direct naar inhoud van Regels
Plan: Doornspijk - Uitbreiding Waterlanden II
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0230.BPWATERLANDENII-VST1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Doornspijk - Uitbreiding Waterlanden II met identificatienummer NL.IMRO.0230.BPWATERLANDENII-VST1 van de gemeente Elburg;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-gebonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk - niet zijnde een aan-huis-gebonden-beroep - waarvan de omvang in een woning met de daarbij behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin blijft behouden;

1.6 aan-huis-gebonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.7 aangebouwd bijgebouw:

een bijgebouw, grenzend aan dan wel rechtstreeks toegankelijk vanuit het hoofdgebouw;

1.8 archeologische waarden:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.9 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van het hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken en waarin de hoofdfunctie ingevolge de bestemming is of wordt ondergebracht;

1.23 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.24 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.25 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.26 standplaats:

het van een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.27 sociale huurwoning:

een huurwoning met een aanvangshuurprijs onder de grens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, waarbij de instandhouding voor de in de geldende Huisvestingsverordening van de gemeente Elburg omschreven doelgroep, voor ten minste 10 jaar na ingebruikname is verzekerd;

1.28 terras:

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van een (horeca)bedrijf waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken en/of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt;

1.29 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen ten dienste van de waterhuishouding waaronder wadi's, waterlopen, waterpartijen, watergangen, dammen, sluizen, duikers, retentiebekkens, droogvallende sloten en vijvers;

1.30 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.31 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat;

1.32 woonsituatie:

een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen.

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. een waterbuffer, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterbuffer';

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen en paden, tenzij het de gronden betreft ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterbuffer' in welk geval deze ondergeschikte voorzieningen niet zijn toegestaan;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • e. gebouwen, andere bouwwerken en erven.
3.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Groen' is aan een aantal regels gebonden.

3.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen:

  • a. alleen worden gebouwd ten behoeve van het onderhoud en beheer;
  • b. in combinatie met andere gebouwen een gezamenlijke oppervlakte hebben van maximaal 25 m²;
  • c. een bouwhoogte hebben van maximaal 3 m.;

met dien verstande dat:

  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterbuffer' geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd.

3.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 1 m;
  • b. een speelvoorziening mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6 m;
  • c. een lichtmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6 m;
  • d. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3 m;

met dien verstande dat:

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waterbuffer' geen andere bouwwerken mogen worden gebouwd.
3.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmeting van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
3.4.1 Bevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' ten behoeve van kleinschalige parkeervoorzieningen tot een maximale grondoppervlakte van 65 m² per wijzigingsgebied, waarbij het bepaalde in artikel 7 van toepassing is.

3.4.2 Toetsingscriteria

De wijzigingsbevoegdheid kan slechts worden toegepast indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Recreatie - Speelvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Speelvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. speelterreinen met speelvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  • c. andere bouwwerken, tuinen en erven.
4.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Recreatie - Speelvoorziening' is aan een aantal regels gebonden.

4.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

4.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte van maximaal 2 m hebben;
  • b. een speelvoorziening mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6 m;
  • c. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, vorm en de afmeting van de bebouwing:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, paden en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • c. bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken en erven.
5.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin' is aan een aantal regels gebonden.

5.2.1 Bijbehorende bouwwerken

Aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een erker of een luifel worden gebouwd, die:

  • a. een diepte mag hebben van maximaal 1,25 m, mits de afstand tot het openbaar toegankelijk gebied minimaal 2,5 m blijft bedragen;
  • b. een breedte mag hebben van maximaal 2/3 deel van de breedte van de gevel van het bijbehorende hoofdgebouw;
  • c. een bouwhoogte hebben van maximaal 0,3 m boven de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw.

5.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 1 m;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3 m.
5.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen.

Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en rijwielpaden;

waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water, waterhuishoudkundige voorzieningen, wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  • d. andere bouwwerken en erven.
6.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Verkeer' is aan een aantal regels gebonden.

6.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

6.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 2 m;
  • b. een lichtmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6 m;
  • c. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5 m.
6.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • c. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • d. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
6.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Verkeer' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De gronden en bouwwerken mogen niet:

  • a. worden gebruikt ten behoeve van een weg met meer dan 2 rijstroken.

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. terrassen;
  • f. standplaatsen;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • h. gebouwen, andere bouwwerken en erven.
7.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is aan een aantal regels gebonden.

7.2.1 Gebouwen en bijbehorende bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bijbehorende bouwwerken worden gebouwd.

7.2.2 Andere bouwwerken
  • a. een erf- en terreinafscheiding mag een bouwhoogte hebben van maximaal 1 m;
  • b. een speelvoorziening mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6 m;
  • c. een lichtmast mag een bouwhoogte hebben van maximaal 6 m;
  • d. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte hebben van maximaal 3 m.
7.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
7.4 Afwijking van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels voor:

  • a. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor een openbare (nuts)voorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal 1 bouwlaag en dat niet hoger is dan 3 m;
  • b. de bouw van andere bouwwerken voor een openbare (nuts)voorziening met een maximale bouwhoogte van 15 m, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
  • c. de bouw van een ander bouwwerk dan onder b met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat niet hoger is dan 3 m.
7.5 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken met de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is aan een aantal beperkingen gebonden.

De gronden en bouwwerken mogen niet:

  • a. worden gebruikt voor het plaatsen van of geplaatst houden van onderkomens;
  • b. worden gebruikt voor detailhandel.

Artikel 8 Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterberging en waterlopen;
  • c. het behoud en versterking van de natuurlijke en/of ecologische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, wegen en paden;

met de daarbij behorende:

  • e. andere bouwwerken, bruggen en duikers en erven.
8.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Water' is aan een aantal regels gebonden.

8.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

8.2.2 Andere bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming gebouwd worden, zoals stuwen, gemalen, duikers, kades en bruggen, steigers, vlonders en meerpalen, waarbij de bouwhoogte niet meer bedragen dan 5 m, met dien verstande dat de beheerder bij het beoordelen van een aanvraag wordt geraadpleegd omtrent de voorwaarden die, gelet op het waterschapsbelang, aan de uitvoering van de werkzaamheden moet worden gesteld.

8.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en de beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.

Artikel 9 Wonen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. nutsvoorzieningen, energievoorzieningen, groenvoorzieningen en water, wegen en paden en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • c. gebouwen, bijbehorende bouwwerken, andere bouwwerken, tuinen en erven.
9.2 Bouwregels

Het bouwen op de gronden met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal regels gebonden.

9.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. een hoofdgebouw mag niet buiten gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. het aantal hoofdgebouwen binnen een bouwvlak ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag niet meer bedragen dan het aangegeven aantal;
  • c. ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. 'aaneengebouwd' zijn de in lid 9.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor blokken van minimaal drie aaneengebouwde woningen;
    • 2. 'twee-aaneen' zijn de in lid 9.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor twee aaneengesloten woningen;
    • 3. 'vrijstaand' zijn de in lid 9.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor vrijstaande woningen;
  • d. de goot- bouwhoogte van het hoofdgebouw ter plaatse van de op de verbeelding voorkomende maatvoeringaanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)', mag niet worden overschreden;
  • e. de afstand van (uitbreidingen van) het hoofdgebouw tot zijdelingse perceelsgrenzen dient ten minste te bedragen:
    • 1. bij vrijstaande woningen: 3 m;
    • 2. bij blokken van maximaal twee aaneengesloten woningen: 3 m;
    • 3. bij blokken van minimaal 3 aaneengesloten woningen geldt geen afstandsmaat;
    • 4. indien de bestaande afstand tot de zijdelingse perceelsgrens geringer is dan hierboven is aangegeven, dan mag deze bestaande afstand niet worden verkleind.

9.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken mogen:

  • a. op een afstand van 1 m tot de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  • b. per hoofdgebouw een gezamenlijke oppervlakte hebben die niet groter is dan:
    • 1. 85 m² bij een perceel kleiner dan 850 m²;
    • 2. 10% van de perceelsoppervlakte bij een perceel gelijk aan of groter dan 850 m² en kleiner dan 1.250 m²;
    • 3. 160 m² bij een perceel gelijk of groter dan 1.250 m²;
    • 4. met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf wordt bebouwd;
    • 5. in afwijking van het bepaalde onder sub 4 mag op een perceel in ieder geval een bijbehorend bouwwerk van maximaal 6 m² worden gebouwd;
  • c. in de perceelgrens worden gebouwd;
  • d. aangebouwd een goothoogte/boeiboordhoogte hebben die niet groter is dan de bouwhoogte van de vloer van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, vermeerderd met 0,3 m;
  • e. vrijstaand een goothoogte hebben die niet groter is dan 3 m en een bouwhoogte die niet groter is dan 5 m.

9.2.3 Andere bouwwerken
  • a. Een erf- en terreinafscheiding mag:
    • 1. een bouwhoogte van maximaal 1 m hebben als deze zich vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw en het verlengde daarvan bevindt;
    • 2. een bouwhoogte van maximaal 2 m hebben in andere gevallen;
  • b. een overig ander bouwwerk mag een bouwhoogte van maximaal 5 m hebben.
9.3 Nadere eisen

Het is in bijzondere gevallen mogelijk om aan de plaats en afmetingen van de bebouwing nadere eisen te stellen. Dit kan indien dit noodzakelijk is ten behoeve van:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • d. ter waarborging van de ongestoorde ligging van kabels en leidingen;
  • e. ter waarborging van het uitzicht van woningen.
9.4 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken, met de bestemming 'Wonen' is aan een aantal beperkingen gebonden.

9.4.1 Woonfunctie

De bijbehorende bouwwerken mogen niet worden gebruikt voor de woonfunctie tenzij voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bijbehorend bouwwerk is aangebouwd aan het hoofdgebouw;
  • b. het bijbehorend bouwwerk is rechtstreeks via het hoofdgebouw bereikbaar;

bij een bijbehorend bouwwerk gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw:

  • c. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 m achter het bouwvlak;

bij een bijbehorend bouwwerk gelegen aan de zijgevel van het hoofdgebouw:

  • d. het bijbehorend bouwwerk is gelegen binnen 4 m aan de zijgevel van het hoofdgebouw.

9.4.2 Aan-huis verbonden beroep of bedrijf

De hoofdgebouwen en aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen alleen worden gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf als:

  • a. de grondoppervlakte niet meer dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedraagt, met een maximum van 50 m²;
  • b. een rechtstreekse relatie bestaat tussen de bedrijfsmatige activiteiten en de hoofdbewoner van de woning;
  • c. geen gebruik plaatsvindt dat vergunning- of meldingsplichtig is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht respectievelijk de Wet Milieubeheer;
  • d. geen detailhandel of horeca plaatsvindt, met uitzondering van bed en breakfast;
  • e. er geen sprake is van een seksinrichting;
  • f. geen verkeersaantrekkende werking optreedt waardoor extra parkeervoorzieningen noodzakelijk zijn of een verkeersonveilige situatie ontstaat;
  • g. geen reclame-uitingen worden aangebracht.

9.4.3 Sociale huur

Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor minder dan 20% sociale huur. Dit percentage wordt berekend op het totale aantal woningen.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het onderling verwisselen of wijzigen van de op de verbeelding voorkomende bouwaanduidingen aaneengebouwd (aeg), twee-aaneen (tae) en vrijstaand (vrij), indien het maximale aantal te bouwen woningen niet meer bedraagt dan 37 en indien dit vanuit het oogpunt van een economische of andere noodzaak wenselijk is; waarbij de bij deze bouwaanduidingen behorende bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen dan wel bouwvlakken en/of stroken, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuiving in verband met de ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bouwvlak en/of stroken met maximaal 10% zal worden gewijzigd;
  • c. het wijzigen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen met maximaal 5 m.
9.6 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders hebben de bevoegdheid van het plan af te wijken indien de afwijking betrekking heeft op het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor de bouwhoogte van hoofdgebouwen met maximaal 20%, indien in verband met ingekomen bouwaanvragen deze wijzigingen nodig zijn.

Artikel 10 Waterstaat - Waterkering

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

10.2 Bouwregels
  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.
  • b. gebouwen mogen niet worden gebouwd.
  • c. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 10 m.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 10.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, mits advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • f. het indrijven van voorwerpen.

10.4.2 Weigering

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en/of de mogelijkheden tot beheer en onderhoud van de waterkering en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

10.4.3 Advies

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wordt niet verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de waterkering.

10.4.4 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

Het gebruik van de gronden en bouwwerken is aan een aantal beperkingen gebonden. De gronden mogen niet:

  • a. worden gebruikt voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • b. worden gebruikt voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil;
  • c. worden gebruikt voor een seksinrichting;
  • d. worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten en afmetingen tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages, indien dit om bouwtechnische redenen of esthetische redenen noodzakelijk is of indien de bestaande situatie hiertoe aanleiding geeft;
  • b. de bestemmingsregels met betrekking tot de overschrijding van de maximale bouwhoogte, anders dan bedoeld onder a, voor lift- en trappenhuizen, glazenwasserinstallaties, (centrale) verwarmingsinstallaties, ventilatie-inrichtingen, schoorstenen, (schotel)antennes, antenne-installaties en vergelijkbare bouwwerken voor de opwekking van duurzame energie zoals zonnepanelen, met maximaal 3 m;
  • c. de bestemmingsregels ten behoeve van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van een openbare nutsvoorziening met een grondoppervlakte van maximaal 25 m² dat bestaat uit maximaal één bouwlaag en dat niet groter is dan 3 m, zoals transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, wachthuisjes, telefooncellen en andere nutsgebouwtjes en andere bouwwerken ten dienste van een openbare (nuts)voorziening, met een maximale bouwhoogte van 15 m, zoals antennemasten, lichtmasten en kunstobjecten;
  • d. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van andere bouwwerken, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en pergola's, wordt vergroot tot maximaal 5 m.
13.2 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien hierdoor geen wezenlijke afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de milieusituatie;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Overschrijding bouwgrenzen
14.1.1 Ondergeschikte bouwdelen

De in deze regels opgenomen bepalingen ten aanzien van bouwgrenzen zijn niet van toepassing voor wat betreft overschrijdingen met betrekking tot:

  • a. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • b. plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor hemelwater, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen, indien de overschrijding van de voorgevelbouwgrens maximaal 12 cm bedraagt;
  • c. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken, overbouwingen, erkers, balkons, galerijen en luifels, mits zij de voorgevelbouwgrens met maximaal 50 cm overschrijden;
  • d. ondergrondse funderingen en ondergrondse bouwwerken, voor zover deze de bouwgrens met maximaal 1 m overschrijden;
  • e. hijsinrichtingen aan tot bewoning bestemde gebouwen, voor zover deze hijsinrichtingen in geen enkele stand de voorgevelbouwgrens met meer dan 1 m overschrijden.

14.1.2 Afwijken van de algemene bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid 14.1.1 voor het overschrijden van de aangegeven bouwgrenzen met maximaal 1,5 m, indien het betreft:

  • a. overbouwingen ten dienste van de verbinding van twee bouwwerken;
  • b. toegangen van bouwwerken;
  • c. stoepen, stoeptreden, toegangsbruggen en funderingen;
  • d. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen;
  • e. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
  • f. balkons en galerijen;
  • g. luifels, reclametoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • h. hijsinrichtingen, laadbruggen, stortgoten, stort- en zuigbuizen;
  • i. kelderingangen en kelderkoekoeken.
14.2 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. dit plaatsvindt binnen de contouren van het hoofdgebouw;
  • b. voor bijgebouwen de maximale oppervlakte geldt welke is opgenomen in het plan, doch in totaal maximaal 75 m² is toegestaan ongeacht of deze is gesitueerd binnen of buiten de contouren van het bijgebouw;
  • c. de maximale hoogte 3 m bedraagt;
  • d. de specifieke gebiedskenmerken zich hier niet tegen verzetten (bijvoorbeeld in verband met geohydrologie of in historisch/archeologisch belangrijke gebieden).
14.3 Parkeer-, laad- en losruimte
14.3.1 Parkeerruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het parkeren of stallen van auto's, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien in of op het bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk hoort, wordt voorzien in die behoefte.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota , zoals deze geldt op het moment van inwerkingtreding van dit plan waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan.

14.3.2 Laad- en losruimte

Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die behoefte. Deze bepaling geldt niet voor bestaande situaties, waarbij de herbouw van een gebouw zonder functiewijziging wordt beschouwd als een bestaande situatie.

14.3.3 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.3.1 en 14.3.2:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

14.3.4 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in lid 14.3.3 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstig Bijlage 1 Parkeernota. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

14.3.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen, de situering van de parkeerplaatsen en de situering van de laad- of losruimte ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.
14.4 Strijdig gebruik - functiewijziging met grotere parkeerbehoefte
14.4.1 Parkeerruimte
  • a. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend een functiewijziging van bouwwerken of onbebouwde gronden in een functie met een grotere parkeerbehoefte, zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is ten behoeve van het parkeren of het stallen van auto's.
  • b. Bij de toepassing van het bepaalde onder a worden de beleidsregels in acht genomen zoals opgenomen in Bijlage 1 Parkeernota, zoals deze geldt op het moment van inwerkingtreding van dit plan, waarbij geldt dat indien gedurende de planperiode een nieuwe versie van de parkeernota wordt vastgesteld, deze nieuwe versie in acht wordt genomen.
  • c. Bij het bepaalde onder a wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de functiewijziging.

14.4.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan met inachtneming van Bijlage 1 Parkeernota worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.4.1:

  • a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

14.4.3 Parkeerfonds

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid als bedoeld in lid 14.4.2 kan het bevoegd gezag een financiële voorwaarde verbinden aan de omgevingsvergunning overeenkomstige Bijlage 1 Parkeernota. Het bevoegd gezag legt in een nadere regel de bepalingen omtrent het parkeerfonds en de hoogte van de financiële voorwaarde vast.

14.4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan het aantal parkeerplaatsen en de situering van de parkeerplaatsen ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de milieusituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de externe veiligheid.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het lid a met maximaal 10%.
  • c. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan Doornspijk - Uitbreiding Waterlanden II, van de gemeente Elburg.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 18-12-2023