Plan: | Hanzeweg-Zuid I |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1722-0002 |
De fietscrossclub Flying Bikes (BMX) in Kootwijkerbroek heeft de wens om te verplaatsen naar een alternatieve locatie. Enerzijds levert dit voordelen op voor de vereniging, anderzijds kan de locatie aan de Essenerweg in Kootwijkerbroek op een alternatieve wijze worden ingevuld om te voorzien in de woningbouwbehoefte.
De keuze voor de nieuwe locatie is gelegen aan de Hanzeweg-Zuid in Barneveld. Dit betreft een locatie aan de zuidkant van bedrijventerrein Harselaar en den Esvelderbeek. Op deze locatie kan gezamelijk met wielervereniging Tour de Force (MTB/ Mountainbike) een fietscrossterrein worden aangelegd.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Ligging locatie (aangeduid met ster)
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Hanzeweg-Zuid ten zuiden van bedrijventerrein Harselaar. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Esvelderbeek en het bedrijventerrein Harselaar-Zuid. Aan de oost- en zuidzijde vormen agrarische gronden de grens van het plangebied. De grens aan de westzijde wordt gevormd door de Hanzeweg -Zuid met daaraan grenzende agrarische gronden. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden, door de raad herzien en in werking getreden en zoals gewijzigd door een intrekkingsbesluit van de raad.
Bestemmingsplan "Buitengebied 2012"
Daarnaast ligt een klein gedeelte in het bestemmingsplan Harselaar-Zuid Fase 1a. De gronden hebben hier de bestemming ''Verkeer'.
Bestemmingsplan "Harselaar-Zuid Fase 1a"
De bestemming 'Agrarisch' en ook 'Groen' in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012"laat de realisatie van een sportaccommodatie met bijbehorende ontsluiting niet toe (Harselaar-Zuid Fase 1a geeft geen belemmeringen)
Uitsnede uit de bestemmingsplannen Harselaar-Zuid Fase 1a en Buitengebied 2012
In het bestemmingsplan "Buitengebied 2012"zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Er geldt overigens ook een voorbereidingsbesluit van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening met betrekking tot hyperscale datacenters op deze locatie. Nu het plan geen hyperscale datacenter mogelijk maakt, is dit voorbereidingsbesluit niet relevant voor onderhavig plan.
Sinds 2011 speelt de wens van de fietscrossclub om de huidige baan (fietscrossterrein gelegen aan de Essenerweg in Kootwijkerbroek) te verplaatsen. De vereniging heeft aangegeven dat de huidige baan niet meer voldoet aan de eisen van de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie. De vereniging groeit bovendien, met als gevolg een toename van bezoekers en wedstrijden wat gepaard gaat met geluid- en stofoverlast bij omwonenden. De aanleg van een nieuwe fietscrossbaan op een nieuwe locatie moet de sportieve en recreatieve gebruiksmogelijkheden aanzienlijk verbeteren. Dit geeft de vereniging een solidere basis als sportclub en betere groeimogelijkheden. Tegelijk vormt de ligging van de huidige baan een hinderlijke blokkade voor een functioneel gebruik van de groene long en wordt een groene en aantrekkelijke centrumfunctie rond het Kulturhus gemist.
In 2019 heeft de gemeente aan de Hanzeweg-Zuid grond gekocht om voor zowel Flying Bikes als wielervereniging Tour de Force (MTB/ Mountainbike) een professionele sportvoorziening te kunnen realiseren. Gezamenlijk gebruik van de locatie Hanzeweg-Zuid betekent in sportief-maatschappelijk opzicht een 'kruisbestuiving' die beide wielerverenigingen graag volledig willen benutten. De investeringen in grond, verkeersontsluiting en clubhuis zijn hoog. Als twee sportverenigingen deze voorzieningen gecombineerd gebruiken, worden de investeringen en ook de beschikbare ruimte beter benut.
Deze inspanning heeft geleid tot een plan waarin voor beide verenigingen voorzien wordt in een sportfaciliteit die voldoet aan de eisen van deze tijd. Dit zowel voor wat betreft trainings- en wedstrijdbanen (Inclusief startheuvels, jurygebouw en twee keer een parc fermé (overdekte wachtplek voor de sporters voorafgaand aan de start)), een mountainbike parcours rondom de locatie, als ook huisvesting in de vorm van kleedkamers, kantine, keuken, tribune etcetera. Ook wordt de reeds gerealiseerde pumptrack in het geheel ingepast.
Locatie gerealiseerde pumptrack
Onderstaande sfeerimpressies geven goed weer hoe aan de diverse onderdelen van het plan uitvoering wordt gegeven.
Sfeerimpressie pumptrack
Sfeerimpressie BMX baan
Sfeerimpressie mountainbike parcours
Daarnaast wordt het plan voorzien van een goede ontsluiting in de vorm van een rotonde op de verlengde Hanzeweg, worden er voldoende parkeerplaatsen aangelegd en wordt het landschappelijk in het gebied ingepast. Onderstaand ontwerp geeft dit beeld weer.
Stedenbouwkundig Ontwerp (Poelman Reesink)
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Doorwerking
Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten. Het plan draagt bij aan een gezonde economische regio en toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt ervoor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat eruit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Doorwerking in plangebied
De sportaccommodatie is op een goed bereikbare locatie gekozen buiten de bebouwde kom van Kootwijkerbroek. Het draagt hierdoor bij aan het verbeteren van het woon en leefklimaat op de achtergebleven locatie. Daarnaast is er in het plan bijzondere aandacht voor het versterken van de Esvelderbeekzone (zie hiervoor ook 5.12 en de komende paragraaf over natuur in de Omgevingsverordening). Dit draagt bij aan de biodiversiteit in het gebied.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
In de Omgevingsverordening is het onderhavige plangebied opgenomen op de kaarten:
Vanuit kaart 2 behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan. Het plan voorzien namelijk niet in de oprichting van glastuinbouw
Vanuit kaart 9 behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan. Bij aangeduide intrekgebieden gelden regels voor de winning van fossiele energie niet mogelijk. Aangezien dit plan hierin niet voorziet is dit een loze regel.
Kaart 3 betreft de ligging van natuur, zowel het Gelders natuurnetwerk als de Groene ontwikkelingszone
Kaartuitsnede GNN en GO
Het plangebied ligt binnen de Groene ontwikkelingszone. Een beschrijving hiervan wordt gegeven in Bijlage 5. Voor ingrepen in deze zone gelden instructieregels.
In paragraaf 2.6.5 van de verordening is geregeld (in artikel 2.52) dat "Zowel bij nieuwvestiging als bij een grootschalige uitbreiding moet er, naast een goede landschappelijk inpassing, sprake zijn van een per saldo substantiële versterking van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone van de Groene ontwikkelingszone. Daarbij is zowel de invulling van het begrip "substantieel" van belang als de wijze waarop de afspraken worden vastgelegd.
Bij deze kernkwaliteiten worden bedoeld: "bestaande en te ontwikkelen kwaliteiten voor het gebied in de Groene ontwikkelingszone zoals beschreven in de atlas Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone of in bijlage Kernkwaliteiten Gelders natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone".
Om te voldoen aan de instructieregels dient in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving van de resultaten van het onderzoek naar de te verwachten effecten van die activiteit of ontwikkeling op de oppervlakte, samenhang en kwaliteit van de Groene ontwikkelingszone te worden weergegeven. Hierbij moet worden ingegaan op de in het gebied aanwezige actuele en potentiële natuurwaarden, in de bij of krachtens de Wet natuurbescherming aangewezen beschermde soorten en soorten van nationale Rode Lijsten, en ecologische samenhang.
Voor zover de ontwikkeling of activiteit daar effect op kan hebben, wordt in de beschrijving van de onderzoeksresultaten betrokken de in het gebied aanwezige kwaliteit van
Als de Groene ontwikkelingszone wordt versterkt op grond van artikel 2.52, eerste lid, onderdeel a, bevat het bestemmingsplan dat de activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt een versterkingsplan. Dit versterkingsplan dient dan in te gaan op de volgende punten:
Tevens zal de borging moeten plaatsvinden in hetzelfde of gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Doorwerking in plangebied
Het gebied is in de atlas kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone gelegen in het deelgebied 81, 'Geldersevallei'.
Uitsnede Atlas kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone
Voor dit deelgebied zijn de volgende Kernkwaliteiten vastgesteld voor het aspect natuur en landschap:
Daarbij zijn er ontwikkelingsdoelen aangegeven die toegepast zijn bij de ontwikkeling in dit gebied.
natuur en landschap GNN (omvorming, natuurontwikkeling)
natuur en landschap Groene Ontwikkelingszone
ecologische verbindingen met evz-model
Om de groene ontwikkelingszone te versterken wordt er met name ingezet op de hierboven drie dikgedrukte onderdelen, waarbij het model kamsalamander als basis wordt gebruikt. Daarnaast wordt ingezet op de versterking van de bosrand aan de zuidoost zijde van het gebied. Het open landschap aan de noordoostzijde van het projectgebied wordt daarnaast in stand gehouden.
Vanuit de kernkwaliteiten zijn voor de Esvelderbeekzone is model kamsalamander van betekenis. Het inrichtingsmodel is gebaseerd op zowel de water- als de ecologische doelstelling, waarbij specifieke aandacht is besteed aan dit model. Door Bureau Poelman Reesink is in het kader van het bestemmingsplan Harselaar-Zuid fase 1a in het verleden ecologisch getoetst of het inrichtingsplan voldoet aan model kamsalamander. Geoordeeld is dat aan dit model wordt voldaan. De Esvelderbeekzone is weliswaar geen landschapszone van 250 meter breed (zoals dit in het model kamsalamander is aangegeven), maar slechts 40 tot 80 meter breed (op deze planlocatie betreft de huidige breedte ongeveern 70 meter). Deze zone is nagenoeg volledig is ingericht als stapsteen en kan daarmee goed functioneren als ecologische verbindingszone voor amfibieën.
Met de inrichting van de Esvelderbeekzone ten tijde van de realisatie van bedrijventerrein Harselaar-Zuid Fase 1a wordt bijgedragen aan de realisering van de provinciale natuurdoelen. De Esvelderbeekzone 1a kan op zichzelf al functioneren als stapsteen. De beek is in de huidige situatie ter hoogte van Harselaar Zuid al geschikt als corridor voor winde. Verder functioneert de Esvelderbeekzone tezamen met het zuidelijk gelegen landschap als landschapszone voor kamsalamander.
Versterking
Er is een inrichtingsplan gemaakt welke zorgt voor substantiële versterking van de kernkwaliteiten Groene ontwikkelingszone. De versterkingselementen zijn onder te verdelen in verschillende elementen: ecologische poelen, landbiotoop, versterking houtwal, behoud open karakter, inheemse beplanting ecologische zone, inheemse beplanting plangebied, afsluiting terrein en een corridorfunctie. Deze worden beschreven in het versterkingsplan welke is bijgevoegd als Bijlage 2 en de daarbij behorende bijlagen: Groenplan, Plantlijst, Uitwerking ecologische zone en Berekening versterking Groene ontwikkelingszone
Onderdeel is de toevoeging van poelen en groen aan de noordzijde van het plangebied. Zie hieronder een uitsnede welke tevens in Bijlage 3 bij de regels geborgd is.
Toevoeging natuur aan de noordzijde van het plangebied richting de beek
De ontwikkelingen rond het perceel van het bikepark bieden tevens kansen om de biodiversiteit van de GO en GNN te vergroten. Door het toevoegen van enkele geïsoleerde waterpoelen langs het beektraject kunnen aantrekkelijke verblijflocaties worden gevormd voor bijvoorbeeld de kamsalamander. De kamsalamander trekt in het voorjaar (februari-maart) naar voortplantingswateren waar deze eieren legt. Na 2-3 weken komen de eieren uit. In het water voedt de kamsalamander zich aan een breed scala van macrofauna, op land met name aan regenwormen, slakken en insecten. Idealiter paart de kamsalamander in poelen geïsoleerde waterpoelen van 400 tot 1000m2 met een natuurlijk waterpeil. In dit project is een poel van 400m2 niet te realiseren, daarom worden er meerdere kleine poelen in de natuurzone langs de beek gerealiseerd.
De beekzone dient als een buffer tussen de ontwikkeling van de sportlocatie en de Esvelderbeek. De beekzone ligt, voorzien van deze goede scheiding van groen, buiten het bikepark en wordt minimaal betreden waardoor deze als rustgebied voor fauna kan worden beschouwd. Borging vindt plaats door middel van ondoordringbaar groen waardoor er geen verstoring plaats vindt van gebruikers van de sportaccommodatie in natuurgebied dat dient als biotoop voor reptielen en amfibieën in het gebied.
Er wordt een goed functionerende ecologische verbindingszone voor kamsalamander gerealiseerd welke voldoet aan de ontwikkelingsdoelen die voor dit model gelden voor het ontwikkelen van biotopen van reptielen en amfibieën.
Het versterkingsplan is meer dan alleen het groenplan. Zie hiervoor de bijlagen die hierbij behoren. Stuk voor stuk geven deze een kwalitatieve impuls aan het gebied. Het laatste onderdeel van het versterkingsplan betreft een kwantitatieve berekening (Bijlage 6). Als deze bekeken wordt, worden de versterkingsmaatregelen gekwantificeerd in een totale negatieve balans. Ondanks deze negatieve balans in het rekenmodel kan worden ingestemd met dit versterkingsplan. Dit kan op basis van onvoorziene gevallen (Besluit Regels versterking Groene ontwikkelingszone, 31 mei 2022). Hier is sprake van onvoorzien omdat de rekenregels pas zijn opgesteld na het ontwerpen van dit plan en na de eerste adviezen hierover van de provincie; De planvorming van deze fietscrossbaan speelt al vanaf 2020, destijds waren de rekenregels rondom GO gebieden nog niet vastgesteld. In de slotfase van de planvorming zijn er nieuwe inzichten ontstaan rondom deze rekenregels, maar is er om te versterken tot een positieve balans. Desalniettemin is er op basis van het hiervoor genoemde wel sprake van een kwalitatieve toevoeging. Deze inrichting zal door middel van een voorwaardelijke verplichting worden geborgd in het bestemmingsplan. De verantwoordelijkheid/bevoegdheid ligt bij de gemeente, de provincie kan instemmen met deze onderbouwing.
Klimaatadaptatie
Artikel 2.65b van de provinciale verordening gaat over klimaatadaptatie. Het artikel bepaalt dat voor zover een bestemmingsplan een nieuwe activiteit of ontwikkeling mogelijk maakt, de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving dient te bevatten van de maatregelen of voorzieningen die worden getroffen om de risico's van klimaatverandering te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. In de beschrijving worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:
Doorwerking in plangebied
Het plan is voorzien van een inrichting die rekening houdt met de genoemde aspecten. Waterveiligheid is op deze locatie niet relevant. Wateroverlast wordt tegengegaan door een goede waterafvoer en berging. Berging voorkomt daarnaast droogte en in het plan wordt waar mogelijk groen en groene verharding gebruikt om hitte te voorkomen. Het plan is in overeenstemming met de verordening betreffende klimaatadaptatie.
Op 4 december 2020 is het Regionaal Adaptatie Plan Vallei en Veluwe (RAP) ondertekend door de Manifestregio. In de regio werken 28 gemeenten, waterschap Vallei en Veluwe, provincies Utrecht en Gelderland, Vitens, Veiligheidsregio's en Rijkswaterstaat samen op het gebied van klimaatadaptatie.
Met het RAP geeft de regio invulling aan de landelijke opgave voor overheden om vanaf eind 2020 klimaatadaptief te werken om in 2050 klimaatbestendig te zijn. Deze opgave komt voort uit het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie.
Het klimaat verandert namelijk snel en merkbaar. Klimaatadaptatie is omgaan met het nieuwe klimaat met extremer weer: heftige buien of juist lange periodes van hitte en droogte. De omgeving waarin we leven, werken en ontspannen, maar ook de manier van leven moeten we daarop aanpassen.
In het RAP zijn de regionale aandachtsgebieden voor de komende jaren bepaald, aanvullend op wat elke partij zelf moet of kan doen. Vooraf zijn voor het hele gebied de kwetsbaarheden van wateroverlast, droogte en hitte in kaart gebracht in een klimaateffectatlas. Tevens zijn risicodialogen met elkaar gevoerd over de gevolgen van klimaatverandering en de opgaven voor de regio.
Het RAP is een strategische agenda rondom 4 thema's: Prettig wonen en werken, Aangenaam recreëren, Basisfuncties (elektriciteit, hoofdwegennet, verpleeghuizen, etc.) veiligstellen en Natuurlijk bodem- en watersysteem. Per thema zijn (hoofd)ambities, speerpunten en maatregelen geformuleerd.
In Werkplannen wordt concreet aangegeven hoe de ambities in het RAP voor telkens een periode van 2 jaar worden uitgewerkt. De opgaven worden regionaal verdeeld en er worden verbindingen gelegd. Van belang is dat ook inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties worden betrokken.
Doorwerking in plangebied
Het RAP geeft hogere abstractere ambities weer die binnen ontwikkelingen integraal toegepast kunnen worden. Het plan is niet in strijd met de in het RAP aangegeven thema's en ambities.
De driedimensionale Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI) is de langetermijnvisie van Waterschap Vallei en Veluwe. Met deze BOVI zet Waterschap Vallei en Veluwe op een geheel nieuwe wijze koers naar een duurzame en waterinclusieve leefomgeving. Daarbij kijkt Waterschap Vallei en Veluwe integraal, grensontkennend, over de grenzen van taken en gebieden heen en werkt vanuit de drie zogenoemde waterprincipes:
Deze principes leiden tot één samenhangende weergave van water in het landschap van Vallei en Veluwe: één kringloop van bron tot monding, door stedelijk en landelijk gebied en van boven- en ondergrond.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de BOVI 2050 zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) is het waterbeheerprogramma van Waterschap Vallei en Veluwe voor de planperiode 2022-2027. Het gebied, de maatschappelijke thema's en samenwerking met partners zijn meer centraal gezet dan in voorgaande waterbeheerprogramma's. Het waterbeheerprogramma is een kerninstrument onder de Omgevingswet en bevat naast de verplichte onderdelen van het programma (zoals Kader Richtlijn Water (KRW), Richtlijn Overstromings Risico's (ROR), zwemwaterrichtlijn) ook een niet verplicht deel. Het BOP is daarmee het wettelijk instrument van het waterschap om de doelen voor de middellange termijn vast te leggen. In het BOP worden doelen uit de Blauwe Omgevingsvisie 2050 (BOVI2050) doorvertaald naar gebiedsgerichte doelen. De hoofddoelen van het BOP zijn hieronder kort beschreven.
Waterveiligheid
Een zo goed mogelijke bescherming tegen overstromingen volgens de wettelijke normen.
Watersysteem
Een toekomstbestendig en klimaatrobuust grond- en oppervlaktewatersysteem, dat passend is ingericht naar de veranderende gebiedswensen.
Wonen en zuiveren
Een robuust proces voor het verwerken van extreme neerslag en inzameling van stedelijk en industrieel afvalwater in bebouwd gebied, tot aan het lozen van effluent in het watersysteem.
Circulaire economie
Volledig circulair opereren in 2050 door anders om te gaan met grondstoffen en goed samen te werken met partners en de omgeving.
Energietransitie
Het eerste energieneutrale waterschap van Nederland worden om een voorbeeld te zijn op het gebied van de energietransitie.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn in de Strategische visie en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.
De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.
Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.
Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.
De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Foodvalley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.
Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doe mogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.
De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.
De deelgebieden zijn:
Uitsnede Structuurvisie Buitengebied Barneveld met ster op planlocatie
Afbeelding: Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda
Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. Het plangebied ligt in het deelgebied 'Agrarisch bedrijvenlandschap'.
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.
Karakteristiek
Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.
Gebruik
Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.
Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.
Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.
Doorwerking in plangebied
De Structuruvisie geeft geen handvatten voor de realisatie van sportvoorzieningen. Wel past een voorziening als deze in de lijn die geschetst wordt in de structuurvisie. Door de gekozen inrichting loopt het landschap van bedrijven geleidelijk over in agrarisch gebied. Er is sprake van ondersteuning van de vernieuwing en verbetering van de ruimtelijke structuur in het buitengebied. Door de inrichting van het gebied omsloten door houtsingels en bossages, past het binnen de filosofie van het gebied en is er geen strijdigheid met de structuurvisie.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Eind 2021 heeft de gemeenteraad "De warmtevisie Barneveld" vastgesteld, dat de basis vormt voor het verminderen van het gebruik (isoleren) en het uitfaseren van het gebruik van aardgas. Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd.
Duurzaamheid in het openbaar gebied of op eigen terrein
Er moet aandacht zijn voor energiezuinige openbare verlichting. Daarbij denken we aan een verlichtingsplan, waarbij zo weinig mogelijk lantaarnpalen worden toegepast, uitgevoerd met (dimbare) LED-lampen.
Daarnaast is het vanuit duurzaamheidsoogpunt van belang om de hoeveelheid materiaalgebruik voor wegen en de verharde oppervlakte in het plangebied zo laag mogelijk te houden. Dat kan worden bereikt door de weglengte en -breedte zoveel mogelijk te beperken en doorlatende verharding toe te passen. Bij de keuze voor het materiaalgebruik heeft de gemeente ook hier de voorkeur voor het gebruik van duurzame materialen, bij zowel productie en gebruik en die bij sloop hergebruikt kunnen worden.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken. Zie voor een verdere beschrijving de waterparagraaf (§ 5.15).
Doorwerking in plangebied
In het plan wordt waar mogelijk gekozen voor duurzame en/of energie besparende maatregelen.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt (o.a.) plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (PFAS) regio De Vallei en de nota bodembeheer regio De Vallei.
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
Overigens is in het kader van de aankoop van de gronden een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek wordt geconcludeerd dat de hypothese '(grootschalig) onverdacht’ dient te worden geaccepteerd. De aangetoonde lichte verhoging(en) zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader onderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
In het bestemmingsplan komen uiteenlopende dubbelbestemmingen voor om ruimtelijke kwaliteiten te borgen.
Bij een planontwikkeling moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Archeologische waarden- en verwachtingenkaart' als archeologisch toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Uit deze kaart blijkt dat binnen het plangebied verschillende archeologische verwachtingen gelden; te weten een hoge verwachting en een lage verwachting.
Resultaat archeologisch bureau- en booronderzoek
Binnen het plangebied is een bureau- en booronderzoek uitgevoerd. (Zie hiervoor Bijlage 1). Uit het bureau onderzoek bleek dat het plangebied een hoge archeologische verwachting had voor nagenoeg elke archeologische periode. Er werd geadviseerd een verkennend en karterend booronderzoek uit te laten voeren. Doel van het booronderzoek was het vaststellen van de landschappelijk situatie (aanwezigheid dekzandrug), de dikte van de bouwvoor en eventuele andere niet-relevante lagen en of er sprake was van verstoringen. Daarnaast zou mogelijk de omvang en datering van de eventuele vindplaats(en) kunnen worden vastgesteld.
In november 2020 is dit booronderzoek uitgevoerd door Econsultancy (zie rapportage Bijlage 1). Het booronderzoek heeft duidelijk gemaakt dat er sprake is van een archeologisch niveau vanaf 60 cm -mv binnen het roze/gele gebied op de dekzandrug in figuur 1 (Zie rapportage Bijlage 1 en selectiebesluit Bijlage 2). Om te voorkomen dat archeologische waarden per ongeluk weggegraven worden is een bufferzone van 15 cm boven de archeologische laag vastgesteld. Dit houdt in dat er niet dieper ontgraven mag worden dan 45 cm -mv (12,75 m +NAP), zodat de resten in de bodem veilig behouden blijven en er zo min mogelijk archeologisch vervolgonderzoek (max. 5%) nodig is.
Vervolgens zijn in januari 2021 de resultaten van dit onderzoek afgezet tegen de voorgenomen plannen van de aanleg van de fietscrossbaan. Per ingreep in het plangebied is in het selectiebesluit aangegeven wat toegestaan is. Het selectiebesluit is toegevoegd als bijlage 2 aan de toelichting bij dit plan. Het ontwerp van de fietscrossbaan is vervolgens zoveel als mogelijk aangepast om de archeologisch waardevolle zone niet te verstoren. Uitgangspunt is hierbij dat voor de inrichting van het plangebied zo min mogelijk bodemingrepen plaatsvinden, waarbij archeologische resten worden verstoord. Dit betekent ook dat archeologisch vervolgonderzoek zo veel mogelijk wordt voorkomen.
Vanaf de onderkant van de flanken van de dekzandrug richting de grenzen van het plangebied (lichtblauwe zone) is de bodemopbouw in veel gevallen verstoord of bestaat uit verspoeld dekzand, dat te nat is voor bewoning. Hier worden geen archeologische resten verwacht op basis van dit onderzoek en de dubbelbestemming vervalt hier.
Archeologische verwachting (uit archeologisch bureau- en booronderzoek Econsultancy)
Onderzoek op ontsluiting/rotonde
Het hiervoor genoemde onderzoek dekt niet het gehele plangebied. De ontsluitingsweg en rotonde zijn in dit archeologisch onderzoek niet meegenomen, omdat deze in het verleden geen onderdeel uitmaakten van dit plangebied (zie de afbeelding hieronder)
Gebied voor onderzoek ter plaatse van ontsluiting/rotonde
Om deze reden is er een aanvullend archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor dit deel van het plangebied (Zie Bijlage 3). Doel van het bureauonderzoek is een antwoord te vinden op de vraag wat de gespecificeerde archeologische verwachting voor dit deel van het plangebied is. Op basis van het bureauonderzoek is geconcludeerd dat dit deel van het plangebied een lage verwachting heeft voor alle archeologische perioden met uitzondering van de Nieuwe Tijd. In het zuidoosten van het plangebied geldt een hoge verwachting voor het aantreffen van resten van een schaapskooi uit de Nieuwe tijd. Het overige deel van het plangebied heeft een lage verwachting.
Indien er in het zuidoostelijk deel graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm -mv uitgevoerd worden, is vervolgonderzoek noodzakelijk. Omdat archeologische resten voornamelijk in de vorm van grondsporen worden verwacht (de restanten van een schaapskooi), is een karterend en waarderend proefsleuvenonderzoek geadviseerd. Het bevoegd gezag heeft hiermee ingestemd. Dit onderzoek wordt z.s.m. uitgevoerd. Indien nodig wordt er een doorstart naar een opgraving gemaakt, zodat het zuidoostelijk deel daarna ook kan worden vrijgegeven. Het onderzoek is naar verwachting voor maart 2023 afgerond; voordat het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Binnen het overige deel van het plangebied, waar een lage verwachting geldt voor alle perioden, is (net als in de eerdergenoemde lichtblauwe zone) geen vervolgonderzoek geadviseerd. De dubbelbestemming vervalt hier.
Het bevoegd gezag heeft dit advies overgenomen.
Advieskaart uit archeologisch bureauonderzoek
Het programma van eisen is medio januari goedgekeurd waarna het onderzoek wordt uitgevoerd. Naar verwachting kan na dit onderzoek de geplande uitvoering plaatsvinden.
Conclusie
Het aspect archeologie is geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart we geen bijzondere waarde(n).
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Monumenten komen in, en in de nabijheid van het plangebied niet voor.
Conclusie
Historische stedenbouwkundige waarden zijn geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid met een middenwaarde waardering (7).
Uitsnede uit 'Historische landschappen Barneveld' (ster op planlocatie)
Zeer hoog gewaardeerde landschappen krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan; hoog gewaardeerde landschappen krijgen een dubbelbestemming in het bestemmingsplan, mits ze aan zeer hoog gewaardeerde landschappen grenzen. Het is de bedoeling dat de waarden worden gehandhaafd danwel versterkt.
Conclusie
De cultuurhistorische waarde is vanwege het feit dat er sprake is van een middenwaardering geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Stikstof
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied
Planlocatie (ster) ten opzichte van ligging Natura 2000 gebied (Veluwe)
Voor zowel de bouwfase (tijdens de bouw, sloop en aanleg) als voor de gebruiksfase zijn de stikstofemissies beoordeeld. Er zijn voor de locatie AERIUS-berekeningen uitgevoerd van de aangevraagde situatie. Deze zijn toegevoegd als Bijlage 9 en Bijlage 10 van de toelichting.
De resultaten van de stikstofberekeningen zijn verwoord in het onderzoek. Dit is als Bijlage 11 aan de toelichting toegevoegd. Conclusie van het rapport /de uitgevoerde berekeningen is dat er geen effect is, met betrekking tot stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, in de gebruiksfase en de aanlegfase. Uit de AERIUS-berekening volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. Er gelden geen aanvullende verplichtingen in het kader van de Wetnatuurbescherming.
Conclusie
Het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd.
Dit betrof een literatuuronderzoek en ondersteunend veldonderzoek. Hiermee is inzichtelijk gemaakt of er beschermde flora en fauna voorkomen in het gebied. Dit wordt beschreven in het rapport dat als Bijlage 5 is toegevoegd. Aan de hand van dit rapport wordt geconcludeerd dat nader onderzoek noodzakelijk is voor de buizerd en sperwer, kleine marterachtigen en naar de verblijfplaatsen van vleermuizen in bomen en foerageergebieden en vliegroutes van vleermuizen. Voor overige soorten wordt geconcludeerd dat deze geen belemmering geven voor de uit te voeren werkzaamheden.
Het nader onderzoek is uitgevoerd (zie hiervoor Bijlage 6). Ruimtelijke plannen kunnen conflicterend zijn met de Wet natuurbescherming, wanneer er sprake is van negatieve effecten op beschermde soorten. Hierbij is tevens de verlichting van belang. De verlichtingsplannen zijn toegevoegd als Bijlage 8 en Bijlage 7 Het doel van het natuuronderzoek is om te inventariseren of er door de geplande ruimtelijke ontwikkelingen sprake is van aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen, nestlocaties en functioneel leefgebied van genoemde soorten. Voor overige beschermde soorten is tijdens de quickscan natuurtoets aangetoond dat negatieve effecten op deze soorten op voorhand uit te sluiten zijn, indien verstoring van broedvogels wordt voorkomen.
Aan de hand van de verkregen resultaten waarvoor verwezen wordt naar het onderzoek, en datgene wat gesteld wordt in de Wet natuurbescherming kunnen de volgende conclusies getrokken worden: Voor de aangetroffen beschermde soorten gewone dwergvleermuis, laatvlieger, bunzing en hermelijn/wezel is het aanvragen van een ontheffing ten aanzien van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Er moet een mitigatie- en compensatieplan opgesteld worden voor deze soorten. Daarnaast moet tijdens aanlegfase rekening worden gehouden met broedvogels.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Eenieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplantingen in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die twintig (of meer) bomen omvat, gerekend over het totaal aantal rijen.
Aangezien hier sprake is van een houtopstand zoals hiervoor beschreven is er een kapmelding bij de provincie Gelderland voor beschermde houtopstanden noodzakelijk.
Conclusie Wet natuurbescherming
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het plangebied ligt in het GO. Voor de toetsing wordt verwezen naar 4.3.1.2.
Conclusie
Het natuurnetwerk geeft geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Het plangebied heeft geen effect op de Externe veiligheid. Het plan brengt zelf geen risico met zich mee als wel dat het plangebied niet in een PR-contour ligt dan wel dat er een groepsrisico verantwoording noodzakelijk is.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
De nieuwe sportfunctie is op grond van de Wet geluidhinder niet aangewezen als geluidgevoelige bestemming.
Conclusie
Aangezien er geen geluidgevoelige objecten worden toegevoegd is het aspect geluid geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt (bij besluit van 7 oktober 2008). Op 18 oktober 2008 is de Verordening geurhinder en veehouderij in werking getreden, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Op 15 december 2021 is er een nieuwe Verordening door de raad vastgesteld en is de Verordening geur en veehouderij (vastgesteld op 7 oktober 2008) ingetrokken. Deze nieuwe Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 24 december 2021, waarbij opnieuw voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Het clubgebouw kan gezien worden als geurgevoelig object. De dichtstbijzijnde veehouderijen liggen op meer dan 450 meter afstand van dit clubgebouw. Gezien de afstand levert dit plan geen belemmeringen op voor de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen, er zal ter plaatse van het clubgebouw worden voldaan aan de eisen vanuit de geurwetgeving. Daarnaast zal de achtergrondbelasting van geur ter plaatse, gezien de afstand, beperkt zijn. Volgens een kaart met de achtergrondbelasting in de gemeente Barneveld uit 2012 is in het gehele plangebied sprake van een achtergrondbelasting van geur tussen de 14-20 ouE/m3. Het gebied ligt in het landbouwontwikkelingsgebied waar op basis van de gemeentelijke geurverordening een hoge geurbelasting is toegestaan. Daarmee is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse.
Conclusie
Agrarische geurhinder niet belemmerend is voor dit plan. Er is geen nader onderzoek nodig
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De realisatie van een sportvoorziening valt onder 'stedelijke ontwikkeling'. Daarom volgt hieronder een toelichting.
De bestaande fietscrossclub is gelegen binnen de bestaande kern Kootwijkerbroek. De locatie voldoet niet meer gezien het groeiende aantal leden en de overlast die een dergelijke voorziening geeft binnen de bebouwde kom voor wat betreft stof en geluid.
Behoefte
De Behoefte aan een dergelijke voorziening is groot. De vereniging telt circa 200 leden. De verwachting is dat dit aantal binnen 2 tot 4 jaar groeit tot circa 400 leden. Op lange termijn zal dit ledenaantal stabiliseren en wordt geen explosieve groei verwacht. Met het groeiende aantal leden en de verwachting dat dit aantal de komende jaren zal blijven groeien is de behoefte aan een passende sportaccommodatie groot. Een dergelijke voorziening is in de omgeving niet aanwezig. De behoefte is hiermee aangetoond.
Waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied?
Een fietscrossbaan past niet op locaties waar zich tevens woningen in de directe omgeving bevinden. De huidige locatie aan de Essenerweg heeft dat wel aangetoond. Geschikte locaties binnen stedelijk gebied waar geen overlast zal ontstaan zijn in de omgeving niet beschikbaar. Om deze reden is gekozen voor een locatie die bereikbaar is voor de leden van de vereniging(en), die beschikbaar is en geschikt is. De locatie aan de verlengde Hanzeweg voldoet hieraan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling. Het 'ladder' aspect is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Conclusie
Leidingen en laagvliegroutes zijn geen belemmering voor de uitvoering van het plan
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen, die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor de realisatie van een BMX- en MTB-terrein geldt dat dit niet onder een in de regeling opgenomen categorie valt. Om deze reden is onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 13). in dit onderzoek is het worstcase aantal motorvoertuigen per dag gebruikt voor een berekening met behulp van de zogenaamde NIBM-tool. Met de NIBM-tool (versie 2021) is berekend wat de bijdrage is van het verkeer.
Uit de NIBM-tool blijkt dat het plan op basis van een worstcase scenario, niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging en in dat opzicht niet in betekenende mate is. Daarom is een onderzoek naar de luchtkwaliteit en/of toetsing aan de grenswaarden in dit verband niet nodig.
Conclusie
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D 11.2 (kolom 1) van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt onder de drempelwaarden zoals genoemd in kolom 2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben. Dat blijkt ook uit de toetsing van het plan aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria. Zo heeft die toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Besluit m.e.r.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van een sportvoorziening vab minder dan 5ha. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
Op 21 oktober 2022 is bij besluit van college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld vastgesteld dat geen MER nodig is. Het besluit is als Bijlage 14 opgenomen. De aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen als Bijlage 15. Daaruit blijkt dat, gelet op alle kenmerken van het project ten opzichte van de huidige situatie en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken, kan worden gesteld dat het verschil tussen de milieueffecten van de aangevraagd situatie en de milieueffecten van de huidige situatie geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Er zijn geen essentiële milieueffecten die door middel van een milieueffectrapport nader onderzocht moeten worden. Er is derhalve geen m.e.r.-procedure noodzakelijk.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbescherming). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Conclusie
Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat een MER niet noodzakelijk is en vormt dit aspect geen belemmering voor de uitvoering van onderhavige plan.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader is van belang te onderzoeken welke geluidbronnen op het terrein aanwezig zijn en welk effect dit heeft op de woningen in de omgeving. Hiertoe is een onderzoek uitgevoerd welke als Bijlage 12 is toegevoegd.
Het normale gebruik betreft gebruik in de dagperiode. Hier ontstaat geen hinder voor de omgeving. Gezien de optredende geluidniveaus en het feit dat de clubwedstrijden in totaal maximaal 7 keer per jaar in de avondperiode en de kleine regionale en nationale wedstrijden maximaal 5 keer per jaar in de dagperiode plaatsvinden (in totaal maximaal 12 keer per jaar) kan gesteld worden dat naar verwachting bij de omliggende woningen geen sprake zijn van (ernstige) hinder vanwege de activiteiten gedurende de wedstrijden.
Het is mogelijk om op het terrein van de Flying Bikes maximaal 12 keer per jaar de maatgevende activiteiten in de dagperiode (nationale en regionale wedstrijddag) en avondperiode (clubwedstrijddag) te kunnen toestaan. Hiervoor zal de gemeente voor de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus in deze maatgevende dag- en avondperioden maatwerkvoorschriften opstellen tot 53 dB(A)respectievelijk 50 dB(A).
De activiteiten met geluidsoverschrijding zullen met een maximum van 12 keer per jaar worden vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
De sportvoorziening wordt ingepast in een bestaande landschappelijke kavel. Er zal groen worden aangeplant waarbij tevens de mountainbike paden door het gebied zullen lopen. Er zal een versterking van natuur plaatsvinden aansluitend aan de Esvelderbeek. Zie hieronder (en in Bijlage 3) voor het beplantingsplan.
Beplantingsplan
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen. Vooruitlopend heeft de VGGM aangegeven dat de opkomstnorm voldoende is en bereikbaarheid van de gebouwen voldoende geborgd wordt.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Ontsluiting
De locatie is gelegen langs de Hanzeweg-Zuid, een 80 km/uur gebiedsontsluitingsweg. Op gebiedsontsluitingswegen worden vanuit de doorstroomfunctie en verkeersveiligheid geen uitritten toegestaan. Om het perceel veilig te kunnen bereiken wordt daarom een nieuw aan te leggen rotonde gerealiseerd, waar verkeer veilig en met een lage snelheid kan uitwisselen.
Fietsers maken geen gebruik van de rijbaan, voor fietsers is al een vrij liggend tweerichtingenfietspad langs de Hanzeweg-Zuid aanwezig en richting de entree van het plangebied wordt voor fietsers tussen de rotonde en het terrein een vrij liggend tweerichtingenfietspad gerealiseerd.
Fietsers kunnen bij de rotonde veilig in 2 fasen oversteken (waarbij fietsers voorrang moeten verlenen aan het gemotoriseerd verkeer).
Voetgangers maken gebruik van het fietspad, maar kunnen bij de rotonde gescheiden van het fietsverkeer ook in twee fasen oversteken. Hiermee wordt ook voor voetgangers een veilige oversteekmogelijkheid van de Hanzeweg-Zuid geborgd.
De interne verkeersstructuur is zo ontworpen dat zowel vrachtverkeer als (pendel) bussen intern kunnen rondrijden. Daarmee kan bestemmingsvrachtverkeer of (pendel) bussen veilig de Hanzeweg-Zuid op -en afrijden, zonder te moeten keren.
Het clubhuis is bereikbaar via een hellingbaan, zodat rolstoelgebruikers deze zelfstandig kunnen bereiken. Het terrein zelf is autoluw en krijgt een maximum toegestane snelheid van 30 km/uur.
Parkeren
Op het terrein worden 92 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Hiervan worden minimaal 2 parkeerplaatsen ingericht als gehandicaptenparkeerplaats. Voor de reguliere activiteiten van de verschillende functies (zoals trainingen) is dit voldoende; er vinden namelijk meerdere trainingen per dagdeel -of avond plaats waardoor niet alle leden tegelijk komen trainen. Daarnaast is een aandeel gebruikers op de fiets te verwachten. Openbaar vervoer is niet aanwezig. De parkeerplaatsen zijn qua maatvoering en bereikbaarheid op een goede manier in het plan gesitueerd, conform de Nota Parkeernormen 2020.
Er zijn voor het parkeren verschillende typen wedstrijden voor de verenigingen voorzien. Zo zijn er clubwedstrijden, regionale wedstrijden en er zijn landelijke wedstrijden. In de Nota Parkeernormen 2020 zijn geen parkeernormen opgenomen voor fietscross/ MTB sportverenigingen. Daarom is voor het inrichten van het plangebied uitgegaan van de huidige behoefte van de fietscrossbaan op de oude locatie met een groeipercentage.
Op basis daarvan komt de parkeerbehoefte voor clubwedstrijden uit op ongeveer 80 parkeerplaatsen. Voor regionale wedstrijden op ongeveer 250 parkeerplaatsen en voor nationale wedstrijden op ongeveer 600 parkeerplaatsen.
Voor de regionale en nationale wedstrijden is op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte. Om deze reden zal gebruik worden gemaakt van een bestaande parkeervoorziening bij het recreatieterrein Zeumeren. Hierover is afgestemd met de eigenaar. Het recreatieterrein beschikt over 1440 vaste parkeerplaatsen en een reserveterrein van 350 plekken. Dit is daarmee meer dan voldoende. De bezoekers zullen dan met pendelvervoer naar het sportterrein komen. De wielervereniging zal zorgen voor pendelvervoer van- en naar de sportvoorziening aan de Hanzeweg-Zuid, want de loopafstand is te groot.
Het entreegebied van het terrein is dusdanig vormgegeven zodat een touringcar (pendelbus) hier rond kan rijden en na de stop bij de opstelplaats terug kan keren richting de Hanzeweg (zie rijcurvetoets met touringcar).
De verenigingen onderling stemmen af dat er geen gelijktijdige evenementen zullen plaatsvinden. Dit wordt geborgd in de Specifieke gebruiksregels van dit plan. Gelet op de capaciteit van 92 interne parkeerplaatsen en de parkeerplaatsen bij Zeumeren is er daarmee voldoende parkeergelegenheid geborgd.
Rijcurve touringcar 14.86m zonder achterwaarts rijden
Voorafgaand aan grote evenementen zal een vrachtwagen (trekker met oplegger) materialen komen afleveren (of vrachtverkeer met bestemming Harselaar-Zuid, welke zich een rotonde vergist).
Ook dit verkeer kan intern rondrijden en het terrein voorwaarts weer verlaten.
Rijcurve trekker+oplegger zonder achterwaarts rijden
Een vrachtwagen die spullen komt brengen kan bij het betreden van het entreegebied vooruit richting het parkeerterrein rijden en vervolgens achteruit het terrein insteken. Bij vertrek kan de vrachtwagen vooruit wegrijden richting de Hanzeweg.
Rijcurve trekker+oplegger met achterwaarts rijden richting het sportterrein
De weg rond het sportterrein en het parkeerterrein zijn dusdanig vormgegeven zodat overal deze geschikt zijn voor een calamiteitenvoertuig. (Zie rode rijcurvetest met brandweerwagen)
Rijcurves brandweer
Fietsparkeren
Het parkeren van de fietsen gebeurt nabij het clubhuis. Deze stalling voor 50 fietsen is te bereiken via de interne wegenstructuur op het terrein.
Conclusie
Zowel de ontsluiting als het parkeren is op een goede manier binnen het plan geregeld. Het aspect verkeer is geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op het grond-, oppervlakte-, afval- en hemelwater. Het behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Waterbeleid
Voor het waterbeleid wordt verwezen naar Hoofdstuk 4 waarin het waterbeleid beschreven is.
Huidige situatie
Het projectplan ligt in het Veluwse bekenlandschap en wordt aan de noord en oostzijde omsloten door enkele A-watergangen de Esverlderbeek, Grote beek en de Garderbroeksebeek. De hoge gelegen dekzandrug is duidelijk te onderscheiden in de lager gelegen bekenlandschap. Deze bestaat voornamelijk uit leemarm fijn zand met rondom lemig fijn zand.
Aan de westzijde van de Hanzeweg ligt het projectgebied. Centraal in het gebied ligt de bestaande bike Pumptrack.
Huidige bestemming is agrarische- en groenbestemmingen deze bestemming wordt aangepast naar een sportbestemming.
Toekomstige situatie
Binnen het projectplan wordt een bikepark gerealiseerd, deze krijgt een nieuwe aansluiting op de Hanzeweg middels een nieuw te realiseren rotonde. Via deze toegangsweg kunnen auto's en fietsers maar ook pedelbussen het bikepark bereiken. Naast parkeerplaatsen voor auto's en fietsers wordt er een groot bikepark met bebouwing gerealiseerd.
Hemelwater BMX baan
De BMX baan heeft totaal oppervlak van 5600m2 doordat de baan met waterdoorlatende verharding inclusief drainage onder het zandpakket van de baan. Doordat het deels waterdoorlatende verharding is wordt er gerekend met 50 % infiltratiecapaciteit en 50 % verhard oppervlak . Verhard oppervlak bedraagt dan 2800 m2. De bebouwing (clubgebouw, jurygebouw enz.) bedraagt totaal 564 m2 verhard oppervlak.
Het ontwerp is erop gericht dat de maatgevende bui van het Waterschap Vallei en Veluwe (statische bui 60 mm) binnen het projectplan wordt vastgehouden. Er dient in totaal 60 mm/m2 waterberging gerealiseerd te worden, gerekend over het verhard oppervlak.
De afwatering gaat middels grindstroken en drainage naar één grote wadi. De exacte maatvoering wordt nog nader bepaald. Elke gebouw word voorzien van grindkoffer waarnaar deze wordt aangesloten op de wadi.
Totaal moet er 202 m3 berging gerealiseerd worden er wordt in de wadi 217 m3 waterberging gerealiseerd. De overstort van deze wadi gaat bovengrond via maaiveld naar de aanliggende C-watergang.
De omliggende trottoirs bij de MBX baan wateren oppervlakkig af via het maaiveld naar de bermen.
Hemelwater toegangsweg/parkeren
De nieuwe verkeersontsluiting toegangsweg naar de parkplaatsen is voorzien van een asfalt rijbaan, deze rijbaan watert af op de naastgelegen bermpassage. Dit geldt ook voor de nieuwe te realiseren rotonde, fietspad en de rijbaan van de Hanzeweg.
De rijloper keerlus en het voetbad voor de pendelbusplaats loopt af op een oor. Naar de middelste groenstrook, het verhard oppervlak bedraagt 620m2. Deze wordt doormiddel van een uitstroombak in de groenstrook verbonden met pvc rond 250 buis die uitkomt op de wadi. De wadi heeft een berging capaciteit van 50,7 m3.
De rijloper van de parkeerterrein heeft een verhard oppervlak van 1011m2 deze watert af naar de grasbetontegels/ SoliDrain S2 met een oppervlak van 953 m2. Die een SolidGreen tussensubstraat laag fijn BRL 300 mm heeft. Hierbij wordt ruim voldaan aan de waterbergingseis.
De waterbergende grasbeton parkeervakken worden niet toegerekend aan de benodigde waterberging.
Watergangen
Rondom de bikepark zijn diverse sloten die afwateren richting de aangrenzende beken. De huidige watergang structuur blijft zoveel mogelijk behouden. De bestaande watergang gaat doormiddel van een nieuwe duiker onder de entreeweg door voor zowel de rijbaan als het fietspad. Deze duiker wordt een rond 400 duiker van beton met inkruipbeveiliging.
Langs de Esverlderbeek komt een 5 meter brede schouwstrook. De toegangsweg voor de schouwstrook wordt ook met rond 400 duiker van beton met inkruipbeveiliging gerealiseerd. Deze is toegankelijk voor het Waterschap.
Huishoudelijk afvalwater
Voor het toekomstige DWA-stelsel voor Flying Bikes verenging wordt een nieuwe persleiding gerealiseerd. Deze persleiding zal middels een gestuurde boring onder de Esvelderbeek gaan, waarnaar deze aangesloten kan worden op de DWA put op de Koningsbergeweg. Dit is namelijk het dichtstbijzijnde DWA-stelsel. De exacte tracé route en locatie pompput worden verwerkt op tekening.
Duurzaamheid
In het kader van duurzaam bouwen en vanwege de beoogde grond- en oppervlaktewaterkwaliteit mogen in principe geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, koper, lood en PAK-houdende materialen) worden toegepast. Er zijn voldoende milieuvriendelijke alternatieven die vergelijkbaar zijn wat betreft uitstraling, gebruiksgemak, levensduur en onderhoud. Indien vanwege zwaarwegende argumenten toch uitlogende materialen worden voorgesteld, is de voorwaarde dat ze jaarlijks gecoat worden om diffuse waterverontreinigingen te voorkomen.
Watervergunning
Voor de realisatie van Flying Bikes terrein zal een watervergunning van het Waterschap Vallei en Veluwe nodig zijn. De watervergunning is minimaal noodzakelijk voor de te realiseren duikers en het herinrichten van watergangen en voorzieningen voor de waterberging maar ook voor het realiseren van een gestuurde boring onder de Esvelderbeek voor de persleiding.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:
Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten
In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Verspreid over de gemeente komen groensingels voor. Een deel hiervan is waardevol (oude houtwallen) of is op basis van postzegelplannen aangelegd. De bestemming 'Groen' is opgenomen ten behoeve van de instandhouding van de groensingels en nieuwe groensingels. Nieuwe groensingels zijn ter versterking van de landschappelijke waarde en hebben een afschermende functie. Groensingels zijn vaak waardevol voor de natuur omdat ze leefgebied en schuilgelegenheid bieden voor vogels en andere dieren. Binnen de bestemming 'Groen' zijn toegestaan opgaande beplanting met de daarbij behorende bouwwerken (geen gebouwen en overkappingen zijnde), werken, paden en watervoorzieningen.
Om werken of werkzaamheden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het verbreden of verharden van paden of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud en de aanleg van nieuw groen valt niet onder de vergunningplicht.
Sportvoorzieningen zijn bestemd als 'Sport'. Binnen deze gronden is het gebruik voor sport met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan. Het fietscrossterrein is opgenomen met een specifieke aanduiding. Een bedrijfswoning is niet toegestaan. Op de verbeelding is dit aangeduid met de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'.
Om geluidsoverlast te voorkomen zijn specifieke gebruiksregels opgesteld ten aanzien van het aantal wedstrijden dat naast het reguliere gebruik mag worden gehouden.
Ook het gelijktijdig houden van fietscrosswedstrijden wordt uitgesloten.
Er is bij dit bestemmingsplan gekozen voor een systematiek waarin alle natuur- en bosgebieden in één bestemming komen. Hieronder vallen alle bos, heide, en overige natuurterreinen evenals vennetjes en stuifzanden. Houtproductie maakt ook onderdeel uit van deze bestemming. Houtproductie vormt namelijk een onderdeel van het beheer van bosgebieden. Voordeel van een dergelijke regeling is dat het flexibiliteit biedt voor de beheerder van het natuurgebied. Een eventuele herinrichting (bijvoorbeeld van bos naar heide) is hiermee mogelijk zonder een wijziging van het bestemmingsplan. Omdat in deze gebieden in de praktijk niet veel verandert, is deze regeling prima te gebruiken. Bovendien worden de natuurwaarden ook al beschermd door wet- en regelgeving voor natuur. Natuurgebiedsplannen geven een belangrijk kader voor de gewenste soorten natuur.
Ingezet wordt op behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuur(wetenschappelijke)waarde en de landschappelijke waarde. De bebouwingsmogelijkheden binnen deze bestemming zijn daarom minimaal.
Om werken of werkzaamheden in de natuurgebieden uit te kunnen voeren, kan een vergunning vereist zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om ingrepen als het vergraven van terreinen, het aanleggen van nieuwe paden en geluidswallen of ingrepen die leiden tot een wijziging in de waterhuishouding of waterstand. Normaal onderhoud van natuurterreinen valt niet onder de vergunningplicht. Vergunningen zullen in ieder geval worden getoetst aan de natuurwaarden omdat een groot deel van de natuurgebieden in het Natura 2000-gebied 'Veluwe' of de voormalige Ecologische Hoofdstructuur ligt. Een ecologisch onderzoek zal onderdeel uit moeten maken van de aanvraag om vergunning.
De bestemming 'Verkeer' betreft de aanwezige interregionale, interlokale en lokale verharde en onverharde wegen. Voor de rijkswegen is op de verbeelding het maximaal aantal stroken aangegeven. Daarnaast is de aanduiding 'spoorweg' opgenomen voor de spoorwegen. Voet- en fietspaden, bermen, faunapassages, ongelijkvloerse kruisingen en waterhuishoudkundige voorzieningen maken ook onderdeel uit van de bestemming. De bestemming is toegekend voor het gebied tussen de bermsloten. Binnen de bestemming zijn parkeer- en groenvoorzieningen mogelijk. Door middel van de gebruiksregels worden onverharde wegen beschermd. Het is namelijk strijdig gebruik om onverharde wegen te verharden.
Langs de wegen zijn bij de verkeersfunctie behorende gebouwen en bouwwerken meebestemd of aangeduid. Het gaat dan om bushokjes, palen, masten, matrixborden boven de snelweg en geluidschermen.
In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is een dubbelbestemming voor archeologie toegepast.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 2.000 m2).
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m, in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2).
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn onder andere een bepaling over bouwen ten dienste van de bestemming opgenomen evenals regels voor ondergronds bouwen.
In artikel 3.1, eerste lid van de Wro is vastgelegd dat de gemeenteraad de bestemming van de in het bestemmingsplan begrepen grond aanwijst en met het oog op de bestemming regels geeft.
Er wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat bijvoorbeeld het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming. Daarnaast is opgenomen wat als gebruik overeenkomstig de bestemming wordt gezien.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De gebiedsaanduiding 'overige zone - voorwaardelijke verplichting' is toegepast.
Bij wijzigingen en herzieningen van het bestemmingsplan is het veelal noodzakelijk afspraken met betrekking tot het slopen van gebouwen of het realiseren van inrichtingsmaatregelen vast te leggen. Om dit te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hierbij worden aan het bestemmingsplan specifieke regels toegevoegd die de verzoeker verplichten om bij gebruikmaking van de toegestane ontwikkeling ook de inrichtingsmaatregelen te realiseren. In dit geval betreft het een verplichting om het inrichtings- en beheersplan uit te voeren. Dit ter borging van de groen- en natuurwaarden en de borging van de versterking van de natuurontwikkeling in GO zoals beschreven in het Inrichtingsplan.
Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Het is toegestaan om af te wijken van de goot- en bouwhoogte, inhoud en buiten het bouwvlak te bouwen wanneer de bestaande en eventueel bij te bouwen nieuwe bebouwing op het bouwperceel wordt geïsoleerd. De uitbreiding is uitsluitend bedoeld wanneer de isolatiemaatregelen een grotere omvang van de bebouwing vragen om eenzelfde oppervlakte te verkrijgen als wanneer er geen of beperkter isolatiepakket zou worden gehanteerd dat alleen aan de eisen uit het Bouwbesluit voldoet. Het gaat hier dus bijvoorbeeld om dikkere muren en/of een hoger dak.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een sportaccommodatie mogelijk maakt, is dit aan de orde. Alle te ontwikkelen gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. De kosten worden gedekt uit de door de gemeenteraad vastgestelde krediet plus eigen bijdrage verenigingen door middel van sponsoring.
Afspraken rondom uitvoering, gebruik en beheer worden geborgd in een vaststellingsbrief, gebruikers,- en beheerplan. Deze volgt gelijktijdig met het ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.
Doordat het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden hiermee anderszins verzekerd is, het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is, behoeft de raad op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro in dit geval geen exploitatieplan vast te stellen.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 6 oktober 2022 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Participatie gaat over het goede gesprek tussen initiatiefnemers, de samenleving en de beslissers. Het is de bedoeling om elkaar zo vroeg mogelijk te betrekken in het proces ter voorbereiding van een besluit en gezamenlijk te zoeken naar de beste oplossingen. Dit is verankerd in beleid dat moet leiden tot plannen met een hogere kwaliteit en een breder draagvlak. Op 20 april 2022 heeft de raad het "Participatiebeleid Gemeente Barneveld" vastgesteld.
Het beleid onderscheidt drie sporen:
Het beleid is in werking getreden op 1 januari 2023, met uitzondering van de participatieverplichting uit spoor 1 want die is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
In het beleid is de participatieladder opgenomen. Die ladder gaat over verschillende gradaties van meedoen en is er om de rol van de deelnemers duidelijk te communiceren. Er zijn vier treden op de ladder:
Het plan betreft een samenwerking tussen zowel de wielersport verenigingen als de gemeente. In dit geval is dan dus spoor 1 en 2 van het beleid relevant en trede 1 van de participatieladder met betrekking tot de omgeving van toepassing. Dit is ingegeven door de ligging van het perceel zonder directe buurpercelen waardoor er feitelijk geen directe belanghebbenden zijn.
De initiatiefnemer heeft vanwege het ontbreken van directe buren geen overleg gevoerd.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan wordt het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
- Waterschap Vallei en Veluwe;
- Provincie Gelderland
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Dit plan is gelegen in de Groene Ontwikkelingszone (GO) Dit is een provinciaal belang. Naast het reguliere overleg dat hierover reeds gevoerd is zal in her kader van vooroverleg om een provinciale reactie gevraagd worden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Op 15 december 2009 heeft het college besloten dat bij bestemmingsplannen alleen inspraak wordt gevoerd bij plannen waarbij maatschappelijke belangen een rol spelen, die politiek gevoelig liggen of waarbij inspraak een bijdrage kan leveren aan de kwaliteit en/of snellere doorlooptijd van het plan. Bij dit plan is daar geen sprake van. Inspraak is achterwege gelaten.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 juni tot en met 10 augustus 2023 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft eenieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is er door de provincie een reactie ingediend.
Deze reactie heeft in nader overleg met de provincie geleid tot aanpassing van het plan.
De zienswijze is samengevat en de beantwoording van de zienswijze is opgenomen als Bijlage 16.