Plan: | Elburg, Diepesteeg 11 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0230.BPDIEPESTEEG11-VST1 |
Op het perceel Diepesteeg 11 te Elburg bevindt zich op dit moment een grondverzetbedrijf met bijbehorende bedrijfswoning. Geconstateerd is, dat het grondverzetbedrijf (dat beschouwd dient te worden als een agrarisch hulpbedrijf) niet positief bestemd is in het vigerende bestemmingsplan. Dat heeft tot gevolg, dat het bedrijf op basis van dit vigerende bestemmingsplan geen uitbreidingsmogelijkheden heeft.
Om een einde te maken aan deze ongewenste situatie is een herziening van het vigerende bestemmingsplan nodig.
Het plangebied is gelegen aan de Diepesteeg te Elburg ten oosten van de N310, beter bekend als de Zuiderzeestraatweg. Op de volgende afbeelding is de globale ligging van het plangebied in beeld gebracht.
Ligging plangebied (binnen rode cirkel) in groter verband (Bron Google Earth)
Wanneer we meer inzoomen dan kan de locatie wat duidelijker in beeld gebracht worden:
Het plangebied meer ingezoomd (Bron Google Earth)
Op de luchtfoto is goed te zien, dat het plangebied aan de zuidkant geflankeerd wordt door een glastuinbouwbedrijf. Het perceel wordt aan de andere zijden begrensd door het open agrarische landschap. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding.
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018'. Dit bestemmingsplan is op 28 januari 2019 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Elburg. Een uitsnede van de plankaart is hieronder opgenomen:
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan "Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018" (Bron: Ruimtelijkeplannen)
Op grond van dit bestemmingsplan heeft het perceel deels een woonbestemming en deels een agrarische bestemming:
Op basis van de bestemming 'Wonen' mag ter plaatse 1 woning aanwezig zijn met een maximale goothoogte van 4 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. De gronden met de bestemming 'Wonen" hebben een oppervlakte van ruim 3.000 m2. Op basis daarvan mogen ter plaatse maximaal 150 m2 aan bijgebouwen aanwezig zijn. De gronden met de bestemming 'Wonen" mogen NIET benut worden voor een grondverzetbedrijf.
De overige gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor 'Agrarisch met waarden'. Op basis van deze bestemming mogen de gronden gebruikt worden voor de volgende doeleinden:
Omdat ter plaatse van het plangebied geen specifieke aanduidingen zijn opgenomen kunnen de gronden uitsluitend benut worden voor de doeleinden, die hierboven genoemd zijn zonder specifieke aanduidingen. Ook betekent dit, dat de gronden NIET benut mogen worden voor een grondverzetbedrijf.
Het gehele perceel heeft daarnaast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde'. Op basis van de hoge verwachtingswaarde dient er bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m2, een rapport opgesteld te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Alle gronden hebben ook de dubbelbestemming 'Waarde - Waardevol landschap' gekregen. De voor 'Waarde - Waardevol landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het ontwikkelen en in stand houden van de kernkwaliteiten van het landschap.
Omdat het vigerende bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt om het perceel te benutten voor een grondverzetbedrijf is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond, dat het uitoefenen van een grondverzetbedrijf ter plaatse in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het bestemmingsplan 'Elburg, Diepesteeg 11' bestaat uit de volgende stukken:
Het bestemmingsplan wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen 'gelezen' worden.
Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden in het plangebied. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan zeker stellen.
De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten, maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt het plangebied en de omgeving beschreven. Dit hoofdstuk gaat in op de huidige en toekomstige situatie.
Het perceel is gelegen aan de Diepesteeg te Elburg. De navolgende foto's (genomen in juni 2021) geven een impressie van het plangebied.
De toegang tot het perceel vanaf de Diepesteeg
De toegang tot het gemeenschappelijke erf, waaromheen zowel de bedrijfswoning als de bedrijfsgebouwen gesitueerd zijn.
De bestaande bedrijfswoning gezien vanaf de Diepesteeg
Zicht op de bedrijfswoning vanaf het gemeenschappelijke erf
Zicht op de bedrijfsgebouwen vanaf de kant van het gemeenschappelijke erf
Veel buitenopslag rondom de bedrijfsgebouwen
Het grondverzetbedrijf behoort tot de agrarische hulpbedrijven. Op de huidige locatie bevindt het bedrijf zich centraal in het werkgebied van het bedrijf. De werkzaamheden van het grondverzetbedrijf vinden niet plaats op het perceel aan de Diepesteeg, maar "op locatie". Daar bevindt zich ook het meerendeel van de bedrijfsvoertuigen, omdat het geld op locatie verdiend moet worden. Deze bedrijfsvoertuigen worden ingezet bij diverse projecten. De praktijk is dat ze van het ene project naar het andere project rijden zonder tussendoor het perceel Diepesteeg 11 aan te doen. Alleen in de zomerperiode worden alle voertuigen op het perceel gestald.
Toch wordt de "thuisbasis" nog regelmatig benut om voertuigen te stallen, die op dat moment niet ingezet (kunnen) worden bij projecten. Ze blijven daar tot het moment waarop ze weer ingezet kunnen worden. Er is 1 grote kapschuur aanwezig voor de stalling van de voertuigen. Daarnaast bevindt zich aan de zuidzijde van het perceel nog een kleine kapschuur, waarin wat kleinere bedrijfsmiddelen kunnen worden gestald. Samen is dat onvoldoende om alle voertuigen en incidentele opslag van materialen goed te kunnen bergen. Op basis van de foto's kan afgeleid worden, dat een (groot) deel van de opslag op dit moment daarom noodgedwongen "buiten" plaatsvindt.
Langs de west- en noordrand van het bestaande perceel is op dit moment enige boombeplanting aanwezig in de vorm van knotwilgen.
Theoretisch zou het bedrijf verplaatst kunnen worden naar een bedrijventerrein. Maar praktisch gezien behoort dit niet tot de mogelijkheden. Een belangrijke reden hiervoor is het feit, dat er op een (modern) bedrijventerrein geen bedrijfswoningen worden toegestaan. Dit terwijl het nodig is om bij het grondverzetbedrijf te kunnen wonen in verband met het noodzakelijke toezicht op de bedrijfsmiddelen. Juist het perceel aan de Diepesteeg leent zich bijzonder goed voor de vestiging van het grondverzetbedrijf: Er is al een (bedrijfs)woning aanwezig, terwijl er ruimte voldoende is om de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel uit te breiden.
Het bedrijf is nu centraal gelegen in het verzorgingsgebied. Verplaatsing naar een bedrijventerrein zou een einde maken aan deze gunstige uitgangspositie hetgeen ongewenst is.
De initiatiefnemer is van plan om de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel uit te breiden. Dit om ervoor te zorgen, dat het merendeel van de bedrijfsmiddelen in de (naaste) toekomst overdekt opgeslagen kan worden. Om dit te bereiken wordt gedacht aan het bouwen van 1 of meer bedrijfsgebouwen in de vorm van kapschuren, vergelijkbaar met de bestaande grote kapschuur. Deze bedrijfsgebouwen zullen (vanaf de Diepesteeg gezien) rechts en achter de bestaande bedrijfsgebouwen gerealiseerd worden. In totaal wordt gedacht aan ongeveer 550 m2 aan extra bedrijfsgebouwen. Op onderstaande afbeelding is in het blauw het gebied aangegeven waarbinnen de nieuwe bedrijfsgebouwen naar verwachting gerealiseerd zullen worden.
Gebied waarbinnen nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd zullen worden
Ook na realisering van de nieuwe bedrijfsbebouwing zal het grootste deel van het perceel onbebouwd blijven. Dit biedt mogelijkheden voor een zodanige inrichting, dat er ook in de toekomst goede mogelijkheden zullen zijn om rond de bebouwing te rijden (zoals ook nu al mogelijk is). Hierdoor kan het achteruitrijden van voertuigen tot een minimum beperkt blijven.
Met nadruk dient hier opgemerkt te worden, dat er in de nieuwe situatie naar verwachting slechts een verwaarloosbare toename zal zijn van het aantal verkeersbewegingen ten opzichte van de huidige situatie. Er hoeft dus niet gevreesd te worden voor een grote toename van het aantal verkeersbewegingen op de Diepesteeg ten opzichte van de huidige situatie.
Hetzelfde geldt voor het parkeren: Ook wanneer de nieuwe bedrijfsbebouwing gerealiseerd is zal de parkeerbehoefte niet toenemen. Dit om de simpele reden dat alleen de initiatiefnemers op het perceel gehuisvest zijn en er geen personeelsleden verblijven (op een uitzondering na tijdens een incidenteel gezamenlijk overleg). De parkeermogelijkheden op het perceel zijn zodanig ruim, dat er geen enkele aanleiding is om de auto langs de Diepesteeg te parkeren. De auto's kunnen eenvoudigweg geparkeerd worden op het centrale gezamenlijke erf, waaromheen zowel de bedrijfswoning als de bedrijfsbebouwing gesitueerd is.
Voor de toekomstige inrichting van het perceel is een inrichtingsplan opgesteld, dat ook als landschapsplan beschouwd kan worden. Dit inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1. Om het verschil ten opzichte van de huidige situatie beter te kunnen beoordelen is het inrichtingsplan ook nog een keer over de luchtfoto geprojecteerd. Dan is in de ondergrond (de luchtfoto) te zien, hoe het er nu uitziet.
Inrichtingsplan
Inrichtingsplan geprojecteerd over bestaande situatie (luchtfoto)
Het inrichtingsplan kan als volgt beschreven worden:
Op de afbeelding is te zien dat de bestaande woning met bijbehorend erf gelegen is aan de Diepesteeg. Dit woonperceel is door een beukenhaag omgeven en is als zodanig goed herkenbaar.
De bestaande bedrijfsgebouwen zijn lichtbruin aangegeven terwijl de beoogde nieuwe bebouwing donkerbruin is weergegeven. De toevoeging van 550 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing vindt plaats door uitbreiding van de bestaande kapschuur met 4 traveeën van elk 4 meter aan de noordkant en door het dan ontstane geheel nog eens te spiegelen aan de westzijde. (het dik omlijnde gedeelte is de nieuwbouw).
De bestaande toegangsroute wordt zodanig verlegd, dat er een ruime mogelijkheid ontstaat om de kapschuren goed te bereiken en achter de kapschuren te manoeuvreren. De breedte van de verharding achter de nieuwe kapschuur bedraagt 15 meter. Er is een mogelijkheid tot rondrijden indien dat nodig is. De meeste verkeersbewegingen kunnen echter plaatsvinden via de hoofdroute, dat wil zeggen zonder over het gemeenschappelijke erf te hoeven rijden. Ten westen van de kapschuren is ruimte gereserveerd voor de tijdelijke stalling van containers. Dit gedeelte van het erf zal halverhard worden.
Op het gemeenschappelijk erf worden 4 parkeerplaatsen voor personenauto's aangelegd, terwijl er op diverse plaatsen nog andere parkeermogelijkheden zijn.
Het perceel wordt aan de west- en noordzijde omzoomd door een 5 meter brede groenzone, waarin de bestaande knotwilgen zijn opgenomen. Aanvullend kunnen extra knotwilgen aangebracht worden, terwijl inheemse struikvormers (vuilboom, inlandse vogelkers en/of hazelaar) zorgen voor een groene aanblik. Hierdoor zal de overgang naar het open agrarische landschap verzacht worden zonder dat het contact met dit open agrarische landschap helemaal verloren gaat. Langs de ontsluitingsroute worden beukenhagen aangebracht, die samen met de bestaande beukenhagen zorgen voor een groene omlijsting.
Bij ruimtelijke plannen moet worden weergegeven hoe rekening is gehouden met relevant beleid. In de volgende paragrafen wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau en de relatie met de voorgenomen ontwikkeling behandeld.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons.
De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Toetsing
Het onderhavige initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Een aantal regelingen is ‘getrapt’ vastgelegd. Voorgaande houdt in dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en “vermindering van de bestuurlijke drukte”
De bedoeling is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Dat zal moeten leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de 13 projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen. Eén van de belangrijkste elementen is het Natuurnetwerk Nederland (NNN). In de omgeving van het plangebied maken meerdere gebieden deel uit van het NNN. Het plangebied zelf ligt niet binnen de begrenzing van het NNN en op minimaal 1 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde deelgebied van het NNN.
Toetsing
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad. Dit betekent, dat het relevante beleidskader wordt gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Om gebruikers goed te kunnen ondersteunen bij de toepassing van de nieuwe Ladder heeft het Rijk een nieuwe handreiking opgesteld.
Toetsing
Van belang is de vraag of het plan voorziet in een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Daarover kunnen we kort zijn: omdat er gedacht wordt aan een uitbreiding van bedrijfsbebouwing met meer dan 500 m2 is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Er dient gemotiveerd te worden waarom deze uitbreiding van bedrijfsbebouwing op deze locatie nodig is. Daarover kan het volgende opgemerkt worden:
Ter plaatse bevindt zich al een grondverzetbedrijf met een aantal bedrijfsgebouwen. De gewenste uitbreiding van bedrijfsbebouwing is nodig om de opslag van bedrijfsmiddelen "onder dak" mogelijk te maken in plaats van buiten. Hierdoor zal het aanzicht van het geheel verbeteren, waardoor een betere landschappelijke inpassing gerealiseerd kan worden. Omdat het grote perceel in eigendom is van de initiatiefnemer, kan de gewenste bedrijfsbebouwing op eigen perceel opgelost worden en hoeven er geen nieuwe gronden voor aangewend te worden. Door de uitbreiding van de bedijfsbebouwing kan het bedrijf weer voldoen aan de eisen, die er heden ten dage gesteld worden aan dit type bedrijvigheid.
Theoretisch zou het bedrijf verplaatst kunnen worden naar een bedrijventerrein. Maar praktisch gezien behoort dit niet tot de mogelijkheden. Een belangrijke reden hiervoor is het feit, dat er op een (modern) bedrijventerrein geen bedrijfswoningen worden toegestaan. Dit terwijl het nodig is om bij het grondverzetbedrijf te kunnen wonen in verband met het noodzakelijke toezicht op de bedrijfsmiddelen. Juist het perceel aan de Diepesteeg leent zich bijzonder goed voor de vestiging van het grondverzetbedrijf: Er is al een (bedrijfs)woning aanwezig, terwijl er ruimte voldoende is om de bestaande bedrijfsbebouwing op het perceel uit te breiden.
In het vervolg van deze toelichting zal aangegeven worden, dat de gewenste uitbreiding niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
De omgevingsvisie van de provincie Gelderland is vastgesteld op 19 december 2018. Gaaf verwijst naar mooi, maar ook naar de toekomst. Belangrijke thema's hierin zijn duurzaamheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. In de omgevingsvisie geeft de provincie aan te streven naar een hoge kwaliteit van de leefomgeving, om zo Gelderland aantrekkelijk te blijven houden voor zowel mensen als bedrijven. Goed wonen is onderdeel van een aantrekkelijk Gelderland en er wordt onderkend dat Gelderland uiteenlopende woonkwaliteiten heeft, zowel landelijk als stedelijk.
Om het Gelderse landschap open te houden, het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. Daarnaast streeft de provincie naar een vitaal platteland. Om de vitaliteit van het platteland te bevorderen is het gewenst om zowel de woon- als de niet-woon functies voldoende ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Dit betekent, dat elke bijdrage om het platteland nog vitaler te maken wordt ondersteund.
Toetsing
De mogelijkheden, die dit bestemmingsplan biedt sluiten goed aan bij de ambitie van de provincie om een vitaal platteland te bevorderen.
De Provinciale Omgevingsverordening is geconsolideerd vastgesteld in maart 2021. In de omgevingsverordening geeft de provincie aan waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen om te waarborgen dat de provinciale belangen in ruimtelijke plannen doorwerken.
In paragraaf 2.2.3 (Instructieregels bestemmingsplan Bedrijventerrein) van deze verordening wordt in artikel 2.12 specifiek aandacht besteed aan "Solitaire bedrijvigheid". Hierin wordt het volgende bepaald:
In het onderhavige geval is er geen sprake van een nieuwvestiging, maar van een legalisatie van de bestaande situatie, waarbij het bedrijf de nodige uitbreidingsmogelijkheden wordt gegund. Dat betekent dat lid 3 van artikel 2.12 van toepassing is. Hierbij kan het volgende opgemerkt worden:
In de regels wordt bepaald, dat de oppervlakte van bedrijfsgebouwen (na gebruikmaking van de uitbreidingsmogelijkheden) niet meer mag bedragen dan 910 m2. Hiermee blijft de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen dus beneden de maat van 1.000 m2, die in artikel 2.12 als maximum is aangegeven;
In paragraaf 2.2 van deze toelichting is aangegeven dat verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;
De uitbreiding is door de gemeente inmiddels regionaal afgestemd;
De uitbreiding wordt landschappelijk goed ingepast, hetgeen is aangegeven in het Inrichtingsplan - Landschapsplan, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen;
In de regels is precies aangegeven welke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen extra gebouwd mag worden. Daardoor is er sprake van een zogenaamde maatbestemming.
De planlocatie is gesitueerd binnen een Nationaal landschap, maar buiten de Groene ontwikkelingszone, het Gelders natuurnetwerk en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit betekent dat de ontwikkeling de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap niet mag aantasten, tenzij:
Nationaal Landschap
Het Rijk heeft twintig karakteristieke gebieden in Nederland aangewezen als Nationaal Landschap, waaronder De Veluwe waarbinnen de planlocatie zich bevindt. Het ruimtelijk beleid is erop gericht om de kernkwaliteiten van deze gebieden te behouden en verder te ontwikkelen.
Deelgebieden binnen het Nationaal Landschap Veluwe (Bron: Kernkwaliteiten Gelderse Nationale Landschappen, Provinciale Staten van Gelderland, 2014)
De planlocatie is gelegen binnen het deelgebied Randmeerkust agrarisch. De kernkwaliteiten van dit deelgebied laten zich als volgt omschrijven:
Het deelgebied vormt een zichtbare beeldbepalende gradiënt van stuwwal naar Randmeer: bos – open essen – strokenverkaveling – onregelmatige blokverkaveling op strandwallen; van besloten boslandschap via kleinschaligheid naar grootschalig open; de overgang is eerst steil, daarna geleidelijk.
Het gebied wordt beschouwd als een kleinschalige flank van het Veluwemassief met dorpen en buurtschappen, houtsingels en grasland, waarbij de lintbebouwing parallel aan de hoogtelijnen gesitueerd is.
Opvallend is het relatief gaaf ontwaterings-, ontsluitings- en verkavelingspatroon: regelmatig in het veenlandschap, onregelmatig in het kleilandschap; het vroegmiddeleeuws ontginningslandschap bij Doornspijk en Wessingen springt eruit. Terwijl het gehele gebied in zijn structuur overwegend (laat) middeleeuws is, is het iets hoger gelegen gebied Doornspijk-Wessingen nog ouder.
Een kenmerk van het gebied is verder dat de percelen overwegend strookvormig zijn, de richting verspringt van plaats tot plaats in een kleinschalig patroon. Sloten fungeren als perceelgrenzen, behalve op de hogere gronden, waar houtwallen en prikkeldraad de grenzen zijn.
Toetsing
De voorgenomen uitbreiding van bedrijfsbebouwing tast de kernkwaliteiten niet aan. Juist door het landschappelijk inpassen van het gehele perceel en het beperken van de buitenopslag wordt een bijdrage geleverd aan de versterking van de landschappelijke kwaliteiten.
De gemeente Elburg heeft in 2011 een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld voor haar grondgebied. In het LOP wordt op basis van een uitvoerige analyse van de landschappelijke kwaliteiten een visie opgesteld voor de ontwikkeling van het landschap. Deze visie sluit aan bij de indeling van het grondgebied in landschappelijke eenheden. Het plangebied aan de Diepesteeg is gelegen in het gebied, dat als half open kampenlandschap (HK) is aangeduid. Hiervoor is in het LOP de volgende visie opgenomen:
Visie op het half open kampenlandschap (Bron: Landschapsontwikkelingsplan Elburg, SAB)
Van deze visie is dankbaar gebruik gemaakt bij het opstellen van het landschappelijke inrichtingsplan, zoals besproken in paragraaf 2.2.
De gemeente Elburg heeft gewerkt aan een integrale toekomstvisie voor de hele gemeente: de Omgevingsvisie Elburg 2018. De gemeenteraad van Elburg heeft op 30 januari 2019 de Omgevingsvisie Elburg 2018 vastgesteld. In deze visie wordt de periode tot 2030 onder de loep genomen. Het is een dynamisch document: in de periode tot 2030 zal regelmatig gekeken worden of de visie moet worden aangepast. De wereld staat niet stil en Elburg wil meebewegen, inspelen op kansen en haar kwaliteiten ontwikkelen. Zo blijft Elburg bouwen aan een vitale en krachtige gemeente, waar het goed wonen, werken en recreëren is.
De omgevingsvisie is grensoverschrijdend: de gemeenten Nunspeet, Elburg en Oldebroek (NEO) hebben de gezamenlijke opgaven gedefinieerd die grensoverschrijdend zijn. Dit heeft geleid tot de Gebiedsagenda NEO. De gezamenlijke Gebiedsagenda NEO vormt de basis voor de Omgevingsvisies van de afzonderlijke gemeenten. Voor het gebied van de 3 gemeenten wordt onderscheid gemaakt tussen 3 deelgebieden, die op onderstaande afbeelding zijn aangegeven:
Deze deelgebieden bestaan uit:
Deze deelgebieden vormen landschappelijke kaders, waarbinnen diverse nieuwe ontwikkelingen mogelijk zijn. Elke gemeente kan daarbij haar eigen accenten aanbrengen, passend bij de identiteit van de gemeente en het gewenste toekomstige imago.
Het plangebied is gelegen in het kleinschalig gemengd overgangsgebied tussen het grootschalig open landschap langs de Randmeren en de Veluwe.
De gemeente Elburg heeft een eigen Omgevingsvisie ontwikkeld. Deze visie bevat deels een herbevestiging en daarmee bestendiging van het al ingezette beleid. Maar voor een deel slaat de gemeente nieuwe richtingen in of worden andere accenten gelegd. Bij deze ontwikkelingen en de daarmee samenhangende investeringen staan de kernwaarden van Elburg voorop: Sociaal en zorgzaam, Gezond en groen, Gastvrij en ondernemend, Klimaatneutraal, Bereikbaar en veilig.
Op onderstaande uitsnede van de Omgevingsvisie Elburg 2018 is te zien, welke accenten de gemeente legt voor het plangebied (gelegen binnen de rode cirkel):
Uitsnede Omgevingsvisie Elburg 2018 (plangebied ligt binnen de rode cirkel)
Ter plaatse van het plangebied wordt gestreefd naar het versterken van de landschapskamers (groen gestippeld gebied) en het versterken van de route (groene stippellijn).
Vanuit deze visie op hoofdlijnen zijn IDee-kaarten voor samenhangende gebieden opgesteld. Deze deelgebieden zijn afgebakend op basis van de gebiedsindeling op het regionale ‘NEO-niveau’. Leidend daarvoor zijn de ontstaansgeschiedenis, de geomorfologische samenstelling, het functionele gebruik en de beleving van het gebied.
Vanuit de visie op hoofdlijnen voor Elburg en de thematische uitwerkingen, benoemen de IDee-kaarten voor de deelgebieden:
Voor het deelgebied Doornspijk en Hoge Enk ziet de Idee-kaart er als volgt uit:
Op de Idee-kaart zijn de volgende uitgangspunten kwaliteit van belang voor ons plangebied:
Toetsing
Wanneer we de gewenste ontwikkelingen in het plangebied toetsen aan het beleid, zoals verwoord en verbeeld in de Omgevingsvisie Elburg 2018 dan kunnen we concluderen, dat de genoemde uitgangspunten in acht genomen worden:
De gemeenteraad van Elburg heeft op 25 november 2013 de Welkstandsnota vastgesteld. In de nota is het welstandsbeleid van de gemeente Elburg beschreven en zijn zowel gebiedsgerichte als algemene welstandscriteria geformuleerd.
In de welstandsnota worden 20 deelgebieden onderscheiden.
Indeling in deelgebieden (Bron: Welstandsnota Elburg, SRO)
Aan elk deelgebied is een welstandsniveau toegekend. Er wordt onderscheid gemaakt in drie welstandsniveaus, te weten:
Het plangebied is gelegen in het buitengebied (deelgebied 15). Hier is het Welstandsniveau I van toepassing. Over het buitengebied wordt het volgende opgemerkt in de Welstandsnota:
Het buitengebied in Elburg is van grote waarde. Het overgangsgebied, de grote landschappelijke en functionele diversiteit maakt het tot een attractief gebied zowel voor permanente vestiging als voor recreatie. Het beleid is bij ontwikkelingen binnen dit gebied er op gericht op behoud van deze kwaliteiten. In de openheid van het landschap kan een kleine verstoring al grote afbreuk doen aan de beleving van het geheel.
De welstandsbeoordeling richt zich op het handhaven of gericht veranderen en verbeteren van de basiskwaliteit van het gebied.
Toetsing
Op basis van de Welstandsnota zal bij de beoordeling van de bouwplannen door de welstand met name gelet worden op:
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht).
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).
Bodemonderzoek
In overleg met de gemeente is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het gehele perceel, met uitzondering van de gronden, die nu in gebruik zijn voor de bedrijfswoning met bijbehorende erven. Het onderzoek is uitgevoerd door Van Dijk Milieutechniek in december 2021. De resultaten van het onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 2 is opgenomen.
Op basis van het verrichte onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Conclusie
Gezien de geringe mate aan verontreiniging, is er milieuhygiënisch gezien geen bezwaar tegen de toekomstige bestemmingswijziging en uitbreiding van de bedrijfsbebouwing.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Op 14 december 2021 is de digitale watertoets ingevuld. De resultaten van deze watertoets zijn opgenomen in Bijlage 3.
Op basis van deze watertoets heeft het Waterschap het volgende algemene advies gegeven:
Waterinclusieve bebouwde omgeving
Stedelijke in- en uitbreiding, ten behoeve van de groeiende bevolking, moet worden gekoppeld aan klimaat- en duurzaamheidsopgaven. Dit biedt enorme kansen om de stad aantrekkelijker te maken. Idealiter wordt overal waar wordt gebouwd, rekening gehouden met het aspect water(waterinclusief bouwen) en wordt de buffercapaciteit van de bodem verbeterd: de stad als spons. Groenblauwe dooradering in de openbare ruimte en op de daken houdt de stad bovendien leefbaar bij toenemende hittestress en heftige regenval. Dit vraagt om zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik en de garantie op voldoende ruimte bij binnenstedelijke verdichting.
Daarnaast wijst het Waterschap op de volgende algemene aandachtspunten:
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen.
Tenslotte wijst het waterschap erop, dat het plangebied een leggerwatergang raakt. Daarom dient er overleg plaats te vinden met het waterschap. Tijdens het overleg met het waterschap wordt besproken welke gevolgen de ontwikkeling heeft voor de leggerwatergangen in het plangebied en met welke regels (Keur) rekening gehouden moet worden bij de verdere uitwerking van het plan.
Overleg met Waterschap
Op 18 januari 2022 heeft er overleg plaatsgevonden met een vertegenwoordiger van het Waterschap Vallei-Veluwe.
Daarbij is aan de orde gekomen, dat de noord- en westgrens van het perceel gevormd wordt door een bestaande C-watergang. Voor het beheer en onderhoud van een C-watergang is het Waterschap zelf niet verantwoordelijk maar de eigenaren van de aanliggende gronden. Dat betekent, dat de watergang goed toegankelijk moet zijn. Wanneer er langs de noord- en westgrens van het plangebied een beplantingszone aangelegd wordt bestaande uit bomen en heesters, dan zal de toegankelijkheid vanaf de zijde van het perceel Diepesteeg 11 hierdoor slechts beperkt mogelijk zijn. De eigenaar van het perceel Diepesteeg 11 heeft goede afspraken gemaakt met de naastliggende eigenaren teneinde een adequaat beheer en onderhoud van deze C-watergang te kunnen waarborgen.
In het Landelijk Gebied geldt, dat er geen nadere eisen door het Waterschap opgelegd worden indien de toename van de verharding ten gevolge van de nieuwe ontwikkelingen minder bedraagt dan 4.000 m2. Deze grens wordt in het plangebied bij lange na niet gehaald, zodat er geen extra eisen gelden voor de berging van hemelwater. Desondanks zal er natuurlijk voor gezorgd worden dat het hemelwater op eigen terrein geborgen kan worden. Dit kan door infiltratie in de bodem.
Het Waterschap heeft het bovenstaande bevestigd in een reactie per mail dd. 27 januari 2022. Daarin wordt het volgende gesteld:
"Op basis van de aard en omvang van de ontwikkeling zijn vanuit het waterschap geen aanvullende eisen van toepassing en geeft het waterschap een positief wateradvies. Als er veranderingen zijn m.b.t. de waterhuishouding of voor andere vragen kunt u het best contact opnemen met mijn collega (CC).
Succes met de verdere ontwikkeling van het plan!" (einde citaat)
Conclusie
Uit de watertoets en het aanvullende overleg met het Waterschap blijkt, dat er binnen het plangebied op een verantwoorde manier omgegaan wordt met het hemelwater en het afvalwater.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet 2016. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018" heeft het gehele perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde'. Op basis van de hoge verwachtingswaarde dient er bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 120 m2, een rapport opgesteld te worden, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld.
Omdat de bodem van het perceel in het verleden al flink geroerd is door het oprichten van diverse bedrijfsgebouwen en het nog niet precies bekend is of en waar er toekomstige bedrijfsbebouwing gerealiseerd zal worden is contact opgenomen met de regioarcheoloog met de vraag: Is er in dit specifieke geval een archeologisch onderzoek nodig en wanneer dit inderdaad het geval is in welke vorm dan?
De regioarcheoloog heeft op 13 april 2021 per email opgemerkt, dat het gewenst is bij een eventueel archeologisch onderzoek maatwerk te leveren, precies afgestemd op de toekomstige ontwikkelingen. Zo lang het niet bekend is wat er precies gaat gebeuren is het niet zinvol om nu al archeologisch onderzoek te gaan verrichten. Wanneer er echter meer bekend is en er een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd dan is dat het moment om nog eens te kijken of en zo ja welk type archeologisch onderzoek verricht dient te worden.
Samenvattend adviseert de regioarcheoloog dus om in het kader van deze herziening geen archeologisch onderzoek uit te voeren. Enerzijds omdat het een legalisatie van de bestaande situatie betreft en anderzijds omdat het onbekend is welk onderzoek bij een toekomstige ontwikkeling gewenst zal zijn. Verder gaat de regioarcheoloog er van uit, dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde' gehandhaafd zal blijven.
Sinds april 2021 zijn de plannen voor de toekomstige ontwikkelingen concreter geworden. Het komt er op neer, dat de toekomstige uitbreidingen zullen bestaan uit één of meer kapschuren. Voor deze kapschuren behoeven geen uitgebreide grondwerkzaamheden te worden uitgevoerd: De constructie zal bestaan uit een beperkt aantal kolommen met een grote overkapping, die een zo groot mogelijke toegankelijkheid van de kapschuur waarborgen. Er zal in die zin geen bouwput uitgegraven worden. Uitsluitend ter plaatse van de kolommen zal de grond geroerd worden. De vloer van de kapschuur wordt voorzien van verharding, waarvoor de bodem ook minimaal geroerd zal worden.
Met deze informatie is de regioarcheoloog opnieuw om advies gevraagd. Dat heeft geleid tot de volgende reactie van de regioarcheoloog, die op 23 november 2021 is binnengekomen:
"Het plangebied heeft een hoge archeologische verwachting op het aantreffen van archeologische waarden. Dat komt door de bodemkundige kenmerken: dekzandruggen en -koppen met cultuurdek. Het is de vraag of dat hierboven genoemde cultuurdek aanwezig is". De regioarcheoloog verwijst naar een uitsnede van een reliëfkaart, die hieronder is opgenomen.
Uitsnede hoogtekaart met in het rood de begrenzing van het plangebied.
Onderaan de afbeelding is de ‘echte’ dekzandrug te zien. Of die hier aanwezig is, wordt betwijfeld door de regioarcheoloog. Je kunt eigenlijk niet spreken van een geprononceerde hoogteligging.
Westelijk van het plangebied ligt ’t Goor, een laag, drassig weidelandschap. Op de topografische kaart uit 1806 is dat gebied al heel herkenbaar aanwezig:
Topografische kaart 1806 (plangebied is globaal aangegeven door blauwe omlijning)
Het is dan ook niet vreemd, dat op de grondgebruikskaart uit 1832 de landbouwgronden vooral gesitueerd zijn op de iets hogere gronden. Het Goor was hiervoor te nat.
Grondgebruik 1832 (bruin = bouwland)
Op basis van de voorgestelde bouwwijze bij uitbreiding van de bedrijfsbebouwing komt de regioarcheoloog tot de volgende conclusies:
Cultuurhistorie
In of nabij het plangebied zijn geen gemeentelijke dan wel rijksmonumenten aanwezig. Ook maakt het plangebied geen deel uit van een beschermd dorpsgezicht. Vanuit cultuurhistorie zijn er geen belangen, die zeker gesteld hoeven te worden.
Conclusie
Vanuit archeologie en cultuurhistorie zijn er op voorhand geen belemmeringen, die de voorgenomen ontwikkeling in de weg staan. Omdat er geen archeologisch veldonderzoek heeft plaatsgevonden zal de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde" gehandhaafd worden.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante negatieve gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en/ of de Groene Ontwikkelingszone (GO). Daarom mag aangenomen worden, dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied geen significante negatieve gevolgen zal hebben voor een te beschermen gebied.
Soortenbescherming
Ter plaatse hoeft geen bebouwing gesloopt te worden om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Het onbebouwde gebied is nu deels verhard en bestaat verder uit grasland, dat kort gehouden wordt door het vaak te maaien in combinatie met begrazing door schapen. Om deze reden is er slechts een zeer kleine kans op het voorkomen van beschermde soorten. Gesteld mag dan ook worden dat de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied geen significante negatieve gevolgen zullen hebben voor een te beschermen soort.
Eindconclusie
De voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied hebben geen significante negatieve gevolgen voor een te beschermen gebied en/of soort.
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit samen met de AMvB "Niet in betekenende mate bijdragen" (NIBM), de ministeriële regeling NIBM, de ministeriële regeling Projectsaldering en de ministeriële regeling Beoordeling luchtkwaliteit in werking getreden.
Projecten die "niet in betekenende mate bijdragen" aan de luchtverontreiniging, hoeven volgens de nieuwe wet niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht.
Het "Besluit niet in betekenende mate" (NIBM) omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram/m³ voor fijn stof en NO2.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2020 en 2030 in het plangebied (ver) onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
In het kader van de Natuurbeschermingswet moet uitgesloten worden dat significante negatieve effecten kunnen optreden in Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden waarvoor een Natura 2000-gebied is aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of andere handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn.
De effectbeoordeling stikstofdepositie heeft tot doel de NOx (stikstof) en NH3 (ammoniak) emissies naar de lucht door het voornemen inzichtelijk te maken, de toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden te berekenen. De effectbeoordeling stikstofdepositie wordt afgesloten met conclusies waarbij duidelijk wordt of in het kader van de Wet Natuurbescherming significante effecten uitgesloten kunnen worden, dan wel een nader onderzoek nodig is (passende beoordeling).
Om te kunnen bepalen of er in de toekomstige gebruiksfase sprake zal zijn van een "bijdrage" aan stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats kleiner dan 0,00 mol/ha/jr is door Langelaar Milieuadvies in mei 2022 een stikstofberekening uitgevoerd met behulp van AERIUS Calculator 2021. De resultaten van deze berekening zijn opgenomen in Bijlage 4.
Het plangebied ligt op circa 2,8 kilometer afstand van stikstofgevoelige habitats en leefgebieden in Natura 2000-gebied 'Veluwe'. Het eveneens nabijgelegen Natura 2000- gebied 'Veluwerandmeren' bevat geen stikstofgevoelige habitats en leefgebieden.
Ligging plangebied t.o.v. Natura 2000 (bron: AERIUS Calculator)
In bovenstaande afbeelding zijn het projectgebied en het Natura 2000-gebied zwart omlijnd weergegeven. De stikstofgevoelige habitats en leefgebieden zijn roze en paars gekleurd. De overige niet stikstofgevoelige delen van het Natura 2000-gebied zijn groen gekleurd.
In het stikstofrapport wordt verslag gedaan van de volgende zaken:
Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan het volgende worden geconcludeerd:
Conclusie
Het aspect stikstofdepositie leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving.
In de VNG-publicatie zijn richtafstanden voor diverse omgevings- en gebiedstypen opgenomen. Het gaat onder andere om de volgende omgevings- en gebiedstypen: ‘rustige woonwijk’, ‘rustig buitengebied’ en ‘gemengd gebied’. In een rustige woonwijk en een rustig buitengebied komen vrijwel geen andere functies dan de woonfunctie voor. Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een dergelijk gebied komen direct naast woningen andere functies voor, zoals winkels, maatschappelijke voorzieningen, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.
De VNG-handreiking geeft op systematische wijze informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op gemeentelijk niveau op elkaar af te stemmen. In de publicatie zijn richtafstanden gegeven. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De afstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden).
In de VNG-publicatie zijn voor het bepalen van de richtafstanden de volgende uitgangpunten gehanteerd:
De richtafstanden lopen op naar mate sprake is van een bedrijf in een hogere milieucategorie. Zoals bij de uitgangspunten voor de richtafstanden is gesteld, kan bij het type gemengd gebied de richtafstand zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat met één afstandsstap worden verlaagd (dus van bijvoorbeeld 50 naar 30 meter voor milieucategorie 3.1). Verdere reducties zijn blijkens de toelichting in de VNG-publicatie niet te verantwoorden, omdat in algemene zin niet aannemelijk kan worden gemaakt dat het woon- en leefklimaat niet wordt aangetast en het functioneren van bedrijven niet in gevaar wordt gebracht. De richtafstand wordt gemeten vanaf de grens van het bedrijfsperceel tot de gevel van het gevoelige object.
Navolgende tabel geeft aan wat de richtafstanden zijn voor de verschillende milieucategorieën, zowel voor ‘rustige woonwijken’ of ‘rustige buitengebieden’ als voor ‘gemengde gebieden’.
Richtafstanden en omgevingstype (bron: VNG, 2009)
Toetsing
Interne werking
Bij het wijzigen van de bestemming "Wonen" naar "Bedrijf" wordt geen gevoelig object gerealiseerd. Deze wijziging zal daarom niet zorgten voor een beperking in de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Externe werking
De gewenste activiteit op de planlocatie is het realiseren van een grondverzetbedrijf. Een dergelijk bedrijf wordt op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten beschouwd als een bedrijf, behorend tot milieucategorie 3.1. Hierbij is het geluidsaspect doorslaggevend voor de aan te houden afstand tot gevoelige functies. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is aangegeven, dat er minimaal 30 meter afstand in acht genomen dient te worden tussen een grondverzetbedrijf en een nabijgelegen woning. De dichtstbijzijnde woning (Diepesteeg 13) bevindt zich op een afstand van ongeveer 80 meter.
Conclusie:
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in het plangebied.
Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) in werking getreden. Deze wet is het beoordelingskader voor geurhinder van agrarische bedrijven bij milieuvergunningen en bestemmingsplannen.
Op basis van dit bestemmingsplan worden geen nieuwe (geur)gevoelige functies mogelijk gemaakt. Daarom hoeft er ook niet getoetst te worden aan het aspect geur.
Conclusie
Het aspect geur leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) zijn regels gesteld. Het Bevi heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in bedrijven tot het aanvaarde maximum te beperken.
Het gaat daarbij om het beperken van de kans op en effect van een ernstig ongeval vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen. Op vergelijkbare wijze zijn de aanvaardbare risico's, verbonden aan transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en het transport door buisleidingen, vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de daarbij behorende regelingen.
Het doel wordt in Bevi, Bevt en Bevb vertaald naar de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico:
In Bevi, Bevt en Bevb zijn de risiconormen (plaatsgebonden risicoafstanden) wettelijk vastgelegd. Binnen deze afstanden mogen geen kwetsbare objecten worden opgericht. Beperkt kwetsbare objecten mogen alleen onder zwaarwegende motieven binnen deze risicoafstanden. Er is in Bevi, Bevt en Bevb geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Onderzoek
Het aspect externe veiligheid is in de toelichting van het vastgestelde vigerende bestemmingsplan "Buitengebied Elburg 2012" al verantwoord. Door het wijzigen van de bestemming om de activiteiten van het grondverzetbedrijf mogelijk te maken zal de bestaande woning een bedrijfswoning worden. Er wordt geen nieuw (beperkt) kwetsbaar object gerealiseerd en er verandert niets in de personendichtheid. Ook is een grondverzetbedrijf geen risicovolle inrichting. Ten opzichte van de actualisatie van het bestemmingsplan in 2018 wijzigt er niets. Toch zal hieronder ingegaan worden op de aspecten, die van belang zijn in het kader van externe veiligheid.
Stationaire bronnen
In de nabijheid van de planlocatie zijn geen (geprojecteerde) stationaire risicobronnen aanwezig.
Mobiele risicobronnen, plaatsgebonden risico
Op enige afstand van de planlocatie is de spoorlijn Zwolle Amersfoort gelegen. Het plangebied ligt buiten het plasbrandaandachtsgebied en de 200 meter zone van de spoorlijn. Er hoeft daarom geen nader onderzoek plaats te vinden in het kader van plaatsgebonden risico.
Mobiele risicobronnen, groepsrisico
Het invloedsgebied van een toxisch scenario bedraagt 4.000 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 4.500 meter van de spoorlijn Zwolle – Amersfoort. Op basis van deze grote afstand behoeft er geen ‘beperkte’ verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden.
Buisleidingen
Op een afstand van ongeveer 50 meter ligt de aardgasbuisleiding A-570-01. De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats binnen de zogenaamde 1% letaal contour van 170 meter. Daarom dient deze aardgasbuisleiding als een relevante risicobron beschouwd te worden. In de toelichting van het bestemmingsplan "Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018" wordt hierover het volgende opgemerkt:
"Uit berekeningen van het groepsrisico in het kader van het geldende bestemmingsplan blijkt dat er geen sprake is van overschrijdingen van de normen ten opzichte van de bestaande gevoelige objecten. Gezien de geringe wijzigingen die met deze herziening mogelijk worden gemaakt en de toetsvoorwaarde in verband met externe veiligheid bij de nieuwe flexibiliteitsbepalingen, bestaat geen aanleiding voor een nieuwe berekening van het groepsrisico" (einde citaat).
Hier kan nog aan toegevoegd worden, dat het aantal personen door de bouw van nieuwe bedrijfsgebouwen niet zal toenemen. Hierdoor blijft de personendichtheid laag (minder dan 10), waardoor er geen sprake is van een groepsrisico.
Conclusie
Op basis van de hierboven genoemde overwegingen kan worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid niet nader onderzocht hoeft te worden en geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op dit moment is er veel ruimte op het perceel aanwezig waar voertuigen gestald kunnen worden. Die situatie zal in de toekomst niet veranderen. Kortheidshalve wordt verwezen naar paragraaf 2.2 waarin de nieuwe situatie beschreven wordt.
Het aantal verkeersbewegingen zal ook niet toenemen. Daardoor zal de Diepesteeg niet extra belast worden door de voorgenomen ontwikkelingen op het perceel.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen beletsel voor de ontwikkeling op het perceel.
Op basis van dit bestemmingsplan zal de bestaande (burger)woning een bedrijfswoning worden. De Wet geluidhinder maakt geen onderscheid tussen beide functies. Daarom wordt er geen nieuwe geluidgevoelige bestemming gerealiseerd en behoeft er geen akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd te worden.
Conclusie
Een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai hoeft niet te worden uitgevoerd. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling op het perceel.
In paragraaf 4.8 is al aandacht besteed aan de ligging van de aardgasbuisleiding op ongeveer 50 meter van het plangebied. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. In of nabij het plangebied liggen geen andere bovengrondse en/of ondergrondse leidingen die ruimtelijk relevant zijn op bestemmingsplanniveau.
Conclusie
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen beperkingen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De initiatiefnemer streeft ernaar om de benodigde energie duurzaam op te wekken. Om dit te bereiken is het dak van de bestaande schuur tegen de zuidgrens van het perceel aan de zuidzijde geheel voorzien van zonnepanelen. De opgewekte energie wordt vooral gebruikt voor de bedrijfswoning, omdat het bedrijf zelf in het plangebied vrijwel geen energie gebruikt. De werkzaamheden worden immers "op locatie" uitgevoerd, zodat er geen bedrijfsgebouwen verwarmd hoeven te worden.
De bedrijfswoning zelf is op dit moment slecht geïsoleerd. De initiatiefnemer is van plan dit op korte termijn aan te pakken door een reeks van isolatiemaatregelen.
Verder ambieert het bedrijf een bijdrage te leveren aan de circulaire economie. Dit gebeurt door (waar mogelijk) materialen, die vrijkomen bij het grondverzet in het ene project te benutten als grondstof bij een ander project. Hierdoor kan de afvalstroom beperkt worden.
Bij de inrichting van het terrein wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van streekeigen bomen en heesters. Hierdoor kunnen gunstige omstandigheden geschapen worden voor nestelende vogels en zoogdieren, waardoor een bijdrage geleverd wordt aan de biodiversiteit.
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.-procedure) is bedoeld om het milieubelangvolwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r.-procedure is altijd gekoppeld aan een plan of besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie, bestemmingsplan of vergunning.
De wettelijke eisen ten aanzien van de m.e.r.-procedure zijn vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit milieu-effectrapportage (hierna Besluit). In de Wm en in het Besluit wordt een onderscheid gemaakt in activiteiten die m.e.r.-plichtig zijn (de zogenaamde onderdeel C-activiteiten) en activiteiten die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde onderdeel D-activiteiten).
Voor onderhavig initiatief is activiteit D11.2 uit onderdeel D van de Bijlage van het Besluit m.e.r. van toepassing: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Hieronder wordt beschreven of de onder 1 tot en met 3 genoemde drempelwaarden al dan niet worden overschreden.
Ad 1: De oppervlakte van het initiatief bedraagt aanzienlijk minder dan 100 hectare. Aldus geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreven.
Ad 2: Het initiatief heeft geen betrekking op het bouwen van 2000 of meer woningen. Deze drempelwaarde is daarom niet relevant en wordt dus niet overschreden.
Ad 3: Het initiatief voorziet niet in de realisatie van 200.000 m2 of meer aan bedrijfsvloeroppervlakte.
Nu de drempelwaarde(n) niet worden overschreden geldt dat sprake is van een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Met de inwerkingtreding van het gewijzigde Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 is er procedureel geen verschil meer tussen een vormvrije-m.e.r.-beoordeling en een (gewone) m.e.r.-beoordeling. In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect:
Kenmerken van het project
Het bestemmingsplan voorziet in een legalisatie van de bestaande situatie met een beperkte uitbreidingsmogelijkheid. In paragraaf 2.2 wordt nader ingegaan op de gewenste nieuwe situatie. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Plaats van het project
De locatie is gelegen in het buitengebied. In de directe nabijheid van het perceel zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig.
Kenmerken van het potentiële effect
Op basis van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden, dat de nieuwe ontwikkelingen geen nadelige invloed hebben op bestaande natuur- en/of landschapswaarden. Ook worden geen cultuur-historische en/of archeologische waarden aangetast. Door de nieuwe ontwikkelingen worden bestaande bedrijven in de omgeving niet in hun mogelijkheden beperkt. Bodem en grondwater zijn geschikt voor de beoogde functie.
Conclusie
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Voor alle plannen die vanaf 1 juli 2013 in procedure gaan, is de RO Standaarden 2012 verplicht. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Daarbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de bestemmingsplansystematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018'
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in onder andere:
In paragraaf 5.2 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Overgangs- en slotbepalingen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de verschillende bestemmingen.
Bedrijf
Deze bestemming is toegekend aan alle gronden binnen het plangebied. Door middel van de aanduiding "Specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf" is aangegeven, dat er ter plaatse uitsluitend een agrarisch hulpbedrijf toegestaan is. Ten opzichte van de huidige oppervlakte aan bedrijfsgebouwen mag er 550 m2 aan nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd worden. Nieuwe bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een op de plankaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De goothoogte van deze nieuwe bedrijfsgebouwen mag maximaal 6 meter bedragen, terwijl de bouwhoogte maximaal 12 meter mag bedragen. Voor buitenopslag van goederen is een maximale hoogte van 4 meter bepaald.
De bestaande woning wordt als bedrijfswoning opgenomen. Voor deze woning geldt een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale hoogte van 10 meter. Bij de woning mogen bijgebouwen gesitueerd worden tot een maximale oppervlakte van 100 m2.
Waarde - Waardevol landschap
Alle gronden in het plangebied zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Waardevol landschap' Dit betekent, dat er in het gehele plangebied rekening gehouden dient te worden met de aanwezige landschappelijke waarden.
Waarde - Archeologie hoge verwachtingswaarde
Ook deze dubbelbestemming is overgenomen van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Elburg 2012, actualisatie 2018 omdat er nog geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gemeente Elburg heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten, zodat de economische uitvoerbaarheid 'anderszins verzekerd' is.
De kosten voor de uitvoering van dit bestemmingsplan komen voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan economisch uitvoerbaar geacht.
In juli 2020 is de (enige) nabije buur -te weten vermeerderingsbedrijf Batouwe plants- op de hoogte gesteld van de voorgenomen plannen op het perceel Diepesteeg 11. Van de zijde van Batouwe Plants werd er geen enkel bezwaar aangedragen tegen de plannen. Sterker nog, het was "helemaal goed".
Naar aanleiding van het invullen van de digitale watertoets is er in januari 2022 overleg geweest met het Waterschap. Zie voor meer informatie 4.2.
In het kader van het vooroverleg heeft het Waterschap in augustus 2022 nog de volgende reactie gegeven:
Het plan raakt een c watergang wat duidelijk in jullie plan is benoemd, mooi dat jullie het advies van het waterschap hierin hebben meegenomen.
Er zit een fout in de online watertoets die aangeeft dat er hierdoor een normale procedure moet wordend oorlopen. Aangezien het plan geen a of b watergang raakt en er minder dan 1.500 m2 toename verhard oppervlakte is valt het onder een korte procedure.
Wel adviseer ik om te overwegen om halfverharde parkeerplaatsen aan te leggen om zo de infiltratie vanhemelwater te bevorderen.
Tevens raakt het plangebied het inlaatgebied van polder 't Goor (zie blauw gearceerd gebied in onderstaandfiguur).
Aangezien er niet binnen de grens van dit gebied wordt gebouwd heeft dit geen gevolgen voor het plan. Mochten jullie de watergang binnen dit gebied gaan dempen is hier een watervergunning voor nodig.
Ik heb verder geen opmerkingen.
Het plan is in het kader van het vooroverleg ook toegestuurd aan de provincie Gelderland. De reacie van de provincie Gelderland is opgenomen in Bijlage 5. In haar reactie geeft de provincie Gelderland het volgende aan:
In het plan spelen provinciale belangen een rol. Het gaat om de belangen voor werklocaties en het Nationaal Landschap. Het betreft de uitbreiding van een bestaand bedrijf in het buitengebied. Het bedrijf past naar aard beter in het buitengebied dan op een bedrijventerrein. Wij vertrouwen erop dat de uitbreiding conform de afspraken in het Regionaal Programma Werklocaties indien nodig met buurgemeenten is of wordt besproken.
De uitbreiding van de bedrijfsbebouwing zorgt voor verbetering van het aanzicht van het bedrijf. De buitenopslag verdwijnt grotendeels. Tegelijkertijd wordt het bedrijf beter ingepast in het landschap. Wij constateren dan ook dat u de provinciale belangen goed heeft meegewogen in het plan
Als het plan niet wijzigt, rakend aan provinciale belangen, hoeft u het ons in ontwerp niet toe te sturen.
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 14 oktober 2022 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid gehad zienswijzen in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op basis van het overleg met omwonenden en het vooroverleg met het Waterschap en de Provincie Gelderland kan geconcludeerd worden, dat er ingestemd wordt met het plan. Het feit, dat er geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan bevestigt dit.