direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Noordrand Westreenen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De ontwikkeling van de voormalige locatie van staalbedrijf HSF en het agrarisch bedrijf Goris naar woningbouw, kent een reeds lange geschiedenis. Al in maart 2011 is een bestemmingsplan vastgesteld dat de ontwikkeling van de locatie naar woningbouw planologisch faciliteert. Inmiddels is een deel van de woningbouwlocatie plan Westreenen ontwikkeld, echter het noordelijk deel ('De noordrand' volgens het beeldkwaliteitplan1) met zes vrijstaande woningen met riante tuinen is niet tot ontwikkeling gekomen. Ondanks alle recente inspanningen, blijkt dat er in de huidige markt geen vraag bestaat naar deze woningen.

Om die reden is, in samenspraak met de gemeente Duiven, een aantal alternatieve invullingen voor de locatie onderzocht die beter aansluiten op de huidige marktvraag. Dit heeft geleid tot een voorkeursmodel voor de noordelijke kavels. Het nieuwe model gaat uit van de ontwikkeling van een meer gevarieerd programma, waarbij een mix van vrijstaande, twee-onder-een-kap en rijenwoningen gerealiseerd wordt. Daarnaast wordt voorzien in extra parkeerplaatsen om een reeds aanwezig parkeerprobleem op te lossen.

Voor het overgrote deel van de locatie geldt het bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42'. Voor een klein deel van de locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013'. Een invulling zoals nu voorgesteld wordt, is op basis van de geldende bestemmingsplannen niet toegestaan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Verder voorziet dit bestemmingsplan ook in een actuele juridisch planologische regeling voor een reeds vergunde vrijstaande woning ten zuiden van deze ontwikkeling, nabij de Loostraat.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Loo en is opgedeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel. Het noordelijk deel van het plangebied wordt begrensd door het waardevolle open landschap 'Looveld' aan de noordzijde, enkele reeds gerealiseerde woningen van het oorspronkelijke plan Westreenen aan de zuidzijde, een speeltuin aan de westzijde en akkerland aan de oostzijde. Het zuidelijk deel van het plangebied wordt begrensd door de Loostraat aan de zuidzijde, een (boeren) erf (Loostraat 40) aan de oostzijde, enkele woningen aan de noordzijde en grasland aan de westzijde.

In de huidige situatie betreft het noordelijk deel van plangebied een grasland waar centraal op de locatie een noordzuid en een oostwest georiënteerde zaksloot aanwezig is. Zoals reeds in de aanleiding gesteld, bestaat het plangebied grotendeels uit de gronden waar in het verleden 6 vrijstaande woningen met riante tuinen waren beoogd binnen het nieuwbouwplan 'Westreenen Loostraat 40-42', deelgebied Noordrand. Gezien de gewijzigde marktomstandigheden en het feit dat hier geen markt voor blijkt, is er gezocht naar een alternatieve invulling die beter aansluit op de vraag vanuit de kern Loo. De beoogde nieuwe woningen worden grotendeels buiten de geldende bestemming 'Wonen' gerealiseerd.

In de huidige situatie betreft het zuidelijk deel van plangebied een gecultiveerd grasland.

Op de navolgende afbeeldingen zijn globaal de ligging en begrenzing van het plangebied met een rode contour weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0001.png"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0002.png"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplannen

Zoals gesteld valt het overgrote deel van het plangebied onder de werking van het bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42' van de gemeente Duiven. Het bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Duiven op 14 maart 2011 vastgesteld. De noordrand van het noordelijk deel van het plangebied valt onder de werking van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013' dat door de raad van Duiven is vastgesteld op 1 juni 2015.

Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van de geldende bestemmingsplannen weergegeven. De begrenzing van het plangebied is daarop met een rode belijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0003.png"

Uitsnede geldende bestemmingsplannen 'Westreenen, Loostraat 40-42' en 'Buitengebied 2013'

Op grond van de hier geldende bestemmingsplannen, zijn aan het plangebied de bestemmingen 'Wonen', 'Tuin', 'Groen' en 'Agrarisch' toegekend. Ter hoogte van de agrarisch gronden geldt, op grond van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', ook de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap'. Voor elk van de voorheen geplande zes vrijstaande woningen, is een bouwvlak opgenomen. Volgens de regels, behorende bij het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013', zijn de gronden bestemd voor verschillende functies waaronder het uitoefenen van diverse agrarische activiteiten. Volgens de regels, behorende bij het bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42', zijn de gronden bestemd voor verschillende functies waaronder woningen met aan huis verbonden beroepen, tuinen voor bij de woningen met bijbehorende bouwwerken (geen gebouw zijnde), groenvoorzieningen, paden, speel- en watervoorzieningen.

Volgens het huidige planologische regime is het mogelijk, ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied, om zes vrijstaande woningen met een riante tuin te realiseren. Op grond van de geldende bestemmingsplannen is de realisatie van de momenteel geplande woningen (vrijstaande, twee aaneen, en aaneengebouwd) en parkeerplaatsen niet toegestaan.

Ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied was een appartementengebouw beoogd met een maximale bouwhoogte van 9 meter en een maximale goothoogte van 6. Dit appartementengebouw zou ruimte bieden aan een achttal appartementen. Inmiddels lijkt dit plan niet meer haalbaar en wordt hiervoor in de plaats een vrijstaande woning gerealiseerd. Dit bouwplan wordt via een omgevingsvergunning mogelijk gemaakt. Omdat het geldende bestemmingsplan echter nog uit gaat van het oude bouwplan wordt het nieuwe bouwplan in onderhavig bestemmingsplan meegenomen.

1.4 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het volgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) beschrijft de bestaande en toekomstige situatie en de behoefte. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden waaraan het plan moet voldoen en bevat de milieu- en omgevingsaspecten van het plan. De toelichting besluit met hoofdstukken over de opbouw van de planregels (hoofdstuk 4) en de uitkomsten van de gevolgde procedure (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Bestaande situatie

Het noordelijk deel van het plangebied betreft deelgebied 'Noordrand' zoals in 2010 is omschreven in het beeldkwaliteitplan 'Beeldkwaliteit Westreenen, Loostraat Loo' van plangebied 'Westreenen'. De locatie betreft gecultiveerd grasland. Centraal op de locatie is een noordzuid en een oostwest georiënteerde zaksloot aanwezig. De omgeving van het plangebied heeft voornamelijk een woonfunctie. De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf het Schuttersveld richting het Looveld

Het zuidelijk deel van het plangebied betreft een deel van deelgebied 'Boerderij' zoals in 2010 is omschreven in het beeldkwaliteitplan 'Beeldkwaliteit Westreenen, Loostraat Loo' van plangebied 'Westreenen'. De locatie betreft gecultiveerd grasland.

De navolgende afbeelding geeft een impressie van de huidige situatie in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0005.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied, gezien vanaf de Loostraat

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Noordelijk deel plangebied

Stedenbouw

Voorliggende ontwikkeling gaat uit van een gevarieerd woningbouwprogramma, waarbij een mix van vrijstaande, twee-onder-een-kap en rijenwoningen gerealiseerd wordt. Het beoogde programma sluit beter aan bij de specifieke marktvraag in Loo. Verder wordt ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied voorzien in extra parkeerplaatsen (nabij de huidige speeltuin) om een aanwezig parkeerprobleem op te lossen.

Het beoogde programma voor het noordelijk deel is als volgt:

  • 4 vrijstaande woningen;
  • 8 twee-onder-een-kap woningen;
  • 5 rijenwoningen;

De 4 vrijstaande woningen ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied zijn, ten opzicht van de voorgaande plannen, op een meer passende kavel geplaatst met een maximale omvang van circa 1.000 m2, hetgeen beter aansluit bij de marktvraag. Verder is in plaats van enkel vrijstaande woningen gekozen voor acht twee-onder-een-kap woningen en 5 rijenwoningen. In de vorige fasen van het plan Westreenen is namelijk gebleken dat dit type woningen goed aansluit bij de vraag in het dorp Loo. De 5 rijenwoningen in het plan zullen in de markt gezet worden voor maximaal € 210.000 en vallen daarmee in de categorie 'Middelde koop'. Hier is in de huidige markt, met name in Loo, veel vraag naar bij bij starters op de woningmarkt en jonge gezinnen.

Op de navolgende afbeelding is het stedenbouwkundig plan voor het noordelijk deel van het plangebied weergegeven, die een mogelijke invulling van het plangebied laat zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0006.jpg"

Stedenbouwkundig plan noordelijk deel plangebied

Ten behoeve van het initiatief is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De randvoorwaarden hieruit vormen het toetsingskader voor toekomstige aanvragen voor een omgevingsvergunning en zijn navolgend beschreven. Het stedenbouwkundig plan past binnen de randvoorwaarden en zijn reeds besproken en akkoord bevonden door welstand. Op basis van dit stedenbouwkundige plan wordt het Schuttersveld op twee locaties verder doorgetrokken richting de 'Noordrand'. In het westelijk deel van het plangebied worden de vijf rijwoningen en twee vrijstaande woning gesitueerd. In het oostelijk deel worden aan elke zijde van het Schuttersveld vier twee-onder-een-kap woningen en twee vrijstaande woningen gesitueerd. In totaal worden 35 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gecreëerd. Parkeren vindt deels plaats op eigen erf.

De maatvoering van de beoogde woningen schikt zich naar de stedenbouwkundige kenmerken van de bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied. De maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van de woningen bedraagt respectievelijk 6 m en 10 m.

Beeldkwaliteit

Door het het planten van knotwilgen langs de te verleggen zaksloten aan de noordzijde van het plangebied zorgen de woonpercelen ter plaatse voor een harmonieuze overgang naar het achtergelegen Looveld. Daarbij zorgen de ruime kavels aan de noordrand voor een versterking van het groene karakter. De omgeving van het plangebied heeft voornamelijk een woonfunctie. De realisatie van de woningen is om die reden qua functie passend in de omgeving. De 3 vrijstaande kavels grenzend aan het open Looveld staan met de zijgevel georiënteerd naar het Looveld. De wijze waarop het overgangsgebied woning (privé) - woonomgeving (openbaar) word vormgegeven, zal geschieden middels een hagenstructuur. De bebouwing mag vrij gesitueerd worden op de kavel, waarbij de inritten van de naast gelegen kavels zoveel mogelijk worden gecombineerd. Ontsierende vuilcontainers worden zoveel mogelijk in het achtererfgebied gesitueerd (indien dit toch aan de voorzijde plaatsvindt worden deze visueel afgeschermd). Langs de erven en langs de wegen worden groenstroken, hagen en bomen aangeplant. Zij hebben vooral een afschermende functie en geven tevens een groen karakter.

Architectuur

Uitgangspunt is een karakteristieke en eigentijdse architectuur. Gekenmerkt door samenhang in ontwerp vanuit de 'woonstraat' met dezelfde kleurstelling. Waar schildkap en zadeldak prima samen toegepast kunnen worden. De drie vrijstaande woningen aan het Looveld worden voorzien van ruime erkers. De 5 rijwoningen worden met dezelfde architectuurkenmerken als de reeds gebouwde rijwoningen in de 'woonstraat' gebouwd.

Randvoorwaarden bebouwing

De woningen in 'Noordrand Westreenen' dienen conform het uitwerkingsplan, de welstandsnota en de genoemde uitgangspunten in dit hoofdstuk worden ontworpen. Daarbij aandacht voor de volgende punten:

  • bouwvolumes en dakconstructies, gevelindeling en indicatie materiaalgebruik;
  • onderscheid in hoofd, aan- en bijgebouwen, in relatie tot de kavelgrootte;
  • dakvorm twee-onder-een-kap woningen en vrijstaande woningen in dezelfde straat schilddak of zadeldak. Bij grote afwijking hiervan wordt het ter beoordeling aan de welstandscommissie voorgelegd;
  • beeldkwaliteit (zie onderstaande referentiebeelden, afbeelding links bovenin);
  • dakvorm vrijstaande woning aan de noordzijde van het plangebied: zadeldak, schilddak, (samengesteld) lessenaarskap, vlinderdak, schilddak, stolpdak of een wolfskap. Bij grote afwijking hiervan wordt het ter beoordeling aan de welstandscommissie voorgelegd;
  • de vrijstaande woning aan zuidkant van de deellocatie achter de rijwoningen: zadeldak zodat deze aansluiting krijgt met de eerder gebouwde deelfases;
  • dakvorm van de rijwoningen: zadeldak of schilddak.

Onderstaand zijn een aantal referentiebeelden van de toekomstige situatie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0007.jpg"

Randvoorwaarden beeldkwaliteit en materiaalgebruik

  • woningen dienen op minimaal 2,50 meter uit de voorste erfgrens worden gebouwd;
  • woningen dienen op minimaal 3,00 meter uit de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd in verband met aanbouw- of uitbouw, dan wel een vrijstaand bijgebouw (zoals een garage);
  • een vrijstaand bijgebouw dient zover mogelijk op het achtererf gebied te worden gebouwd;
  • de vrijstaande woning aan de noordkant heeft meer mogelijkheden om af te wijken van de rest;
  • steen: lichte kleur, juist afwijken van eerder gebouwde fases;
  • dakbedekking: dakpannen in donkere tinten passend bij de woning en niet glimmend.
2.2.2 Zuidelijk deel plangebied

Stedenbouw

De ontwikkeling in het zuidelijk deel van het plangebied voorziet in de realisatie van één woning op het kavel, buiten het geldende bestemmingsvlak voor 'Wonen'. Parkeren gebeurt op eigen terrein.

Op de navolgende afbeelding is het bouwplan voor het zuidelijk deel van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0008.jpg"

Toekomstige woning zuidelijk deel plangebied

Beeldkwaliteit

De nieuwe woning ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied respecteert boerderij Goris (Loostraat 40) als monument. De woning wordt derhalve op gepaste afstand van de boerderij gerealiseerd en sluit aan bij de gevarieerde en gemêleerde lintbebouwing in de Loostraat. De voorgevel van de nieuwe woning verspringt met zijn rooilijn, op een getrapte wijze, tussen de woning aan de Loostraat 42a en boerderij Goris.

Zichtlijnen

Rondom de boerderij staat een aantal grote en beeldbepalende bomen. Deze staan in lijn, evenwijdig met de westelijke zijgevel van de boerderij. De bomen vormen een logische overgang van het kavel rondom boerderij Goris en het nieuwe kavel aan de Loostraat 42, maar horen heel nadrukkelijk bij de boerderij. De genoemde bomen begeleiden tevens een belangrijke zichtlijn vanaf de Loostraat richting het achterliggende open Looveld. Deze zichtlijn doet tevens dienst als calamiteiten ontsluiting. Met het verlengen van de noordzuid georiënteerde zaksloot wordt de bestaande zichtlijn richting het Looveld behouden. De zichtlijnen worden met onderhavig initiatief daarmee gerespecteerd en geënsceneerd, echter niet onderbroken, door de populieren aan de noordzijde van het plangebied.

Met het plan wordt invulling gegeven aan het bouwpotentieel op onbebouwde terreindelen en wordt het 'Plan Westreenen' aan de noordzijde afgerond. Het plan draagt bij aan een specifieke vraag van doelgroepen in Loo.

2.3 Woningbehoefte in Loo

Op 12 juni 2018 is door de gemeenteraad van Duiven de 'Notitie Woningbouwprogramma 2017-2027' vastgesteld. De huidige bestuurlijke afspraken zijn door het college van Gedeputeerde Staten 14 november 2017 bekrachtigd met de vaststelling van de 'Liemerse woonagenda 2017-2027'. In de vastgestelde notitie zijn de kwantitatieve én kwalitatieve uitgangspunten voor de invulling van het woningbouwprogramma opgenomen.

Bij de laatste prognoses valt op dat het aantal huishoudens tot 2027 harder groeit dan eerder verwacht. De woonbehoefte is daarmee navenant groter geworden. Het bestaande beleid was nog gebaseerd op het raadsbesluit uit 2015 over het toenmalige woonprogramma. Dit beleid hield in, afmaken/aanpassen van bestaande locaties en was uiterste terughoudend met nieuwe initiatieven boven al lopende plannen. Dit was volgens de toenmalige behoefte-prognoses immers niet nodig. Inmiddels is er weer volop dynamiek op de woningmarkt. Deze dynamiek leidt op zichzelf al tot een verhoogde (inhaal)vraag voor de korte termijn. Daarbovenop zijn de actuele woonbehoefte-prognoses uit de Liemerse woonagenda toegenomen. Er is dan ook volop aanleiding het bestaande woningbouwprogramma bij te stellen.

Kwantitatieve behoefte

De woningbehoefte voor Duiven in de periode 2017-2027 komt uit op 366 woningen. Inmiddels zijn er in 2017 42 woningen opgeleverd waarmee de opgave 2018-2027 uitkomt op 324 woningen. Volgens de meest actuele screening2 van de haalbaarheid van alle al lopende plannen, wordt in de periode 2018-2027 de bouw van 191 woningen verwacht. Met dit aantal kan nog niet worden voorzien in de verwachte behoefte aan nieuwbouw van 324. Voor de gehele periode 2018-2027 is er dus, zoals in onderstaande tabel is weergegeven, aanvullend ruimte voor 133 woningen.

Vraag en aanbod 2017 - 2027   Aantallen  
Behoefte   324  
Bestaande plannen   191  
Aanvullende ruimte   133  

Tabel: vraag en aanbod voor de periode 2017-2017 in aantallen woningen

Het bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42' voorziet voor de gehele planlocatie in de realisatie van het woningbouwprogramma opgenomen in de tweede kolom. Het gerealiseerde aantal woningen is opgenomen in de derde kolom.

  Aantallen gecontracteerd   Aantallen gerealiseerd  
Vrijstaande woningen   6   1  
Twee-onder-een-kap woningen   14   14  
Rijwoningen   14   14  
Appartementen   7   1 (nieuwe woning zuidelijk deel)  
Kiempunt (zorgverlener)   1   0  
Woonzorggroep   2   3  
Totaal   44   33  

Tabel: Aantal gecontracteerde type woningen tegen het daadwerkelijk gerealiseerde aantal woningen in bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42'.

 

Voorliggend plan maakt in totaal 18 woningen mogelijk (17 in het noordelijk plangebied en 1 in het zuidelijk plangebied). Het vigerend bestemmingsplan maakt in deze gebieden 14 woningen mogelijk (6 vrijstaande ter hoogte van het voorliggende noordelijk plangebied en 8 appartementen ter hoogte van het voorliggende zuidelijke plangebied). Hierdoor zal de toename van een viertal woningen onderbouwd moeten worden.

Kwalitatieve behoefte

Binnen het plangebied wordt een mix aan woningen gerealiseerd, die goed aansluiten bij de kwalitatieve behoefte in de kern Loo. Met de toevoeging van woningen, in de categorie 'Middelde koop', wordt een bijdrage geleverd aan de huisvesting van starters en/of jonge gezinnen in Loo. Voor de periode 2017-2027 bestaat in kwantitatieve zin nog een aanvullende woningbouwbehoefte van 133 woningen. Deze aanvullende behoefte moet met name binnen de kernen gerealiseerd worden, waarbij in kwalitatieve zin de behoefte aan goedkope of middelde koop groot is.

De ontwikkeling wordt voorzien binnen bestaand stedelijk gebied, immers voor de locatie geldt reeds een planologische bouwtitel. De woningen worden wel enkele meters in noordelijke richting geschoven, echter buiten het door de provincie aangewezen waardevolle open gebied. Het initiatief voldoet daarmee aan het volkshuisvestelijk beleid en daarmee aan de provinciale verordening (zie paragraaf 3.2.3).

Conclusie 

Het alternatieve woningbouwprogramma voor de 'Noordrand' voldoet aan het woningbouwprogramma Duiven 2017-2027 waarin voor de locatie een programma van zeventien woningen is opgenomen. Het aantal neemt in kwantitatieve zin met vier toe. Echter in kwalitatieve zin worden de woningen in de categorie middelde koop toegevoegd. Hier is binnen de gemeente en met name binnen de kern Loo sterke behoefte aan. Het biedt starters en jonge gezinnen de mogelijkheid om in Loo te kunnen (en/of blijven) wonen. Hiermee is de behoefte naar het aantal en type woningen binnen het plangebied aangetoond. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een actueel juridisch-planologische regeling voor een reeds vergunde woning aan de Loostraat.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid

3.1 Inleiding

Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijke beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

3.2 Beleid

3.2.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2.2 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

Toetsing

Het voorgenomen plan raakt geen van de nationale belangen en is niet in strijd met het rijksbeleid.

Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek is opgenomen. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nieuwe ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Dit belang staat beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte binnen een breder kader van een goed systeem van ruimtelijke ordening. Met de ladder worden eisen gesteld aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen en ruimtelijke onderbouwingen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De toelichting bij een bestemmingsplan of ruimtelijke onderbouwing voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien die ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toetsing

Wat onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan is in het Bro opgenomen. Een stedelijke ontwikkeling is volgens het besluit 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van achttien nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied. Voorliggend initiatief zou kunnen worden aangemerkt als een woningbouwlocatie. In het huidige bestemmingsplan is het echter reeds planologisch mogelijk om nog veertien woningen te realiseren. Ten opzichte van de geldende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied met vier toe. Uit jurisprudentie3 blijkt dat de realisatie van vier woningen niet als stedelijke ontwikkeling wordt gezien. Het initiatief wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Duiven dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in Loo (zie paragraaf 2.3). Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.3 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland'

Op 19 december 2018 is de omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie welke richting de provincie op wil op het gebied van energie, klimaat, water, voedsel en ook hoe de provincie de omgeving wil inrichten.

Om samen een Gaaf Gelderland te bereiken, legt de provincie bij het uitvoeren van haar taken de focus op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met behulp van zeven ambities geeft de provincie hier richting aan:

  • energietransitie;
  • klimaatadaptatie;
  • circulaire economie;
  • biodiversiteit;
  • bereikbaarheid;
  • economisch vestigingsklimaat;
  • woon- en leefklimaat.

Voor dit bestemmingsplan is de ambitie voor het woon- en leefklimaat van toepassing. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Zo worden de economische kracht en kwaliteit van leven in Gelderland versterkt, nu en in de toekomst.

Om Gelderland voor mensen en bedrijven aantrekkelijk te houden, is de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang. Bovendien draagt een goede kwaliteit van de leefomgeving bij aan gezondheid. Goed bereikbare voorzieningen, aansprekende evenementen, unieke cultuurhistorie, inspirerende culturele voorzieningen, een mooie natuur; het is allemaal van belang. Ook goed wonen hoort daarbij. Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand stedelijk gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen en gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan worden uitgebreid aan de randen van de steden of dorpen.

Toetsing

Met de herontwikkeling van het plangebied wordt invulling gegeven aan de wens naar nieuwe betaalbare woningen in de categorie 'Middelde koop' en 'Dure koop' binnen het plan Westreenen. De nieuwe bebouwing wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande bebouwingsstructuur in de omgeving van het plangebied en het achterliggende waardevolle landschap 'Looveld'. Het plan is daarmee in overeenstemming met de provinciale Omgevingsvisie.

Omgevingsverordening

De provincie beschikt over verschillende instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de Provincie Gelderland. Dit betekent dat vrijwel alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. Het gaat hierbij om regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, water, mobiliteit en bodem. De verwachting is dat de Omgevingsverordening op termijn alle regels zal gaan bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan zijn de regels ten aanzien van de onderwerpen 'wonen' relevant.

Wonen

In de verordening wordt aangegeven dat nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio.

Toetsing

De voorgenomen ontwikkeling is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente Duiven dat regionaal is afgestemd met de regio De Liemers (zie paragraaf 3.2.4). Met de realisatie van de woningen wordt voorzien in de actuele behoefte aan woningen in Loo (zie paragraaf 2.3). Het initiatief voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2.4 Regionaal beleid

Liemerse Woonagenda 2017-2027

Op 12 juni 2018 is door de gemeenteraad van Duiven de 'Notitie Woningbouwprogramma 2017-2027' vastgesteld. De huidige bestuurlijke afspraken zijn door het college van Gedeputeerde Staten 14 november 2017 bekrachtigd met de vaststelling van de 'Liemerse woonagenda 2017-2027'. In de vastgestelde notitie zijn de kwantitatieve én kwalitatieve uitgangspunten voor de invulling van het woningbouwprogramma opgenomen.

De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers en doorvertaald naar de verschillende gemeenten. Daarbij is gewerkt met twee varianten; een basisvariant en een plusvariant. De basisvariant gaat voor de gemeente Duiven uit van een woningbehoefte van 366 nieuwbouwwoningen in de periode 2017 – 2027. In de plusvariant wordt een woningbehoefte voor de gemeente Duiven verondersteld in de periode 2017 – 2027 van 507 woningen. De harde plancapaciteit4 bedraagt echter 260 woningen. Er was daarmee sprake van een overaanbod van harde plannen. Bij de laatste prognoses valt het echter op dat het aantal huishoudens tot 2027 harder groeit dan eerder verwacht. De woonbehoefte is daarmee navenant groter geworden. Daarnaast is er weer volop dynamiek op de woningmarkt. Deze dynamiek leidt op zichzelf al tot een verhoogde (inhaal)vraag voor de korte termijn. Er is dan ook volop aanleiding het bestaande woningbouwprogramma bij te stellen.

Toetsing

Onderhavig initiatief zie toe op het mogelijk maken van vier extra woningen in diverse prijsklassen en woningtypen. De toevoeging van de woningen is noodzakelijk om gedeeltelijk te voorzien in de vraag naar woningen in de gemeente Duiven. De ontwikkeling past binnen de afgesproken provinciale en regionale kaders.

3.2.5 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Duiven 2015

De Structuurvisie 2015 is op 28 september 2015 door de raad van de gemeente Duiven vastgesteld en geeft duidelijkheid over de koers voor het gemeentelijk handelen en de ruimtelijke kaders die de gemeente hanteert bij het afwegen van initiatieven. Dit kan ook bijdragen aan het sneller doorlopen van procedures. De Structuurvisie biedt ook een inspiratiefunctie voor partijen in de samenleving om initiatieven te doen ontplooien. De gemeente zal veel minder dan voorheen actief aan het roer staan om zelf ruimtelijke ontwikkelingen te sturen. De gemeente biedt meer ruimte voor particulieren binnen richtinggevende kaders met ruimte voor maatwerk.

De Structuurvisie geeft gemeentebreed de hoofdkoers voor de ruimtelijk relevante thema’s en voor de verschillende gebieden. Het vormt een afwegingskader met handvatten om meer op afstand regie te voeren, zonder op de stoel van de uitvoering te gaan zitten. De structuurvisie wordt gezien als levend document, dat zich in de loop der tijd dynamisch ontwikkelt. De navolgende afbeelding betreft een uitsnede van de structuurvisiekaart. Het plangebied is hierop globaal met een rood kader weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0009.png"

Uitsnede structuurvisiekaart Structuurvisie Duiven 2015

Het plangebied ligt in de kern Loo. Kenmerkend voor Loo is de landelijke, dorpse sfeer. De dorpse sfeer is een resultante van verschillende beeldbepalende elementen. Zoals het lint met een verspringende rooilijn, waarbij afwisselend sprake is groen en stenig ingerichte delen. Daarnaast wordt de dorpse sfeer in het bijzonder bepaald door het samenhangende gebied rondom de kerk: met begraafplaats, pastorie, processiepark en kapel, in combinatie met het pleintje, het brinkachtige grasveld tegenover de kerk met daarnaast de restanten van de molen en het algemene beeld van de bebouwing aan de Loostraat. Dit ensemble van beeldbepalende dorpse elementen is gaaf en wordt beschouwd als cultuurhistorisch waardevol kerngebied. Het gave dorpsgezicht langs de Loostraat met cultuurhistorische bebouwing, afgewisseld met karakteristieke groene ruimtes dient behouden en waar mogelijk versterkt te worden.

Toetsing

Onderhavig initiatief zie toe op het mogelijk maken van vier extra woningen in diverse prijsklassen en woningtypen. In de voorgestelde opzet blijven de kernwaarden van het oorspronkelijk plan, de stedenbouwkundige uitgangspunten rond zichtlijnen naar het 'Looveld' en dergelijke in tact en worden slechts verlengd richting het 'Looveld'. Op basis hiervan kan worden gesteld dat onderhavige ontwikkeling past binnen de Structuurvisie van de gemeente Duiven.

3.3 Milieu

3.3.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Algemeen

Om te bepalen of voor het project een milieueffectrapport (M.E.R.) moet worden opgesteld, is het van belang om te kijken of de ontwikkeling een activiteit is als opgenomen in de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.). In de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn twee onderdelen (C en D) opgenomen. Het onderscheid tussen deze twee bijlagen is dat in bijlage C er direct sprake is van een m.e.r.-plicht voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden en besluiten onder de drempelwaarden zijn niet m.e.r.-plichtig. Onderdeel D geeft aan of er voor besluiten beoordeeld moet worden of er m.e.r. noodzakelijk is. Voor besluiten met een omvang boven de drempelwaarden moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en voor besluiten met een omvang onder de drempelwaarden een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Pas na het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r-beoordeling is duidelijk of er een M.E.R. moet worden opgesteld.

Toetsing

Met de ontwikkeling is sprake van de realisatie van achttien woningen op een locatie waar in de huidige situatie reeds veertien woningen zijn toegestaan. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten uit bijlagen C en D van het 'Besluit milieueffectrapportage' mogelijk. Met de ontwikkeling in het plangebied is geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject. Er is daarom geen aanleiding voor een (vormvrije) m.e.r-beoordeling of het opstellen van een M.E.R.

Conclusie

Het bestemmingsplan kan zonder (vormvrije) m.e.r.(-beoordeling) worden vastgesteld.

3.3.2 Bodem

Algemeen

In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.

Toetsing

Ten behoeve van de totale woningbouwontwikkeling “Westreenen, Loostraat 40-42” is de uitvoerbaarheid voor wat betreft het aspect bodem reeds uitvoerig aangetoond. Voor de oorspronkelijke ontwikkeling zijn destijds diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Gelet op de verstreken termijn is door Buro Ontwerp & Omgeving is mei 2019 een verkennend bodemonderzoek5 uitgevoerd conform de NEN 5725 en de NEN 5740. Dit onderzoek is als Bijlage 1 toegevoegd. De conclusies uit het onderzoek worden hierna kort behandeld.

Uit het vooronderzoek blijkt niet dat de locatie verdacht is voor de aanwezigheid van asbest. Ook zijn tijdens het onderzoek zintuiglijk geen waarnemingen gedaan welke duiden op de aanwezigheid van een verontreiniging met asbest. Er is derhalve geen asbestonderzoek conform de NEN 5707/5897 uitgevoerd. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen bijmengingen waargenomen.

In de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. De ondergrond is lokaal licht verontreinigd met koper en zink. In het grondwater is over het algemeen een lichte verontreiniging met barium aangetoond. Lokaal is in het grondwater een lichte verontreiniging met molybdeen, nikkel, tetrachlooretheen en 1,2 dichloorethenen aangetoond. De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen initiatief.

Veder is in maart 2019 door Buro Ontwerp & Omgeving voor de ontwikkeling aan de zuidzijde van onderhavig plangebied, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd6. Uit dit onderzoek blijkt dat de bovengrond licht verontreinigd is met kwik en minerale olie. De ondergrond is licht verontreinigd met nikkel. Het grondwater is licht verontreinigd met barium. De resultaten van het uitgevoerde verkennend bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek. Uit het onderzoek blijkt dat er geen belemmeringen zijn voor het voorgenomen initiatief. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 2.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.3 Geluid

Algemeen

De mate waarin het geluid onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). In het bestemmingsplan moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals woningen, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies binnen de geluidszone van (spoor)wegen en/of industrieterreinen worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting.

Toetsing
Onderhavig initiatief zie toe op het mogelijk maken van vier extra woningen in diverse prijsklassen en woningtypen.

Voor het Schuttersveld geldt een 30 km/u regime. Op basis van het gemeentelijk geluidbeleid hebben wegen met een 30 km/u regime een onderzoekszone. In het vigerende bestemmingsplan waren reeds geluidsgevoelige functies in de vorm van woningen toegestaan, echter deze waren deels verder gelegen vanaf de Loostraat. Om die reden is ten behoeve van de toetsing of aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, de geluidskaart van de gemeente Duiven geraadpleegd (zie navolgende figuur). Hieruit blijkt dat er niet zal worden gebouwd binnen de 48-53 dB contour. De toekomstige gevelbelasting ter plaatse zal de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijden, waardoor een onderzoek achterwege kan blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0010.png"

Geluidscontouren Lden, wegverkeer

Er is geen sprake van geluidhinder als gevolg van (gezoneerde) industrieterreinen of een spoorwegen, omdat deze niet aanwezig zijn in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er vanuit het aspect geluid geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied.

3.3.4 Milieuzonering

Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, gevoelige functies mogelijk worden gemaakt, moet worden aangetoond dat een goed leefmilieu mogelijk kan worden gemaakt. Hierbij moet rekening worden gehouden met omliggende functies met een milieuzone. Anderzijds mogen omliggende bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden aangetast door de realisatie van een nieuwe gevoelige functie.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd.

Toetsing

In het plangebied en zijn omgeving is voornamelijk sprake van woningen, hierdoor is er sprake van een rustige woonwijk.

Hinderveroorzakende functies in het plangebied

Binnen het plangebied worden geen functies gerealiseerd die milieuhinder veroorzaken. De woningen zelf zijn wel milieuhindergevoelig.

Hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied  

Naast voorgenoemde toetsing moet onderzocht worden of de functies in het plangebied hinder ondervinden van hinderveroorzakende functies in de omgeving van het plangebied. In de omgeving van het plangebied bevindt zich Schutterij Willem Tell (Loostraat 38).

Schuttersgebouw Willem Tell

Het aspect geluid is maatgevend voor Schutterij Willem Tell. In april 2010 is door Witteveen+Bos akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van het geprojecteerde woonzorgcomplex ‘Westreenen’ aan de Loostraat 40- 42 als gevolg van het Schuttersgebouw Willem Tell en veehouderij Maatschap Schennink7. Destijds is geconcludeerd dat met betrekking tot het schuttersgebouw kan worden gesteld dat de geluidsbelasting die normaliter optreedt nihil is en dat de geluidsbelasting, die kan optreden in het geval van de afwijkende situatie, van een festiviteit hoog is. Vanwege het incidentele karakter van deze festiviteiten, de festiviteiten passen binnen de zogenoemde ‘12-dagen regeling’, ziet de gemeente Duiven hierin echter geen bezwaren.

Veehouderij Maatschap Schennink

Het aspect geur is maatgevend voor veehouderij Maatschap Schennink aan de Loostraat 36. Op het bedrijf worden zowel dieren gehouden waarvoor vaste afstanden gelden als voor dieren waarvoor de geurbelasting moet worden berekend. Zoals reeds is beschreven in paragraaf 3.3.5 worden beide normen bij de realisatie van dit plan gerespecteerd. De afstand tussen de nieuw te realiseren woningen en de omliggende functies is destijds voldoende groot beoordeeld.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.5 Geur

Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt in eerste instantie het wettelijk kader bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wet geurhinder en veehouderij geeft hiervoor geurbelastings- en afstandsnormen in relatie met geurgevoelige objecten in de nabijheid van de (geprojecteerde) veehouderij.

De Wgv heeft betrekking op twee aspecten. Ten eerste speelt de geurbelasting een rol bij de beoordeling of er in het kader van een goede ruimtelijke ordening een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ten tweede moet bij de belangenafweging voor een zorgvuldige besluitvorming worden nagegaan of een partij niet onevenredig in haar belangen wordt geschaad.

De Wgv biedt de mogelijkheid om door middel van een gemeentelijke verordening de geurnormen af te stemmen op de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente Duiven heeft hier gebruik van gemaakt en op 26 mei 2008 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Duiven 2008' vastgesteld. In de verordening is bepaald dat een geurgevoelig object op ten minste 50 meter van een veehouderij moet zijn gelegen voor zover dit betrekking heeft op bedrijven met dieren waarvoor vaste afstanden gelden. Daarnaast bedraagt de maximale geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het plangebied maximaal 6 ouE/m3.

Toetsing

Onderhavig initiatief zie toe op het mogelijk maken van vier extra woningen in diverse prijsklassen en woningtypen. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een actueel juridisch-planologische regeling voor een reeds vergunde woning aan de Loostraat. Met het plan is sprake van de realisatie van geurgevoelige objecten. In de omgeving van het plangebied zijn enkele veehouderijen gelegen. Voor het aspect geur speelt enkel de veehouderij Maatschap Schennink aan de Loostraat 36 een rol.

Op het bedrijf worden zowel dieren gehouden waarvoor vaste afstanden (50 meter) gelden, als dieren waarvoor de geurbelasting moet worden berekend.

Aangezien de afstand tussen de meest nabij gelegen nieuwe woning en het bedrijf aan de Loostraat 36 meer dan 60 meter bedraagt (voorgaande plan 50 meter) wordt ruim voldaan aan de vaste afstandnorm van minimaal 50 meter.

Verder blijkt uit een geurberekening8 die is uitgevoerd in januari van 2011 dat voor de schapen een geuremmisie van 390 ouE/s geldt wat een een geurbelasting geeft van circa 0,3 ouE/m3 in het plangebied. De geurberekening is als Bijlage 3 opgenomen. Uit een nadere toetsing van de geurbelasting aan tabel B van bijlage 7 van de 'Handreiking bij Wet geurhinder en veehouderij' blijkt dat met een geurbelasting van 0,3 ouE/m3 sprake is van circa 4% geurgehinderden wat inhoudt dat er sprake is van een "zeer goed" woon- en leefklimaat.

Beide normen worden, ook met de na de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan verleende milieuvergunning, volgens de geurberekening door de realisatie van dit plan gerespecteerd.

Gelet op het geringe aantal veehouderijen binnen een straal van 1.000 m vanaf de nieuwe woningen is de voorgrondbelasting bepalend waardoor een berekening van de achtergrondbelasting achterwege kan blijven.

De realisatie van voorliggend plan vormt vanwege de afstanden tot de woningen voor wat betreft het aspect geur geen belemmering voor de veehouderij aan de Loostraat 36.

Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect geur geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.3.6 Luchtkwaliteit

Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.
Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwsvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

Toetsing
Onderhavig initiatief zie toe op het mogelijk maken van vier extra woningen in diverse prijsklassen en woningtypen. Volgens de ministeriële regeling NIBM draagt een bouwplan van deze omvang (minder dan 1.500 woningen) niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool9 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2016 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2016, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.3.7 Externe veiligheid

Algemeen

Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabriek, lpg-vulpunt) en de mobiele bronnen (route gevaarlijke stoffen). Er wordt onderscheid gemaakt tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijk slachtoffers. Er wordt bij externe veiligheid onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico biedt burgers in hun woonomgeving een minimum beschermingsniveau tegen gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde en voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten.

Plaatsgebonden risico  

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Deze kans mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico  

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

Toetsing

Het plan betreft het ontwikkelen van 18 woningen waar voorheen 14 woningen mogelijk waren. Op 20 juni 2019 heeft de Omgevingsdienst Regio Arnhem een toetsing uitgevoerd ten aanzien van externe veiligheid. De toetsing is opgenomen als Bijlage 4 en vormt de basis voor onderhavige toetsing. Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een inventarisatie gemaakt van de risicobronnen in en rondom de planlocatie, die een extern veiligheidsrisico kunnen veroorzaken.

Om te bepalen waar er zich stationaire en mobiele bronnen bevinden, is de risicokaart Nederland geraadpleegd. De navolgende afbeelding bevat een uitsnede van de risicokaart. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een zwarte ovaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0011.png"

Uitsnede risicokaart Gelderland

Plaatsgebonden risico

Rondom het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig met een extern veiligheidsrisico. Wel liggen op ongeveer 400 meter van het plan drie hogedruk aardgastransportleidingen (A-505, A-507 en A-663). Op ongeveer 1.700 meter van het plan komt de snelweg A15 te liggen en op ongeveer 1.700 meter ligt de Betuweroute. Op basis van de regeling basisnet en de provinciale risicokaart is vastgesteld dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze risicobronnen niet over het plangebied ligt.

Groepsrisico

Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, de toekomstige snelweg A15 en drie aardgastransportleidingen. Ontwikkelingen binnen het invloedsgebied hebben mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico. Omdat de afstand tussen het plan en de Betuweroute en de snelweg A15 groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Dit geldt ook voor de aardgastransportleidingen, maar dan omdat het plan buiten het 100% letaal gebied ligt. Voor de Betuweroute en de toekomstige snelweg A15 hoeven alleen de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid te worden beschouwd. Voor de aardgastransportleidingen moet ook de hoogte van het groepsrisico en de toename van het aantal personen in beeld worden gebracht.

Navolgend is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Verantwoording groepsrisico 

Het plangebied ligt in het invloedsgebied groepsrisico van de Betuweroute, de toekomstige snelweg A15 en drie aardgastransportleidingen. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat het om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute en de snelweg A15 (zie onderdelen C en D) en op grond van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen vanwege de aardgastransportleidingen (zie onderdelen A t/m D). De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. De Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden (VGGM) heeft op 13 juni 2019 (kenmerk: 190613-0045) het volgende geadviseerd: 'Het plan voorziet in de realisatie van 18 woningen waarvan 14 woningen planologisch mogelijk waren. Het aantal woningen neemt toe met 4 woningen. In het kader van de verantwoording groepsrisico's ziet de VGGM geen aanleiding om te adviseren over de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.'. Dit advies is opgenomen als Bijlage 5.

A. Aanwezige personen

Het plan betreft het realiseren van 18 woningen waar voorheen 14 woningen mogelijk waren. Hierdoor neemt het aantal aanwezige personen toe met circa 10 personen (4*2,4). Dit is gebaseerd op PGS 1 deel 6 waarvoor bij 1 woning een dichtheid van 2,4 personen geldt.

B. Hoogte van het groepsrisico 

Het plan betreft het realiseren van 18 woningen waar voorheen 14 woningen mogelijk waren. Hierdoor neemt het aantal aanwezige personen beperkt toe (maximaal 10 personen). Naar verwachting zal dit geen wijziging opleveren in de hoogte van het groepsrisico. Voor het vigerende bestemmingsplan is er destijds advies gevraagd aan Gasunie. Zij hebben in een schrijven d.d. 31 maart 2009 (kenmerk: TATO.09.B.1551) laten weten dat de gehele planontwikkeling buiten de 100% letaliteitsgrenzen van de aardgastransportleidingen plaatsvindt en daardoor in zeer geringe mate invloed zal hebben op het groepsrisico. Dit advies is opgenomen als Bijlage 6. Deze gegevens zijn nog steeds actueel volgens de Gelderse risicokaart. Het plangebied ligt buiten het de 100% letaliteitszone, wel binnen het invloedsgebied (1% letaliteitszone) van de buisleidingen A-505, A-507 en A-663.

C. Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Samenvatting

Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een inrichting, buisleiding en transportroute met een extern veiligheidsrisico. De plaatsgebonden risicocontour van de risicobronnen vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan. Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute, de toekomstige snelweg A15 en drie aardgastransportleidingen. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico en op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De VGGM zag ook geen aanleiding om aanvullend te adviseren.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.4 Watertoets

3.4.1 Algemeen

In het kader van het 'Nationaal Bestuursakkoord Water' moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels een hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument 'de Watertoets'.

3.4.2 Beleid

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gelderland wordt onder meer de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland. Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden, natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.

Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.

In de bij de Omgevingsvisie horende Omgevingsverordening zijn regels opgenomen met betrekking tot het aspect water. Het gaat onder meer om de onderwerpen Grond- en drinkwater (artikel 2.6 en artikel 3.3) en vaarwegen (hoofdstuk 4).

Beleid Waterschap Rijn en IJssel

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Rijn en IJssel. In het Waterbeheerplan 2016-2021 van Waterschap Rijn en IJssel laat het waterschap zien welke ontwikkelingen voor het waterbeheer van belang zijn en welke accenten zij in de samenwerking met haar partners willen leggen. Vanuit die omgevingsverkenning is vervolgens het beleid voor de planperiode 2016-2021 beschreven voor primaire taakgebieden van het waterschap:

  • Bescherming tegen overstromingen en werken aan veiligheid: Veilig water.
  • Zorgen voor de juiste hoeveelheid water en passende waterpeilen: Voldoende water.
  • Zorgen voor een goede waterkwaliteit die nodig is voor mens, plant en dier: Schoon water.
  • Verwerken van afvalwater en het benutten van energie en grondstoffen daaruit: Afvalwater.
  • Zorgen voor goede randvoorwaarden voor beroepsvaart op de Oude IJssel: Vaarwegbeheer.

De regels voor de bescherming van waterstaatswerken (waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden en kunstwerken zoals stuwen en gemalen) en voor het onttrekken van grondwater zijn opgenomen in de keur. De keur is de verordening van het waterschap.

In de keur is vastgelegd voor welke activiteiten een vergunning noodzakelijk is. Voor specifieke, veel voorkomende activiteiten, bijvoorbeeld het leggen van kabels en leidingen langs een watergang, heeft het waterschap algemene regels. Daarin is aangegeven dat een vergunning niet nodig is als men zich aan bepaalde regels houdt. Meestal moeten de werkzaamheden dan wel bij het waterschap worden gemeld.

3.4.3 Situatie

Waterkwantiteit

In de huidige situatie is de locatie onverhard en zijn er een noordzuid en een oostwest georiënteerde zaksloot aanwezig.

In de toekomstige situatie zullen er, ter plaatse van het noordelijk deel van het plangebied, vier vrijstaande woningen, acht twee-onder-één kap woningen, vijf rijenwoningen en negenentwintig parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden toegevoegd en zal het het Schuttersveld worden verlengd in het plangebied. Ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied zal één vrijstaande woning worden gerealiseerd. Met de ontwikkelingen binnen het plangebied zal het verhard oppervlak toenemen.

Het uitgangspunt voor de berekening van de te maken berging is het oorspronkelijk plan waarvoor indertijd door het waterschap op 26 november 2010, de watervergunning nr. 10.15376 is verleend. Daarbij is rekening gehouden met een verhard oppervlak van 8.543 m2. Dit vermenigvuldigt met 74 mm., geeft een benodigde berging van 631 m3. Hiervan wordt een gedeelte gerealiseerd door de aanleg van een watergang, ten noorden van het plan, welke van oost naar west loopt. Deze heeft een berekende inhoud van 266,67 m3. Blijft over 364,33 m3. Deze berging wordt gerealiseerd in de reeds bestaande wadi's ten zuiden van het plangebied en de wadi in het plangebied Noordrand Westreenen zelf.

Het oorspronkelijk bestemmingsplan "Westreenen Loostraat 40-42", wordt gewijzigd. Het nieuwe totaalplan Westreenen "Westreenen Loostraat 40-42" en de wijziging "Noordrand Westreenen" heeft een berekend verhard oppervlag van 8.064 m2. Het verhard oppervlak neemt derhalve af met 479 m2 t.o.v. het oorspronkelijk bestemmingsplan. In de tuinen van de woningen, kan echter ook bebouwing of ander verhard oppervlak, worden gerealiseerd, het- geen volgens de regels in het bestemmingsplan mogelijk is. Het verhard oppervlak kan daarom groter worden dan de nog 479 m2 die nog resteert in het plan. Hoe groot deze toename zou kunnen worden is nog niet bekend.

Als compensatie voor deze uitbreidingen die groter zouden kunnen zijn dan 472 m2 wordt zoveel mogelijk de openbare groene ruimte benut voor waterberging. Het gaat hier o.a. ook om de speelgelegenheid in het noordoosten van het plangebied.

Afvoer hemelwater

In de omgeving van het deelgebied is een gescheiden rioolstelsel aanwezig. Het hemelwater afkomstig van de nieuwe bebouwing wordt gescheiden van afvalwater via het te verleggen zakslotensysteem en een (speel)wadi.

Waterkwaliteit

Het afvalwater en (schoon) hemelwater wordt gescheiden ingezameld en gescheiden aangeboden aan het rioolstelsel. Om vervuiling te beperken wordt bij de bouw geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen zoals (niet-gecoat) koper, zink, lood en teerhoudende dakbedekking (PAK’s).

3.4.4 Watertoetstabel

Waterschap Rijn en IJssel heeft een watertoetstabel ontwikkeld waarmee met een aantal vragen in beeld te brengen is welke wateraspecten relevant zijn en met welke intensiteit het watertoetsproces doorlopen dient te worden. De vragen zijn gericht op de locatie van de ruimtelijke ontwikkeling en welke veranderingen er mogelijk worden gemaakt.

De intensiteit van het watertoetsproces is afhankelijk van de antwoorden op de vragen. Als erop een categorie 2 vraag een 'ja' is geantwoord, is een uitgebreide watertoets noodzakelijk. Is er op geen van de categorie 2 vragen een 'ja' geantwoord, dan kan een verkorte watertoets doorlopen worden. Als er alleen met 'nee' is geantwoord, dan is het RO-plan waterhuishoudkundig niet van belang en hoeft er geen wateradvies bij het waterschap gevraagd te worden.

Navolgend is de watertoetstabel opgenomen. De relevante waterthema's voor de ontwikkeling worden door middel van de watertoetstabel geselecteerd en vervolgens beschreven (wanneer de toetsvraag met 'ja' is beantwoord).

Thema   Toetsvraag   Relevant   Intensiteit  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  


Nee

Nee  


2

2  
Riolering en Afvalwater-
keten  
1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1 m3/uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  

Nee
Nee

Nee  

2
1

1  
Wateroverlast (oppervlakte-
water)  
1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m2?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m2?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  

Ja

Ja

Nee

Nee  

2

1

1

1  
Oppervlakte-
waterkwaliteit  
1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?  
Ja  

1  
Grondwater-
overlast  
1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  

Nee
Ja

Ja
Nee  

1
1

1
1  
Grondwater-
kwaliteit  
1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?  
Nee  

1  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  

Nee
Ja  

1
2  
Volksgezond-
heid  
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  

Nee


Nee  

1


1  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
Nee
Nee

Nee
Nee  
2
2

1
1  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   Nee   1  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?  

Nee  


2  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?  
Nee  

1  

Toelichting per relevant waterhuishoudkundig thema

Wateroverlast (oppervlaktewater)

Ten behoeve van het plan Westreenen zijn reeds de in het verleden aanwezige loodsen, schuren en bestratingen verwijderd. Per saldo neemt derhalve door voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied het verhard oppervlak niet toe. Het realiseren van berging binnen het plangebied is derhalve niet noodzakelijk. Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen wordt het (gebiedseigen) regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel maar volgens de trits “vasthouden - bergen - afvoeren” en “schoonhouden - scheiden - schoonmaken” behandeld. In het plan Westreenen is namelijk voorzien in een (speel)wadi en een systeem met zaksloten. In het plan is voldoende ruimte gereserveerd om een T100+10% bui, te infiltreren/bergen via een (speel)wadi en zaksloten om daarmee geen afwenteling op de omgeving te laten plaatsvinden. Het aan te leggen watersysteem staat uiteindelijk via zaksloten in verbinding met de noordwestelijk gelegen A-watergang.

Oppervlaktewaterkwaliteit

Vanuit het plan Westreenen wordt het hemelwater via zaksloten geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het afstromend hemelwater watert af op de ten noordwesten gelegen A- watergang (zie ook thema wateroverlast). Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden.

Grondwateroverlast

Binnen het plangebied is geen permanent grondwateroverlast aanwezig. Wel is er bij hoge waterstanden op de Rijn een grote kwelstroom naar het stedelijk water binnen de kern Loo. De stijging van het grond- en oppervlaktewater wordt beperkt door de inzet van deepwellpompen. Het grondwater wordt door de ontwikkelingen niet beïnvloed. Over het algemeen kan men stellen dat bij de geplande infiltratievoorzieningen de grondwaterstandverhoging zich tijdelijk beperkt tot enkele centimeters op enkele meters afstand van de voorziening.

Inrichting en beheer

Watergang DLM04.020 (weliswaar voorzien van een duiker) bevindt zich in het plangebied en staat op de legger van het Waterschap. Deze zorgt voor de afvoer van het gemaal ter hoogte van Loostraat 61-63. Hiermee dient rekening gehouden te worden bij het uitvoeren van het plan. Binnen het oorspronkelijke plan is deze beduikerde watergang gelegen, welke in het beheer is bij het waterschap Rijn en IJssel. De duiker is verlegd en sluit aan op een nieuwe sloot die ook onderdeel uitmaakt van deze watergang. Voor deze verlegging is door het waterschap Rijn en IJssel aan de gemeente een watervergunning verleend (10.15376). In de vergunning is opgenomen hoe de nieuwe situatie eruit moet zien.

Gezien de plaatselijke bodemgesteldheid – klei – en daarnaast de ligging vlakbij de waterkering en de Rijn zal door het optreden van kwel, infiltratie in de bodem een probleem vormen. En zeer waarschijnlijk geen oplossing kunnen zijn voor de afvoer van hemelwater afkomstig van verhard oppervlak.

3.4.5 Overleg waterschap

Ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan heeft overleg plaatsgevonden met het Waterschap Rijn IJssel. De voornaamste bemerkingen van het waterschap, alsmede de gemeentelijke beantwoording zijn opgenomen in Bijlage 7 bij dit bestemmingsplan. De opgenomen beantwoordingen zijn vervolgens verwerkt in voorliggende plantoelichting.

3.4.6 Conclusie

Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

Algemeen

Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst, hoe er wordt omgegaan met de aspecten archeologie en cultuurhistorie. De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

3.5.1 Archeologie

In het vigerende bestemmingsplan “Westreenen, Loostraat 40-42” is de uitvoerbaarheid voor wat betreft het aspect archeologie reeds uitvoerig aangetoond. Ten behoeve van de gewenste ontwikkelingen destijds zijn namelijk in september 200710 en oktober 200711 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Vervolgens is in september 201012 een archeologisch inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven uitgevoerd.

De uitkomsten van het archeologisch bureau-, boor- en proefsleuvenonderzoek hebben geleid tot vrijgave voor de gronden die vallen onder het regiem van het bestemmingsplan "Westreenen, Loostraat 40-42". Het is niet aannemelijk dat er voor dat deel van het plangebied in de tussenliggende periode, als gevolg van gewijzigde inzichten, waardevolle archeologische zaken in het plangebied zijn bijgekomen.

Voor wat betreft die delen van het plangebied die vallen binnen het bestemmingsplan "Noordrand Westreenen" en zijn gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Buitengebied 2013" wordt, ter bescherming van eventuele archeologische waarden, de dubbelbestemming "Waarde- hoge archeologische verwachting" overgenomen in dit bestemmingsplan.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.5.2 Cultuurhistorie

De doorzichten naar het buitengebied vanaf de Loostraat vindt de gemeente Duiven zeer waardevol, dit maakt de relatie met het buitengebied voelbaar. Daarom is het gebied Loostraat op de kaart van de Structuurvisie Duiven 2015   (zie paragraaf 3.2.5) aangeduid als te behouden 'waardevolle relatie tussen dorp en buitengebied' en 'waardevol historisch kerngebied'. Bij nieuwe ontwikkelingen moet hiermee zorgvuldig worden omgegaan en respect getoond worden voor de open delen met zichtlijnen.

In het vigerende bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42' is de uitvoerbaarheid voor wat betreft het aspect cultuurhistorie reeds uitvoerig aangetoond. Hierbij is gebruik gemaakt van de cultuurhistorische analyse die de gemeente Duiven heeft laten opstellen13. Bij de beoordeling zijn de de geplande ontwikkelingen destijds beoordeeld voor de deelgebieden 'Looveld en Loo' en 'Boerderij Loostraat 40'. Navolgend wordt kort ingegaan op het gestelde in de beoordeling.

Looveld en Loo

In de cultuurhistorische analyse wordt gesteld dat de herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen zoveel mogelijk behouden dient te blijven. Dit betekent dat de specifieke kenmerken van deze landschapstypen in stand moeten worden gehouden en daar waar mogelijk versterkt. Voorkomen moet worden dat de verschillende landschappen steeds meer op elkaar gaan lijken door verdergaande schaalvergroting en door dichtslibbing als gevolg van de intensivering van het gebruik.

Gesteld kan worden dat onderhavig plan niet leidt tot een beschadiging van de cultuurhistorische waarden van het Looveld en de kern Loo. Verder staat onderhavig plan de verwezenlijking van de aanbevelingen uit de cultuurhistorische analyse niet in de weg.

Boerderij Loostraat 40

Voor Loo geldt dat de gaaf bewaard gebleven historische structuren in combinatie met de hoeveelheid historische bebouwing voldoende aanleiding geven tot het overwegen van een eventuele aanwijzing als een van gemeentewege beschermd dorpsgezicht. Daarvoor komt in ieder geval in aanmerking de Loostraat met het aangrenzende Looveld, gezien het op hoofdlijnen gaaf bewaard gebleven verkavelingspatroon van het Looveld, het daarmee sterk samenhangende half open bebouwingsbeeld met de vele waardevolle doorzichten in noordelijke richting.

Met de uitvoering van onderhavig initiatief wordt voortgeborduurd op de verspringende, rafelige rooilijnstructuur en diversiteit in bebouwing. Verder worden de historische zichtlijnen richting het Looveld gerespecteerd. Gesteld kan worden dat de monumentale boerderij en de wagenloods (gemeentelijk monument) als ensemble behouden blijft door de onderhavige plannen. In het plangebied is geen sprake van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.6 Flora en fauna

3.6.1 Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht.

3.6.2 Toetsing

Onderhavig initiatief zie toe op het mogelijk maken in van extra woningen in diverse prijsklassen en woningtypen. Door Foreest Groen Consult is in mei 2019 een quick-scan natuurtoets uitgevoerd14. De conclusies uit dit onderzoek worden hierna behandeld. Dit onderzoek is als Bijlage 8 bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in een Natura 2000 gebied. Het Natura 2000 gebied 'Rijntakken' ligt op cica 180 meter afstand. Het plangebied ligt niet in een GN (Gelders natuurnetwerk) of een GO (Groene ontwikkelzone) gebied. Deze gebieden liggen op enige afstand van de planlocatie. De kernkwaliteiten zijn hierdoor niet van toepassing op het plangebied.

Gezien de ligging ten opzichte van het Natura2000 gebied 'Rijntakken' zijn door 'Langelaar Milieuadvies' de mogelijke gevolgens in de vorm van depositie op het Natura2000 gebied in beeld gebracht middels een AERIUS berekening. Ten behoeve van interne saldering is ook een verschilberekening gemaakt. De rapportage is als Bijlage 9 bij dit bestemmingsplan gevoegd. De geexporteerde bijlagen zijn als Bijlage 10 en Bijlage 11 toegevoegd. Wat op valt is dat de geexporteerde rapportage andere (lagere) deposities rapporteert dan berekend zijn in het programma zelf. Om die reden zijn screenshots in de rapportage opgenomen. In dit onderzoek zijn conclusies getrokken naar aanleiding van de hoogste berekende deposities.

Resultaten

Uit de uitgevoerde effectbeoordeling stikstofdepositie blijkt dat de voorgenomen bouw en gebruik van maximaal 17 woningen aan de noordkant van de kern het Loo in de gemeente Duiven zowel in de tijdelijke fase (de bouw van de woningen) als in de permanente fase (bewoning) leidt tot een beperkte stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitats en leefgebieden op het nabij gelegen Natura 2000-gebied "Rijntakken". De hoogste toename in bouw- en gebruiksfase is respectievelijk 0,02 en 0,04 mol/ha/jr. Dit heeft onder andere betrekking op stikstofgevoelige habitats waarbij kritische depositiewaarden worden overschreden.

Intern salderen

Ten behoeve van de interne saldering is een zogeheten verschil berekening uitgevoerd. Deze is als bij dit bestemmingsplan gevoegd. Conform vaste jurisprudentie heeft in de voor een plan te verrichten plantoets als referentiesituatie te gelden, de feitelijk bestaande planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een perceel van circa 4.500m2 dat agrarisch gebruik kent (weidegangen bemesting). In het nieuwe bestemmingsplan wordt dit perceel bestemd als 'Groen', waarmee een groene uitloper het agrarisch gebied in wordt gecreëerd. In deze bestemming wordt agrarisch gebruik incl. weidegang en bemesting uit gesloten. Het perceel is ook in eigendom van initiatiefnemer. In beginsel kan in het kader van de ecologische analyse rekening worden gehouden met de positieve Natura 2000-effecten van deze beëindiging. Het verdwijnen van het agrarische gebruik is het rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolg van de woningbouwontwikkeling. Aangezien de gronden in het plangebied voorafgaande aan de vaststelling van het bestemmingsplan feitelijk planologisch legaal in gebruik zijn voor beweiding en bemesting, is het verdwijnen daarvan in de ecologische (plan)toets betrokken. Onderstaand is het beoogde agrarisch perceel rood omkaderd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0012.jpg"

Beoogde strook agrarische grond

Uit de rekenresultaten blijkt dat per saldo de NOx depositie op alle kwetsbare habitats in Natura2000-gebied "Rijntakken" tijdens de bouwfase en de gebruiksfase niet hoger (dan 0,00 mol/ha/jr) is dan bij continuering van het huidige gebruik van het grasland (weidegang met bemesting). Rekening houdend met de rechtstreekse, onlosmakelijke (positieve) gevolgen van de woningbouwontwikkeling (beëindiging weidegang met bemesting) kunnen significante gevolgen door stikstof op voorhand worden uitgesloten. Er is geen vergunningplicht op grond van de Wet Natuurbescherming ten gevolge van stikstoftoename.

Soortenbescherming

In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. De resultaten hiervan worden hierna kort beschreven.

Flora

Op het perceel zijn vrij veel verschillende soorten planten aangetroffen. De aangetroffen soorten zijn allemaal niet beschermde, algemene soorten. Beschermde soorten komen niet in de directe omgeving voor. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep flora niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Zoogdieren

Bij de veldinspectie zijn geen zoogdieren aangetroffen. Het intensief beheerde weiland biedt aan weinig soorten zoogdieren een geschikt leefgebied. Mogelijk dat een mol, een veldmuis, egel, konijn of haas de locatie af en toe passeert. Deze soorten zijn beschermd maar bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep zoogdieren niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Amfibieën

Tijdens de veldinspectie zijn een kleine watersalamander en een groene kikker(complex) aangetroffen. In de omgeving komen drie beschermde amfibieën voor: rugstreeppad, kamsalamander en poelkikker. De kamsalamander prefereert watergangen met veel ondergedoken waterplanten. Deze waterplanten ontbreken in de aanwezige sloot. Bovendien zijn geen stroken met ruigte aanwezig en ontbreken kleine bosjes of houtwallen vrijwel volledig. De aanwezigheid van de kamsalamander kan hierdoor in deze sloot worden uitgesloten. De aanwezigheid van de poelkikker en de rugstreeppad kan niet volledig worden uitgesloten. Het initiatief voorziet naast demping van de sloot in het verleggen en verlengen van de sloot. Hiermee wordt nieuw geschikt habitat gecreëerd voor de poelkikker en de rugstreeppad. Het deels dempen, verleggen en verlengen van de sloot zal geen negatief effect hebben op de genoemde soorten indien de sloot op eenzelfde wijze wordt vormgegeven, als de sloot in de periode september/oktober wordt gegraven en als pas na het graven van de nieuwe sloot de oude sloot worden gedempt. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep amfibieën op die manier niet overtreden. Nader onderzoek is in dat geval niet noodzakelijk.

Reptielen

Het plangebied betreft intensief beheerd weiland dat van geen belang is voor reptielen. Uit de verspreidingsgegevens zijn ook geen reptielen bekend in de directe omgeving. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep reptielen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Ongewervelden

Het is uitgesloten dat beschermde vlindersoorten in het plangebied aanwezig zijn. Libellen vinden in het plangebied geen geschikt leefgebied. Geschikte leefmilieus voor overige beschermde ongewervelden zijn eveneens niet aanwezig in het weiland. Het is uitgesloten dat zich hier beschermde ongewervelden bevinden. De Wet natuurbescherming wordt voor ongewervelden niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Broedvogels

Op en rondom het plangebied zijn een aantal vogelsoorten aangetroffen. Het weiland biedt geen ruimte voor vogels om nesten te bouwen. Omdat het weiland intensief wordt beheerd is ook de aanwezigheid van op de bodem broedende soorten uitgesloten. Behalve de fazant zijn dan ook geen bodem broedende soorten aangetroffen. De fazant broedt ofwel in een ruigte langs een slootrand of in een landschappelijke singel. Deze omstandigheden zijn niet aanwezig. In de omgeving zijn waarnemingen van de steenuil bekend. In het plangebied is geen broedplek van deze soort aanwezig en zijn geen braakballen gevonden. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep broedvogels niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Vissen

In de ondiepe watergang zijn geen vissen aangetroffen. Op de bodem is verder ook geen dikke sliblaag aanwezig waarin een soort als grote modderkruiper een droge periode kan overleven. De Wet natuurbescherming wordt voor de soortgroep vissen niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn in het plangebied niet aanwezig. Het weiland is van weinig belang als foerageergebied voor vleermuizen. Het open weiland zonde beplantingen maakt geen deel uit van een eventuele vliegroute. De Wet natuurbescherming wordt voor de onderdelen verblijfplaatsen, foerageergebied en vliegroute niet overtreden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Overig onderzoek in het plangebied

Door Foreest Groen Consult is in januari 2019, voor de ontwikkeling aan de zuidzijde van het plangebied, een quick-scan natuurtoets uitgevoerd15. Dit onderzoek is als Bijlage 12 bijgevoegd. In het kader van de soortenbescherming is een literatuur- en veldonderzoek verricht. Op basis van het onderzoek wordt ter plaatse van het plangebied geen verstoring van beschermde flora en fauna verwacht.

3.6.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan mits de aanbevelingen ten aanzien van amfibieën worden opgevolgd.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Parkeren

Onderhavig initiatief zie toe op het mogelijk maken van vier extra woningen in diverse prijsklassen en woningtypen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Voor wat betreft het aantal benodigde parkeerplaatsen per woning is uitgegaan van de “Parkeernormennota Duiven' d.d. 18 januari 2018. Op basis van het bestemmingsplan 'Westreenen, Loostraat 40-42', inclusief onderhavig initiatief, is er sprake van navolgende parkeerbalans.

afbeelding "i_NL.IMRO.0226.BPLOO014-VS01_0013.png"

In het stedenbouwkundige plan van het noordelijk deel van het plangebied, zoals weergegeven in paragraaf 2.2, is sprake van 26 parkeerplaatsen op eigen terrein en 35 parkeerplaatsen in de openbare ruimte waarmee wordt voldaan aan de parkeerbehoefte van het gehele plan. Ter plaatse van het zuidelijk deel van het plangebied vindt parkeren op eigen terrein plaats. Er is daarmee aangetoond dat er voldoende ruimte is om de parkeerbehoefte te realiseren.

3.7.2 Verkeer

Om de verkeersgeneratie te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW. Uitgaande van een invulling met een gemiddelde verkeersgeneratie, te weten woningen in de categorie 'koop,vrijstaand', 'koop, twee-onder-een-kap' en 'koop, tussen/hoek' in de verstedelijkingsgraad 'weinig stedelijk' en het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. De verwachte verkeersgeneratie is daarmee als volgt.

Functie   Aantal   Verstedelijkingsgraad/ gebiedstype   Verkeersgeneratie per woning   Totaal  
koop,vrijstaand   5   weinig stedelijk/
rest bebouwde kom'  
8,6   43  
koop, twee-onder-een-kap   8   weinig stedelijk/
rest bebouwde kom'  
8,2   65,6  
koop, tussen/hoek   5   weinig stedelijk/
rest bebouwde kom'  
7,8   39,0  
Totaal aantal verkeersbewegingen   147,6  

Met de realisatie van voorliggend project zullen maximaal 148 verkeersbewegingen per dag tot stand komen. Het extra verkeer kan worden opgenomen in het heersende verkeersbeeld op de Loostraat.

3.7.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat vanuit het aspect verkeer en parkeren geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de gewenste ontwikkelingen in het plangebied.

3.8 Economische haalbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

Tussen de gemeente en de ontwikkelaar wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Het opstellen van een exploitatieplan is in dat geval niet noodzakelijk. De financiële haalbaarheid van het plan wordt hiermee geacht te zijn aangetoond.

Hoofdstuk 4 Juridische planaspecten

4.1 Algemeen

4.1.1 Wat is een bestemmingsplan

Het gemeentelijke bestemmingsplan is een middel waarmee functies aan gronden worden toegekend. Het gaat dus om het toekennen van gebruiksmogelijkheden. Vanuit de Wet ruimtelijke ordening volgt een belangrijk principe: het gaat om toelatingsplanologie. Het wordt de grondgebruiker (eigenaar, huurder etc.) toegestaan om de functie die het bestemmingsplan geeft uit te oefenen. Dit houdt in dat:

  • 1. de grondgebruiker niet kan worden verplicht om een in het bestemmingsplan aangewezen bestemming ook daadwerkelijk te realiseren, en
  • 2. de grondgebruiker geen andere functie mag uitoefenen in strijd met de gegeven bestemming (het overgangsrecht is hierbij mede van belang).


Een afgeleide van de gebruiksregels in het bestemmingsplan zijn regels voor bebouwing (omgevingsvergunning voor het bouwen) en regels voor het verrichten van 'werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden' (omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden).


Een bestemmingsplan regelt derhalve het toegestane gebruik van gronden (en de bouwwerken en gebouwen) en een bestemmingsplan kan daarbij regels geven voor:

  • het bebouwen van de gronden;
  • het verrichten van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden (aanleggen).


Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument voor het voeren van ruimtelijk beleid, maar het is zeker niet het enige instrument. Andere ruimtelijke wetten en regels zoals de Woningwet, de Erfgoedwet, de Algemene Plaatselijke Verordening, de Wet milieubeheer en de bouwverordening zijn ook erg belangrijk voor het uitoefenen van het ruimtelijke beleid.

4.1.2 Bestemmen, dubbelbestemmen en aanduiden

Op de verbeelding wordt aangegeven welke bestemming gronden hebben. Dit gebeurt via een bestemmingsvlak. Voor het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak gelden de gebruiksmogelijkheden zoals die in de bijhorende regel worden gegeven. Die toegekende gebruiksmogelijkheden kunnen op twee manieren nader worden ingevuld:

  • Via een dubbelbestemming
    Een dubbelbestemming is, zoals de naam al zegt, een bestemming die óók aan de gronden wordt toegekend. Voor gronden kunnen dus meerdere bestemmingen gelden. Er geldt altijd één 'enkel' bestemming (dat is dé bestemming) en soms geldt er een dubbelbestemming (soms zelfs meerdere). In de regel van de dubbelbestemming wordt omschreven wat er voor de onderliggende gronden geldt aan extra bepalingen in aanvulling, of ter beperking, van de mogelijkheden van de onderliggende bestemmingen.
  • Via een aanduiding
    Een aanduiding is een teken op de verbeelding dat betrekking heeft op een vlak op die kaart. Via een aanduiding wordt in de regels 'iets' geregeld. Dat 'iets' kan betrekking hebben op extra mogelijkheden of extra beperkingen voor het gebruik en/of de bebouwing en/of het aanleggen van werken. Aanduidingen kunnen voorkomen in een bestemmingsregel, in meerdere bestemmingsregels en kunnen ook een eigen regel hebben.
4.1.3 Hoofdstukindeling van de regels

De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels
    In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de regels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de regels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de regels (artikel 2).
  • 2. Bestemmingsregels
    In dit tweede hoofdstuk zijn de bepalingen van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels en, eventueel, ook bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden opgenomen. Als er dubbelbestemmingen zijn worden die ook in dit hoofdstuk opgenomen. Die komen, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsbepalingen.
    Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventueel bepalingen met betrekking tot het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
    Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsbepalingen ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moet worden. Alleen zo is een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
  • 3. Algemene regels
    In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene gebruiksregels en algemene afwijkingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels
    In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.

4.2 Dit bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.


De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

4.2.1 Bijzonderheden in dit bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan zijn de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Verblijfsgebied', 'Wonen' en 'Waarde - Hoge archeologische verwachting' opgenomen.

Groen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen, parkeervoorzieningen en onbebouwde gronden, en met inachtneming van de keur van het waterschap.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels. Verder is het agrarisch gebruik van deze gronden (beweiding en bemesting) expliciet uitgesloten.

Tuin

De gronden aan de voorzijde en zijkanten van de woningen zijn bestemd als 'Tuin'. Deze gronden zijn bestemd voor tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen woningen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Binnen deze bestemming zijn, onder voorwaarden, uitsluitend uitbouwen in de vorm van erkers bij de woningen toegestaan. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Verkeer - Verblijfsgebied

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf al de afwikkeling van het doorgaande verkeer, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen, waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en onbebouwde gronden.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn wel toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

Wonen

De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor, woningen, aan huis verbonden beroepen met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven. Binnen de bestemming 'Wonen' mogen vrijstaande, twee-aaneen en aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is met een aanduiding weergegeven waar welke woning typologieën en hoeveelheden woningen mogelijk zijn. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gerealiseerd.

Bijbehorende bouwwerken (bijvoorbeeld aan- uit- en bijgebouwen) en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouw zijnde) zijn, onder voorwaarden, ook toegestaan. De maatvoeringseisen van deze bouwwerken zijn opgenomen in de bouwregels.

In de regels van de bestemming is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf. Voor de afwijking gelden aanvullende voorwaarden voordat deze kan worden verleend.

Waarde - Hoge archeologische verwachting

De voor ‘Waarde – Hoge archeologische verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

Binnen deze bestemming zijn, onder voorwaarden, bouwwerken, werken en werkzaamheden toegestaan.

4.2.2 Algemene regels

Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld begrippen, de wijze van meten, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.

Hoofdstuk 5 Procedure

Het ontwerp bestemmingsplan “Noordrand Westreenen” heeft met ingang van donderdag 22 augustus 2019 tot en met woensdag 2 oktober 2019 voor een ieder ter inzage gelegen in het gemeentehuis. Gedurende de periode van ter inzage ligging zijn er geen zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingslan ingediend.