Plan: | Brummen, Zutphensestraat 89, locatie 't Zwientje |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0213.BPBRKOM100027-on01 |
De horecagelegenheid 't Zwientje aan de Zutphensestraat 89 wordt omgevormd van horeca naar een wooncomplex. Er is een plan ontwikkeld om op deze locatie 10 appartementen te realiseren, deels in de bestaande bebouwing en deels nieuwbouw.
Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied ligt in het noordelijk deel van de bebouwde kom van Brummen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt op de hoek van de Zutphensestraat en de Voorsterweg. Dit is een markant punt op de splitsing van twee oude wegen. Zowel de Zutphensestraat als de Voorsterweg kennen een afwisselend bebouwingsbeeld met panden uit verschillende bouwperiodes. De belangrijkste functie is wonen, maar vooral langs de Zutphensestraat liggen verspreid ook andere functies, zoals detailhandel, horeca en dienstverlening. Tegenover 't Zwientje ligt een garagebedrijf met tankstation.
Het bestaande pand heeft een karakteristieke voorgevel in twee bouwlagen. De bebouwing daarachter heeft één bouwlaag en is uitgevoerd met een grote kap. Aan de voorzijde ligt een openbare groenvoorziening in de vorm van een driehoekig grasveld met een aantal grote bomen.
Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOKviewer.nl)
Aanzicht van de horecagelegenheid
Voorliggend plan maakt de realisatie van 10 appartementen mogelijk. Het voorste, karakteristieke deel van het bestaande pand blijft behouden en wordt intern verbouwd tot twee woningen. De bebouwing erachter wordt gesloopt. Hier worden acht nieuwe appartementen gerealiseerd met eenzelfde bouwhoogte als de te handhaven bebouwing.
De nieuwe woningen zullen worden gerealiseerd in het betaalbare en zijn bedoeld als starterswoningen. Onderstaande tekening geeft de toekomstige situatie weer.
Toekomstige inrichting plangebied (ontwerp: Gerton Damen Architect)
De woningen op de begane grond krijgen een eigen buitenruimte in de vorm van een tuin. De appartementen op de verdieping krijgen de beschikking over een gezamenlijk dakterras.
Aan de achterzijde van het perceel worden bergingen gerealiseerd. Op eigen terrein worden aan de zijde van de Voorsterweg 6 parkeerplaatsen gerealiseerd. De overige parkeerruimte wordt gevonden in het openbaar gebied (zie ook paragraaf 4.4).
Impressie van het toekomstige gebouw gezien vanaf de Zutphensestraat (ontwerp: Gerton Damen Architect)
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de SVIR en het Barro.
Ladder duurzame verstedelijking
Met voorliggend plan worden 10 woningen mogelijk gemaakt. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er hoeft derhalve geen volledige laddertoets doorlopen te worden. Wel wordt hieronder kort ingegaan op de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan woningen in de gemeente Brummen.
In het regionale afsprakenkader van de Cleantech Regio is in december 2020 vastgelegd dat wordt ingezet op een sterkere groei van het aantal woningen. Voor de gemeente Brummen betekent dit het toevoegen van 600 - 900 woningen in de periode tussen 2020 en 2030. Er wordt een bandbreedte gehanteerd tussen een behoefte op basis van huishoudensgroei (600 woningen) en een waarbij ook het theoretische woningtekort wordt ingelopen (900 woningen). Voor de realisatie van die laatste, hogere behoefte, is het noodzakelijk om te sturen op de gewenste kwaliteit, omdat dit aantal alleen realistisch is als het aanbod goed aansluit op de vraag (bron: Woonagenda Cleantech Regio 2018, vastgesteld door GS op 11-12-2018).
Vanuit het uitgevoerde woningbehoefteonderzoek (zie ook paragraaf 3.3.3) is naar voren gekomen dat er behoefte is aan alle typen woningen, zowel eensgezins- als meergezins, huur en koop en in alle prijsklassen (zie onderstaande tabel). Omdat het een momentopname is, ziet de gemeente dit als richtinggevend instrument en niet als vast gegeven.
Nieuwbouw 2015-2024 o.b.v. combinatie Primos 2014-scenario en Socrates 2014, Brummen (bron: Wonen in de gemeente Brummen, Afwegingskader woningbouw)
Het beleid van de gemeente Brummen is erop gericht om het merendeel van de woningen te bouwen in de kernen Brummen en Eerbeek. Daarnaast kunnen er in beperktere mate woningen worden gebouwd in de kernen Empe, Tonden, Leuvenheim en Hall.
Locatie
De woningen worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Brummen, op de locatie waar voorheen een horecagelegenheid gevestigd was. Hiermee is er sprake van duurzaam ruimtegebruik. Het plan voldoet aan de eisen voor duurzame verstedelijking.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. De visie integreert een vijftal beleidsterreinen: ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is voor het laatst op 21 december 2022 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Naast deze zeven ambities blijft het beleid uit de Omgevingsvisie uit 2014 gelden. Het gaat om de aanwijzing van functies van regionale oppervlaktewateren, van gebieden waar milieukwaliteit bijzondere bescherming behoeft, van Natura 2000-gebieden en van bijzondere natuurgebieden.
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de mogelijkheid om tien woningen te realiseren binnen het bestaand stedelijk gebied van Brummen. Dit levert een bijdrage aan de invulling van de woningbehoefte. Het plan is dermate kleinschalig dat het geen direct raakvlak heeft met het provinciaal beleid.
Het initiatief is passend binnen het provinciale beleid.
De Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen' fungeert als toetsingskader op hoofdlijnen voor (bouw)initiatieven en stuurt op kwaliteiten, ambities en doelen.
Het doel van de ruimtelijke ontwikkelingsvisie is sturing te geven aan de ruimtelijke ontwikkeling van de
gemeente Brummen. De visie is het vertrekpunt voor de discussies over ruimtelijke vraagstukken die
op grotere schaal spelen (regio, provincie, Rijk).
De ruimtelijke ontwikkelingsvisie behelst een lange termijnvisie (Strategische visie tot 2030) en de korte termijnvisie (Ruimtelijke visie 2005 tot 2015). In de lange termijnvisie zijn de volgende keuzes gemaakt op het gebied van wonen:
Planspecifiek
De woningbouw uit voorliggend initiatief wordt gerealiseerd in de kern Brummen en voorziet in de aanwezige woningbehoefte. Het plan levert een bijdrage aan het draagvlak van de voorzieningen in Brummen. De groenvoorziening en de bomen aan de voorzijde van het pand blijven in stand. Het initiatief is passend binnen de kaders van de Ruimtelijke Ontwikkelingsvisie 'Ligt op groen'.
De Toekomstvisie 'Innoveren met oude waarden' zet voor de gemeente Brummen de stip op de horizon van 2030. De visie geeft richting aan de strategie, het beleid en de plannen die de gemeente de komende jaren samen wil maken. Natuur, landschap, water, papier en landgoederen zijn belangrijke kernwaarden in de gemeente, die verleden en heden met elkaar verbinden. Maar inwoners vinden Brummen vooral een gemeente waar je goed kunt wonen en leven. De keuzes en speerpunten voor 2030 zijn ingedeeld in drie thema's:
Wat betreft wonen zet de gemeente in op goede voorzieningen in Eerbeek en Brummen, om deze kernen vitaal te houden. Beide centra moeten goed bereikbaar blijven, maar ook bewoning is belangrijk voor levendige centra. Bij voorkeur wonen er mensen van allerlei leeftijden in de dorpskernen. De gemeente kiest voor een groene en ruime woon- en leefomgeving en zet in op het zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, een actief sociaal leven en nieuwe woonvormen. Ze kiest voor inbreiding op locaties die al bebouwd zijn in plaats van uitbreiding.
Planspecifiek
Met voorliggend initiatief worden 10 woningen gerealiseerd in de kern Brummen. Het betreft een herontwikkeling van een bestaande locatie, waarmee uitvoering wordt gegeven aan de voorkeur van inbreiding boven uitbreiding. De bouw van woningen draagt bovendien bij aan het vitaal houden van de kern en biedt mogelijkheden aan starters op de woningmarkt. Het initiatief past binnen de toekomstvisie van de gemeente Brummen.
De Woonagenda 2019-2030 is een actualisatie van de Woonvisie 2016-2025. Belangrijke reden om de woonvisie te actualiseren is in te kunnen spelen op de dynamische woningmarkt. Volgens de Woonagenda Cleantechregio 2018 is er naar de huidige inzichten in de gemeente Brummen in de periode 2017-2027 behoefte aan 700 nieuw te realiseren woningen.
Het wensbeeld voor de toekomst is gelijk aan die van de Woonvisie uit 2016: een vertrouwd dorps woonklimaat in een economisch vitale gemeente met een duurzaam en sociaal karakter. Waar het goed wonen is voor jong en oud, dankzij een gedifferentieerd aanbod van kwalitatief hoogwaardige woningen. Dit wensbeeld wordt uitgewerkt in een viertal pijlers:
Woningbehoefteonderzoek
Voor de actualisatie van de woonvisie hebben de gemeente Brummen en woningcorporatie Veluwonen een kwalitatief woningbehoefteonderzoek laten uitvoeren. Dit onderzoek brengt het functioneren van de woningmarkt in beeld, geeft een overzicht van eventuele knelpunten in de woningmarkt en zal als onderlegger gaan dienen voor toekomstige woningbouwinitiatieven om zo op kwaliteit te kunnen sturen.
Vanuit het woningbehoefteonderzoek zijn de woonopgaven als volgt:
Afwegingskader woningbouw
Voor de gemeente is het van belang om in de woningbouwprogrammering naast kwantitatief vooral ook kwalitatief te sturen. Daarom is het afwegingskader woningbouw opgesteld, op basis waarvan de gemeente haar medewerking verleent aan de plannen die het best bijdragen aan de ambities. Aanvragen worden aan de hand van de volgende stappen getoetst:
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in de bouw van 10 appartementen, gericht op starters op de woningmarkt. Hiermee sluit het programma aan op de actuele vraag naar dit woningtype en segment. Het betreft de transformatie van een voormalig horecapand in de kern Brummen, waarbij het karakteristieke deel van het pand behouden blijft. Het plan past binnen de Woonvisie en de Woonagenda van de gemeente Brummen.
Met het Koersdocument Duurzame Energie 2016-2018 wordt invulling gegeven aan de ambitie om als gemeente Brummen energieneutraal te zijn in 2030. Er is gekozen voor een strategische heroriëntatie van taken en rollen:
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van duurzaam ruimtegebruik, omdat het een locatie in bestaand stedelijk gebied betreft (inbreidingslocatie). De woningen worden BENG (Bijna Energie Neutraal Gebouw) gebouwd. Het initiatief past hiermee binnen het beleid van het Koersdocument Duurzame Energie.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Kom Brummen", vastgesteld op 26 november 2009. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Horeca'. Toegelaten zijn horecabedrijven van categorie 1 en 2, dat betreft bijvoorbeeld een cafetaria, lunchroom, restaurant, café, bar of danscafé. Bebouwing is toegestaan binnen het bouwvlak en mag een maximale bouwhoogte hebben van 8 meter.
Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan "Kom Brummen" (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het plangebied gelden tevens:
Aangezien de voorgenomen ontwikkeling niet past binnen de geldende bestemming en bouwmogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan, wordt het bestemmingsplan nu herzien.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Ten behoeve van het planvoornemen is een verkennend en aanvullend bodemonderzoek en verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Uit het verkennend en aanvullend bodemonderzoek is gebleken dat de grond op de locatie plaatselijk matig tot sterk verontreinigd is met lood, namelijk aan de westkant en aan de oostkant van het pand. In de noordwesthoek van het terrein is de grond tevens plaatselijk sterk verontreinigd met PAK. De omvang van de verontreiniging met lood wordt op beide plekken geraamd op 9 m3 (oppervlakte 20 m² en verontreinigde laag van 0,44m).
Voor de verontreiniging met PAK wordt ervan uitgegaan dat het om een kleine spot met een beperkte omvang van enkele kubieke meters gaat. De verontreiniging wordt ingekaderd door de (puin)fundering die onder de Voorsterweg aanwezig is. Er is geen oorzakelijk verband aan de te wijzen tussen de aangetoonde spots met lood en PAK. De spots hebben een zodanige omvang dat op de locatie geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Er zijn geen verontreinigingen met asbest aangetroffen.
Op advies van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel is een Plan van Aanpak voor sanering van de bodem opgesteld. Dit Plan van Aanpak is opgenomen in bijlage 2. Om de bodem ter plaatse van de betreffende terreindelen weer geschikt te maken voor de bodemfunctieklasse Wonen, zal de grond worden ontgraven en worden afgevoerd naar een erkende verwerker. In de exploitatie van het plan zijn de kosten van bodemsanering meegenomen.
Met de sanering is het initiatief uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15568806 (aan de IJsselgouw ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 14,6 µg/m3 | 15,1 µg/m3 | 8,5 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijnstof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (realisatie 10 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Bij voorliggend initiatief is het van belang te kijken naar de mogelijke geluidhinder afkomstig van het wegverkeer op de Zutphensestraat en de Meengatstraat (beide 30 km/u-wegen) en van railverkeer op de spoorlijn Arnhem - Zutphen. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/u of minder hebben geen wettelijke zone waar het verplicht is om akoestisch onderzoek te doen. Dit neemt niet weg dat er sprake kan zijn van geluidhinder. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet beoordeeld worden of er sprake van een goed woon- en leefklimaat.
In het kader van voorliggend plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarvan de rapportage is opgenomen in bijlage 3.
Volgens de geluidberekeningen bedraagt de maximale geluidbelasting vanwege railverkeerslawaai Lden = 48 dB. De voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt hiermee niet overschreden. Omdat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden, is hier geen sprake van een relevante blootstelling en hoeft de geluidbelasting niet meegenomen te worden in de cumulatie.
De gecumuleerde geluidbelasting van de wegen samen op de gevels van de woningen bedraagt ten hoogste Lden = 67 dB (excl. aftrek ex art. 110 Wgh). Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Daarvoor dienen bij de bouw van de woningen extra maatregelen getroffen te worden om te voorzien in een goed binnenniveau van 33 dB. Deze eisen zijn in de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.
De meest belastte (oostelijke) gevel dient voor minimaal GA,k = 34 dB te worden geïsoleerd op basis van nieuwbouweisen. Voor de zuid- en noordgevel bedraagt de isolatiewaarde minimaal 29 en 26 dB. Dit is in de regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen.
Voor de westelijke gevel hoeven geen extra geluidisolerende maatregelen genomen te worden, ervan uitgaande dat bij een normale bouwkundige opzet voldaan wordt aan de minimaal vereiste GA,k van 20 dB.
Omdat genoemde wegen beide een maximum snelheid van 30 km/u hebben, hoeft er niet getoetst te worden aan de grenswaarden conform de Wet Geluidshinder (Wgh) en hoeft er geen hogere waarde te worden gevraagd.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief maakt nieuwe milieugevoelige objecten mogelijk. Het plangebied ligt aan de kruising van de Zutphensestraat en Voorsterstraat in de kern van Brummen. Met name de Zutphensestraat is een oude verbindingsweg, waarlangs van oudsher verschillende functies aanwezig zijn, zoals woningen, bedrijven, horeca en detailhandel. De omgeving van het plangebied kan daarom worden getypeerd als een 'gemengd gebied', waarbij er sprake is van een zekere verstoring en dus van een relevante andere omgevingskwaliteit dan in een rustig woongebied. Derhalve kunnen de richtafstanden volgens de publicatie Bedrijven en Milieuzonering met één afstandsstap worden teruggebracht.
Aan de overzijde van de Zutphensestraat is een verkooppunt van motorbrandstoffen (met lpg) gevestigd. Voor geur en geluid geldt hier een richtafstand van 30 meter. Door de ligging in gemengd gebied kan deze worden teruggebracht tot 10 meter. Aan deze afstand wordt voldaan. Het aspect externe veiligheid komt aan de orde in paragraaf 4.1.5.
Andere functies binnen een straal van 100 meter van het plangebied zijn detailhandel, dienstverlening en een begraafplaats. Dit zijn functies met een beperkte richtafstand (10 m in een rustige woonwijk, 0 m in gemengd gebied) die goed inpasbaar zijn in een omgeving met woningen. De functies liggen allen op een afstand van meer dan 10 meter. Geconcludeerd kan worden dat er in het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat uit oogpunt van milieuzonering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart ter hoogte van het plangebied (blauwe cirkel) (bron: risicokaart.nl)
Uit de risicokaart is het volgende op te maken:
Ligging van het plangebied ten opzichte van de veiligheidszones van het tankstation (bron: Atlasleefomgeving.nl)
Met voorliggend plan worden maximaal 10 woningen (kwetsbare objecten) toegevoegd. Daar staat tegenover dat een ander (beperkt) kwetsbaar object - een horecagelegenheid - verdwijnt.
Berekening groepsrisico LPG-station
Op bovenstaande afbeelding zijn de plaatsgebonden 10-6-risicocontouren afbeelding zwart gestreept weergegeven. Uit deze afbeelding blijkt dat de PR10-6 risicocontouren van het reservoir, het vulpunt en het afleverpunt niet reiken tot aan het plangebied.
Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied van 150 meter van het LPG-station is gelegen, dient de hoogte van het groepsrisico ten gevolge van het LPG-station bepaald te worden. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 4.
Uit de berekening blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico in de huidige situatie wordt overschreden. De berekening van de toekomstige situatie heeft aangetoond dat de realisatie van woningen binnen het invloedsgebied een rekenkundige afname als gevolg heeft op de hoogte van het groepsrisico. De oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt als gevolg van de planvorming ook in de toekomstige situatie overschreden.
In de ‘Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations’ wordt het bevoegd gezag verzocht rekening te houden met een effectafstand van 60 meter tot (beperkt) kwetsbare objecten en 160 meter tot zeer kwetsbare objecten. Binnen het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten gerealiseerd, maar wel kwetsbare objecten (woningen). Gebleken is dat plan deels binnen de voornoemde 60 meter is gelegen. In artikel 13 van het Bevi is bepaald dat een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico verplicht is ten
aanzien van het vaststellen van een bestemmingsplan.
Verantwoording hoogte groepsrisico
Als gevolg van de ligging binnen het invloedsgebied van de spoorlijn en van het LPG-station geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 5.
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt antwoord gegeven op de vraag in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen zijn getroffen om het risico zoveel mogelijk te beperken. Voor de verantwoording wordt verwezen naar de bijlage
De rapportage wordt voor advies voorgelegd aan de Veiligheidsregio. Dit advies dient de gemeente Brummen mee te nemen in haar verantwoording van de hoogte van het groepsrisico.
Conclusie
Op basis van het genoemde onderzoek en de uitgebreide verantwoording die is opgesteld kan worden geconcludeerd dat er voldoende mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid zijn. Dit betekent dat er geen nadere eisen aan het plan worden gesteld in het kader van het milieuaspect externe veiligheid.
Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn
onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het
bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Planspecifiek
Voorliggend plan betreft de herontwikkeling van een bestaand bouwperceel, waarbij 10 woningen worden gerealiseerd. Er is geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D, categorie 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is. Er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht en er hoeft geen aanmeldnotitie m.e.r. te worden opgesteld.
In het kader van dit bestemmingsplan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht (zie hoofdstuk 4). Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in dit bestemmingsplan geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
De langetermijnvisie van het waterschap Vallei en Veluwe is opgenomen in de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI205). Met de visie wordt gewerkt vanuit vier thema's: waardevolle leefomgeving, klimaatverandering, circulaire economie en energietransitie. In het Blauwe Omgevingsprogramma (BOP) worden de doelen uit de BOVI voor de planperiode 2022-2027 concreet gemaakt.
Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied en 4.000 m² in landelijk gebied.
Gemeentelijk rioleringsplan
In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 is voor een periode van 5 jaar het rioleringsbeleid van de gemeente Brummen vastgelegd. Bij de verwerking van hemelwater wordt bij het afkoppelbeleid onderscheid gemaakt tussen bestaand gebied, nieuwbouw, inbreidingen en buitengebied. Onderstaand is hier invulling aangegeven, uitgangspunt hierbij is de onderstaande voorkeursvolgorde:
Bestaand gebied:
In de gebieden met een gemengd stelsel wordt, met in acht name van de voorkeursvolgorde uit de Wet milieubeheer, het overtollige regenwater aangesloten op het gemengde stelsel. Afkoppelen van verhard oppervlak, in bestaand bebouwd gebied, wordt alleen uitgevoerd als dit maatschappelijk verantwoord is. Hierbij wordt een afweging gemaakt tussen doelmatigheid, duurzaamheid, strategie en kosten. Ook wordt gezocht naar afstemming met andere projecten, zoals revitalisering, wegreconstructies en rioolvervanging. Hiermee houdt de gemeente vast aan de ambitie uit het voorgaand vGRP. Afkoppelen is hierbij echter geen doel op zich, maar moet bijdragen aan bijvoorbeeld het terugdringen van wateroverlast.
Wanneer bij rioolvervangingen het hemelwater wordt afgekoppeld door het vervangen van de gemengde riolering door vuilwaterriool en het bijleggen van een IT-riool, wordt de voorzijde van de woning, op kosten van de gemeente, op het IT-riool aangesloten. De particulieren worden hierbij volledig ontzorgd. Voor het afkoppelen van overige particuliere terreinen in bestaand gebied, wil de gemeente de komende planperiode onderzoeken of het afkoppelen te stimuleren is en dit vervolgens vast te leggen in een nog op te stellen hemelwaterverordening.
Nieuwbouw (zowel uitbreiding als inbreiding):
Bij nieuwbouw wordt in eerste instantie gekozen voor het niet aansluiten van hemelwater. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar lokale eigenschappen van het betreffende gebied.
Of het niet aansluiten van het verhard oppervlak mogelijk is, is afhankelijk van de lokale geohydrologische situatie. In het afkoppelplan is beschreven in welke gebieden infiltratie of afvoer naar oppervlaktewater mogelijk is.
Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar het oppervlaktewater mogelijk is moet een bui die eens in de twee jaar voorkomt (een bui van 20 mm) volledig op eigen terrein geborgen kunnen worden. Voor de gebieden waar infiltratie en/of afvoer naar oppervlaktewater niet mogelijk is, geldt deze bergingseis niet en moet het afvalwater en hemelwater gescheiden worden aangeleverd.
Waterplan Brummen (2008)
De gemeente Brummen heeft in samenwerking met Waterschap Veluwe een waterplan opgesteld. Met dit waterplan is invulling gegeven aan het Nationaal Bestuursakkoord Water. In het waterplan zijn op basis van een gemeenschappelijke visie over water concrete afspraken gemaakt over ambities, maatregelen en de bekostiging daarvan.
Planspecifiek
Ten behoeve van de watertoets is een vergelijking gemaakt tussen de oude situatie en de toekomstige situatie na realisering van het plan. Op onderstaande luchtfoto is te zien dat in de bestaande situatie het plangebied geheel bebouwd dan wel verhard is. De ontwikkeling van het plan leidt derhalve niet tot een toename van het verhard oppervlak.
Initiatiefnemer is voornemens om onder de bestrating en tuin infiltratievoorzieningen aan te brengen waarmee hemelwater direct wordt afgevoerd in de bodem.
Huidige situatie plangebied (bron: PDOKviewer.nl)
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 6. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Op basis van de watertoets wordt door het waterschap een positief advies gegeven voor onderhavig plan.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Ten behoeve van de planontwikkeling is een Quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. Het onderzoekrapport is toegevoegd als bijlage 7. Hieronder worden de conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming beschreven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken', deelgebied 'Uiterwaarden IJssel'. Dit gebied ligt op circa 1,2 kilometer afstand van het plangebied. Op 1,6 kilometer ligt het Natura 2000-gebied 'Landgoederen Brummen'. Door de beperkte omvang van de ontwikkeling (de bouw van 10 woningen) en de afstand tot de te beschermen gebieden, kunnen negatieve effecten als gevolg van licht, geluid, trillingen etc. worden uitgesloten. Om te onderzoeken of de sloopwerkzaamheden, de bouw en het gebruik van de woningen leiden tot een verhoging van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt een Aeriusberekening uitgevoerd. Het rapport hiervan is opgenomen in bijlage 10.
Als gevolg van de ontwikkelingen in het plangebied waarvoor de berekeningen zijn uitgevoerd neemt de stikstofdepositie op (bijna) overbelaste hexagonen van de Natura 2000-gebieden ten opzichte van de referentiesituatie in zowel de gebruiksfase als de aanlegfase niet toe. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Het plangebied maakt geen deel uit van provinciaal beschermd gebied, zoals het Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone, weidevogelgebied, ganzenrustgebied of beschermingszone natte landnatuur. De afstand tot deze beschermde gebieden bedraagt minimaal 650 meter of meer.
Er is geen sprake van significante effecten op de beschermde natuurgebieden als gevolg van het plan.
Soortenbescherming
Op basis van veldbezoek en bureaustudie kan de potentiële aanwezigheid van beschermde soorten worden uitgesloten, met uitzondering van de huismus. Tijdens het veldbezoek zijn er huismussen waargenomen bij woningen rond de planlocatie. Op de planlocatie zelf waren zij niet aanwezig. Omdat onder de dakpannen van het te slopen gedeelte van het gebouw voldoende ruimte is om toegang te bieden voor huismussen, is in september 2022 een technische inspectie uitgevoerd naar nestlocaties van de huismus (zie bijlage 8). Uit de technische inspectie is de conclusie getrokken dat er geen huismussen nestelen in het pand. Dit is nog eens geverifieerd met een aanvullend onderzoek (bijlage 9). Er zijn in het plangebied geen nesten van huismussen aangetroffen.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het initiatief omvat de bouw van 10 woningen op de locatie van een voormalige horecagelegenheid. Het gebruik van de woningen leidt tot verkeersbewegingen. Volgens kencijfers van het CROW (publicatie 381) bedraagt de verkeersgeneratie van een woning in de categorie 'huur, etage, midden/goedkoop' gemiddeld 3,6 mvt/etmaal. Voor het plankomt dit neer op circa 36 verkeersbewegingen per etmaal. De aanliggende wegen hebben voldoende capaciteit om dit verkeer te kunnen verwerken.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van de parkeernomen uit het 'Paraplubestemmingsplan Parkeren' (2018). Voor de woningen geldt een parkeernorm van 1,4 pp/woning, dus 14 parkeerplaatsen in totaal.
Aan de kant van de Voorsterweg is er op eigen terrein ruimte om 6 parkeerplaatsen aan te leggen. Verder ligt er ter hoogte van het perceel een bestaande parkeerstrook aan de Zutphensestraat waar minimaal 6 auto's geparkeerd kunnen worden. Omdat er ter hoogte van het plangebied verder geen woningen zijn kunnen deze worden gebruikt door de toekomstige bewoners. Elk appartement heeft derhalve de beschikking over een parkeerplaats in de directe omgeving. Voor het overige bezoekersparkeren kan gebruik worden gemaakt van overige parkeergelegenheid in het openbaar gebied.
Op de tekening in paragraaf 2.2 is de ligging van de parkeerplaatsen aangegeven.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In het plangebied is er geen sprake van aangewezen cultuurhistorische waarden. Wel heeft het bestaande pand een karakteristieke gevel, die met voorliggend plan behouden blijft. Ook in de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen monumenten of anderszins cultuurhistorisch waardevolle objecten waar het initiatief een effect op kan hebben.
Archeologie
Ter plaatse van het plangebied geldt het 'Paraplubestemmingsplan Archeologie' van de gemeente Brummen. Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoog'. Bij een hoge archeologische verwachting is een onderzoek verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Voor het plan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, waarvan het rapport is opgenomen in bijlage 11. Algemeen is een intacte bodemopbouw aangetroffen. De ingrepen die plaatsvinden zijn het slopen van de fundering van het pand en voor de nieuwbouw zal een nieuwe fundering gemaakt worden. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd, in de vorm van proefsleuven of archeologische begeleiding. Hiervoor dient eerst een Programma van Eisen te worden opgesteld, die moet worden goedgekeurd door de regio-archeoloog en het bevoegd gezag.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van bodemsanering zijn meegenomen in de expolitatiekosten. De gemeente zal voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voor voorliggend bestemmingsplan is aangesloten bij de systematiek van het vigerende bestemmingsplan 'Kom Brummen'. Het bevat de volgende bestemmingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
Ten behoeve van voorliggende ontwikkeling is een participatieproces ingericht en uitgevoerd. Het verslag hiervan bijgevoegd als bijlage 13. Aan het begin van het ontwerpproces is al contact gezocht met direct aanwonenden en de ondernemers die uitkijken op de locatie. De initiatiefnemer heeft alle adressen persoonlijk geïnformeerd over het plan. Er zijn geen bezwaren geuit tegen het plan.
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan en de gemeentelijke reactie hierop opgenomen.