Plan: | Jan de Jagerweg-Veldkampstraat-Harremaatweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1442-0003 |
De Christelijke korfbalvereniging Spirit (hierna: Spirit) is gevestigd aan de Overhorsterweg 10 in Voorthuizen. In verband met het aantal leden en teams kampt de korfbalvereniging in de wintermaanden met een capaciteitsprobleem.
Het nu voorliggende plan betreft de verplaatsing van Spirit naar sporthal De Voorde aan de Jan de Jagerweg 50 in Voorthuizen, de aanleg van korfbalvelden op het naastgelegen "Knollenveld" alsmede de aanleg van groen en spelen op de hoek Veldkampstraat 1/Jan de Jagerweg in Voorthuizen.
De bestaande basisschool De Hoeksteen op de hoek Veldkampstraat 1/Jan de Jagerweg zal gesloopt worden, omdat het de bedoeling is dat deze school verplaatst wordt naar de Wikselaarseweg.
Bij de sporthal De Voorde zal de kantine worden uitgebreid met circa 350 m2 en bestaat er een mogelijkheid om ook andere maatschappelijke voorzieningen in de kantine/sporthal te ontplooien. Hierbij zal het gaan om één of meerdere van de volgende maatschappelijke voorzieningen: buitenschoolse opvang (BSO), kinderdagverblijf (KDV), praktijk voor fysiotherapie/chiropractie/podologie en overige therapieën met betrekking tot bewegen, buurtsportcoaches, oefentherapeut, activiteitenbegeleiding, kindertherapeut en -coach. Het betreft maatschappelijke voorzieningen op het gebied van kinderopvang en gezondheidszorg.
Ook is er een bergruimte van maximaal 70 m2 gewenst in verband met het materiaal van Spirit (korfbalpalen en het stallen van een onderhoudstractor).
Het nu voorliggende plan komt voort uit het besluit van de gemeenteraad van 1 februari 2017. De gemeenteraad heeft toen een besluit genomen over het project "Maatschappelijke Voorzieningen Voorthuizen" (over de nieuwbouw van verschillende dorpsvoorzieningen in Voorthuizen). De uitkomst daarvan (bijlage 11) was dat het wenselijk is Spirit van sportcomplex Overhorst naar sporthal De Voorde te verplaatsen en de aanleg van korfbalvelden op het "Knollenveld" aan de Jan de Jagerweg 50 in Voorthuizen mogelijk te maken.
De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.
Het plangebied ligt aan de Jan de Jagerweg 50 en Veldkampstraat 1 in de kern Voorthuizen. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Jan de Jagerweg en de daar gelegen woonbebouwing. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de woning aan de Jan de Jagerweg 52. Ten zuiden van het plangebied is de Harremaatweg gelegen (met agrarische gronden aan de overzijde). De grens aan de westzijde vormt het voormalige kinderdagverblijf aan de Veldkampstraat 5 alsmede de Veldkampstraat en de daar aanwezige woonbebouwing. Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding ligging plangebied
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost" en heeft de bestemmingen 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Sport', 'Tuin' en 'Verkeer. Ook geldt er voor een gedeelte de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Realisatie van korfbalvelden, de mogelijkheid om maatschappelijke voorzieningen te ontplooien binnen de kantine en de sporthal alsmede ook de realisatie van groen op de hoek Veldkampstraat/Harremaatweg is binnen deze bestemmingen niet toegestaan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggend plan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding uitsnede verbeelding huidige bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost" (en "Buitengebied 2012")
Spirit heeft in november 2015 bij de gemeente een bouwplan/bidboek ingediend voor het bouwen van een eigen korfbalhal op sportcomplex Overhorst aan de Overhorsterweg 10 in Voorthuizen. Gebruik en beheer van deze hal aan de Overhorsterweg zou Spirit volledig op zich nemen. Hiermee zou de vereniging zelf de trainingen en wedstrijden kunnen huisvesten.
Spirit heeft om en nabij de 400 leden. De vereniging speelt in twee competities: in de periode april tot en met half juni en eind augustus tot en met oktober wordt gebruik gemaakt van de locatie sportcomplex Overhorst en in de periode oktober tot en met maart in diverse binnensportaccommodaties in Voorthuizen, Barneveld en Stroe. In verband met het aantal leden en teams kampt Spirit in de wintermaanden met een capaciteitsprobleem.
Onderzoek naar het realiseren van een eigen korfbalhal door Spirit is in samenspraak met de gemeente geanalyseerd. Dit in relatie tot de totale binnensportcapaciteit in Voorthuizen en de exploitatiekosten van de gemeentelijke sportaccommodaties. Een korfbalhal zou specifiek bestemd zijn voor korfbal en in principe niet geschikt zijn voor andere sporten. Ook voor bewegingsonderwijs zou deze hal niet kunnen worden gebruikt, vanwege de te grote loopafstanden van en naar de scholen. De korfbalhal zou echter een overcapaciteit aan sportvoorzieningen in Voorthuizen creëren.
In het kader van deze analyse en het verzoek van Spirit, hebben diverse gesprekken tussen gemeente en vereniging plaatsgevonden. Daarin heeft Spirit aangegeven dat een eventuele verhuizing naar de nog te bouwen sporthal aan de Wikselaarseweg of naar De Voorde bespreekbaar was. Spirit heeft uiteindelijk de keuze gemaakt om te verhuizen naar sporthal De Voorde en de hal van de gemeente te huren en zelf de kantine te vergroten. Op het naast de sporthal gelegen Knollenveld worden kunstgras korfbalvelden aangelegd.
Vervolgens heeft de raad op 1 februari 2017 besloten mee te werken aan de hiervoor genoemde verplaatsing en een krediet beschikbaar te stellen voor de aanleg van de velden met een inrichting. Voor de verhuizing naar De Voorde en het Knollenveld hebben gemeente en Spirit een intentieovereenkomst getekend.
Plannen Spirit
De plannen voor De Voorde en het Knollenveld zijn vervolgens verder uitgewerkt. Spirit is voornemens om de kantine in de sporthal uit te gaan breiden en aan te passen aan de eisen van deze tijd. Op de locatie Knollenveld krijgt de vereniging de beschikking over 3 kunstgrasvelden met een afmeting van 40 bij 20 meter en 3 jeugdkunstgrasvelden met een afmeting van 24 bij 12 meter. De jeugdvelden hebben een overlap van 14 meter met één van de andere velden. Tevens wordt er ten zuiden van de kunstgrasvelden een natuurgrasveld aangelegd ten behoeve van trainingen, toernooien en ingooien. Voor de vereniging betekent dit een uitbreiding van het aantal jeugdvelden.
Afbeelding: overzicht velden
Op sportcomplex Overhorst heeft Sprit de beschikking over 3 velden (2 kunstgras en 1 natuurgras). De verplaatsing van het complex en de uitbreiding van de velden sluiten aan bij de verwachte groei en ambitie van de vereniging.
Bron: Prognose concept Masterplan Buitensport 2018-2028
Ook is er de wens om maatschappelijke voorzieningen te ontplooien en is er behoefte aan een bergruimte van max. 70 m2 in verband met het materiaal van Spirit (korfbalpalen en het stallen van een onderhoudstractor).
Ook is er behoefte om maatschappelijke voorzieningen toe te staan in de kantine en sporthal. Vanuit Spirit is aangegeven dat ze de kantine ook voor maatschappelijke voorzieningen in de sfeer van gezondheidszorg en kinderopvang willen kunnen gebruiken. Wat betreft gezondheidszorg en kinderopvang moet gedacht worden aan: buitenschoolse opvang (BSO), kinderdagverblijf (KDV), praktijk voor fysiotherapie/chiropractie/podologie en overige therapieën met betrekking tot bewegen, buurtsportcoaches, oefentherapeut, activiteitenbegeleiding (in de sfeer van gezondheidszorg en kinderopvang), kindertherapeut en -coach.
Stedenbouwkundige toetsing
Inpassing in het ruimtelijk weefsel, functies, rooilijnen
In Voorthuizen is een integraal onderzoek gaande om diverse sport- en maatschappelijke functies te vernieuwen en/of te verplaatsen. In het gebied De Voorde wordt daartoe een herinrichting voorgesteld waarbij de ruimtelijke structuur enigszins wijzigt. De huidige open groene ruimte, het "Knollenveld", ligt momenteel deels afzijdig van de wijk. Deze verhuist in een compactere vorm naar de locatie van de basisschool De Hoeksteen en komt daarmee meer centraal te liggen en in het zicht. Met betrokkenen omwonenden wordt een nieuwe inrichting bepaald, het is dus de vraag of dit weer grotendeels een trapveld wordt. Basisschool De Hoeksteen verhuist naar de Wikselaarseweg (buiten het plangebied).
De huidige groene ruimte maakt plaats voor de korfbalvelden van Spirit rondom de sporthal. Daaromheen komt een groene zone die toegankelijk blijft en deels voor extra waterberging zorgt. Rond de sportvelden beschermt een absorberende geluidswering van ongeveer 2,5 meter hoogte de woningen tegen overlast. Het geluidscherm met een groen uiterlijk is in samenwerking met de buurt vorm gegeven.
De huidige zichtlijn vanaf De Steenkamp verschuift naar de Van Effrinkstraat. Mogelijk kan een andere invulling van het voormalige kinderdagverblijf de zichtlijn daar laten eindigen met een iconisch gebouw. De eventuele private verandering valt buiten deze publieke planopgave.
De sporthal wordt gehuurd door korfbalvereniging Spirit en aan de noordzijde daarvan komt de uitbreiding van een eigen kantine. Een transparante gevel (van de nieuwe kantine) zorgt voor meer zicht over het complex. Evenals de school verhuist het beachvolleybal naar de locatie aan de Wikselaarseweg.
Een ruimtelijke analyse van de huidige situatie geeft als waardevolle elementen aan een aantal bomen en houtsingels, een vierkant trapveld en een zichtlijn vanaf De Steenkamp. Waardevolle bomen vragen om behoud en bomen van redelijke kwaliteit worden zo goed als mogelijk ingepast. Een groot speelveld in deze omgeving is ook gewenst, maar dan wel met meer kwaliteit, functies en afwisseling (zie bijlage 1). Voor transformatie komt in aanmerking de gedateerde inrichting ten westen en noorden van de sporthal, de leegkomende basisschool De Hoeksteen, de 'anonieme' zone rond de sporthal, de onderbegroeiing aan de zuidkant en de parkeerzone aan de noordoostzijde (zie bijlage 2). Het voormalige kinderdagverblijf maakt geen onderdeel uit van het onderhavige plangebied. Dat zal een particuliere ontwikkeling worden en dat valt buiten het onderhavige plangebied.
De meerwaarde van de herinrichting is naast de opwaardering en vernieuwing van diverse sport- en maatschappelijke functies in Voorthuizen ook overwegend positief voor het gebied De Voorde. In het geheel komt er meer groen, wordt de groenstructuur versterkt, worden de anonieme ruimtes beperkt, ontstaat een kwalitatieve centrale open ruimte en een smalle rondgang om het nieuwe sportcomplex. In deze zone zijn diverse mogelijkheden voor een kwalitatieve invulling. Een negatief gevolg is in eerste instantie de noodzaak van een scherm rond het sportcomplex, doch ook hier ligt een kans door met een uitgekiend ontwerp een meerwaarde te bereiken.
Het geluidscherm wordt ingepakt door aan de zijde van de Jan de Jagerweg een verhoging aan te brengen in het maaiveld. De verhoging wordt verfraaid met een kruidenrijkgrasmengels en bloembollen. Dit geeft een divers beeld voornamelijk in het voorjaar en in de zomer. In de wintermaanden zal voornamelijk de wintergroene klimop tegen het geluidscherm aan overheersen. Verder wordt er een bomenrij aangeplant waaronder je over een half verhard pad kan wandelen. Dit alles zorgt ervoor dat het geluidscherm vanaf de Jan de Jagerweg minder massaal en monotoon overkomt.
Op onderstaande afbeeldingen is het geluidscherm (absorberende geluidswering) met de inrichting daarvan bij de Jan de Jagerweg weergegeven.
Afbeelding: absorberende geluidswering en inrichting
Afbeeldingen: detailuitwerking absorberende geluidswering en inrichting
De geluidswering bestaat voor een deel uit beplanting. Uit de afbeeldingen blijkt dat het bestaat uit een bloemrijke berm, bomen, een wandelpad, een grondwalletje en het kokosscherm met klimop. Deze variant is tot stand gekomen nadat omwonenden hun voorkeursstem over drie varianten hebben uitgebracht. Het betreft een geluidwerend kokosscherm.
Woonkwaliteit (onder andere uitzicht, privacy, bezonning van derden)
Vier hoekwoningen aan de noordoostzijde van de Jan de Jagerweg hebben thans beperkt zicht over de parkeerzone en daarachter de groene ruimte. Dat uitzicht wordt minder door de noodzaak van een scherm, maar daar staat tegenover dat zestien woningen rond de oude school vanuit de woonkamer beter zicht hebben op het groen en de oostkant van de sporthal.
Ontsluiting, parkeerruimte
De huidige ontsluiting en aantallen parkeerplaatsen volstaan. De bewegwijzering naar het parkeerterrein is inmiddels aangepast, zodat bezoekers makkelijker de weg naar het achterste deel van het parkeerterrein kunnen vinden.
Zichtlijnen
De zichtlijn vanaf De Steenkamp wordt onderbroken door het nieuwe geluidscherm met een groen uiterlijk dat in overleg met de buurt tot stand is gekomen. De zichtlijn vanaf de toegangsweg Van Effrinkstraat wordt verruimd op een centrale plek in de wijk.
Gevolgen persoonlijke levenssfeer van derden
Gelet op de eerdere activiteiten in dit gebied worden geen noemenswaardige veranderingen verwacht.
Gevolgen leefbaarheid van omgeving
Door een multifunctionele openbare ruimte in te richten krijgen betrokkenen de kans hun omgeving toekomstgericht te maken met allerlei faciliteiten in de nabijheid. Bij wijze van proef blijft in overleg met de club het terrein voorlopig toegankelijk voor de buurt. Bij eventuele overlast en of vernielingen kan worden besloten om het terrein alsnog af te sluiten.
Afbeelding schets nieuwe situatie
De bovenstaande schets is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd.
Maatschappelijke voorzieningen
De activiteiten die planologisch toegestaan worden in de kantine en de sporthal, vallen onder 'gezondheidszorg' en 'kinderopvang'. Kinderopvang en gezondheidszorg zijn maatschappelijke voorzieningen die planologisch aanvaardbaar zijn op de nieuwe locatie. Wij verwijzen naar paragrafen 5.5 (geluid) én 5.11 (milieuzonering) waaruit eveneens volgt dat dit inpasbaar is in deze omgeving. In de huidige situatie is er aan de Overhorsterweg overigens ook al kinderopvang aanwezig.
Duurzaamheid
Er is in dit plan aandacht voor duurzaamheid. Doordat het hier gaat om een uitbreiding van bestaande bebouwing levert dit enkele beperkingen op. Het bestaande gebouw is 10 jaar oud, maar het dak is niet geschikt voor een groot aantal zonnepanelen.
Er is een onderzoek gedaan naar de haalbare besparingsopties en deze worden nog verder uitgewerkt. De luchtbehandelingsinstallatie wordt in ieder geval aangepast met warmtepomp techniek. Vanuit waterbeheer is er zo min mogelijk extra verharding gepland, en het huidige schoolplein wordt plantsoen, hierdoor is er geen toename van verhard oppervlak.
De verlichtingsmasten langs de velden worden in LED verlichting uitgevoerd en geschakeld op tijdklokken met schemerschakelaar.
Waardevol groen
Er heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden (zie bijlagen 3 en 4 bij de toelichting). Er zijn zeer waardevolle bomen en deze blijven behouden. Om de uitbreiding van de kantine mogelijk te maken, is het wel noodzakelijk dat er twee waardevolle bomen worden gekapt. Het is niet realistisch om deze bomen te behouden. Het belang om de bebouwing compact te houden prevaleert hier. Verder komt een jonge aanplant van een korte bomenrij achter de sporthal te vervallen ten behoeve van de sportvelden en de bouw van de berging.
Er is ten noorden van het plangebied ruimte aanwezig om daar een bomenrij aan te planten. Dit leidt tot compensatie binnen het plangebied. Dit realiseert dan een uitwerking/waarborging vanuit het groenstructuurplan, wat positief is.
De locatie van de basisschool De Hoeksteen krijgt eveneens een groene invulling waarbij er ruimte is voor speelvoorzieningen. De exacte invulling van die locatie zal in samenspraak met omwonenden in 2019 nader uitgewerkt worden.
Ten zuiden van het plan is een bomenrij gelegen. Deze blijft gehandhaafd en daar is ruimte voor de hondenuitrenplaats (hup).
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
De 13 nationale belangen zijn:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is er geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. De SVIR vormt daarom geen belemmering voor dit plan.
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009-2015. Het bevat de hoofdlijnen van het nationaal waterbeleid en de aspecten van het ruimtelijk beleid die daartoe behoren. Het Nationaal Waterplan verankert het nieuwe beleid voor de komende 6 jaar met een vooruitblik richting 2050: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
In het Nationaal Waterplan staan 5 ambities centraal. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven. Deze ambitie wordt vooral ingevuld door onze veiligheidsnormen tegen overstroming te vernieuwen. Daarnaast wordt ingezet op een verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics). Dit zorgt er voor dat de Nederlandse wateren schoon en gezond zijn en er genoeg zoet water is. Verder beschrijft het Nationaal Waterplan dat Nederland klimaatbestendig en waterrobuust wordt ingericht en dat Nederland een gidsland is en blijft voor watermanagement en -innovaties. Dat is gunstig voor onze economie en ons verdienvermogen. De vijfde ambitie bestaat er uit dat Nederlanders waterbewust leven. Deze ambities moeten gezamenlijk ingevuld worden door iedereen die werkt aan de ruimtelijke inrichting van Nederland: alle overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties en kennisinstellingen.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet niet van toepassing, want het onderhavige plan betreft geen plan welke vermeld is in de Crisis- en herstelwet.
Algemeen
De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden.
Periodiek actualiseert de provincie onderdelen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening.
De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.
Provincie: Divers
FoodValley
De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.
Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:
• Bedrijven en bedrijvigheid
• Onderwijs en arbeidsmarkt
• Mobiliteit en bereikbaarheid
• Wonen en woningmarkt
• Vernieuwing landbouwsector
• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling, te weten sporten en maatschappelijke voorzieningen, zijn geen van de hierboven genoemde speerpunten van belang.
Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkeling is niet in strijd met de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.
Provincie: Dynamisch
Stedelijke ontwikkelingen
Voor de verwezenlijking van het bestemmingsplan is het van belang om vast te stellen dat in de nieuwe Omgevingsvisie de vastgestelde contouren van stedelijke vernieuwing zijn losgelaten. De sturing en beoordeling van plannen wordt in de nieuwe Omgevingsvisie hoofdzakelijk gebaseerd op de ladder voor duurzame verstedelijking en het woningbouwprogramma of het Regionaal Programma Bedrijventerreinen.
De locatie valt binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie hanteert voor de bepaling van het bestaand stedelijk gebied de definitie uit het Bro: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op sport en het ontplooien van maatschappelijke voorzieningen.
Provincie: Mooi
Natuur
Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO).
Uit de onderstaande afbeelding blijkt dat het plangebied niet in GNN/GO ligt.
Afbeelding: fragment Gelders Natuurnetwerk en Gelderse Ontwikkelingszone
De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.
De Omgevingsverordening is met ingang van 17 oktober 2014 in werking getreden. In deze verordening is bepaald dat het tijdstip waarop een bestemmingsplan in elk geval in overeenstemming met deze Omgevingsverordening moet zijn vastgesteld, wordt gesteld op de dag nadat de verordening twee jaar geldt. De provincie actualiseert regelmatig de Omgevingsverordening.
In de Omgevingsverordening is het plangebied opgenomen op de kaarten:
De regels inzake Glastuinbouw en Water en Milieu vormen geen belemmering voor onderhavig plan. Immers vanuit de kaarten worden geen regels gesteld, zodat het plan in overeenstemming met de verordening is. De Omgevingsverordening geeft geen specifieke sturing aan het voorliggende plangebied.
Doorwerking in plangebied
Het plan is in overeenstemming met de verordening.
Waterbeheerprogramma 2016-2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Op 1 januari 2016 is het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Partnerschap als watermerk' van Waterschap Vallei en Veluwe in werking getreden. Het waterschap stelt in het waterbeheerprogramma dat de huidige wateropgaven zo complex zijn, dat alleen een aanpak samen met partnerorganisaties en inwoners zorgt voor de gewenste resultaten en de beste oplossingen. Daarom kan en wil het waterschap niet alleen opereren in het behalen van zijn doelen en hecht daarom groot belang aan de samenwerking met zijn partners in de regio. Samen met inwoners, ondernemers en andere organisaties wil het waterschap werken aan een duurzame waterzuivering van afvalwater en toekomstgericht beheer van onze dijken en waterwegen zodat iedereen tegen aanvaardbare kosten veilig kan wonen, werken en recreëren. Daarbij wil Waterschap Vallei en Veluwe de goede waterhuishoudkundige voorwaarden scheppen voor zowel inwoners, bedrijven, natuur en landbouw.
Een belangrijke ontwikkeling waar het waterschap op anticipeert is het veranderende klimaat. Deze verandering zal leiden tot meer extreme weersituaties: perioden van veel neerslag met kans op wateroverlast en perioden van droogte met kans op watertekorten. Om goed voorbereid te zijn, wil het waterschap het watersysteem robuuster maken door meer ruimte voor wateren te reserveren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied. Het waterschap wil de effecten van klimaatverandering beperken door het vasthouden van water, het inrichten en beheren van robuuste watersystemen en het inrichten van een beperkt aantal waterbergingsgebieden. Afkoppelen van relatief schoon hemelwater van het riool is een belangrijke maatregel om overbelasting van het riool en een te snelle afvoer te voorkomen.
Daarnaast wil het waterschap negatieve effecten op de kwaliteit van oppervlaktewater, grondwater en bodem voorkomen, evenals negatieve effecten op beschermde flora en fauna.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Uit de kaart behorende bij de structuurvisie blijkt dat de planlocatie in bestaand bebouwd gebied ligt.
Afbeelding uitsnede Structuurvisie Kernen 2022
Beleidsuitgangspunt is dat de gemeente zich inzet voor het behoud van de basisvoorzieningen per dorpskern. Een goed voorzieningenniveau is belangrijk voor een goed woonklimaat.
Het gebied is niet nader aangeduid in tekst in de structuurvisie.
De voorliggende ontwikkeling is bedoeld om de verplaatsing én uitbreiding met velden van de korfbalvereniging mogelijk te maken. Deze locatie biedt ruimte voor deze verplaatsing en uitbreiding.
Het plan is dan ook in overeenstemming met de structuurvisie.
De gemeenteraad heeft begin 2011 een groenstructuurplan vastgesteld. De visie gaat in op de kwaliteit van de kernen en op verbeteringen in de groenstructuur. Belangrijke aandachtspunten in de visie zijn het benutten van groen bij het realiseren van herkenbare structuren, het maken van betere randen en overgangen van de kernen naar het buitengebied en het inzetten van water als ordenend principe. Bijzondere kansen liggen er om de beken als natuurlijke lijnen te ontwikkelen.
Het belang van groen voor de ruimtelijke inrichting, ecologie, recreatie, educatie en de esthetische waarde ervan worden in het groenstructuurplan benadrukt.
Groen mag dus niet worden gezien als een sectorale aangelegenheid, maar als integraal onderdeel van de ruimtelijke ordening. Voor de structuurvisie is het de opgave om de invulling van groen integraal af te wegen en op te nemen.
Het plan betreft een inbreidingslocatie.
Onder inbreiding wordt verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Dit is een voortzetting van het huidige beleid. Bij inbreiding gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen. Ook het intensiever benutten van een ruimte valt onder inbreiding. Inbreiding biedt kansen voor efficiënt ruimtegebruik en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit.
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met deze structuurvisie.
Op 6 mei 2014 heeft de raad de kaderstellende notitie 'Bestemmingsplannen globaal en flexibel' vastgesteld. Met deze notitie geeft de raad voor met name grote(re) uitleggebieden kaders aan om bestemmingsplannen globaal en flexibel te maken, om adequaat te kunnen inspelen op maatschappelijke en marktontwikkelingen. Daarmee ontstaat enige ruimte om een plan te kunnen wijzigen, maar zonder significant verlies van kwaliteit in de openbare ruimte, beeldkwaliteit en rechtszekerheid.
Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Een globaal bestemmingsplan is een bestemmingsplan waarbij de belangrijkste uitgangspunten voor een gebied zijn vastgelegd. In een globaal bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden niet vastgelegd of gebonden aan een concreet perceel. Het tegenovergestelde van globaal bestemmen is gedetailleerd bestemmen, want een gedetailleerd bestemmingsplan legt juist wel een eindbeeld vast.
Naast het begrip globaal, kennen we ook nog de begrippen star en flexibel. We spreken van een star bestemmingsplan als het niet of nauwelijks mogelijk is om van een bestemmingsplan af te wijken. Flexibel bestemmen is het tegenovergestelde. Flexibel bestemmen laat meer ruimte om in te spelen op initiatieven die niet direct zijn geregeld. Flexibiliteit is in het bestemmingsplan in te bouwen door te werken met afwijkingsregels, wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsplichten.
De notitie richt zich op toekomstige ontwikkelingen in de kernen, waarbij met name is gekeken naar de bestemmingen voor wonen en bedrijven.
Doorwerking in plangebied
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gebruikelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Voor het overige is geen toepassing gegeven aan de kaders uit de notitie, omdat het bestemmingsplan een postzegelplan betreft.
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Het Hemelwaterplan 2017-2020 'Klimaatactief!' richt zich op een duurzame omgang met hemelwater. Het geeft aan wat het gemeentelijk beleid is ten aanzien van afstromend hemelwater in bestaande situaties en bij nieuwe ontwikkelingen. Het plan zet in op een integrale benadering en meervoudige inrichting van totale openbare ruimte. Barneveld gaat aan de slag met het waterbestendig inrichten van de openbare ruimte om bestand te zijn tegen klimaatverandering.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.16).
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
Op basis daarvan zijn er geen risico's te verwachten voor de beoogde bestemming en het gebruik.
In 2006 is de locatie van de sporthal en het "Knollenveld" onderzocht. Er is toen door Oranjewoud een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (162101-157426, d.d. 1 februari 2006). Er zijn toen in zowel de vaste bodem als in het grondwater geen verhoogde gehaltes aangetroffen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vormt hier geen belemmering voor de voorgenomen plannen. Het rapport uit 2006 is als bijlage 5 bij de toelichting toegevoegd.
Het terrein bij de school (Veldkampstraat 1) is niet onderzocht. Omdat het terrein onverdacht is voor bodemverontreiniging vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op grond van de bodemkwaliteitskaart ook hier geen belemmering voor de voorgenomen plannen.
Bodem vormt geen belemmering voor uitvoering van dit plan.
Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan worden als een beknopt bureauonderzoek.
De nieuwe archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Barneveld (vastgesteld door de raad op 25 april 2018) geeft ter plaatse een dekzandvlakte aan met in de zuidoostelijke hoek een dekzandwelving (- 25 cm). Aangezien deze deel uit maakt van een groter plateau dat op het AHN (Actueel Hoogtebestand Nederland) niet als verhoging herkenbaar is, leidt dit tot een lage archeologische verwachting.
Er zijn geen aanwijzingen voor archeologische vondsten of historische bebouwing binnen het plangebied of in de onmiddellijke omgeving.
In 2006 heeft in het centrale deel van het gebied een bureau- en booronderzoek plaatsgevonden (door Oranjewoud, Archeologisch Rapport 2006/66), projectnr. 161293. Conclusie van het booronderzoek is dat de bodem verstoord is en dat er geen vervolgonderzoek hoeft plaats te vinden.
Vanwege bovenstaande is er geen reden voor verder archeologisch onderzoek. Uitvoering van de werkzaamheden betekent geen onevenredige aantasting aan eventuele archeologische resten. De archeologische dubbelbestemming is niet noodzakelijk en zal verwijderd worden.
Indien bij de werkzaamheden vondsten (aardewerk, vuursteen, oude funderingen, opvallende donkere verkleuringen in het gele zand etc.) worden gedaan waarvan men redelijkerwijs mag vermoeden dat deze van archeologische betekenis zijn, dient hiervan onmiddellijk melding te worden gemaakt (artikel 5.10 Erfgoedwet).
Het rapport van Oranjewoud, Rapport 2006/66 is als bijlage 6 bij de toelichting toegevoegd.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'stedebouwkundige waardevolle gebieden' als weergegeven in de 'Historische stedebouwkundige waardenkaart' en de aangegeven 'vast te leggen kenmerken' in de bijbehorende Tabel, en deze te hanteren als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied heeft volgens deze kaart geen bijzondere waarden.
Bij de bouwkundige monumenten is sprake van rijks- en gemeentelijke monumenten. Er zijn in het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied geen monumenten aanwezig.
De gemeenteraad heeft op 25 april 2018 ingestemd met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart' als toetsingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plan ligt niet in een gebied dat wordt aangeduid als hoog of zeer hoog gewaardeerd landschap.
Het plan ligt in een gebied dat op Histland Barneveld wordt aangeduid met bebouwde kom waarvoor geen nadere toewijzing aan een cultuurlandschap heeft plaats gevonden. Cultuurlandschappelijke waarden zijn niet aanwezig en het bestemmingsplan is dan ook niet strijdig met de 'Cultuurlandschappelijke waardenkaart'.
De belangrijkste wet voor natuurbescherming in Nederland is de Wet natuurbescherming. Deze wet is op 1 januari 2017 in werking getreden. De Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn vertaald in deze wet.
De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.
Daarnaast is qua ecologie ook het Gelders Natuurnetwerk en de Gelderse Ontwikkelingszone van belang.
Hoofdstuk 2 van de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van speciale beschermingszones ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Zo'n speciale beschermingszone wordt aangeduid als “Natura 2000-gebied”.
De Wet natuurbescherming bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in zo'n Natura 2000-gebied. Ook zijn er bijzondere nationale natuurgebieden.
Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.
Het plangebied ligt niet in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied.
Hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming beschermt bepaalde plant- en diersoorten in Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden én daarbuiten. Er gelden drie beschermingsregimes, te weten voor vogels (Vogelrichtlijn), soorten onder de Habitatrichtlijn (bijlage IV, onderdeel a Habitatrichtlijn, dan wel bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn) en andere (nationale) soorten.
Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is de locatie bezocht door een flora- en fanacontroleur en is vervolgens een natuurtoets uitgevoerd.
In opdracht van de gemeente Barneveld heeft Arcadis Nederland B.V. (hierna: Arcadis) een quickscan Wet natuurbescherming (Wnb) uitgevoerd (bijlage 8). Op basis van de quickscan trok Arcadis de volgende conclusie:
Uit de Quickscan flora en fauna is gebleken dat het plangebied (mogelijk) een functie heeft voor (beschermde) soorten. Het is daarom in ieder geval noodzakelijk om mitigerende maatregelen te treffen om effecten op algemene broedvogels en algemeen voorkomende vrijgestelde soorten zoogdieren en amfibieën te voorkomen, in het kader van de zorgplicht. Zie paragraaf 3.6 voor de mitigerende maatregelen.
Daarnaast dient nader onderzoek naar aanwezigheid van territoria van steenuil en verblijfplaatsen van vleermuizen te worden uitgevoerd, voordat beoordeeld kan worden of sprake is van negatieve effecten. Op basis van de resultaten van dit soortgericht onderzoek, kan worden bepaald of en zo ja, welke mitigerende maatregelen getroffen dienen te worden en of mogelijk een ontheffing in het kader van de Wnb moet worden aangevraagd.
Vervolgens is er een 'Natuurtoets en soortgericht onderzoek' door Arcadis uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 9 toegevoegd. In deze natuurtoets is ten aanzien van de steenuil aangegeven dat de werkzaamheden en de inrichting van het plangebied leiden tot verstoring en aantasting van het leefgebied van de steenuil. Verstoring van het leefgebied leidt tot overtreding van artikel 3.1 lid 4 (verbod tot opzettelijk storen) van de Wnb. Aantasting van het leefgebied leidt tot overtreding van artikel 3.1 lid 2 (verbod tot opzettelijk vernielen en beschadigen van nest, rustplaatsen en eieren) van de Wnb. Er dienen derhalve mitigerende maatregelen getroffen te worden, te weten:
Er is een ontheffingsaanvraag ingediend bij de provincie Gelderland ten behoeve van overtreding van artikel 3.1 lid 2 en lid 4 van de Wnb. Er is ten behoeve van de onderbouwing van de ontheffingsaanvraag een activiteitenplan opgesteld. Negatieve effecten op de beschermde soort, als gevolg van de uit te voeren werkzaamheden, worden hierin beschreven. Ook worden hierin mitigerende maatregelen opgenomen, indien voorhanden conform de Soortenstandaard (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland). Ook dient er een alternatievenafweging en belangenonderbouwing voor het uitvoeren van het project te worden opgesteld. Het is enkel mogelijk een ontheffing te verkrijgen indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en de activiteit een belang dient dat in de wet is opgenomen.
Het activiteitenplan voor de steenuil is als bijlage 10 toegevoegd. In het eindoordeel in dit activiteitenplan wordt door Arcadis geconcludeerd dat als gevolg van de werkzaamheden binnen het plangebied ter hoogte van De Voorde en Jan de Jagerweg het leefgebied van een paartje steenuilen verloren gaat. Dit leidt tot verlies van de aanwezige nestplaats. Dit verlies wordt gecompenseerd door het realiseren van permanente alternatieve voorzieningen voor de steenuil. Tevens wordt aan de noord- en oostzijde van het plangebied het huidige gazon omgevormd naar een bloemrijkgrasland wat de biodiversiteit versterkt.
Een deel van het gebied zal voor de steenuil ingezaaid worden met een kruidenrijkmengsel. Ook zijn inmiddels drie nestkasten geplaatst ten zuiden van het plangebied.
Afbeelding: locaties nieuwe steenuilenkasten
Met in acht neming van onderliggend activiteitenplan is geen sprake van wezenlijke negatieve invloed op beschermde soorten. Er dient wel een ontheffing in het kader van de Wnb te worden aangevraagd bij de provincie Gelderland. Deze ontheffingsaanvraag is voor overtreding van de verbodsbepaling artikel 3.1 lid 4 van de, voor zover deze van toepassing is op het verstoren van steenuilen. Op 16 januari 2018 is de aanvraag ingediend bij de provincie (gedeputeerde staten).
In de natuurtoets (bijlage 9 bij deze toelichting) is ten aanzien van vleermuizen aangegeven dat als gevolg van de werkzaamheden er geen effecten te verwachten zijn op de verblijfplaatsen van vleermuizen. Voor het slopen van het schoolgebouw zijn daarom geen mitigerende maatregelen noodzakelijk.
Wel zijn effecten te verwachten op een vliegroute die gevormd wordt door de laanbeplanting van de Harremaatweg. Kunstverlichting van het sportveld en van de werkzaamheden kunnen een verstorend effect hebben op vleermuizen die zich langs deze lijnvormige structuur verplaatsen. Dit heeft tot gevolg dat artikel 3.5 lid 2 (verbod tot opzettelijk verstoren) van de Wnb wordt overtreden. Het treffen van mitigerende maatregelen is noodzakelijk; voorkom dat de laanbeplanting langs de Harremaatweg door kunstverlichting beschenen wordt. Zowel de kunstverlichting tijdens de werkzaamheden als van het sportveld dienen daarom aangepast te worden. Door het treffen van deze mitigerende maatregelen is niet langer sprake van de overtreding van artikel 3.5 lid 2 en zijn verdere vervolgstappen vanuit de Wnb, zoals aanvraag ontheffing, niet aan orde.
In dit geval wordt de verlichting zodanig opgesteld dat deze de vleermuizen niet verstoren. Er is een verlichtingsonderzoek uitgevoerd, en in dat onderzoek is geconcludeerd dat ten behoeve van de hoeveelheid licht op de bomenrij/ECO-zone aan de Harremaatweg geconcludeerd kan worden dat deze voldoet aan de opgestelde grenswaarden voor E1 van de NSVV. Wij verwijzen hiervoor naar paragraaf 5.15 verlichting).
Daarnaast wordt in de natuurtoets (in paragraaf 4.3) ook nog ingegaan op algemene mitigerende maatregelen. Er dient namelijk rekening gehouden te worden met aanwezigheid van broedvogels (waarvan de nestplaats gedurende broedperiode beschermd is) en algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën (zorgplicht).
Op basis van het uitgevoerde natuuronderzoek, het opgestelde activiteitenplan en de uitgevoerde mitigerende maatregelen staat de Wet natuurbescherming de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Op 6 juli 2018 hebben gedeputeerde staten een ontwerp besluit in het kader van de Wet natuurbescherming genomen. Vanaf 14 juli tot en met 24 augustus 2018 lag het ontwerpbesluit omtrent het voornemen van gedeputeerde staten om de aangevraagde ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming te verlenen ter inzage. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Op 29 augustus 2018 hebben gedeputeerde staten van de provincie Gelderland de ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming verleend. Deze ontheffing is inmiddels onherroepelijk. Hierdoor zijn er vanuit soortenbescherming in het kader van de Wet natuurbescherming geen beletselen die de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
Algemene zorgplicht
Voor de uitvoering van werkzaamheden geldt de algemene zorgplicht. Alle broedende vogels, hun broedplaatsen én de functionele omgeving van de broedplaatsen zijn beschermd tijdens de broedperiode. Het verwijderen van bomen en struiken dient gezien te worden als een voor vogels verstorende activiteit en dient buiten het vogelbroedseizoen plaats te vinden. Verstorende werkzaamheden dienen niet tijdens de broedperiode (grofweg maart - augustus) uitgevoerd te worden, tenzij geconstateerd is dat er geen vogelbroedgeval aanwezig is.
Een ieder is verplicht om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
De bescherming van houtopstanden conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bossen en beplanting in Nederland te behouden. Daarmee wordt de functie van bossen en beplantingen gegarandeerd als habitat voor dieren en planten, als recreatiegebied en als groene long.
Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend, van een oppervlakte van tien are of meer of een bomenrij die twintig (of meer) bomen omvat. Voor het kappen of rooien van een houtopstand geldt een meld- en herplantplicht wanneer de houtopstand buiten de vastgestelde bebouwde kom ligt. De Wet natuurbescherming beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom.
In het kader van houtopstanden is de Wet natuurbescherming hier niet van toepassing. De twee waardevolle bomen die gekapt worden zijn gelegen binnen de bebouwde kom en daar geldt de Wet natuurbeschermingswet niet. Een herplantplicht in het kader van deze wet is niet aan de orde.
Geconcludeerd kan worden dat de Wet natuurbescherming uitvoering van het onderhavige plan niet in de weg staat.
Het plangebied ligt niet binnen de (voormalige) Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de opvolger van de EHS. Met het bestuursakkoord Natuur is de realisatie en het beheer van het NNN de verantwoordelijkheid van de provincies geworden.
In de periode tot 2027 willen Rijk en provincies een forse extra stap zetten op weg naar realisatie van de doelen van de Vogelrichtlijn, Habitatrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water. Hierbij moet maximale synergie worden bereikt tussen natuur- en watermaatregelen. De provincies geven elk in hun eigen provincie uitwerking aan het natuurbeleid op basis van het Natuurpact.
Voor de EHS uit de Structuurvisie Gelderland zijn in de Omgevingsvisie twee nieuwe natuurcategorieën in de plaats gekomen: het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO.) Uit § 4.2.1.1 Omgevingsvisie en § 4.2.1.2 Omgevingsverordening blijkt dat het plangebied niet in het GNN of de GO ligt. Voor de toetsing wordt hiernaar verwezen.
Doel
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt zonodig het groepsrisico verantwoord.
Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt: april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2015). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jaar) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jaar) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Plasbrandaandachtsgebied (PAG)
Binnen het werkveld externe veiligheid wordt sinds jaren gewerkt met twee risiconormen, het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Bij de ontwikkeling van het Basisnet is hieraan een derde voorwaarde toegevoegd: het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Hiermee wordt het effectgebied weergegeven van het scenario met de grootste kans van voorkomen: de plasbrand. In deze gebieden moet er in samenhang met mogelijkheden van plasbrandbestrijding en bouwtechnische maatregelen beargumenteerd worden waarom er gebouwd wordt.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Beleidsvisie externe veiligheid
In 2009 heeft de gemeente Barneveld de 'Beleidsvisie externe veiligheid vastgesteld. In deze visie is onder meer vastgelegd hoe in Barneveld nabij risicobronnen zal worden omgegaan met het veiligstellen van een acceptabel niveau van risico's externe veiligheid en beheersbaarheid.
Beoordeling risicobronnen
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid geldt dat er geen risicobronnen in de directe nabijheid aanwezig zijn. Zo bevinden zich in de directe omgeving van het plangebied geen bedrijven, waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn. En in de omgeving van het plangebied vindt geen transport van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen plaats. Externe veiligheid is derhalve geen relevant milieuaspect.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavig plan.
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh). Bij verlening van de omgevingsvergunning of het vaststellen van een bestemmingsplan komen in de volgende gevallen de regels van deze wet aan de orde: het bestemmen van gronden voor nieuwe geluidgevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen en onderwijsgebouwen) binnen zones langs (spoor-)wegen en zones rondom industrieterreinen; het bestemmen van gronden voor de aanleg van nieuwe, dan wel reconstructie van gezoneerde (spoor-)wegen; het bestemmen van gronden voor (nieuwe) industrieterreinen waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen en herziening van zonegrenzen van industrieterreinen.
De Wet geluidhinder gaat uit van zones langs (spoor-)wegen en zones bij industrieterreinen. Het gebied binnen deze zone geldt als akoestisch aandachtsgebied waar, voor bouwplannen en bestemmingsplannen, een akoestische toetsing uitgevoerd dient te worden. De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet meer bedragen dan de voorkeursgrenswaarde. Indien de geluidbelasting op de gevel hoger is dan de voorkeursgrenswaarde kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van een hogere waarde. Hierbij mag de geluidbelasting de uiterste grenswaarde niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe of bestaande geluidgevoelige bestemmingen verschillen per geluidsbron. In geval van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen of spoorwegen, of binnen de zone van een industrieterrein, is akoestisch onderzoek vereist.
Sportvelden
Conform de Wet geluidhinder zijn sportvelden geen geluidsgevoelige bestemmingen. Wel bestaat er op de velden een bepaalde geluidsproductie. Dit valt niet onder de Wet geluidhinder en daarom zal hier in paragraaf 5.11 (milieuzonering) nader op in worden gegaan.
Maatschappelijke functies
Voor de maatschappelijke functies is onderzocht of het geluid vanwege de omliggende wegen van invloed is op deze geluidgevoelige bestemming. Hieruit blijkt dat de wegen in de omgeving liggen binnen een zogeheten 30 km/uur gebied en deze wegen hierdoor geen zone hebben. De verkeersbewegingen van de maatschappelijke functies die planologisch toegestaan worden zijn ook dusdanig laag dat hiervoor geen geluidsonderzoek behoeft te worden uitgevoerd.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.
Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.
Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Conclusie
In de omgeving van het plangebied ligt op het perceel Molenweg 113 alsmede ook op het perceel Molenweg 117 een agrarisch bedrijf. De afstand ten opzichte van deze agrarische bedrijven is dusdanig dat agrarische geurhinder niet belemmerend is voor de onderhavige ontwikkeling (meer dan 100 meter). De meest nabijgelegen agrarische bedrijven worden eerder door andere geurgevoelige objecten belemmerd.
Geur vormt derhalve geen belemmering.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Artikel 3.1.6, tweede lid Bro luidt per 1 juli 2017 als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Onder stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen (artikel 1.1.1, eerste lid, onder i van het Bro).
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De behoefte voor de verplaatsing van korfbalvereniging Spirit naar sporthal De voorde en de aanleg van korfbalvelden en de aanleg van groen op de hoek Veldkampstraat 1/Jan de Jagerweg is aangetoond in het onderzoek dat in hoofdstuk 1 van de toelichting is aangehaald (bijlage 11) en de stukken die daaraan ten grondslag liggen. Ook is er de behoefte om in de kantine en de sporthal maatschappelijke voorzieningen op het gebied van kinderopvang en gezondheidszorg te ontplooien.
Het plangebied betreft een inbreidingslocatie, waarbij het gelegen is in bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat in deze situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.
Binnen het plangebied zijn van diverse nutsbedrijven kabels en leidingen gelegen, maar deze behoeven in het kader van onderhavig bestemmingsplan geen verdere bescherming. De kabels en leidingen liggen voornamelijk aan de westzijde van het plangebied. Het betreffen aansluitingen ten behoeve van bestaande gebouwen. Deze zullen moeten worden verwijderd. Bij ontwikkeling binnen de werkgrenzen dient rekening gehouden te worden met deze aanwezige huisaansluitingen.
In het kader van het bestemmingsplan behoeven de kabels en leidingen verder geen bescherming en vormen ze geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Verder zijn er geen laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen heeft betrekking op de vraag of de gevolgen van een plan voor de luchtkwaliteit dienen te worden onderzocht. In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) dient de luchtkwaliteit ter plaatse van nieuwe gevoelige bestemming die gelegen zijn op een afstand van minder dan 300 m vanaf de rand van een rijksweg of minder dan 50 m vanaf de rand van een provinciale weg te worden beoordeeld. Het plan ligt niet in de nabijheid van dit soort wegen en derhalve vorm deze ontwikkeling geen belemmering.
Op basis van het voorgaande vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor uitvoering van onderhavige plan.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De Wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn drie sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
Besluit milieueffectrapportage
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Wettelijk kader
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit-m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
Voor zowel de plan-m.e.r.- als besluit-m.e.r.-plicht geldt dat als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, met een vormvrije m.e.r. beoordeeld moet worden of alsnog een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Daarbij moet in ieder geval worden getoetst aan de criteria die opgenomen zijn in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als dergelijke milieugevolgen kunnen optreden, geldt alsnog de betreffende plan- en/of besluit-m.e.r.-plicht.
Toetsing
Onderdeel D 11.2 is hier niet van toepassing.
In dit geval wordt er een schoolgebouw gesloopt en dat krijgt een groene invulling. Het Knollenveld zelf zal grotendeels omgevormd worden naar sportvelden. De bestaande sporthal blijft, waarbij de kantine met circa 350 m2 wordt uitgebreid én er een berging voor onder meer materialen van zo'n 70 m² bij zal komen. Het bouwvlak binnen de bestemming 'Gemengd' is in de nieuwe situatie kleiner dan het nu opgenomen bouwvlak voor de sporthal. Het bouwvlak van de school verdwijnt helemaal.
Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat aard en de omvang van het plan hier dusdanig is, dat er geen sprake is van een activiteit als bedoeld in D 11.2 van het Besluit m.e.r. Immers de schaalgrootte is beperkt en het bouwvlak neemt af (feitelijk zal er slechts een geringe uitbreiding aan bebouwde oppervlakte plaatsvinden bij de bestaande sporthal).
Daarnaast heeft toetsing aan de in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn opgenomen criteria uitgewezen dat er geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen, zodat een m.e.r. achterwege kan blijven.
Passende beoordeling via de Wet natuurbescherming
Voor het vaststellen van plannen die significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dient een passende beoordeling gemaakt te worden (artikel 7.2a Wet milieubeheer juncto artikel 2.8, eerste lid Wet natuurbeschermingswet). De plan-m.e.r-plicht op grond van de noodzaak van een passende beoordeling voor de Wet natuurbescherming is hier niet aanwezig.
Er is voor dit plan geen passende beoordeling nodig.
Provinciale milieuverordening
Provinciale Staten kunnen in de provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aanwijzen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.-plichtig zijn (artikel 7.6 Wet milieubeheer). Dit is dus aanvullend op de m.e.r.-plicht op basis van onderdeel C van de bijlage Besluit m.e.r. (en dus ook aanvullend op de verplichting vanuit de Europese richtlijnen) én conform dezelfde systematiek.
Provinciale staten van Gelderland hebben geen extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en zo m.e.r.-plichtig zijn).
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
Voor een veldsportcomplex met verlichting (SBI-code 2008, 931 G) is een afstand benodigd van ca. 50 meter tot de omliggende woningen. Ook voor een sporthal geldt deze afstand van 50 meter (SBI-code 2008, 931 A). Deze afstand wordt voor het veldsportcomplex nu niet gehaald. Geluid is maatgevend afkomstig van de gewenste activiteiten.
Er is derhalve een akoestisch onderzoek vereist. Uit dat onderzoek moet blijken of voldaan kan worden aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening. Ook zijn er maatschappelijke functies gewenst (in de sporthal en/of kantine). Dit is eveneens meegenomen in het akoestische rapport.
SPA WNP ingenieurs heeft op 3 mei 2018 een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de maatgevende geluidsbronnen (de korfbalvelden) van deze ontwikkeling. Dit rapport is als bijlage 17 toegevoegd.
Uit dit onderzoek blijkt dat met een geluidscherm van 2,5 meter hoogte aan de zijde van de Jan de Jagerweg er voldaan kan worden aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening.
Aan zowel de zijde van de korfbalvelden als de Jan de Jagerweg moet het scherm als een absorberend scherm zijn uitgevoerd. Dit om zo ongewenste reflecties naar de omgeving te voorkomen. Met dit scherm worden ook de geluid die vanuit de maatschappelijke voorzieningen komen afgeschermd naar de omgeving.
Veiligheidszone - Activiteitenbesluit
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan is geen gasdrukmeet- en regelstation aanwezig. In het Activiteitenbesluit zijn veiligheidsafstanden opgenomen die moeten worden aangehouden tussen kwetsbare respectievelijk beperkt kwetsbare objecten en (onder andere) een gasdrukmeet- en regelstation (4-6 meter). Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten volgens het Activiteitenbesluit zijn dezelfde objecten als die genoemd zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Het gaat dan om onder andere woningen, ziekenhuizen en bedrijven.
Nu op 4 december 2017 Liander heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben, behoeven er in dit bestemmingsplan derhalve geen veiligheidsafstanden opgenomen te worden.
Conclusie
Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het plan.
Voorthuizen is ontstaan op de plek waar de oude Hessenweg Amsterdam-Amersfoort-Deventer de beek kruiste. Hieraan ontleent Voorthuizen ook haar naam: Huize aan de voorde (een doorwaardbare plaats in een beek). De invloed van de Hessenweg en de kruising met de van Barneveld naar Putten is aanzienlijk geweest voor de ontwikkeling van Voorthuizen. Voor 1950 vond de ontwikkeling plaats rond de oorspronkelijke kern en als lintbebouwing langs de invalswegen, nadien is de kern planmatig uitgebreid.
Voorthuizen wordt omringd door beken met daaraan een onregelmatige verkavelingsstructuur. De zichtbaarheid van de beken in de kern is helaas erg beperkt. In het verleden werden uitgestrekte heidevelden rondom Voorthuizen met name gebruikt voor de schapenhouderij. Deze heidevelden hebben inmiddels plaats gemaakt voor weides en melkveehouders, die het beeld van het buitengebied momenteel overheersen. Waardoor zowel ten noorden, ten westen als ten zuiden het buitengebied een erg open karakter heeft met voornamelijk agrarisch gebruik. Aan de oostzijde is een besloten, bosrijke, zone aanwezig met volop campings en recreatieparken.
Aan de zuid en oostzijde verbinden diverse wegen het buitengebied met de kern. Deze komen allen uit in het centrum en hebben daarnaast een wijk ontsluitende functie. Dit geldt ook voor de Jan de Jagerweg, aan de noordzijde van de ontwikkeling van de nieuwe korfbalvelden. Aan de zuidzijde van deze ontwikkeling ligt de Harremaatweg, die ten noorden wordt begeleid met een zeer fraaie en karakteristieke eikenwal. Beide wegen zorgen voor een duidelijke relatie met het buitengebied/recreatiegebied ten oosten van Voorthuizen.
De bestaande oude eikenrij wordt ingepast. Daarnaast wordt de begeleidende groenstructuur aan de Jan de Jagerweg verstrekt door middel van een nieuwe bomenrij. Tevens wordt aan de noord- en oostzijde van het plangebied het huidige gazon omgevormd naar een bloemrijkgrasland wat de biodiversiteit versterkt.
Kortom de randen van deze nieuwe ontwikkeling worden behouden dan wel verstrekt, waardoor er een verzachtende overgang ontstaat met het landschap.
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden is er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.
Bereikbaarheid
Voor wat betreft de bereikbaarheid wordt voldaan aan de voorwaarden zoals die zijn opgenomen in de handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid. Wij zien daarom geen aanleiding om hieraan aanvullende voorwaarden te stellen.
Opkomsttijd
In de Wet veiligheidsregio’s worden eisen gesteld aan de opkomsttijden van de brandweer. Deze zijn als norm vastgelegd in het bijbehorende Besluit. De opkomsttijd is de totale tijd die verstrijkt vanaf het moment dat de brandweer gealarmeerd wordt tot het moment dat de brandweer bij het betreffende adres arriveert. De maximale opkomsttijd is gerelateerd aan de gebruiksfunctie.
De opkomstnorm voor een andere functie is maximaal 10 minuten.
De werkelijke opkomsttijd voor Jan de Jagerweg 50 Voorthuizen bedraagt 5 minuten. De werkelijke opkomsttijd van de brandweer valt in dit geval binnen de norm zoals die in het Besluit veiligheidsregio’s is vastgelegd. Daarom zijn er geen aanvullende voorwaarden noodzakelijk.
Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Parkeren
Op basis van vloeroppervlaktes van de velden en sporthal is berekend wat de normatieve parkeerbehoefte is voor zowel auto's als fietsen. Uitgangspunten hierbij zijn:
- Nota Parkeernormen
- Er is uitgegaan van gelijktijdig gebruik van de sporthal en buitenvelden
- De maatschappelijke functies worden niet gelijktijdig gebruikt met de sportactiviteiten en zorgen voor een lagere parkeervraag waardoor de sportactiviteiten maatgevend zijn
Parkeerberekening
Uit de parkeerberekening blijkt dat er een normatieve parkeerbehoefte is van 46 autoparkeerplaatsen en 61 fietsparkeerplaatsen. Naast de sporthal is een bestaand parkeerterrein aanwezig met een parkeercapaciteit van 79 autoparkeerplaatsen. Daarnaast zijn er 50 fietsklemmen aanwezig met een parkeercapaciteit van 100 fietsen.
Met de bestaande parkeercapaciteit wordt ruimschoots voldaan aan de normatieve parkeerbehoefte.
Ter vergelijking is ook in beeld gebracht wat de parkeerbehoefte is op de huidige locatie van de korfbalvereniging. Daaruit blijkt dat er een parkeervraag van ruim 40 auto's en maximaal 110 fietsen (tijdens piekmoment op zaterdag).
Op basis van de praktijkinformatie wordt rekening gehouden met het parkeren van 110 fietsen.
Ontsluiting
Het parkeerterrein is bereikbaar via de Jan de Jagerweg en Harremaatweg. Via het parkeerterrein is een verbinding aanwezig tussen deze twee wegen. Er is grofweg sprake van 2 parkeervelden voor auto's met daartussen fietsparkeerplaatsen. In de huidige situatie blijkt het parkeerveld aan de zijde van de Harremaatweg lastig vindbaar waardoor er geparkeerd wordt langs de Jan de Jagerweg. Om het gebruik van het zuidelijke parkeerveld te stimuleren (en parkeren langs Jan de Jagerweg te verminderen) is er parkeerverwijsbebording geplaatst.
Conclusie
Vanuit verkeer zijn er geen belemmeringen ten aanzien van dit plan.
Lichtmasten die sporters in staat stelt hun sport ook na zonsondergang te beoefenen, kan door onbedoelde lichtuitstraling buiten het sportpark een negatief effect hebben op de directe omgeving. Gezien het beoogde gebruik van lichtmasten, dient aandacht besteed te worden aan het aspect lichthinder.
Voor het toepassen van (kunst)licht zijn strikte normen met afstandsbepalingen niet voorhanden. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht. In 1999 en in 2003 heeft de Commissie Lichthinder algemene richtlijnen ten aanzien van lichthinder opgesteld. Grenswaarden voor sportverlichting komen in dit kader ook aan bod. Daar het om algemene richtlijnen gaat, geldt geen verplichting. Op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer dient degene die een inrichting drijft, te voorkomen dat nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan. Hieronder wordt in dit kader verstaan 'het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder'.
Uitgangspunt bij onderhavig plan is dat door het plaatsen van veldverlichting ten behoeve van de korfbalvelden de lichtintensiteit op het omliggend plangebied niet zal toenemen.
Er is daarom een lichthinderonderzoek door een extern bureau uitgevoerd. Uit het uitgevoerde onderzoek volgt dat omwonenden van het sportcomplex geen lichthinder ondervinden in de zin van de opgestelde grenswaarden door de NSVV bij uitvoering van lichtplan L0603xx_midd. Ook wordt geconcludeerd dat ten behoeve van de hoeveelheid licht op de bomenrij aan de Harremaatweg deze voldoet aan de opgestelde grenswaarden voor E1 van de NSVV. Het onderzoek is uitgevoerd met het OptiVisionLED armatuur van Philips. Indien er in de uitvoering andere LED-armaturen worden toegepast zal dit onderzoek opnieuw moeten worden uitgevoerd met de karakteristieken van het toe te passen LED-armatuur.
In dit geval wordt er hier gekozen voor het toepassen van OptiVisionLED armatuur van Philips.
Tot uiterlijk 23.00 uur mag de verlichting aan zijn (na 23.00 uur gaan strengere waarden gelden). De tijden waarop de verlichting aan mag zijn, zijn uitputtend geregeld in artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Maatwerkvoorschriften zijn niet mogelijk. De verlichting moet zijn uitgeschakeld:
De hoogte van de masten zelf zullen maximaal 15 meter gaan bedragen. Er zullen afschermkappen (zgn. inkijkbegrenzers) worden geplaatst op de armaturen. Zonder deze inkijkbegrenzers wordt overigens al voldaan aan de gestelde richtlijnen. Het plaatsen van inkijkbegrenzers is een extra tegemoetkoming.
Het verlichtingsonderzoek (inclusief de bijlagen) is beoordeeld door de Omgevingsdienst de Vallei en dit is akkoord bevonden. Het onderzoek met de bijlagen zijn als bijlage 12 t/m 16 toegevoegd aan de toelichting.
Conclusie
Het aspect verlichting vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen in voorliggend plan. Er vindt bij opstelling en gebruik van de materialen zoals in het rapport verwoord geen overschrijding van de grenswaarden plaats.
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
Huidige en toekomstige situatie
Het plangebied Jan de Jagerweg ligt in de kern van Voorthuizen. In de huidige situatie is het perceel waar de velden voorzien zijn grotendeels bestemd als 'Groen' en is er een grasveld aanwezig. Het plangebied ligt tussen de noordelijk gelegen Jan de Jagerweg en de zuidelijk gelegen Harremaatweg. Aan zowel de noord als zuidzijde van het plangebied loopt een C-watergang en aan de zuidoostzijde van de Harremaatweg loopt een B-watergang. In de Jan de Jagerweg is sprake van vuilwaterriolering.
Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van diverse korfbalvelden (totaal ca. 3.700 m2) en een uitbreiding van de kantine en berging (ca. 420 m2) van sporthal De Voorde mogelijk. De school gelegen aan de Jan de Jagerweg-Veldkampstraat (ca. 2.500 m2) wordt in het kader van deze ontwikkeling gesloopt. Onder de korfbalvelden wordt drainage gerealiseerd waardoor hemelwater gedeeltelijk versneld wordt afgevoerd. De korfbalvelden worden om deze reden als halfverhard beschouwd. In zijn totaliteit is er een sprake van een afname van afvoeren verhard oppervlak van ca. 230 m2.
Het hemelwater wat afstroomt van de uitbreiding van de kantine zal afstromen naar de reeds aanwezige wadi aan de noordzijde van het plangebied. Deze wadi heeft een overloop op de noordelijk gelegen C-watergang. De drainage van de sportvelden zal boven de GHG (ca. 1m-mv) worden gerealiseerd zodat er geen structurele onttrekking van grondwater zal plaatsvinden. Het drainagenet zal en een lozingspunt hebben op de zuidelijk gelegen watergang.
Bij de uitbreiding van de kantine worden geen uitlogende bouwmaterialen toegepast.
De waterhuishoudkundige doelen van de gemeente en het waterschap komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Het bevoegd gezag is het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten.
Binnen de bestemming 'Gemengd' is een combinatie van functies toegestaan, waaronder gedacht kan worden aan kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en bedrijven. Indien differentiatie niet is gewenst dient een specifieke bestemming te worden opgenomen. Bijvoorbeeld detailhandel in de winkelstraat.
In dit geval zijn binnen de bestemming 'Gemengd' de functies maatschappelijk en sport mogelijk. Dit is op de verbeelding nader aangeduid. Andere functies zijn hier niet toegestaan.
Binnen de functieaanduiding 'Maatschappelijk' zijn gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Door middel van een aanduiding op de verbeelding wordt een specifieke maatschappelijke voorziening aangegeven, zoals begraafplaats, kinderopvang of religie. In principe wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van aanduidingen om het bestemmingsplan zo flexibel mogelijk te maken. Wanneer echter een andere maatschappelijke voorziening niet wenselijk is, door de ligging of omvang van het perceel, dan wordt wel een aanduiding toegepast. In deze situatie zijn er binnen maatschappelijk de volgende aanduidingen opgenomen: aanduidingen voor kinderopvang en gezondheidszorg.
Binnen de functieaanduiding 'Sport' zijn sportterreinen en gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden toegestaan.
Bij de bestemmingen 'Gemengd' kan de functie wonen zijn toegestaan. Dat is hier niet het geval. Wonen is hier niet gewenst.
De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter.
Het structureel groen krijgt de bestemming 'Groen'. Onder structureel groen worden wijkparken, grotere groenelementen op buurt- of blokniveau, groen om wegen en waterlopen en wadi's verstaan. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en paden toegestaan. De bestemming 'Groen' wordt alleen toegepast op openbare gronden, niet op particuliere terreinen.
In de omschrijving van de bestemming 'Groen' staat dat de gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen (et cetera) 'met daaraan ondergeschikt parkeervoorzieningen'. Het is de bedoeling van de raad dat een relatief klein gedeelte van de gronden kan worden gebruikt als parkeervoorziening: om en nabij 10% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak. De raad beschouwt de parkeervoorzieningen dan als ondergeschikt. Die 10% is geen harde norm. De regeling is bewust flexibel geformuleerd. Als de parkeervoorzieningen meer dan de helft van de oppervlakte van het bestemmingsvlak beslaan, dan is in elk geval geen sprake van ondergeschiktheid.
Wanneer de aanduiding 'geluidscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidscherm staat op de verbeelding.
Het is mogelijk om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels voor de aanleg van in- en uitritten.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Daarnaast wordt ter verduidelijking van het plan aangegeven dat het gebruiken van gronden ten behoeve van een seksinrichting in ieder geval strijdig is met de bestemming.
Ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen wordt in deze regels aangegeven dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn conform de nota parkeernormen. Hierbij wordt het vergroten van een woning uitgesloten.
De aanduidingen bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. Er is in dit plan geen gebiedsaanduiding toegepast.
In de gemeente Barneveld zijn op diverse locaties in de openbare ruimte standplaatsen voor ambulante handel aanwezig. Deze standplaatsen worden gedurende één of meer dagdelen per week ingenomen door kramen of wagens van waaruit producten (zoals vis, snacks, bloemen en groente en fruit) worden verkocht. Een standplaats is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - standplaats'.
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 6 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die goothoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. De bevoegdheid is bedoeld voor aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein.
Ook wordt hier aan het bevoegd gezag de mogelijkheid gegeven om, onder voorwaarden het plan wijzigen in die zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - Standplaats' wordt toegevoegd aan de gronden.
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. Zowel de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken als de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik gelden vanaf inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Er is geen sprake van een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er is derhalve geen sprake van verplicht kostenverhaal. Dekking van de kosten voor de maatschappelijke functies is verzekerd door een door de raad vastgestelde bijdrage (raadsbesluit nr. 17-14 d.d. 1 februari 2017).
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Conform artikel 1.3.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) heeft het college op 16 november 2017 in de Barneveldse Krant en Barneveld Huis-aan-Huis en langs elektronische weg kennis gegeven van het voornemen om het voorliggende bestemmingsplan voor te bereiden. Aangegeven is verder dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan is in het kader van het voorontwerpplan overleg gevoerd met het Waterschap Vallei & Veluwe. Het waterschap Vallei & Veluwe heeft aangegeven dat geen vooroverleg nodig is indien de toename van de verharding kleiner is dan 1.500 m² en de waterhuishoudkundige doelen van het waterschap niet in het geding komen door een bestemmingsplan. Hier is sprake van zo een geval.
Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.
Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.
Het bestemmingsplan "Jan de Jagerweg-Veldkampstraat-Harremaatweg" betreft echter een plan van lokaal belang. Vooroverleg met de provincie en het Rijk is niet noodzakelijk en wordt dan ook niet gevoerd.
De Wro bevat geen procedurevoorschriften met betrekking tot de inspraak, en is in Wro zelf niet verplicht gesteld. Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze bovenbedoelde personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 24 november tot en met 7 december 2017 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een reactie over het plan naar voren te brengen. Er zijn in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan twintig reacties ingediend.
Deze reacties hebben geleid tot aanpassing van het plan. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het inspraakverslag bijgevoegd (bijlage 18).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 18 mei tot en met 28 juni 2018 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid gehad om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken is één reactie ingediend.
Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van de regels of verbeelding van het plan. Wel is de toelichting (hoofdstuk 3 en paragraaf 5.3.1.1 over ecologie) aangevuld in verband met de zienswijze. In bijlage 19 bij dit bestemmingsplan is de Nota Zienswijzen bijgevoegd. De bijlage van deze Nota zienswijzen is als bijlage 20 toegevoegd.