direct naar inhoud van Toelichting
Gemeente: Buren
Status: vastgesteld
Team:
Contact:

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De Lingemeren is een plassengebied in ontwikkeling. Naast zandwinning vindt er een gebiedsontwikkeling plaats waar natuur, recreatie en duurzaam landgebruik centraal staan. Het gebied wordt door K3Delta ontwikkeld en beheerd.

Er zijn verschillende zones in het Lingemerengebied, met elk hun eigen identiteit, bezoekers en natuur. De ervaring tussen rijke natuur met grote biodiversiteit en menselijk handelen geeft het gebied een enorme rijkdom. Het verschil aan landschappelijke- en architectonische aspecten is waardevol. Dit mag gezien worden en moet duidelijk en leesbaar behouden blijven.

Een van deze zones rond Lingemeren, welke in ontwikkeling is, zijn de te realiseren natuureilanden. Dit zijn eilandjes in het water die de recreatie beleving en de biodiversiteit vergroten vanaf het water en het land. Sommige zijn toegankelijk voor verblijfsrecreatie in een natuurhuisje en anderen vergroten enkel de natuurlijke beleving. Een gebied waar natuur en recreatie hand in hand gaan. Met voorgenomen ontwikkeling wordt tevens circa 1 hectare agrarische grond aan de noordkant van het water ingericht als natuur ter bevordering van de rust en de biodiversiteit in het gebied. Per saldo neemt het oppervlak aan nieuwe natuur als gevolg van deze wijzigingen substantieel toe.

De realisatie van plan Schateilanden Lingemeren is niet passend binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied, Lingemeer 2'. Hiervoor dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, welke aansluit bij de nieuwe plannen. Zie onderstaande afbeelding voor het 'nieuwe' plangebied.

1.2 Locatie plangebied

Ten zuidwesten van het plangebied ligt de stad Tiel. Onderstaande afbeelding laat het gehele gebied Lingemeren zien, waarop het plangebied van de Schateilanden is aangegeven met een zwarte stip. Lingemeren is gelegen in de noordoostelijke oksel van het Amsterdam-Rijnkanaal en de A15. De Lingemeren zijn gelegen ten westen van Lienden en liggen grotendeels in de gemeente Buren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0001.png"

Afbeelding 1: Luchtfoto van het gebied Lingemeren waarin het plangebied is aangegeven met de zwarte stip (bron: Mecanoo).

Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrenst door de Linge en aan de noordwest zijde door de Ommerenveldseweg. De directe omgeving van het plangebied staat in het teken van agrarische bedrijvigheid en ten zuiden van de Linge ligt het bedrijventerrein Medel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0002.png"

Afbeelding 2: Luchtfoto met plangebied globaal aangegeven binnen de witte stippellijn.

Binnen het plangebied van Schateilanden Lingemeren is ook een voormalig agrarisch bedrijf gevestigd (eigendom van K3). Dit bedrijf is in het verleden aangekocht voor de ontwikkeling van de Lingemeren. Het plangebied was een aantal jaar geleden in beeld voor de realisatie van het Nationaal Tennis Centrum (NTC) van de KNLTB. Voor de ontwikkeling van het beoogde tenniscentrum en de verdere gebiedsontwikkeling van de Lingemeren, is op 1 oktober 2013 door de gemeenteraad van de gemeente Buren een bestemmingsplan vastgesteld, het bestemmingsplan 'Buitengebied, Lingemeer 2'. Het voorgenomen plan is echter niet passend binnen het huidige planologisch regime, zie hiervoor 1.3.

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied is gelegen in het bestemmingsplan 'Buitengebied, Lingemeer 2' van Gemeente Buren. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 1 oktober 2013 en inmiddels onherroepelijk. Binnen dit bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen en aanduidingen vigerend.

  • Enkelbestemming: Natuur.
  • Enkelbestemming: Sport.
  • Enkelbestemming: Water.
  • Enkelbestemming: Agrarisch.
  • Aanduiding: bouwvlak.
  • Functieaanduiding: specifieke vorm van bedrijf – ontgronding.
  • Functieaanduiding: groen.
  • Maatvoering: maximum bebouwingspercentage 30%.
  • Bouwaanduiding: karakteristiek.
  • Gebiedsaanduiding: Vrijwaringszone – weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0003.png"

Afbeelding 3: Uitsnede Bestemmingsplan Buitengebied, Lingemeer 2, vastgesteld in oktober 2013 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl

De realisatie van recreatieve natuurhuisjes en herontwikkeling van het agrarisch erf is niet conform het huidige bestemmingsplan. Daartoe dient het bestemmingsplan herzien te worden. In onderhavig bestemmingsplan is beschreven dat de ontwikkeling ruimtelijk, maatschappelijk én economisch uitvoerbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0004.png"

Afbeelding 5: Uitsnede bestemmingsplan 'parapluherziening zonering industrielawaai bedrijventerrein Medel 2020'. In het opgelichte deel is de geluidzone gelegen.

Op 26 april is het bestemmingsplan 'Parapluherziening zonering industrielawaai bedrijventerrein Medel 2020' vastgesteld. In deze zone zijn de gronden bestemd als geluidszone vanwege het bedrijventerrein Medel. In deze zone mag de geluidsbelasting de waarde van 50 dB niet overschrijden. Bij het toevoegen van geluidsgevoelige objecten moet een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet geluidhinder worden vastgesteld.

Het noordelijke deel van het plangebied is gelegen in het 'Reparatieplan buitengebied 2012'. Welke is vastgesteld op 21 januari 2014 (onherroepelijk). Binnen dit bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Agrarisch' en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologisch onderzoeksgebied - 1'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0005.png"

Afbeelding 6: Uitsnede bestemmingsplan 'Reparatieplan buitengebied 2012'.

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Schateilanden Lingemeren' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek. nr. NL.IMRO.0214.BP10103-0001) en een renvooi;
  • regels;
  • toelichting.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het, van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. Het voorgenomen plan wordt getoetst aan de randvoorwaarden die volgen uit het beleid. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieu-aspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling nader toegelicht, waarbij eerst de huidige situatie wordt beschreven. Hierna volgt een beschrijving van het toekomstige erf.

2.1 Huidige situatie

2.1.1 Beschrijving plangebied

Het plangebied van de schateilanden betreft voornamelijk landbouwgrond. Aan de noordoostkant van het kavel bevindt zich een woning van derden. Voor de inrichting van de schateilanden wordt respectvol omgegaan met privacy van omwonenden en een gepaste afstand aangehouden voor wat betreft de inpassing van de recreatieve natuurhuisjes. Daarnaast zal de landschappelijke inrichting de privacy versterken.

De Linge aan de zuidkant loopt als rode draad door het plan. De reeds toegezegde landschappelijke inrichting en het doortrekken van het fiets- en wandelpad wordt opgenomen in dit plan.

De voormalige boerderij wordt het knooppunt van de Schateilanden. De beide woningen met de kleinere schuren blijven behouden. De grote schuur maakt plaats voor een multifunctioneel gebouw waar de bezoekers van de schateilanden elkaar ontmoeten en zelf eten klaar kunnen maken. De eilanden zijn door de ligging lang de Ommerenveldseweg en de A15 goed bereikbaar. De schateilanden in combinatie met de boerderij is de ideale plek voor dag- en verblijfsrecreatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0006.png"

Afbeelding 4: Impressie van het erf. (bron: Eelerwoude)

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0007.png"

Afbeelding 5: Impressie van het terrein behorende bij het erf (bron: Eelerwoude).

2.2 Toekomstige situatie

De inrichting van het plangebied is in grote lijnen beschreven in deze paragraaf. Een uitgebreide beschrijving is te vinden in het, door Mecanoo opgestelde, inrichtingsplan, welke als Bijlage 1 Inrichtingsplan is opgenomen bij de toelichting van voorliggend bestemmingsplan. Ook is het beheerplan toegevoegd in Bijlage 2 Beheerplan, hierin worden de verschillende beheersaspecten en bijbehorende beheermaatregelen beschreven. Onderstaand de ambities die zijn geformuleerd voor de Schateilanden:

Ambities de Eilanden

Goede relatie, Linge als backbone

Recreatie, natuur en wonen aan de Lingemeren

  • Verruiming recreatie met korte en meerdaagse activiteiten;
  • voor de leefstijlen paars, geel, lime en aqua; avontuur, actief, samen ondernemen maar ook ontspanning en tot rust komen.
  • Veel ruimte voor educatie, avontuur en spelen;

Randen

  • Voortzetting van watersfeer en landschapsbeleving Lingemeren > duidelijk dat je je in het park begeeft;
  • Zichtbaarheid of afwisselend zichtlijnen naar het water ter orientatie en landschapsbeleving;
  • Bij de inpassing van de woningen rekening houden
  • Natuurvriendelijke oevers. biodiversiteit.

Verbindende routes

  • Aansluiting op de reeds bekende routes en structuren;
  • Ommerenveldseweg niet als een barriere maar aanknopingspunt;
  • Rustplekken langs de wandelroute met zitplek en mooi uitzicht.

Ankerpunten

  • De twee woningen en schuren aan de zuidkant van het plangebied worden opgenomen in de planvorming. De schuren als rustpunt in het recreatienetwerk. Horeca en verhuur punt van bijvoorbeeld kano’s en fietsen.
  • Zichtbaarheid/ beleving van de ankerpunten.

Identiteit

  • Ontmoetingsplek voor de buurt;
  • In contact zijn met de natuur en het cultuurlandschap;
  • Zelfvoorzienendheid, gebruik maken van lokale voorzieningen.

Inrichtingsplan

Bovenstaande ambities zijn gebruikt waarmee onderstaand inrichtingsplan is opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0008.png"

Afbeelding 9: Inrichting recreatieterrein (bron: K3 en Mecanoo).

De voormalige boerderij
De voormalige boerderij wordt omgevormd naar recreatie waarbij op het erf een parkeerplaats wordt aangelegd en waar de bestaande schuur wordt omgebouwd tot ontvangstgebouw met horeca functie. Rondom het gebouw (het gebouw krijgt de uitstraling van een kas) komen moestuinen en een natuur boomgaard.
De bestaande bedrijfswoningen (2 stuks) blijven behouden en worden bewoond door de beheerders van de Lingemeren (voor het natuurbeheer, het toezicht en de recreatieve functie).

De schateilanden
Er worden ongeveer 26 eilanden gemaakt met gemaakt met daarop 17 natuurhuisjes. Tevens komen er nog 6 natuurhuisjes op de oever die ook bereikbaar zijn voor mindervaliden.
Er komt één eiland met daarop een botenhuis voor de kano's en één eiland met een kleinschalige sauna voorziening voor de bezoekers van de natuurhuisjes.

Lagen van het plan

Het ontwerp is onder te verdelen in vier basislagen. Iedere laag kent zijn eigen principes en uitgangspunten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0009.png"

Afbeelding 10: Lagen ontwerp (bron: Mecanoo).

  • Groeninrichting
  • a. Het brengen van biodiversiteit voor het gebied, het creëren van ruimte voor groen en diversiteit in soorten, zowel flora als fauna;
  • b. Het vergroten van de groenbeleving waarbij de groeninrichting onderdeel uitmaakt in onderscheid tussen rustplekken en reuring;
  • c. Verschillende eilanden hebben verschillende landschappen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0011.png"

Afbeelding 11: Groeninrichting (bron: Mecanoo).

  • Mobiliteit
  • a. Helder netwerk met uitzichtpunten/rustmomenten;
  • b. Duidelijke entree bij de boerderij en navigatie door de ruimte;
  • c. Avontuurlijke, open, levendige, innovatieve manier van het bereiken van de eilanden;

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0012.png"

Afbeelding 12: Mobiliteit (bron: Mecanoo).

  • Functies 
  • a. Diversiteit in functies zoals natuureilanden en recreatieeilanden (plek voor nauur en plek voor activiteiten);
  • b. Boerderij als kernknooppunt in het gebied met divers programma;
  • c. Zones voor activiteiten en zones voor rust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0013.png"

Afbeelding 13: Functies (bron: Mecanoo).

  • Verblijven en boerderij
  • a. Verblijven in de natuur en ultieme rust ervaren;
  • b. Eilanden met beschutte ruimte, verborgen voor de buren;
  • c. Verbluffend uitzicht vanuit elk natuurhuis;
  • d. Boerderij als recreatieknooppunt in de regio.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0014.png"

Afbeelding 14: Verblijven en boerderij (bron: Mecanoo).

Al deze 4 lagen zijn met elkaar verbonden en voldoen aan de hoofdprincipes en kernwaarden van het ontwerp.

Extra natuur

Daarnaast wordt er in het noordoostelijk deel van het plangebied een stuk extra natuur gerealiseerd. Dit
agrarische perceel wordt volledig bestemd naar natuur ter bevordering van de rust en de biodiversiteit
in het gebied. Het eerdere initiatief met drijvende eilanden (juist oostelijk van de drijvende
zonnepanelen) wordt daarentegen niet uitgevoerd. Per saldo neemt het oppervlak aan nieuwe
natuur als gevolg van de wijzigingen substantieel toe. Onderstaande figuur laat met de rode lijn het plangebied en de eerdere locatie van de drijvende eilanden (groen/zwart) zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0015.png"

Afbeelding 15: Extra natuurrealisatie.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid beschreven dat betrekking heeft op het projectgebied en de voorgenomen ontwikkeling. Het wordt benaderd vanuit het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Uit het beleid volgen randvoorwaarden die worden getoetst aan het voorgenomen plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld, omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document, gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De ontwikkeling past binnen het doel van het rijk om natuurwaarden, cultuurhistorische waarden en de biodiversiteit te versterken. Daarnaast draagt het bij aan het vergroten van Nederland zijn concurrentiekracht met een kwalitatieve aanvulling op de recreatieve sector.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro worden een aantal projecten die van rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen. Binnen het Barro komen de volgende onderdelen aan bod:

  • Project Mainportontwikkeling.
  • Rotterdam.
  • Kustfundament.
  • Grote rivieren.
  • Waddenzee en waddengebied.
  • Defensie.
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.


In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Daarbij is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

Ladder van duurzame verstedelijking

In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij ook een nieuwe "Laddersystematiek" wordt toegepast. Deze nieuwe regeling is opgenomen in artikel 3.1.6 Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen. De toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking houdt in dat:

'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien'.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Het gaat dus om een stedelijke ontwikkeling die een nieuw of groter planologisch beslag legt op de ruimte. Of, als er alleen een wijziging van de gebruiksfunctie is, op een andere manier wezenlijke ruimtelijke effecten heeft.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 de definities opgenomen voor:

- bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

- stedelijke ontwikkeling: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in de functiewijziging van agrarisch en sport naar natuur en recreatie (waaronder horeca). De Schateilanden, een plek waarbij een afwisseling plaats vindt van verblijfsaccommodaties in de vorm van natuurhuisjes en enkel de natuurlijke beleving. Op dit moment kent het plangebied de enkelbestemmingen 'Sport', 'Agrarisch', 'Water' en 'Natuur', welke de realisatie van een tenniscentrum met bijbehorende sportvelden mogelijk maakt. Een natuurlijk recreatieterrein met verblijfsaccommodaties valt hier niet onder.

Blijkens uit jurisprudentie is de ontwikkeling van accommodaties ten behoeve van recreatie aan te merken als een stedelijke ontwikkeling (ECLI:NL:RVS:2017:943). Wanneer een voorgenomen ontwikkeling is aan te merken als stedelijke ontwikkeling dient beoordeeld te worden of sprake is van een 'nieuwe' stedelijke ontwikkeling. In beginsel is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Uit jurisprudentie(ECLI:NL:RVS:2016:1075) volgt dat een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een natuurlijk recreatieterrein, waar een aantal natuurhuisjes (verblijfsaccommodaties) en een nieuw gebouw met horeca functie wordt gerealiseerd. Het overige deel van de ontwikkeling voorziet in de realisatie van nieuwe natuur. Zie hiervoor tevens de plantoelichting in paragraaf 2.2 Toekomstige situatie.

Het huidige bestemmingsplan maakt de realisatie van een tennishal met 12 binnen-tennisbanen, maximaal 16 buiten-tennisbanen en één centercourt, inclusief bijbehorende voorzieningen zoals kleedruimten, mogelijk. Daarnaast wordt een horecafunctie toegestaan met een maximaal bruto-vloeroppervlak van 1.500 m2 en nevengeschikte voorzieningen, zoals kantoren, tot een maximaal bruto-vloeroppervlak van 2.500 m2.

De maximaal toegestane bebouwing wordt aanzienlijk minder dan in de huidige situatie het geval is. Met de planologische functiewijziging worden de bouwmogelijkheden ter plaatse van het plangebied niet vergroot en vindt geen nieuw beslag op de ruimte opslag. Hiermee maakt het voorgenomen plan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.3, tweede lid, van het Bro, mogelijk. Zie hiervoor tevens de volgende uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: ECLI:NL:RVS:2015:2210 en ECLI:NL:RVS:2015:2517. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is dan ook niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.

3.2.3 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de SVIR, het Barro, de Bro en de ladder voor duurzame verstedelijking komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorliggend plan. Geconcludeerd kan worden dat het plan passend is binnen het rijksbeleid.

3.3 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is verwoord in meerdere visies, nota's en andere plannen. Voor deze ontwikkeling zijn de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Gelderland van belang.

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

De Omgevingsvisie van Gelderland is op 9 juli 2014 door de Provinciale Staten vastgesteld. In de jaren na de vaststelling hebben er nog een aantal actualisatierondes plaatsgevonden, wat heeft geresulteerd in een geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie 2018. In de visie wordt beschreven hoe de provincie bijdraagt aan een toekomstbestendig Gelderland. De toekomstbestendige bijdrage is vertaald in twee hoofddoelen:

  • 1. een duurzame economische structuur;
  • 2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

De economische structuurversterking vraagt om een aantrekkelijk vestigingsklimaat, hiervoor zijn een goede bereikbaarheid en voldoende vestigingsmogelijkheden van belang. Maar dit betekent ook het borgen van een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unieke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0016.png"

Afbeelding 16: Ligging plangebied in themakaart Natuur- en landschapsbeleid

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0017.png"

Afbeelding 17: Ligging plangebied in themakaart Waterbeleid.

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

De te ontwikkelen locatie aan de Ommerenveldseweg is direct gelegen naast de beleidsvelden 'Gelders Natuurnetwerk' en 'Ecologische verbindingszone' in de themakaart Natuur- en landschapsbeleid. De gewenste ontwikkeling voorziet naast de realisatie van recreatiewoningen ook in nieuwe natuur. Het voorgenomen plan is daarmee een mooie aanvulling op het bestaande natuurbeleid en kan worden gezien als een kwaliteitswinst op het gebied van ecologie. Met voorgenomen ontwikkeling wordt ook circa 1 hectare agrarische grond aan de noordkant van het water ingericht als natuur ter bevordering van de rust en de biodiversiteit in het gebied. Per saldo neemt het oppervlak aan nieuwe natuur als gevolg van deze wijzigingen substantieel toe.

Daarnaast is het plangebied ook gelegen naast de beleidsvelden 'intrekgebieden', 'oppervlaktewaterlichamen' en 'water als verbinder'. Met voorgenomen ontwikkeling worden de genoemde beleidsvelden niet belemmerd maar extra versterkt. De Linge wordt aangemerkt als 'Water als verbinder', dit komt precies overeen met de ambitie die Mecanoo heeft geformuleerd met haar inrichtingsplan met de Linge aan de zuidkant als ruggengraat van het plan. In paragraaf 3.3.2 wordt het beleidsveld intrekgebied behandeld.

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling past binnen de geformuleerde beleidskaders van de omgevingsvisie.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland (februari 2022)

De Omgevingsverordening Gelderland is op 24 september 2014 vastgesteld, na meerdere actualisatieplannen is een in februari 2022 een geconsolideerde versie aangenomen. In deze verordening is te zien in de kaartlaag Landschap dat het plangebied is gelegen in 'Nationaal landschap buiten Gelders natuurnetwerk, Groene ontwikkelingszone'. Ruimtelijke initiatieven in dit gebied zijn alleen mogelijk als die de kernkwaliteiten van een nationaal landschap niet aantasten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0018.png"

Afbeelding 18: Omgevingsverordening geconsolideerd (2021) (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Afbeelding 18 laat zien dat het plangebied is gelegen in nationaal landschap Rivierenland, de Linge vormt de zuidgrens van het Nationaal Landschap. Daarbinnen valt het onder het deelgebied Maurik, Kesteren, Ochten. De waardevolle kenmerken van dat gebied zijn:

  • Weinig pregnante structuur van uiterwaarden, oeverwal en kom.
  • Vrij uitzicht vanaf de dijk met cultuurhistorisch waardevolle dijkhuizen en over de rivier met Uiterwaarden.
  • Afwisseling van kleinschalige fijnmazige structuur en grootschalige dynamische structuur.
  • Relatief veel boomteelt.
  • Bijzondere verkavelingsstructuur bij Hemmen.

Bij de voorgenomen ontwikkeling is veel aandacht besteed aan de landschappelijke inpassing in dit deel van het Rivierenland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0019.png"

Afbeelding 19: Nationale landschappen Gelderland.

Daarnaast is het plangebied ook gelegen in een intrekgebied. Een intrekgebied is een beschermingsgebied van grondwater, waar het grondwater binnen duizend jaar bij een pompput voor de openbare drinkwatervoorziening kan zijn. In intrekgebieden is het verboden handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie. Gezien de voorgenomen ontwikkeling gericht is op natuur en kleinschalig recreatie zal dit geen belemmering zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0020.png"

Afbeelding 20: Water en milieu, ligging in intrekgebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Conclusie

Voorgenomen ontwikkeling past binnen de geformuleerde beleidskaders van de omgevingsverordening.

3.3.3 Conclusie provinciaal beleid

Voorliggend plan past binnen de kaders en richtlijnen, zoals vastgelegd in de Omgevingsverordening, denk hierbij aan de ligging in het nationaal landschap Rivierenland waar het landschappelijke inrichtingplan zorgvuldig op inspeelt. Daarnaast sluit het aan op de door de provincie Gelderland gestelde doelen en ambities ten opzichte van recreatie, natuurontwikkeling, landschap en cultuurhistorie zoals genoemd in de Omgevingsvisie wat betreft het GNN en het waterbeleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Het relevante ruimtelijk beleid van de gemeente Buren is weergegeven in de 'Structuurvisie Lingemeren' en 'Omgevingsvisie'

3.4.1 Structuurvisie Lingemeren

Voorafgaand aan het vaststellen van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Lingemeer 2' is ook de structuurvisie 'Structuurvisie Lingemeren' vastgesteld. Deze structuurvisie is op 12 juni 2012 vastgesteld. Met deze structuurvisie wordt ingezet op een algehele ontwikkeling tot een herkenbaar recreatief gebied. De structuurvisie is dan ook van toepassing op het gebied vanaf Lingemeer tot en met de Beldert.

In de structuurvisie wordt ingegaan op de gebiedsontwikkeling van de Lingemeren en de daarbij horende zandwinning. Het uitgangspunt van de visie is dat het gebied ontwikkeld wordt tot een aaneengesloten recreatieve zone met veel water en natuur. De visie is er daarmee op gericht om de zandwindplassen in te passen in de omgeving, welke gekenmerkt wordt door samenhang en kwaliteit.

In de structuurvisie wordt apart ingegaan op de Lingemeren 2, waar voorliggend plangebied onderdeel van uitmaakt. De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de recreatieve doelstellingen uit de structuurvisie. Daarnaast wordt sterk ingezet op de versterking van natuur, landschapswaarden en de beleving van het landschap wat het gebied ten goede komt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de recreatieve zone van Lingemeer tot aan De Beldert. In het op te stellen bestemmingsplan wordt dit nader en specifieker onderbouwd.

3.4.2 Omgevingsvisie

De omgevingsvisie van de gemeente Buren betreft een integrale strategische visie voor de lange termijn voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Buren. De omgevingsvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juni 2022. In de omgevingsvisie worden trends en ontwikkelingen benoemd welke de komende jaren zorgen voor de ontwikkeling van het buitengebied van de gemeente Buren. Recreatie is een van de belangrijke trend binnen de gemeente Buren. In de omgevingsvisie omschrijft de gemeente Buren dat de recreatiesector een steeds belangrijkere sector aan het worden is. Daarvoor zijn extra accommodaties en recreatiemogelijkheden nodig. In de omgevingsvisie wordt dan ook de vraag gesteld hoe het versterken van de recreatieve sector samen kan met de landschappelijke kwaliteiten.

De visie op recreatie is gericht op het bieden van meer planologische ruimte voor nieuwe recreatieve initiatieven en voor intensieve vormen van recreatie, zoals overnachtingsmogelijkheden. Daarnaast zijn ook recreatie-ontwikkelgebieden een opgave. In de omgevingsvisie zijn recreatie ontwikkelgebieden aangewezen om recreatie als economische kans te benutten, maar de rust en ruimte in het gebied te behouden. De gemeente Buren stelt dat de aangewezen al een concentratie aan functies hebben of kennen (door ontgronding) een transformatie waardoor het landschap al aan verandering is blootgesteld.

Tevens staat de gemeente niet negatief tegenover initiatieven welke betrekking hebben op de realisatie van verblijfsrecreatie, zoals vakantieparken. De gemeente formuleert het volgende in haar omgevingsvisie:

“Binnen de ontwikkelzone van de Lingemeren is er nog veel ruimte voor dag- en verblijfsrecreatie. De zone zal dan ook een gebied worden waar veel verschillende type recreatie bij elkaar gebundeld kunnen worden. Dankzij de ligging in de buurt van de Provincialeweg en in de buurt van de A15 is het goed ontsloten voor bezoekers.”

Gelet op bovenstaande sluit de voorgenomen ontwikkeling goed aan bij de doelen in de omgevingsvisie van de gemeente Buren. Verder gaat de omgevingsvisie in op het versterken en verbeteren van de ecologische kwaliteit. Die doelen zijn nauw verbonden aan de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling. Dit zal in het bestemmingsplan nader uitgewerkt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0021.png"

Afbeelding 21: Uitsnede recreatiekaart (bron: omgevingsvisie gemeente Buren.

3.4.3 Conclusie gemeentelijk beleid

De ontwikkeling is in lijn met de doelen en ambities, op het gebied van cultuur, recreatie en toerisme, natuur en landschap, zoals beschreven in de 'Structuurvisie Lingemeren' en de 'Omgevingsvisie'. Het plan past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden.

4.1.1 Archeologie

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk ter plekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0022.png"

Afbeelding 22: Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart (bron: (archeologische verwachting- en beleidsadvieskaart gemeente Buren 2008). Ligging plangebied in rode cirkel.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Gemeente Buren heeft een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. Hierin staan de verwachtingen vastgelegd van de archeologische waarden van het gehele grondgebied van de gemeente. Op deze kaart ligt het plangebied in een gebied waar de archeologische verwachting 'Hoog' is. Voorgaand figuur laat de ligging van het plangebied zien, aangegeven met de rode cirkel.

Ten dienste voor het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied, Lingemeer 2' dat de tennisbaan mogelijk maakt is reeds uitgebreid archeologisch onderzoek met vervolgonderzoek is uitgevoerd. Uit het archeologische bureauonderzoek bleek dat mogelijk sprake is van archeologische waarden. Om deze reden is een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd om dit verder in beeld te brengen. Hieruit bleek dat er twee vindplaatsen zijn aangetroffen in een gedeelte dat nu niet tot het plangebied behoort. Voor het overige gebied zijn geen relevante archeologische resten gevonden. Het vigerende bestemmingsplan kent ook géén dubbelbestemming archeologie ter plaatse van het huidige nieuwe plangebied. Daarmee wordt voorgenomen ontwikkeling op het gebied van archeologie uitvoerbaar geacht.

4.1.2 Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, ook cultuurhistorische waarden in het plangebied worden meegewogen bij ruimtelijke ontwikkelingen die met een nieuw bestemmingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Er worden met het voorliggende plan geen cultuurhistorische waarden gesloopt of aangetast.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

De bedrijfswoning aan de Ommerenveldseweg 71 kent een karakteristieke aanduiding in het bestemmingsplan. Deze wordt met de realisatie van Schateilanden Lingemeren behouden. Er worden hiermee geen karakteristieke panden gesloopt, de bedrijfswoning aan 71 blijft behouden als woonruimte voor de beheerder(s) van Lingemeren. Met het voorliggend plan wordt geen afbreuk gedaan aan cultuurhistorische waarden. De ontwikkeling respecteert de cultuurhistorische waarde van het gebied. Ook draagt de nieuwe inheemse beplanting bij aan de instandhouding van historische ecologie.

4.2 Leidingen

en behoeve van het plan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse kabelen planologisch relevante leidingen, zoals de buisleidingen.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorafgaand aan grondroerende werkzaamheden wordt een KLIC-melding uitgevoerd. Met deze melding wordt duidelijk welke kavels en leidingen er in het gebied aanwezig zijn, zodat er in de uitvoering rekening mee gehouden wordt. Ten zuiden van het plangebied is een buisleiding (gasleiding) gelegen, maar de betreffende leiding heeft verder geen directe invloed op voorliggende ontwikkeling. Zie hiervoor tevens paragraaf 4.3.3. Het plangebied kent verder - voor zover bekend - geen primaire hoofdleidingen, die beperkend zijn voor het voorgenomen plan.

4.3 Milieu

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies (uitwaartse zonering);
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen (inwaartse zonering);

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Bij de toetsing aan de richtafstanden gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling.

relatie met voorgenomen ontwikkeling

Recreatieverblijven zijn gevoelige objecten waar in het kader van milieuzonering rekening mee moet worden gehouden. Recreatiewoningen zijn in de VNG-uitgave onderdeel van de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken)'. Dergelijke bedrijven behoren tot de milieucategorie 3.1. De grootste richtafstand voor functies met een milieucategorie 3.1 binnen een rustig buitengebied is 50 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0023.png"

Afbeelding 23: Richtafstanden tabel VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering

Ten noordoosten van het plangebied is een woning en daarnaast een woning met autobedrijf gelegen. Met de uitwerking van de plannen is rekening gehouden met de minimale afstand tot de woning en het autobedrijf. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn ook een aantal woonbestemmingen gelegen. Deze afstand bedraagt eveneens meer dan 50 meter.

4.3.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0024.png"

Afbeelding 24: Uitsnede bodemloket (bron:bodemloket.nl).

Relatie met voorgenomen ontwikkeling

Het bodemloket is geraadpleegd om eventuele verontreinigingen of andere waardevolle gegevens over het perceel te achterhalen. Op de website van het bodemloket zijn echter geen verontreinigingen of andere gegevens bekend. Er zijn ook geen onderzoeksgegevens wat betreft bodem aangeleverd, in het vigerende bestemmingsplan wordt er wel gerefereerd naar een bodemonderzoek en de noodzaak van vervolgonderzoek in het kader van het plandeel ontgronding. Voor het plandeel tennisbaan wordt geconcludeerd dat de bodem ter plaatse van het tenniscentrum niet verontreinigd is.

De vrijkomende bovengrond wordt ter plaatse verwerkt en voorafgaand aan de uitvoering wordt hiervoor de benodigde melding gedaan. Het vrijkomende zand is schoon en wordt onder productcertificaat van K3Delta gewonnen en afgevoerd conform de huidige winning.

Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is door Sweco een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd; milieukundig (NEN-5740), waterbodemonderzoek (NEN-5720) en asbestbodemonderzoek (NEN-5707). De volledige rapportage is bijgevoegd in Bijlage 4 Bodemonderzoek. De conclusies hiervan zijn als volgt:

NEN-5740 (milieukundig onderzoek)

De hypothese van een verdachte locatie voor de voormalige boomgaarden en het erf is, gezien de aangetoonde licht verhoogde gehalten, strikt genomen bevestigd. Aangezien het maximaal licht verhoogde gehalten betreffen is geen aanvullend onderzoek nodig. Er zijn geen gehalten boven de interventiewaarde aangetroffen.

De hypothese van een verdachte locatie voor de voormalige sloten en greppel op basis van demping met gebiedsvreemd materiaal wordt verworpen. Er zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond en deze komen overeen met de gehalten, aangetoond in de omliggende bodem.


NEN-5720 (waterbodemonderzoek)

De milieuhygiënische kwaliteit van de waterbodems is in beeld gebracht. De kwaliteit van de waterbodems betreft klasse ‘Altijd toepasbaar’.


NEN-5707 (asbest bodemonderzoek)

De hypothese van een verdachte locatie is voor de druppelzones deels bevestigd. De druppelzones bij de oudere bebouwing bevatten asbest, waaronder respirabele vezels. De druppelzones bij het nieuwere deel van de bebouwing bevatten geen asbest. In de oostelijke druppelzone is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest door het aangetroffen plaatmateriaal; met een indicatief volume van 2,5 m3.

Conclusie

Het plangebied is vanuit bodemperspectief geschikt voor de nieuwe functie. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.Zodra de werkzaamheden voor herinrichting gaan plaatsvinden wordt geadviseerd de aanwezige druppelzones te saneren conform de vigerende Wet- en regelgeving.

4.3.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transport risico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Hetz groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0025.png"

Afbeelding 25: Risicokaart, plangebied binnen blauw kader (bron: risicokaart.nl).

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In het kader van de externe veiligheid is onder andere de Risicokaart van Nederland geraadpleegd. Omdat op de Risicokaart geen invloedsgebieden zijn weergegeven, is ook de regionale signaleringskaart externe veiligheid geraadpleegd.

Risicovolle bedrijven

Binnen de bestemmingen 'Natuur en Recreatie' van het plangebied worden geen risicovolle activiteiten, zoals Bevi-activiteiten, beoogd. De vestiging van een Bevi-inrichting binnen het plangebied is daarmee niet aannemelijk / uitgesloten. Daarmee kan er dus ook geen strijd met de EV-visie van de gemeente Buren ontstaan.

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het plangebied niet ligt binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting of de veiligheidsafstanden van andere stationaire risicobronnen. Hierdoor is geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege risicovolle inrichtingen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water of het spoor is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van toepassing. Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt dat het aspect externe veiligheid relevant is vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Het plangebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van deze transportroute, waarbij personen kunnen overlijden als rechtstreeks gevolg van een zwaar ongeval met toxische stoffen. Het plangebied ligt echter buiten een veiligheidszone, een plasbrandaandachtsgebied en de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een waar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover advies uit te brengen. Veiligheidsregio Gelderland-Zuid heeft op 28 oktober 2022 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is ook dat het ruimtelijke besluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) “zeer kwetsbaar gebouw”, bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bije en calamiteit, waarbij toxische stoffen (kunnen) vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen en een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het plangebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Buisleidingen

Uit de regionale signaleringskaart externe veiligheid blijkt tenslotte dat het plangebied voor een kleine deel is gelegen binnen het invloedsgebied van een buisleiding voor het vervoer van aardgas, die ten zuiden van het plangebied ligt. Binnen deze strook zijn volgens de verbeelding geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk, omdat hier geen aanduiding verblijfsrecreatie op de verbeelding is weergegeven. Het plangebied ligt verder niet binnen de belemmeringenstrook van de leiding. Daarnaast ligt er ook geen PR 10-6/jaar contour buiten de leiding. Op grond van het bovenstaande leidt de buisleiding niet tot een belemmering voor het initiatief en is er ook geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege die buisleiding.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een waar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van aspect externe veiligheid.

4.3.4 Geluid

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai is bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen industrie in de nabije omgeving gelegen is.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0026.png" Afbeelding 26: Geluidbelasting in Lcum, plangebied binnen wit gestippelde belijning (bron: atlasleefomgeving) .

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Ommerenveldseweg en de Linge. In afbeelding 26 is de geluidsbelasting van beide wegen ter plaatse van het plangebied zichtbaar. Voor een klein gedeelte kent het plangebied een geluidsbelasting tussen de 45 en 55 dB, wat wordt aangeduid als 'goed' tot 'zeer goed'. Dit is nabij voorkeursgrenswaarde van 48dB en in ieder geval onder maximale ontheffingswaarde voor nieuwe woningen in het buiten stedelijk gebied (53 dB). Wat betreft het aspect akoestiek kan dan ook worden verwacht dat er sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Daarnaast zorgt de nieuwe invulling met natuur en recreatie niet per se tot een toename van het geluidsniveau op gevoelige functies in de omgeving. In het kader van de vorige ontwikkeling (tenniscentrum) is akoestisch onderzoek uitgevoerd, waaruit blijkt dat het tenniscentrum voor een toename van het geluidsniveau zou leiden, aangezien er op dit moment nog geen geluid veroorzakende inrichting aanwezig is. Wel wordt in het separate akoestische onderzoek geconcludeerd dat de verschillende geluidsniveaus voldoen aan de richtwaardes en binnen de gestelde bandbreedten blijven. Het voorgenomen plan leidt tot mindere geluidsbelasting dan het tenniscentrum, waardoor aannemelijk is dat er geen sprake is van een toename van de geluidsbelasting, op de omgeving.

In paragraaf 1.3 Huidig planologisch regime is een bestemmingsplan toegelicht met daarin de contour van de geluidszone van het bedrijventerrein Medel. In deze zone mag de geluidsbelasting de waarde van 50 dB niet overschrijden. De twee huidige bedrijfswoningen zijn gelegen in de zonering. De te realiseren recreatieve natuurhuisjes vallen buiten de contour. Bij het toevoegen van geluidsgevoelige objecten moet een hogere waarde als bedoeld in artikel 45 van de Wet geluidhinder worden vastgesteld. De huidige bedrijfswoningen worden gehandhaafd en worden omgezet naar een bedrijfswoning in de recreatiebestemming. Daar de huidige bedrijfswoningen gehandhaafd blijven en ook in de nieuwe situatie bedrijfswoningen blijven, kan gesteld worden dat er geen functionele wijziging is. Het huidige gebruik wordt voorgezet en de huidige woon- en leefklimaat voortgezet.

Tot slot is ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling een verkeersonderzoek uitgevoerd welke verder is toegelicht in 4.5 Hieruit valt op te maken dat de voorgenomen ontwikkeling maximaal 149 voertuigbewegingen genereerd per dag. Dit verkeer kan zonder noemenswaardige knelpunten worden afgewikkeld op het bestaande wegennet. Ook ten aanzien van de verkeersveiligheid zijn geen knelpunten te verwachten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Met dit gegeven wordt aangenomen dat de toename van verkeer geen negatieve indirecte hinder veroorzaakt voor omliggende woningen. Voorgenomen ontwikkeling is uitvoerbaar op het aspect geluid.

4.3.5 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.

Een gemeente kan in haar eigen geurverordening normen en afstanden opnemen die afwijken van de Wgv. De gemeenteraad van Buren heeft d.d. 14 december 2010 een geur gebiedsvisie en geurverordening geurhinder en veehouderij vastgesteld. In deze geurverordening staat hoeveel geurhinder omwonenden maximaal van dierenverblijven mogen ervaren. Dit wordt uitgedrukt in ouE/m3 (odour units per m³).

In de geurverordening staan de volgende normen:

  • voor bestaande bebouwde kommen ongewijzigd op 2 ouE/m3;
  • in plangebieden binnen de bebouwde kom op 4 i.p.v. 2 ouE/m3;
  • in de plangebieden het Lingemeer en Kalverland een geurnorm van 5 i.p.v. 2 ouE/m3;
  • in het buitengebied op 10 i.p.v. 8 ouE/m3.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

In de nabijheid van het plangebied liggen diverse bedrijven. De meest dichtstbijzijnde is een agrarisch bedrijf die zich op een afstand van circa 80 meter ten noordoosten van het plangebied bevindt. Aan de zuidkant bevindt zich een agrarisch bedrijf op ruim 135 meter. De afstanden tot de omliggende bedrijven voldoen aan de afstandseisen voor geurgevoelige objecten met betrekking tot de Wet geurhinder veehouderij en de geurverordening van de gemeente Buren. Deze afstand is ruim voldoende (m.b.t. een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de te realiseren woning en om niet beperkend te zijn). Het aspect Wet geurhinder veehouderij geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.3.6 Luchtkwaliteit

Inleiding

In het kader van goede ruimtelijke ordening en gezien de gevoeligheden van luchtkwaliteit op de gezondheid is voor een bestemmingsplan inzicht nodig in de mate van de luchtkwaliteit c.q. blootstelling aan luchtverontreinigingen, te weten concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof PM10) van toename van verkeersaantrekkende werking en eventuele andere activiteiten.

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit 2007 (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof. Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m3 verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voor de ontwikkeling van het tennispark is destijds een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd in 2013, zie Bijlage 9 Luchtkwaliteitsonderzoek. Gezien de wetgeving afkomstig is uit 2007, is het onderzoek gedaan onder de huidige methodiek en wettelijke kaders. Er is destijds uitgegaan van circa 1500 personenwagens die het tennispark wekelijks bezoeken en 6 vrachtwagens per week in de reguliere situatie. Ook evenementen met grotere bezoekersaantallen zijn meegenomen. Gesteld kan worden dat een belevenisboerderij met recreatieve natuurhuisjes minder effect heeft op de luchtkwaliteit. Daarmee kan worden aangenomen dat het onderzoek laat zien dat voorgenomen ontwikkeling uitvoerbaar is op het aspect luchtkwalite

4.3.7 Natuur

Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de relevante natuurwetgeving en het relevante natuurbeleid. De bescherming van houtopstanden, de bescherming van soorten en de bescherming van gebieden is geregeld in de Wet Natuurbescherming. De kern van het natuurbeleid wordt gevormd door het Natuurnetwerk Nederland (NNN), dat een samenhangend netwerk vormt van natuurgebieden. De provincies zijn het bevoegd gezag. Alleen in een aantal situaties, zoals bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, is het Rijk het bevoegd gezag.


Door Eelerwoude is een natuurtoets uitgevoerd in het kader van de Wet natuurbescherming. Deze is opgenomen in Bijlage 3 Toets Wet Natuurbescherming behorend bij deze toelichting. De belangrijkste conclusies zijn weergegeven in deze paragraaf.

4.3.7.1 Soortenbescherming

Het uitgangspunt bij het onderdeel soortenbescherming is dat geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. De wet kent een drietal beschermingsregimes; beschermingsregime soorten Vogelrichtlijn, beschermingsregime soorten Habitatrichtlijn en beschermingsregime “andere soorten”. Elk beschermingsregime heeft zijn eigen verbodsbepalingen. Voor ieder ruimtelijk plan of ruimtelijke ontwikkeling is het verplicht om te toetsen of deze leidt tot overtreding van de betreffende verbodsbepalingen. Wanneer er sprake is van een overtreding dient er onderzocht te worden of er een vrijstelling geldt. Indien er geen vrijstelling geldt, kan het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk zijn. In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht, waarin staat dan men 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren, planten en hun directe leefomgeving.

Soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt:

De ontwikkeling zal naar verwachting leiden tot een beperkt verlies van leefgebied van een aantal beschermde soorten waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat er sprake is van een tijdelijke, en plaatselijke verstoring, voldoende leefgebied aanwezig blijft en het relatief algemene soorten betreft.

Soorten waarvoor geen provinciale vrijstelling geldt:

Met de volgende soorten en/of soortgroepen dient rekening te worden gehouden.

Vleermuizen

Verblijfplaatsen

Doordat de bedrijfswoningen behouden blijven en er in de te slopen schuur en mogelijk te kappen bomen geen potentieel geschikte verblijfplaatsen aanwezig zijn is een negatief effect op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek of een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming is hierom niet aan de orde.

Foerageergebieden en vliegroutes

Binnen het plangebied ontbreekt essentieel foerageergebied en essentiële vliegroutes. Mogelijk geldt dit niet voor de Linge direct ten zuiden van het plangebied. Om een negatief effect uit te sluiten dient hierom geen verlichting aangebracht te worden welke de Linge verlicht. Indien hieraan kan worden voldaan is nader onderzoek naar foerageergebied en vliegroutes niet aan de orde evenals een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming. Hiernaast wordt geadviseerd om binnen het gehele plangebied vleermuisvriendelijke verlichting te plaatsen (zie kader verlichting).

Grondgebonden zoogdieren

Voor bever is het van belang dat de Linge als migratieroute of foerageergebied behouden blijft. Daarom dient voorkomen te worden de Linge zal worden verlicht en dat er nachts recreatie plaatsvindt op de Linge (kano's, zwemmen etc.). Indien hier rekening mee wordt gehouden is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.

Broedvogels

Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren vernielen of beschadigen, als ook op het wegnemen van nesten van vogels. Daarnaast is het verboden vogels opzettelijk te storen, tenzij de storing niet van wezenlijke invloed is op de staat van instandhouding van de desbetreffende vogelsoort. In veel situaties kan dit voorkomen worden door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Het bouwrijp maken/starten met de werkzaamheden dient plaatst te vinden buiten het broedseizoen. Binnen het broedseizoen kunnen nesten van oever broedende vogels als meerkoet en grauwe gans niet op voorhand worden uitgesloten. Hiernaast zijn mogelijk ook andere grond broedende als graspieper soorten aanwezig. In de schuur zijn mogelijk nesten aanwezig van soorten als witte kwikstaart en winterkoning.

Zorgplicht

In de Wet natuurbescherming is in artikel 1.11 een omschrijving opgenomen over de algemene zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat iedereen 'voldoende zorg' in acht neemt voor alle in het wild levende dieren en planten, dus ook niet-beschermde soorten, en hun directe leefomgeving. Dit is een algemene verantwoordelijkheid die voor iedereen geldt. Het betekent bijvoorbeeld dat er niet onnodig dieren en planten worden gedood, wanneer redelijkerwijs een andere oplossing voor is, bijvoorbeeld de dieren te verplaatsen naar een ander gebied.

4.3.7.2 Gebiedsbescherming

Niet stikstof-gerelateerde effecten:

In de directe omgeving van het plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden. Op ongeveer 2,7km afstand ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Rijntakken. De aard van de voorgenomen werkzaamheden en ontwikkeling maken dat de effecten uitsluitend tot het plangebied of in de zeer directe zone eromheen beperkt blijven. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de invulling van de tussenliggende gebieden en de voorgenomen werkzaamheden is er geen sprake van mogelijk negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Een toetsing op grond van de Wet natuurbescherming van niet stikstof-gerelateerde effecten wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Stikstof-gerelateerde effecten

Voor zowel de bouw- als gebruiksfase dient een stikstofberekening middels AERIUS-Calculator te worden uitgevoerd. Op basis van ervaringscijfers is voor de uitvoering van de inrichtingsalternatieven reeds een stikstofonderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor bijlage 5. Geconcludeerd kan worden dat bij uitvoering van de inrichtingsalternatieven er géén sprake is van extra stikstofdepositie op omliggende stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Hiermee is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming, onderdeel stikstof, niet aan de orde.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Provincies hebben hiervoor soms een andere benaming. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit Natuurnetwerk. In de directe nabijheid van de NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In dit principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.


Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN denkbaar zijn, is het noodzakelijk een NNN-toetsing uit te voeren.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het GNN of GO. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN. Van afname van areaal is geen sprake, tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van het GNN significant aantasten. Een toetsing aan het GNN-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

4.3.7.3 Bescherming van houtopstanden

Ondanks dat het de intentie is om alle bomen binnen het plangebied te behouden worden er mogelijk enkele essen rondom het erf gekapt. Deze maken geen onderdeel uit van een rijlaanbeplanting en/of een houtopstand groter dan 10 are. Een nadere toetsing houtopstanden is hierom niet aan de orde.

4.3.7.4 Conclusie natuur

De Wet Natuurbescherming vormt geen obstakel voor dit plan.

4.4 Sociale veiligheid

In voorliggend plan verdwijnt een agrarische bestemming en worden landbouwpercelen omgezet in natuurgronden, welke in gebruik worden genomen voor extensieve recreatie. Doordat met de beoogde ontwikkeling vele mensen verblijven en recreëren binnen het plangbied is er sprake van een grote sociale controle.

4.5 Verkeer en parkeren

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met de parkeerbehoefte die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Voor het bepalen van het aantal parkeerplekken is de CROW-uitgave 'Kencijfers parkeren en Verkeersgeneratie' geraadpleegd. In deze uitgave zijn per functie parkeerkencijfers opgenomen.


Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Aangezien de agrarische functie van het erf zal worden beëindigd, zal ook een einde komen aan de toestroom van groot (landbouw)verkeer. Daarvoor in de plaats zal er wel meer regulier autoverkeer komen als gevolg van de beoogde nieuwe recreatiefunctie.

Voor de verkeersgeneratie van het plan Lingemeer 2, inclusief de komst van het tenniscentrum, is door Grontmij op verzoek van K3 Delta destijds een verkeersnotitie opgesteld. De nadere verkeerskundige analyse is voornamelijk gericht op het effect van verkeersgeneratie door de komst van het tenniscentrum op het omliggende wegennet.

Destijds was de conclusie dat de verkeerseffecten van het tenniscentrum voldoende zijn onderzocht en dat het plan leidt tot een toename van de intensiteit op de omliggende wegen van vooral licht verkeer, zoals personenauto's. Op sommige wegen zou de toename in verhouding groot zijn, maar dit komt vooral door de bestaande intensiteit die daar erg laag is.

Er wordt geconcludeerd dat de toename als gevolg van de ontwikkelingen naar verwachting niet leidt tot een verslechterde doorstroming of verkeerafwikkeling op de omliggende wegen. Wel wordt aanbevolen flankerende aatregelen te treffen op de Broekdijksestraat, Bredesteeg, Bloembosweg en Blauwe Kampseweg om een veilige en wenselijke verkeerssituatie te waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0027.png"

Afbeelding 27: Kengetallen verkeersgeneratie en parkeren tennishal (bron: CROW).

Afbeelding 16 geeft de kengetallen weer van een tennishal wat betreft parkeren en verkeersgeneratie op basis van 100 m2 bvo als aanbeveling van het CROW. In afbeelding 28 zijn de kengetallen weergegeven van een bungalowpark, deze kengetallen liggen aanzienlijk lager. Gelet op het feit dat voorliggend initiatief veel kleinschaliger en extensiever is dan een bungalowpark, zijn gemakshalve de kengetallen van een bungalowpark aangehouden.

Daarmee wordt de voorgenomen ontwikkeling van het natuur- recreatieterrein wat betreft verkeer en parkeren op voorhand uitvoerbaar geacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0028.png"

Afbeelding 28: Kengetallen verkeersgeneratie en parkeren bungalowpark (bron: CROW).

Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is door adviesbureau Movares een verkeersonderzoek gedaan. In dit onderzoek is gekeken naar de verkeersgeneratie, parkeerbalans en verkeersafwikkeling. Het volledige onderzoek is raad te plegen in Bijlage 6 Verkeersanalyse . De conlusie luidt als volgt:

De ontwikkeling 'de Eilanden' aan de Lingemeren in de gemeente Buren betreft de realisatie van 23 natuurhuisjes met ondersteunende horeca en moestuin.

Deze ontwikkeling geneert maximaal 149 voertuigbewegingen per dag. Dit verkeer kan zonder noemenswaardige knelpunten worden afgewikkeld op het bestaande wegennet. Ook ten aanzien van de verkeersveiligheid zijn geen knelpunten te verwachten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Binnen het plangebied worden 60 parkeerplaatsen gerealiseerd. Op basis van de parkeerbalans, gecorrigeerd naar aanwezigheidspercentages, is er een parkeerbehoefte van 56 parkeerplaatsen. Hiermee volstaat de aanwezige parkeercapaciteit.

4.6 Waterhuishouding

Het is verplicht om in elk bestemmingsplan een waterparagraaf op te nemen. In deze waterparagraaf wordt een overzicht gegeven van het beleid dat van toepassing is op het plangebied. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden aangetoond dat in het plan mogelijkheden bestaan voor een goede waterhuishouding.

Europees beleid

Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater verbeterd zodat het water chemisch en ecologisch (weer) gezond wordt. Alle waterbeheerders moeten ervoor zorgen dat de waterkwaliteit in 2015 op orde is. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op stroomgebied niveau plannen opgesteld. In deze stroomgebiedplannen staan de concrete doelstellingen en maatregelen beschreven voor de verschillende stroomgebieden.

Rijksbeleid

Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. Er liggen grote opgaven voor het waterdomein:

  • Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering.
  • We moeten blijven werken aan een goede bescherming tegen overstromingen en klimaatrobuuste zoetwatervoorziening tegen toenemende droogte.
  • Ook de zorg voor goede waterkwaliteit en duurzame drinkwatervoorziening verdient aandacht.

Daarnaast zijn allerlei functies afhankelijk van water, zoals de scheepvaart, de landbouw en de natuur. Op de Noordzee moeten vele functies, waaronder de opgaven voor windenergie, natuurontwikkeling, duurzame visserij, scheepvaart en zandwinning, in balans met elkaar een plek krijgen. Om aan te geven hoe we omgaan met de uitdagingen van ons water, ontwikkelde de Rijksoverheid het Nationaal Water Programma 2022-2027.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is vastgesteld op 18 maart 2022. In hetNationaal Water Programma (NWP) 2022-2027 beschrijft de Rijksoverheid de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren en -vaarwegen.

Provinciaal beleid

De provincie werkt nauw samen met Waterschappen om haar ambities te realiseren. Hiervoor hebben de waterschappen eigen regionale waterbeheerplannen opgesteld. De Provinciale Staten hebben de wettelijke bevoegdheid tot het instellen en opheffen van waterschappen, tot regeling van hun gebied, taken, inrichting, samenstelling van hun bestuur en tot de verdere reglementering van waterschappen. De manier waarop de waterschappen hun taak uitoefenen is onderhevig aan provinciaal toezicht doordat het waterbeheerplan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten behoeft. Dus de provincie stelt de regels en de waterschappen doen verder de uitvoering van het waterbeheer.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en hevigere buien worden voorspeld, hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Waterplan provincie Gelderland
Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 is mede kader voor de wijze waarop omgegaan wordt met water in het plangebied. Het waterplan is beschreven aan de hand van een aantal thema's zoals landbouw, wateroverlast, watertekort, natte natuur, grondwaterbescherming en hoogwaterbescherming. Voor deze thema's is beschreven welke doelstellingen voor 2007 en 2015 er liggen. Hierbij is rekening gehouden met de Europese kaderrichtlijn water en het beleid.

Waterschap Rivierenland

Waterbeheerprogramma 2022-2027Waterschap Rivierenland heeft het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld in 2021. In dit plan licht het waterschap de doelen en ambities voor deze periode. Daarnaast gaat de organisatie in op de aanpak van deze doelen en welke maatregelen nodig zijn om deze te behalen. Het waterbeheerprogramma is de tactische vertaling van de watervisie 2050, het strategisch kader voor de langere termijn. Dit resulteert in een aantal principes om belangen af te wegen, opgaven te prioriteren en heldere beleidskeuzes te maken richting 2050. Dit zijn:

  • De natuurlijke kenmerken van de ondergrond vormen het uitgangspunt van het werk van het waterschap.
  • Water is bepalend voor de inrichting van het gebied.
  • We zijn zuinig op water en grondstoffen.
  • Bescherming van het gebied tegen overstromingen is de focus.
  • We pakken uitdagingen op binnen deze generatie en wentelen niet af.
  • Waterbeheer van de toekomst: we maken maatschappelijk verantwoorde keuzes.
  • Met elkaar zorgen voor een toekomstbestendig rivierengebied.

Met bovenstaande principes werkt het waterschap aan veilige daken en een evenwichtig watersysteem.De doelen en principes vinden onder andere een concretere doorwerking in de beschikbare instrumenten van het waterschap: de Keur, Legger, stimuleringsmiddelen en communicatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0029.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0214.OMMOmmrnvldswg69-BVA1_0030.png"

Afbeelding 29: Uitsneden Legger waterschap Rivierengebied, volledige plangebied binnen zwarte belijning (bron: Waterschap Rivierenland)

De Keur en Legger

Op de Leggerkaart, behorende bij de Keur waterschap Rivierenland 2014, is te zien dat er meerdere watergangen en waterstaatswerken zijn gelegen in het plangebied. Er zijn waterlopen in de categorie B en C, waterstaatswerken in de categorie B en C en het is gelegen in de beschermingszone water. Het plangebied grenst aan de Linge dat is aangemerkt als een watergang in de A categorie.

In de Keur artikel 3.2 (Watervergunning waterstaatswerken en beschermingszones) staat vermeld dat het zonder vergunning verboden is om gebruik te maken van en handelingen te verrichten, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functies, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te leggen, te laten staan, te vervangen, te verwijderen of te vervoeren met betrekking tot een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszones.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van recreatieve natuurhuisjes op de schateilanden en een gebouw met recreatie en horecafunctie op de plek van de te slopen schuur. Met de ontwikkeling hiervan vinden geen grote ingrepen plaats in het bestaande wateroppervlak. Voormalige watergangen zijn als onderdeel van de totaal ontwikkeling reeds gedempt en het plan sluit aan op de totaal ontwikkeling.

Watertoets en wateradvies

Er is een watertoets doorlopen voor voorgenomen ontwikkeling. Deze resultaten van de watertoets zijn in Bijlage 7 Watertoets bijgevoegd. Tevens heeft afstemming plaatsgevonden met Waterschap Rivierenland.

Uit de watertoets komt naar voeren dat de aanleg van de recreatieplas zorgt voor voldoende ruimte om extra versnelde afvoer van hemelwater te compenseren. Verder zal gebruik worden gemaakt van gecertificeerde materialen om uitloging in hemelwater te voorkomen en wordt bladval van bomen zoveel mogelijk beperkt. Voor de vuilwaterverwerking van de natuurhuisjes op de verschillende eilanden wordt gebruik gemaakt van meerdere IBA-systemen (Individuele Behandeling Afvalwater).

Uit de afstemming met het waterschap komt naar voren dat de Lingemeer 1 & 2 niet verbonden zijn met het omliggende oppervlaktewaterstelsel in beheer bij waterschap Rivierenland. Dit leidt niet tot negatieve hydrologische effecten op de grondwaterstanden, zie hiervoor tevens de resultaten onder kopje 'Geohydrologie'. Daarnaast is in het overleg gesproken over het varen binnen het plangebied met kano's. Hierover adviseert het waterschap een vaardiepte van 1,20 meter aan te houden.

Hiermee wordt het aspect water, als onderdeel van voorliggend bestemmingsplan, vanuit het waterschap uitvoerbaar geacht. Voor de diverse werkzaamheden zal ter zijnde tijd een watervergunning worden aangevraagd.

Geohydrologie

Door Sweco is een Geohydrologisch onderzoek gedaan waarin men onderzocht wat de (geo)hydrologische effecten zijn van de uitbreiding van het Lingemeer op het oppervlakte water en het grondwater; en het bepalen van de invloed van het weglaten van de drijvende dijk en de realisatie van het zonnepark op de golfslag bij de woningen aan de oostrand van het Lingemeer. De volledige onderzoeksresultaten zijn toegevoegd in Bijlage 8 Geohydrologisch onderzoek van de toelichting. De belangrijkste conclusies zijn:

  • 1. Aan de zuidwestoever van de Blauw Kampse plas komt het deelgebied ‘Schateilanden’. De aanleg betreft het realiseren van ondiep water met daarin eilanden met natuurhuisjes. Daarnaast is het niet aanleggen van een drijvende dijk te midden van het Lingemeer onderzocht.
  • 2. De aanleg van deelgebied Schateilanden heeft een verwaarloosbare invloed op de grondwaterstanden en stijghoogten in en rondom de omgeving van het plangebied. Er worden daarom geen nadelige invloeden op de omgeving verwacht.
  • 3. Het niet aanleggen van de drijvende dijk zorgt voor een langere maximale golflengte bij een noordoostenwind. De extra opstuwing en toename van de golfhoogte zijn echter verwaarloosbaar. Het niet aanleggen van de drijvende dijk heeft daarom geen gevolgen voor de opstuwing en golfhoogte aan de oostoever van het Lingemeer.

4.7 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor activiteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten mogelijk worden gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake kan zijn van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan. In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'D10: De aanleg, wijziging of uitbreiding van: c. vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones met bijbehorende voorzieningen of d. permanente kampeer- en caravanterreinen. ' en 'D16.1: De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D 16.2.'

Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D10 of D16.1 overschrijden:

D10:

  • 1. 250.000 bezoekers of meer per jaar,
  • 2. een oppervlakte van 25 hectare of meer,
  • 3. 100 ligplaatsen of meer of
  • 4. een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied

D16.1: In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 hectare of meer.

Relatie met de voorgenomen ontwikkeling

Voorliggende ontwikkeling overschrijdt niet de drempelwaarden zoals opgenomen in de D-lijst van het Besluit Milieueffectenrapportage. Zo worden onder activiteit D 10 de grenswaarden niet overschreden. Bij voorliggend initiatief is sprake van aanzienlijk minder bezoekers dan 250.000 per jaar. Daarnaast is de algehele ontwikkeling, waarbij naast recreatie ook natuur wordt ontwikkel, minder dan 25 hectare. Verder zijn er minder dan 100 ligplaaten en betreft het geen gevoelig gebied. Als voorliggende ontwikkeling wordt vergeleken met de drempelwaarden uit activiteit D 10 van de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit.

Vanwege de ontgronding ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is ook sprake van activiteit D16.1. Ook hier geldt dat de drempelwaarde niet wordt overschreden. Het algehele project heeft weliswaar betrekking op een gebeid groter dan 12,5 hectare, maar de ontgronding (de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit) niet. De nieuwe ontgronding heeft een omvang van circa 4 hectare.

Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook, wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Aangezien het plan, en dan met name activiteit D16.1, wel kenmerken vertoont van diverse beoordelingscategorieën zoals hiervoor omschreven, getuigt het van een goede en zorgvuldige ruimtelijke ordening en belangenafweging om voornoemde beoordeling van milieueffecten te doen. Hiertoe is voor de ontgronding (D16.1) een vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld en separaat bijgevoegd (Bijlage 10)

Voor de activiteit D10 geldt dat gelet op de kenmerken van het plan (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de aan bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten in dit hoofdstuk en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven. De regels en de verbeelding zijn toegesneden op de voorgenomen ontwikkeling aan de Ommerenveldseweg.

Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het Informatiemodel ruimtelijke ordening (IMRO). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

De regels uit het bestemmingsplan 'Buitengebied, Lingemeer 2' zijn, indien relevant, overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Enkele onderdelen hebben geen doorwerking op voorliggend plan en zijn derhalve ook niet opgenomen.

Het juridische bindende deel van het plan bestaat uit de verbeelding en regels. Deze worden digitaal en analoog verbeeld. De verbeelding en regels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken namelijk:

  • 1. Inleidende regels
  • 2. Bestemmingsregels
  • 3. Algemene regels
  • 4. Overgangs- en slotregels

5.1.1 Inleidende regels

In Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

5.2 Bestemmingen

Artikel 3 Natuur

In voorliggende bestemming zijn de geldende standaardregels bij deze bestemming, uit het bestemmingplan 'Buitengebied, Lingemeer 2' grotendeels overgenomen in dit bestemmingsplan. Daarnaast wordt nieuwe natuur gerealiseerd conform het inrichtingsplan zoals toegevoegd aan de bijlage van deze toelichting. Deze nieuwe natuur wordt onder andere ingezet in de vorm van natuureilanden.

Artikel 4 Recreatie

In voorliggende bestemming zijn worden 23 natuurhuisjes gerealiseerd. Daarnaast wordt er een botenhuis gerealiseerd, een sauna, vlonders, beplanting, water, eilanden, wandelpaden  en nieuwe natuur conform het inrichtingsplan Mecanoo zoals toegevoegd in de bijlage van deze toelichting. Verder wordt met name een ontvangstgebouw inclusief horecavoorziening (uitstraling van een kas) mogelijk gemaakt ter plaatse van de huidige agrarische bestemming. Daarnaast wordt er een parkeerplaats gerealiseerd en blijven beide bestaande woningen met bijbehorende schuren bestaan. Op de plek van de oude grote schuur wordt het nieuwe gebouw gerealiseerd.


Ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' dient de bestaande cultuurhistorisch waardevolle woning behouden te blijven.

Artikel 6

In voorliggende bestemming gelden de regels ten aanzien van de bescherming van aanwezige archeologische waarden.

Artikel 7

In voorliggende bestemming gelden de regels ten aanzien van de bescherming van archeologisch waardevolle verwachtingsgebieden.

Artikel 5 Water

In voorliggende bestemming zijn de geldende standaardregels bij deze bestemming, waarbij tevens de ontgronding wordt mogelijk gemaakt om water te kunnen realiseren.

5.3 Opbouw regels

Deze regels zijn algemene regels die voor het gehele bestemmingsplan gelden. Vaak zijn ze van toepassing op meerdere bestemmingen:

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich voornamelijk voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

In dit artikel worden de vormen van verboden gebruik benoemd. Tevens is opgenomen onder welke voorwaarde het, ter plaatse van een woning en daarbij behorende bijgebouwen, is toegestaan om een "vrij" beroep uit te oefenen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

5.3.1 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in Artikel 13 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatste artikel is Artikel 14 Slotregel. Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal tussen initiatiefnemer en de gemeente Buren een anterieure overeenkomst worden gesloten. Hierin zal tevens het risico van planschade worden opgenomen, zodat het kostenverhaal voor de gemeente Buren volledig verzekerd is.

6.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.3.1 Vooroverleg

Het Rijk

Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Gelderland

Het ontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van wettelijk vooroverleg toegezonden aan de provincie Gelderland.

Waterschap Riverengebied

Tevens is het plan afgestemd met het waterschap Rivierenland. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.6.

Veiligheidsdienst

Het ontwerpbestemmingsplan wordt voorgelegd aan de Veiligheidsdienst

Omgevingsdienst Rivierenland

In het kader van milieu wordt het ontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan de ODR.

6.3.2 Inspraak

Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van 6 weken ter inzage gelegen. In deze termijn zijn in totaal drie zienswijzen binnen gekomen op het bestemmingsplan. Een samenvatting van de ingekomen zienswijzen en de reactie op deze zienswijzen is bijvoegd in Bijlage 11. De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen van het bestemmingsplan.