direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Pastoor Blaisseweg 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL21001HBU-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Aan de Pastoor Blaisseweg 2 in het buitengebied van Doesburg staat een monumentale boerderij. De initiatiefnemers zijn voornemens om de verouderde opstallen achter de boerderij te slopen. Hiervoor in de plaats willen zij een woonerf met in totaal 8 wooneenheden op de locatie realiseren. De monumentale boerderij en de bestaande woning in de boerderij blijven met het plan behouden.

De voorgaande ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Pastoor Blaisseweg 2 in het buitengebied van Doesburg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL21001HBU-VA01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan Pastoor Blaisseweg 2 in het buitengebied van de gemeente Doesburg, ten zuidwesten van de kern Achter-Drempt. Op het perceel staat de (voormalige) boerderij Nijhof. Dit betreft een wederopbouwboerderij met de status van gemeentelijk monument. Sinds jaren heeft het al een woonbestemming. De boerderij bestaat uit een ruim woongedeelte aan de voorzijde van het perceel, met daarachter een deel en hooizolder. Links daarvan staat een grote stenen schuur. Dit samen is het monumentale gedeelte. Achter de boerderij liggen een voormalige veeschuur en een kapschuur. Deze hebben een eigen inrit aan de oostzijde van het plangebied. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL21001HBU-VA01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie worden de voormalige agrarische opstallen gesloopt en worden er zeven nieuwe wooneenheden op het perceel gerealiseerd, deels in de bestaande bebouwing. De monumentale boerderij en de bestaande woning in de boerderij blijven behouden. In de toekomstige situatie bevinden zich daarmee acht woningen in het plangebied. Er zal daarbij sprake zijn van erfdelen: gezamenlijk wonen op een erf. In de schuur grenzend aan de woning, onderdeel van het gemeentelijk monument, worden twee woningen gerealiseerd. Daarachter komt aan de westzijde een rijtje van vier kleinere woningen welke qua beeld refereert naar een schuur of een kapschuur. De goothoogte van deze woningen bedraagt 5,5 meter, waarbij de goothoogte aan de achterzijde maximaal 3,5 meter mag bedragen. Hiermee wordt verwezen naar de vorm van een kapschuur.

Aan de oostzijde wordt een schuur gerealiseerd voor gemeenschappelijk gebruik (bijgebouw, werkplaats, fietsenstalling, logeerruimte). Ook deze bebouwing zal refereren naar een (kap)schuur. De achtste wooneenheid wordt in dit gebouw gerealiseerd of in de deel van de boerderij, achter de bestaande woning. Gestreefd wordt naar een flexibele invulling van de nieuwbouw, waardoor er in de ontwerpfase vrijheid is om te variëren met de plek van de woningen en de bijgebouwen binnen de aangegeven bouwvlakken.

De deel kan daarnaast tevens ingericht worden als bijgebouw of gemeenschappelijke ruimte. Tussen de bebouwing bevindt zich een gemeenschappelijk erf met privéstrook voor de woningen en een bewonersterras bij de gemeenschappelijke ruimten. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van het schetsontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL21001HBU-VA01_0004.png"

Uitsnede schetsontwerp (ontwerp: Buro SRO)

Conform het principebesluit van het college d.d. 13 oktober 2020 bedraagt de maximale omvang van één gebouw maximaal 1.200 m3, het andere gebouw heeft een maximale oppervlakte van 375 m², beide met de goot- en bouwhoogtes zoals hierboven genoemd. De gebouwen zijn uitwisselbaar.

De ontsluiting van het plangebied zal verlopen via de bestaande, oostelijke inrit. Op het achtererf worden parkeerplaatsen aangelegd. Verder is er ruimte voor een moestuin. Aan de westzijde van het erf zijn er plannen voor een boomgaard met bestaande en nieuwe fruitbomen. Voor de gronden ten oosten van het erf is het idee om deze in te richten als voedselbos.

Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing van het erf is een integraal en verplicht onderdeel van het plan. In de tekening in bijlage 1 van de regels is opgenomen welke landschappelijke maatregelen voorwaardelijk verplicht worden gesteld om een goede landschappelijke inpassing te waarborgen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

Op circa 65 meter afstand van het plangebied ligt een gasleiding van nationaal belang. In paragraaf 4.1.6 wordt hier nader op ingegaan.

Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft het toevoegen van zeven nieuwe woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Tevens betreft het plan een ruimte voor ruimte ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Het plan is passend binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Algemeen

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:

  • Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten;
  • Een op de toekomst toegerust beschermend klimaatbeleid;
  • Een voortvarend en innovatief circulair beleid;
  • Een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit;
  • Efficiënte, duurzame en innovatieve bereikbaarheid, toegesneden op de veranderende vraag;
  • Een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat;
  • Een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Gelderland

De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek

Ter plaatse van het plangebied zijn de volgende regels uit de omgevingsverordening van toepassing:

Verwevingsgebied niet grondgebonden veehouderij

Deze regels hebben betrekking op niet grondgebonden veehouderijbedrijven. Hiervan is in voorliggend plan geen sprake.

Glastuinbouw: tijdelijk verbod hervestiging / nieuwvestiging / uitbreiding

De provincie zet in op de herstructurering van de glastuinbouw sector. Voorliggend initiatief heeft geen betrekking op glastuinbouw.

Met onderhavig plan worden verouderde agrarische opstallen gesloopt en hiervoor in de plaats zeven nieuwe woningen gerealiseerd, waarvan twee in de monumentale boerderij, naast de bestaande woning. De overige gronden worden groen ingericht met onder andere een boomgaard, moestuin en voedselbos. Hiermee krijgt de monumentale boerderij een duurzame invulling en draagt het plan bij een duurzaam en divers woon- en leefklimaat.

Het initiatief past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Liemerse Woonagenda 2017-2027

De wethouders Wonen van de Liemerse gemeenten Duiven, Doesburg, Montferland, Rijnwaarden, Westervoort en Zevenaar hebben samen de Liemerse Woonagenda voor de periode 2017-2027 ondertekend. Op 14 november 2017 hebben Gedeputeerde Staten (GS) de Liemerse Woonagenda vastgesteld. Via deze regionale agenda hebben ze afspraken gemaakt over wat voor soort woningen, de aantallen woningen die er de komende 10 jaar in de regio gebouwd worden en waar deze nieuwbouw zou moeten plaatsvinden.


Via zeven basisafspraken geven de Liemerse gemeenten samen richting aan de ontwikkeling van de woningmarkt in de regio. Zo zal er speciale aandacht zijn voor transformatie van bestaande gebouwen en locaties tot woningen. Nieuwbouw vindt bij voorkeur plaats binnen de bestaande woonkernen. Kleinschalige plannen vormen daarbij het uitgangspunt. Ook wordt ruimte geboden voor maatwerk in de verschillende dorpskernen. De gemeenten willen dat oude woningbouwplannen, die niet van de grond komen, goede nieuwe woningbouwplannen niet in de weg zitten. Bovendien zal extra aandacht worden geschonken aan verduurzaming en vernieuwing van de bestaande woningvoorraad.


De regionale woningbouwafspraken zijn tot stand gekomen op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de toekomstige woonbehoeftes in de Liemers. Op basis van nieuwe cijfers kunnen in de Liemers de komende tien jaar ruim 2.800 nieuwbouwwoningen gebouwd worden.

Planspecifiek

Volgens de Woonagenda is er in de gemeente Doesburg tussen 2017-2027 behoefte aan 142 extra woningen. Binnen de behoefte zijn gemeenten vrij om woningbouwplannen toe te staan en te ontwikkelen waarbij de kwalitatieve uitgangspunten gehanteerd worden. Van deze 142 woningen zijn er 68 reeds vastgelegd in bestemmingsplannen (harde plancapaciteit). Voorliggend plan draagt met het toevoegen van zeven wooneenheden bij aan het invullen de woonbehoefte in de gemeente Doesburg. Het initiatief past binnen de Woonagenda 2017-2027.

3.3.2 Woondeal regio Arnhem - Nijmegen

De Woondeal regio Arnhem - Nijmegen is een samenwerkingsagenda voor de woningbouwopgave in de Groene Metropoolregio en door de 18 gemeenten in de regio ondertekend. Reden om een woondeal te sluiten zijn o.a. de snel oplopende woningtekorten en de complexe leefbaarheidspolitiek. Met de woondeal worden de krachten van de verschillende overheidslagen gebundeld met als doel het functioneren van de woningmarkt in de regio structureel te verbeteren. Er zijn Kernafspraken gemaakt rond de volgende thema's:

  • 1. woningbouwopgave en versnelling
  • 2. betaalbaarheid
  • 3. groen en circulair
  • 4. leefbaarheid
  • 5. verstedelijking en gebiedsontwikkeling
  • 6. specifieke doelgroepen en overige thema's

In de periode 2020-2030 is er een behoefte aan 35.000 nieuwe woningen in de regio. Het grootste deel van de woningbouwopgave zal door de steden Arnhem en Nijmegen worden opgevangen, maar ook wordt naar mogelijkheden in andere gemeenten gekeken. Binnenstedelijke/binnendorpse verdichting en transformatie geven het beste invulling aan de ambities met betrekking tot het groene profiel en de circulaire regio. Tegelijkertijd wordt er ook gekeken naar een (beperkt) aantal uitbreidingslocaties.

Planspecifiek

Voorliggend plan levert een bescheiden bijdrage aan de woningbouwopgave in de regio. De realisatie van zeven nieuwe woningen, deels binnen bestaande bebouwing, past in het regionale woonbeleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Doesburg 2030

De ruimtelijke hoofdstructuren binnen de gemeente Doesburg zijn reeds uitgekristalliseerd. Hierin zullen tot 2030 geen grote wijzigingen plaatsvinden. Binnen de hoofdstructuur liggen echter nog diverse mogelijkheden en opgaven voor verbetering en verduurzaming. Kern van de structuurvisie is dan ook het verbeteren en verduurzamen van locaties in en om de stad Doesburg rond de thema's wonen, werken, voorzieningen en recreëren. De structuurvisie richt zich voornamelijk op een tiental specifieke locaties, waarvoor specifieke doelen zijn benoemd.  
Het toekomstige buitengebied van Doesburg biedt verschillende gebruiksmogelijkheden en gaat met de tijd mee. Passend in de schaal en eigenschappen van het gebied is er plek voor nieuwe functies. Bestaande functies krijgen een kwaliteitsimpuls. Alle ontwikkelingen gaan samen met een hoogwaardige inpassing en kwaliteitsverbetering van het landschap.


Planspecifiek

Met voorliggend plan worden in het buitengebied voormalige agrarische opstallen gesloopt en hiervoor in de plaats zeven nieuwe woningen gerealiseerd, deels binnen de bestaande bebouwing. In de nieuwe situatie wordt het plangebied ingericht met het karakter van een erf. Dit past qua uitstraling goed in het buitengebied. De gronden rondom de bebouwing worden groen ingericht. De monumentale boerderij krijgt hiermee een duurzame bestemming. Tevens krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Het plan wordt gerealiseerd door middel van collectief particulier opdrachtgeverschap. Dit is een vernieuwende manier van ontwikkelen. Geconcludeerd wordt dat het plan past binnen de structuurvisie.

3.4.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit Doesburg 2017

Met de nieuwe Nota Ruimtelijke Kwaliteit geeft de gemeente Doesburg invulling aan het behouden, versterken en uitbreiden van de ruimtelijke kwaliteit. Er is sprake van een aantal elementen:

- integratie van beleid op het gebied van ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie;

- digitalisering waardoor de (online) toegankelijkheid van de nota is geregeld;

- (waar mogelijk) een uitsplitsing van beleid naar bijvoorbeeld landschap, stedenbouw en duurzaamheid.

In de nota zijn een aantal spelregels / uitgangspunten voor monumenten en cultuurhistorie opgesteld:

  • 1. Monumenten zijn van maatschappelijk belang;
  • 2. Levende monumenten veranderen;
  • 3. De monumentale waarden zijn een belangrijke onderlegger voor het plan;
  • 4. Behoud gaat voor vernieuwen;
  • 5. Respecteer de voortgaande geschiedenis van bouw en gebruik;
  • 6. Bewaar en versterk de relatie tussen het monument en zijn omgeving;
  • 7. Respecteer de stijl en structuur van het monument;
  • 8. Behoud constructies, materialen, kleuren en details;
  • 9. Ook in een monument kan comfortabel en duurzaam worden gewoond en gewerkt;
  • 10. Een monument vraagt om kwaliteit.

Planspecifiek
Met het plan worden verouderde opstallen gesloopt en hiervoor in de plaats woningen gerealiseerd. De nieuwe bebouwing refereert naar de voormalige schuren, waarmee het beeld van een erf in stand blijft. Tevens blijft de monumentale boerderij en de cultuurhistorische waarde van de locatie met het plan behouden. Daarbij is het plan ook een middel om het monument in stand te houden, doordat meerdere wooneenheden in bestaande bebouwing worden gerealiseerd. Hiermee sluit het initiatief aan de Nota Ruimtelijke Kwaliteit.

3.4.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Doesburg", vastgesteld op 22 juli 2010. Het plangebied heeft de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen'.

Ter plaatse van het plangebied geldt ook het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009', vastgesteld op 28 januari 2010. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde historische ijssellopen', 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde hoog', 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden buitengebied hoog'.

Op de locatie geldt tevens het 'Parapluplan Parkeren', vastgesteld op 28 juni 2018.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL21001HBU-VA01_0005.png" Uitsnede geldend bestemmingsplan

Het realiseren van zeven nieuwe woningen is strijdig met het geldende bestemmingsplan, omdat het geldende plan slechts één woning toelaat. Wel zitten er in het bestemmingsplan mogelijkheden voor splitsing voor het behoud van karakteristieke/monumentale gebouwen. Ook zijn er mogelijkheden voor sloop van agrarische opstallen en nieuwbouw van woningen. Om dit te kunnen realiseren is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat er enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen. Deze lage gehalten geven geen aanleiding voor nader onderzoek.

Wat betreft asbest is er ter plaatse van een deel van de westelijke dakrand van de westelijke schuur een overschrijding van de Interventiewaarde aangetroffen (>100 mg/kg d.s.). Voor asbest is er geen omvangscriterium. De asbestverontreiniging moet gemeld worden en middels een BUS-procedure gesaneerd worden.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15568918 (aan de Rijksweg N317 ten zuiden van het plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3)   16.9 µg/m3   18.1 µg/m3   11.2 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (slopen opstallen en toevoegen 7 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Voor de voorgenomen ontwikkeling is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van de geluidsbelasting op de gevels van de nieuwe woning ten gevolgen van wegverkeerslawaai. Het plan voorziet met de bouw van nieuwe woningen in nieuwe geluidsgevoelig objecten. Het plangebied ligt aan de Pastoor Blaisseweg. Dit is een rustige landweg met uitsluitend bestemmingsverkeer naar de aanliggende percelen. De verkeersintensiteit is dermate laag dat gesteld kan worden dat de geluidsbelasting als gevolg van het wegverkeer onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Planspecifiek

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen veehouderijen. Op circa 270 meter afstand ten zuidoosten van het plangebied ligt een agrarisch bedrijf aan de Zomerweg 11 in Drempt. Ten noordwesten van het plangebied ligt op circa 400 meter afstand boerderij Groot Nijhof aan de Eekstraat 12a. Verder ligt er een rundveehouderij op 450 meter afstand ten oosten van het plangebied aan de Veenweg 10 te Drempt. Dit zijn geen van allen intensieve veehouderijbedrijven. Allen zijn bedrijven met vaste afstandsdieren waarvoor een afstand van 50 meter tot woningen buiten de bebouwde kom geldt. Aan deze norm wordt ruimschoots voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

Rondom het plangebied liggen voornamelijk agrarische gronden. Ten noorden van het plangebied bevindt zich een sportpark. De publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG geeft voor een veldsportcomplex (met verlichting) een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. Het plangebied ligt op ruim 100 meter afstand van het sportcomplex, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Overige functies en bedrijven liggen op een nog grotere afstand van de planlocatie. Met voorliggend plan is sprake van een goed woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven belemmerd in hun bedrijfsvoering.


Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL21001HBU-VA01_0006.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat ten westen van het plangebied drie gasleidingen liggen op circa 65 meter afstand. Verder bevinden zich geen risicovolle inrichtingen of transportroutes in de omgeving van het plangebied. De onderstaande tabel toont dit:

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL21001HBU-VA01_0007.png"

De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Daarmee wordt geen grens- of richtwaarde overschreden en is er geen sprake van een directe of harde belemmering voor realisatie van het project.

Groepsrisico

Het plangebied ligt in het invloedsgebied van drie aardgastransportleidingen. Bij een incident kunnen de scenario's explosie en fakkelbrand optreden als gevolg van een leidingbreuk door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden. Door de zeer hoge drukleiding ontstaat bij ontsteking een verticale fakkel van tientallen meters hoog. De kans op een dergelijk scenario is klein.

Gezien de beperkte toename van het aantal aanwezigen in het plangebied en daarmee de beperkte toename van het groepsrisico, heeft de wetgever conform onderdeel Bevb artikel 12 lid 3 aangegeven dat het groepsrisico beperkt verantwoord kan worden. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden verricht worden:

  • op kwalitatieve wijze moet de verandering van de hoogte van het groepsrisico inzichtelijk gemaakt worden voor de aanwezige aardgastransportleidingen;
  • conform de motivatie onderdelen van het Bevb artikel 12 moet het groepsrisico beperkt verantwoord worden;
  • en er moet een advies worden aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM). Dit advies is toegevoegd als bijlage 2.

Verantwoording groepsrisico

De planlocatie ligt in het buitengebied van Doesburg. In de omgeving van het plangebied liggen verspreid een beperkt aantal woningen en agrarische bedrijven. De personendichtheid is hier lager dan 1 persoon per hectare. Met het toevoegen van zeven woningen neemt de personendichtheid niet noemenswaardig toe. Daarmee is aannemelijk dat het groepsrisico onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde blijft, niet met meer dan 10% toeneemt en de oriëntatiewaarde niet overschrijdt. De woningen zijn tevens geen zeer kwetsbare objecten. Er kan daarom worden volstaan met een standaard verantwoordingsplicht.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen. Met voorliggend plan kan dat in de te realiseren woningen. Het ligt in de verwachting dat de aanwezigen zichzelf in veiligheid kunnen brengen door te vluchten of bescherming te zoeken.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid waterschap Rijn en IJssel

Voor dit plan is het beleid van Waterschap Rijn en IJssel mede van belang. Waterschap Rijn en IJssel beschrijft in het Waterbeheerplan 2016-2021 het beleid voor alle taakgebieden van het waterschap. Het plan geeft aan welke doelen het waterschap nastreeft en met welke aanpak het waterschap deze doelen wil bereiken. Het waterschap heeft de "Handreiking Waterparagraaf voor bestemmingsplannen" (versie januari 2012) ontworpen waarmee kan worden bepaald voor welke plannen en in welke mate het waterschap betrokken dient te worden bij het opstellen van een waterparagraaf.

Bij plannen met een verhard oppervlak kleiner dan 500 m² in de nieuwe situatie hoeft geen berging gerealiseerd te worden. Bij plannen met een toename van het verhard oppervlak tussen 500 m² dient rekening gehouden te worden met een maatgevende bui van 40 mm per uur. Hiervoor kan de volgende berekening worden gehanteerd, waarin de factor 0,04 m een maatgevende bui van 40 mm per uur vertegenwoordigt:

Benodigde compensatie (in m³) = Toename verhard oppervlak (in m²) * 0,04


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Aan de hand van de handleiding van het waterschap is het aspect water in het voorliggende plan meegenomen. In de volgende tabel wordt aangegeven welke waterhuishoudkundige aspecten voor het bestemmingsplan relevant zijn.

Thema   Toetsvraag   Relevant  
Veiligheid   1. Ligt in of binnen 20 meter vanaf het plangebied een waterkering? (primaire waterkering, regionale waterkering of kade)
2. Ligt het plangebied in een waterbergingsgebied of winterbed van een rivier?  
1. Nee

2. Nee  
Riolering en afvalwaterketen   1. Is de toename van het afvalwater (DWA) groter dan 1m³/ uur?
2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ?
3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI of rioolgemaal van het waterschap?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee  
Wateroverlast (oppervlaktewater)   1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 2.500 m²?
2. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak met meer dan 500 m²?
3. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak?
4. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes?  
1. Nee

2. Nee

3. Nee

4. Nee  
Oppervlaktewaterkwaliteit   1. Wordt vanuit het plangebied (hemel)water op oppervlaktewater geloosd?   1. Nee
 
Grondwateroverlast   1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond?
2. Is in het plangebied sprake van kwel?
3. Beoogt het plan dempen van perceelsloten of andere wateren?
4. Beoogt het plan aanleg van drainage?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee
4. Nee  
Grondwaterkwaliteit   1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?   1. Nee  
Inrichting en beheer   1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap?
2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel?  
1. Nee

2. Nee  
Volksgezondheid   1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde stelsel?
2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico's met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)?  
1. Nee

2. Nee  
Natte natuur   1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ?
2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water?
3. Bevindt het plangebied zich in beschermingszones voor natte natuur?
4. Bevindt het plangebied zich in een Natura 2000-gebied?  
1. Nee
2. Nee
3. Nee

4. Nee  
Verdroging   1. Bevindt het plangebied zich in een TOP-gebied?   1. Nee  
Recreatie   1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt?   1. Nee  
Cultuurhistorie   1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?   1. Nee  

Voorliggend plan betreft de sloop van voormalige agrarische opstallen en het realiseren van zeven nieuwe woningen, waarvan twee in bestaande bebouwing. Met het plan neemt het verhard oppervlak niet toe. Het hemelwater wordt lokaal geïnfiltreerd. Het plan heeft geen effecten op de waterhuishouding binnen en rondom het plangebied. Zodoende zijn er geen negatieve effecten wat betreft het aspect water.

Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op ruim 1 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de omvang van de ontwikkeling (toevoegen 7 kleine woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Om heft effect van stikstofuitstoot door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. Het rapport is toegevoegd als bijlage 3. Hierin wordt geconcludeerd dat als gevolg van de ontwikkeling de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Om de gevolgen van soortenbescherming te beoordelen is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 4. Op basis van het oriënterende onderzoek kan de aanwezigheid van nesten en rustplaatsen van steenuilen en kerkuilen niet worden uitgesloten. Om te onderzoeken of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor deze soorten is in het voorjaar van 2021 een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Op de zolder van de voormalige boerderij is een rustplaats van de kerkuil geconstateerd. Aangezien de zolder in de huidige staat zal blijven en hier geen bebouwingswerkzaamheden plaatsvinden, is er geen sprake van het wegnemen van een rustplaats. De overige bebouwing vervult geen functie als nest- of rustplaats van de kerkuil, en evenmin van de steenuil. Het plangebied heeft ook geen functie als essentieel foerageergebied voor uilen. Ten behoeve van steenuilen en kerkuilen zijn geen vervolgstappen benodigd.

Uit de quickscan volgt ook dat de planlocatie mogelijk een functie heeft voor vleermuizen. In de periode mei - september 2021 is daarom een vleermuisonderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 6. Gedurende het onderzoek zijn er geen verblijfplaatsen van vleermuizen vastgesteld. Evenmin zijn er essentiële vliegroutes en/of foerageergebied vastgesteld.

De locatie is mogelijk ook geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming. Tijdens het vleermuisonderzoek zijn twee bezette nesten van de houtduif waargenomen, waarvan één in de te slopen kapschuur. Het saneren van deze schuur dient derhalve uitgevoerd te worden buiten het broedseizoen. De andere nestlocatie is aanwezig onder de overhangende kap van een te handhaven gebouw en kan derhalve behouden blijven.

Binnen de beoogde ontwikkeling zal één boom gekapt worden. Het kappen van deze boom is niet meldingsplichtig.

Het saneren van de bedrijfsgebouwen, waar nog asbestdaken op liggen, is een positieve ontwikkeling uit oogpunt van volksgezondheid en voorkomen van bodemverontreiniging. Om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen dient de sloop van de kapschuur en de ligboxenstal buiten het broedseizoen van de houtduif én de meest kwetsbare periode voor kerkuilen te worden uitgevoerd. De totaalsloop kan worden uitgevoerd in de periode september t/m januari.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied blijft met twee inritten ontsloten via de Pastoor Blaisseweg, één aan de westzijde bij de bestaande woning in de boerderij en één aan de oostzijde. De Pastoor Blaisseweg heeft voldoende capaciteit voor de verkeersgeneratie van zeven extra woningen.

In het plangebied geldt het 'Parapluplan parkeren' (2018), waarbij de gemiddelde parkeerkencijfers van de CROW-publicatie 'toekomstbestendig parkeren' als norm worden gehanteerd. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van een vrijstaande woning, twee twee-onder-één-kapwoningen en vier rijwoningen en het buitengebied.

Type woning   Parkeernorm   Aantal   Parkeerbehoefte  
Vrijstaand   2,4   1   2,4  
Twee-onder-één-kap   2,2   2   4,4  
Rijwoning   1,9   5   9,5  
       
Totaal       16,3  

Ten oosten van de boerderij is voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen aan te leggen (zie schetsontwerp).Hiermee wordt ruimschoots aan de parkeernorm voldaan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De boerderij uit voorliggend plan betreft een gemeentelijk monument. Onderhavig initiatief betreft het slopen van voormalige opstallen (geen monument) en het realiseren van zeven nieuwe wooneenheden, waarvan minimaal drie in de monumentale gebouwen. De nieuwe bebouwing met vijf woningen en een bijgebouw refereren naar de voormalige schuren. Hiermee blijft het beeld van een erf intact en blijven de cultuurhistorische waarden in het plangebied behouden. Tevens geeft het plan een duurzame invulling aan de monumentale gebouwen. Dit draagt bij aan de instandhouding van het monument en de cultuurhistorische waarden.

Archeologie

In het plangebied geldt het bestemmingsplan "Archeologie Doesburg 2009". Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' en de gebiedsaanduidingen 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde historische ijssellopen', 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde hoog' en 'specifieke vorm van waarde - bekende archeologische waarden buitengebied hoog'. Voor de historische ijssellopen geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 7,5 +NAP. Voor een hoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 0,5 meter. Voor de te verwachten archeologische waarden in het plangebied heeft overleg plaatsgevonden met de regio-archeoloog. Hieruit is naar voren gekomen dat het erf een bekende vindplaats is. De directe omgeving heeft ook een hoge verwachtingswaarde vanwege de kans op het aantreffen van sporen uit een verder verleden. Daarom is een archeologisch onderzoek nodig. Dit archeologisch onderzoek zal worden uitgevoerd in het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning. In voorliggend plan wordt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' overgenomen ter bescherming van (eventueel aanwezige) archeologische waarden.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.

Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

De opzet en regels van voorliggend plan zijn gebaseerd op de systematiek van het bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' van de gemeente Doesburg. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is overgenomen uit het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009' van de gemeente Doesburg.

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen', met drie bouwvlakken. Het maximum aantal toegestane woningen en de maximale goot- en bouwhoogte zijn aangegeven op de verbeelding. Bij de nieuwbouw, aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - 1' geldt tevens dat de goothoogte aan de achterzijde maximaal 3,5 meter mag bedragen. Binnen het bouwvlak mag ook een gezamenlijk bijgebouw worden gebouwd. Bij de nieuwbouw (aangegeven met 'specifieke bouwaanduiding - 1') is aangegeven dat één gebouw een maximale inhoud mag hebben van 1.200 m3, het andere gebouw heeft een maximale oppervlakte van 375 m². Onderling zijn de gebouwen uitwisselbaar.
  • 'Waarde - Archeologie', mede bestemd voor de bescherming van de archeologische verwachting en de archeologische waarden.

In het plan is het realiseren van de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie of het waterschap, omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang of waterhuishoudkundige belangen.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Voor dit plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd. Omwonenden zijn geïnformeerd over het initiatief.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 2 september 2021 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.

Ambtelijke wijziging

Tijdens de periode van terinzagelegging is het aanvullende vleermuisonderzoek afgerond. De resultaten van dit onderzoek zijn aan het vast te stellen bestemmingsplan toegevoegd (paragraaf 4.3 en bijlage 6). De bepaling dat "het uitvoeren van sloopwerkzaamheden zonder het verkrijgen van een ontheffing van de Wet natuurbescherming voor vleermuizen indien uit vervolgonderzoek naar deze soort blijkt dat het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk is" kon daarmee uit de regels worden geschrapt.