direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ede, uitbreiding bedrijventerrein Kievitsmeent
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de westkant van de kern Ede ligt tussen de provinciale N224, de rijksweg A30 en de spoorlijn Utrecht - Arnhem bedrijventerrein Kievitsmeent. Het voornemen is nu om het gebied direct ten westen van het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent ook tot bedrijventerrein te ontwikkelen. In dit overwegend agrarisch gebied zijn al enkele bedrijven actief, waaronder HSR Verpakkingen, Heko Spanten en een mestverwerkingsbedrijf. De uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent bestaat uit een samenwerking van de bestaande en nieuwe bedrijven. Uitgangspunt is het ontwikkelen van een bedrijventerrein waar bedrijven zijn gevestigd met circulaire activiteiten. Deze bedrijven kunnen elkaar versterken door het delen van ambitie, kennis en ervaring. Maar ook door gebruikmaking van elkaars eind- en restproducten, die weer in het productieproces gebruikt worden.

In een startnotitie is de opdracht gegeven om een verkenning uit te voeren, waarna de gemeente Ede heeft aangegeven om mee te willen werken aan de uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent. De gemeente heeft randvoorwaarden en uitgangspunten opgesteld. Deze zijn meegenomen en doorvertaald in een stedenbouwkundige visie met schetsontwerp waar in het vervolg van voorliggend bestemmingsplan nader op in wordt gegaan.

Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt ca. 20 ha, waarvan ca. 13 ha bestaat uit gronden die als bedrijventerrein zullen worden bestemd. Aan de Kade, aan de westkant van het plangebied, worden bij de vier bestaande woningen aan de Kade 7-13 vijf nieuwe woon/werkkavels gerealiseerd (de bestaande woningen krijgen ook deze functie).

1.2 Geldende bestemmingsplannen

Voor de gronden gelden meerdere bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan 'Ede-West 2009';
  • Bestemmingsplan ‘Parapluplan mantelzorg en antennes';
  • Bestemmingsplan ‘Ede, Parapluplan Parkeren’;
  • Bestemmingsplan ‘Ede, Parapluplan Wonen’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0002.png"

Uitsnede van het vigerende bestemmingsplan 'Ede-West 2009' ter plaatse van het plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De realisatie van een bedrijventerrein met bijbehorende bedrijfskavels, openbaar groen en wegenstructuur is in strijd met de bestemming ‘Agrarisch’ en 'Wonen'. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan nodig.

1.3 Procedure

Het opstellen van een bestemmingsplan valt onder de Wet ruimtelijke ordening (verder Wro) met het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (verder Bro). Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan ‘Ede, uitbreiding bedrijventerrein Kievitsmeent’ dient op grond van artikel 3.1.1 van het Bro verplicht vooroverleg gevoerd te worden met diverse overlegpartners. De formele bestemmingsplanprocedure start met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken. Hierover zal worden gepubliceerd

via www.officielebekendmakingen.nl. In die periode wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op het plan. De gemeenteraad beantwoordt de zienswijzen en beoordeelt of de zienswijzen tot aanpassingen van het plan leiden. Vervolgens stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan definitief vast.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 wordt een inleiding op het plan gegeven. In hoofdstuk 2 wordt de gekozen planmethodiek beschreven, de bestaande situatie en de ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale- en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 komen diverse aspecten aan de orde die een sturende of belemmerende werking kunnen hebben op functies of ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied, zoals cultuurhistorie en archeologie, flora en fauna. Hoofdstuk 5 bevat de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 6 geeft de juridische regeling en hoofdstuk 7 beschrijft de procedurele aspecten van het plan en hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Tot slot wordt in hoofdstuk 8 aandacht besteed aan het aspect handhaving van het bestemmingsplan. Voor zover in deze toelichting naar onderzoeken wordt verwezen, zijn deze onderzoeken als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Planmethodiek

Het bestemmingsplan is opgebouwd uit een toelichting, planregels en een bijbehorende verbeelding. De planregels beschrijven wat maximaal toegestaan is op de voorliggende locatie. Op de verbeelding is af te lezen welke functie waar geografisch gesitueerd is. De planregels en de verbeelding zijn juridisch bindend, de toelichting is dat niet en is vooral verklarend voor de gemaakte keuzes in het plan. Dit plan is een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. De functies in het plangebied zijn op het (digitale) kaartbeeld weergegeven, waarbij in de regeling is benoemd wat ter plaatse is toegestaan. Op deze wijze is de nieuwe functie van het plangebied planologisch verankerd. Het vastleggen van deze functies geeft omwonenden en andere belanghebbenden inzicht in het maximaal toelaatbaar gebruik van het gebied. Binnen de actualisering van de bestemmingsplannen in de gemeente Ede is er een uniforme systematiek van de wijze van bestemmen opgesteld. Deze systematiek is ook in dit bestemmingsplan toegepast.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen tussen de Kade, Rijksweg N224, Radonstraat en de spoorlijn. Op de luchtfoto is het plangebied zichtbaar. De bij de ontwikkeling betrokken gronden zijn in eigendom bij onder andere de initiatiefnemers en de gemeente Ede. In navolgende paragraaf is een beschrijving van de bestaande situatie op hoofdlijnen opgenomen. Een uitgebreidere toelichting is uitgewerkt in hoofdstuk 2 van de stedenbouwkundige visie uit bijlage 1.

Het plangebied heeft een oppervlak van ca 20,8 ha. Het gebied heeft overwegend een agrarische functie, en verspreid liggen enkele opzichzelfstaande woonpercelen. De woningen aan de weg Kievitsmeent in het noordelijk deel zijn opgekocht en worden gesloopt. De woningen aan de Kade hebben een landelijke uitstraling en zijn gericht op het open buitengebied ten westen van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0003.png"

Luchtfoto (bron: PDOK Viewer) met globale begrenzing plangebied

Bestaande bedrijven

Direct grenzend aan het plangebied liggen verschillende bedrijfslocaties. Ten oosten van het plangebied ligt het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent, waar grootschalige bebouwing aanwezig is. Ook zijn er enkele grote kavels waar de bebouwing kleinschalig is, maar er op het terrein veel opslag staat, zoals ACV. De grote bebouwingscomplexen worden afgewisseld met kleinere bedrijfsgebouwen aan de westkant van het terrein. Direct ten noordwesten van het plangebied is de bebouwing van Heko dominant aanwezig. Dit complex valt op tussen de verder wat kleinschaligere bebouwingsstructuur. Wel opvallend in het plangebied zijn de ronde silo’s van het mestverwerkingsbedrijf. Deze zijn echter door de beplanting rondom nauwelijks zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0004.png"

Overzichtskaart van bestaande bedrijven en bebouwing (bron: Stedenbouwkundige visie Kievitsmeent, Buro SRO)

Boerderij-ensemble

In het noorden van het plangebied, aan de Rijksweg N224, ligt een voormalig agrarisch erf. Bij de boerderij zijn enkele bijgebouwen aanwezig (zie foto). Het is het voornemen om dit ensemble als gemeentelijk monument aan te wijzen. De procedure hiervoor moet nog gestart worden.

Landschapsstructuren

De ontginningsrichting van het landschap is nog goed zichtbaar. De groen- en waterstructuur in en rondom het plangebied laten de (historische) kavelrichtingen naar voren komen. In het noordelijke deel aan de weg Kievitsmeent is dat in noord-zuidrichting. In het zuidelijke deel hebben de kavels een oost-westrichting. In de hieronder opgenomen hoogtekaart is dat duidelijk zichtbaar in de laag gelegen watergangen. De watergangen worden op enkele plekken begeleid door bomenrijen, die de landschappelijke structuur benadrukken. Aan de oostzijde is een houtsingel met watergang gelegen als afscheiding tussen het bestaande bedrijventerrein

Kievitsmeent en het plangebied (uitbreiding Kievitsmeent). Deze A-watergang loopt af naar het zuiden en is belangrijk voor de waterberging van het bestaande bedrijventerrein.

Het mestverwerkingsbedrijf is landschappelijk ingepast met opgaande beplanting. Bij het bedrijf Heko is aan de oostzijde recent een landschapsstrook aangelegd. De overige bedrijven zijn niet landschappelijk ingepast. Wel zijn de verschillende woonhuizen voorzien van erfbeplanting.

2.3 Nieuwe situatie

Het voornemen is om het plangebied te ontwikkelen tot bedrijventerrein. Daardoor wordt het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent in westelijke richting uitgebreid. Het nieuwe bedrijventerrein binnen het plangebied, uitbreiding bedrijventerrein Kievitsmeent, is specifiek gericht op circulaire bedrijvigheid.

Binnen het bedrijventerrein komen bedrijven met circulaire activiteiten. Bestaande en nieuwe bedrijven op het bedrijventerrein gaan elkaar versterken door het delen van ambitie, kennis en ervaring. Maar ook door gebruikmaking van elkaars eind- en restproducten, die weer in het productieproces gebruikt worden.

Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt ca. 20,8 ha. Ca. 13 ha bestaat uit gronden die als bedrijventerrein zullen worden bestemd. Ca. 9.000 m² is bestemd voor verkeersdoeleinden en ca. 3,3 ha hectare is bestemd voor openbaar groen en water. Onderdeel van het plan is een verdichting van het bestaande woonlint aan de Kade. De vier bestaande woningen en vijf nieuwe woningen worden (her)ontwikkeld tot negen woon-werkkavels. De negen kavels krijgen een indeling met een bedrijfswoning vooraan op het perceel met daarachter ruimte voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten. Het bouwrecht staat toe dat per kavel bedrijfsgebouwen zijn toegestaan tot 300 m². Om te komen tot een geleidelijke overgang tussen het bedrijventerrein en het buitengebied zijn op deze woon-werkkavels bedrijfsgebouwen toegestaan met, afhankelijk van de dakconstructie, een maximale bouwhoogte van 7 m. De bijbehorende bedrijfswoningen vooraan de percelen staan zonder uitzondering gericht op het aangrenzende open buitengebied. Tussen de woon-werkkavels en de uitbreiding van Kievitsmeent wordt een houtsingel aangelegd van gebiedseigen soorten. Deze singel sluit aan op het groene gebied parallel aan de spoorlijn.

Voor de ontwikkeling en het ontwerp van het bedrijventerrein zijn enkele algemene en specifieke uitgangspunten opgesteld. Er wordt gekozen voor een duurzaam ontwerp met robuuste groen- en waterstructuren die slim zijn ontworpen. Het bedrijventerrein voorziet mede in ontwikkelingsruimte van de bestaande bedrijven in de directe omgeving, waaronder een nieuw bedrijfspand voor Heko. De bedrijfspercelen krijgen een hoogwaardige uitstraling en het gebied wordt voorzien van een goede inpassing naar de omgeving. Voor de ontwikkeling van de uitbreiding van Kievitsmeent is een stedenbouwkundige visie opgesteld. De visie is toegevoegd als bijlage 1 en wordt in navolgende paragrafen nader toegelicht.

2.4 Stedenbouwkundig ontwerp

Op basis van ruimtelijke analyses, de beleidsanalyse en de uitgangspunten is een stedenbouwkundige hoofdopzet ontworpen. Uitgangspunt is het realiseren van een circulair bedrijvenpark met een ruime opzet en een goede ontsluiting van de verschillende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0005.png"

Schetsontwerp van de uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent (ontwerp: Stedenbouwkundige visie, Buro SRO)

De bestaande landschapsstructuur is leidend geweest bij het ontwerpen van de hoofdopzet van het plan. In het plan worden de kavelrichtingen gerespecteerd in de situering van de percelen. Waterberging, openbaar groen en verkeersfuncties worden zoveel mogelijk gecombineerd zodat er een robuust raamwerk ontstaat.

Door de combinatie van deze functies krijgen het groen en water voldoende maat en zijn deze functies goed bereikbaar voor onderhoud. De bebouwing op het bedrijventerrein presenteert zich duidelijk naar de openbare weg en heeft tenminste 1 representatieve zijde. Aan deze zijde is de hoofdingang gesitueerd. Wanneer er sprake is van een hoeklocatie of een locatie langs een openbare weg, geldt dat er langs elke openbare ruimte een representatieve zijde moet ontstaan. Tussen de spoorlijn en het bedrijventerrein komt een groene inpassing met bomen die bepalend gaat zijn voor het zicht vanuit de trein naar het bedrijventerrein. Op de bedrijfspercelen zelf is er voldoende ruimte voor parkeren, laden/lossen en opslag. Opslag is alleen mogelijk achter de voorgevelrooilijn. De grootte van de bedrijfkavels is flexibel in te vullen, afhankelijk van de behoefte van de uiteindelijke kopers. Voor de beeldvorming zijn er in het ontwerp wel kavels en gebouwen ingetekend, maar dit is slechts een indicatie van een mogelijk eindbeeld. De ligging van openbare ruimte en de eigen weg van HSR ligt wel vast.

Circulair

Op het nieuwe deel van bedrijventerrein Kievitsmeent wordt een circulair bedrijventerrein ontwikkeld. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Bedrijven met circulaire activiteiten;
  • Bedrijven met een connectie;
  • Circulaire en duurzaam bouwen;
  • Maatschappelijke betrokkenheid.

Het nieuwe deel van het bedrijventerrein van Kievitsmeent is bestemd voor bedrijven die als core-business een circulaire activiteit hebben. Dit zijn bedrijven die van afval grondstoffen maken en/of van deze circulaire grondstoffen een nieuw (half)product maken. Typen bedrijven die hier onder vallen zijn onder andere afvalverwerkingsbedrijven, recyclingbedrijven, milieustraten, bedrijven in bouw- en sloopmaterialen en ook nieuwe initiatieven voor meer en beter hergebruik.

Uitwerking voormalige boerderij

De bestaande boerderij Wester Wetering is een waardevol element binnen het plangebied. De boerderij en twee van de bijgebouwen staan op de nominatie om een gemeentelijk monument te worden. Dit heeft ook te maken met de geschiedenis van deze plek, in de Tweede Wereldoorlog was Boerderij Wester Wetering het hoofdkwartier van het Edese verzet. Behoud van de boerderij en het vinden van een goede functie voor de gebouwen is daarom een uitgangspunt. De ligging van de boerderij biedt mogelijkheden voor commerciële functies en/of een horecafunctie. Een definitieve invulling is nog niet bekend, maar er wordt gedacht aan een invulling met verschillende functies (kantoor, 200 m², een gedeelte horeca van 200 m² en gastenkamers en mogelijk maatschappelijke- en culturele functies in de vorm van een museum). Het erf wordt momenteel ontsloten op de N224 via 2 inritten. Deze rechtstreekse inritten zullen gesloten worden, de ontsluiting loopt straks via het bedrijventerrein. Afhankelijk van de toekomstige functie van de boerderij en de bijgebouwen zal ook het parkeren hiervoor een plek krijgen op een geschikte locatie, rekening houdend met de aanwezige bomen. Het plan zal in de toekomst verder worden uitgewerkt, hierna volgt een impressie van de ligging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0006.png"

Concept uitwerking herinvulling erf Wester Wetering (ontwerp: Stedenbouwkundige visie, Buro SRO )

Klimaatadaptatie, biodiversiteit en groen

Klimaatadaptatie en het bevorderen van de biodiversiteit staan aan de basis van het ontwerp voor de uitbreiding van Kievitsmeent. Het creëren van een robuuste groenblauwe dooradering in het plan is daarbij richtinggevend.

Natuurinclusief bouwen is een uitgangspunt in de ontwikkeling. De bomenrij parallel aan de hoofdontsluiting met kruidenrijk grasland en de naastgelegen waterberging met een natuurlijke oever zorgen voor een groene verbinding door het plangebied en bieden ruimte voor diversiteit aan planten en dieren. Daarnaast worden de bedrijfskavels met de openbare ruimte gescheiden door een groene erfafscheiding. De groen- en waterstructuur in het plangebied is naast ecologisch waardevol ook essentieel om hittestress tegen te gaan.

Water

Kievitsmeent is in eerste instantie bestemd voor circulaire bedrijven. Dit zijn bedrijven waarbij een aantal is gespecialiseerd in recycling van afvalmateriaal. Daarom is het te verwachten dat het grootste deel van de kavels verhard zal worden en er weinig tot geen ruimte op de kavels is voor waterberging. Er moet dus voldoende buffervermogen aanwezig zijn in de openbare ruimte.

Verkeer en ontsluiting

Kievitsmeent wordt ontsloten via een rechtstreekse ontsluiting op de N224, in de vorm van een nieuw aan te leggen kruispunt. Naast de toekomstige hoofdontsluiting op de N224 krijgt het nieuwe bedrijventerrein Kievitsmeent via de Radonstraat ook een aansluiting op het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent. De Radonstraat maakt een knik en loopt door tot de N224. Op deze manier wordt het bedrijventerrein vanuit twee zijden ontsloten.

Het exacte ontwerp van de kruising met de N224 moet nog verder uitgewerkt worden. In de regels van voorliggend bestemmingsplan zijn daarom een specifieke bouwregeling en een voorwaardelijke verplichting opgenomen die gezamenlijk inspelen op het nog te ontwikkelen kruispunt. De specifieke bouwregeling voorziet in een bouwverbod ter plaatse van een deel van de gronden met een bestemming Bedrijventerrein - 1 voor de duur van vijf jaar na onherroepelijk worden van voorliggend bestemmingsplan. Zo is geborgd dat nieuwe gebouwen en bouwwerken binnen gronden in de nabije omgeving van de beoogde plek van de ontsluiting de uitwerking van de ontsluiting niet in de weg zitten, zie verder 4.2.3 van de regels. De voorwaardelijke verplichting dient een verkeerskundig belang. Om te voorkomen dat er verkeerskundige- en ontsluitingsproblemen ontstaan door een toename van verkeer in de periode dat de nieuwe bedrijven binnen het plangebied alleen van de huidige ontsluitingsmogelijkheden gebruik kunnen maken, is een verbod opgenomen voor de afgifte van nieuwe omgevingsvergunningen voor het bouwen zodra 80% van de bouwpercelen binnen de bestemming Bedrijventerrein - 1 is bebouwd.

2.5 Beeldkwaliteitsplan

Voor de uitbreiding van Kievitsmeent zijn beeldkwaliteitsaspecten uitgewerkt, waarbij er een onderscheid is gemaakt in de aspecten van verschillende deelgebieden en de beeldkwaliteitsaspecten van de openbare ruimte. De panden aan de Rijksweg N224 zijn beeldbepalend en vereisen op het gebied van beeldkwaliteit specifieke aandacht. Daarom zijn hier aanvullende regels voor de beeldkwaliteit opgesteld. Het bestaande agrarisch erf wordt ingepast en brengt daarom andere eisen met zich mee. Verder vormen bestaande en nieuwe woningen aan de Kade in de toekomstige situatie negen woon-werkkavels. Deze kavels vragen om andere eisen dan de bedrijfsbebouwing op de grotere bedrijfskavels van het nieuwe deel van Kievitsmeent. Het complete beeldkwaliteitskader is opgenomen in hoofdstuk 6 van de stedenbouwkundige visie uit bijlage 1. Daarin is ook een kaart met de verschillende deelgebieden opgenomen.

Borging beeldkwaliteitskader

Het beeldkwaliteitskader voor de uitbreiding van Kievitsmeent wordt door de gemeente Ede vastgesteld als aanvullend welstandsbeleid. Daarmee wordt de borging van de beeldkwaliteit geregeld buiten voorliggend bestemmingsplan om.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige duurzame leefomgeving en geldt tot de invoering van de Omgevingswet als structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt vrijwel geheel de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van circa 1 miljoen nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. De NOVI geeft richting door strategische keuzes te maken. Ook maakt de NOVI ruimte voor maatwerk in de regio en een gebiedsgerichte aanpak. Vier prioriteiten staan centraal:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • Een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer sturing en richting vanuit het Rijk. De opgaven rond wonen, klimaat, energie, circulaire economie, verkeer en vervoer en landbouw zijn zo groot en ingewikkeld dat meer sturing vanuit het Rijk gevraagd wordt. Bijvoorbeeld bij ontwikkellocaties voor woningbouw in stedelijk netwerk Nederland, door het sturen op clustering van logistieke functies en door functies beter af te stemmen op natuur en landschap. Zo kan het Rijk samen met andere partijen gebiedsgericht tot juiste keuzes en een integrale aanpak komen.

Behoud van omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle ontwikkelingen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid plaatsvinden. De NOVI maakt hierbij gebruik van drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Daarbij zijn de belangrijkste inhoudelijke keuzes:

  • Een klimaatbestendige inrichting van Nederland. Daarvoor is nodig dat functies meer in evenwicht met natuurlijke systemen (bodem en water) worden ingepast;
  • De transitie van de energievoorziening. Bij de inpassing van duurzame energie is er oog voor omgevingskwaliteit;
  • De transitie naar een circulaire economie met behoud van concurrentiekracht en een aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • De ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. Hiermee wordt gestuurd op de verstedelijking in samenhang met bereikbaarheid en wordt het potentieel van heel Nederland benut. Woningbouw wordt versneld met oog voor omgevingskwaliteit;
  • Concentratie van de stedelijke ontwikkeling/logistieke functies en daarmee behoud van openheid van het landschap;
  • Op termijn herindeling van het landelijk gebied in goed evenwicht met natuur en landschap en werken aan de omslag naar de kringlooplandbouw.

Relatie met het plangebied

Er is behoefte aan uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent in Ede. Dit is aangetoond met een onderbouwing voor de Ladder van duurzame verstedelijking. Zie paragraaf 3.1.3. Het bedrijventerrein is voorzien van een goede aansluiting op het hoofdwegennet (Rijksweg A30 en de N224), is voorzien van een goed stedenbouwkundig ontwerp en wordt landschappelijk zorgvuldig ingepast.

Kortom, de uitbreiding van het bedrijventerrein volgt de lijn van de NOVI en doet daarbij geen afbreuk aan de overige nationale belangen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten voortaan bij het vaststellen van bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen rekening houden met het Barro.

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat de rijksoverheid bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels kan stellen over onder andere de inhoud van bestemmingsplannen. Met het Barro heeft de rijksoverheid van deze bevoegdheid gebruik gemaakt. Het doel van het Barro is dat een aantal projecten die de rijksoverheid van rijksbelang vindt, dwingend worden geborgd in bestemmingsplannen of andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. In het Barro zijn de projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en in de bijlagen met digitale kaartbestanden ingekaderd. Per project zijn vervolgens regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het gaat om de volgende projecten: Mainport Ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied, Defensie en Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op de voorgenomen ontwikkeling.

Relatie met het plangebied

De regels van het Barro en het Bro hebben geen betrekking op het nieuwe deel van het bedrijventerrein. Wel moet worden afgewogen of de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is op de voorgenomen ontwikkeling.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Hierin staat het volgende vermeld:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Uit het voorgaande blijkt dat in de eerste plaats sprake moet zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder stedelijke ontwikkeling wordt gezien het bepaalde in artikel 1.1.1 Besluit ruimtelijke ordening verstaan: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Het Bro regelt geen ondergrens voor een minimale omvang als afbakening van de begripsbepaling 'stedelijke ontwikkeling'.

Relatie met het plan

Omdat de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein expliciet is genoemd als stedelijke ontwikkeling en omdat de ontwikkeling een ruimtebeslag heeft dat ruim groter is dan 500 m2 (in dit geval is sprake van ca 13 ha uit uitgeefbaar bedrijventerrein), is een onderbouwing nodig in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze onderbouwing is opgesteld en toegevoegd als bijlage 3. De belangrijkste conclusie is dat de ontwikkeling van een op circulaire bedrijven gericht bedrijventerrein, aansluitend aan het bedrijventerrein Kievitsmeent Ede inpasbaar is in het kader van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

De voorgenomen buitenstedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee succesvol doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is door Provinciale Staten vastgesteld op 19 december 2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland is op 1 maart 2019 in werking getreden.

De omgevingsvisie gaat over ‘Gaaf Gelderland’. ‘Gaaf’ is een woord met twee betekenissen. ‘Gaaf’ betekent ‘mooi’ en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard! Maar ‘Gaaf’ verwijst ook naar dat wat ‘cool’ en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard! Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in onze Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. Dat is het streven. Dat is waar wij aan willen werken. Dit doen wij door bij de uitoefening van onze taken de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities – op het terrein van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, economisch vestigingsklimaat en op het woon- en leefklimaat – geeft de provincie hier richting aan. En door vier ‘spelregels’ of ‘Doe-principes’ – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waar binnen wij werken en afwegingen maken.

Aanvullend wordt in de bijlage van de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving beschreven. Dit gaat over planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Deze thema’s waren sinds 2014 integraal onderdeel van de Omgevingsvisie, maar zijn met de nieuwe Omgevingsvisie Gaaf Gelderland naar de bijlage verplaatst. Deze beleidswaarden worden door de provincie gecontinueerd. Dit gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura-2000 gebieden en van bijzondere natuurgebieden.

Andere kaarten en functiebeschrijvingen uit de visie 2014 hebben een uitvoerend of informerend

karakter en worden daarom overgeheveld naar programma’s of andere beleidsdocumenten.

Relatie met het plan

Deze omgevingsvisie bevat voor de voorgestelde bestemmingsplanherziening met betrekking tot deze ontwikkeling geen directe aanknopingspunten voor toetsing. Kortom, de uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen de ‘Omgevingsvisie Gaaf Gelderland’.

3.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Met een omgevingsverordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. Provinciale Staten van Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Op 15 december 2021 zijn de meest recente wijzigingen in de Omgevingsverordening vastgesteld. Deze wijzigingen zijn op 1 februari 2022 in werking getreden.

De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De Omgevingsverordening is er een van. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Relatie met het plan

In de Omgevingsverordening zijn onderwerpen genoemd die aandacht vragen in de uitwerking en motivering van dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 4 worden deze thema’s beschreven in relatie tot dit bestemmingsplan.

Werklocaties

In de Omgevingsverordening zijn bepalingen opgenomen voor de realisatie en uitbreiding van bedrijventerreinen. In artikel 2.12 is bepaald dat een nieuw bedrijventerrein of een uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein alleen mogelijk is voor zover deze ontwikkeling past binnen het vigerende ‘Regionale programma werklocaties’. Dit betreft de regionale programmeringsafspraken.

Binnen de regio FoodValley hebben alle regiogemeenten ingestemd met het ‘Regionaal Programma Werklocaties FoodValley 2017’. Vervolgens heeft het college van gedeputeerde staten op 12 november 2019 het ‘Regionaal Programma Werklocaties FoodValley 2017’ vastgesteld. Op vrijdag 10 juni 2022 heeft het algemeen bestuur van Regio Foodvalley de ‘Visie werklocaties 2020-2030’ en ‘Regionaal Programma Werklocaties 2021-2025’ ingestemd. En inmiddels wordt er gewerkt aan het concept Regionaal Programma Werklocaties Regio Foodvalley 2022 – 2026'.

In het meest actuele 'Regionaal Programma Werklocaties Foodvalley' is de ambitie geformuleerd om werklocaties zo duurzaam en circulair mogelijk te maken en te houden. Veranderingen op het vlak van energietransitie, klimaatadaptatie, ruimtelijke kwaliteit, veiligheid, mobiliteit en (digitale) bereikbaarheid en ‘Next Economy’ (digitalisering, circulair) zijn daarbij het meest prominent.

Regio Foodvalley heeft een forse kwantitatieve ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen. Daarnaast zijn er

kwalitatieve verschillen in vraag en aanbod. Het nieuwe programma werklocaties heeft als doel: voldoende aanbod van bedrijventerreinen van de juiste kwaliteit hebben, waarbij de toekomstige marktbehoefte het uitgangspunt is. Regio Foodvalley wil middels het Regionaal Programma Werklocaties 2022-2026 (RPW) nu en in de komende jaren kunnen voldoen aan de te verwachten (kwantitatieve en kwalitatieve) marktvraag, maar ook flexibiliteit hebben om in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen in een dynamische markt.

Uitbreidingsvraag

In 2019 is de provinciale bedrijventerreinenprognose voor Gelderland opgesteld. De ruimtebehoefte vanuit bedrijventerreinen in Regio Foodvalley is in de periode 2019 t/m 2030 geraamd als circa 141 tot 199 hectare. Meer dan de helft van de ruimtebehoefte komt vanuit de werkmilieus ‘klassiek - gemengd’ en ‘agrifood’. Ook ‘logistiek’ en ‘HMC’ (HogereMilieuCategorie) hebben naar verwachting een forse ruimtebehoefte in de regio. De uitbreiding van Kievitsmeent is opgenomen in het overzicht van locaties die gezamenlijk zijn aangewezen om de Next-economy doelstelling van 24 tot 34 hectare bedrijventerrein te behalen, zie ook navolgende tabel. De uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent is als één van de ontwikkellocaties opgenomen, en heeft daarbij de toevoegingen 'inclusief hoge milieucategorie' en 'circulair' meegekregen. Verder is de behoefte van de uitbreiding van Kievitsmeent aangetoond in de ladder voor duurzame verstedelijking uit bijlage 3.

 

Intrekgebied

Het plangebied ligt in een intrekgebied. Een intrekgebied ligt als buitenste schil om de andere aangewezen gebieden ter bescherming van de openbare drinkwatervoorziening. Water dat hier in de bodem zakt, kan binnen duizend jaar bij een waterwingebied zijn. In artikel 2.38 van de omgevingsverordening is bepaald dat de winning van fossiele energie binnen een intrekgebied niet is toegestaan. Voorliggend bestemmingsplan maakt de winning van fossiele energie niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0007.png"

Uitsnede van kaart 9 'Regels Water en Milieu' (bron: Omgevingsverordening Gelderland)


Conclusie

De uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent past binnen de 'Omgevingsverordening Gelderland'.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Ede 2040

Op 12 mei 2022 heeft de gemeenteraad van Ede de ‘Omgevingsvisie Ede 2040’ vastgesteld.

In de Omgevingsvisie is de toekomst beschreven voor de leefomgeving van gemeente Ede voor de periode tot 2040. Drie sleutelbegrippen staan daarin centraal: dierbaar, duurzaam en dynamisch.

  • Dierbaar: omdat het gaat om leefbaarheid en samenleven. Ede is krachtig in haar sociale verbanden en gemeenschapszin.
  • Duurzaam: omdat het gaat om de kwaliteit van de leefomgeving. We willen duurzaam omgaan met onze leefomgeving. Rentmeesterschap is dan een term die bij Ede past.
  • Dynamisch: omdat het gaat om een stevige economische ontwikkeling met kansen voor iedereen en levendigheid. Vanuit die begrippen hebben we een toekomstvisie geschetst voor gemeente Ede richting 2040. Deze is uitgewerkt in vijf strategische keuzen. De Omgevingswet en de andere middelen en instrumenten bieden ons als gemeente de mogelijkheden om het voortouw te nemen bij de realisatie van die toekomstvisie. Samen met onze huidige en toekomstige inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties zijn we in staat vraagstukken op een goede manier aan te pakken. De Omgevingsvisie is bedoeld als inspiratiebron voor die samenwerking. Het doel: een Ede waar het ook in 2040 goed wonen, werken en leven is.

Op basis van de resultaten van de participatie, de voorziene ontwikkelingen en eerder vastgesteld beleid is de rode draad voor de Omgevingsvisie beschreven. Hiervoor zijn vijf leidende principes beschreven:

  • 1. Leven in gezonde wijken, dorpen en buurtschappen
  • 2. Duurzame energie en mobiliteit
  • 3. De natuur als basis en de Veluwe centraal
  • 4. Werk maken van Foodvalley
  • 5. Compacte groei vanuit eigenheid van Ede

Balans in de groei van wonen en werken

Grootschalige bedrijfsactiviteiten worden zoveel mogelijk gecombineerd in de Vallei. Langs de A12 en A30 is ruimte voor grootschalige vormen van energieopwekking door wind en zon, zoveel mogelijk gecombineerd of geclusterd met bedrijven, zodat een grootschalig energie- en werklandschap ontstaat. We kiezen voor een goede balans (één woning op één of meer banen) in de groei van wonen (11.000-15.000 woningen) en werken (90-110 ha). We concentreren de stedelijke groei in de zuidkant van Foodvalley en richting het westen, zodat de gemeente Ede ook een plaats voor duurzame werkgelegenheid blijft.

Bedrijven en werklocaties

Gemeente Ede heeft een breed palet aan werklocaties: bedrijventerreinen, kantorenlocaties, winkelgebieden, recreatieve locaties en campusomgevingen. In totaal gaat het over circa 360 hectare bedrijventerreinen. Er is sprake van een concentratie van werkgelegenheid op bedrijventerreinen in Ede-stad en deels in Lunteren. Er zijn diverse kleinere bedrijventerreinen, specifiek voor lokale bedrijven met een binding met de kern, zoals Het Laar in Wekerom. Daarnaast is er sprake van veel verspreide bedrijvigheid in het landelijk gebied, al dan niet in (voormalige) agrarische bebouwing.

Regelmatig groeit een starter in het landelijk gebied uit tot een bedrijf dat qua omvang beter past op een bedrijventerrein. Verhuizen gebeurt niet altijd omdat er geen geschikte locatie is of omdat de ondernemer dat zelf niet wil of kan realiseren. Er is een grotere vraag naar ‘informele’ of meer gemengde omgevingen. Voorliggend initiatief speelt hier met de ontwikkeling van negen woon-werkkavels aan de Kade op in. Klassieke kantoren op monofunctionele terreinen worden steeds minder gevraagd. Ook omdat de verwachting is dat er blijvend meer thuis zal worden gewerkt. Belangrijk is de kwaliteit van die locaties zo goed mogelijk op orde te hebben en houden. Vooralsnog gaat het dan bijvoorbeeld om een campusachtige omgeving op het WFC-terrein, het Food Innovation District (FID). En om een uitbreiding van Kievitsmeent als circulair bedrijventerrein. Ook de uitbreiding van De Stroet in Lunteren is een goed voorbeeld.

Ruimte voor bedrijven(clusters) langs A30 en A12, in dorpen voor eigen behoefte

Voor het ‘reguliere’ bedrijfsleven wordt voorzien in ontwikkelingsruimte op bestaande en nieuwe bedrijventerreinen. Hierover worden regionale afspraken gemaakt met de andere gemeenten in Regio Foodvalley, om de behoeftes in kwantiteit en kwaliteit zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en schaarse ruimte zo goed mogelijk te benutten. Versterking van het food-profiel van Ede en de hele regio – als drijvende kracht voor de gehele economie – staat ook in de regionale samenwerking voorop, evenals het investeren in duurzaamheid en circulaire economie. Uitgifte van nieuwe terreinen zal daarom zoveel mogelijk gericht zijn op het huisvesten van bedrijven die passen bij de Edese economie en de Edese speerpunten. Deels gaat het om Edese bedrijven die verplaatst (moeten) worden, bijvoorbeeld omdat ze groeien of omdat de bestaande locatie niet langer geschikt is (bijvoorbeeld in het landelijk gebied of een transformatiezone). In Ede zijn de zones langs de A12 en A30 het meest geschikt voor het faciliteren van bedrijventerreinen. Zoekgebieden voor nieuwe locaties sluiten zo goed mogelijk aan op bestaande locaties zoals het Food & Business Park (A12), BT A12 en Kievitsmeent (A12-A30). Bij Lunteren zal extra ruimte voor bedrijvigheid zich concentreren bij de Stroet. Impact ondernemen, innovatief ondernemerschap, circulaire economie en startups stellen weer hun eigen specifieke eisen aan de bedrijfsomgeving zoals (tijdelijke) huisvesting voor startups in het WFC (betaalbaar en flexibel).

 

Bij de dorpen zal beperkt ruimte worden geboden voor het faciliteren van de lokale en kleinschalige behoefte. Beperkt in die zin, dat bedrijven die te groot worden bij voorkeur een plek krijgen op bedrijventerreinen langs A12 en A30. Nieuwe werklocaties worden ‘groen’ ontwikkeld: zoveel mogelijk natuurinclusief en circulair, met aandacht voor biodiversiteit en gezondheid.

Op bestaande bedrijventerreinen investeren we in de kwaliteit en toekomstwaarde van locaties, zodat bedrijven zich daar zo lang mogelijk thuis voelen. Revitalisering is tijdrovend, kostbaar en complex.

Tegelijkertijd is het een cruciale stap om ruimte zo zorgvuldig mogelijk te benutten. We focussen in onze inspanningen op de samenwerking met eigenaren en gebruikers met als ambitie kwaliteit te vergroten en duurzaamheid te versterken. Een deel van de bestaande (binnenstedelijke) bedrijventerreinen komt in aanmerking voor (gedeeltelijke) transformatie naar andere functies en meer menging met bijvoorbeeld wonen. Een dergelijke ontwikkeling zal worden verkend voor bijvoorbeeld Klaphek en het gebied rondom de Keesomstraat. Ook voor diverse langdurig leegstaande kantoren is transformatie mogelijk een beter toekomstperspectief. Waar ruimte voor bedrijvigheid verdwijnt, zal deze zoveel mogelijk elders (in Ede) worden gecompenseerd: op één van de (nieuwe) bedrijventerreinen of op een geschikte kantorenlocatie nabij een station (Ede-Wageningen (Noordplein), De Klomp, toekomstig station Ede-West) of in de omgeving van Ede-centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0008.png"

Uitsnede van de visiekaart (bron: Omgevingsvisie Ede 2040)

Relatie met het plangebied

Het investeren in duurzaamheid en circulaire economie is een belangrijk uitgangspunt in de Omgevingsvisie Ede 2040. Specifiek over bedrijventerrein wordt aangegeven dat uitgifte van nieuwe terreinen zoveel mogelijk is gericht op het huisvesten van bedrijven die passen bij de Edese economie en de Edese speerpunten. In de omgevingsvisie wordt ruimte geboden voor nieuwe bedrijventerreinen. In Ede zijn de zones langs de A12 en A30 het meest geschikt voor het faciliteren van bedrijventerreinen. Aan de hand van een ruimtelijke studie heeft de gemeente geschikte locaties aangewezen via zoekgebieden. Deze zoekgebieden sluiten zo goed mogelijk aan op bestaande locaties. Voorgaande afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart. Op deze visiekaart is het plangebied aangewezen als zoekgebied. De uitbreiding van Kievitsmeent wordt bij naam genoemd.

Uitbreiding van Kievitsmeent past binnen het kader van de omgevingsvisie Ede 2040.

3.3.2 Duurzaamheid en energie

Ede wil in 2050 energieneutraal zijn en in 2030 55% minder CO2 uitstoten dan in 2009. Hoe dit te bereiken heeft de gemeente aangegeven in de Routekaart naar energieneutraal. De eerste stap op deze route is de realisatie van 50 hectare zonneveld op de grond en 103.000 zonnepanelen op daken in 2022. Daarom eist de gemeente bij de verkoop van eigen gronden aan bedrijven een maximale inbreng op de energieopgave via een energieplan met daarin de opgave van zon op bedrijfsdaken.

Om de doelen te halen heeft de gemeente ook de ‘Wind- en zonnewijzer’ vastgesteld.

De gemeente Ede hecht veel waarde aan duurzaamheid om te zorgen dat we kunnen blijven wonen in een schone, groene en gezonde leefomgeving. Duurzaamheid betekent bij de ontwikkeling van nieuwe locaties onder andere dat voldaan moet worden aan wettelijke milieueisen op het gebied van bijvoorbeeld bodem, lucht en geluid. Daarnaast betekent duurzaamheid aandacht voor water (o.a. waterberging, met het oog op de voortgaande klimaatverandering) en voor inrichting van de openbare ruimte (materiaalgebruik, verharding, groen, verlichting). Tot slot zijn circulariteit en energie/klimaat een speerpunten als het gaat om duurzaamheid.

De energieprestatie die vereist is voor nieuwbouw (woningen en utiliteit) wordt weergegeven via de EPC-eis uit het Bouwbesluit. De EPC-eisen zijn voor het laatst aangescherpt per 1 januari 2015. De EPC-eisen zijn per 1 januari 2020 vervangen door de invoering van de eisen voor bijna energie neutrale gebouwen voor alle nieuwbouw (BENG). In deze score wordt uitgegaan van een maximale energiebehoefte, een maximaal aandeel fossiel en een eis m.b.t. minimaal aandeel hernieuwbare energie.

De Milieu Prestatie Gebouwen (MPG) is bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning voor nieuwbouw verplicht. De MPG geeft aan wat de milieubelasting is van de materialen die in een gebouw worden toegepast. Het gaat hierbij naast nieuwe woongebouwen ook om nieuwe kantoorgebouwen (en nevenfuncties) die groter zijn dan 100m². Omdat de Energieprestatiegarantie (EPG) steeds lager wordt, wordt de MPG van een gebouw steeds belangrijker als maat voor de duurzaamheid.

 

Aardgasvrij bouwen is met ingang van 1 juli 2018 wettelijk verplicht. De nieuwe wet heeft tot gevolg dat er geen bouwvergunningen meer worden afgegeven voor nieuwbouw (woningen en utiliteit) die aangesloten wordt op een aardgasnet.

Burgemeester en wethouders hebben in juli 2017 besloten dat nieuwe woningen in de gemeente in principe niet meer op het aardgasnet zullen worden aangesloten. Met de wettelijke plicht met ingang van 1 juli 2018 is deze beslissing niet meer actueel. Burgemeester en wethouders kunnen echter nog wel voor een gebied bepalen dat daar het verbod op aardgas niet geldt. Een dergelijke aanwijzing mag alleen gebeuren op grond van zwaarwegende maatschappelijke belangen. Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Ede heeft echter besloten niet op voorhand gebruik te maken van de mogelijkheid om gebieden uit te sluiten van het verbod op aardgas.

Het aardgasvrij maken van gebouwen en het stimuleren van energiebesparing en duurzame energie past in de ambitie om in 2050 een energie neutrale gemeente te zijn. De weg hiernaartoe heeft de gemeente Ede vastgelegd in de Routekaart Ede Energieneutraal. Om deze route succesvol af te leggen stimuleert de gemeente verdergaande reductie van de energiebehoefte, terugdringen van het gebruik van fossiele brandstoffen en de inzet van duurzame energie in plannen.

Voor de periode 2018-2022 betekent dit:

  • Een verdrievoudiging van het aantal zonnepanelen op daken binnen de gemeente. Binnen plannen en projecten kan hier vorm aan gegeven worden door:
    • 1. Optimale positionering van het gebouw t.o.v. de zon o Dakconstructie voldoende sterk te maken voor het plaatsen van zonnepanelen/zonneboilers;
    • 2. Integratie van zonnepanelen in de daken;
    • 3. Het plaatsen van zonnepanelen/zonnecollectoren op het dak.
  • Toename van de opwekking van grootschalige duurzame energie (wind en zon) op basis van de “Wind- en Zonnewijzer; uitnodiging voor wind en zon” (2019);
  • Besparing op de warmtevraag en een toename van het aandeel duurzame warmte. De wijze waarop dit per wijk wordt vormgegeven legt de gemeente vast in haar Transitievisie Warmte (2021). Plannen en ruimtelijke ontwikkelingen dienen aan te sluiten op deze visie;
  • Toename van het aandeel duurzame en schone mobiliteit door in plannen en bij ontwikkelingen rekening te houden met locatie en benutting van laadinfra t.b.v. elektrische voertuigen en het stimuleren van het fietsgebruik;
  • Stimuleren van het sluiten van de grondstoffenkringloop door verdergaande toepassing van duurzame (innovatieve) materialen in gebouwen en omgeving via hernieuwbare grondstoffen, materialen met lagere CO2-emissie bij productie en groene daken en gevels.

Situatie plangebied

Klimaatadaptatie en biodiversiteit

Klimaatadaptatie en het bevorderen van de biodiversiteit staan aan de basis van het ontwerp voor de uitbreiding van Kievitsmeent. Het creëren van een robuuste groenblauwe dooradering in het plan is daarbij richtinggevend. Natuurinclusief bouwen is een uitgangspunt in de ontwikkeling. De bomenrij met kruidenrijk grasland en de naastgelegen waterberging met een natuurlijke oever zorgen voor een groene verbinding door het plangebied en bieden ruimte voor diversiteit aan planten en dieren. Daarnaast worden de bedrijfskavels met de openbare ruimte gescheiden door een groene erfafscheiding. In paragraaf 5.4 van de stedenbouwkundige visie uit bijlage 1 is hier nader op ingegaan. De robuuste groenstructuur in het plangebied is naast ecologisch waardevol ook essentieel om hittestress tegen te gaan.

Energietransitie

In het plangebied zal even ten noorden van het mestverwerkingsbedrijf een kavel worden gereserveerd voor een onderstation voor Liander. Ook dit zal, in combinatie met de benodigde kabels en leidingen ondergronds, nader worden uitgewerkt.

Door het toepassen van platte of licht hellende daken wordt gestimuleerd dat er op de daken zonnepanelen worden aangebracht (evt. in combinatie met een groendak). Zodoende kan er een behoorlijke oppervlakte aan zonnepanelen worden gecreëerd, die ook grotendeels aan het zicht onttrokken worden. Indien ze wel in het zicht liggen, dan zijn ze op een rustige manier over het dakvlak verdeeld en bij voorkeur in combinatie met een groen dak.

Gezondheid

In tegenstelling tot het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent kent dit bedrijventerrein een doorlopende wandelpadenstructuur. De wandelpaden zijn gekoppeld aan de groene structuur. Hierdoor wordt gestimuleerd om te bewegen. Ook loopt er in noord-zuidrichting een fietspad door het plangebied. In het

noordelijke deel is het fietspad gekoppeld aan de groen- en verkeersstructuur. Zowel in het noorden als in het zuiden sluit het fietspad aan op de bestaande fietspaden. Door de goede aansluiting op het bestaande fietsnetwerk en doordat het fietspad is gescheiden van de weg, stimuleert het plan personeel om op de fiets naar het werk te komen.

Conclusie

De ontwikkeling voldoet aan de gemeentelijke doelstellingen voor duurzaamheid en energie.

3.3.3 Menukaart Regio Foodvalley

Algemeen

Op 29 november 2018 heeft de gemeenteraad de ‘Menukaart Regio FoodValley’ vastgesteld. De Menukaart voor bedrijven in het buitengebied heeft een meervoudige aanleiding. De Regio FoodValley streeft naar een sterke en internationaal concurrerende landbouw. Tegelijk vindt de regio het belangrijk dat de landbouw op een duurzame en maatschappelijk verantwoorde manier produceert, iets waartoe ook door de beide provincies Utrecht en Gelderland wordt opgeroepen. Als regio willen we versneld naar een duurzame landbouwsector toewerken. Maar niet alleen de landbouw verandert. Ook andere bedrijven en recreatiebedrijven ontwikkelen zich door. Bovendien neemt het aantal ‘transformatieplekken’ in het buitengebied verder toe met nieuwe vrijkomende agrarische bedrijfslocaties. De regio zoekt een antwoord op de veranderingen op het platteland met behoud van vitaliteit en kwaliteit. De Regio FoodValley is ervan overtuigd dat doorgroei van agrarische en niet-agrarische bedrijven niet mogelijk is zonder voldoende maatschappelijk draagvlak en zonder dat dit leidt tot een betere kwaliteit van de leefomgeving en een duurzame veehouderij.

Naar aanleiding hiervan en als regionale uitwerking van het (Plussen)beleid van de provincie Gelderland en Utrecht is de Menukaart opgesteld als beleidskader voor de acht regiogemeenten. Doel van de Menukaart is ruimte bieden aan de ontwikkeling van het buitengebied en zo de vitaliteit en de omgevingskwaliteit van het buitengebied te versterken. De Menukaart is een regionaal afwegingskader voor uitbreidingsverzoeken van (agrarische) bedrijven in het buitengebied, die niet passen binnen het bestemmingsplan. Uitbreiding wordt gecombineerd met een maatschappelijke investering op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, milieu, dierenwelzijn en/of gezondheid en vindt in overleg met de ondernemer, de buurt en de gemeente plaats. De Menukaart is tot stand gekomen door middel van co-creatie en sluit goed aan bij het gedachtegoed van de aanstaande Omgevingswet.

Situatie plangebied

De Menukaart is zowel geschreven voor agrarische bedrijven als voor niet-agrarische bedrijven. De Menukaart ziet bij (uitbreidingen van) niet-agrarische bedrijven vooral op een extra inzet op ruimtelijke kwaliteit (bijv. landschapselementen, natuurwaarden, beeldkwaliteit en architectuur) of op milieu en water (bijv. maatregelen op het vlak van water, verdroging, luchtkwaliteit en geluidskwaliteit).

Voorop staat dat de Menukaart is geschreven voor individuele initiatieven van agrarische en niet- agrarische ondernemers in het buitengebied die hun bedrijf verder willen uitbreiden dan het bestemmingsplan toelaat. De Menukaart is dus niet geschreven voor (1) een grootschalige ontwikkeling zoals de uitbreiding van een bedrijventerrein en (2) de nieuwvestiging van verschillende bedrijven.

Overigens is de Menukaart bedoeld als werkwijze om uitbreidingen die niet passen binnen het vigerende bestemmingsplan, maatwerk zijn of onder condities zijn toegestaan in de provinciale verordening, onder strenge voorwaarden met behulp van bovenwettelijke maatregelen toch mogelijk te maken. Denk bijv. aan de uitbreiding van een agrarisch bedrijf of aan een solitaire bedrijfsbestemming met meer dan 1.000 m2 bedrijfsbebouwing in het buitengebied. Bij de uitbreiding van een niet-grondgebonden veehouderij geeft de ‘Menukaart Regio FoodValley’ invulling aan het Plussenbeleid van de provincie Gelderland.

In dit geval gaat het echter om een ruimtelijke ontwikkeling die past binnen het provinciale beleid en het gemeentelijke beleid en waarbij het beleid geen voorwaarden in de vorm van bovenwettelijke

maatregelen verbindt aan de ontwikkeling. Deze ruimtelijke ontwikkeling is zonder bovenwettelijke maatregelen erg wenselijk. Het uitgangspunt is namelijk dat bedrijven thuishoren op het bedrijventerrein. Functiescheiding tussen woonwijken, bedrijventerreinen en agrarisch gebied maakt onderdeel uit van een goede ruimtelijke ordening. Nieuwe solitaire bedrijfsbestemmingen in het buitengebied zijn in principe alleen mogelijk als dat wordt gecombineerd met een functieverandering van agrarisch naar bedrijf. Solitaire bedrijfsbestemmingen binnen de woonkernen is vanwege een goed woon- en leefklimaat in principe ook niet wenselijk. Daarom wordt bedrijvigheid op bedrijventerreinen gestimuleerd.

Conclusie

Voorliggend initiatief voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein en is daarmee aan te merken als een grootschalige ontwikkeling. De ‘Menukaart Regio FoodValley’ is daarmee niet van toepassing op het onderhavige initiatief.

3.4 Conclusie

Uit de voorgaande beleidstoets is gebleken dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen het nationale, provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moeten relevante aspecten in beeld worden gebracht. Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor de belangen van natuur en milieu, voor cultuurhistorische, landschappelijke en archeologische waarden, de waterhuishouding en andere waarden. In onderstaande paragrafen wordt op de verschillende thema's ingegaan.

4.2 Milieueffectrapport (MER)

Beleid/regelgeving

Bij de voorbereiding van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan dient op grond van verschillende kaders nagegaan te worden of voor de activiteiten die met het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt, een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld of niet.

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) regelt wanneer een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (onderdeel C) en wanneer er een m.e.r.-beoordeling aan de orde is (onderdeel D). In een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) kijkt het bevoegd gezag of een project mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Als dat zo is, moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.

In de situatie dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden in kolom 2 van onderdeel D kan het toch voorkomen dat er een MER gemaakt moet worden. In bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. In die situatie zal toch gekeken moeten worden of er eventueel een MER noodzakelijk is aan de hand van de criteria van Bijlage II van de Europese richtlijn 2001/42/EG.

Uit deze vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn twee uitkomsten mogelijk:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten. In dat geval zijn er geen extra procedurele verplichtingen. In de toelichting wordt gemotiveerd dat er geen m.e.r. of m.e.r.- beoordeling nodig is;
  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn niet uitgesloten. In deze situatie moet een m.e.r.- beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. Doorgaans zal voor de laatste optie worden gekozen.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Situatie plangebied

Het plan voorziet in de uitbreiding van een bedrijventerrein. De uitbreiding heeft een oppervlakte van ca 20,8 ha, waarvan ca 13 hectare aan uitgeefbaar bedrijventerrein. Deze ontwikkeling is aan te merken als ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’ (categorie D 11.2) en ‘de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein’ (categorie D 11.3).

De activiteiten uit het plan vallen onder de drempelwaarden van kolom 2, waardoor geen mer- beoordelingsplicht geldt. Voor elk besluit dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D- lijst die onder de drempelwaarden vallen moet echter wel een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.- beoordeling gehanteerd.

De initiatiefnemer heeft een ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling’ opgesteld. Gelet op de kenmerken van het project, en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Eén en ander blijkt tevens uit dit hoofdstuk waarbij uitgebreid is ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten. De vormvrije m.e.r.-beoordeling en het besluit zijn als bijlagen bij de toelichting gevoegd, zie bijlage 4.

Conclusie

Gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project, wordt geconcludeerd dat het plan niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake is van 'belangrijke milieugevolgen'. Ook zijn er geen significante effecten te verwachten op een Natura 2000-gebied, waardoor het opstellen van een passende beoordeling niet noodzakelijk is.

Op grond van het ontbreken van belangrijke nadelige milieugevolgen en met het treffen van passende maatregelen (o.a. al in het kader van dit bestemmingsplan), is de conclusie gerechtvaardigd dat belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten en dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een milieueffectrapport (MER), niet nodig is.

4.3 Milieuzonering

Beleid

Scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies met behulp van milieuzonering is in de

omgeving van sterk milieubelastende activiteiten (zoals een bedrijventerrein) noodzakelijk om tot een goede ruimtelijke ordening te komen. De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een algemeen geaccepteerde leidraad voor milieuzonering in de ruimtelijke ordening.

Met het instrument milieuzonering wordt een ruimtelijk kader vastgelegd voor de toelating van bedrijven ten opzichte van woningen en andere gevoelige bestemmingen, met enerzijds als doel het borgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en anderzijds het borgen van ruimte voor bedrijven om hun bedrijf uit te oefenen.

Met ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ wordt specifiek dit onderdeel van de goede ruimtelijke ordening anders ingevuld. In plaats van een milieuzonering aan de hand van zones met oplopende milieucategorieën en een Staat van bedrijfsactiviteiten, krijgt de ‘Milieuzonering nieuwe stijl’ vorm door zones die bij grotere afstand tot de woonomgeving voorzien in een oplopende gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf, zonder een Staat van bedrijfsactiviteiten.

Het reguleren van de gebruiksruimte voor geluid en geur per bedrijf staat centraal in de nieuwe systematiek voor milieuzonering. De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf op grond van het bestemmingsplan mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering. Wanneer gekeken wordt naar een goede ruimtelijke ordening/veilige en gezonde fysieke leefomgeving, is het uitgangspunt voor bedrijventerreinen: functiescheiding en het aanhouden van voldoende afstand tot gevoelige gebouwen en locaties. Hoe groter deze afstand, hoe meer gebruiksruimte de bedrijven op een bedrijventerrein krijgen in het nieuwe bestemmingsplan.

De milieuzonering dient vervolgens middels het vastleggen van zones te worden verankerd in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan dat de bedrijvigheid mogelijk maakt.

Beschouwing plansituatie

De nieuwe bedrijven zorgen voor een milieueffect op de omgeving. Om er voor te zorgen dat bestaande en nieuwe milieugevoelige objecten geen hinder ondervinden van de nieuwe bedrijven is er in het nieuwe bestemmingsplan gewerkt met 'inwaartse zonering'. In het bestemmingsplan zijn er regels gesteld aan nieuwe bedrijven voor wat betreft de emissies van geluid en geur. Op kortere afstand van de woningen zijn alleen minder belastende activiteiten toelaatbaar. Om te kunnen bepalen waar de emissies tot welk niveau mogelijk zijn, is een onderzoek milieuzonering uitgevoerd. Het onderzoek is te raadplegen als bijlage 5.

De vestiging van bepaalde categorieën bedrijven zijn bij voorbaat uitgesloten:

  • IPPC-installaties;
  • Activiteiten die op grond van in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als categorieën inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • Winning van delfstoffen;
  • Bedrijven die onder de werkingssfeer van het Bevi vallen;
  • MER-plichtige bedrijven.

De toegestane geluid- en geuremissies zijn afgestemd op bestaande en nieuwe woningen binnen het plangebied en de omgeving. Ook aan de westzijde, waar de nieuwe woon- werkkavels worden ontwikkeld aan de Kade, worden de emissies afgestemd op de bedrijfswoningen. Voor bedrijfswoningen wordt een iets hogere geluid- en geurbelasting toegestaan. Mensen die op een bedrijventerrein wonen hebben zelf binding met het terrein en zullen geluid en geur minder snel als hinderlijk ervaren.

Geluid

Navolgende afbeelding toont de 'Milieuzoneringskaart Geluid' uit het akoestisch onderzoek. De relevante milieugevoelige objecten zijn met een rode kleur aangegeven. Voor het bedrijventerrein wordt ten aanzien van geluid vervolgens de volgende schematische indeling gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0009.png"

Milieuzoneringskaart voor geluid

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0010.png"

Geur

Navolgende afbeelding toont de 'Milieuzoneringskaart voor geur'. De relevante geurgevoelige objecten zijn met een rode kleur aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0011.png"

Milieuzoneringskaart voor geur

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0012.png"

De geluidzones en geurzones zijn op de verbeelding en in de regels van het bestemmingsplan vastgelegd. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect milieuzonering voor de bestaande en nieuwe (bedrijfs)woningen binnen het plangebied en in de omgeving sprake is en blijft van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De milieuzones zijn vastgelegd in de regels en de verbeelding van het bestemmingsplan. Op deze wijze wordt de scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies geborgd en wordt voldaan aan een goede ruimtelijk ordening. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan voor het aspect milieuzonering is hiermee aangetoond.

4.4 Geur veehouderijen

Beleid/regelgeving

Voor het agrarisch gebied wordt gekeken of voldaan kan worden aan de agrarische regelgeving zoals de Wet geurhinder en veehouderijen en de Wet luchtkwaliteit (vooral fijnstof).

Wanneer er een gevoelige functie wordt geïntroduceerd, toetst het bevoegde gezag of ter plaatse van de functie een acceptabel verblijfsklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat vanwege het plan de omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering, inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden daarvan.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen en afstanden zoals die in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Voor het woon- en leefklimaat is bij veehouderijen de geurbelasting veelal bepalend. Zowel de voorgrondbelasting (vanwege een nabijgelegen bedrijf) als de achtergrondbelasting (vanwege alle bedrijven in de omgeving samen) en de vereiste vaste afstanden kunnen een rol spelen.

Situatie plangebied

Op een bedrijventerreinen kunnen bedrijfsmatige activiteiten voorkomen die geurhinder veroorzaken. Dit aspect is behandeld in de paragraaf over bedrijven en milieuzonering.

In de omgeving van het gebied waarin het bedrijventerrein wordt uitgebreid, liggen zowel woningen als woningen met agrarische nevenactiviteiten. Verder zijn in de omgeving van het plangebied de volgende veehouderijen gelegen:

  • Kade 15A Ede, agrarisch bedrijf groot, worst case 4.1 - 200 meter geur:
  • Dokter Hoolboomweg 7 De Klomp: agrarisch bedrijf middel groot, worst case 4.1 - 200 meter geur
  • Griftweg 12 De Klomp: agrarisch bedrijf groot (intensieve veehouderij), worst case 4.1 200 meter geur
  • Kade 2A De Klomp: agrarisch bedrijf groot (intensieve veehouderij), worst case 4.1 200 m geur
  • Kade 4: agrarisch middel groot: 4.1 geur, 200 m geur
  • Meikade 4c: agrarisch bedrijf groot: 4.1 geur, 200 m
  • Kade 5a, kalvergierzuivering

Conclusie

Binnen het plangebied worden verschillende geurgevoelige objecten opgericht. Om te kunnen bepalen of er mogelijk geurhinder optreedt door de agrarische bedrijven in de omgeving van het plangebied is geuronderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is toegevoegd als bijlage 6.

Kade 9

In het onderzoek is geen rekening gehouden met de aanwezigheid van een veehouderij aan Kade 9. Er is sprake van een vergunning voor het houden van 30 schapen. Echter, op het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk wordt, deze vergunning wordt ingetrokken.

Conclusies geuronderzoek:

De wettelijke afstandseis van 100 meter en gevel-gevelafstand van 50 meter voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom vormen geen belemmering voor het plan. De wettelijke geurnorm van 3 ouE/m3 voor geurgevoelige objecten in een bebouwde kom vormt een belemmering voor de beoogde geurgevoelige objecten op het bedrijventerrein. Wanneer voor het plangebied uitgegaan wordt van een geurnorm van 8 ouE/m3 zijn er buiten de geurcontouren van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het bevoegd gezag

beoordeelt of het ‘matig’ woon- en leefklimaat behorende bij deze geurnorm aanvaardbaar is voor dit plangebied. Hierbij kan het bevoegd gezag betrekken dat elders in de gemeente dezelfde geurnorm wordt gehanteerd en dat sprake is van een bedrijventerrein, waar doorgaans minder personen per oppervlakte-eenheid verblijven dat in een woonwijk in een bebouwde kom. Voor het plandeelKade (buiten de bebouwde kom), waar de bedrijfswoningen worden ontwikkeld, is geen sprake van een belemmering.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect geur.

4.5 Ecologie/natuur

Beleid/regelgeving

Voor ruimtelijke ingrepen of bestemmingsplanwijzigingen is de natuurwetgeving relevant. Binnen de natuurwetgeving, met name de Wet natuurbescherming, wordt onderscheid gemaakt in bescherming van soorten en gebieden. Daarnaast is er het provinciale beschermingskader van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene Ontwikkelzone (GO) dat een samenhangend netwerk van natuurgebieden nastreeft.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming in de nieuwe Wet natuurbescherming is mede gebaseerd op bepalingen vanuit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Bij toetsing aan de Wet natuurbescherming gaat het om soorten en habitats waarvoor, krachtens de Habitat- en Vogelrichtlijn, Natura 2000- gebieden zijn aangewezen en instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd.

Het is van belang na te gaan of er een Natura 2000-gebied binnen de invloedssfeer van de planlocatie ligt, waardoor er mogelijk sprake is van (significant) negatieve effecten. Indien dit het geval is, dienen de mogelijke effecten van de voorgenomen ingrepen op de instandhoudingsdoelen bepaald te worden. Dit kan leiden tot een vergunningplicht op grond van de Wet natuurbescherming, middels een verstorings- en verslechteringstoets bij negatieve effecten en een passende beoordeling wanneer er significant negatieve effecten verwacht worden.

Gelders Natuur Netwerk (GNN) en Groene Ontwikkelingszone (GO)

De provincie Gelderland heeft in de Omgevingsvisie en -verordening gebieden aangewezen ter bescherming en versterking van de ecologische structuren.

 

In het Gelders Natuurnetwerk geldt: in de basis hier geen nieuwe initiatieven. Er zijn enkele uitzonderingen mogelijk. Dat zijn ontwikkelingen van een groot algemeen of provinciaal belang of waarvoor – overtuigend gemotiveerd – geen alternatieven bestaan. Voor dergelijke uitzonderingen gelden specifieke spelregels die garanderen dat het Gelders Natuurnetwerk in stand blijft.

Een groot deel van de Gelderse natuurgebieden is internationaal beschermd: de Natura 2000- gebieden. Juist in deze gebieden moet de biodiversiteit worden behouden of verbeterd. De provincie geeft in het natuurbeleid prioriteit aan het behalen van de Natura 2000-doelen in de Natura 2000- gebieden.

De Gelderse Groene Ontwikkelingszone is een gebied waar partners en partijen juist worden uitgenodigd om actief ‘groene’ doelen mee te helpen realiseren. Er is in dit gebied ruimte voor de verdere ontwikkeling van bestaande en bij het gebied behorende bedrijvigheid of bewoning. Daarbij maakt de provincie onderscheid tussen de mate waarin partijen worden gevraagd om een –extra- bijdrage te leveren aan dit gebied. De provincie wil met haar beleid voor deze zone zo duidelijk mogelijke spelregels hanteren die recht doen aan de doelen in dit gebied.

Situatie plangebied

Soortenbescherming

Voor het initiatief zijn twee quickscan's Flora en Fauna uitgevoerd, zie bijlage 7 (QFF, maart 2022) en bijlage 8 (QFF, aug 2023). De tweede quickscan vormt een aanvulling op de eerste. De belangrijkste conclusies voor soortenbescherming zijn:

  • Om de aanwezigheid van soorten uit te sluiten dan wel vast te stellen is aanvullend onderzoek nodig naar de soorten: huismus, steenuil, vleermuizen en kleine marterachtigen.

Steenuil:
Het aanvullend onderzoek steenuil is te raadplegen als bijlage 9. Binnen het plangebied was en is geen steenuilterritorium aanwezig. Het plangebied dient ook niet als foerageergebied van territoria in de omgeving. Als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied kunnen negatieve effecten op de soort 'steenuil' worden uitgesloten.

Vleermuizen:
Het aanvullend onderzoek vleermuizen is te raadplegen als bijlage 10. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van essentieel foerageergebied of vliegroutes voor vleermuizen. Er zijn zowel in het kraam- als in het paarseizoen geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld binnen het plangebied. Met betrekking tot vleermuizen zijn er geen gevolgen in het kader van de Wet natuurbescherming. Voorwaarde hiervoor is dat de vliegroute langs de N224 niet aangetast mag worden en er mag geen uitstralende verlichting richting de N224 schijnen. Aan deze voorwaarde zal worden voldaan.

Huismus:

Het aanvullend onderzoek voor de soort 'huismus' is te raadplegen als bijlage 9. Voor de huismus geldt dat in de te slopen woningen aan de Kievitsmeent 1, 4 en 4a en hoogstwaarschijnlijk ook Kievitsmeent 2 in totaal 10 vaste verblijfplaatsen zijn aangetoond. Vanwege de overtreding van de Wet natuurbescherming wordt er een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag. Daartoe is een project- en activiteitenplan uitgewerkt. Het plan is te raadplegen als bijlage 12.

Bij het uitvoeren van de werkzaamheden worden 10 voortplantings- en rustplaatsen van de huismus aangetast. Ontheffingen van de Wet natuurbescherming voor soorten van artikel 3.1 (Vogelrichtlijn) en 3.5 (Bijlage IV van de Habitatrichtlijn) worden verleend als aan voorwaarden en mitigerende maatregelen wordt voldaan. In het project- en activiteitenplan is nader gemotiveerd dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Ook zijn de maatregelen uitgewerkt. Er worden maatregelen voorgeschreven om effecten te minimaliseren.

Kleine marterachtigen:

Het aanvullend onderzoek naar kleine marterachtigen is toegevoegd als bijlage 11. De belangrijkste conclusie is dat het plangebied geen essentiële functie voor kleine marterachtigen vervult. Negatieve effecten op kleine marterachtigen kunnen worden uitgesloten.

Verder geldt dat tijdens de werkzaamheden de algemene zorgplicht voor flora en fauna in acht wordt genomen. Met inachtneming van voorgaande kan worden gesteld dat voorliggend initiatief uitvoerbaar is in het kader van soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

GNN en GO

Het plangebied valt buiten de als GNN en GO aangewezen gebieden. Vanuit de GNN en GO geldt geen externe werking. Er zijn geen effecten op de GNN en GO te verwachten als gevolg het voorgenomen plan.

Natura 2000

Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn 'Binnenveld' op 3,2 km ten zuiden en de 'Veluwe' op 3,5 km ten oosten van het plangebied. Voor de meeste externe invloeden van de werkzaamheden, zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid en trilling, kunnen gezien de afstand, de tussenliggende bebouwde kom van Ede en de reeds aanwezige bedrijvigheid effecten op het nabijgelegen Natura 2000-gebied worden uitgesloten. Als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied is sprake van een toename van gemotoriseerd verkeer en vindt uitstoot van stikstofverbindingen plaats vanuit de bedrijfsprocessen van de nieuw te vestigen bedrijven. Op voorhand is daarom niet uit te sluiten dat het plan voor een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebied zorgt. Daarom is er een onderzoek naar de stikstofdepositie uitgevoerd, zie bijlage 13. Uit het onderzoek blijkt dat zowel voor de aanlegfase als gebruiksfase de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onder de 0,00 mol/ha/j blijft.

Programma biodiversiteit

In 2019 is door het college het Programma Biodiversiteit vastgesteld. Hierin is vastgelegd dat elke ruimtelijke ontwikkeling een bijdrage moet leveren aan de versterking van de biodiversiteit.

Klimaatadaptatie en het bevorderen van de biodiversiteit staan aan de basis van het ontwerp door het creëren van de robuuste groene dooradering in het plan. De robuuste groenstructuur volgt de landschappelijke structuur in het plangebied en zorgt voor biodiversiteit. Natuurinclusief bouwen is een uitgangspunt in de ontwikkeling. De bomenrij met kruidenrijk grasland en de naastgelegen waterberging met een natuurlijke oever zorgen voor een groene verbinding door het plangebied en bieden ruimte voor diversiteit aan planten en dieren. Daarnaast worden de bedrijfskavels van de openbare ruimte gescheiden door een groene erfafscheiding.

In de gemeente Ede wordt gewerkt met een puntensysteem voor natuurinclusief bouwen. Zie https://www.ede-natuurlijk.nl/natuurinclusief. In het kader van voorliggend initiatief is een Notitie Biodiversiteit Kievitsmeent II opgesteld, zie bijlage 14. Voorliggend plan is aangemerkt als een 'grootschalig project' waarvoor in totaal 125 nodig zijn. In de notitie, bladzijde 4, is het voorstel opgenomen om tot dit puntenaantal te komen. In totaal worden 153 punten behaald, waardoor ruim aan de norm wordt voldaan.

De conclusie is dat aan de norm van natuurinclusief bouwen wordt voldaan.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect ecologie/natuur.

4.6 Water

Beleid/regelgeving

De watertoets is een instrument dat er voor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen (landelijk én stedelijk

gebied) aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten hebben. Doorgaans vraagt de gemeente de watertoets namens zichzelf, een particulier of ondernemer aan bij de 'waterbeheerder'. Dat is in dit geval Waterschap Vallei en Veluwe.

Waterwet (Ww)

Op grond van de artikelen 3.5 en 3.6 van de Waterwet dragen de gemeenteraad en het college van B&W zorg voor:

  • 1. De inzameling van het afvloeiende hemelwater, voor zover de perceeleigenaar dit water zelf niet kan verwerken (art. 3.5 lid 1).
  • 2. Verwerking van het ingezamelde hemelwater (art. 3.5 lid 2).
  • 3. Het treffen van maatregelen voor het openbaar gemeentelijk gebied ter voorkoming van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand (art. 3.6 lid 1).

Op grond van artikel 10.33 Wet milieubeheer hebben Gemeenten de zorgplicht ten aanzien van de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater, dat vrijkomt bij de binnen het grondgebied van de gemeente gelegen percelen.

 

Hemel- en grondwaterbeleid

Het gemeentelijke beleid qua water staat beschreven in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2018 - 2022, Verbindend water. Dit plan is een gezamenlijk product van Gemeente Ede en Waterschap Vallei en Veluwe. De belangrijkste gidsprincipes voor de omgang met water, die in het Gemeentelijk rioleringsplan worden beschreven zijn:

  • We streven naar een duurzame en gezonde stad
  • We blijven gebruikt water hygiënisch verantwoord verwerken
  • We houden schoon water schoon
  • We hanteren de trits ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren van regenwater’
  • We gebruiken regenwater waar het valt
  • We benutten de inrichting van de openbare ruimte
  • We gebruiken water om de herkenbaarheid van woonmilieus te versterken

De uitgangspunten uit het gemeentelijk rioleringsplan en de wijze van omgaan met hemel- en

grondwater zijn nader uitgewerkt in het document ‘hemel- en grondwaterbeleid’ van de gemeente Ede.

Voor het grondwater geldt dat de grondwaterstand van nature langs de Veluweflank enorm kan fluctueren. Bovendien verwacht de provincie Gelderland in deze zogenaamde 'grondwaterfluctuatiezone' in de toekomst ten gevolge van klimaatverandering een extra stijging van de grondwaterstand. Nieuwe ontwikkelingen dienen hier rekening mee te houden. Per type functie is de gewenste ontwateringsdiepte aangegeven. Met haar grondwaterbeleid streeft de gemeente Ede naar balans in haar stedelijke grondwatersystemen, waarbij enerzijds grondwateroverlast wordt voorkomen en anderzijds wordt gezorgd dat zo min mogelijk grondwater van hoge kwaliteit wordt afgevoerd.

Situatie plangebied

Watergang

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de leggerkaart van waterschap Vallei en Veluwe. De watergangen aan de zuid- en oostkant van het plangebied betreffen A-watergangen. In de bestaande situatie stroomt het water af richting het zuiden op de A-watergang die langs het spoor loopt. In de nieuwe situatie wordt ook op deze manier afgevoerd. Enkele bestaande greppels worden verwijderd omdat deze worden opgenomen in de kavels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0013.png"

Uitsnede van de leggerkaart (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Waterberging

Voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein is een wateronderzoek uitgevoerd door ATKB B.V, zie bijlage 15. Er wordt een netto toename van circa 113.776 m² verharding verwacht. Dat betekent dat er, op basis van het beleid van het waterschap, waterberging dient te worden gerealiseerd met een minimale capaciteit van 113.776 m² x 60 mm = 6.827 m³. Hierbij mag 134 m³ in mindering worden gebracht in verband met de aanleg van een VGS (zie kopje 'riolering'), wat maakt dat de te realiseren opgave uitkomt op 6.693 m³. In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met netto 7.051 m³ extra waterberging, waarbij wordt uitgegaan van een maximale peilstijging van 1,0 m. Er worden daarmee voldoende waterbergingsvoorzieningen getroffen om in de behoefte te voorzien.

Aanvullende notitie GHG

Voor het onderdeel GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) is een actualisatie gemaakt van de gegevens uit het wateronderzoek. Deze actualisatie is verwerkt in de notitie uit bijlage 16. De belangrijkste conclusie van de actualisatie is dat de huidige conclusies uit het wateronderzoek uit bijlage 15 volstaan. In het vervolg van de procedure van voorliggend bestemmingsplan blijft er sprake van een monitoring van relevante peilbuizen. Doel hiervan is steeds meer duidelijkheid te krijgen over de GHG. Indien nodig en relevant worden toekomstige gegevens verwerkt in de bergingsopgave.

Riolering

Om de kwaliteit van het oppervlaktewater te beschermen zal een verbeterd gescheiden stelsel (VGS) worden aangelegd. Hierbij zal de eerste (meest verontreinigde) fractie van het afstromend terreinwater naar het VWA worden afgevoerd. Hemelwater zal waar mogelijk direct op het oppervlaktewater (afvoeren) of op de bodem (infiltreren) worden geloosd. Indien dat niet mogelijk is zal worden geloosd op de gemeentelijke hemelwaterafvoer (HWA). Het water van daken kan zonder zuivering via het HWA op het oppervlaktewater worden geloosd. Water van verharde buitenterreinen mag alleen op het oppervlaktewater worden geloosd indien dit de kwaliteit van het oppervlaktewater niet nadelig beïnvloedt. Potentieel verontreinigd terreinwater (zoals van buitenwerkplaatsen voor de recycling-industrie dient te worden geloosd op het VWA.

Omdat een deel van het water van buitenterreinen naar het VWA en niet naar het oppervlaktewater gaat, mag een korting op de bergingsopgave worden doorgerekend. Dit gaat om 134 m³.

Water van parkeerterreinen en laad- en losplaatsen voor vrachtwagens is hoofdzakelijk verdacht voor minerale olie en kan na zuivering door een oliebenzineafscheider (OBAS) wel worden geloosd op het oppervlaktewater, zonder tussenkomst van het VGS.

Conclusie

Er zijn geen waterbelangen van derden in het geding. In het plan worden voldoende maatregelen genomen om de effecten op de waterhuishouding te compenseren en om risico's en overlast te voorkomen. Hierdoor is de gemeente niet verantwoordelijk voor een te hoge waterstand. Het stedenbouwkundig ontwerp voldoet aan de gestelde eisen omtrent kwantiteit en kwaliteit.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect water.

4.7 Bodem

Bodembeleid Ede

De gemeente Ede heeft specifiek bodembeleid dat is vastgelegd in de nota Bodembeheer regio de

Vallei uit 2012, samen met de gemeenten Barneveld, Nijkerk, Scherpenzeel en Wageningen. De bijbehorende regionale bodemkwaliteitskaart geeft de chemische bodemkwaliteit weer binnen de zone van 0 tot 2 meter beneden maaiveld. De bodemkwaliteitskaart mag, onder voorwaarden, gebruikt worden als bewijsmiddel voor toe te passen grond in de regio. De actueel geldende bodemkwaliteitskaart is door burgemeester en wethouders vastgesteld op 19 juni 2018, met aanvulling voor PFAS op 20 september 2020.

Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bodem van Ede in het algemeen van een goede milieuhygiënische kwaliteit is. Daarnaast kent de gemeente Ede een vrijstellingsregeling voor bodemonderzoek. Dit houdt in dat het college van burgemeester en wethouders vrijstelling kan verlenen van de bodemonderzoeksplicht, omdat al bruikbare recente gegevens beschikbaar zijn met betrekking tot de bodemkwaliteit. Vrijstelling kan ook worden verleend indien uit historisch onderzoek is gebleken dat het terrein onverdacht is voor bodemverontreinigingen. In de omgevingsvergunningen en de nota Bodembeheer is deze vrijstellingsregeling opgenomen voor de toetsing van bouwvergunningen en voor de toetsing van ruimtelijke plannen, zoals bestemmingswijzigingen.

Situatie plangebied

In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een verkennend bodem-, asbest-, asfalt- en waterbodemonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 17. Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan milieutechnische gezien geen bezwaren voor herontwikkeling en nieuwbouw binnen het plangebied.

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect bodem.

4.8 Archeologie

Algemeen

In 2018 is de erfgoednota ‘Erfgoed maakt Ede! Erfgoedbeleid gemeente Ede 2018’ door de gemeenteraad vastgesteld. In deze nota is het integrale erfgoedbeleid van de gemeente vastgelegd, waar archeologie een onderdeel van uit maakt. In de erfgoednota zijn de wettelijke kaders uit de Erfgoedwet uit 2016 verwerkt. Wat betreft archeologie zijn de wettelijke kaders in de Erfgoedwet niet wezenlijk veranderd. Het gemeentelijk archeologiebeleid zoals vastgesteld in de archeologienota uit 2012 ‘Archeologie in Evenwicht, Archeologienota gemeente Ede 2012-2015’ blijft daarom van kracht.

De archeologienota uit 2012 stoelt op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007), een wetswijziging van de Monumentenwet. Met deze wetswijzigingen heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij het bestemmen van de in dat plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.

Op een aantal punten biedt de wet de gemeente ruimte om archeologieregels op eigen wijze in te vullen. Met de archeologienota uit 2012 is deze ruimte benut en is gemotiveerd hoe in Edese bestemmingsplannen met archeologie wordt omgegaan. In de nota zijn onder andere een aantal vrijstellingen voor archeologisch onderzoek opgenomen en is een verruiming (versoepeling) van de in de wet vastgelegde ondergrenzen doorgevoerd. De nota vormt de basis voor de archeologische regeling in dit bestemmingsplan.

Bij de inventarisatie van bekende en te verwachten archeologische waarden in het onderhavige bestemmingsplangebied is gebruikt gemaakt van de Cultuurhistorische Waardenkaart Ede1.

1) Keunen, L.J., L.M.P. van Meijel, J. Neefjes, N.W. Willemse, T. Bouma, S. van der Veen & J.A. Wijnen, 2013: Cultuurhistorische Waardenkaart Ede; een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, archeologisch, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en -stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Ede, RAAP-rapport 2500, Weesp.

Situatie plangebied

In het bijgevoegde figuur is het gehele bestemmingsplangebied te zien, zoals weergegeven op de Cultuurhistorische Waardenkaart, kaartbijlage archeologie (2013). De groene en gele kleuren geven aan dat de trefkans op archeologische resten in het plangebied resp. laag en middelhoog is. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart heeft het plangebied een lage integrale cultuurhistorische betekenis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0014.png"

Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart ter hoogte van het plangebied (bron: Keunen et al. 2013)

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen archeologische monumenten of terreinen van archeologische waarde bekend, evenals vindplaatsen. Het plangebied bevindt zich in het ISEV-gebied, dat eerder grotendeels is onderzocht middels een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek 2 . Dit onderzoek is als bijlage 18 opgenomen bij deze toelichting. In het plangebied is hierbij voornamelijk een AC-profiel mét en zónder menglaag aangetroffen en een fragment aardewerk uit de Nieuwe Tijd. Er is geconcludeerd dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats niet aanwezig is.

Heunks, E., 2003: Plangebied Interprovinciale Structuurstudie Ede-Veenendaal (ISEV), gemeente Ede. Een inventariserend archeologisch onderzoek. RAAP-Rapport 936, Amsterdam.

Conclusie

Op basis van de informatie op de Cultuurhistorische Waardenkaart Ede (Keunen et al. 2013) en de resultaten van het in het plangebied uitgevoerd inventariserend archeologisch onderzoek (Heunks 2003) is de kans klein dat tijdens werkzaamheden binnen het plangebied belangrijke archeologische resten worden geraakt. Het is derhalve niet noodzakelijk dat in de planvorming voor de uitbreiding van Kievitsmeent rekening wordt gehouden met archeologische resten. De meldingsplicht bij Onze minister, namens deze de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, van een zaak die in het plangebied wordt aangetroffen en waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het een archeologische vondst betreft, blijft van kracht (Erfgoedwet 2016, artikel 5.10).

Het bestemmingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect archeologie.

4.9 Cultuurhistorie

Beleid/regelgeving
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij een afwijkingsbesluit in het kader van de Wro.

Cultuurhistorische waardenkaart (CHW)

De Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) betreft een uitwerking van het gemeentelijke erfgoed- en archeologiebeleid. Het is een integraal ruimtelijk beleidskader waarin alle aardkundige, archeologische, cultuurlandschappelijke en historisch (steden-)bouwkundige sporen bijeen zijn gebracht en integraal zijn gewogen. Daarmee is een helder totaalbeeld ontstaan van aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden. De integrale cultuurhistorische beleids- en waarderingskaart, de feitelijke CHW, toont vier categorieën cultuurhistorisch waardevolle zones. Voor een verdere onderbouwing van de totstandkoming van de cultuurhistorische zones wordt verwezen naar RAAP- rapport 2500, met name deel IV en kaartbijlage 6 van het RAAP rapport.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0015.png"

Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart (bron: RAAP- rapport 2500)

Ten behoeve van het formuleren van cultuurhistorische randvoorwaarden, uitgangspunten en aanbevelingen omvat het volgende hoofdstuk een bondige historisch-ruimtelijke analyse.

Cultuurhistorische analyse

Ontwikkelingsgeschiedenis

Op de historische kaarten is de ontwikkeling van het plangebied te volgen. Op de topografische kaart van ca. 1910 is het gebied net ontgonnen en ontwaterd. Er is een slagenverkaveling zichtbaar, alleen aan de randen is bebouwing aanwezig. Op de kaart van ca. 1960 is er meer bebouwing aanwezig. Langs de Kade zijn enkele agrarische bedrijven met schuren gesitueerd. Ook is de weg Kievitsmeent aangelegd, waaraan wat landelijke bebouwing is gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0016.png"

Historische kaarten van het plangebied. Links ca 1910, rechts ca 1960 (bron: Stedenbouwkundige visie Kievitsmeent, Buro SRO)

Op de kaart van de jaren ‘90 is te zien dat het bedrijf Heko een grote hal heeft gebouwd. Ook is het mestverwerkingsbedrijf zichtbaar, dat duidelijk midden in het agrarisch land is geplaatst. Dit vormt de eerste aanzet tot de industriële bedrijvigheid op Kievitsmeent. Op de meest recente topografische kaart is de ontwikkeling van het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent al gereed. Heko is verder uitgebreid en ook het bedrijf HSR heeft zich gevestigd aan de zuidzijde van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0017.png"

Historische kaarten van het plangebied. Links ca 1995, rechts heden (bron: Stedenbouwkundige visie Kievitsmeent, Buro SRO)

De bestaande landschappelijke structuur is bepalend geweest voor de groenen waterstructuur. Bestaande landschappelijke elementen worden waar mogelijk ingepast in het plan.

Cultuurhistorische waarden en karakteristieke panden

In het noorden van het plangebied, aan de Rijksweg 31 ligt een voormalig agrarisch erf. Bij de boerderij zijn enkele bijgebouwen aanwezig. De drie gebouwen worden als waardevol gezien en worden naar verwachting als gemeentelijk monument aangewezen. Het erf krijgt met voorliggend plan een nieuwe gemengde invulling waardoor dit waardevolle erf toekomstbestendig wordt gemaakt en behouden blijft voor toekomstige generaties.

Conclusie

Bestaande landschapsstructuren zijn bepalend geweest voor de opzet van het stedenbouwkundig plan. Tevens voorziet voorliggend plan in een nieuwe invulling van een waardevol erf, waarmee het erf weer toekomstbestendig wordt gemaakt. Geconcludeerd wordt dat er vanuit cultuurhistorisch perspectief geen bezwaar bestaat tegen het plan.

4.10 Groen

Beleid/regelgeving

Bomen

In 2013 is het bomenbeleidsplan vastgesteld. Uitgangspunt van het bomenbeleidsplan is de focus te leggen op de “belangrijke bomen”, het aanplanten van de juiste boom op de juiste plek en diversiteit aanbrengen in het bomenbestand om weerbaar te zijn tegen ziektes en plagen. Vanuit het bomenbeleidsplan zijn de regels voor het kappen van bomen aangepast en zijn de groenstructuren voor de kernen van de gemeente vastgesteld. De kaarten opgesteld in de Visie Openbare Ruimte vormen hiervoor de basis. Op de groenstructuurkaarten zijn de gebieden vastgelegd waarop zich de groenstructuren bevinden en zijn de gebieden vastgelegd met belangrijk particulier groen. Dit zijn de gebieden waar het groene karakter gehandhaafd dient te worden.

Om het groene karakter in stand te houden hecht de gemeente er belang aan dat bomen binnen projecten gecompenseerd worden zodat er niet ingeboet wordt op het areaal bomen en groen. Per half 2020 heeft de gemeente een Bomenfonds om dit te borgen. Het gemeentelijk Bomenfonds biedt de mogelijkheid om bomen die niet gecompenseerd kunnen worden als ‘geld op de bank te zetten’, zodat de mogelijkheid bestaat om de financiële middelen van de bomen op een later moment is in te zetten voor de aanplant van bomen op een andere locatie.

Groen

Op 14 juli 2020 heeft de gemeenteraad het groenbeleidsplan over het groenblauwe raamwerk vastgesteld. Doel van het robuuste groenblauwe raamwerk is om de toekomstbestendige groenblauwe koers te bepalen voor de komende tien jaar. Het raamwerk geeft vier speerpunten: kwaliteit en identiteit, klimaat en water, ecologie en biodiversiteit, gezonde leefomgeving. Basis zijn de kernkwaliteiten van het cultuurhistorische en natuurlijk landschap en het netwerk van natuurgebieden en ecologische verbindingen. Het raamwerk is herkenbaar op verschillende schaalniveaus. De landschappen van de Veluwe en de Vallei met het waardevolle overgangslandschap van de Flank vormen de basis van het robuuste groenblauwe raamwerk. Het benut de eigenheid en identiteit van de verschillende Edese landschappen, en specifiek de Flank met het karakteristieke reliëf, de hoge Veluwerand en de overgang naar de lager gelegen Vallei. Versterking van de eigenheid en identiteit draagt bij aan het realiseren van de ambities ten aanzien van cultuurhistorie, klimaat, ecologie en gezonde leefomgeving.

Het gemeentelijk beleid is gericht op het behouden van het structureel groen en blauwe raamwerk. Dit is in kaart gebracht op de groenstructuurkaarten. Een deel van het openbare groen is dusdanig van karakter of omvang, dat het als structureel groen is aan te merken. Het gaat hier bijvoorbeeld om parken en plantsoenen.

Visie openbare ruimte

In de zomer van 2016 is de Visie Openbare Ruimte vastgesteld. Hierin is de globale visie voor de inrichting van de openbare ruimte neergelegd, globaal zijn spelregels voor burgerparticipatie

 

omschreven en wordt er een aanzet gegeven naar de te verwachten opgaves die eraan komen voor de gemeente Ede.

Japanse duizendknoop

Zorg voor aanvang van werkzaamheden voor een Japanse duizendknoop vrije omgeving. De Japanse duizendknoop is een invasieve exoot: een plant die niet thuishoort in Nederland. De plant verdringt andere planten maar kan ook schade veroorzaken aan kabels en leidingen, schakelkasten, wegen, funderingen, grondlichamen en constructies. De Japanse duizendknoop verspreid zich ontzettend snel. Dit komt omdat er aan de stengels en wortels groeiknopen zitten. Deze vormen nieuwe planten wanneer ze achterblijven in grondresten of maaisel.

Relevante informatie over de Japanse duizendknoop, de verspreiding en het werken in besmet gebied komt samen in een digitaal loket. Dit loket staat om de gemeentelijke website: https://www.ede.nl/wonen-en-leven/natuur-en-landschap/japanse-duizendknoop/. Het loket bevat informatie voor particulieren, aannemers en andere geïnteresseerde partijen.

Situatie plangebied

Groenstructuur

Navolgende afbeelding toont de bestaande groenstructuur binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0018.png"

Bestaande groenstructuur (bron: Stedenbouwkundige visie Kievitsmeent, Buro SRO)

Navolgende afbeelding toont de toekomstige groenstructuur binnen het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0019.png"

Toekomstige groenstructuur (bron: Stedenbouwkundige visie Kievitsmeent, Buro SRO)

De bestaande groenstructuur is bepalend geweest voor het stedenbouwkundig ontwerp. Tevens is gebruik gemaakt van de uitkomsten van de Boom Effect Analyse (BEA), zie bijlage 19.

In het plangebied komen waardevolle bomen voor. Naar aanleiding van de laatste BEA zijn er ontwerpaanpassingen vericht om de waardevolle bomen nabij de boerderij zoveel mogelijk te behouden. In de BEA is ook onderzocht of de wilgensingels in de zuidkant behouden konden blijven. Dit bleek door benodigde terreinophoging ivm afwatering niet mogelijk. De bestaande structuur blijft grotendeels behouden en wordt op enkele plekken doorgezet. Meer richting het zuiden maakt de groene ruimte een knik naar het oosten om zo op een logische manier aan te sluiten op de groenzone langs de Radonstraat. Hier wordt het profiel van de Radonstraat doorgezet. De houtsingel tussen het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent en het plangebied blijft behouden. Tussen de bedrijven en de N224 blijft een groene ruimte aanwezig: dit levert een representatief beeld op, maar dit zorgt ook voor een geleidelijke overgang naar het groene buitengebied ten noorden van het plangebied.

In het zuidelijk deel van het plangebied wordt de uitbreiding van HSR gerealiseerd. Dit wordt daarmee geen openbaar gebied. Wel is er aan de zuidzijde langs het spoor richting de kade een grote groene ruimte gereserveerd voor landschappelijke inpassing. Tussen HSR, de woningen langs de kade en de spoorlijn wordt een houtsingel gerealiseerd, zodat er onder andere een groene buffer tussen de grotere bedrijfskavels en de woon-werkkavels aan de Kade ontstaat.

Invasieve soorten

Voor zover bekend is er geen besmettingslocatie van de Japanse duizendknoop op de te ontwikkelen locatie.

Conclusie

Het aspect groen vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.11 Verkeer en parkeren

Beleid/regelgeving

Uitgangspunten voor nieuwe ontwikkelingen zoals deze zijn de door de raad vastgestelde Mobiliteitsplan en de nota Parkeernormering. Daarnaast wordt gekeken naar de verkeersgeneratie voor de toekomstige situatie. Zo wordt gekeken of de nieuwe ontwikkeling de verkeersveiligheid niet beïnvloedt. Daarnaast is het uitgangspunt dat alle benodigde parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein worden gerealiseerd.

Situatie plangebied

Het nieuwe bedrijventerrein Kievitsmeent wordt in de toekomstige situatie ontsloten via een rechtstreekse ontsluiting op de Rijksweg (N224) en via het bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent. Voor de ontsluiting via de Rijksweg wordt het te ontwikkelen kruispunt op dit moment verder uitgewerkt. Dit proces verloopt in samenwerking met provincie Gelderland en verloopt buiten voorliggend bestemmingsplan om. Tot die tijd wordt het nieuwe deel van Kievitsmeent ontsloten via het aangrenzende bestaande bedrijventerrein Kievitsmeent (via de Radonstraat en Argonstraat). Een en ander is verder uitgewerkt in paragraaf 5.7 van de stedenbouwkundige visie uit bijlage 1.

Verkeersgeneratie

Voor de uitbreiding van Kievitsmeent is een verkeerskundige analyse uitgevoerd, zie bijlage 20. Daarin is ook een toekomstige verkeersgeneratie uitgevoerd. De hoeveelheid extra verkeer dat de ontwikkeling oproept, is berekend met behulp van de kencijfers van publicatie 317 van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent levert een verkeersgeneratie op van een theoretisch aantal 1366 personenauto's en 366 vrachtwagens per werkdag, met een beperkte toename van deze generatie tijdens de ochtend- en avondspits.

Bij de uitwerking van de hoofdontsluiting op de Rijksweg wordt deze verkeersgeneratie in acht genomen. De capaciteit van de ontsluiting wordt daarmee afgestemd op het toekomstig aantal verkeersbewegingen. De Rijksweg heeft een directe aansluiting op het landelijke wegennet, waarmee er sprake is van een optimale ontsluiting van de uitbreiding van Kievitsmeent.

Langzaam verkeer

Het is belangrijk om ook op de bedrijventerreinen in Ede een adequaat netwerk voor langzaam verkeer aan te leggen. Personeel en klanten kunnen dan kiezen om op de fiets te komen. Tevens is het mogelijk om tijdens de lunchpauze een rondje te wandelen. Door goede voorzieningen voor langzaam verkeer wordt de gezondheid gestimuleerd en wordt het klimaat ontzien. Tevens ligt Kievitsmeent in de nabijheid van treinstation Veenendaal - De Klomp. Via een busverbinding of per fiets is Kievitsmeent binnen 15 minuten voor werknemers en bezoekers te bereiken. De verkeersstructuur van langzaam verkeer is uitgewerkt in paragraaf 5.8 van de stedenbouwkundige visie uit bijlage 1.

Parkeren

Op basis van de ‘Nota Parkeernormering gemeente Ede’ moet het project op eigen terrein volledig voorzien in de parkeerbehoefte voor zowel personeel als bezoekers. Ook het laden en lossen zal op eigen terrein plaats moeten vinden.

Er mag niet op de openbare weg worden geparkeerd. Op het eigen terrein van de bedrijven is voldoende ruimte aanwezig voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen. Hierdoor ontstaat er geen onevenredige toename van de parkeerdruk op de openbare ruimte. Dit geldt voor zowel de toekomstige bedrijfslocaties als de woonlocaties aan de Kade.

Conclusie

Het plan zorgt slechts voor een beperkte toename van verkeer- en parkeerdruk op de omgeving. Daarmee zorgt het aspect verkeer en parkeren niet voor belemmeringen voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.12 Geluid (wegverkeerslawaai / Wet geluidhinder)

Beleid/regelgeving

Sinds het eind van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. Deze wet biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wgh is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

De systematiek van de zonering Wet geluidhinder houdt in dat langs (spoor)wegen en rond gezoneerde industrieterreinen een planologisch aandachtsgebied (de zone) ligt waarbinnen in een aantal situaties bescherming wordt geboden aan geluidsgevoelige bestemmingen. Deze bescherming geldt in de volgende situaties:

  • indien middels een ruimtelijk besluit de aanleg van een gemeentelijke of provinciale weg of een gezoneerd industrieterrein wordt mogelijk gemaakt;
  • indien middels een ruimtelijk besluit een geluidsgevoelige bestemming in de zone van een (spoor)weg of industrieterrein wordt mogelijk gemaakt;
  • indien een reconstructie/wijziging aan een bestaande gemeentelijke of provinciale weg (al dan niet in combinatie met een ruimtelijk besluit) wordt doorgevoerd.

De voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting afkomstig van wegverkeer voor nieuwe woningen binnen de zone van de betreffende weg bedraagt 48 decibel (dB). In bepaalde gevallen kunnen door het bevoegd gezag hogere waarden worden vastgesteld. In kader van de Wet geluidhinder is het plangebied getypeerd als zijnde nieuwe situatie in binnen stedelijk gebied. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 63 dB voor binnenstedelijke situaties/wegen.

De toetsing aan de grenswaarden voor verkeerslawaai dient uitgevoerd te worden ter plaatse van gevels van geluidsgevoelige bestemmingen. Indien een gevel echter geen te openen delen bezit, is sprake van een zogenaamde ‘dove gevel’. Ter plaatse van dove gevels hoeft geen toetsing aan grenswaarden te worden uitgevoerd.

Hogere waarden kunnen pas worden vastgesteld indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege de (spoor)weg, van de gevel van de betrokken woning(en) tot de voorkeurswaarde onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

Beschouwing plansituatie

Het bedrijventerrein zal zowel direct als indirect geluid produceren. Woningen in de omgeving en de bestaande en nieuwe bedrijfswoningen aan de Kade zijn gevoelig voor geluid van wegverkeer en geluid van bedrijven.

  • Wegverkeerslawaai:

Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verkeer binnen het plangebied en in de omgeving toe. Om het geluidseffect van de verkeerstoename op bestaande en nieuwe (bedrijfs)woningen binnen het plangebied en in de omgeving te onderzoeken, is er akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is te raadplegen als bijlage 21. In het onderzoek is de geluidsbelasting van wegverkeer over de N224, de nieuwe ontsluitingswegen binnen het plangebied en de Kade onderzocht.

Op basis van de geschatte verkeersintensiteiten blijkt dat wegverkeer over de Kade zorgt voor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op de voorgevel van de nieuwe woningen. De maximale toelaatbare waarde (63 dB) wordt gerespecteerd, voor de woningen dient een hogere waarde te worden aangevraagd. De aan te vragen hogere waarde wegverkeer bedraagt 56 dB bij de noordelijk gelegen twee woningen en 57 tot 58 dB Lden voor de zuidelijk gelegen woningen.

Wegverkeer over alle andere relevante wegen zorgt voor alle woningen aan de Kade niet voor een belasting hoger dan 48 dB. Ter hoogte van de woningen gelegen langs de Rijksweg (zie afbeelding 5.2 in het onderzoek) en de boerderij ontstaat een geluidbelasting van maximaal 36 dB Lden na aftrek. De geluidbelasting is lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden. Betreffende geluidgevoelige objecten ondervinden reeds een hoge geluidbelasting vanwege het verkeer over de Rijksweg.

De toename van de verkeersintensiteiten zorgt er in geen enkel geval voor dat de maximale grenswaarden worden overschreden. De toename van de verkeersintensiteit als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied zorgt niet voor geluidhinder op bestaande en nieuwe (bedrijfs)woningen binnen het plangebied en de omgeving.

  • Spoorweglawaai

Uit de berekeningen blijkt dat vanuit spoorweglawaai alleen voor de zuidelijk gelegen woning aan de Kade een hogere waarde van 58 dB dient te worden aangevraagd. Voor alle andere nieuwe woningen geldt dat de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden.

  • Industrielawaai

Om externe effecten van geluid te voorkomen, is het bedrijventerrein in het bestemmingsplan gezoneerd. De maximaal toegestane milieucategorieën binnen het plangebied zijn afgestemd op de woningen binnen het plangebied en in de omgeving. Voor de bedrijfswoningen geldt dat ze als minder gevoelig mogen worden beoordeeld dan een 'rustige woonwijk', waardoor de maximaal toegestane milieucategorie één stap hoger kan zijn dan bij een rustige woonwijk (zie ook paragraaf 4.3 Milieuzonering). Geluidhinder in het kader van industrielawaai als gevolg van de ontwikkelingen binnen het projectgebied kunnen worden uitgesloten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor het initiatief.

4.13 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit, hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm), in werking getreden ter vervanging van het Besluit luchtkwaliteit 2005. In deze wet is gestreefd naar meer flexibiliteit als het gaat om de koppeling van luchtkwaliteitseisen en ruimtelijke ontwikkelingen. Deze flexibiliteit is met name terug te vinden in een verdeling in projecten die wel (IBM) of niet (NIBM) in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit.

De kritische componenten in Nederland zijn fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De concentratie van de overige vervuilende stoffen, waaronder benzeen, lood, zwaveldioxide en koolstofoxide, bevindt zich in Nederland ruim onder de grenswaarden.

In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Per 1 augustus 2009 geldt als NIBM-grens 3% van de grenswaarde. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ruimtelijke ontwikkelingen die wel in belangrijke mate de luchtkwaliteit beïnvloeden (IBM- projecten) zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit programma heeft tot doel in heel Nederland tijdig te voldoen aan de grenswaarden en omvat enerzijds alle IBM-projecten en anderzijds nationale, regionale en lokale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Middels de jaarlijkse monitoring wordt de luchtkwaliteit in heel Nederland op leefniveau getoetst aan de grenswaarden. Indien nodig wordt middels maatregelen bijgestuurd om tijdig aan de normen te voldoen.

Situatie plangebied

Toetsing aan de luchtkwaliteit

Ten aanzien van de luchtkwaliteit is het plangebied met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nslmonitoring.nl) getoetst aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2, PM10 en PM2,5 (toetsjaar 2020). Uit berekeningen van rekenpunten gelegen aan de zuidwestkant van het plangebied (daar zijn de nieuwe bedrijfswoningen voorzien), zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3)   15,2 µg/m3   17,6 µg/m3   9,6 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

Hieruit blijkt dat er geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt. Ook de grenswaarde van 35 dagen, het maximaal aantal dagen dat de etmaalnorm van 50 µg/m3 mag worden overschreden, wordt niet overschreden. De huidige luchtkwaliteit voldoet aan de normen.

Bijdrage van de ontwikkeling

Het toekomstige bedrijventerrein heeft invloed op de luchtkwaliteit door het extra verkeer dat de ontwikkeling oproept. Om te onderzoeken wat de bijdrage van de ontwikkeling is, is de toekomstige verkeersgeneratie berekend. Hiervoor is gebruik gemaakt van de kencijfers uit tabel 5 van publicatie 317 van het CROW (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie).

De uitbreiding van Kievitsmeent betreft een gemengd terrein met ca 13 ha uitgeefbaar terrein. De bijbehorende verkeersgeneratie is gebaseerd op de uitgevoerde verkeerskundige analyse die is te raadplegen als bijlage bij het bestemmingsplan 'Ede, uitbreiding bedrijventerrein Kievitsmeent'.

Volgens de kencijfers van het CROW bedraagt het gemiddeld aantal motorvoertuigbewegingen voor een per netto hectare gemengd bedrijventerrein per etmaal 128 personenauto's en 33 vrachtauto's. Voor een zwaar bedrijventerrein gaat het om 59 personenauto's en 16 vrachtauto's per etmaal. Voor Kievitsmeent komt dit neer op 1366 personenauto's en 366 vrachtauto's per etmaal, naar een totaal van 1732 voertuigbewegingen per etmaal. De bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit bedraagt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0020.png"

Hieruit wordt geconcludeerd dat de bijdrage van het nieuwe bedrijventerrein ‘mogelijk in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Naast de invloed van de extra verkeersbewegingen op de luchtkwaliteit zijn de bedrijfsactiviteiten zelf ook van invloed op de luchtkwaliteit. De uitbreiding van Kievitsmeent is als IBM-project opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In het NSL zijn alle IBM-projecten in Nederland opgenomen. Al deze projecten veroorzaken een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter compensatie zijn in het NSL nationale, regionale en lokale maatregelen afgesproken die deze verslechtering tegen moeten gaan. Daarnaast wordt in het NSL een aantal maatregelen getroffen om specifieke knelpunten op te lossen. Middels de jaarlijkse monitoring wordt de luchtkwaliteit in heel Nederland op leefniveau getoetst aan de grenswaarden. Indien nodig wordt middels maatregelen bijgestuurd om tijdig aan de normen te voldoen. Ook zijn er volgens de monitoringsresultaten van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit geen (dreigende) overschrijdingen van de grenswaarden van de maatgevende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) langs de wegen in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor dit plan.

4.14 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid gaat over het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor mens en

milieu bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij uitsluitend om de kans dat derden (omwonenden) dodelijk letsel oplopen door een calamiteit bij een bedrijf of door een ongeval bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Rond bedrijven en langs routes (of buisleidingentracés) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn daarom invloedsgebieden ingesteld waarbinnen de risico's moeten worden onderzocht en getoetst voor toekomstige bebouwing. Deze risico's worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico (PR) en een groepsrisico (GR) en betreffen alleen de personen die niet deelnemen aan deze activiteiten.

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Bij overschrijding

 

van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico of een significante toename dient het bevoegd gezag het groepsrisico te betrekken bij de vaststelling van het ruimtelijk besluit. Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen zoals mogelijke bronmaatregelen ter verlaging van het risico, eventuele alternatieven, de bestrijdbaarheid van het incident en de zelfredzaamheid van de personen in het invloedsgebied. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM).

Ongevallen met gevaarlijke stoffen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • bedrijven;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Wet- en regelgeving

Het op 27 oktober 2004 in werking getreden Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico’s voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.

Met betrekking tot buisleidingen wordt het wettelijk kader gevormd door het Besluit externe veiligheid buisleidingen dat op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Om meer afstemming te verkrijgen tussen transport van gevaarlijke stoffen, veiligheid en ruimtelijke ontwikkelingen is op 1 april 2015 de Wet basisnet in werking getreden. Tegelijkertijd is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Dit besluit schrijft voor hoe overheden dienen om te gaan met risico’s als gevolg van transportassen zoals wegen en spoorwegen. Het basisnet bevat een netwerk van alle relevante routes van gevaarlijke stoffen, zowel via het spoor als over de weg en het water. In het basisnet worden de maximale toelaatbare risico’s langs die gevaarlijke routes in zones en tabellen vastgelegd.

Op 9 juli 2009 heeft de gemeenteraad van de gemeente Ede de beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. Hierin staat beschreven hoe de gemeente Ede om wil gaan met het aspect externe veiligheid en de verantwoording van het groepsrisico.

Situatie plangebied

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn definities van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten opgenomen. Afgaande op deze definities dan worden er in voorliggend plan geen kwetsbare objecten gerealiseerd. Vanwege de (potentieel planologische) invulling van het erf van de voormalige boerderij worden er wel gebruiksmogelijkheden toegevoegd die vallen onder navolgende definities van een beperkt kwetsbaar object:

  • kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van minder of gelijk aan 1.500 m² per object;
  • sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet bestemd zijn voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen.

het gaat om de kantoorfunctie (ca 200 m² bvo) en de verblijfsrecreatieve mogelijkheden (maximaal 10 kamers) die binnen de gebouwen op het erf gerealiseerd kunnen worden. Ten opzichte van de bestaande gebruiksmogelijkheden (woondoeleinden, kwetsbaar object) treden er geen noemenswaardige veranderingen op. Toekomstig kantoorpersoneel en gasten van de verblijfsmogelijkheid zijn zelfredzame personen. In het vervolg van voorliggende paragraaf worden bovendien geconcludeerd dat het groepsrisico in de toekomstige situatie onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Er is daaropvolgend een beperkte verantwoording groepsrisico uitgewerkt.

Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0228.BP2023KIEV0001-0201_0021.png"

Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied (Bron: Teus's Advies)

Over de Rijksweg vindt mogelijk bestemmingsverkeer van gevaarlijke stoffen plaats. De externe veiligheidsrisico’s die hiermee samenhangen zijn echter, vanwege de lage intensiteit, zeer klein. De spoorlijn Arnhem-Utrecht, ten zuiden van het gebied, is geen onderdeel van het Basisnet. Wel kan de spoorlijn als uitwijkmogelijkheid gebruikt worden. Dat zal niet meer dan incidenteel het geval zijn. Daarmee is de spoorlijn ook niet relevant. Over de A30 vindt wel transport van gevaarlijke stoffen plaats. De A30 ligt op meer dan 600 meter van het plangebied en valt daarmee buiten het invloedsgebied (200 m). Deze risicobron is daarmee niet relevant. De relevante risicobronnen worden hierna beoordeeld. Binnen het plangebied en de omgeving zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

  • Aardgasbuisleiding (N-568-10) van Gasunie, langs de zuidgrens van het gebied.
  • DPO-defensiepijpleiding waardoor kerosine vervoerd wordt. Deze leiding doorkruist het plangebied.

Vanwege de risicobronnen is een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, zie bijlage 22. De belangrijkste conclusies zijn in het vervolg van voorliggende paragraaf verwerkt.

Aardgasbuisleiding N-568-10

Voor deze buisleiding is een QRA (Quantitative Risk Analysis) uitgevoerd. De QRA is opgenomen als

bijlage 23, inclusief de bijbehorende bijlagen 24 en 25. Uit de QRA blijkt dat de leiding geen plaatsgebonden risicocontour heeft van 10-6 per jaar. Er zijn wat betreft het plaatsgebonden risico geen beperkingen. Voor de leiding geldt dat het groepsrisico onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt en niet toeneemt door de plannen. Voor de leiding kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Defensiepijpleiding

De pijpleiding van Defensie die het plan doorkruist vervoert kerosine. Dit is een K2 vloeistof. In augustus 2008 heeft het Centrum Externe Veiligheid van het RIVM, in opdracht van het toenmalige Ministerie van VROM, Directie Risicobeleid, een memo gepubliceerd met daarin de risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen. Het RIVM heeft in 2006 een rapport geschreven over de externe veiligheidsrisico’s van K1-, K2- en K3-leidingen. Hieruit blijkt dat voor een leiding die een K2 vloeistof transporteert, geen plaatsgebonden risicocontour is (van 10-6 per jaar). Het groepsrisico zal bij een dichtheid tot 100 personen per hectare onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde liggen. Voor de toekomstige situatie wordt uitgegaan 80 personen per hectare (hoge dichtheid van een industriegebied volgens Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico), waarvan overdag 100% aanwezig en ’s nachts 30%. Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat het groepsrisico in de nieuwe situatie onder de 0,1 maal de oriëntatiewaarde ligt. Er kan dus worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Voor beide relevante risicobronnen is in hoofdstuk 5 van het onderzoek externe veiligheid een beperkte verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.15 Hoogspanningslijnen, kabels en leidingen

Beleid/regelgeving

Er is voor het elektriciteitsnetwerk (waaronder hoogspanningslijnen, ondergrondse kabels en

transformatorhuisjes) geen directe wetgeving over magneetvelden en gezondheid. Een netwerkbeheerder mag niet de gezondheid van de omwonenden schaden. Daarom worden de blootstellingslimieten toegepast. De door de Europese Unie aanbevolen blootstellingslimiet voor het magneetveld van 100 (hierna: µT) is dus geen wettelijk vastgelegde grens. In de praktijk blijft het magneetveld van alle onderdelen van het elektriciteitsnetwerk op voor het publiek toegankelijke plaatsen onder de blootstellingslimiet van 100 µT.

Voor bovengrondse hoogspanningslijnen hanteert de Nederlandse overheid een aanvullend beleidsadvies naast de limiet van 100 µT. Magnetische velden afkomstig van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen in nieuwe woningen, scholen en kinderdagverblijven niet sterker zijn dan 0,4 µT. De overheid adviseert daarom gemeenten, provincies en netbeheerders om rond die hoogspanningslijnen preventief een zone in te stellen die vrij blijft van dergelijke bebouwing. Dit geldt voor situaties waarin nieuwe gevoelige functies in de buurt van een bovengrondse hoogspanningslijn worden gebouwd of nieuwe hoogspanningslijnen bij bestaande gevoelige functies worden gerealiseerd. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft het voormalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) ondersteund bij het ontwikkelen van dit beleid.

Het begrip "gevoelige bestemming" wordt als woning, school, crèche en kinderopvangplaats gedefinieerd. Daarbij is toegelicht dat andere bestemmingen waar kinderen voor kortere tijd en niet dagelijks verblijven, geen gevoelige bestemmingen zijn. Denk hierbij aan sportvelden, kinderspeelplaatsen en recreatiegebieden.

Het beleid is ontwikkeld, omdat kinderen die in de buurt van bovengrondse hoogspanningslijnen wonen mogelijk een hogere kans op leukemie hebben. Het magnetische veld zou daarvoor verantwoordelijk kunnen zijn, al is een oorzakelijk verband niet bewezen. Met het voorzorgsbeleid wil de overheid voorkomen dat het potentiële risico toeneemt.

De magneetveldzone rond de hoogspanningslijnen markeert een gebied waarin het magnetische veld, gemiddeld over een jaar genomen, sterker is dan 0,4 µT. De breedte van de zone wordt afgeleid uit de nominale stroom waarvoor de hoogspanningslijn is ontworpen. De keuze voor deze magneetveldzone sluit goed aan bij internationale epidemiologische onderzoeken.

Ook dient rekening te worden gehouden met de mogelijke effecten op technische apparatuur in de nabijheid van het magnetisch veld. De gemeentelijk brandweer dient te adviseren over de blus(on)mogelijkheden nabij de hoogspanningslijn. Tenslotte zal de nieuwe bebouwing zijn gebonden aan bepaalde bouwhoogte als gevolg van de hoogspanningslijn. Een bouwplan binnen de zakelijk rechtstrook (toetsingszone netbeheerder) van de lijn dient ter toetsing voorgelegd te worden aan de netbeheerder (TenneT voor 150 kV lijnen en Liander voor 50 kV lijnen).

De zakelijk rechtstrook bedraagt:

  • 17,5 meter aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn voor 50 kV-lijnen;
  • 22,5 meter aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn voor 150 kV-lijnen;
  • 3 meter gemeten vanaf de buitenste kabel voor ondergrondse hoogspanningslijnen.

In de regels moet een afwijkingsbepaling voor bouwen binnen de zakelijk rechtstrook van de hoogspanningslijn opgenomen worden. Bij gebruikmaking van deze afwijking dient de netbeheerder geraadpleegd te worden.

De indicatieve magneetveldzone bedraagt:

  • 50 meter aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn voor 50 kV-lijnen;
  • 60 meter aan weerszijden van het hart van de hoogspanningslijn voor 150 kV-lijnen.

Ontwikkeling van het beleid

In april 2018 heeft de Gezondheidsraad een advies uitgebracht aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over hoogspanningslijnen en kanker bij kinderen. Op 1 oktober 2019 heeft minister Wiebes het advies en de kabinetsreactie daarop aan de Tweede Kamer gestuurd. In de kabinetsreactie geeft de minister aan voorzorgsbeleid te blijven voeren om zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat kinderen (tot 16 jaar) langdurig worden blootgesteld aan magneetvelden. De minister neemt het advies van de commissie Verdaas over om:

  • geen onderscheid te maken tussen nieuwe en bestaande situaties
  • geen onderscheid te maken tussen bovengrondse hoogspanningslijnen, ondergrondse kabels, elektriciteitsstations en transformatorhuisjes
  • de advieswaarde voor het magneetveld van 0,4 µT (jaargemiddeld) te schrappen

 

Het beleid zal vorm krijgen door in overleg met stakeholders ALARA (As Low As Reasonably Achievable) (As Low As Reasonably Achievable) maatregelen en afstanden vast te stellen die 'redelijk, proportioneel en praktisch realiseerbaar zijn'. Tot de maatregelen en afstanden vastgesteld zijn, blijft het huidige voorzorgsbeleid van kracht.

Situatie plangebied

Hoogspanningslijn

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen hoogspanningslijnen aanwezig.

 

Overig

Ten behoeve van ontwikkelingen in het plangebied zal een KLIC-melding moeten worden ingediend voor aanvraag van de werkzaamheden.

Conclusie

Het aspect hoogspanningslijnen, kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

5.1 Kostenverhaal

Exploitatieplan

In de Wet ruimtelijke ordening is bepaald dat bij een bestemmingsplan een exploitatieplan moet worden vastgesteld indien er sprake is van een aangewezen bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (zie artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening). Via het exploitatieplan kan de gemeente de kosten van de grondexploitatie (bouw- en woonrijp maken, nutsvoorzieningen, groenaanplant etc.) verhalen op de initiatiefnemer. Het onderhavige project betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1, onder b van het Besluit ruimtelijke ordening.

In afwijking van het eerste lid kan de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, een wijziging als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° of 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen of indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

In dit geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Daarom is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig.

Anterieure overeenkomst

Vanwege het feit dat het onderhavige bestemmingsplan invloed heeft op de fysieke leefomgeving en dat effecten merkbaar kunnen zijn in de directe omgeving, kan er eventueel schade op grond van artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening ontstaan. Dit wordt ook wel planschade genoemd. Met de aanvrager van de omgevingsvergunning wordt een anterieure overeenkomst gesloten waarin staat dat dergelijke planschade geheel voor zijn rekening komt.

De gemeente neemt niet deel aan de ontwikkeling van het plan. Voor de gemeente zijn geen kosten te verwachten. Wel verzorgt de gemeente de planologische kaders na toetsing van de planontwikkeling. De ambtelijke kosten voor de realisatie van het plan zijn voor de gemeente verzekerd via een anterieure overeenkomst.

5.2 Financiële haalbaarheid

Het plan voorziet in de uitbreiding van bedrijventerrein Kievitsmeent. Het totale oppervlak van het plangebied bedraagt ca 20,8 ha. Ca 13 ha bestaat uit gronden die als bedrijventerrein zullen worden bestemd. Ca. 9.000 m² is bestemd voor verkeersdoeleinden en ca 3,3 ha hectare is bestemd voor openbaar groen en water. Aan de kade worden in totaal vier nieuwe reguliere woonlocaties ontwikkeld, met woonpercelen variërend tussen de 1.200 m² en 2.000 m².

Om de financiële haalbaarheid aan te tonen, heeft de initiatiefnemer een financiële onderbouwing opgesteld. Deze onderbouwing wordt buiten voorliggend bestemmingsplan met de gemeente gedeeld.

Hoofdstuk 6 Juridische uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Voor het onderhavige bestemmingsplan is gebruik gemaakt van in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 20012). De kern van de voorgestelde regeling volgt uit twee uitgangspunten: zoveel mogelijk informatie op de verbeelding en zo eenvoudig mogelijke planregels.

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende bepalingen voor het hele plangebied. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. In hoofdstuk III zijn de algemene regels opgenomen, waaronder algemene bouwregels en algemene aanduidingsregels. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf zijn alle bestemmingen uitgebreid behandeld.

6.2 Bestemmingsplanregels

Met de komst van de Wet ruimtelijke ordening kent een bestemmingsplan regels. Hierna zijn de planregels toegelicht, waarvoor een nadere toelichting noodzakelijk is.

Inleidende bepalingen

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren.

Begripsomschrijvingen (artikel 1)

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels zijn gehanteerd. Alleen de begrippen die, in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik, nadere toelichting behoeven, zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Wijze van meten (artikel 2)

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

In dit onderdeel is ook bepaald dat ondergeschikte bouwdelen bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen (maatvoering) buiten beschouwing worden gelaten zoals: plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 meter. Met de toepassing van gevel- en kroonlijsten kunnen bijvoorbeeld zonnepanelen uit het zicht worden gehaald van de bedrijfsgebouwen met een plat dak.

Bestemmingsbepalingen

In dit hoofdstuk van de regels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is kort aangegeven waarvoor deze bedoeld is.

Bedrijf

Deze bestemming is opgenomen om de uitbreiding van de bestaande kalvergierzuivering aan de Kade 5a mogelijk te maken. Voor de regels is aangesloten op de vigerende regels van dit bedrijf uit het bestemmingsplan 'Ede-West 2009'. Deze regeling is dus afwijkend t.o.v. de regelingen die voor het nieuw aan te leggen bedrijventerrein gaan gelden.

Bedrijventerrein - 1

Het voorliggende bestemmingsplan betreft de uitbreiding van een lokaal bedrijventerrein. Voor de gronden binnen het plangebied die de functie van bedrijventerrein krijgen, is één gebruiks- en bouwregeling gemaakt (Bedrijventerrein - 1). Enige uitzondering hierop is de regeling voor de woon-werkkavels, die is opgesteld binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 2', zie hierna. Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein - 1' zijn ruime bouwvlakken opgenomen waarbinnen een bebouwingspercentage geldt van 70%. De bouwvlakken zijn zodanig gepositioneerd dat deze op hoofdlijnen aansluiten op de stedenbouwkundige kaders uit de stedenbouwkundige visie uit bijlage 1. Dat betekent dat hoofdgebouwen op minimaal 12 m vanaf de voorste perceelsgrens (aan de representatieve zijdes) en 5 m vanaf de zijdelings- en achterste perceelsgrens zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 12 m. Per bedrijfsperceel is via het directe recht één in- en uitrit toegestaan. Via een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan het aantal constructies per bedrijfsperceel worden uitgebreid naar twee.

Bedrijventerrein - 2

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van de beoogde negen woon-werkkavels aan de Kade. Binnen deze negen kavels zijn, anders dan binnen de bestemming Bedrijventerrein - 1, ook bedrijfswoningen toegestaan. Daartoe is een aanduiding op de verbeelding opgenomen. De bouwregeling uit deze bestemming is toegespitst op de kleinschaligheid van de bedrijfsmogelijkheden. Per bedrijfskavel zijn bedrijfsgebouwen toegestaan tot 300 m² én daarnaast bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning met een gezamenlijke oppervlakte van 50 m². Bedrijfsgebouwen zijn alleen achter het verlengde van de achtergevel van de bedrijfswoning toegestaan, binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak.

Gemengd

Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van het agrarisch erf aan de Rijksweg 31. In de regels is bepaald dat een gemengde invulling is toegestaan met ruimte voor horeca, beperkte bedrijfsactiviteiten en verblijfsrecreatieve mogelijkheden.

Groen

Deze bestemming is gegeven aan de aaneengesloten groenstroken en de groenstructuur binnen het plangebied. De bestemming ‘Groen’ is primair bedoeld voor groenvoorzieningen, bermen en in- en uitritten van bedrijven. Er zijn geen gebouwen toegestaan.

Verkeer

De openbare wegen (en naastgelegen fiets- en voetpaden) hebben binnen het plangebied een verkeersbestemming gekregen.

Water

Deze bestemming is gegeven aan de watergangen op het bedrijventerrein.

Dubbelbestemmingen:

De volgende dubbelbestemmingen liggen binnen het plangebied:

  • Leiding - Brandstof;
  • Leiding - Gas;
  • Leiding - Riool.

6.3 Algemene regels

Anti-dubbeltelbepaling

Deze bepaling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen, om te voorkomen dat in feite meer kan

worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden, als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is.

 

Algemene bouwregels

Bestaande afmetingen, afstanden en percentages

In deze bepaling is een regeling opgenomen voor bestaande afwijkende afmetingen, afstanden en percentages. Uiteraard gaat het dan wel om legale situaties. Het opnemen van een regeling voor afwijkende bestaande maten, teneinde deze positief te bestemmen, moet voldoende transparant zijn. Een bestemmingsplan is namelijk het burgers bindende plan en moet rechtszekerheid bieden.

Vanwege de omvang van dit bestemmingsplan en het actueel houden van afwijkende bestaande maten, is gekozen voor een algemene regeling in het bestemmingsplan zonder juridisch bindende inventarisatie. Op basis van de verleende bouwvergunning moet de afwijkend maatvoering worden beoordeeld. Voor een praktische uitvoering van dit bestemmingsplan is indicatief een inventarisatie opgenomen in bijlage 2. Op basis van deze inventarisatie kan een eerste beoordeling worden gemaakt. Ingeval van twijfel en/of discussie kan de bouwvergunning worden geraadpleegd.

Ondergronds bouwen

In dit artikel is een regeling opgenomen voor ondergronds bouwen. Ondergronds bouwen is alleen toegestaan binnen de fundering van gebouwen. Ter bescherming van de landschappelijke uitstraling, mogen ondergrondse bouwwerken uitsluitend toegankelijk zijn vanuit het hoofdgebouw.

Algemene aanduidingsregels

Indien een dubbelbestemming niet tot de mogelijkheden behoort en er – bijvoorbeeld op grond van sectorale wetgeving - toch aanleiding bestaat om extra mogelijkheden of beperkingen in het plan op te nemen, kan van gebiedsaanduidingen gebruik worden gemaakt. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bij de toepassing van het bestemmingsplan specifieke regels gelden of waar nadere afwegingen moeten worden gemaakt, hetzij ter beperking van de gebruiksmogelijkheden hetzij ter verruiming daarvan. Gebiedsaanduidingen overlappen meestal meerdere bestemmingen. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en (deel)gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de volgende gebiedsaanduiding:

Milieuzone - geurzone

Voor het mestverwerkingsbedrijf aan de Kade 5A is in het vigerende bestemmingsplan 'Ede-West 2009' een geurzone opgenomen. Binnen deze geurzone is de oprichting van een geurgevoelig object, zonder aanvullende procedure, niet toegestaan. De geurzone van dit bedrijf is uitgebreid over de gronden binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels

In dit bestemmingsplan is een algemene ontheffingsregeling opgenomen die ziet in algemeen voorkomende bouwwerken en afwijkingen van het bestemmingsplan.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn gebruiksregels opgenomen ten aanzien van bebouwde en onbebouwde gronden voor alle opgenomen bestemmingen in het plan.

Overige regels

Parkeren en laden en lossen

In de overige regels wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarbij moet worden voldaan aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Nota parkeernormering gemeente Ede 2023".

Milieuzonering met specifieke gebruiksregels voor geluid en geur

De milieuzonering is geregeld in de overige regels. Voor de aspecten geluid en geur zijn milieuzones vastgesteld in de verbeelding en in de regels. Op deze wijze wordt de scheiding van milieubelastende en milieugevoelige functies geborgd en wordt voldaan aan een goede ruimtelijk ordening. Bovendien kan het bevoegd gezag nadere eisen voor een geluidonderzoek en geuronderzoek stellen. Daarnaast is een binnenplanse afwijking opgenomen om van de geluidnormen en geurnormen af te wijken.

6.4 Overgangs- en slotbepalingen

Overgangsbepalingen

Op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening

(Bro), moet een bestemmingsplan overgangsrecht bevatten zoals verwoord in het Bro. Op basis van deze regeling mogen bestaande (legale) bouwwerken blijven staan indien dit in het voorliggende bestemmingsplan niet positief is bestemd. Ook bestaand (legaal gebruik) mag worden gecontinueerd indien dit niet mogelijk is in het voorliggende bestemmingsplan.

Slotbepaling

Deze bepaling geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan: ‘Ede, uitbreiding bedrijventerrein Kievitsmeent'.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Het is van groot belang dat de gemeente toezicht houdt op de naleving van het bestemmingsplanbeleid. Daarom dienen de voorschriften van het nieuwe bestemmingsplan consistent te worden gehandhaafd.

7.1 Handhaving in 3 fasen

Handhaving bestaat uit 3 fasen:

  • handhaving start bij het bieden van de noodzakelijke informatie. Immers: onbekend maakt onbemind;
  • bij concrete overtredingen zal primair in overleg worden getracht om tot een oplossing te komen;
  • als het minnelijk overleg niet tot het gewenste doel leidt, zal feitelijk optreden onontkoombaar zijn. De gemeente zal dan een keuze maken uit het opleggen van een dwangsom of het uitvoeren van bestuursdwang.

7.2 Handhavingsprocedure

Handhaving vindt plaats aan de hand van controles. Deze vinden op verschillende manieren en momenten plaats:

  • nadat een bouwaanvraag bij de gemeente is ingediend, wordt de plaatselijke situatie gecontroleerd;
  • via controle achteraf op verleende omgevingsvergunningen;
  • via controles vanaf de openbare weg, luchtfoto's en aan de hand van klachten/meldingen van burgers.

Zodra een overtreding is geconstateerd, zal worden nagegaan of een oplossing (legalisatie) mogelijk is. Kan geen vergunning worden verleend (bijvoorbeeld de overtreding is in strijd met het bestemmingsplan of de welstandseisen) dan vindt een gesprek plaats tussen de overtreder en de gemeente. De bedoeling van dit gesprek is om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Zo nodig treedt de gemeente op en kan er een dwangsom of bestuursdwang worden toegepast.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Bovendien is het noodzakelijk dat belanghebbenden de gelegenheid hebben om hun visie omtrent het plan te kunnen geven. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

8.2 Vooroverleg

In artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven dat de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Als gevolg daarvan is een concept toegestuurd naar onze vaste vooroverlegpartners. Een aantal van onze vaste vooroverlegpartners heeft hierbij opmerkingen geplaatst die hebben geleid tot een aanpassing van het plan. Liander heeft een opmerking gemaakt ten aanzien van de exacte ligging van de ondergrondse hoogspanningslijn. Deze opmerking is overgenomen. De provincie Gelderland heeft ons verzocht om in het bestemmingsplan reeds te borgen dat geothermische winning van energie op een diepte van meer dan 100 meter niet mogelijk wordt gemaakt. Dit is geborgd in een algemene gebruiksregel.

8.3 Omgevingsdialoog

Op grond van artikel 3.1.6, sub e van het Besluit ruimtelijke ordening moet de wijze worden beschreven waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Van een initiatiefnemer wordt verwacht dat hij de directe omgeving bij zijn initiatief betrekt via een omgevingsdialoog. Een goede dialoog over het plan met de buurt vergroot begrip en draagvlak en haalt informatie op, zodat het plan zo goed mogelijk past in zijn omgeving. Naast draagvlak en begrip kan er ook een (kwalitatief) beter plan ontstaan door participatie met de omgeving.

De initiatiefnemer van het plan heeft omwonenden en andere belanghebbenden meerdere malen geïnformeerd over het plan. Een samenvatting van het omgevingsproces is weergegeven in de bijlage 'Omgevingsdialoog' (bijlage 26) die als bijlage bij de toelichting is gevoegd. De uitkomsten van de omgevingsdialoog heeft de gemeente betrokken bij de beoordeling van het plan.

8.4 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode krijgt eenieder de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. De zienswijzen worden beoordeeld en geven mogelijk aanleiding het ontwerpplan aan te passen. Het al dan niet gewijzigde bestemmingsplan en de reactie op de ingediende zienswijzen worden ter vaststelling aan de raad voorgelegd. Dit gebeurt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn, maximaal 12 weken na het einde van de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.