direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zomerweg-Eekstraat-Nieuwe Eekstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0221.BPL18008HBU-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Doesburg is voornemens de verkeersveiligheid op het totale traject van de Zomerweg - Eekstraat - Nieuwe Eekstraat te verbeteren. In dit kader wordt over het traject Eekstraat - Nieuwe Eekstraat de weg verbreed en langs de Zomerweg wordt een vrijliggend fietspad aangelegd. Tegelijkertijd met de verbreding wordt in het kader van regulier onderhoud van de bestaande weg het wegdek vernieuwd.

Op een aantal plaatsen is hiervoor extra ruimte nodig en past de aanleg niet binnen de bestemming 'Verkeer' zoals die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan. Om die reden wordt het bestemmingsplan nu herzien.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft (delen van) de Zomerweg, Eekstraat en Nieuwe Eekstraat, in het buitengebied ten noordoosten van de kern Doesburg. Deze wegen vormen samen een veel gebruikte route tussen Doesburg en Steenderen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18008HBU-VA01_0002.png"

Het plangebied en de omgeving (OpenStreetMaps.nl)

1.3 Milieueffectrapportage

Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.

Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

  • 1. Het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig.
  • 2. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  • 3. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  • 4. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Voorliggend plan

Voorliggend plan behelst een gedeeltelijke verbreding van het traject Eekstraat – Nieuwe Eekstraat en de aanleg van een vrijliggend fietspad langs de Zomerweg. Het is daarmee geen activiteit die genoemd wordt in bijlage D van het Besluit m.e.r. Het opstellen van een m.e.r.-beoordeling is daarmee niet nodig.

In het kader van het bestemmingsplan zijn in hoofdstuk 4 de belangrijkste milieuaspecten in beeld gebracht. Hieruit blijkt niet dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied betreft een traject bestaande uit drie wegen in het buitengebied van Doesburg, met een totale lengte van ca. 3,5 km. Het betreft de Zomerstraat vanaf de rotonde op de N317, en vervolgens de route Eekstraat - Nieuwe Eekstraat.

Deze route vormt de verbinding tussen Doesburg en Steenderen. De wegen worden gebruikt door zowel landbouw-, bestemmings- als recreatief verkeer. Over het gehele traject geldt een maximum snelheid van 60 km/u. Er zijn nu geen aparte voorzieningen voor fietsers aanwezig. De wegen lopen door agrarisch gebied met verspreid enkele woningen, een aantal bedrijven en horeca/recreatie. Deze percelen worden direct op genoemde wegen ontsloten.

Langs delen van het traject staan bomen, meestens aan één zijde van de weg. Deze bestaan uit zomereik en es.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18008HBU-VA01_0003.png"

Impressies van de bestaande situatie (bron: Natuurtoets, zie bijlage 2)

2.2 Toekomstige situatie

De Zomerweg, Eekstraat en Nieuwe Eekstraat staan op de nominatie voor groot onderhoud. Door werkzaamheden uit te voeren in de fundering en wegverharding kunnen de wegen onderhoudstechnisch weer jaren vooruit.

Het groot onderhoud wordt tevens aangegrepen om de verkeerskundige inrichting van het traject te verbeteren. Op een aantal delen van het traject wordt de weg verbreed. Langs de Zomerweg wordt een vrijliggend fietspad aangelegd. Hiermee wordt ingespeeld op een breed gedragen maatschappelijke wens.

De werkzaamheden hebben tot gevolg dat ook een aantal watergangen moet worden verlegd en/of verbreed en dat duikers moeten worden aangepast. Meer hierover staat in paragraaf 4.1.

Om ruimte te bieden aan de aanleg van het fietspad en de verbreding van de weg zullen bovendien aanpassingen worden verricht aan de aanwezige bomen die langs het traject staan. Om deze bomen zo min mogelijk aan te tasten heeft de gemeente Doesburg een analyse laten opstellen waarin de bomen langs het traject groepsgewijs in kaart zijn gebracht. De adviezen uit dit rapport zullen leidend zijn bij de uitvoering van het plan, waarmee een evenredige afweging tussen de aanleg van het traject en het behoud van de bomen is gewaarborgd.

Navolgende afbeelding toont een dwarsprofiel van de toekomstige inrichting van het traject ter hoogte van de Zomerweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18008HBU-VA01_0004.png"

Principe van een dwarsprofiel van de nieuwe inrichting ter hoogte van de Zomerweg (ontwerp: Kragten)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijks- en provinciaal beleid

Het plangebied ligt binnen de navolgende aangewezen gebieden van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Barro:

  • Defensie: radarverstoringsgebied voor een radarstation;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;

Het plan betreft de aanleg van een fietspad en een verbreding van een gemeentelijke weg. De aanpassingen zijn gering. Er worden geen gebouwen of bouwwerken mogelijk gemaakt die door de bouwhoogte van enige invloed zijn op het aanwezige radarverstoringsgebied (daaruit volgt een maximale bouwhoogte van 90 en 114 meter t.o.v. NAP').

Ook met betrekking tot het aanwezige zoekgebied 'voorkeurstracés buisleidingen' gelden geen belemmeringen met betrekking tot de uitvoering van dit plan.

Er zijn geen rijks- of provinciale belangen in het geding. Voorliggend plan is uitvoerbaar vanuit het Rijks- en provinciale beleid.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Ruimtelijke structuurvisie Doesburg 2030

De ruimtelijke hoofdstructuren binnen de gemeente Doesburg zijn reeds uitgekristalliseerd. Hierin zullen tot 2030 geen grote wijzigingen plaatsvinden. Binnen de hoofdstructuur liggen echter nog diverse mogelijkheden en opgaven voor verbetering en verduurzaming. Kern van de structuurvisie is dan ook het verbeteren en verduurzamen van locaties in en om de stad Doesburg rond de thema's wonen, werken, voorzieningen en recreëren. De structuurvisie richt zich voornamelijk op een tiental specifieke locaties, waarvoor specifieke doelen zijn benoemd.  

Planspecifiek

In de Structuurvisie wordt geen specifiek beleid benoemd dat van invloed is op voorliggend plan.

3.2.2 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Doesburg, dat vastgesteld is door de raad van de gemeente Doesburg op 22 juli 2010.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18008HBU-VA01_0005.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan ''Buitengebied Doesburg'', plangrens aangegeven met rode stippenlijn (ruimtelijkeplannen.nl)

Naast het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Doesburg' is ook het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009' (onherroepelijk per 28-01-2010) van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse van het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

De ingrepen aan de weg kunnen over grote delen van het tracé worden gerealiseerd binnen de bestemming 'Verkeer'. Op een aantal plaatsen is echter meer ruimte nodig en moeten bestemmingen daarvoor worden aangepast. Op het aspect archeologie wordt nader ingegaan in paragraaf 4.3.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Voorliggend plan heeft beperkte ruimtelijke gevolgen. Vanuit de milieuaspecten bodem, lucht geluid, geur, milieuzonering en externe veiligheid kent het plan geen noemenswaardige effecten. De aanpassing van de weg leidt ook niet tot een directe toename van de hoeveelheid verkeer of een verhoging van de maximum snelheid. In de volgende paragrafen wordt op een aantal aspecten nader ingegaan, te weten water, ecologie, cultuurhistorie en archeologie. Ook komt de economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde.

4.1 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Door de verbreding van de weg en de aanleg van het fietspad worden bestaande watergangen voor een deel doorkruist. Dit betekent dat een aantal watergangen moet worden verlegd of uitgebreid en er worden nieuwe watergangen aangelegd.

Hiervoor is een notitie opgesteld, die is toegevoegd als bijlage 1. Voor al deze watergangen geldt een beschermingszone waarbinnen alle activiteiten en werkzaamheden vergunningplichtig zijn.

Het waterschap Rijn en IJssel is voor een deel eigenaar van de watergangen en is reeds op de hoogte van de planontwikkeling en de te nemen maatregelen. Een verslag van het vooroverleg is opgenomen in paragraaf 6.2. Binnen de bestemming 'Verkeer' in voorliggend plan zijn watergangen toegestaan. Voor de ingrepen aan de watergangen zal een watervergunning worden aangevraagd.

Voorliggend plan is daarmee uitvoerbaar vanuit aspect water.

4.2 Ecologie (incl. voortoets stikstof)

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Op ca. 400 meter afstand ligt het Natura 2000-gebeid Uiterwaarden IJssel, onderdeel van het gebied Rijntakken. Gelet op de afstand tot dit gebied en het gegeven dat de aanpassing van de weg niet leidt tot een toename van verkeer of een hogere snelheid dan de huidige, leidt het plan niet tot negatieve effecten als gevolg van trillingen, geluid, optische verstoring etc.

Onderzocht is of de verbreding van de weg en de aanleg van een fietspad gevolgen heeft voor de stikstofdepositie in omliggende Natura 2000-gebieden en daarmee op de kwaliteit van het natuurgebied. De rapportage van deze 'Ecologische voortoets stikstof' is opgenomen in bijlage 6.

Uit de Aeriusberekening blijkt dat er een tijdelijke toename van stikstofdepositie is, die wordt veroorzaakt door het gebruik van mobiele werktuigen en de veranderde verkeersbewegingen door het instellen van tijdelijke omleidingsroutes.

Deze tijdelijke toename van stikstofdepositie is slechts modelmatig waarneembaar op met name het zoekgebied voor nieuw leefgebied. Het zoekgebied betreft geen bezette leefgebieden maar potentiële nieuwe leefgebieden. Voor de aangewezen soorten geldt geen uitbreidingsdoel, de instandhoudingsdoelstellingen zijn alleen gericht op behoud omvang en kwaliteit van het leefgebied. Omdat er slechts tijdelijk sprake is van een zeer beperkte toename van stikstofdepositie (<0,02 mol/ha/jaar) zijn significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen uitgesloten. De kwaliteit en omvang van het huidige leefgebied wordt niet aangetast. De zeer beperkte toename in stikstof tijdens de aanlegfase op de zoekgebieden leidt niet tot aantasting van instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000 gebied Rijntakken.

Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden, het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.

Soortenbescherming

Om te kunnen bepalen of er binnen het plangebied beschermde plant- en/of diersoorten aanwezig zijn en of de werkzaamheden die volgen door uitvoer van dit plan groei- en of verblijfplaatsen aantasten of invloed hebben op de beschermde natuurgebieden of het Natuurnetwerk Nederland, is een Natuurtoets uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in bijlage 2. De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn:

  • Er worden geen beschermde planten, amfibieën, reptielen, vissen en overige ongewervelden verwacht binnen het plangebied.
  • Vanwege de aanwezigheid van een aantal bomen met holtes kan de aanwezigheid van vleermuizen binnen het plangebied niet worden uitgesloten. Dit maakt aanvullend onderzoek naar verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden noodzakelijk.
  • Ook algemeen voorkomende broedvogels en de jaarrond beschermde roek zijn niet uit te sluiten. Aanvullend onderzoek is niet nodig, maar er dient wel volgens een ecologisch werkprotocol te worden gewerkt.
  • Tot slot zijn de bever en otter aanwezig in het plangebied. Aanvullend onderzoek is voor deze soorten niet noodzakelijk, wel dient voorliggend plan te voorzien in een goede geleiding naar een geschikte faunapassage.

Met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid van vleermuizen is vervolgonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in bijlage 3. Het gehele plangebied wordt door vleermuizen gebruikt als foerageergebied en als vliegroute. De bomen langs de Zomerweg vormen een essentiële vliegroute voor de Ruige dwergvleermuis. Voor de Gewone dwergvleermuis is het gehele traject van belang. Andere soorten zijn tijdens het onderzoek wel aangetroffen, maar er zijn geen aanwijzingen dat dit voor hen een essentiële vliegroute betreft.

Verblijfplaatsen van de Gewone dwergvleermuis en Laatvlieger zijn aangetroffen op terreinen langs de Eekstraat, buiten het plangebied. Vanwege de bescherming van vleermuizen blijven bomen zoveel mogelijk gehandhaafd. Op plekken waar een enkele boom wordt gekapt, vindt in ieder geval geen aantasting plaats van de essentiële vliegroutes. Een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.

Met betrekking tot de aanwezigheid van de bever is nader onderzocht welke maatregelen genomen kunnen worden om de bever te beschermen. Dit is uitgewerkt in bijlage 4. Om een veilige oversteek voor de bever mogelijk te maken zal een faunapassage worden aangelegd, bestaande uit een ecoduiker met begeleidende rasters. Ook otters kunnen hier gebruik van maken. Bij uitvoering van de maatregelen zoals opgenomen in bijlage 4 wordt voldaan aan de zorgplicht genoemd in de Wet Natuurbescherming tot het beschermen van de bever.

Voor de werkvoorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden is een ecologisch werkprotocol gemaakt (zie bijlage 5). Als de maatregelen en stappen zoals beschreven in dit protocol worden uitgevoerd wordt voldaan aan de algemene zorgplicht voor flora en fauna.

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

De Zomerweg, Eekstraat en Nieuwe Eekstraat zijn in de huidige situatie geen wegen met een cultuurhistorische waarde. Ook het gebied waar deze wegen doorheen voeren heeft geen bijzondere cultuurhistorische betekenis. Gesteld kan worden dat de verbreding van de weg en de aanleg van een fietspad, die met onderhavig plan mogelijk worden gemaakt, niet leiden tot aantasting van het cultuurhistorische karakter van de omgeving.

Archeologie

Op grond van het 'Bestemmingsplan Archeologie Doesburg 2009' geldt voor het hele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn onderzoeksplichtig als er werkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m beneden maaiveld. In het kader van de voorgenomen ingrepen is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit rapport is als bijlage 7 toegevoegd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat de voorgenomen planrealisatie kan leiden tot aantasting van behoudenswaardige archeologische resten. Uit deze conclusie volgt het advies om langs het grootste deel van het tracé een verkennend booronderzoek uit te voeren.

Omdat de definitieve bouwplannen nog in ontwikkeling zijn, zal dit worden uitgevoerd zodra de plannen nader zijn uitgewerkt en bekend is waar de bodemverstoringen daadwerkelijk zullen plaatsvinden. Tot die tijd blijft de archeologische waardeaanduiding, zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Archeologie Doesburg 2009' van toepassing op het plangebied. Hiermee is het archeologisch bodemarchief voldoende beschermd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot cultuurhistorie en archeologie.

4.4 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De initiatiefnemer van voorliggend plan is de gemeente Doesburg. De ontwikkelingskosten komen voor rekening van de gemeente.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • Enkelbestemming 'Verkeer', waarbinnen de aanpassing van de weg en de aanleg van bijbehorende voorzieningen als fietspaden, bermen, watergangen en bijbehorende bouwwerken mogelijk zijn.
  • Dubbelbestemming 'Leiding - Gas'
  • Dubbelbestemming 'Leiding - Riool'.

Deze dubbelbestemmingen gelden daar waar de weg deze hoofdtransportleidingen kruist.

Voor het bepalen van de begrenzing van de bestemming 'Verkeer' zijn de bestaande enkelbestemmingsgrenzen van de bestemming Verkeer leidend geweest. Daar waar de toekomstige herinrichting van het traject buiten deze bestaande grenzen komt te liggen, is de kadastrale eigendomsgrens gebruikt om de bestemming 'Verkeer' uit te breiden. Opgemerkt wordt dat de aanleg van open watergangen binnen de bestemming 'Agrarisch' rechtstreeks is toegestaan.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het waterschap Rijn en IJssel is betrokken geweest bij het ontwerp van de verbreding van de weg en aanleg van het fietspad. Er is overleg geweest over de waterhuishoudkundige maatregelen die worden getroffen. Vervolgens is het bestemmingsplan in het kader van het wettelijk overleg toegestuurd naar het waterschap Rijn en IJssel. Het waterschap merkt in haar reactie op dat de bestemming 'Verkeer' ter plaatse van het perceel Eekstraat 11 kleiner wordt waardoor de aan te leggen watergang, die hier als duiker wordt uitgevoerd, binnen de woonbestemming komt te liggen. Gezien de belangrijke functie van de watergang of duiker voor de waterafvoer zou het waterschap graag zien dat het gebruik van de onderliggende grond voor de waterafvoer als zodanig bestemd wordt.

Antwoord: zoals het waterschap al aangeeft wordt de watergang hier uitgevoerd als duiker, omdat door de inrit en de bestaande inrichting als tuin er geen ruimte is om de open watergang door te trekken. Met de eigenaar is overeenstemming bereikt over de duiker. De aanleg van een duiker is niet in strijd met de geldende woonbestemming. De watergang heeft ook niet een dusdanige betekenis dat, conform de systematiek van het bestemmingsplan Buitengebied, een bestemming als 'Water' op zijn plaats is. Een specifieke regeling voor de aanleg van deze duiker wordt niet nodig geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0221.BPL18008HBU-VA01_0006.png"

Uitsnede van het ontwerp ter hoogte van Eekstraat 11

Het voorontwerpbestemmingsplan is niet toegezonden aan de provincie, omdat geen sprake is van een provinciaal belang. Het betreft de aanleg van een fietspad en een verbreding van een lokale weg die in beheer is bij de gemeente.

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

De direct aanwonenden zijn vanaf het begin af aan meegenomen in het proces. Een groot deel van deze bewoners zit ook in de klankbordgroep. Er zijn vier bijeenkomsten geweest, waarin elke fase is besproken. Er is een groot draagvlak onder de aanwonenden voor de voorgenomen maatregelen aan de weg.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 12 december 2019 tot 23 januari 2020 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend door Gasunie Transport Services B.V. Deze zienswijze is besproken met de indiener en als bijlage 8 toegevoegd. Alle opmerkingen uit de zienswijze van de Gasunie zijn integraal verwerkt in voorliggend bestemmingsplan.