Plan: | Geluidswerende voorzieningen N317 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0221.BPL13001HBI-VA01 |
De gemeente Doesburg wil ter vermindering van de geluidbelasting van de N317 een aantal geluidswerende voorzieningen langs deze weg realiseren. In 2011 is hiertoe langs een groot deel van de weg een geluidswal aangelegd. Door ruimtegebrek was het niet mogelijk langs het gehele tracé een wal aan te leggen. Een vervolgtraject is ingezet om de nog overgebleven 'gaten' te dichten.
Voorliggend bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de realisering van een geluidswerende voorziening ter hoogte van de Lindewal - Burgemeester Nahuysingel en ter plaatse van het tunneltje bij de Panovenweg.
Een derde locatie maakt weliswaar deel uit van het project, maar niet van dit bestemmingsplan: ter plekke van de locatie Van Kinsbergenstraat wordt de bestaande wal verlengd, hetgeen past in het vigerende bestemmingsplan.
Gezien de benodigde lengte vraagt met name de inpassing van de locatie Lindewal - Burgemeester Nahuysingel aandacht. In het ontwerpproces is daarom gebruik gemaakt van een klankbordgroep van deskundigen bestaande uit onder meer provincie Gelderland, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Adviescommissie Cultuurhistorie. Dit omdat het scherm is gelegen in het beschermd stadsgezicht van Doesburg en het van belang is om deze instanties in een vroegtijdig stadium bij het ontwerp te betrekken. De locatie Panovenweg is weliswaar beperkter van omvang, maar heeft nadrukkelijk verwantschap met het project Beleef de Linies. Hieraan zal vooral in de verdere vormgeving van het scherm aandacht worden besteed. Voor beide locaties geldt dat de benodigde maatvoering bepaald is aan de hand van een akoestisch onderzoek.
Voorliggend document geeft een nadere toelichting op het bovenstaande en bevat de motivering waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied betreft een tweetal locaties aan de zuidzijde van de N317, ter hoogte van de Lindewal - Burgemeester Nahuyssingel en ter hoogte van de Panovenweg.
Onderstaande afbeelding toont globaal de ligging van de twee locaties van het plangebied in de omgeving.
![]() |
|
bron: openstreetmaps.org |
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
Toelichting
De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieueffectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, worden in de toelichting, conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro, ten minste neergelegd:
Verbeelding
De verbeelding, een kaart, geeft de bestemming van de grond aan met daarbij eventuele aanduidingen zoals bouwvlakken. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke bestemmingen en mogelijke aanduidingen er gelden. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.
Planregels
De planregels geven de gebruiksmogelijkheden aan van de grond en vaak ook op welke wijze de gronden bebouwd mogen worden. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
![]() |
|
bron: googlemaps |
Locatie 1 (Lindewal - Burgemeester Nahuyssingel) betreft het deel uit het tracé, waar de verhoogde N317 de oude binnenstad 'raakt'. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich direct aansluitend het talud van de verkeersader, met daaronder een strook groen met laanbeplanting. Aansluitend daaraan bevinden zich een klein stadspark/plantsoen en de achtertuinen behorende bij de Lindewal en Burgemeester Nahuyssingel.
Het plangebied is gelegen in het van rijkswege beschermde stadsgezicht van Doesburg.
Locatie 2 (Tunnel Panovenweg) ligt ten oosten van de middeleeuwse stad, maar nog binnen de 18de eeuwse verdedigingslinies. Het betreft een lage, betonnen tunnel met een sobere uitstraling. De tunnel ligt direct achter de zogenoemde Hoge Linie:
Locatie 1: Het initiatief omvat de oprichting van een geluidswerende voorziening parallel aan de N317. Deze komt tussen het achterpad dat de tuinen ontsluit en de Provinciale Weg.
Uitgangspunt voor de voorziening is een gemetselde muur die feitelijk "twee voorkanten" heeft: de stadskant en de wegkant. De muur staat op 2,5 meter van de rand van de rijbaan, heeft een lengte van 310 m en een minimale hoogte van 2,0 meter. Deze minimale hoogte is voort gekomen uit de doelstelling om een maximale geluidsbelasting van 53 dB op de gevels toe te laten. Gebleken is dat met een scherm van 2 m afdoende is om de gewenste reductie van geluidbelasting te bereiken (zie 4.1.3 Geluid) . Om een verdere reductie niet uit te sluiten, maakt het bestemmingsplan eveneens een hoogte van 2,5 m mogelijk. De toepassing hiervan hangt af van de financiële mogelijkheden.
Op basis van (aanvullend) akoestisch onderzoek (zie 4.1.3 Geluid) is vast komen te staan, dat het geluidscherm niet hoeft aan te sluiten op de geluidswal. Ter hoogte van de bebouwing op de Hessegracht kan een geluidscherm dan achterwege blijven. De geluidswerende voorziening stopt voor de aanwezige parkeerhaven.
Vanwege de stijging van de N317 te plaatse, zal de muur bestaan uit meerdere segmenten welke ten opzichte van elkaar een 'vertanding' in hoogte vertonen (zie impressie 2). Deze vertanding zal maximaal 0,5 meter bedragen, waardoor ter plaatse van de vertanding een hoogte van 3 meter bereikt kan worden. In de regels is daarom een maximum hoogte opgenomen van 3 m.
Aan de kant van het verkeer N317 heeft de muur een overwegend stenig karakter om aan te sluiten bij de identiteit van vestingstad Doesburg, zonder de indruk te wekken dat het daadwerkelijk om militair erfgoed gaat. Aan de kant van de binnenstad krijgt de muur een groen karakter door de toepassing van klimplanten, welke deels zullen overhangen aan de buitenzijde (zie impressie 3).
Eén van de redenen om voor een muur te kiezen in plaats van een wal, is de aanwezigheid van bomen. Het grootste deel van het traject Lindewal – Burgemeester Nahuyssingel bestaat uit een open bosvegetatie met veel Zomereik op het talud van het viaduct. De bestaande bomen in het plantsoen en langs het talud blijven in voorliggend initiatief zoveel mogelijk gehandhaafd.
Locatie 2: Vanwege de aanwezigheid van de onderdoorgang bevindt zich ter plaatse een gat in de geluidswal. Dit gat wordt gedicht door hier een geluidswerende voorziening aan te brengen met een lengte van circa 30 meter en een hoogte van minimaal 2 meter. (zie 4.1.3 Geluid)
De voorziening wordt bij voorkeur uitgevoerd met een afwerking van metselwerk om een relatie aan te gaan de vestingstad Doesburg en de plannen rondom de Hoge en Lage Linies. De tunnel wordt gezien als een belangrijke verbinding tussen 'binnen' en 'buiten'. Het is de kortste route tussen het recreatieve netwerk ten oosten van Doesburg en de binnenstad. De exacte vormgeving staat echter nog niet vast.
![]() |
|
Uitsnede Inventarisatiekaart Beleef de Linies Doesburg |
Ter indicatie is hieronder het voorlopig ontwerp van bureau Topia weergegeven. De gedachte is de muur op de tunnel te zetten en de zijkanten dicht te maken. Het gat wordt dan opgehoogd en de zijvleugels worden wat meer geaccentueerd.
De beide locaties zijn in cultuurhistorisch opzicht belangrijk en zodoende wordt belang gehecht aan de beeldkwaliteit. De ingrepen ter plekke zijn in beide gevallen beeldbepalend. De locatie 1 ligt in het van rijkswege sinds 1974 beschermde stadsgezicht Doesburg en locatie 2 raakt aan de vroeg-18de eeuwse verdedigingslinie die zich ten oosten van de middeleeuwse stad bevindt.
De aspecten cultuurhistorie en beeldkwaliteit zijn daarom vertaald in de Nota van Uitgangspunten (zie 6), alsmede akoestische, technische, ruimtelijke, verkeerskundige en budgettaire aspecten. Deze Nota van Uitgangspunten heeft een belangrijke input geleverd voor het ontwerpproces.
Voor het opstellen van de Nota van Uitgangspunten zijn diverse professionals en belanghebbenden geraadpleegd, waaronder de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, de provincie Gelderland, het Gelders Genootschap en uiteraard de omwonenden, middels een klanbordgroep en diverse infoavonden. Meer informatie hierover is terug te vinden op de website van de gemeente Doesburg www.doesburg.nl.
Alhoewel geen onderdeel van dit bestemmingsplan, maar voor de volledigheid, maakt een derde locatie ook onderdeel uit van het project. Ter hoogte van de Van Kinsbergenstraat wordt, passend binnen het vigerende bestemmingsplan, de bestaande wal verlengd (zie afbeelding hieronder).
![]() |
|
Ontwerp voor de geluidswal locatie Van Kinsbergenstraat (geen onderdeel van dit bestemmingsplan). |
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.
In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur
Planspecifiek
De SVIR en het Barro richten zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. De grote rivieren zijn aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Gezien de ligging van het plangebied in de nabijheid van de IJssel, moet onderzocht worden of het initiatief past binnen de beleidskaders van het Barro. Onderstaande afbeelding geeft het AMvB besluitgebied Algemene en overige bepalingen voor de grote rivieren weer.
![]() |
|
bron: ruimtelijkeplannen.nl |
Op de locatie is geen van bovenstaande regels van toepassing. Het onderhavige plan kent geen conflicten met het Rijksbeleid en wordt vanuit dat opzicht uitvoerbaar geacht.
Zowel de Omgevingsvisie Gelderland als de Verordening Ruimte Gelderland geeft geen specifieke input die voor het plan van toepassing is. Een eventuele provinciale belang ligt in het feit dat de N317 eigendom is van de provincie. Ten aanzien van geluidbelasting afkomstig van deze wegen is het volgende actieplan van toepassing.
Actieplan geluid Provinciale wegen 2013 / 2017
Het" Actieplan Geluid 2013-2017" van de provincie Gelderland is vastgesteld op 27 november 2012. Op grond van Europese regels is de provincie wettelijk verplicht om, net als andere wegbeheerders, elke vijf jaar een Actieplan op te stellen. Het doel van de provincie Gelderland is het verminderen van te hoge geluidsbelasting als gevolg van wegverkeer op provinciale wegen in Gelderland, om daarmee een goede en gezonde woon- en leefomgeving te bevorderen. In het Actieplan zijn de uitgangspunten uitgewerkt voor uitvoering en de maatregelen voor de aanpak van de geluidsbelasting veroorzaakt door het verkeer op de provinciale wegen.
Geluidsreducerende maatregelen vinden overwegend plaats door middel van zogenoemd stil asfalt. De grenswaarde om tot maatregelen over te gaan is vastgesteld op 63 dB.
Planspecifiek
In het onderhavige plan wordt gestreefd naar een maximale geluidsbelasting van 53 dB. Dit betreft een gemeentelijk initiatief. De provincie steunt het project in de vorm van een subsidie. Mede hierom en gezien het eigendom is er in het kader van de ontwikkeling overleg geweest met de provincie. Dit heeft geleid tot een positief advies, zie 5.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied, locatie 1 is sinds 13 april 2011 het bestemmingsplan "Binnenstad Doesburg" vastgesteld.
![]() |
|
bestemmingsplan Binnenstad Doesburg |
Het plangebied heeft ter plaatse de enkelbestemming "Verkeer". Voorts geld de gebiedsaanduiding "Geluidszone-Industrie".
Ter plaatse van het plangebied, locatie 2 is sinds 21 december 2006 het bestemmingsplan "Molenveld en De Ooi" vastgesteld.
![]() |
|
bestemmingsplan Molenveld en De Ooi |
Het plangebied heeft ter plaatse de bestemmingen "Verkeer" en "Groen". Er gelden geen dubbelbestemmingen.
Overig beleid
Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Sinds november 2011 is de Nota Ruimtelijke Kwaliteit (NRK) van kracht. Doelstelling van deze nota is het behouden, versterken en uitbreiden van de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente Doesburg. Tevens dient ze als input voor diverse andere beleidsstukken zoals het kwaliteitsbeleid van de gemeente voor de publieke ruimte. De NRK is door de gemeenteraad van Doesburg vastgesteld als beleidsnota en in het bijzonder als welstandsnota.
"De 'nota nieuwe stijl' wordt gekenmerkt door een meer open houding, waarbij niet toetsen en verplichten, maar voorlichten, stimuleren en begeleiden centraal staan. "
In de Nota zijn voor alle te onderscheiden stadsdelen van Doesburg, waaronder de binnenstad en de vestinggordel, inventarisaties gemaakt met betrekking tot de kenmerken en ambities. Op basis daarvan zijn spelregels geformuleerd voor nieuwe ontwikkelingen. Deze spelregels hebben betrekking op maat, schaal, kleur en materiaal. Ook moeten deze plannen worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK), die de wettelijke taak heeft om het college van B&W te adviseren over de welstands- en monumentenaspecten van aanvragen voor omgevingsvergunning. De gemeente heeft het Gelders Genootschap te Arnhem aangewezen om de CRK te organiseren.
Planspecifiek
Er heeft een aantal maal vooroverleg plaatsgevonden, waaraan ook het Gelders Genootschap heeft deelgenomen en dit heeft geresulteerd in de Nota van Uitgangspunten. Hierin wordt op diverse aspecten ingegaan, waaronder de ruimtelijke kwaliteit. Met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit gelden de volgende punten:
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Er hoeft geen bodemonderzoek plaats te vinden, aangezien het hier gaat om een bouwwerk en het geen gebouw betreft waar mensen in verblijven. Indien grond wordt afgevoerd en/of aangevoerd dient de grond gekeurd te worden en een melding te worden gedaan in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit.
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft geen gevoelige bestemming. Daarnaast genereert het bouwwerk geen extra verkeer. Een verdere toetsing aan de NIBM regeling is niet nodig.
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief voorziet niet in de realisatie van een geluidsgevoelig object, maar is te beschouwen als een overdrachtsmaatregel: het beperken van de geluidbelasting van een weg door middel van een scherm. In opdracht van de gemeente Doesburg is door adviesburo van der Boom een onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting op woningen langs de N317 door wegverkeer na het realiseren een geluidscherm. Daarbij is bekeken welke hoogte en lengte van de afscherming nodig zijn om te streven naar een maximale geluidbelasting op de gevel van 53 dB (zie 1 en 2). Hieruit blijkt kort samengevat het volgende.
Locatie 1 Geluidsscherm Lindewal - Burgemeester Nahuyssingel
Er is voor het scherm gerekend met een schermhoogte van 2,5 meter (ten opzichte van de weg) op een afstand van 2,5 meter uit de rand van de weg. Het scherm van de passeerhaven voor landbouwverkeer tot aan de ondertunneling (Koepoortdijk) heeft een totale lengte van 310 meter. In alle rekenpunten bedraagt de geluidbelasting ten gevolge van de N317 na plaatsing van het scherm ten hoogste 53 dB. De beoogde afname van de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de N317 wordt daarmee bereikt. De geluidbelasting neemt op de hoogst geluidbelaste rekenpunten tot 13 dB af (rekenpunt 6). De afname van de geluidbelasting wordt op de woningen vlak bij de Koepoortdijk en de afrit van de N317 in lichte mate gemaskeerd door wegverkeer op deze wegen. De afname van de geluidbelasting is echter nog steeds aanzienlijk.
In een aanvullende memo zijn de consequenties voor de geluidsbelasting bij een scherm van 2 meter berekend. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting op de gevel nog steeds wordt teruggebracht tot maximaal 53 dB. Hierbij dient wel op gemerkt te worden dat het effect van de geluidswerende voorziening alleen van toepassing is op geluid afkomstig van de N317. Geluid afkomstig van andere wegen of industrielawaai is bij het behalen van de reductie van de geluidsbelasting niet meegenomen. In de geluidsberekeningen is dit wel inzichtelijk gemaakt. Voor een aantal woningen komt als geluid van andere wegen wordt meegenomen in de berekeningen de geluidsbelasting bij een scherm van 2 meter iets boven de 53 dB te liggen.
Locatie 2 Scherm ondertunneling Panovenweg
De bestaande geluidwal moet worden voorzien van een scherm ter hoogte van de ondertunneling van de Panovenweg. Dit scherm krijgt dezelfde hoogte als de geluidwal, dit is 2 meter boven het niveau van de weg. Hiervoor zijn geen aanvullende berekeningen nodig.
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een afbeelding van die website.
![]() |
|
bron: risicokaart.nl |
Er gelden in de nabijheid van het plangebied geen belemmeringen. Het aspect externe veiligheid staat daarom niet de uitvoering van dit plan in de weg.
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
Het onderhavige initiatief heeft geen effect op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt niet toe en de ligging van de weg op een aflopend talud wordt niet gewijzigd. Tevens wordt de grond niet zodanig diep aangeroerd dat grondwaterstromen beïnvloed worden. Het onderhavige initiatief is uitvoerbaar op het gebied van waterhuishouding.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het onderhavige initiatief heeft geen effect op de verkeersaantrekkende werking of op verkeersstromen. Verder onderzoek naar deze aspecten is niet nodig.
Wel wordt ten aanzien van de verkeersveiligheid in het ontwerp een aanrijdbeveiliging opgenomen. Deze is in verband met een obstakelvrije ruimte noodzakelijk en kan een vangrail of een barrier zijn. Gezien de beperkte lengte van het scherm zijn vluchtdeuren niet nodig.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Om de eventuele gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Onderstaand een afbeelding van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
![]() |
|
bron: risicokaart.nl |
De kern van Doesburg ligt aan alle zijden ingesloten tussen natuurgebieden met een beschermingsregime. Aan de west- en de noordzijde liggen delen van het Natura 2000- gebied Uiterwaarden IJssel. De IJssel zelf en de afgesneden meander van de IJssel ten noorden van Doesburg vallen onder de EHS, evenals de Hoge en delen van de Lage linie.
Door Bureau Landleven is een quick-scan flora en fauna uitgevoerd waarin zowel de gebiedsbescherming als soortenbescherming is betrokken (zie 3). Hieruit blijkt kort samengevat het volgende.
Het aanbrengen van de geluidswerende voorzieningen heeft geen gevolgen voor de beschermde natuurgebieden in de omgeving van Doesburg. Eveneens heeft het geen gevolgen heeft voor beschermde plantensoorten.
De uitvoering van de plannen kan een klein negatief effect hebben op tabel 1-soorten uit de groepen zoogdieren en amfibieën. Voor dergelijke soorten geldt een algemene vrijstelling in geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Op de locaties zijn geen jaarrond beschermde vogelnesten aangetroffen.
Uitvoering van het project Lindewal – Burgemeester Nahuyssingel dient bij voorkeur buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden. Op de tunnel over de Panovenweg is de kans op verstoring van nesten vrijwel nihil. Als toch in het broedseizoen gewerkt wordt, dan dient het te kappen groen eerst gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van bewoonde vogelnesten. Tot slot is het plan niet van invloed op beschermde vissoorten en op beschermde ongewervelden.
Met inachtneming van deze conclusies is de uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie aangetoond.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
Archeologie
Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.
Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.
Doesburg heeft een rijke historie en kent mede daarom een rijke archeologische historie. Vanuit het Verdrag van Malta en vanuit de Monumentenwet heeft Doesburg archeologisch beleid gemaakt. Dit is uitgewerkt in de notitie "De archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Doesburg", welke als onderligger heeft gefungeerd voor het parapluplan "Archeologie Doesburg 2009, vastgesteld op 28 januari 2010. Op het gehele gebied is de dubbelbestemming "Waarde Archeologie" aanwezig. De verwachtingswaarde met bijbehorende regelgeving is aangeduid middels acht verschillende gebiedsaanduidingen.
![]() |
|
bron: de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart |
Planspecifiek
Op het gehele onderhavige plangebied is het bestemmingsplan Archeologie Doesburg van toepassing, met hierin de dubbelbestemming "Waarde Archeologie". Dit houdt in dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders voor bodemingrepen groter dan 10,000 m2 en dieper dan 0,5m. Door middel van aanduidingen zijn gebieden aangeduid waar een strikter regime geldt.
De locatie Lindewal - Burgemeester Nahuyssingel heeft deels de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde historische IJssellopen', waarbij voor bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 7,5m boven NAP een aanlegvergunning vereist is.
Over de locatie Tunnel Panhovenweg ligt de gebiedsaanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologische verwachtingswaarde middelhoog' waarbij voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,5m boven NAP een aanlegvergunning vereist is.
De voorgestelde ingrepen zijn kleiner van omvang dan in de bovenstaande criteria wordt gesteld. Het onderhavig initiatief wordt daarmee op het gebied van archeologie uitvoerbaar geacht. Overigens blijft het bestemmingsplan Archeologie Doesburg van toepassing.
Voorts geldt dat de Doesburgse binnenstad een zogenoemd "beschermd stadsgezicht" is, hetgeen inhoudt dat een zorgvuldige beoordeling plaatsvindt van ingrepen die dit stadsgezicht mogelijk kunnen beïnvloeden. Vandaar dat een verantwoorde inpassing van de geluidswerende muur in de cultuurhistorisch waardevolle omgeving op de locatie Lindewal - Burgemeester Nahuyssingel vanaf de start van het proces een speerpunt is geweest. Er is daartoe overleg gevoerd met de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed met een positief advies als resultaat (zie 4).
De gemeenteraad heeft een taakstellend budget voor het gehele project ter beschikking gesteld van waaruit het ontwerp voor de in dit bestemmingsplan opgenomen twee locaties tot stand is gekomen. In totaal is voor de locatie Lindewal - Burg. Nahuyssingel circa 400.000 euro beschikbaar gesteld en voor de locatie Tunnel Panovenweg is circa 50.000 euro beschikbaar. Onderdeel van dit budget is een provinciale subsidie. Gebleken is dat hiermee een afdoende scherm, van minimaal 2 m hoog, gerealiseerd kan worden.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
Voorliggend bestemmingsplan bevat:
In de overige regels is het bestemmingsplan Archeologie van toepassing verklaard op het plangebied.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het Waterschap Rijn en IJssel heeft in het kader van vooroverleg een reactie gegeven welke betrekking heeft op de realisatie van de geluidswerende voorziening. Ter hoogte van de locatie Lindewal-Burgemeester Nahuyssingel kruist de geluidswerende voorziening een beschermingszone van een duiker gelegen in een watergang, die in beheer is bij het waterschap. Conform de keur zal bij de realisatie van de geluidswerende voorziening een watervergunning worden aangevraagd.
De Provincie Gelderland heeft aangegeven dat er geen provinciaal belang in het geding is en dat het bestemmingsplan in procedure kan worden gebracht.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft op grond van het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 28 november 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen bij het Publieksbureau, Philippus Gastelaarsstraat 2 te Doesburg. Het plan was ook te raadplegen op www.ruimtelijkeplannen.nl met de volgende planidentificatie: NL.IMRO.0221.BPL13001HBI-ON01. Een ieder kon gedurende deze periode schriftelijk en/of mondeling zienswijzen indienen. Binnen de genoemde periode zijn 2 reacties ontvangen. De samenvatting en beantwoording van deze reacties is terug te vinden in de bijgevoegde nota zienswijzen.
Voor de aanpassingen en aanvullingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan op basis van de zienswijzen wordt verwezen naar de bijgevoegde nota zienswijzen.