuishouding en riolering', zoals opgenomen in bijlage 4, blijkt het volgende.
Het afvalwater van de woningen wordt via een vrij verval stelsel in de openbare weg ingezameld en afgevoerd naar het bestaande gemengd riool in de Dokter Bruinsweg. De droogweer afvoer (DWA) sluit in het westen van het plangebied, waar de Beekenkampweg en de Dokter Bruinsweg samenkomen, aan op het bestaande stelsel.
In het plan voor de waterhuishouding en riolering blijkt dat In het oosten van het stelsel de minimale dekking net niet wordt gehaald. In het plan wordt geadviseerd om de huisaansluiting van het 'laatste' pand aan te sluiten op de put in plaats van op de leiding; hierdoor is ook de aansluiting van deze huisaansluiting prima mogelijk met een iets beperktere dekking.
Het hemelwatersysteem dient robuust en eenduidig te zijn qua beeldvorming. Er zijn binnen het plangebied slechts beperkte mogelijkheden om water vast te houden in groenzones of oppervlaktewater. Waar mogelijk wordt water vastgehouden in watergangen/greppels, wadi's/overloopzones en waterbuffers/droge sloten. Hierin is niet voldoende ruimte beschikbaar om aan de volledige waterbergingseis invulling te geven. Daarom is de keuze gemaakt om regenwater ook tijdelijk onder de wegen te bergen in een waterbufferende wegfundatie.
Het Waterschap Vallei & Veluwe eist, net als de gemeente in haar Beleids- en beheerplan Water en Riolering, bij nieuwe ontwikkelingen een berging van 60 mm ten opzichte van het afvoerend verhard oppervlak. Buiten de in het stedenbouwkundig ontwerp aangegeven oppervlakken wordt aangenomen dat 55% van het particulier terrein verhard wordt en naar openbaar gebied afstroomt.
Tabel 5.4: oppervlakte met bijbehorende bergingseis
Onderdeel | oppervlakte |
percentage verharding |
toename Verharding |
benodigde berging |
verharding | 5.098 m2 | 100% | 5.098 m2 | 306 m3 |
bebouwing | 2.848 m2 | 100% | 2.848 m2 | 171 m3 |
particulier perceel | 6.143 m2 | 55% | 3.379 m2 | 203 m3 |
Totaal | 14.089 m2 | 11.324 m2 | 679 m3 |
Uit de tabel blijkt dat er sprake is van een benodigde berging van 679 m2. Om de waterberging te kunnen realiseren is het plangebied opgedeeld in een zuidoostelijk en een noordwestelijk deelgebied. Het zuidoostelijke deelgebied voert af op de zuidelijke (droogvallende) watergang/waterbuffer (met aanliggende wadi's) en is via twee Drainage-Transport leidingen (DT-leidingen) verbonden met het oostelijke peilvak van de noordelijke watergang.
Tabel 5.5: Invulling bergingsopgave zuidoostelijk gebied
Onderdeel | oppervlakte |
benodigde berging |
berging in plangebied |
uitgangspunten |
verharding | 4.292 m2 | 258 m3 | 291 m3 | hoogte pakket: 0,25 m holle ruimte 40% |
dak | 2.442 m2 | 146 m3 | ||
kavels | 5.172 m2 | 171 m3 | ||
Watergang Z en NO | 308 m3 | |||
Totaal | 575 m3 | 599 m3 |
Tabel 5.6: Invulling bergingsopgave noordwestelijk gebied
Onderdeel | oppervlakte |
benodigde berging |
berging in plangebied |
uitgangspunten |
verharding | 791 m2 | 47 m3 | 69 m3 | hoogte pakket: 0,30 m holle ruimte 40% |
dak | 406 m2 | 24 m3 | ||
kavels | 971 m2 | 32 m3 | ||
Watergang Z en NO | 35 m3 | |||
Totaal | 104 m3 | 104 m3 |
Uit het overzicht blijkt dat in het zuidwestelijk deel van het plangebied de bergingseis ruimschoots wordt gehaald wanneer de waterbufferende verharding een pakkethoogte van 25 cm heeft (bij een percentage holle ruimte van 40%). In het noordwestelijk deel van het plangebied is een pakkethoogte van 30 cm nodig om de bergingseis te halen.
In het plan wordt aangegeven dat het plangebied wordt opgehoogd met zand met relatief goed doorlatend materiaal. Voor de waterbufferende verharding aan de noordzijde van het plangebied betekent dit dat de waterbufferende weg naar de bodem kan infiltreren en via infiltratie door het zandpakket langzaam leeg kan infiltreren naar de bodem. Een deel van het water zal via de doorlatende grond afstromen naar de naastgelegen watergang.
Onder de waterbufferende verharding in de 'hofjes' liggen DT-leidingen. Deze leidingen zijn nodig om water uit te kunnen wisselen tussen de buffers in beide watergangen. Door de drainage functie zorgen zij er ook voor dat de waterbufferende verharding niet langdurig vol kan blijven staan.
Aan de westzijde en oostzijde van de zuidelijke watergang is voor de twee aanliggende delen van de waterbufferende verharding een drainageleiding voorzien. Deze drain ligt in het watervoerende pakket en voert af op de zuidelijke watergang. Door de drain wordt voorkomen dat het pakket langdurig vol kan blijven staan, ook wanneer de infiltratiecapaciteit van de ondergrond ontoereikend zou zijn. Eventueel kan deze drain benut worden om een overloopkolk op aan te sluiten zodat bij extreme neerslag water sneller naar de watergang kan afstromen. Wanneer de drain daarvoor wordt ingezet is een minimale diameter Ø125 mm nodig, zonder overloopkolk kan worden volstaan met Ø80 mm.
De zuidelijke (droogvallende) watergang krijgt een bodemhoogte die ongeveer gelijk is aan de huidige gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). In principe kan het water in de bodem infiltreren, maar dit zou kunnen zorgen voor verhoging van de grondwaterstanden. Om te voorkomen dat de naastgelegen bestaande bebouwing hinder kan ondervinden door verhoogde grondwaterstanden is in het ontwerp voorzien in een vertraagde afvoer van water naar het oppervlaktewatersysteem.
Door in beide stuwen in de noordelijke watergang een sleuf van 20x50 mm op bodemniveau van de watergang (1,30 m NAP respectievelijk 1,25 m NAP) aan te brengen kan de watergang vertraagd leeglopen. Bij deze afmetingen blijft het debiet door de doorlaat onder de afvoernorm van 1,5 l/s/ha voor de landelijke afvoer.
Om te voorkomen dat deze sleuf dichtgroeit en/of dichtslibt wordt in het plan aanbevolen om aan de bovenstroomse zijde van de (houten)stuw een schanskorf aan te brengen. Deze schanskorf werkt dan als filter om verstopping van de sleuf te voorkomen.
Overleg met het waterschap
In overleg met het waterschap is een kleine aanpassing in het ontwerp doorgevoerd. In het ontwerp zijn twee stuwen opgenomen in de noordelijke watergang. Door de opstuwing komt het water bij extreme neerslag tot net onder het maaiveld van naastgelegen weiland. Nabij het lozingspunt van de nieuwe watergang liggen al twee bestaande stuwen. Door de bestaande watergang aan te passen is het mogelijk om de vier stuwen (2 nieuw, 2 bestaand) te vervangen door één stuw. Dit heeft als voordeel dat niet op vier locaties een (kleine) doorlaat nodig is voor de vertraagde afvoer.
Als gevolg van de aanpassing aan de stuwen wordt er minder water geborgen in de noordelijke watergang, het water wordt afgevoerd naar de (aan te passen/vergroten) bestaande waterpartijen.
De besproken aanpassingen maken het systeem robuuster en eenvoudiger te beheren en onderhouden. De werking van het geheel blijft richting de toekomst hierdoor beter gewaarborgd. De exacte vormingeving van de nieuwe stuw en aanpassingen in het bestaande watersysteem worden nog verder uitgewerkt. Geconcludeerd wordt dat hiermee minimaal de voor Waterlanden Fase 2 benodigde waterberging wordt gerealiseerd.
De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) aan de Oude Kerkweg is vastgesteld op 1,80 m +NAP en de grondwaterstroom is gericht naar het noorden. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de waterstand circa 25 cm lager. In de rapportage wordt de GHG in het plangebied geschat op ongeveer 1,50 m +NAP aan de zuidzijde en 1,25 m +NAP aan de noordzijde.
Zoal al eerder aangegeven moet het plangebied worden opgehoogd om voldoende ontwateringsdiepte te realiseren. Door de ophoging en het versterken van het huidig watersysteem is er sprake van 'grondwaterneutraal bouwen'. Bovendien moet er (tijdens/na het bouwen) rekening mee worden gehouden dat het bestaande gebied niet wordt vernat. Dit risico wordt ondervangen door de (droogvallende) watergang aan de zuidzijde van het plangebied en de (vertraagde) afvoer via doorlaten in de noordelijke watergang richting het landelijk gebied.
Het hemelwater wordt geborgen en (deels) in de bodem geïnfiltreerd. Uit boringen in het gebied blijkt dat de doorlatendheid van de bestaande bovenlaag beperkt is, diepere grondlagen (>0,5 m onder maaiveld) hebben voldoende doorlatendheid voor infiltratie. Om te voorkomen dat infiltrerend water op storende lagen kan blijven staan wordt de bovenste halve meter van het hele plangebied doorploegd. Wanneer hier veenlagen worden aangetroffen worden deze afgegraven. Bij demping van de bestaande watergang wordt de begroeiing verwijderd en wordt de bestaande waterbodem circa 30 cm ontgraven en afgevoerd.
Risico op inklinking van diepe veenlaagjes is beperkt door enkele ondiepe veenlagen. De bovenste veenlagen en oud weiland worden tijdens de ontwikkeling vervangen, zodat infiltrerend neerslag niet door deze laag belemmerd wordt. Door de combinatie van grondverbetering van het plangebied, een verruiming van de waterstructuur en een ophoging van het plangebied, wordt het risico op schijngrondwater in de bovenlaag (tot 0,5 m-mv) in het rapport als minimaal ingeschat.
De infiltratiecapaciteit van de ondergrond is voldoende om neerslag in de bodem te infiltreren, maar niet extreem hoog. Wanneer het water in het gebied (tijdelijk) onvoldoende kan infiltreren naar de ondergrond (bijvoorbeeld door hoge grondwaterstanden of een toch lagere infiltratiecapaciteit dan uit het bodemonderzoek blijkt) wordt het water vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewatersysteem.
Het plangebied loost overtollig hemelwater op de noordelijke watergang (OWL-66126). Deze watergang voert af in noordelijke richting. De watergang wordt gestuwd door een stuw bij de Veldweg, vlak bij het Veluwemeer, circa 1,5 km stroomafwaarts van het lozingspunt van het plangebied. Waterschap Vallei en Veluwe heeft aangegeven dat, als gevolg van opstuwing in de watergang, rekening gehouden moet worden met een waterstand van circa 1,0 m NAP bij het plangebied. In droge periodes kan dit uitzakken.
In het plangebied ligt een secundaire watergang. Deze wordt gedempt. De demping van deze watergang wordt gecompenseerd door extra berging in het plangebied te realiseren. Uitgaande van het aangegeven waterpeil van 1,0 m NAP en vulling tot aan het laagste maaiveld naast de watergang (NAP+1,14 m) kan in deze watergang ongeveer 23 m3 water worden geborgen. Dit volume wordt volledig gecompenseerd door het volume wat in de berging in het zuidwestelijke deel van het plangebied 'over' is ten opzichte van de bergingseis voor nieuwe verharding.
Het watersysteem van het plangebied loost trapsgewijs op de noordelijke watergang OWL-66126. De zuidelijke (droogvallende) watergang c.q waterbuffer in het plangebied heeft een diepte van circa 80 cm, bij een talud van 1:1 en een bodembreedte van 1,40 m is de boven breedte van deze watergang 3 meter. Nabij de 'hofjes' verbreedt de watergang zich naar de wadi's/overloopgebieden.
Via een tweetal drainage-transportleidingen is de zuidelijke watergang verbonden met het oostelijke peilvak van de noordelijke watergang.
Deze noordelijke watergang heeft een bodembreedte van 1,0 m en een bodemhoogte van 1,30 m. Bij een talud van 1:1 aan weerszijden heeft de watergang op stuwhoogte (1,75 m NAP) een breedte van 1,90 m. De uiteindelijke boven breedte van de watergang is sterk afhankelijk van de hoogte van het (variërende) naastgelegen maaiveld.
Water wat niet meer in het oostelijke peilvak vastgehouden kan worden kan via de stuw of doorlaat (0,02 x 0,05 m op bodemniveau) overlopen naar het westelijke peilvak.
Het westelijke peilvak kent een bodemhoogte van NAP+1,25 m en een stuwpeil van NAP+1,50 m. De bovenbreedte van de watergang ligt in lijn met de westelijke watergang, door de geringere diepte leidt dit tot een bodembreedte van ongeveer 1,40 m bij taluds 1:1.
Water wat niet meer in dit peilvak vastgehouden kan worden kan via de stuw of doorlaat (0,02x0,05 m op bodemniveau) afstromen naar het laatste segment van de watergang, via een duiker op NAP+1,0 m (of lager) wordt het water uiteindelijk afgevoerd naar watergang OWL-66126.
De hoogste grondwaterstand in het plangebied wordt in de rapportage geschat op circa 1,50 m +NAP. Bij een droogleggingseis van 70 cm betekent dit dat het plangebied opgehoogd moet worden naar 2,20m +NAP.
Het plangebied grenst in het (noord)westen aan watergangen met een relatief laag waterpeil. Daardoor zal de grondwaterstand hier iets lager uitkomen. In het (noord)westen kan het maaiveld dan ook iets verlopen om zo aan te sluiten op het bestaande maaiveld.
De particuliere percelen ten zuiden van het plangebied hebben een maaiveld rond 2,00 á 2,30m +NAP. De achtertuinen lopen af richting het noorden. In de achtertuinen ligt een bestaande drainage leiding die voor minimaal een deel van de ontwatering zorgt, onduidelijk is wat de staat van deze drainleiding is en of deze nog afdoende functioneert.
De ont- en afwatering van de bestaande percelen wordt gewaarborgd door de (droogvallende) zuidelijke watergang in het plangebied en de (vertraagde) afvoer hieruit richting het landelijk gebied.
In de rapportage is voor een aantal locaties in het plangebied de nieuwe maaiveldhoogte weergegeven. Duidelijk is dat met name in het westelijke deel van het plangebied ophoging noodzakelijk is.
De vloerpeilen van de woningen liggen circa 30 cm hoger dan de as van de weg. In de vervolgfase (bij een maatvast inrichtingsplan) worden de hoogtematen van verhardingen, kavels en vloerpeilen nader uitgewerkt.
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Bij elk ruimtelijk plan moet, in verband met de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet Natuurbescherming (Wnb). Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij'-principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen, zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wnb de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
In opdracht van de gemeente is door Arcadis Nederland B.V. een quickscan opgesteld om eventuele negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden en benodigde vervolgstappen in beeld te brengen. De rapportage 'Quickscan Wet natuurbescherming Doornspijk' (nr. D10025033:39, d.d. 13-08-2021) is als bijlage 5 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden betreffen de 'Veluwerandmeren' op circa 1,3 km en de 'Veluwe' op circa 2,4 km.
In de quickscan wordt aangegeven dat directe negatieve effecten, bijvoorbeeld door aantasting, op voorhand zijn uitgesloten omdat het plangebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden en de tussengelegen bebouwde kom ten zuiden en agrarische bedrijven ten noorden, zijn effecten als gevolg van verstoring door bijvoorbeeld geluid en trillingen, eveneens op voorhand uitgesloten.
In de quickscan worden externe effecten als gevolg van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van habitatsoorten door de werkzaamheden en ingebruikname van het plangebied niet op voorhand uitgesloten. Hier wordt in navolgende paragraaf 5.6.2.2 verder op ingegaan.
Het nabij gelegen Natura 2000-gebied Veluwe is gevoelig voor stikstofdepositie. In het kader van het bestemmingsplan is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd (Rho Adviseurs, nr. 20201611, d.d. 29-06-2023) met behulp van AERIUS-calculator (bijlage 6).
De voorliggende uitbreiding van Waterlanden II vindt plaats ten noorden van de nieuwbouwwijk Waterlanden. Het noordelijk gedeelte van het plangebied is momenteel in gebruik als grasland. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied is in gebruik als tuin behorend bij de woningen ten zuiden van het plangebied. Als gevolg van de voorliggende plannen komt het bestaande agrarische gebruik van het noordelijk deel van de gronden te vervallen. In het stikstofonderzoek is zowel de aanlegfase als de exploitatiefase berekend.
Op basis van de bovenstaande invoergegevens, zoals beschreven in het stikstofonderzoek, zijn worst-case projectberekeningen gemaakt voor de aanlegfase en voor de gebruiksfase. Uit de projectberekening voor de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie 0,01 mol/ha/jaar bedraagt waardoor sprake is van een relevant effect (zie de berekening in bijlage 1). Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn dus mogelijk aan de orde indien op basis van de aangehouden invoergegevens wordt gewerkt .
Uit de berekening blijkt dat de aanleg- of exploitatiefase geen negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring levert (zie de berekening in bijlage 2).
Uit controle berekeningen blijkt dat deze overschrijding met name wordt veroorzaakt door het bouwrijp maken van de gronden tijdens de aanlegfase. Dit wordt veroorzaakt door de grote machines die daarvoor gebruikt worden.
Op verzoek van de opdrachtgever is voor de aanlegfase aanvullend gerekend naar een maximum hoeveelheid liters brandstof met en zonder het gebruik van SCR-technologie (Adblue), om op deze manier de kaders waarbinnen het plan gerealiseerd moet worden op te stellen. In dit kader wordt ervan uitgegaan dat de benodigde verkeersbewegingen voor de aanlegfase niet wijzigt en dat de werkzaamheden binnen één rekenjaar worden uitgevoerd:
In de worstcase-scenario is voor de aanlegfase uitgegaan van een dieselverbruik van 23.680 liter met een inzet van 1.184 liter Adblue (5%). Uit de projectberekening blijkt dat daarmee sprake is van een relevant effect is op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Wanneer wordt uitgegaan van een inzet van 3% of 5% Adblue blijkt het maximale dieselverbruik lager te zijn dan het benodigde dieselverbruik. In die gevallen zou een deel van de aanlegfase elektrisch uitgevoerd moeten worden. Uitgaande van de inzet van 6% Adblue kan tijdens de aanlegfase maximaal 24.900 liter diesel worden verbruikt. Dit is hoger dan het benodigd hoeveelheid diesel op basis van het worstcase-scenario.
Conclusie
Uit de stikstofberekening blijkt dat de exploitatiefase geen negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring levert. Aanvullend is aangetoond dat de woningen gerealiseerd kunnen worden (aanlegfase) als de hoeveelheid in te zetten dieselverbruik wordt gemaximaliseerd. Wanneer daaraan voldaan wordt kan een significant effect op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden voorkomen worden.
Uit de berekeningen blijkt daarom dat, met bovengenoemde randvoorwaarden, de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Bij het aanbesteden van de aanlegwerkzaamheden (en dan met name het bouwrijp maken) zal het dieselverbruik en het gebruik van Adblue als randvoorwaarde worden meegenomen bij opdrachtverlening. Bij opdrachtverlening zal door de uitvoerder aangetoond moeten worden dat aan de genoemde hoeveelheden en uren kan worden voldaan. Een andere mogelijkheid is dat door middel van een gespecificeerde stikstofdepositieberekening wordt aangetoond dat tijdens de aanlegfase geen significante effecten ontstaan.
Via een privaatrechtelijke overeenkomst met de uitvoerder wordt dit vastgelegd.
Het project vormt daarmee geen belemmering in het kader van de Wnb. Het deelaspect stikstof vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
In de quickscan, zoals opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting, wordt aangegeven dat het dichtstbijzijnde GNN-gebied zich op ongeveer 300 m ten noorden van het plangebied bevindt. Zoals in paragraaf 3.2.2 ook al is aangegeven maakt het noordelijke deel van het plangebied deel uit van de Groene ontwikkelingszone (GO).
Conclusie
In de quickscan wordt geconcludeerd dat van negatieve effecten op het GNN als gevolg van de voorgenomen ingreep geen sprake is. Vervolgstappen zijn niet aan de orde.
Met betrekking tot de GO wordt in de quickscan geconcludeerd dat het ruimtebeslag getoetst moet worden aan de Geconsolideerde Omgevingsverordening Gelderland. Uit deze toetsing zal blijken of het voornemen past binnen de doelstellingen van de GO en of mogelijke vervolgstappen aan de orde zijn.
In paragraaf 4.5 wordt aangetoond dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing met inachtneming van de kernkwaliteiten. Er is geen compensatie nodig.
Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op basis van de 'Quickscan Wet natuurbescherming Doornspijk' (nr. D10025033:39, d.d. 13-08-2021, zie bijlage 5 ) is vastgesteld dat binnen het plangebied en de directe omgeving diverse beschermde soorten van de Wnb voorkomen.
Het gaat om:
Omdat bij uitvoering van de werkzaamheden sprake kan zijn van overtreding van de verbodsbepalingen van de Wnb, moeten maatregelen genomen worden. In de quickscan zijn de te nemen maatregelen per soort of soort groep behandeld.
Algemene maatregelen (zorgplicht)
De Wnb kent een algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wnb). Dit betekent dat zorgvuldig met aanwezige beschermde en niet-beschermde soorten planten en dieren moet worden omgegaan. Hiervoor moeten de volgende maatregelen worden genomen.
Broedvogels (zonder jaarrond beschermd nest)
Voer werkzaamheden bij voorkeur buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt indicatief van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
Marterachtigen
Maai en/of snoei voorafgaand aan de werkzaamheden de nog aanwezige vegetatie in het werkgebied kort en houd deze kort totdat de werkzaamheden zijn afgerond. Hierdoor wordt het voor marterachtigen minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens de werkzaamheden. Houd hierbij rekening met de kraamtijd van marterachtigen (indicatief 15 maart-1 september).
Ringslang
Indien er in de periode tussen april en september gewerkt wordt, maai en/of snoei dan voorafgaand aan de werkzaamheden de nog aanwezige vegetatie in het werkgebied kort en houd deze kort totdat de werkzaamheden zijn afgerond. Hierdoor wordt het voor de ringslang minder aantrekkelijk om te verblijven in deze zone tijdens de werkzaamheden.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen significante effecten. Door het toepassen van mitigerende maatregelen en rekening te houden met de zorgplicht kan een deel van de negatieve gevolgen en het overtreden van verbodsbepalingen voor beschermde soorten voorkomen of beperkt worden. Het toepassen van deze maatregelen tijdens de uitvoering van de werkzaamheden is niet vrijblijvend.
Voor de huismus en de sleedoornpage is de functie en aan- of afwezigheid binnen het plangebied op dit moment niet uit te sluiten. In opdracht van de gemeente is door Arcadis Nederland B.V. een soortgericht onderzoek uitgevoerd. De rapportage 'Soortgericht onderzoek Waterlanden fase II' (nr. HWJTFRZECMYV-9148941-823:1, d.d. 06-03-2023) is als bijlage 7 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Huismus
Geconcludeerd wordt dat voor de huismus is geen ontheffing Wnb noodzakelijk is omdat er buiten het broedseizoen gewerkt zal worden en er geen essentieel leefgebied, kwetterplekken of nestplekken verdwijnen of verstoord worden door het voornemen. Er is op korte termijn voldoende vergelijkbaar alternatief leefgebied aanwezig in de voor- en achtertuinen die behouden blijven.
Om ook op langere termijn te garanderen dat er geen potentiële afname plaatsvindt van leefgebied en eventueel functieverlies, wordt aanplant geadviseerd van gelijke oppervlakte als de te verdwijnen groenstructuren. Om de functionaliteit hiervan te garanderen kan gebruik worden gemaakt van aaneengesloten of geclusterd groen in de vorm van inheemse hagen of heesters. Door aanplant sleedoorn en/of haagbeuk eventueel aan te vullen met meidoorn en veldesdoorn ontstaat functioneel leefgebied voor de huismus en ook sleedoornpage. Dit kan bij de verdere concretisering van het verkavelingsplan verder worden uitgewerkt in een groenplan. In de rapportage van het soortgericht onderzoek is hiervoor een voorzet gegeven.
Sleedoornpage
Uit het soortengericht onderzoek blijkt dat er binnen het projectgebied geen ei-afzet van sleedoornpage is aangetroffen. Voortplanting in de achtertuin van Beekkampenweg 12 is uitgesloten op basis van de enkele waarneming in de afgelopen tien jaar, suboptimaal aanbod aan (te oude) waardplanten in de tuin.
Ook in het geschikt plantsoen met sleedoorn is geen sprake van ei-afzet, er is dan ook geen ontheffing Wnb noodzakelijk.
Omdat het projectgebied wel geschikt leefgebied vormt kunnen bovenwettelijke maatregelen genomen worden om dit leefgebied te behouden voor mogelijke voortplanting in de toekomst. Daarom wordt geadviseerd om de aanwezige sleedoorn in het plantsoen te behouden en in combinatie met de aanplant voor huismus ook sleedoorn te plaatsen op zuidelijk georiënteerde locaties binnen het groenplan van de nieuwbouw. Daarbij blijven bij voorkeur de oude sleedoornstruiken behouden totdat de nieuwe aanplant functioneel is voor sleedoornpage.
Conclusie
Ten aanzien van de huismus wordt geconcludeerd dat er buiten het broedseizoen gewerkt zal worden en dat er door het voornemen geen essentieel leefgebied, kwetterplekken of nestplekken verdwijnen of verstoord worden. Met betrekking tot de sleedoornpage wordt geconcludeerd dat geen sprake is van ei-afzet. In beide gevallen is dus geen ontheffing Wnb noodzakelijk. Wel worden er adviezen gedaan om door aanplant van inheemse hagen en heesters, zoals sleedoorn en/of haagbeuk eventueel aangevuld met meidoorn en veldesdoorn functioneel leefgebied voor de huismus en ook sleedoornpage te realiseren.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zgn. plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het PR en het GR:
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
De 'Wet basisnet' is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi.
Circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations voor besluiten met gevolgen
voor de externe veiligheid
Op 28 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid' in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom lpg-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een lpg-tankstation.
De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (PR en GR), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom lpg-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een lpg-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een lpg-tankstation.
Beleidsvisie externe veiligheid Veluwe Noord
In de gezamenlijke beleidsvisie externe veiligheid voor de gemeenten in de regio Veluwe-Noord (Elburg, Ermelo, Harderwijk, Hattem, Heerde, Nunspeet, Oldebroek en Putten) is aan de hand van drie thema's beschreven hoe de gemeenten in de regio Noord-Veluwe omgaan met externe veiligheid. De beleidsvisie biedt de gemeenten de mogelijkheid om op gestructureerde wijze keuzes te maken over externe veiligheid en met name in de samenhang tussen ruimtelijke ordening en externe veiligheid.
Grote delen van het grondgebied van de Noord-Veluwse gemeenten liggen binnen het invloedsgebied van risicobronnen, waardoor bij veel ruimtelijk besluiten een verantwoording van het GR vereist is. Een risicoloze maatschappij bestaat niet; een bepaald risiconiveau moet geaccepteerd worden. Maar welk niveau is dan te verantwoorden? Wie bepaalt dit? En wie draagt deze verantwoordelijkheid? Omgaan met externe veiligheid betekent ook het maken van keuzes.
Het thema 'keuzes maken' heeft als doel het opstellen van uniforme ruimtelijke zones die aangeven wat de gemeenten wel en niet wensen in bepaalde zones. Hierdoor kunnen beleidskwesties in samenhang en op de juiste schaal beoordeeld worden en wordt ad hoc-besluitvorming voorkomen. Ook heeft de beleidsvisie tot doel de elementen van groepsrisicoverantwoording te uniformeren waardoor niet per locatie (besluit) de wijze van uitvoering bedacht hoeft te worden.
Op basis van de publieke risicokaart zijn de aanwezige risicobronnen geïnventariseerd. In onderstaande figuur 5.5 is de situering van het plangebied (blauwe stip) ten opzichte van deze risicobronnen grafisch weergegeven.
Figuur 5.5: Ligging risicobronnen ten opzichte van plangebied (blauwe stip) (bron:
www.risicokaart.nl)
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig die onder het Bevi vallen.
Zoals uit voorgaande figuur 5.5 blijkt, bevindt zich ten zuiden van het plangebied, op een afstand van ruim 900 m van het plangebied, aan de Zuiderzeestraatweg West 85 een tankstation met een lpg-vulpunt en ondergronds lpg-reservoir. In navolgende figuur 5.6 worden de risicocontouren weergegeven.
Figuur 5.6: Risicocontouren lpg-tankstation (bron: www.risicokaart.nl)
De PR-contour van de afleverinstallatie is 15 m. De PR-contour van het vulpunt en reservoir is 25 m. De afstand tot de grens van het invloedsgebied verantwoording GR bedraagt in beide gevallen 150 m.
De afstand tot het plangebied is voldoende en het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied.
Ten noordwesten bevindt zich aan de Veldweg op een afstand van ruim 1 km een agrarisch bedrijf met op het erf een bovengrondse propaantank met een PR-contour van 25 m.
De afstand tot het plangebied is voldoende.
Naast risico's vanwege risicovolle inrichtingen, moet ook rekening worden gehouden met het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij is van belang dat de A28 en de Eperweg (route van A28 naar Elburg) worden gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen:
Bovendien zijn de A28 en N310 wegen zonder veiligheidszone, waardoor het PR (PR 10-6) van die wegen geen beperkingen oplevert. Ook dit aspect hoeft niet nader onderzocht te worden.
Daarnaast is geen sprake van plasbrandaandachtsgebied, de risicocontour hiervan is 30 m rond de weg. Het plangebied ligt ook hier ruim buiten. Het vervoer van gevaarlijke stoffen en het daardoor veroorzaakte PR leveren daarom voor het bestemmingsplan geen beperkingen op.
Ten oosten van het plangebied op een afstand van ruim 1,4 km bevindt zich een aardgastransportleiding van de Gasunie (NEN 3650-leiding). Het betreft buisleiding A-570-10 met een grootte van 12 inch en een maximale werkdruk van 66 bar. Het invloedsgebied is 170 m.
Met een afstand van 1,4 km bevindt het plangebied zich hier niet in. Het GR voor de buisleiding hoeft niet berekend of verantwoord te worden.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen.
Het plangebied wordt ontsloten via de Dokter Bruinsweg. Deze weg sluit aan op het verdere wegennetwerk van Doornspijk. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.
Zelfredzaamheid
In de toekomstige situatie zullen woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Hiermee worden de aanwezigen beschermd tegen de blootstelling aan toxische gassen.
Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.
Van de Veiligheidsregio Noord- Oost- Gelderland (VNOG) is in het kader van het vooroverleg (zie paragraaf 7.2) een advies ontvangen over zaken betreffende de algemene fysieke veiligheid van het ontwerp.
Voor het advies en de gemeentelijke beantwoording wordt verwezen naar de Nota
vooroverleg in bijlage 13.
Aangenomen wordt dat er vanuit het aspect 'externe veiligheid' geen sprake is van een belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Dit onderdeel van de Wm bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.
Tabel 5.7: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | Max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate (nibm) is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 37 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Nibm-rekentool
De beoogde ontwikkeling leidt tot een toename van verkeer van 262 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde), zie paragraaf 4.3.4. Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 5%.
Uit de nibm-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,26 µg/m³ en van fijn stof van 0,05 µg/m³ (zie figuur 5.7). Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Figuur 5.7: Nibm-rekentool 2022 (bron: InfoMil)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de Atlas Leefomgeving (www.atlasleefomgeving.nl) en het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK: www.cimlk.nl).
De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Zuiderzeestraatweg West ten zuiden van het plangebied. Uit de CIMLK blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2021:
Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie fijnstof PM10 bedroeg 6 dagen.
Figuur 5.8: Uitsnede kaart Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (receptor rood
aangegeven) (bron: www.cimlk.nl)
De concentraties zijn in 2021 beneden de aangegeven grenswaarden (zie tabel 5.7). Dit is ook het geval wanneer de maximale bijdragen volgens de NIBM-tool bij de bestaande concentraties worden opgeteld. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
WHO-advieswaarden
De Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization, WHO) heeft advieswaarden vastgesteld die lager zijn dan de huidige Nederlandse wetgeving. Formeel is een toetsing aan de WHO-advieswaarden niet wettelijk vastgelegd. Toch bestaat de wens om inzicht te geven of met de voorgenomen ontwikkeling wordt voldaan aan deze advieswaarden.
Op 22 september 2021 heeft de WHO haar advieswaarden sterk naar beneden bijgesteld, de huidige waarden bedragen:
De bijdrage van de ontwikkeling met de huidige achtergrondwaarden liggen net boven de advieswaarden van de WHO. Het is de bedoeling dat hier gefaseerd naar toe wordt gewerkt.
De gemeten concentratie stikstofdioxide (NO2) in de lucht was in 2021 een paar procent lager dan in 2020 en 2019. In deze jaren was er minder wegverkeer door coronamaatregelen. Geconstateerd wordt dat elk jaar het aantal schonere auto's toeneemt. Verwacht wordt dat de concentraties stikstofdioxiden naar verwachting in 2030 ongeveer 40% lager zijn dan in 2018.
De concentraties fijnstof waren in 2021 ongeveer hetzelfde als in 2020 maar veel lager (10 tot 15 procent) dan in 2019. Deze concentraties zullen naar verwachting in 2030 ongeveer 17 procent (PM10) en 30 procent (PM2,5) lager zijn dan in 2018 ('Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland: Rapportage 2022', RIVM 06-10-2022).
Conclusie
Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee vaak een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden (cultuurhistorie) en op het erfgoed onder de grond (archeologie).
Door de gemeente is in 2012 een archeologische beleidskaart vastgesteld. Daarbij zijn aanwijzingen gegeven over de manier waarop daar in ruimtelijke plannen mee omgegaan moet worden. Het gaat daarbij om gebieden met hogere en lagere (verwachtings)waarden.
Uit de kaart blijkt dat het plangebied deel uitmaakt van een zone waaraan een hoge en middelhoge trefkans is toegekend voor archeologische waarden.
De bescherming van deze waarden is in het geldende bestemmingsplan vastgelegd (zie paragraaf 1.3). Voor het grootste deel van het plangebied geldt een onderzoeksplicht bij ontwikkelingen met een oppervlakte vanaf 120 m² (hoge verwachtingswaarde, waarde archeologie 2) met een diepteverstoring van 30 cm. Voor het noordwestelijk deel geldt een onderzoeksplicht vanaf 500 m² (middelhoge verwachtingswaarde, waarde archeologie 3) met een verstoringsdiepte van 30 cm. Daarvan lijkt in het plangebied sprake te zijn.
In het kader van het bestemmingsplan is in opdracht van de gemeente door Arcadis Nederland B.V. middels een bureauonderzoek inzicht verschaft over de archeologische en cultuurhistorische waarden die zich in het plangebied kunnen bevinden en een advies gegeven over eventueel vervolgonderzoek. De rapportage 'Bureauonderzoek Archeologie en Cultuurhistorie Doornspijk - De Waterlanden' (AAR293, nr. D10025615:37, d.d. 28-05-2021) is als bijlage 8 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
In het bureauonderzoek is op basis van de bekende gegevens geconcludeerd dat op het Pleistocene dekzand in principe bewoningsporen van alle archeologische perioden zouden kunnen voorkomen. Echter het plangebied ligt in de aflopende dekzandwelvingen/vlakte, een landschapszone die altijd minder voorkeur had voor bewoning dan de hogere dekzandruggen. Daarnaast is het aannemelijk dat een groot deel van het plangebied tussen het Laat-Neolithicum-Bronstijd en de Vroege Middeleeuwen onbewoonbaar was door de uitgestrekte veengronden aangrenzend aan de Zuiderzee. Pas vanaf de Volle Middeleeuwen, mogelijk vanaf de Karolingische Tijd (800 na Christus), worden deze gronden ontgonnen en is bewoning weer mogelijk.
Verder is er een specifieke verwachting voor de Kerkdijk en het noordoostelijke gedeelte van het plangebied waar bewoningsresten van de voorgenoemde boerderij uit de Nieuwe Tijd kunnen voorkomen. In het bureauonderzoek zijn de gespecificeerde archeologische verwachtingen per periode nader uitgelicht.
In het bureauonderzoek is aangenomen dat er als gevolg van de voorliggende plannen er een bodemverstoring gaat plaatsvinden van minimaal 1,5 tot 2 m -mv. Binnen deze diepte ligt met grote zekerheid de top van het dekzand en eventuele archeologische resten. Het bodemarchief zal dus verstoord worden.
Omdat voor meerdere archeologische periodes er een (middel)hoge verwachting is vastgesteld wordt in het bureauonderzoek aangeraden om een archeologisch verkennend booronderzoek uit te voeren binnen het plangebied met 6 tot 8 boringen per hectare. Geadviseerd is de boringen in een gelijkmatig grid (40 x 50 m) over het plangebied te zetten, tot 30 cm in de Pleistocene zandafzettingen. Dit heeft als doel de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen en een gespecificeerde archeologische verwachting op te specificeren.
In het (noord)oostelijke deel van het plangebied, ter plaatse van het bewoningserf van de Ossenberg boerderij en de Kerkdijk, is geadviseerd enkele verkennende boringen te zetten. De voet van de Kerkdijk ligt net langs de uiterste oostzijde van het plangebied; er is geadviseerd deze dijk met de ingrepen niet aan te snijden. Gezien de hoge archeologische en cultuurhistorische waarden is het beter om de verstoringen enkele meters voor de voet van de dijk te laten eindigen. Eventueel vervolgonderzoek op deze locatie zal zeer intensief zijn.
Tot slot is aangeraden om de uiteindelijke uitvoerende partij te wijzen op de mogelijkheid van de toevalsvondsten bij het uitvoeren van de uiteindelijke grondwerkzaamheden in het gehele plangebied. Indien deze daadwerkelijk worden aangetroffen dient het bevoegd gezag ingelicht te worden. Toevalsvondsten moeten overigens altijd gemeld worden bij het bevoegd gezag, zoals beschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016.
Overeenstemming bevoegd gezag
Na afstemming met het bevoegd gezag is het door de Regioarcheoloog Noord-Veluwe beschreven advies goedgekeurd. Wel werd een aanvullend advies gegeven om extra boringen te reserveren mocht de situatie hier reden toe geven. Zo kan er gekozen worden voor 8 boringen per hectare in plaats van 6, mocht de bodemsituatie onduidelijk zijn na de standaard 6 boringen.
De uitvoerende partij van het booronderzoek heeft dan meer werkruimte. Verder moet dit veldwerk ruim van tevoren gemeld worden bij de regioarcheoloog. Tot slot geldt er een specifieke onderzoeksvraag over de invloed van het voormalige bos op de bodem; deze vraag moet worden meegenomen in het PvA van de uitvoerende partij.
Naar aanleiding van het bureauonderzoek (zie paragraaf 5.9.1.2.1) is een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd. De rapportage 'Plangebied De Waterlanden II te Doornspijk, Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) (RAAP-RAPPORT 5631, RAAP, d.d. 23-01-2022) is als bijlage 9 opgenomen in de toelichting.
Uit het rapport blijkt dat door de voorgenomen bodemingrepen voor een deel van het plangebied de mogelijk aanwezige archeologische resten bedreigd kunnen worden. Daarom is geadviseerd om de plannen zodanig aan te passen dat verstoring dieper dan 50 cm -mv wordt voorkomen.
Als planaanpassing niet mogelijk is, is aanbevolen in het kader van de bestaande planvorming voor de betreffende gronden een waarderend proefsleuvenonderzoek uit te voeren als vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ).
Figuur 5.9: Gebied waarvoor vervolgonderzoek wordt aanbevolen (bron: Raap Rapport 5632)
Zoals uit voorgaande figuur blijkt gaat het daarbij om het oostelijke deel van plangebied, dat wil zeggen globaal het gebied ten oosten van boringen 6 en 1 5. In het overige deel van het plangebied wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen vooralsnog geen archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Mochten er bij het graven van proefsleuven in het oostelijke deel van het plangebied archeologische resten worden aangetroffen die zich in het westelijke deel lijken voort te zetten, kan dit onderzoek eventueel naar het westen uitgebreid worden.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden in niet onderzochte gebiedsdelen onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).
Overeenstemming bevoegd gezag
Het rapport is besproken met de betrokken Regioarcheoloog Noord-Veluwe en het advies voor een proefsleuvenonderzoek is door de gemeente overgenomen.
Naar aanleiding van het verkennend onderzoek komen voor het westelijk deel van het voorliggend plangebied de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' te vervallen. Voor de oostelijk deel van het plangebied, waarvoor een waarderend proefsleuvenonderzoek wordt gevraagd, bleven de archeologische dubbelbestemmingen vooralsnog in het ontwerp van het bestemmingsplan van toepassing.
Naar aanleiding van de resultaten van het verkennend onderzoek (zie paragraaf 5.9.1.2.2) is voor het oostelijk deel van het plangebied een archeologische proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapportage 'Plangebied De Waterlanden II te Doornspijk, gemeente Elburg; archeologisch vooronderzoek: proefsleuvenonderzoek' (RAAP-RAPPORT 5842, RAAP, d.d. 12-05-2022) is als bijlage 10 opgenomen in de toelichting.
Uit de rapportage blijkt dat dat het onderzoek geen behoudenwaardige sporen of vondsten heeft opgeleverd. De archeologische verwachting kon dan ook niet worden bevestigd. Omdat het onderzoek geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor de aanwezigheid van een archeologische vindplaats, kan worden geconcludeerd dat het terrein niet van archeologische waarde is.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat in het plangebied geen archeologische resten bedreigd worden. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Overeenstemming bevoegd gezag
Het rapport is beoordeeld door de betrokken Regioarcheoloog Noord-Veluwe en het advies is door de gemeente overgenomen.
Naar aanleiding van de resultaten uit het proefsleuvenonderzoek komen bij vaststelling van het bestemmingsplan voor het resterende oostelijk deel van het voorliggend plangebied de archeologische dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' te vervallen.
Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat in het kader van het bestemmingsplan het aspect archeologie in beeld is gebracht. De resultaten van het onderzoek geven aanleiding om bij vaststelling van het voorliggend bestemmingsplan de geldende dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en 3 ook te verwijderen voor het oostelijk deel van het plangebied.
Aangenomen wordt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Daarbij wordt opgemerkt dat wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten (archeologische toevalsvondst) worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
In het bureauonderzoek wordt aangegeven dat het plangebied binnen het landschapstype halfopen kampenlandschap (dekzandrug) ligt. De dekzandrug is een kleinschalig landschap met karakteristieke landschapselementen, zoals houtwallen en singels op perceelsgrenzen. Verspreid in het gebied liggen agrarische erven die samen met de kenmerkende landschapselementen het landschap een besloten karakter geven met openheid richting de omliggende open polders. Dit landschap is in de afgelopen 200 jaar zeer weinig veranderd. Net ten westen van het plangebied beginnen de veenontginningsgronden.
In het plangebied komen drie specifieke cultuurhistorische elementen voor:
Volgens het LOP streeft de basisvisie voor het halfopen kampenlandschap naar het versterken van dit kleinschalige landschap. De kleinschalige structuur als het centrale kenmerk van dit landschap wordt benadrukt door het behoud, de aanvulling en de aanleg van houtsingels en erfbeplanting. Daarnaast vormt de rand van de kern Doornspijk de overgang tussen twee landschapstypes. Voor deze 'kernranden' geldt een aanvullende visie. Het landschap moet daarbij de basis vormen voor de uitstraling van de randen van de dorpskernen. Groene elementen versterken de overgang van kernranden naar het landschap.
De twee behoudenswaardige elementen, de watergang en de Kerkdijk, liggen precies aan de uiterst westelijke en uiterst oostelijke rand van het plangebied. In het onderzoek wordt geadviseerd om deze elementen te behouden en in lijn met het LOP, deze te gebruiken om de overgang van kernranden (kampenlandschap naar veenontginning) te versterken.
Er wordt aangeraden om de Kerkdijk verder geheel te ontzien met ingrepen; dit element heeft een unieke cultuurhistorische waarde en mag volgens het vigerende beleid niet zomaar aangepast worden.
Er komen er geen cultuurhistorische elementen voor langs de noordzijde van het plangebied, die gebruikt kunnen worden om de nieuwe woonwijk als 'kernrand' af te sluiten. Cultuurhistorische perceelscheidingen binnen het kampenlandschap bestaan meestal uit bomenrijen of -lanen, houtwallen of heggen. Daarom wordt geadviseerd, binnen de richtlijnen van het LOP, om een of meerdere van deze elementen langs de noordzijde van het plangebied aan te leggen.
Zo wordt het kampenlandschap versterkt, is er een duidelijke scheiding tussen bebouwing en open landschap en wordt het gebied aangevuld met oorspronkelijke cultuurhistorische elementen.
Conclusie
Zoals uit de verkavelingsschets blijkt (zie paragraaf 4.3) komt aan de zijde van het open weidelandschap een watergang. Tussen deze watergang en de ontsluitingsweg komt, aansluitend op de rij bomen achter de woningen aan de Dokter Bruinsweg, een rij met knotwilgen die een zichtbare groene rand van de wijk vormt zonder het uitzicht op het open landschap te hinderen.
De verkavelingsstructuur is nog wel herkenbaar. Daar wordt in de opzet van de uitbreiding van Waterlanden II rekening mee gehouden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van het bestemmingsplan dient gekeken te worden naar trillingsbronnen en de mogelijke overlast daarvan. Bij nieuwbouw binnen 100 m van een spoorweg kan trillinghinder relevant zijn (overschrijding streefwaarde Vmax = 0,1).
In bijzondere situaties (grondopbouw of bekende klachten) kan onderzoek tot op 250 m noodzakelijk geacht worden.
In het voorliggende geval ligt het spoor op ruim 4 km afstand, daarbij ligt de gehele kern Doornspijk tussen het plangebied en de spoorlijn. Aangenomen wordt dat mogelijke trillinghinder vanwege het spoor niet nader onderzocht behoeft te worden.
Naast de eerder genoemde gasleiding (zie paragraaf 5.7.2.3) zijn in en direct rond het plangebied geen andere ruimtelijk van belang zijnde kabels en leidingen aanwezig.
Voor de nieuwbouw moeten mogelijk nieuwe kabels en leidingen worden aangelegd. Hiermee moet in de uitvoeringsfase van het plan rekening worden gehouden.
Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m³ doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd. Dit betekent dat voor het in dit bestemmingsplan voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening.
Hiervoor is een mix van oplossingen mogelijk. Gelet op de strengere energieprestatienormen moeten nieuwe gebouwen beter worden geïsoleerd. In combinatie met zonnepanelen of -collectoren op daken, vloerverwarming, meer apparatuur op elektriciteit, (lucht)warmtepompen is doorgaans gasloos bouwen goed mogelijk. Hiermee kan het project uitvoerbaar worden geoordeeld.
Afspraken klimaatadaptief bouwen Noord-Veluwe
De inrichting van de woonomgeving is van belang om de klimaatverandering op te vangen. De gemeente Elburg heeft samen met Ermelo, Harderwijk, Hattem, Nunspeet, Oldebroek en Putten én Waterschap Vallei en Veluwe verkend hoe zij bij het bouwen van woningen en bedrijven rekening kunnen houden met het veranderende klimaat. Dit heeft recentelijk geleid tot de ‘Afspraken klimaatadaptief bouwen Noord-Veluwe’.
De gemeenteraden en colleges worden opgeroepen om deze afspraken als uitgangspunt te hanteren voor alle bouwwerkzaamheden. Dit betekent dat de gevolgen van de klimaatverandering worden beperkt door maatregelen te nemen. Water wordt vastgehouden of geborgen waardoor de risico’s op wateroverlast niet toenemen. Zo veel mogelijk regenwater wordt in de bodem geïnfiltreerd waardoor de droogte wordt beperkt (zie verder paragraaf 5.5).
Er worden groene plekken gecreëerd die tevens zorgen voor verkoeling van de steden en dorpen. Daarnaast stellen alle gemeenten hitteplannen op waarin aandacht is voor de ouderen die extra kwetsbaar zijn tijdens hittegolven.
Het is de ambitie om Waterlanden II bij verdere uitwerking energieneutraal en zo duurzaam mogelijk uit te voeren. Daarbij wordt gestreefd naar een circulaire gebiedsontwikkeling.
Vraag en aanbod van energie worden hierbij op elkaar afgestemd.
De woningen worden duurzaam ontworpen en voldoen aan de geldende BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouwd). De Trias Energetica staat daarbij voorop:
Daarnaast wordt bij het ontwerpen van de woningen en de wijk rekening gehouden met natuurinclusief bouwen.
Op het gebied van afvalscheiding kan nog winst worden behaald. Door te voorzien in meer collectieve verzamelpunten voor diverse reststromen kan het restafval geminimaliseerd worden.
Waterlanden II is een groen gebied en blijft een groen gebied. Via een gebiedsgerichte aanpak krijgt de klimaatadaptatie veel aandacht. Zo worden in de wijk veel bomen, gras en groen aangelegd. Regenwater wordt hierdoor opgevangen en vastgehouden, dit is goed voor droge en natte periodes. De waterbuffer tussen het plan en de bestaande woningen aan de Beekenkampweg speelt hierbij een belangrijke rol.
Het vele groen zorgt voor een fijne leefomgeving. Het zorgt voor afvang van fijnstof, vermindert mogelijke hittestress, zorgt voor een reductie van stikstof en CO2-gehalte in de lucht en leidt tot een verbetering van de biodiversiteit. In het beeldkwaliteitplan (zie bijlage 1) wordt ten aanzien van de verkaveling nader ingegaan op aspecten van duurzaamheid, klimaatveranderingen en natuurinclusief bouwen.
Waterlanden II wordt zo veel mogelijk autoluw. De meeste parkeerplaatsen worden op een paar plekken geconcentreerd aangelegd. Hierdoor ontstaan mogelijkheden voor het centraal realiseren van voldoende oplaadpunten voor elektrische auto's en eventueel het gebruik van deelauto's.
Door de inrichting van het openbare gebied wordt lopen en het gebruik van de fiets zoveel mogelijk gestimuleerd. De bestaande voorzieningen binnen het dorp zijn fietsend en lopend goed bereikbaar voor de meeste bewoners.
Per 1 april 2021 zijn in het Bouwbesluit grenswaarden voor geluid voor warmtepompen opgenomen. Het geluidsniveau van een warmtepomp is daarmee op de erfgrens gemaximeerd. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal daar rekening mee gehouden worden. Voorkomen moet worden dat door het plaatsen van meerdere individuele warmtepompen op een relatief kleine locatie alsnog geluidsoverlast door cumulatie kan ontstaan. Hieraan wordt in het kader van het omgevingsvergunningstraject nadere aandacht besteed op basis van de installatiegegevens die op het moment van vaststellen van het bestemmingsplan niet bekend zijn. Het mogelijke optreden van geluidshinder vanwege warmtepompen speelt met name bij de zogenaamde lucht-water warmtepompen. Pas bij de uitvoering zal het type warmtepomp worden geselecteerd, waarbij het aspect geluid mee zal wegen in de selectie.
Conclusie
In het bestemmingsplan wordt niet bij voorbaat aangegeven welke mogelijkheden moeten worden gekozen. De regeling in het bestemmingsplan geeft voldoende ruimte voor voorzieningen om gasloos, duurzaam en klimaatadaptief te kunnen bouwen.
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en de m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Gezien de omvang van het project wordt de ontwikkeling gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D.11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.). De drempelwaarden van deze categorie worden overschreden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aangesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte omvat van 200.000 m² of meer. Daarvan is met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die de genoemde drempelwaarden niet overschrijden toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.
In bijlage 11 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.
Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen uitgebreide plan- of project m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Wel dient door het bevoegd gezag, voorafgaand op het besluit op de aanvraag om omgevingsvergunning, een besluit genomen te worden op de m.e.r.-beoordeling; het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de in het plangebied voorkomende functies, de ontwikkelingen daarbinnen én de uitgangspunten ten aanzien daarvan aan de orde gesteld. Het beschreven beleid krijgt zijn juridische vertaling in bestemmingen. Deze bestemmingen regelen de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden binnen het plan. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het plan. Het bestemmingsplan geeft dus aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd en wat daarvoor (on)mogelijk is.
Het bestemmingplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en qua systematiek volgens de Regeling standaarden ruimtelijke ordening, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (versie 2012), met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de bestemmingen die in dit plan voorkomen. Bij de bestemmingen wordt een toelichting gegeven op de inhoud van de daarbij horende regels.
Binnen de groenbestemming zijn naast de groenvoorzieningen wandel- en fietspaden, in- en uitritten en ook watervoorzieningen toegestaan.
De groenstrook tussen de achtertuinen van de bestaande woningen aan de Beekenkampweg en de nieuwe woningen, waar een droge sloot als tijdelijke waterbuffer voor hemelwater is toegestaan, wordt op de verbeelding nader aangeduid. Ter plaatse kan dus geen doorgaand voetpad of onderhoudspad worden aangelegd evenals steigers, bruggen, achterommetjes en dergelijke.
De hoofdontsluiting van het woongebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. Binnen de bestemming zijn wegen en straten, voet- en rijwielpaden alsmede parkeervoorzieningen toegestaan. Daarnaast is ondergeschikt het gebruik voor onder meer groen en water toegestaan.
De aansluiting van de nieuwe hoofdontsluitingsweg op de Kerkdijk en een deel van de Kerkdijk hebben opnieuw de bestemming 'Verkeer' gekregen. Binnen deze bestemming zijn eveneens wegen en straten en voet- en rijwielpaden. Omdat gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer zijn er geen parkeervoorzieningen toegestaan. Wel is binnen de bestemming 'Verkeer' ondergeschikt het gebruik voor onder meer groen en water toegestaan.
Bouwwerken worden in de beide verkeersbestemming toegestaan, echter met beperkte afmetingen. In dit kader worden lichtmasten specifiek genoemd, omdat deze de algemeen toegestane afmetingen in hoogte overschrijden.
De gronden ten behoeve van de geplande woningen hebben de bestemming 'Wonen'. Ten behoeve van de geplande woningen zijn op de verbeelding bouwvlakken aangegeven die ruimte geven voor mogelijke uitbreiding van het hoofdgebouw.
De bouwregels voor de woning zijn afgestemd op die van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan Doornspijk en Hoge Enk. Dit geldt ook voor mogelijke aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw.
Binnen de bestemming 'Wonen' is het mogelijk om een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf te realiseren. Het is van belang dat dit in ondergeschikte mate plaatsvindt, er zijn daarom eisen gesteld aan bijvoorbeeld de oppervlakte van de functie.
Deze bestemming is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan Doornspijk & Hoge Enk. De gronden langs de Kerkdijk met deze bestemming zijn mede bestemd voor de waterhuishouding door middel van dijken, kaden, dijksloten. Binnen de bestemming gelden beperkingen ten aanzien van het gebruik en het bouwen om een goede waterkering te waarborgen.
In de bestemmingsplanprocedure, zoals die is opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is inspraak niet verplicht, tenzij het door middel van een Inspraakverordening verplicht is gesteld. Vooroverleg vindt verplicht plaats, volgens artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Ten behoeve van de voorbereiding van de voorliggende plannen is al in het voortraject tweemaal een digitale informatiebijeenkomst gehouden. De eerste avond was vooral gericht op de direct omwonenden van het plangebied, de tweede avond was voor alle bewoners van Doornspijk. Tijdens de avonden zijn de aanwezigen op de hoogte gesteld van de stand van zaken van de plannen. Naderhand konden mensen vragen stellen.
Na de beide avonden is eenieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijk op- of aanmerkingen te maken ten aanzien van het plan of vragen te stellen. De reacties die na de 2e avond schriftelijk zijn ingediend, zijn door de gemeente samengevat en van antwoord voorzien. De inspraaknota is als bijlage 12 opgenomen in de toelichting.
Naar aanleiding van de inspraakreacties op beide presentaties is het verkavelingsplan aangepast. Het verkavelingsplan heeft als onderlegger gediend voor het voorliggende bestemmingsplan.
Het voorontwerp-bestemmingsplan is voor een reactie en advies toegestuurd aan:
De binnengekomen reacties zijn in de Nota vooroverleg samengevat en van een reactie voorzien. De nota vooroverleg is als bijlage 13 opgenomen in de toelichting.
Naar aanleiding van het vooroverleg is het bestemmingsplan op een aantal punten aangepast en aangevuld.
Het ontwerp van het bestemmingsplan “Doornspijk-Uitbreiding Waterlanden II” te Elburg (met identificatienummer NL.IMRO. 0230.BPWATERLANDENII-ONT1) heeft met ingang van woensdag 1 juni 2022 voor een periode van zes weken (tot en met dinsdag 12 juli 2022) voor eenieder ter inzage gelegen.
Er zijn vier zienswijzen schriftelijk ingediend. Deze zienswijzen zijn allemaal, op één na, op tijd ingediend en daarom ontvankelijk. De zienswijze die buiten de ter inzagetermijn is ingediend is ambtshalve meegenomen. De zienswijzen zijn in de 'Nota van Beantwoording zienswijzen' samengevat en beoordeeld. De 'Nota van Beantwoording zienswijzen' is als bijlage 14 opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Een aantal zienswijzen geeft aanleiding tot wijziging en aanvulling van het voorliggende bestemmingsplan.
Daarnaast zijn er ambtshalve wijzigingen in het plan aangebracht. Deze wijzigingen worden in de 'Nota van Beantwoording zienswijzen' opgesomd (zie bijlage 14).
Vervolgens wordt het bestemmingsplan (al dan niet gewijzigd) vastgesteld door de gemeenteraad. De publicatie van het vaststellingsbesluit vindt (over het algemeen) plaats binnen twee weken na de vaststelling. Tijdens de daaropvolgende inzagetermijn (6 weken) is het voor alle belanghebbenden mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).
Het vaststellingsbesluit treedt in werking op de eerste dag ná de dag waarop de beroepstermijn afloopt, tenzij er een voorlopige voorziening is aangevraagd.
De economische uitvoerbaarheid van een project wordt enerzijds bepaald door de financiële haalbaarheid en anderzijds door de grondexploitatie, waaronder het kostenverhaal van de gemeente.
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale, regionale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten bouwclaimovereenkomst. Hierbij verkoopt de initiatiefnemer zijn gronden en draagt het eigendom over aan de gemeente en verwerft als tegenprestatie hiervoor bouwrijpe grond van de gemeente met het recht om deze gronden te bebouwen (de claim).
Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. In de Wro is opgenomen dat voor bouwplannen, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden.
In het geval van voorliggend bestemmingsplan is sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Vaststelling van een exploitatieplan is verplicht, tenzij het kostenverhaal op een andere manier is verzekerd.