Plan: | Iepenhof-Dr. A. Schweitzerlaan, partiële herziening Barneveld-Noordwest |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1527-0003 |
Aan de Iepenhof 29 in Barneveld is een kinderdagverblijf gevestigd en aan de Dr. A. Schweitzerlaan 10 de Koningin Julianaschool. De aanwezige gebouwen zullen binnenkort worden gesloopt. In samenwerking met De Bunte Vastgoed Oost B.V. is een plan opgesteld om de vrijkomende locaties te benutten voor woningbouw, passend in de wijk.
Ter plaatse van het kinderdagverblijf zijn vier halfvrijstaande woningen bedacht, aansluitend op de al bestaande woningen aan de Iepenhof. Ter plaatse van de Koningin Julianaschool zijn vijf aaneengeschakelde seniorenwoningen bedacht die worden gesitueerd aan de Iepenhof. Daarnaast voorziet het plan in twee halfvrijstaande woningen en twee vrijstaande woningen gesitueerd aan de Dr. A. Schweitzerlaan.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest". Daarom is voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
afbeelding 1: ligging projectlocatie in Barneveld
Voorliggend plan (partiële herziening van de verbeelding) bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van deze partiële herziening.
Het plangebied ligt aan de Iepenhof en de Dr. A. Schweitzerlaan in de wijk Vliegersveld, in de kern Barneveld. Het plangebied wordt aan de noord-, oost-, en zuidzijde begrensd door bestaande woonpercelen. Aan de westzijde van het plangebied bevindt zicht de Dr. A. Schweitzerlaan en bestaande woonpercelen. Onderstaande afbeelding geeft de begrenzing van het plangebied weer.
afbeelding 2: begrenzing plangebied (rood omlijnd)
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" en heeft de bestemming "Maatschappelijk" en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 1". Realisatie van woningbouw is binnen deze bestemming niet toegestaan.
afbeelding 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest"
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Het plangebied bevindt zich aan de Iepenhof 29 en de Dr. Albert Schweitzerlaan 10 in Barneveld. Het doel van dit bestemmingsplan is om hier woningbouw mogelijk te maken. Het plan beoogt de realisatie van vijf seniorenwoningen en acht eengezinswoningen, na sloop van een kinderdagverblijf en een schoolgebouw. Het benutten van deze inbreidingslocatie voor woningbouw past binnen de woningbouwprogrammering van Barneveld.
In onderstaande afbeelding is het schetsontwerp opgenomen, zoals is gepresenteerd op 10 juli 2019 tijdens de inloopavond op het gemeentehuis in Barneveld.
afbeelding 4: schetsontwerp d.d. juli 2019
Inpassing in het ruimtelijk weefsel, functies, rooilijnen
Waar voorheen kinderopvang aan de Iepenhof was gelegen komt nu ruimte voor twee blokjes twee-onder-één-kap woningen die zich schikken in het typerende stempelritme in de wijk Vliegersveld. Het besloten gedeelte aan het einde van de Iepenhof leent zich niet voor het doorzetten van de blokken rijwoningen, enige afwisseling in woningtype is gewenst. De vier kavels passen aan de achterkant bij de diepe achtertuinen van de overwegend vrijstaande woningen aan de Graaf van Lyndenlaan en de Bloemendaallaan. Het patroon van langsparkeren wordt doorgezet en levert een viertal parkeerplaatsen op voor bezoekers. Op eigen terrein kunnen twee parkeerplaatsen achter elkaar komen door de garages minstens 7 meter achter de voorgevel te situeren. Het laatste blok kan door een grotere erker aan de voorzijde iets uit het isolement raken. Gelet op de ingekomen inspraakreacties van bewoners van de Graaf van Lyndenlaan (zie het inspraakverslag onder bijlage 8) is de meest zuidelijk geprojecteerde tweekapper iets gedraaid, zie onderstaande afbeelding. Dit is verwerkt op de verbeelding.
afbeelding 5: situering twee-onder-één-kap woningen Iepenhof
De andere locatie is waar de Koningin Julianaschool was gevestigd aan de Dr. Albert Schweitzerlaan 10. Daar komen langs deze weg twee vrijstaande woningen en een tweekapper in de rooilijn van de noordelijke rijwoningen aan de Dr. Albert Schweitzerlaan. De typologieën sluiten aan bij vrijstaande woningen en de tweekapper aan de zuidzijde. Achter de nieuwe woningen resteert voldoende ruimte voor vijf seniorenwoningen met een lagere goot- en nokhoogte als sluitstuk van het hofje aan de Iepenhof. Zes extra parkeerplaatsen en twee op eigen terrein zorgen voor voldoende parkeergelegenheid. De inrichting van het hofje wordt geheel vernieuwd en verbeterd naar huidige inzichten met behoud van de bestaande groene structuur, zie paragraaf 5.12. In overleg met enkele bewoners is een voetgangersverbinding opgenomen tussen het hofje en de Vliegersvelderlaan, door middel van een nieuw achterpad.
afbeelding 6: situering (half)vrijstaande woningen en rijwoningen Iepenhof
Woonkwaliteit (o.a. uitzicht, privacy, bezonning van derden)
Door voldoende ruimte aan de zijkanten en lagere hoogtes aan te houden worden de privacy en bezonning van de bestaande woningen op beide locaties niet aanmerkelijk aangetast. Zie ook de uitgevoerde bezonningsstudie in bijlage 10. De wijziging van maatschappelijke functies in woonbestemmingen heeft verder geen negatieve invloed op de woonkwaliteit of uitzichten. De bouwhoogte van de geplande woningen is vanuit stedenbouwkundig oogpunt acceptabel en gelet op de bezonningsstudie treedt er met het voorliggende plan geen onaanvaardbare schaduwhinder op.
afbeelding 7: vigerend versus nieuwe verbeelding
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan voorziet in het mogelijk maken van meer dan 11 woningen.
De provincie Gelderland heeft een Omgevingsvisie en -verordening. Deze plannen gaan over verkeer, water, natuur, milieu en ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie beschrijft de lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysiek leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn regels en bepalingen over de inrichting en beheer van de ruimtelijke omgeving vastgelegd. Met de Omgevingsvisie en -verordening loopt de provincie vooruit op de aankomende Omgevingswet, die naar verwachting in 2021 van kracht wordt. Deze wet biedt meer ruimte voor initiatieven en ontwikkelingen in het fysieke domein, in gesprek met de omgeving. Wanneer het nodig is, actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en -verordening.
Vanaf 2019 actualiseert de provincie de Omgevingsverordening opnieuw, zodat deze verder in lijn wordt gebracht met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en anticipeert op de eisen van de Omgevingswet.
Provinciale staten van Gelderland hebben op 19 december 2018 de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 vervangt na publicatie de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018. De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 gaat in de breedte over het beleid van de provincie voor de fysieke leefomgeving. Anders dan de Omgevingsvisie Gelderland 2014-2018, geeft de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland 2018 richting op de strategische hoofdlijnen van het beleid. Beide visies integreren een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor het provinciaal beleid voor de leefomgeving; te weten ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer.
Gelderland werkt samen met partners aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Dit doen ze door zich bij het uitvoeren van onze taken te richten op een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. Met hulp van zeven onderwerpen geven ze hier richting aan:
Woon- en leefklimaat
Gelderland heeft op woongebied een bijzondere positie met uiteenlopende woonkwaliteiten, zowel stedelijke als landelijke. De Gelderse streken hebben ieder hun eigen aard, waar mensen zich thuis en verbonden met elkaar voelen. In de groeiende Gelderse steden komen veel activiteiten samen. Tegelijkertijd wordt geïnvesteerd in een vitaal platteland, juist als daar krimp plaatsvindt. Om het landschap open, groen en het voorzieningenniveau op peil te houden en leegstand te voorkomen, is bouwen binnen bestaand verstedelijkt gebied het vertrekpunt. De provincie geeft de voorkeur aan het benutten van bestaande gebouwen. En de provincie gaat voor concentraties van bebouwing. Pas als er geen andere goede mogelijkheden zijn, kan aan de randen van steden of dorpen worden uitgebreid.
Woonwensen veranderen door de tijd en met de leeftijd. Mensen worden ouder, wonen steeds langer alleen en zelfstandig, worden steeds meer energiebewust en zijn mobieler dan vroeger, waardoor ze ook meer en makkelijker verhuizen. De dynamiek op de woningmarkt is groot, ook als gevolg van ontwikkelingen in de Randstad. Het grootste deel van de woningen die in 2050 in Gelderland nodig zijn, staat er al. Maar deze woningen zijn niet klaar voor de toekomst en moeten aangepast of vervangen worden. Soms zijn zelfs tijdelijke woonvormen nodig willen we snel in kunnen spelen op de vraag. Voor de provincie staat een goede balans tussen de vraag en aanbod van woningen in verschillende prijscategorieën voorop, ook voor specifieke doelgroepen. De provincie heeft zorg en aandacht voor de woonbehoeften van alle Gelderlanders en maakt hier met haar partners afspraken over.
Voldoende groene ruimte, koele plekken, opvang van water in het licht van de klimaatverandering is van belang, zeker met het oog op de gezondheid van inwoners.
Doorwerking in plangebied
Voorliggend plan past binnen de ambitie van de provincie om een duurzaam en divers woon- en leefklimaat te realiseren, met een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag. Het woningbouwplan past binnen de totale woningbouwprogrammering van de gemeente. De woningen zijn gesitueerd ter plaatse van bestaand bebouwd gebied, betreffende een inbreidingslocatie. Dit heeft de voorkeur van de provincie ten opzichte van realisatie op uitleglocaties.
Gelet op het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet in strijd is met de omgevingsvisie.
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
Doorwerking in plangebied
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan. Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert, is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt. Het betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend. Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse structuur.
Doorwerking in plangebied
Het plan beoogt de realisatie van vijf seniorenwoningen en acht eengezinswoningen, na sloop van een kinderdagverblijf en een schoolgebouw. Het benutten van deze inbreidingslocatie voor woningbouw past binnen de woningbouwprogrammering van Barneveld. Dit plan is in overeenstemming met deze structuurvisie.
De raad heeft in 2015 de Energievisie gemeente Barneveld 2015-2020 ('investeren in Barneveldse bronnen') vastgesteld. Het energievraagstuk staat de laatste jaren landelijk stevig op de (politieke) agenda. Naast het milieumotief en betaalbaarheid zijn ook maatschappelijke verantwoordelijkheid en energie-onafhankelijkheid steeds meer een argument om actie te ondernemen. De gemeente Barneveld voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Woningen en bedrijfspanden moeten de komende jaren fors energiezuiniger worden. Ook moet de gemeentelijke overheid in opdracht van de rijksoverheid uiterlijk in 2021 een warmteplan opstellen, dat de basis gaat vormen voor het uitfaseren van het gebruik van aardgas.
Vooruitlopend op de nieuwe energiewetgeving in 2020 en energieneutraliteit in 2050, ziet de gemeente graag dat de woningen en bedrijven aardgasloos en energieneutraal worden gebouwd. De gemeente is medio 2018 een verkenning gestart naar hoe een aardgasvrije gemeente vorm zou kunnen krijgen. Naar aanleiding van de uitkomsten hiervan kunnen keuzes voor de energievoorziening voor nieuw te bouwen woningen en/of bedrijven in de toekomst beïnvloed worden. Bijvoorbeeld waar het gaat om mogelijkheden om aan te sluiten bij een collectieve warmtevoorziening of een wijkgerichte aanpak voor het verduurzamen van woningen (Wijk van de Toekomst).
Wet Voortgang EnergieTransitie (VET) voor aardgasvrij bouwen
Per 1 juli 2018 krijgen nieuwbouwwoningen en andere gebouwen met een kleinverbruikaansluiting geen aardgasaansluiting meer. Dit staat in de Wet Voortgang Energietransitie (Wet VET). De Wet VET is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie. Het gebruik van aardgas in de gebouwde omgeving wordt uitgefaseerd.
Wettelijke eisen Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG)
Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat aanvragen om een omgevingsvergunning vanaf 1 januari 2020 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Het beleid voor zeer energiezuinige bestaande gebouwen is nog in ontwikkeling.
Warmtepompen
Er zijn voorbeelden van geluidsoverlast veroorzaakt door warmtepompen, omdat er bij de plaatsing geen rekening gehouden is met het geluidsaspect of de warmtepomp verouderd is. Een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de warmtepomp is noodzakelijk en er moet voldaan worden aan een acceptabel geluidsniveau. Als het geluidniveau op 5 meter van warmtepomp hoger is dan 30 dB(A) of als dit het geval is bij een kortere afstand tot de buurwoning dan is het toepassen van een geluiddempende omkasting nodig. Hiervoor komen steeds meer innovaties op de markt (bijvoorbeeld in een dummy schoorsteen).
Materialen
In het ontwerp van een woning of gebouw kan door een slim ontwerp daglicht optimaal worden benut en zodat de benodigde energie voor verlichting zo laag mogelijk is en de binnen temperatuur zo min mogelijk fluctueert. Ook kunnen groendaken aangelegd worden.
De hoeveelheid materialen wordt zoveel mogelijk beperkt en gebruik van gezonde en duurzame materialen – gezien over de hele levenscyclus - heeft de voorkeur.
Klimaat
Het klimaat verandert met extremer weer als gevolg. We zullen vaker te maken krijgen met hoosbuien / wateroverlast, langere perioden van droogte en hitte. Het veranderende klimaat vraagt om maatregelen op alle schaalniveaus om de gevolgen voor gezondheid, veiligheid, productiviteit en natuur te beperken. Klimaatbestendig handelen en waterrobuust inrichten wordt vanzelfsprekend in het gemeentebrede beleid en handelen vóór 2020. Zodat in 2050 de fysieke ruimte in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is. Eén van de maatregelen is het anders omgaan met het inzamelen van en verwerken van hemelwater dat op verhard oppervlak valt, bijvoorbeeld door het aanleggen van groene daken.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties. Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
In het kader van het bouwplan is een verkennend bodemonderzoek, een onderzoek naar asbest, een asfaltonderzoek en asbestinventarisatie uitgevoerd voor de planlocaties. De rapportage is opgenomen onder bijlage 1. Hieruit volgt dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan tegen de voorgenomen herontwikkeling van de locatie en bijbehorende bestemmingsplanwijziging, rekening houdende met onderstaande aandachtspunten.
Indien in de toekomst asfalt vrijkomt dient rekening gehouden te worden met een teerhoudende toplaag. Rekening houdend met de frees-nauwkeurigheid van 20 mm kan het niet teerhoudend asfalt vanaf circa 3 cm koud worden hergebruikt. De bovenste 3 cm dient als teerhoudend te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.
Daarnaast dient rekening gehouden te worden met aangetroffen asbestverdachte materialen die tijdens de asbestinventarisatie zijn aangetroffen in de school en kinderdagverblijf. Bij eventuele sloop dient rekening gehouden te worden met mogelijk aanvullende onderzoeken in de grondlaag onder de gesloopte bebouwing (NEN en asbest).
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening worden gehouden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is, geldt het dus ook voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. De gemeente heeft daarom een proces opgestart om bestaande kennisdocumenten te actualiseren en waar nodig nieuwe kennis op te bouwen. De gemeente beschikt over de volgende vastgestelde kaarten:
Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingenkaart' van de gemeente blijkt dat voor het onderhavige plangebied een lage archeologische verwachting geldt, zie de onderstaande afbeelding.
afbeelding 6: uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart gemeente Barneveld
Momenteel staan er in het plangebied een schoolgebouw en een kinderdagverblijf, die circa eind 2019 gesloopt zullen worden. Deze gebouwen zullen zeer waarschijnlijk de bodem verstoord hebben. Vanwege de lage verwachting en de waarschijnlijke verstoring van de bodem is er geen archeologisch onderzoek nodig.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarde.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt in een gebied dat wordt aangeduid als bebouwd of sterk veranderd gebied zonder waarde. De voorliggende ontwikkeling is niet strijdig met de cultuurlandschappelijke waarde.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Beoordeling
Het plangebied ligt niet binnen of nabij een Natura 2000-gebied, maar in bestaand stedelijk gebied. De afstand tussen de planlocatie en het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied bedraagt ruim 6 km. Dit plan maakt de realisatie van 13 gasloze woningen mogelijk ter vervanging van een basisschool en een kinderdagverblijf. De woningen worden ontsloten via bestaande infrastructuur.
Het is aannemelijk dat de nieuwe functie 'wonen' (mede gezien aardgasvrij) voor vermindering zorgt ten opzichte van de bestaande functie (school en kinderdagverblijf). Om te bepalen of de beoogde situatie leidt tot een vergunningplicht voor Natura 2000-gebieden in het kader van de Wet natuurbescherming, is een onderzoek naar de stikstofdepositie uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is opgenomen onder bijlage 2. Uit dit onderzoek en de bijbehorende AERIUS berekeningen (zie bijlage 3 en 4) blijkt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.
Conclusie
Het onderdeel stikstofdepositie staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Beoordeling
Binnen het plangebied zal de bestaande bebouwing gesloopt worden. In en om de gebouwen kunnen diverse vogelsoorten voorkomen. Om te beoordelen of beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het rapport van de quickscan is opgenomen onder bijlage 5. Hieruit volgt dat de aanwezigheid van vleermuizen bij het schoolgebouw niet kan worden uitgesloten. Voor het kinderdagverblijf kan de aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen op basis van bouwkundige eigenschappen worden uitgesloten. Overige beschermde soorten zijn uitgesloten van de planlocatie. Gelet op de uitkomsten van de quickscan is een soortgericht onderzoek nodig naar vleermuizen.
Het uitgevoerde soortgericht ondezoek is opgenomen onder bijlage 6. In het schoolgebouw zijn geen vleermuizenverblijven aangetroffen. In de buurt van de school zijn wel enkele vleermuizen waargenomen. Zo is er tweemaal een passerende laatvlieger vastgesteld over het grasveld ten noorden van de school en een foerageergebied rond de vijver ten noorden van de school. Iets noordelijker ligt een tweede vijver waar foeragerende watervleermuizen zijn vastgesteld. Langs de bomenrij tussen de twee vijvers zijn een tweetal gewone grootoorvleermuizen aangetroffen. In de omgeving van de school zijn verschillende paarroepende dwergvleermuizen waargenomen die vermoedelijk verblijfplaatsen hebben in de aangrenzende woonwijken. Net ten zuidoosten van de school in de Iepenhof is bij beide najaarsonderzoeken een paarroepende gewone dwergvleermuis aangetroffen. In deze woning is een paarverblijfplaats aanwezig. Ten zuiden van het plangebied rondom een parkje aan de Bloemendaallaan zijn relatief weinig waarnemingen gedaan van vleermuizen. De gebouwen zien er geschikt uit als verblijfplaats en er zijn voldoende mogelijkheden om te foerageren. Toch zijn er zeer lage aantallen vleermuizen waargenomen.
Aangezien er geen vleermuizen zijn aangetroffen in de gebouwen worden er geen negatieve effecten verwacht op verblijfplaatsen van vleermuizen en is er geen sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
Een herplantplicht is niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Het voorliggende plangebied ligt niet in het GNN of de GO. Derhalve is er voor wat betreft dit aspect geen belemmering voor de voorliggende ontwikkeling.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Er is geen onderzoek externe veiligheid nodig.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Beoordeling
De nieuwe woonfuncties zijn op grond van de Wet geluidhinder aangewezen als geluidgevoelige bestemmingen. Daarom dient de geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder in samenhang met het geldende geluidsbeleid "Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder Barneveld 2009".
In het kader van de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd, waarbij de volgende wegen zijn meegenomen:
De rapportage is opgenomen onder bijlage 7. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de vier nieuwe woningen aan de Dr. A. Schweitzerlaan een geluidbelasting zullen ondervinden maximaal 51 dB ten gevolge van het wegverkeer op de Dr. A. Schweitzerlaan. Dit is hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Het plan voldoet aan het gemeentelijk geluidbeleid. Om het woningbouwplan mogelijk te maken dient er een viertal hogere grenswaarden te worden vastgesteld van maximaal 51 dB. De procedure voor het vaststellen van hogere waarden loopt parallel aan de procedure voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Er zijn vanuit het aspect geluid geen belemmeringen voor de uitvoering van het onderhavige plan.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Beoordeling
In de omgeving van het plangebied liggen geen veehouderijen. Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
Beoordeling
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De realisatie van vijf grondgebonden seniorenwoningen in de koopsfeer past volledig binnen de regionale behoefte aan meer levensloopbestendige woningen. Ook de bouw van de duurdere vrijstaande en half vrijstaande woningen past binnen de (regionale) behoefte die is gesignaleerd. Het betreffen beide inbreidingslocaties en hebben daarmee de voorkeur van de Provincie ten opzichte van realisatie op uitleglocaties. De projectlocaties liggen zowel nabij openbaar vervoer alsook snelwegen (A30/A1) en zijn daarmee goed ontsloten.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van dit bestemmingsplan bescherming behoeven. Eveneens zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht. Derhalve is een onderzoek naar de bijdrage aan de luchtkwaliteit verder niet noodzakelijk.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
Onderdeel D 11.2 (een stedelijk ontwikkelingsproject) is hier niet van toepassing en, wanneer er toch geconstateerd zou moeten worden dat het project wel onder onderdeel D 11.2 valt, wordt geconcludeerd dat er geen effecten zijn en dat er geen plan-m.e.r.-plicht dan wel een besluit-m.e.r.-plicht geldt.
Het betreft het toevoegen van 13 woningen. Er is hier sprake van een 'sloop-nieuwbouw' situatie. Er verdwijnt een schoolgebouw en een kinderdagverblijf (met de nodige verkeersbewegingen). De schaalgrootte van het project kan beperkt worden genoemd. Het project is om die reden niet op één lijn te stellen met een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Er geldt derhalve voor het project geen plicht tot het uitvoeren van een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling.
Het milieubelang is in deze aanvraag zorgvuldig afgewogen in de ruimtelijke onderbouwing. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in deze aanvraag besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten voor het milieu te verwachten zijn.
Daarnaast hebben de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria niet uitgewezen dat er sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r.-beoordeling achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). Uit de beoordeling van het aspect ecologie (zie paragraaf 5.3) blijkt dat er voor dit plan geen passende beoordeling nodig is. De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Beoordeling
Met dit plan verdwijnen twee milieubelastende functies en er komen woningen voor in de plaats. In de omgeving van het plangebied bevindt zich één maatschappelijke bestemming, namelijk een basisschool aan de Dr. A. Schweitzerlaan 20. De afstand tussen deze bestemming en de dichtstbij gelegen nieuwe woning bedraagt 28 meter. Gelet op de tussenliggende weg, de groenbestemming en het feit dat het schoolplein aan de achterzijde gelegen is, is de afstand voldoende. Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
afbeelding 7: foto Iepenhof
De straat 'Iepenhof' wordt gekenmerkt door een rij zuiliepen, zie bovenstaande foto. Ook andere bomen bevinden zich binnen het plangebied. Ten behoeve van de herontwikkeling op de projectlocaties is een Bomen Effect Analyse uitgevoerd, zie bijlage 9. Deze analyse brengt alle bomen in beeld die binnen de invloedssfeer van het project vallen.
Iepenhof
De bestaande iepen in het huidige parkeerhofje worden indien mogelijk verplant in het verlengde van de huidige rij iepen in de straat. Het parkeerhofje krijgt een eigen nieuwe beplanting met twee meerstammige lindes (niet druipend). De huidige heesterbeplanting wordt indien mogelijk behouden of vervangen en aangevuld met jaarrond interessante beplanting. Het parkeerhofje wordt aan de noordwestzijde begrensd met een beukenhaag.
Op het huidige plein bij het kinderdagverblijf staan twee bomen (een eik en een amberboom) welke vanwege het bouwplan niet behouden kunnen blijven. Wel blijft de bestaande opgaande beplanting op de zijdelingse erfgrenzen van de beoogde twee twee-onder-één-kappers behouden.
Dr. A. Schweitzerlaan - Vliegersvelderlaan
Twee bestaande bomen aan de zuidoostkant van het schoolgebouw kunnen vanwege het bouwplan niet behouden blijven. Het gaat om een esdoorn en een iep.
De huidige onderbeplanting (blokhagen) wordt doorgetrokken langs de kavelgrens en de bestaande eik aan de noordzijde van het schoolgebouw blijft behouden. Dit sluit aan op het ritme die aanwezig is in de Dr. A. Schweitzerlaan / Vliegersvelderlaan.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Beoordeling
De nieuw te realiseren woningen worden gesitueerd aan bestaande wegen. De werkelijke opkomsttijd van de brandweer valt in dit geval binnen de norm die in het Besluit veiligheidsregio's is vastgelegd.
Ten aanzien van de primaire bluswatervoorziening wordt voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in de Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid. Op een afstand van 60 meter bevindt zich de dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening in de vorm van een ondergrondse brandkraan.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Bereikbaarheid
Het plangebied ligt aan de Iepenhof en de Dr. A. Schweitzerlaan in de wijk Vliegersveld en is goed bereikbaar. De nieuw te realiseren woningen zullen worden ontsloten via bestaande wegen.
In overleg met enkele bewoners is een voetgangersverbinding opgenomen tussen het hofje (Iepenhof) en de Vliegersvelderlaan, door middel van een nieuw achterpad.
Parkeren
Op basis van de gemeentelijke Nota Parkeernormen geldt voor het plangebied, gelegen in 'Barneveld rest kom' een parkeerbehoefte van 27,3 parkeerplaatsen. Zie de onderstaande tabel. De aangegeven norm is inclusief een bezoekersaandeel. De aangegeven behoefte is de normatieve parkeervraag.
Categorie | Aantal woningen | Norm | Behoefte |
Koop etage (seniorenwoning) | 5 | 1,9 | 9,5 |
Koop twee-onder-een-kap | 6 | 2,2 | 13,2 |
Koop vijstaand | 2 | 2,3 | 4,6 |
Totaal | 27,3 |
Aangezien hier sprake is van een functiewijziging (maatschappelijke voorzieningen naar wonen) mag de berekende parkeerbehoefte worden verminderd met de parkeervraag van de oude functie.
Er kan niet zonder meer van uitgegaan worden dat de parkeervraag van de oude functie (school) ook in de avond voor de nieuwe functie (wonen) beschikbaar is. De parkeervraag per dagdeel van elke afzonderlijke functie wordt berekend door de normatieve parkeervraag van de betreffende functie te vermenigvuldigen met de verwachte aanwezigheidspercentage. De som van de parkeervraag van de afzonderlijke functies vormt de gestapelde werkelijke parkeervraag. De hoogste gestapelde werkelijke parkeervraag vormt de parkeereis. Zoveel parkeerplaatsen moeten in en/of rond het plan aanwezig zijn om in de parkeerbehoefte van de betreffende functies te voorzien. Ten behoeve van het bezoekersaandeel wordt bepaald hoeveel parkeerplaatsen openbaar toegankelijk moeten zijn.
Uit de parkeerbalans komt naar voren dat er minimaal 24,2 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden, waarvan minimaal 3,9 openbare (voor bezoekers). Het voorliggende plan voorziet in voldoende parkeerplaatsen. Zie onderstaande tabellen.
Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Hieronder wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en de toekomstige (waterhuishoudkundige) situatie van het plangebied.
Huidige en toekomstige situatie
In het plangebied zijn momenteel een voormalige school en kinderdagverblijf aanwezig, met bijbehorende pleinen. Het plangebied is hierdoor in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. Beide locaties zijn aangesloten op de gemengde riolering. In de directe omgeving van de Iepenhof is geen gescheiden riolering of oppervlaktewater aanwezig. De exacte grondwaterstand is niet bekend, maar er zijn geen klachten bekend als gevolg van (te) hoge grondwaterstanden.
In de toekomstige situatie worden 13 woningen gerealiseerd en wordt de openbare ruimte opnieuw ingericht. Door de ontwikkeling neemt de totale hoeveelheid verhard oppervlak af. Dit is een positieve ontwikkeling.
Omdat er geen oppervlaktewater of bestaand hemelwaterstelsel in de omgeving van het plangebied wordt bij de nieuwe ontwikkeling een gemengd riool gerealiseerd dat zal aansluiten op de bestaande gemengde riolering in de Iepenhof. De individuele woningen leveren het afvalwater en hemelwater wel gescheiden aan bij de perceelgrens (conform bouwbesluit). Wanneer dan in de toekomst overgegaan wordt op grootschalige afkoppeling van de wijk kunnen de woningen uit het plangebied gemakkelijk alsnog afgekoppeld worden.
Bij de bouw van de woningen worden geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt.
Deze partiële herziening is gebaseerd op het moederplan "Barneveld-Noordwest" (met identificatienummer NL.IMRO.0203.1310-0003), vastgesteld op 1 februari 2017 en zoals nadien door het college gewijzigd en in werking getreden en door de raad herzien en in werking getreden.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk of de provincie het bevoegd gezag is. Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Begrippen
In artikel 1 van de partiële herziening zijn de begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan Barneveld-Noordwest' gedefinieerd.
Er wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
In hoofdstuk 2 van de partiële herziening zijn de bestemmingsregels opgenomen. In dit hoofdstuk en de daarin opgenomen bepalingen over de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Wonen-1' worden de regels van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" niet herzien.
De verbeelding van het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" is op de planlocaties gewijzigd.
In hoofdstuk 3 is aangegeven dat de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest" niet zijn gewijzigd.
Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de voorgeschreven Anti-dubbeltelregeling opgenomen.
In het laatste hoofdstuk zijn de regels ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen. Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van voorliggende partiële herziening.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2016 heeft de gemeente de Nota Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving, VTH-beleid vastgesteld. In dit VTH-beleid staat beschreven hoe het college van burgemeester en wethouders op hoofdlijnen omgaat met de uitvoering van VTH-taken en welke prioriteiten hieraan zijn toegekend. Het college is verantwoordelijk voor de uitvoering van de VTH-taken en heeft de uitvoering van deze taken met ingang van 1 april 2013 grotendeels belegd bij de Omgevingsdienst de Vallei.
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In het moederplan (bestemmingsplan "Barneveld-Noordwest"), en daarmee ook in deze partiële herziening, is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het plan de bouw van meerdere woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Alle gronden binnen het plangebied zijn in eigendom van de gemeente. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden is anderszins verzekerd door uitgifte van de gemeentelijke gronden. De gemeente stelt daarom, op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro, geen exploitatieplan vast.
Het plangebied maakt deel uit van het totaal van inbreidingslocaties waarover de gemeenteraad op 26 maart 2013 positief heeft besloten. Binnen het totaal van inbreidingslocaties zijn verdien- en verlieslocaties (commerciële versus maatschappelijke functies) aanwezig. Op het totaal van inbreidingslocaties is destijds een positief exploitatieresultaat bepaald. Dat wil zeggen dat het totaal van kosten met betrekking tot de grondexploitatie wordt gedekt uit de opbrengsten. Het plan is economisch uitvoerbaar.
De procedure voor het gedeeltelijk herzien van een bestemmingsplan is door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 11 juli 2019 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om de voorliggende patiële herziening van het geldende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van de partiële herziening opgestart.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Verder is er geen sprake van provinciale belangen, zodat ook is afgezien van vooroverleg met de provincie Gelderland. Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan derhalve worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen.
Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 4.000 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval. Om die reden heeft geen vooroverleg met het waterschap plaatsgevonden.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerp van de partiële herziening heeft van 12 juli tot en met 8 augustus 2019 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Er zijn 12 inspraakreacties ingekomen in de periode dat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage lag. Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In bijlage 8 van de toelichting op dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd.
Op 26 februari 2013 heeft de gemeenteraad de 'Coördinatieverordening gemeente Barneveld' vastgesteld. Deze verordening is van toepassing op het coördineren van de voorbereiding van een besluit om een bestemmingsplan vast te stellen in samenhang met een besluit omtrent de verlening van een omgevingsvergunning en overige besluiten die verband houden met het bestemmingsplan.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 5 november 2019 besloten om de coördinatieregeling van toepassing te verklaren op het voorliggende bouwplan.
Omdat de coördinatieregeling wordt toegepast, is voor het bouwplan inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning (activiteiten bouwen/milieu enz.) ingediend. De gevraagde besluiten (bestemmingsplanherziening, omgevingsvergunning, hogere grenswaarde Wet geluidhinder) worden gecoördineerd voorbereid. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan, het ontwerpbesluit hogere waarden en de ontwerp-omgevingsvergunning gelijktijdig voor een termijn van zes weken ter visie worden gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft – tezamen met de overige ontwerpstukken – van 29 november 2019 tot en met 9 januari 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.