direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Garderbroekerweg-Wencopperweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0203.1236-0002

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

Voor percelen aan de Garderbroekerweg 94 in Kootwijkerbroek, achter Noordersingel 39 in Voorthuizen en Wencopperweg 70 in Barneveld is een verzoek ingediend. Verzoeker wenst het perceel Wencopperweg 70 in Barneveld ten behoeve van bedrijfsdoeleinden te gebruiken en aan de Garderbroekerweg 94 in Kootwijkerbroek een agrarische bedrijfswoning te realiseren. De bestaande agrarische bedrijfsbebouwing aan de Wencopperweg en achter Noordersingel 39 in Voorthuizen zal worden gesloopt.

De uitvoering van dit plan is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan.

Voor twee locaties (Garderbroekerweg- plangebied 1 en Wencopperweg- plangebied 2) is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Het agrarisch bouwperceel op de locatie Noordersingel 39 is bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" omgezet in een woonbestemming. Voor deze locatie is geen herziening nodig. Het betreft uitsluitend een slooplocatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0001.png"

afbeelding Garderbroekerweg 94

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0002.png"

afbeelding Noordersingel 39

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0003.png"

afbeelding Wencopperweg 70

Voorliggend plan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit acht hoofdstukken. Na dit hoofdstuk beschrijft hoofdstuk 2 de bestaande situatie. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een beschrijving van het plan gegeven. Hoofdstuk 4 gaat vervolgens in op het beleidskader. Het vijfde hoofdstuk gaat in op de randvoorwaarden, waarna in het zesde hoofdstuk de juridische aspecten worden besproken. In hoofdstuk 7 is aandacht voor de economische uitvoerbaarheid. Hoofdstuk 8 gaat in op de resultaten van de procedure ten behoeve van dit bestemmingsplan.

1.1 Aanleiding

Op 16 oktober 2013 is bij de gemeente een verzoek ontvangen om de hiervoor genoemde plannen mogelijk te maken. Naar aanleiding van dit verzoek is de procedure om te komen tot een herziening van het bestemmingsplan opgestart.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Begrenzing plangebied

Plangebied 1 ligt aan de Garderbroekerweg 94 nabij de kern Kootwijkerbroek. Plangebied 2 ligt aan de Wencopperweg 70 nabij de kern Barneveld.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van de plangebieden weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0004.png"

afbeelding luchtfoto met plangebieden Garderbroekerweg 94 en Wencopperweg 70

2.2 Geldende bestemmingen

Plangebied 1 ligt in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (met inbegrip van "partiële herziening bestemming Buitengebied 2012" en "tweede partiële herziening Buitengebied 2012") en heeft de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Er is tevens een bouwvlak rond het bestaande bedrijfsgebouw opgenomen. Hierin is de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' opgenomen en tot slot is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' opgenomen. Realisatie van een bedrijfswoning is niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0005.png"

afbeelding uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2012

Plangebied 2 ligt eveneens in het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" (met inbegrip van "partiële herziening bestemming Buitengebied 2012" en "tweede partiële herziening Buitengebied 2012") en heeft de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3) en dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'. Er is een bouwvlak opgenomen. Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'overig - kernrandzone' en 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' opgenomen. Realisatie van een bedrijf is binnen deze bestemming niet toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0006.png"

afbeelding uitsnede bestemmingsplan Buitengebied 2012

In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die uitvoering van voorliggende plannen mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

Stedenbouwkundig is er geen bezwaar tegen een bedrijfswoning bij de agrarische schuur aan de Garderbroekerweg 94. Momenteel staat er op deze locatie een schuur ten behoeve van de kwekerij. Ruimtelijk verandert er niet veel. De toegangsweg ligt er al en de schuur ligt ongeveer 250 meter van de openbare weg af, waardoor de woning geen grote invloed heeft op de omgeving.

Het plangebied Wencopperweg is gelegen in een zoekgebied voor bedrijven. Aan de westzijde van het perceel Wencopperweg 70 wordt het bedrijventerrein Harselaar-Zuid gerealiseerd. Aan de overzijde van de Wencopperweg is eveneens een bedrijf aanwezig (afvalverwerking). Ook aan de zuidzijde is een bedrijf aanwezig. De gevraagde bebouwing sluit hierop aan. Er is sprake van een compacter bouwvlak dan in de huidige agrarische situatie. Er mag een bedrijf in de milieucategorie 3.1 of 3.2 worden gevestigd. Hiermee is aansluiting gezocht bij Harselaar-Zuid. In totaal mag 811 m² aan bedrijfsgebouwen aanwezig zijn.

Er wordt op de locaties Noordersingel en Wencopperweg in totaal 2.329 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Het gaat om beleid en beleidsnota's die direct dan wel indirect doorwerken in het bestemmingsplan of invloed hebben op de bestemmingsregelingen. Van deze nota's is hierna per bestuursniveau een beknopte samenvatting gegeven.

4.2 Rijk

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling. Op 30 december 2011 zijn het Barro en de Rarro in werking getreden. In Barneveld zijn het Barro en de Rarro van toepassing in verband met de aanwezige militaire terreinen.

Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Doorwerking in plangebieden
In dit geval is geen sprake van één van de 13 nationale belangen. De SVIR vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.

4.2.2 Nationaal Waterplan

Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.

Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§5.15 ).

4.3 Provincie

4.3.1 Gelderse Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

De provincie Gelderland heeft haar beleid gericht op de fysieke leefomgeving vastgelegd in de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening. Provinciale staten hebben de Omgevingsvisie op 9 juli 2014 vastgesteld en de Omgevingsverordening op 24 september 2014. De Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening zijn op 17 oktober 2014 in werking getreden. Inmiddels is de provincie bezig met een actualisering van de Omgevingsverordening. Het ontwerp Actualisatieplan Omgevingsverordening heeft van 6 januari tot en met 17 februari 2015 ter inzage gelegen. Op dit moment kan niet aangegeven worden wanneer provinciale staten het Actualisatieplan Omgevingsverordening vaststellen.

De provincie kiest er in de Omgevingsvisie voor om vanuit twee hoofddoelen bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:
1. een duurzame economische structuur;
2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Voor het landelijk gebied ligt in de omgevingsvisie en -verordening de focus op een vitaal platteland, waar mensen inspelen op grote veranderingen, waar inwoners zich actief inzetten voor hun gezamenlijke toekomst, een platteland met een eigen economische kracht en een grote natuurlijke en landschappelijke waarde, waar kwaliteit en vitaliteit samen op gaan.

4.3.1.1 Omgevingsvisie

De opzet van de omgevingsvisie is opgehangen aan de termen dynamisch, mooi en divers. De provincie Gelderland is een dynamische provincie in een prachtige setting, met een grote diversiteit. Dynamisch duidt op economische ontwikkelingsaspecten zoals innovatie, duurzaamheid en bereikbaarheid en hoe de provincie afspraken maakt over wonen en werken. Mooi staat voor de natuurdoelen en de kwaliteiten die de provincie wil borgen en verder wil ontwikkelen. Divers gaat over het herkennen van de regionale verschillen in maatschappelijke vraagstukken en het koesteren van de regionale identiteit.

Provincie: Divers

FoodValley

De gemeente Barneveld ligt in de regio FoodValley. Karakteristiek voor FoodValley zijn de toonaangevende innovatie en vakkennis op het gebied van agrofood, het aantrekkelijke vestigingsklimaat en de groene leefomgeving. De regio wil in een goede balans de specifieke kwaliteiten verder ontwikkelen. Deelaspecten daarbij zijn: werken, onderwijs, wonen, bereikbaarheid, vernieuwing landbouw, duurzaamheid en kwaliteit van de leefomgeving. De regio heeft deze doelen opgenomen in de (concept-)Gebiedsagenda van de regio FoodValley.

Langs zes speerpunten krijgt de ambitie van Regio FoodValley verder gestalte:

• Bedrijven en bedrijvigheid

• Onderwijs en arbeidsmarkt

• Mobiliteit en bereikbaarheid

• Wonen en woningmarkt

• Vernieuwing landbouwsector

• Kwaliteit leefomgeving en duurzaamheid.

Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling zijn met name de speerpunten Bedrijven en bedrijvigheid en Vernieuwing landbouwsector van belang. Hierna wordt ingegaan op de binnen dit speerpunt geformuleerde thema's.

Bedrijven en bedrijvigheid

De economische structuur van de regio is breed ontwikkeld. Het buitengebied heeft voor een groot deel een agrarisch karakter waaromheen bedrijvigheid is ontwikkeld van lokale tot internationale schaal. De totale werkgelegenheid in FoodValley is goed voor ruim 160.000 banen.

In zes van de acht gemeenten in FoodValley, waaronder Barneveld, is de handel de grootste sector.

De werkgelegenheid is breder dan Food, maar met Food onderscheidt de regio zich wel nadrukkelijk. Op dit gebied toonaangevende bedrijven (“leader firms”) zijn in de regio gevestigd. In combinatie met Wageningen Universiteit en Research, een kennisinstelling met een wereldreputatie, vormt dit de ruggengraat van de topsector Food. Deze ruggengraat kan worden versterkt met de ontwikkeling van de kennis-as. Dit helpt de regio om wereldspeler op het gebied van Food te worden.

De provincie onderschrijft met de regio het grote belang van deze combinatie voor de economische ontwikkelingsmogelijkheden van de regio. Naast de aanwezigheid van een brede economische basis bepaalt deze topsector Food de innovatie- en ontwikkelingspotenties en daarmee de concurrentiekracht op internationaal niveau. Met het topsectorenbeleid ondersteunt de provincie nadrukkelijk een verdere versterking van deze kwaliteiten. Daarbij kijkt de provincie overigens in een breder verband en bouwt ook aan de relatie met Health Valley (Nijmegen).

Een andere sector die bijdraagt aan de aantrekkingskracht van de regio voor zakelijke bezoeken is het toerisme. De provincie onderkent met de regionale partners het grote belang van een hechte samenwerking tussen bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke organisaties (de gouden driehoek). Versterking van de verticale integratie in de kolom verwante bedrijven en onderwijs- en kennisinstellingen is een kansrijke insteek om kennis en expertise te vergroten en een hoger rendement te geven. Hiermee kan ook de verbinding tussen de top en de basis van de arbeidsmarkt worden versterkt en een betere match tussen onderwijs en arbeid worden gerealiseerd.

De gemeenten in de regio FoodValley werken in nauw overleg met de provincie aan een gecoördineerde aanpak van de ontwikkeling en uitgifte van bedrijventerreinen (Regionaal Programma Bedrijventerreinen, RPB). De segmentatie (typologie) van bedrijventerreinen, een transparant grondprijsbeleid en aandacht voor revitalisatie en herstructurering van verouderde bedrijventerreinen spelen hierbij een rol, evenals de acquisitie van food-gerelateerde bedrijven van elders (nationaal en internationaal). De regio werkt in nauwe samenwerking met OostNV aan een gezamenlijke aanpak van het actief werven van bedrijven die een meerwaarde hebben voor de regio (in termen van werkgelegenheid en kennis).

Vernieuwing landbouwsector

De landbouw is de belangrijkste economisch drager van het buitengebied van de FoodValley. De structuur van de landbouw wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal kleine bedrijven, die ondanks hun situering de verbinding met partners in de “gouden driehoek” (kennisinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties) niet optimaal benutten. Hoewel de landbouw naar verwachting in grondgebruik in totaliteit globaal gelijk blijft zal het aantal bedrijven in deze sector fors afnemen. Daarom is het van belang om andere sociale en economische dragers te ontwikkelen en stimuleren om het buitengebied leefbaar te houden.

Voor de toekomst van de landbouw in dit gebied liggen er kansen op het innovatieve en duurzame vlak. De positionering in de FoodValley betekent de aanwezigheid van netwerken die de toegang tot kennis onder handbereik brengen. Innovatie en schaalvergroting gaan veelal hand in hand. In het fijnmazige en multifunctioneel buitengebied van de regio vraagt dat om een zorgvuldige ruimtelijke ordening. Bedrijven die uit willen breiden of innovaties willen realiseren zullen daarvoor op basis van een kwaliteitsbijdrage draagvlak moeten verwerven. Het principe van 'license to produce' onderschrijft de provincie.

Naar verwachting zal meer dan de helft van de bedrijven in de landbouw verdwijnen in de komende vijftien jaar. Dat betekent dat resterende bedrijven steeds meer groeiruimte vragen, het landbouwverkeer over grotere afstanden rijdt en door zal groeien in omvang en zwaarte. Tegelijk zullen er veel gebouwen leegkomen die door hun ligging en grootte niet gemakkelijk voor andere functies in aanmerking komen. Om deze leegstand ook vanuit landschappelijk oogpunt goed aan te pakken is een actieve rol van de overheid nodig

De insteek van uitnodigingsplanologie, die de regio FoodValley voorstaat, spoort met de kaders die de provincie hiervoor in deze Omgevingsvisie uitwerken. Met deze beleidsbenadering (ja, mits) zijn er ook mogelijkheden voor innovatieve ontwikkelingen als biovergisting, stadslandbouw et cetera.

Doorwerking in plangebied
De voorgestelde ontwikkelingen passen binnen de gestelde ambitie(s) van Regio FoodValley.

Provincie: Dynamisch

Werken

Bedrijven

De provincie streeft naar een aanbod van kwalitatief goede locaties dat aansluit op de vraag van bedrijven. Zij streeft naar zorgvuldig omgaan met schaarse ruimte en de kwaliteit van het landschap. De provincie gaat uit van de regionale programmeringsafspraken over voorraden en soorten bedrijventerreinen die in 2012 en 2013 met de Gelderse regio's zijn gemaakt.

Doorwerking in plangebied
Er wordt zorgvuldig omgegaan met ruimte, nu bestaande bebouwing wordt gesloopt en er aan de Wencopperweg binnen een kleiner bouwvlak minder bedrijfsbebouwing voor terugkomt. De agrarische bebouwing aan de Garderbroekerweg zal worden gerealiseerd binnen een compact bouwvlak.

Provincie: Mooi

Natuur

Gelderland streeft naar het veiligstellen van de verscheidenheid (biodiversiteit) en kwaliteit van de Gelderse natuur. Hiertoe zet de provincie zich in op de realisatie van een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden. Dit wil de provincie bereiken door de bestaande natuur in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) te beschermen en de samenhang te versterken door het uitbreiden van natuurgebieden in het GNN en het aanleggen van verbindingszones in de Groene Ontwikkelingszone (GO)

Doorwerking in plangebied
De plangebieden liggen niet in GNN/GO.

4.3.1.2 Omgevingsverordening

De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Gelderland. Dit betekent dat alle regels die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving opgenomen zijn in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening Gelderland heeft de status van ruimtelijke verordening, milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening. De 'Ruimtelijke Verordening Gelderland' en de 'Ruimtelijke Verordening Gelderland, eerste herziening', zijn ingetrokken.

Plangebied 1
Het plangebied Garderbroekerweg is binnen de Omgevingsverordening aangeduid als:
- Landbouwontwikkelingsgebied (kaart landbouw); zie onderstaande afbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0007.png"

Afbeelding uitsnede kaart 2 regels Landbouw

Vanuit de overige kaarten volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan.

Doorwerking in het plangebied
In onderhavig plan wordt aan een voor van (bestaande) grondgebonden landbouw een groter bouwvlak toegekend met de mogelijkheid voor een bedrijfswoning.
In de verordening zijn bepalingen opgenomen over een niet-grondgebonden bedrijf. Hiervan is geen sprake. Op grond van het bepaalde in artikel 2.5.13.4 mogen in bestemmingsplannen die betrekking hebben op een of meerdere landbouwontwikkelingsgebieden geen nieuwe bestemmingen worden toegestaan die de ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende agrarische bedrijven beperken. Ook hiervan is geen sprake. Vanuit de kaarten behorend bij de Omgevingsverordening volgen geen specifieke aanduidingen die relevant zijn voor het plan. Het plan is in overeenstemming met de verordening.

Plangebied 2
Voor het plangebied Wencopperweg geldt dat er vanuit de kaarten geen specifieke aanduidingen volgen die relevant zijn voor het plan.

Doorwerking in plangebied
Het bepaalde in artikel 2.3.2.2 van de verordening geeft voorwaarden voor het plan. Het plan is hiermee in overeenstemming. Nu er vanuit de kaarten geen regels worden gesteld, is het plan in overeenstemming met de verordening.

4.3.2 Reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost

De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 schrijft een zonering van de intensieve veehouderij voor. Dit zoneringsbeleid is er op gericht te bereiken dat intensieve veehouderijbedrijven in de toekomst in gebieden gelokaliseerd zijn die goed geschikt zijn voor intensieve veehouderij. Hiermee wordt voor verzuring gevoelige natuur ontlast. De Reconstructiewet concentratiegebieden 2002 geeft aan dat het reconstructieplan een beschrijving moet bevatten van de ruimtelijke indeling van het reconstructiegebied in drie zones. Deze indeling heeft vooral betrekking op het ruimte bieden aan of ontwikkelingsruimte weghalen van intensieve veehouderij. Voor grondgebonden bedrijven (melkveehouderij, schapen, paarden, akkerbouw, tuinbouw) zonder intensieve veehouderijtak stelt het reconstructieplan, conform de Reconstructiewet concentratiegebieden 2002, geen beperkingen aan de ontwikkelingsruimte. Voor deze grondgebonden bedrijven gelden de bepalingen van het op enig moment vigerende ruimtelijke en milieubeleid van gemeente en provincie.

Intensieve veehouderij en zeer kwetsbare natuur gaan moeilijk samen. Bedrijven kunnen zich niet voldoende ontwikkelen en de hoge uitstoot van ammoniak bedreigt de natuur. Het reconstructieplan heeft tot doel veehouderij en kwetsbare natuur ruimtelijk te scheiden. Hiertoe zijn drie zones vastgesteld: extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Voor de plangebieden gelden de volgende zones.

Garderbroekerweg - Landbouwontwikkelingsgebied

Binnen de landbouwontwikkelingsgebieden wordt het behoud en uitbreiding van productieruimte zo veel mogelijk veilig gesteld. Functieverandering in het landbouwontwikkelingsgebied is, behoudens het voorgaande, mogelijk, mits de nieuwe functie de (potentiële) uitbreidingsruimte van de bestaande veehouderijbedrijven niet belemmert. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij wordt mogelijk gemaakt, maar maximaal gebruik van de bestaande locaties staat voorop. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is alleen mogelijk als het een volwaardig bedrijf betreft. Uitbreiding van en omschakeling naar intensieve veehouderij is mogelijk evenals overname van een bestaande intensieve veehouderij.

Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet mogelijk in de op de verbeelding met 'landbouwontwikkelingsgebied zonder nieuwvestiging intensieve veehouderij' aangeduide gebieden.

Wencopperweg - Verwevingsgebied

Naast extensiveringsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden heeft de rest van het gebied de status 'verwevingsgebied'. Dit zijn volgens de wet ruimtelijk begrensde gedeelten van het reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur, waar uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk is mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten. In het verwevingsgebied is een eenmalige vergroting van het bouwperceel met 30% voor uitbreiding van intensieve veehouderij toegestaan mits deze uitbreiding niet op gespannen voet staat met lokale omgevingskwaliteiten. Dit wordt getoetst door de gemeenten. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij is niet toegestaan. In het verwevingsgebied liggen veel bestaande agrarische bedrijven die een intensieve veehouderijtak kunnen ontwikkelen. Om de concentratiegedachte gestalte te geven en vanwege de aanwezigheid van andere belangen, wil de gemeente terughoudend omgaan met de ontwikkelingsmogelijkheden van de intensieve veehouderijen in dit gebied. Overname van bestaande intensieve veehouderij is mogelijk. Omschakeling van volledig grondgebonden bedrijven naar intensieve veehouderij is toegestaan, mits door de betreffende gemeenten is getoetst of een dergelijk omschakeling zich verdraagt met de ter plaatse van belang zijnde omgevingskwaliteiten (landschap, luchtkwaliteit, natuur en/of water). Verplaatsing of vestiging van een rundveehouderijbedrijf in verwevingsgebieden is aanvaardbaar.

Doorwerking in plangebied
Het verzoek in niet in strijd met het reconstructieplan.

4.4 Waterschap

Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem

In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

  • 1. Het programma Veilige dijken richt zich op de bescherming tegen overstroming en daardoor op veiligheid voor de bewoners en gebruikers.
  • 2. Het programma Voldoende en schoon water gaat over het oppervlakte- en grondwater. De doelstelling is dat het beschikbaar is waar er behoefte aan is, dat het van goede kwaliteit is en dat het geen overlast veroorzaakt. In dat kader bestrijdt het waterschap de verdroging van natuurgebieden en zorgt zij voor het dagelijks beheer van watergangen.
  • 3. Het programma Zuivering afvalwater behandelt de inzameling (riolering), het transport en het zuiveren van afvalwater. Het waterschap wil door een intensieve samenwerking met gemeenten het beheer van de verschillende schakels beter op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement te verhogen.

De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

4.5 Gemeente

4.5.1 Strategische visie

De Strategische visie (vastgesteld juni 2009) geeft aan welke doelen het gemeentebestuur nastreeft voor de periode tot 2030. De Strategische visie is de basis voor het actief sturen van de ruimtelijke, agrarische en economische ontwikkeling tot 2030. In de Visie is een uitvoeringsagenda opgenomen.

Opgaven voor de landbouw

De agrarische sector is een belangrijke gebruiker en drager (landschappelijk en economisch) van het buitengebied van de gemeente Barneveld. De verwachting is dat het aantal agrarische bedrijven blijft afnemen, desondanks zal de landbouw als belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied zijn bestaansrecht behouden.

Het geldende reconstructiebeleid is leidend bij de ruimtelijke inpassing van bedrijven. Met het scheppen van goede ruimtelijke randvoorwaarden wordt de landbouw een blijvend bestaan en ruimte voor innovaties geboden. Het behoud en het versterken van de pluimveegerelateerde agribusiness, het ondersteunen van initiatieven in het kader van het Food Valley-concept, de ontwikkeling van de biologische landbouw en de ontwikkeling van nichemarkten zijn daarmee van wezenlijk belang.

In beginsel blijft uitgaan worden van het geldende ruimtelijke tweesporenbeleid voor de landbouw, namelijk: het bieden van voldoende ruimte voor schaalvergroting en innovatie en mogelijkheden voor verbreding. De landschappelijke draagkracht is mede bepalend voor de ontwikkelings- of uitbreidingsmogelijkheden.

Schaalvergroting en innovatie zijn positieve ontwikkelingen van de agrarische sector in het gehele buitengebied. Dit onder de voorwaarde dat de betreffende ontwikkeling ruimtelijk en binnen de beschikbare milieuruimte toelaatbaar is. Ook kansen voor de landbouw buiten het landbouwontwikkelingsgebied moeten blijvend worden benut. In het verwevingsgebied ligt namelijk een belangrijk deel van de toekomstgerichte bedrijven. Gezonde, toekomstgerichte agrarische intensieve veehouderij bedrijven met groeiambitie in de verwevingsgebieden lopen nu tegen hun maximale uitbreidingsmogelijkheden aan op basis van de huidige mogelijkheden voor het vergroten van het bouwblok. Ontwikkelingen in de veehouderij mogen geen significant negatieve invloed hebben op de Natura 2000-gebieden. Initiatieven van individuele bedrijven worden (door de provincie) hierop getoetst in overeenstemming met het Gelderse convenant stikstof en Natura 2000. Uit de MER blijkt dat er zowel in het landbouwontwikkelingsgebied als in het verwevingsgebied bestaande intensieve veehouderijlocaties zijn met milieuruimte voor groei naar minder maar grotere bedrijven.

Doorwerking in plangebied
Het verzoek is niet in strijd met de Strategische visie.

4.5.2 Structuurvisie Buitengebied Barneveld

De structuurvisie Buitengebied Barneveld is op 21 september 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. De Structuurvisie Buitengebied Barneveld bouwt voort op keuzes die gemaakt zijn de Strategische visie (vastgesteld juni 2009) en de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied.

De visie voor het buitengebied is ruimte bieden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur, woon- en leefmilieu.

Er doen zich belangrijke ontwikkelingen voor die bepalend zijn voor de toekomst van het buitengebied. De landbouw heeft niet stil gestaan en past zich aan, aan nieuwe ontwikkelingen. De doorgaande ontwikkeling in de agrarische sector heeft onder andere tot gevolg dat er steeds minder maar wel grotere agrarische bedrijven zijn gekomen en nog zullen komen. Een gevolg hiervan is vrijkomende agrarische erven door functieverandering naar wonen of werken. Ook is steeds vaker sprake van verbreding en verduurzaming. Tevens wordt geconstateerd dat recreatiebedrijven moderniseren en de kwaliteit verhogen. Deze ontwikkelingen zijn van grote invloed op de omgevingskwaliteiten natuur, landschap, cultuurhistorie en woon- en leefomgeving.

Met de visie wordt ruimte geboden voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten. Dat gaat de gemeente doen door initiatieven mede te beoordelen op de mate waarin ze bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit, bijvoorbeeld effecten op landschap (beeldkwaliteit), woon- en leefmilieu, verkeer en natuur.

De gemeente wil diverse ontwikkelingen faciliteren. Wat betreft de landbouw gaat dat om zowel schaalvergroting als verbreding en innovatie. Die verbreding verdient mogelijkheden om enerzijds extra inkomsten te bieden aan agrarische ondernemers en anderzijds om duurzame en innovatieve ontwikkelingen ruimte te geven. Verbreding is bovendien interessant voor de beleidsopgave om recreatieve mogelijkheden in het hele buitengebied te benutten en te stimuleren. Innovatie verdient kansen omdat daarmee kan worden gewerkt aan de versterking van de positie van de Regio Food Valley, aan ondernemingszin en aan klimaatadaptatie. De schaalvergroting en de innovatieve ontwikkelingen moeten echter wel passen in het landschap van de gemeente Barneveld. Die voorwaarde geldt ook voor de locaties waar de agrarische bedrijven juist stoppen en gebruik maken van het beleid voor functieverandering waarmee woningen of (kleine) bedrijven worden gerealiseerd. Het spreekt vanzelf dat ook recreatieve functies moeten bijdragen aan een fraai en herkenbaar landschap. Een landschappelijk fraai buitengebied met goed ingepaste ontwikkelingen. Een buitengebied dat zo wordt ingericht dat het een aangename plek is om er te werken en te recreëren. Dat vergt een goed klimaat om passende werk- en recreatiefuncties daadwerkelijk te kunnen behouden en ontwikkelen.

Het buitengebied als een prettige omgeving om te verblijven geeft ook een meerwaarde voor de talrijke woningen die in het buitengebied aanwezig zijn en is van groot belang als positieve vestigingsfactor voor de (toekomstige) bewoners van de negen woonkernen. Die meerwaarde wil de gemeente graag verder versterken door het ontwikkelen van de relaties tussen de dorpen en het buitengebied. Daarom wil de gemeente initiatieven op het gebied van bijvoorbeeld de lokale voedselvoorziening en het beleven van veehouderij (kijk- en doemogelijkheden) en natuur (rust zoeken en onderhoud) faciliteren.

De hiervoor genoemde aanpak geldt voor het hele buitengebied. Daarnaast is een onderscheid gemaakt in deelgebieden, met beleidsaccenten op grond van landschappelijke kenmerken en zones op grond van een specifieke functie. Zie hiervoor de afbeelding 'Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld'.

De deelgebieden zijn:

  • Agrarisch bedrijvenlandschap.
  • Agrarisch bekenlandschap.
  • Agrarisch slagenlandschap.
  • Veluws natuurgebied met agrarische enclaves.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0008.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0009.png"

afbeelding Visie ruimtelijke kwaliteit Barneveld + legenda

Per deelgebied wordt de ontwikkelingsrichting beschreven. Het kwaliteitsbeeld vormt het ruimtelijk toetsingskader. Het stelt eisen die richtinggevend zijn voor ruimtelijke ontwikkeling. Deze (minimum)eisen zijn kaderstellend voor het (bestemmings)plan. De plangebieden liggen in het volgende deelgebied.

Garderbroekerweg - Agrarisch bedrijvenlandschap

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor de toekomstgerichte bedrijven die in staat zijn om te groeien en daarin te investeren.

Karakteristiek

Het deelgebied wordt gekarakteriseerd door afwisselend kleinschalig landschap met diverse cultuurhistorische landschapstypes (kampenlandschap, heideontginningslandschap et cetera). Deze verschillende landschapstypen zijn op veel plekken niet langer direct herkenbaar. De agrarische bedrijven zijn op de voorgrond aanwezig in dit gebied. Sommige delen van het gebied zijn dichter dan andere delen door kleinschalige landschapselementen als houtsingels en door erfbeplanting. Daarbij vormen lanen en beken belangrijke landschappelijke elementen. De lanen zijn echter niet altijd consequent doorgezet en daardoor worden routes niet geaccentueerd. De beken vallen in de kleinschaligheid van het landschap nauwelijks op. In het groeiseizoen draagt de maïsteelt bij aan het kleinschalige karakter van het gebied.

Gebruik

Intensieve landbouw is de belangrijkste gebruiksvorm van dit deelgebied. Het beleid is gericht op herstructurering en passende schaalvergroting, waarbij productieruimte beschikbaar komt voor bedrijven die in staat zijn om te investeren. Andere bedrijven zullen stoppen met hun agrarische activiteiten. In het kader van het functieveranderingsbeleid worden, in gevallen van vrijkomende en leegstaande agrarische bebouwing, planologische mogelijkheden geboden voor functiewijziging naar niet-agrarische bedrijvigheid. Vanwege het primaat van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw, wordt in het landbouwontwikkelingsgebied (LOG) in beginsel geen medewerking verleend aan verzoeken om functiewijziging naar wonen. Voor al aanwezige niet-agrarische bedrijven is het uitgangspunt dat eventuele uitbreiding alleen onder strenge voorwaarden wordt toegestaan. Hervestiging op een bestaand of nieuw bedrijventerreinen in de gemeente Barneveld is wenselijk.

Behoudens de hiervoor genoemde mogelijkheden van functieverandering van stoppende agrarische bedrijven, worden in dit agrarische productiegebied geen nieuwe woningen of niet-agrarische bedrijven toegelaten. Deze functies horen thuis in de kernen. Het streefbeeld voor dit landschap is gericht op vernieuwing.

Bestaande waardevolle natuur- en landschappelijke waarden worden beschermd en zijn nevengeschikt aan de hoofdfunctie landbouw.

Wencopperweg - Stedelijke zone

Het concentratiebeleid voor woningbouw, ontwikkeling van bedrijventerreinen en voorzieningen in het gebied Barneveld-Harselaar-Voorthuizen blijft onverkort uitgangspunt.

Doorwerking in plangebied
In dit geval is het verzoek voor beide percelen in overeenstemming met de structuurvisie.

4.5.3 Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)

Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevingswaarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:

  • 1. Vasthouden en/of vertraagd afvoeren van hemelwater.
  • 2. Het scheiden van vuil en schoon water. Bij nieuwbouw het hemelwater van schone oppervlakken niet op de riolering lozen en bij voorkeur lokaal gebruiken, infiltreren of lozen op oppervlaktewater. In bestaand gebied hemelwater afkoppelen van het gemengd riool indien technisch en financieel haalbaar.
  • 3. De afvoer van schoon hemelwater vindt bovengronds plaats.
  • 4. Rioolwateroverstorten beperken om de doelstellingen voor waterkwaliteit te bereiken.

In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.

Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf (§ 5.15).

Hoofdstuk 5 RANDVOORWAARDEN

5.1 Bodem

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.

Beoordeling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit vindt plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP). Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald en voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.

Garderbroekerweg
Om de milieuhygiënische kwaliteit te bepalen wordt in eerste instantie bepaald of de bodemkwaliteitskaart van de gemeente representatief is voor de betreffende locatie. Hiervoor heeft de initiatiefnemer een vooronderzoek conform de norm NEN 5725 laten uitvoeren (Bodemonderzoek Garderbroekerweg).

Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem op de locatie niet tot nauwelijks is belast door de ter plaatse uitgevoerde activiteiten. De bodemkwaliteitskaart is daarom representatief.

Op grond van deze kaart wordt verwacht dat de bodem van Achtergrondwaardekwaliteit van het Besluit bodemkwaliteit is ("schone grond"). De bodem is daarmee geschikt voor de voorgenomen functie (wonen). Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen wijziging in het bestemmingsplan of de afgifte van de benodigde omgevingsvergunning.

Wencopperweg
In 2003 is op de locatie een bodemonderzoek uitgevoerd (Bodemonderzoek Wencopperweg). In dit bodemonderzoek zijn sterk verhoogde gehaltes minerale olie aangetroffen ter hoogte van een inmiddels verwijderde ondergrondse olietank.

In 2013 is ter plaatse van de sterk verhoogde gehaltes een nieuw bodemonderzoek uitgevoerd met als doel de eerder aangetroffen verontreiniging te verifiëren. (Vink, projectnummer P13M0126, d.d. 17 oktober 2013) In dit onderzoek is in de vaste bodem slechts een licht verhoogd gehalte minerale oliet aangetroffen. In het grondwater is geen verhoogd gehate minerale olie aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat geen sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging, de verontreiniging is waarschijnlijk klein van omvang, hooguit 10 m3.

Doordat de verontreiniging klein van omvang is, vormt deze geen belemmering voor het voortzetten van het huidige gebruik van de locatie, of voor een toekomstig gebruik van de locatie waarbij de verontreiniging niet wordt aangesneden. Als deze bij bouw- of grondroerende werkzaamheden wordt aangesneden moet de verontreiniging echter wel verwijderd worden. De gemeente is hierbij bevoegd gezag.

5.2 Cultuurhistorie

Sinds januari 2012 hebben gemeenten op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de opdracht om bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Daar waar het voor de archeologie al gemeengoed is gaat het dus ook gelden voor andere aspecten van de cultuurhistorie. Rekening houden met cultuurhistorie impliceert dat bekend moet zijn wat er voor waarden aanwezig zijn. Dit betekent dat naast archeologie, ook een beschrijving moet worden gegeven van de historische (steden)bouwkunde en historische geografie. Door cultuurhistorie een plek te geven in procedures op het gebied van ruimtelijke ordening wordt ook bereikt dat de aandacht niet uitsluitend uitgaat naar individuele objecten (de aangewezen monumenten), maar juist de samenhang tussen gebouwen en hun omgeving.

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Archeologie middelmatige verwachting

Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Voor de gehele gemeente is een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, welke gezien kan  worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat binnen het plangebied middelmatige archeologische verwachting geldt.

De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied 2012" heeft de gemeenteraad besloten om de ondergrens van 1.000 m2 te verhogen naar 1.500 m2 in het geval het gaat om een zone met een middelhoge verwachtingswaarde.

Beide locaties vallen onder deze vrijstelling. Gezien de lage ligging in een relatief nat gebied (gwt III en IV), de resultaten van onderzoek in de omgeving, het ontbreken van vondstmeldingen en het feit dat het geen historische erven zijn, is geen nader onderzoek noodzakelijk.

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.

5.2.2 Historische (steden)bouwkundige waarden

Bij historische (steden)bouwkundige waarden gaat het om gebouwde elementen met bijzondere betekenis, zoals molens, bruggen, kastelen of hele dorpen en binnensteden.

Binnen de plangebieden en hun omgeving zijn geen monumenten of andere elementen met bijzondere betekenis aanwezig.

5.2.3 Historisch-geografische waarden

Historisch geografische waarden verwijzen naar de ontstaanswijze en bijzondere plekken van het cultuurlandschap, zoals polders, kavelstructuren, terpen en het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, maar ook de Veluwe. Dit betreffen de historische karakteristieken van het landschap. Bijzonder waardevol zijn die elementen die al lange tijd in het gebied aanwezig zijn. Vooral historische patronen zijn in dit kader waardevol. Recente elementen die karakteristiek zijn voor een cultuurhistorische landschapspatroon worden niet als object als waardevol gezien, maar als onderdeel van een cultuurhistorisch ensemble/landschapsbeeld.

Binnen de plangebieden is deze waarde niet aanwezig.

5.3 Ecologie

De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.

5.3.1 Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.

Op 27 juni 2014 is de aanwijzing van het gebied Veluwe als speciale beschermingszone onder de Habitatrichtlijn in werking getreden. Tevens is met dit besluit het besluit tot de aanwijzing van Veluwe als speciale beschermingszone onder de Vogelrichtlijn, inclusief de daarbij behorende Nota van toelichting, gewijzigd. Deze twee genoemde speciale beschermingszones vormen samen het Natura 2000-gebied Veluwe, waarbij instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd.

De plangebieden zijn niet in de nabijheid van Natura 2000-gebied gelegen.

5.3.2 Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, wordt een natuurtoets uitgevoerd.

Voor het perceel Garderbroekerweg geldt dat dit een stuk intensief gebruikte boomkwekerij betreft. Hierop zijn geen beschermde Flora- en faunawet- lijstsoorten te verwachten. Ook na het bouwen van een woning zal er geen negatief effect ontstaan voor bijvoorbeeld het jachtgebied van vleermuizen.

Bureau Waardenburg heeft op 11 november 2013 de Notitie beoordeling natuurwaarden Wencopperweg 70 te Barneveld en Noordersingel 39 te Voorthuizen opgesteld (zie Beoordeling natuurwaarden). De locaties Wencopperweg 70 te Barneveld en Noordersingel achter 39 te Voorthuizen hebben volgens deze notitie geen betekenis voor (strikt) beschermde soorten van tabel 2/3 van de Flora- en faunawet (uitgezonderd een enkele broedende vogel in het broedseizoen). Een ontheffing van de Flora- en faunawet wordt niet noodzakelijk geacht indien de voorzorgsmaatregel (slopen buiten broedseizoen) genoemd in deze notitie wordt uitgevoerd.

5.3.3 Ecologische hoofdstructuur

De natuur in Nederland is behoorlijk versnipperd. Om daar verandering in aan te brengen, leggen het Rijk en de provincies sinds 1990 een samenhangend netwerk van grote en kleine natuurgebieden en natuurrijke cultuurlandschappen aan: de ecologische hoofdstructuur (EHS).

Het doel van de ecologische hoofdstructuur is om te komen tot duurzame populaties van kwetsbare planten en diersoorten. Om de planten- en diersoorten gezond en veerkrachtig te houden, moeten ze in verschillende leefgebieden kunnen voorkomen. Dit is belangrijk voor de voortplanting; het bevordert de genetische variatie binnen een soort. Soorten hebben zo meer overlevingskansen en meer uitwisselingsmogelijkheden.

De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de ecologische hoofdstructuur is geregeld in het Streekplan Gelderland. De begrenzing van de EHS is op 1 juli 2009 door Provinciale Staten gewijzigd. Binnen de EHS geldt de 'nee, tenzij'-benadering. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is, als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied worden aangetast. Afwijken van deze regel is alleen mogelijk als het maatschappelijk belang groot is en er geen reële alternatieven zijn.

Toch zijn er in de verschillende onderdelen van de EHS nog wel ontwikkelingen mogelijk, met name in de EHS-verweving en –verbinding, op plaatsen waarvoor geen specifieke natuurdoelen zijn. Deze ontwikkelingen moeten dan wel de kernkwaliteiten van de EHS versterken en bijdragen aan het realiseren van de EHS.

Het perceel Garderbroekerweg 94 bevindt zich op zeer ruime afstand tot de EHS en de beoogde wijziging geeft geen negatief effect op de EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0010.png"

Afbeelding Ecologische hoofdstructuur omgeving Wencopperweg

Op bovenstaande afbeelding is te zien dat de afstand tussen het plangebied Wencopperweg 70 en de EHS meer dan 300 meter bedraagt.

Dit bestemmingsplan brengt geen aantasting van de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied met zich.

5.4 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die mensen lopen door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen in hun omgeving. De risico's moeten aanvaardbaar zijn. Met het oog daarop heeft de rijksoverheid risiconormen vastgesteld waarmee bedrijven, wegbeheerders en vervoerders, maar ook gemeenten en provincies, rekening dienen te houden. Voor situaties waarbij het ontwikkelingsgebied binnen het invloedsgebied van een risicobron ligt, moet het resultaat van een risicoanalyse getoetst worden aan de gestelde risiconormen.

Garderbroekerweg
Vanuit de risicokaart is de locatie in onderstaande figuur rood omcirkeld weergegeven. Uit de risicokaart blijkt dat binnen een afstand van 500 meter geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen zijn gelegen. Tevens liggen er binnen deze afstand geen inrichtingen welke onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Ten noorden van de locatie ligt een LPG tankstation. De beoogde locatie ligt ruim buiten het invloedsgebied van dit tankstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0011.png"

Afbeelding uitsnede uit de risicokaart met de beoogde locatie rood omcirkeld weergegeven.

Ten oosten van de beoogde locatie ligt de hoogspanningslijn Harderwijk-Ede. De indicatieve zone van deze lijn bedraagt 80 meter aan weerszijden van deze lijn. De beoogde locatie ligt hier ruim buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0012.png"

Wencopperweg
Op de signaleringskaart van de gemeente Barneveld is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen zijn gelegen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.

Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de gevraagde verandering.

5.5 Geluid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30 km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Ook alle spoorwegen hebben een zone met een breedte die afhankelijk is van de bezetting. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden - onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid - een hogere waarde / hogere waarden worden vastgesteld.

Voor de locatie Garderbroekerweg 94 is onderzoek uitgevoerd, omdat hier de bouw van een woning mogelijk wordt gemaakt (Akoestisch onderzoek). Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woning een geluidbelasting zal ondervinden van 36 dB. Dit is ruim lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder

Conclusie
Geluid vormt geen belemmering voor het plan.

5.6 Geur

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan toetst het bevoegde gezag enerzijds of in het plangebied een qua geur acceptabel woon- en leefklimaat gegarandeerd is. Anderzijds is het uitgangspunt dat met het plan de omliggende bedrijven niet vergaand in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt.

Uitgangspunt voor de toetsing zijn de normen zoals die in of op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn vastgelegd. De Wgv maakt het mogelijk om bij verordening af te wijken van de wettelijke geurnormen. De gemeente Barneveld heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt. De Verordening geurhinder en veehouderij is in werking getreden op 18 oktober 2008, waarbij voor een aantal aangegeven delen van het grondgebied van Barneveld andere normen dan de wettelijke zijn vastgesteld. Het plan is getoetst aan de normen die zijn vastgesteld in deze verordening, voor zover deze normen van toepassing zijn in of rond het plangebied.

Veel bedrijven hebben geen omgevingsvergunning milieu meer nodig, maar vallen onder algemene milieuregels zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Aangezien de geurnormen uit de Wgv vrijwel één op één zijn overgenomen in het Activiteitenbesluit, kunnen bedrijven die onder dit besluit vallen ook gewoon worden meegenomen in de Wgv-toets.

Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.

In de omgeving van het plangebied Garderbroekerweg liggen diverse percelen met een woonbestemming. Deze woningen zullen eerder belemmerend voor omliggende bedrijven zijn dat de geplande agrarische bedrijfswoning aan de Garderbroekerweg.

In de omgeving van het plangebied Wencopperweg liggen diverse percelen met een bedrijfsbestemming. Als het gaat om geur dan is de afvalverwerking aan de overzijde van de Wencopperweg van belang. Dat de bestaande woning Wencopperweg 70 past, is aangetoond middels de rapportage geuronderzoek (Geuronderzoek) die voor de afvalverwerking is opgesteld. Het past ook in de geurbelasting van de huidige omgevingsvergunning (voorheen milieuvergunning) van de afvalverwerking.

5.7 Ladder voor duurzaamheid

In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden is artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  • 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).

Garderbroekerweg
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

1. er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling;

2. een agrarische bedrijfswoning kan alleen in het buitengebied worden gerealiseerd;

3. nvt.

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling als gaat om de bouw van een agrarische bedrijfswoning. De ladder is voor het plangebied Garderbroekerweg niet van toepassing.

Wencopperweg
De voorgenomen ontwikkeling sluit aan bij de uitgangspunten van de 'ladder voor duurzame verstedelijking':

1. er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (pagina 9) wordt over de 'ruimte voor ruimte'-regeling opgemerkt dat de meeste 'ruimte voor ruimte'-regelingen geen extra stedelijke ontwikkeling mogelijk maken maar bebouwing juist reduceren of enkel verplaatsen, en dan is toepassing van de ladder niet nodig. Ook in dit geval neemt de bebouwing af.

2. de bebouwing wordt gerealiseerd ter vervanging van agrarische bedrijfsbebouwing. Het bouwvlak is ingeperkt;

3. nvt

Geconcludeerd wordt dat in onderhavige situatie sprake is van een duurzame stedelijke ontwikkeling.

5.8 Leidingen

Garderbroekerweg

Op basis van de bestaande situatie en plan voor Garderbroekerweg 94 is een oriëntatieverzoek voor kabels en leidingen uitgevoerd.

Op 6 december 2013 zijn deze gegevens ontvangen en is beoordeeld welke kabels en leidingen in het plangebied aanwezig zijn.

Aanwezige kabels en leidingen
Binnen het aangevraagde plangebied zijn van diverse nutsbedrijven kabels en leidingen aanwezig, namelijk:

- Liander laagspanning

- Gemeente Barneveld drukriolering

Conclusie
Binnen het projectgebied zijn - met uitzondering van huisaansluitingen - geen kabels en leidingen aanwezig. Kabels en leidingen daarom dus geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

Een aandachtspunt vormen de huisaansluitingen van de diverse kabels en leidingen (in de klic-melding is alleen laagspanning en drukriolering weergegeven), deze zullen moeten worden verlegd / afgesloten (indien noodzakelijk actie door initiatiefnemer).


Wencopperweg

Op basis van de bestaande situatie en plan voor Wencopperweg 70 is een oriëntatieverzoek voor kabels en leidingen uitgevoerd.

Op 6 december 2013 zijn deze gegevens ontvangen en is beoordeeld welke kabels en leidingen in het plangebied aanwezig zijn.

Aanwezige kabels en leidingen
Binnen het aangevraagde plangebied zijn van diverse nutsbedrijven kabels en leidingen aanwezig, namelijk:

- Liander datatransport, laagspanning, middenspanning en gas lage druk

- Gemeente Barneveld drukriolering

- KPN datatransport

- UPC datatransport

- Vitens waterleiding

- ProRail middenspanning

Conclusie
Alle kabels en leidingen zijn aanwezig langs de Wencopperweg (aan beide zijden van de weg). Deze kabels en leidingen liggen niet ter plaatse van de te realiseren bebouwing en vormen daarom geen belemmering voor de realisatie van het bouwplan.

Een aandachtspunt vormen de huisaansluitingen van de diverse kabels en leidingen (in de klic-melding is alleen KPN weergegeven), deze zullen moeten worden verlegd / afgesloten (indien noodzakelijk actie door initiatiefnemer).

5.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Garderbroekerweg
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Daarnaast zijn er geen (bijna) knelpunten bekend in de omgeving. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

Wencopperweg
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. Daarnaast zijn er geen (bijna) knelpunten bekend in de omgeving. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.

5.10 Milieueffectrapportage

Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r.-procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.

De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.

Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:

  • 1. Plan- en/of besluit m.e.r.-plicht: als de voorgenomen activiteit vermeld is in het Besluit milieueffectrapportage;
  • 2. plan-m.e.r.-plicht: als voor het plan een zogeheten passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 gemaakt moet worden. Dat is het geval als het plan significante negatieve gevolgen kan hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000 gebied.

De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.

Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingsplichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.

Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.

Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.

Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.

In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt niet voor op de lijst in onderdeel C of D van het Besluit milieueffectrapportage.

5.11 Milieuzonering

Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, worden in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.

In dit kader zijn voor het onderhavige plan de volgende bedrijven en aspect van belang:

Garderbroekerweg
Op ruim 500 meter zit Ribo, Krollerweg 11, fouragehandel en onderverhuur aan diverse andere niet-agrarische bedrijven. De dichtsbijgelegen woning zit op meer dan 100 meter. Er zijn geen belemmeringen.

Wencopperweg
Voor bedrijven in de categorie 3.1 en 3.2 geldt een richtafstand van 100 meter. Binnen deze afstand bevindt zich geen gevoelige object (Wencopperweg 41). Er zijn geen belemmeringen.

5.12 Natuur en landschap

Garderbroekerweg
Waardevolle elementen
Langs verschillende kavelgrenzen bevinden zich met name jonge landschappelijke beplantingen. Deze kunnen als waardevol worden aangemerkt.

Eventuele compensatie
Het is niet nodig landschappelijke beplantingen te verwijderen voor realisatie van de woning. Het enige wat zal moeten verdwijnen is kwekerijbeplanting.

Van eventuele compensatie zal dan ook geen sprake zijn.

Landschappelijke inpassing
Er zijn rondom de locatie - nabij de schuur - een aantal jonge landschappelijke beplantingen aanwezig en op de percelen staat kwekerijbeplanting. Tezamen zorgt die beplanting voor voldoende inpassing. Er hoeven dan ook geen nadere eisen te worden gesteld aan de landschappelijke inpassing.

Voldoende gebruiksgroen in de buurt en speel- en recreatievoorzieningen
Deze aspecten zijn niet van toepassing.

Wencopperweg
Voor dit perceel is een beplantingsplan opgesteld. Hiermee is de landschappelijke inpassing gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0203.1236-0002_0013.png" Afbeelding beplantingsplan

5.13 Veiligheid

Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen. Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de “Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid” een uitgave van Brandweer Nederland worden deze eisen gesteld. Voor wat betreft de bereikbaarheid zijn er binnen de gemeente Barneveld hoofd- en subaanrijdroutes vastgesteld.

Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.

Situatie
Nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes. Dit zal gebeuren bij de bouwplannen en inrichtingsplannen.

Garderbroekerweg

Bereikbaarheid
De te bouwen woning moet tot minimaal 40 meter met een brandweerauto te benaderen zijn. De bereikbaarheid is verder gegarandeerd.

Bluswatervoorziening
De dichtstbijzijnde primaire bluswatervoorziening bevindt zich op een afstand van ± 400 meter vanaf de toegang van de Garderbroekerweg 94. Dit mag eigenlijk niet meer dan 40 meter zijn. Voor een gebouw met alleen een woonfunctie die in het buitengebied is gelegen eist de brandweer geen nadere bluswatervoorzieningen. De brandweer rukt bij een melding op dit adres uit met een tankautospuit en waterwagen waar 17.000 liter water in zit.

Dekkingsplan
Er worden eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio’s (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio’s. In het Besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd. Voor de woning is de opkomstnorm 8 minuten.

De Garderbroekerweg 94 is zo gelegen dat de werkelijke opkomsttijd minder dan 8 minuten bedraagt. De norm wordt hier niet overschreden.

Externe Veiligheid
Er zijn geen risico-objecten in de omgeving aanwezig die de ontwikkeling van de woning negatief zouden kunnen beïnvloeden. Voor externe veiligheid zijn er daarom vanuit de brandweer geen nadere voorwaarden die gesteld worden.

Conclusie
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Wencopperweg

De woning is bestaand en wordt daarom niet getoetst aan de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid, het Besluit veiligheidregio’s en aan de eisen van de aangewezen hoofd- en subaanrijdroutes.

5.14 Verkeer

Garderbroekerweg

Bereikbaarheid
Een nieuwe woning aan de Garderbroekerweg zal goed bereikbaar zijn en niet ten koste gaan van de bereikbaarheid van de panden in de directe omgeving.

Verkeersveiligheid
Een nieuwe aansluiting (uitrit) gaat niet onevenredig ten koste van de verkeersveiligheid. De aanvrager dient wel een vergunning aan te vragen voor het aanleggen of wijzigen van een uitweg. Bij de aanvraag dient een duidelijke tekening te worden toegevoegd. Aanvrager dient bij voorkeur rekening te houden met bestaand groen. Als uitgangspunt geldt dat er 1 inrit per perceel wordt toegestaan.

Parkeren
Voor panden in het buitengebied geldt geen parkeernorm. Wij adviseren echter om naar eigen inzicht voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein te realiseren voor bewoners en bezoekers zodat de kans klein is dat voertuigen langs de openbare weg worden geparkeerd. Dit kan immers leiden tot verkeersonveilige situaties.

Advies
Uit oogpunt van verkeer zijn er geen redenen om het verzoek te weigeren.

Wencopperweg

Er zijn in de bestaande situatie twee inritten aanwezig; een naar de bestaande woning en een leidt naar de te slopen schuren. De inritten kunnen gehandhaafd blijven. Uitgaande van de bestaande inritten en van voldoende parkeergelegenheid op eigen erf zijn er uit oogpunt van verkeer geen belemmeringen voor het plan.

5.15 Water

Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.

Waterparagraaf
Deze waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.

De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterpara-graaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.

Wencopperweg

Huidige en toekomstige situatie
Het perceel Wencopperweg 70 in het buitengebied van Barneveld omvat een woning, een opslagruimte, twee varkensstallen en een mestopslag. Langs de Wencopperweg ligt een tertiaire watergang, evenals langs een gedeelte van de noordzijde van het perceel. In de Wencopperweg is sprake van drukriolering.

De varkensstallen en de mestopslag worden gesloopt, de omliggende verharding wordt verwijderd. Er wordt een nieuwe opslagruimte gerealiseerd. Het verhard oppervlak neemt af. Bij neerslag treedt een langzamere afstroming van het hemelwater naar de omliggende watergangen op. Dit is een positieve ontwikkeling.

Het hemelwater dat op het verharde oppervlak valt, wordt net als in de huidige situatie oppervlakkig naar het omliggende maaiveld en watergangen afgevoerd. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.

De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit plan.

Garderbroekerweg

Het perceel Garderbroekerweg 94 in het buitengebied van Barneveld omvat een schuur en een kwekerij. Langs de noordzijde van het perceel stroomt de Groote Beek. In de Garderbroekerweg is sprake van drukriolering. De schuur is daar via een pompput en persleiding op aangesloten.

Op het terrein wordt naast de schuur een woning met bijbehorende verharding gerealiseerd. Het verhard oppervlak neemt toe. Het water dat op het dak van de woning valt, wordt bovengronds via de gronden van de kwekerij afgevoerd naar de beek. Het water dat op de verharding valt, wordt naar het omliggende maaiveld ten zuiden van de schuur en de woning afgevoerd. Het mag niet op de drukriolering worden aangesloten.

Het vrijkomende afvalwater uit de woning wordt via de bestaande pompput op de drukriolering aangesloten.

De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit plan.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE ASPECTEN

6.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan de toepassing van afwijkingsmogelijkheden en wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het juridische bindende onderdeel van het bestemmingsplan.

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels.
  • Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijking- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels.
  • Hoofdstuk 4 betreft het overgangsrecht en de slotbepaling.

6.2 Planopzet

Deze regels zijn opgesteld op basis van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP). Dit is een landelijke norm die onderdeel uitmaakt van de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening'.

6.2.1 Inleidende regels

In artikel 1 zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

In artikel 2 is de wijze van meten opgenomen. Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. In hoofdstuk twee zijn de bestemmingsregels opgenomen.

6.2.2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels en hoe deze kunnen worden gebruikt is beschreven in de paragrafen 6.3, 6.4, en 6.5.

6.2.3 Algemene regels

Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

De algemene aanduidingsregels bevatten specificaties van de (dubbel-)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een gebiedsaanduiding is een aanduiding die verwijst naar een gebied waarvoor bijzondere regels, extra regels of nadere afwegingen gelden. Bij gebiedsaanduidingen gaat het veelal om zones en gebieden die aan sectorale regelgeving zijn ontleend. De volgende soorten gebiedsaanduidingen zijn toegepast:

  • 'overig zone - kernrandzone'
  • 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'
  • 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'

Er zijn algemene afwijkingsregels opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken, dient te worden aangetoond. De mogelijkheid om 10% af te wijken van de maatvoering van bebouwing geldt overigens niet voor de oppervlakte- en inhoudsmaten. Voor het toestaan van grotere oppervlaktes en inhoudsmaten zijn specifieke flexibiliteitsbepalingen opgenomen.

Het is niet de bedoeling dat de algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale goothoogte voor een woning is 3,5 meter. Bij de bestemming 'Wonen' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en de goothoogte te vergroten tot 6 meter. Het is dan niet de bedoeling dat nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.

Burgemeester en wethouders hebben in de algemene wijzigingsregels de bevoegdheid gekregen om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.

Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.

Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 'Algemene regels' van de regels in dit bestemmingsplan

6.2.4 Overgangs- en slotregels

Voor de overgangsregels is onderscheid gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties. De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De slotregel is het laatste artikel van de regels en betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.

6.3 Terugkerende thema's

6.3.1 Mantelzorg

In het voorliggende bestemmingsplan is voor zowel woningen als bedrijfswoningen een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee een tweede zelfstandige wooneenheid voor mantelzorg mogelijk wordt gemaakt. De afwijkingsmogelijkheid is gekoppeld aan onder andere een sloopeis. De voorwaarden staan beschreven in de afwijkingsmogelijkheid voor de bouwregels in de bestemmingen waar dit relevant is.

6.3.2 Aan huis verbonden beroepen of kleinschalig bedrijf, bed & breakfast

Binnen zowel woningen als bedrijfswoningen is onder voorwaarden een aan huis verbonden beroep of kleinschalig bedrijf en/of bed & breakfast bij recht toegestaan. Bij de relevante bestemmingen staan de voorwaarden beschreven onder de kop 'Gebruik overeenkomstig de bestemming'.

De bewoner van de woning mag in de woning een aan huis verbonden beroep, kleinschalig bedrijf (bijvoorbeeld een praktijk- of kantoorruimte) en/of bed & breakfast uitoefenen. In totaal mag hiervoor worden gebruikt maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning, met een maximum van 60 m2. Bij een kleine woning geldt een maximum van 35 m2. De oppervlakte is beperkt om te garanderen dat deze functies ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdfunctie wonen. Om overlast en hinder te voorkomen zijn activiteiten waarvoor een melding of vergunning op basis van de milieuwetgeving vereist is, niet toegestaan. De gemeente wil met deze voorwaarden voorkomen dat er nieuwe bedrijven ontstaan in het buitengebied. Via een afwijking van de gebruiksregels mag een aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed & breakfast ook in een bijgebouw worden gerealiseerd.

6.3.3 Paardrijbakken

Bij de woning is een paardrijbak (onoverdekte rijbak) voor privé- en hobbymatig gebruik door de bewoners toegestaan.

De afmeting van de paardrijbak bedraagt maximaal 20 bij 40 meter. De paardrijbak is toegestaan binnen alle bestemmingsvlakken en/of bouwvlakken waarin een woning of een bedrijfswoning is toegestaan. Een paardrijbak is onder voorwaarden tevens toegestaan direct aansluitend aan het bestemmingsvlak waarin de woning zich bevindt. Een paardrijbak die aansluitend aan een bestemmingsvlak of bouwvlak wordt gerealiseerd ligt in de bestemming 'Agrarisch'. De voorwaarden die gelden voor een paardrijbak in de bestemming 'Agrarisch' staan dan ook vermeld in de regels van de bestemming 'Agrarisch'.

De paardrijbak moet achter de voorgevelrooilijn worden aangelegd. Om hinder naar buren te voorkomen of te beperken is de minimale afstand tussen de paardrijbak en een woning van een derde minimaal 50 meter. Via een afwijking van de bouwregels is het mogelijk de paardrijbak voor de voorgevelrooilijn te plaatsen. Voorwaarde is dat de belangen van gebruikers/eigenaars van aanliggende gronden niet onevenredig worden geschaad en dat er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie plaatsvindt. Hieronder wordt in ieder geval verstaan dat het woon- en leefklimaat (geur, geluid, stof en dergelijke) niet verslechtert en dat wordt voldaan aan de geldende milieuregels. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezige landschapswaarden.

6.3.4 Zonnecollectoren

Op basis van nationale wetgeving is het mogelijk om zonnecollectoren op daken te plaatsen. In het buitengebied van de gemeente Barneveld wil de gemeente ook het plaatsen van zonnecollectoren op maaiveld in (beperkte vorm) mogelijk maken. Dit wordt gedaan om een mogelijkheid te bieden voor situaties waarin het plaatsen zonnecollectoren op het dak niet gewenst is. Hierbij kan gedacht worden aan monumentale gebouwen en/of gebouwen met een rieten dak.

Het voorliggende bestemmingsplan biedt mogelijkheden om bij recht zonnecollectoren binnen een bouwvlak (bijvoorbeeld bij een agrarisch bedrijf) of bestemmingsvlak (bijvoorbeeld bij een woning) te realiseren. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een afwijkingsmogelijkheid voor het gebruik om zonnecollectoren te bouwen op onbebouwde agrarische grond aansluitend aan een bestemmingsvlak voor bijvoorbeeld de bestemming 'Wonen'. Hierbij worden eisen gesteld aan zowel de plaats van de zonnecollectoren als de landschappelijke inpassing van deze zonnecollectoren. Bij agrarische bedrijven geldt dat het plan flexibiliteitsbepalingen bevat waarmee de vorm en/of de grootte van het bouwvlak kan worden aangepast, die ook kan worden gebruikt voor het plaatsen van zonnecollectoren. Wat betreft de bouwregels worden zonnecollectoren beschouwd als overige bouwwerken geen gebouw zijnde. Dit betekent onder andere dat zonnecollectoren buiten een bouwvlak of bestemmingsvlak maximaal 2 meter hoog mogen zijn.

6.3.5 Saldering van het aantal agrarische bedrijven

In de beleidsnotitie 'Kaders herzieningen bestemmingsplan Buitengebied 2012' heeft de gemeenteraad een aantal beleidskeuzes vastgelegd die een aanvulling vormen op de Structuurvisie Buitengebied en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2012'. Een deel van deze beleidskeuzes heeft betrekking op de groeimogelijkheden voor agrarische bedrijven. Het gaat hierbij om een herverdeling van de ruimte die nu reeds in het bestemmingsplan geboden wordt. Deze herverdeling wordt bereikt door de introductie van een salderingsregistratie. Deze salderingsregistratie is een gemeentelijke administratie waarin twee elementen worden geregistreerd:

  • 1. hoeveel agrarische bedrijven in planologische zin verdwijnen (bijvoorbeeld door functieverandering), respectievelijk worden toegevoegd;
  • 2. welke oppervlakte aan agrarisch bouwvlak verdwijnt, respectievelijk wordt toegevoegd.

Op basis van het reconstructieplan Gelderse Vallei/Utrecht-Oost kunnen wij als gemeente de nieuwvestiging van veehouderijen mogelijk maken in Landbouw Ontwikkelingsgebieden (LOG). Gezien de specifieke kenmerken van ons buitengebied is er in het vastgestelde bestemmingsplan voor gekozen om nieuwvestiging op nog onbebouwde locaties niet mogelijk te maken. In plaats daarvan is de mogelijkheid opgenomen om in het LOG een woonbestemming te transformeren naar een agrarische bestemming. Feitelijk betekent dit dat het plan de nieuwvestiging van agrarische bedrijven onder voorwaarden mogelijk maakt.

De verwachting is echter dat van deze mogelijkheid slechts zeer weinig gebruik zal worden gemaakt in de komende planperiode. Daar komt bij dat wij verwachten dat het aantal stoppende agrarische bedrijven het aantal nieuwvestigers vele malen zal overtreffen. Deze verwachtingen zijn gebaseerd op de ervaringen de afgelopen planperiode. Dit betekent dat er veel groeiruimte is geboden in het bestemmingsplan Buitengebied 2012 waarvan te verwachten is dat deze niet gebruikt zal worden in de komende planperiode. Deze omschakelings- mogelijkheid wordt dan ook ingeperkt door een salderingsregeling te introduceren in de betreffende wijzigingsbevoegdheden. In deze salderingsregeling wordt een koppeling aangebracht tussen het aantal stoppende agrarische bedrijven en de nieuwe bedrijven die ontstaan door omschakeling van wonen naar agrarisch. Het aantal nieuwe bedrijven dat met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegestaan bedraagt daarbij maximaal 50% van het aantal bedrijven dat stopt. Op deze manier zal er per saldo binnen de planperiode altijd sprake zijn van een afname van het aantal agrarische bouwvlakken in het plangebied. Voor wat betreft de benodigde oppervlakte aan bouwvlak wordt gebruik gemaakt van het saldo van de hiervoor genoemde salderingsregistratie.

Het onderhavig plan voorziet in een afname aan agrarisch bouwvlak.

Garderbroekerweg

bestemmingsplan Buitengebied 2012 433,83 m²

bestemmingsplan Garderbroekerweg-Wencopperweg 7.689,11 m²


Wencopperweg

bestemmingsplan Buitengebied 2012 10.021,05 m²

bestemmingsplan Garderbroekerweg-Wencopperweg 0,0 m²

6.4 Agrarische gebieden en bedrijven

Algemeen

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan het grootste deel van het buitengebied van de gemeente Barneveld. Dit zijn gebieden waar weinig (bijzondere) landschappelijke en natuurlijke waarden voorkomen en die goed zijn verkaveld en ingericht voor de agrarische sector. Binnen deze gebiedsbestemming zijn de agrarische belangen in principe leidend. In deze gebieden is het mogelijk om de bouwvlakken voor agrarische bedrijven te verruimen of voorzieningen buiten het bouwvlak (wel in directe aansluiting op het bouwvlak) te realiseren.

6.4.1 Agrarische gebieden zonder bouwvlak

Algemeen

Een groot deel van het buitengebied wordt agrarisch gebruikt. Het agrarisch gebruik bestaat uit onbebouwde gebieden: weilanden, akkers en tuinbouwpercelen. Voor dit gebruik is de bestemming 'Agrarisch - onbebouwd' opgenomen. Deze bestemming zal met name bij functieveranderingsplannen worden toegepast om de delen binnen het plangebied waaraan geen woon- en/of niet agrarische bedrijfsbestemming wordt toegekend.

In de bestemmingsomschrijving van deze bestemming is het toegestane gebruik benoemd. Het betreft het agrarisch grondgebruik zoals het houden van vee en het verbouwen van gewassen. Daarnaast wordt het plaatsen van voorzieningen, omschreven als 'andere-bouwwerken' ten behoeve van het agrarisch gebruik geregeld. Het gaat hierbij om het plaatsen van weidepalen, hekken en afrasteringen. Vervolgens worden de voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geregeld, zoals sloten, stuwen, bruggen en/of dammen en dergelijke. Afsluitend wordt het recreatief medegebruik geregeld. hieronder vallen de wandel- en fietspaden, wegwijzers, bankjes enz en landschapselementen zoals houtwallen, paden en erfontsluitingswegen.

Binnen de bestemming is agrarisch grondgebruik voor kwekerijen (vollegrondsteelt) toegestaan.

Op de gronden met de bestemming 'Agrarisch' is hobbymatig agrarisch gebruik ook toegestaan.

Recreatief medegebruik

Extensief recreatief medegebruik is bij recht toegestaan. Daarbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan wandelen, fietsen, paardrijden. Activiteiten dus die zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving. Hieronder worden niet verstaan activiteiten als boerengolf, paintball en gemotoriseerde sporten.

6.4.2 Agrarische gebieden met bouwvlak

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is een 'bouwvlak' opgenomen voor de agrarische bedrijven.

De gemeente voert een tweesporenbeleid voor de agrarische sector:

  • Het bieden van voldoende ruimte voor passende schaalvergroting en innovatie.
  • Het bieden van voldoende ruimte voor mogelijkheden tot verbreding.

Deze twee sporen zijn vertaald in flexibiliteitsbepalingen voor de groei van agrarische bedrijven en de mogelijkheden voor nieuwe (niet-agrarische) nevenfuncties.

6.4.2.1 Bouwvlak en toegestane bedrijvigheid

Met de aanduiding 'bouwvlak' is binnen de gebiedsbestemming 'Agrarisch' aangegeven waar agrarische bedrijven zijn toegestaan. Onder agrarische bedrijven worden veehouderijen, akkerbouwbedrijven en tuinbouwbedrijven (kwekerijen) verstaan. Glastuinbouwbedrijven zijn uitsluitend toegestaan daar waar dit is aangeduid. Gebruiksgerichte paardenhouderijen vallen niet onder de definitie van een agrarisch bedrijf.

Binnen de agrarische bouwvlakken mag worden gebouwd ten dienste van het agrarisch bedrijf. Voor ieder bouwvlak is het geldende bouwvlak het uitgangspunt geweest. Per bouwvlak is één bedrijf toegestaan.

6.4.2.2 Bedrijfsgebouwen

Binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bouwwerken en werken ten dienste van het agrarisch bedrijf worden opgericht zoals veestallen, werktuigenbergingen, mestopslag, kuilvoerplaten en een bedrijfswoning. De maximale goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 6 meter, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is aangegeven. Voor teeltondersteunende kassen geldt een goothoogte van 3,5 meter. De maximale bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere hoogte is aangegeven. Via afwijking kan de bouwhoogte worden verhoogd tot 12 meter.

Een deel van de bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt voor andere ondersteunende functies. Zo is er maximaal 1.000 m2 aan teeltondersteunende kassen toegestaan en via afwijking maximaal 1.500 m2. De oppervlakte voor niet-agrarische nevenactiviteiten mag niet meer bedragen dan in de regels is aangegeven.

In het bestemmingsplan zijn verschillende mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwbepalingen. Voedersilo's van 20 meter hoogte worden bijvoorbeeld toegestaan.

6.4.2.3 Bedrijfswoning

Per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover deze boven het maaiveld uitkomt. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.

6.4.2.4 Bouwen buiten het bouwvlak

Buiten het bouwvlak zijn toegestaan:

  • Voeropslagvoorzieningen van maximaal 2 meter hoog, mits de afstand tot een woning van een derde minimaal 50 meter is en de voeropslagvoorzieningen in zijn geheel ligt binnen een afstand van 50 meter van een agrarisch bouwvlak of een bouwvlak voor 'Agrarisch - Paardenhouderij'.
  • Teeltondersteunende voorzieningen van maximaal 1,5 meter hoog.
  • Erf- en terreinafscheidingen van maximaal 2 meter hoog.
  • Overige bouwwerken van maximaal 2 meter hoog.

Soms is er onvoldoende ruimte in het bouwvlak om een bouwplan te kunnen realiseren of is het voor een goede inrichting van het erf nodig om buiten het bouwvlak direct aansluitend aan het bouwvlak te bouwen. Daarom is in het bestemmingsplan een aantal mogelijkheden opgenomen om buiten het bouwvlak gebouwen of bouwwerken op te richten. Het gaat onder meer om de volgende mogelijkheden:

  • Via een afwijking van de bouwregels maximaal 250 m2 bebouwing buiten het bouwvlak plaatsen (om bijvoorbeeld een stal te kunnen verlengen).
  • Via een afwijking van de bouwregels mag een mestopslagvoorziening buiten het bouwvlak worden geplaatst.
  • Via een afwijking van de bouwregels mogen teeltondersteunende voorzieningen met een hoogte van meer dan 1,5 meter en maximaal 3 meter worden opgericht.
6.4.2.5 Uitbreiden van het agrarisch bedrijf

Voor kleine uitbreidingen van het bestaande bouwvlak (maximaal 250 m2) is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen in het bestemmingsplan.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak uit te breiden tot maximaal 1,5 hectare. Deze wijzigingsbevoegdheid geldt voor grondgebonden bedrijven en in alle gebiedstypen van de Reconstructieplannen voor de Veluwe en voor de Gelderse Vallei/Utrecht-Oost.

Voor nog grotere uitbreidingen moet een afzonderlijke planologische procedure worden doorlopen, met afweging van de omgevingsfactoren. De mogelijkheden zijn:

  • Voor grondgebonden en biologische agrarische bedrijven een bouwvlakvergroting onder voorwaarden tot 2,5 hectare.
  • Voor intensieve veehouderijen:
    • 1. In het landbouwontwikkelingsgebied een bouwvlakvergroting onder voorwaarden tot maximaal 2,5 hectare.
    • 2. In het verwevingsgebied, met uitzondering van de kernrandzones en zoekzones voor stedelijke functies, een bouwvlakvergroting met een tweede 30%.

De hierboven genoemde mogelijkheden zijn onder voorbehoud van de mogelijkheden van de omgevingsvergunning, mede in relatie tot Natura 2000.

6.4.2.6 Mogelijkheden voor omschakeling

Onder omschakeling verstaat de gemeente het geheel of gedeeltelijk omschakelen naar een andere agrarische bedrijfsvorm. Een voorbeeld hiervan is de omschakeling van een grondgebonden melkrundveehouderij naar een intensieve veehouderij met vleesvarkens.

Er s een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om op bestaande bouwvlakken waar nu nog geen intensieve veehouderij is gevestigd, een intensieve veehouderij te vestigen (omschakeling).
De omschakeling naar intensieve veehouderij moet passen in de omgevingskwaliteit. De ondernemer moet aannemelijk maken dat na omschakeling een volwaardig en toekomstbestendig bedrijf ontstaat met een bedrijfsomvang van minimaal 70 NGE. Ook moet de landschappelijke inpassing plaatsvinden op basis van een overlegd landschapsplan. Ook mag er geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan water en mag er geen significante aantasting plaatsvinden van de natuurwaarden.
In de gebieden met de aanduiding 'overig zone - kernrandzone' zijn mogelijkheden voor stedelijke functies. Deze zone is bedoeld om de kwaliteit van het leefmilieu in de kernen te beschermen en de mogelijkheden voor verstedelijking in de zoekzones niet te belemmeren.

6.4.2.7 Mestvergisters

Mestvergisting is een relatief nieuwe vorm van energieopwekking. De gemeente Barneveld wil meewerken aan deze vorm van hergebruik van grondstoffen. Dit wordt gedaan door agrariërs de mogelijkheid te bieden om een mestvergister op te richten.

Het bestemmingsplan biedt twee mogelijkheden:

  • 1. Bij recht is het toegestaan om een vergister te hebben voor het vergisten en bewerken en verhandelen van de daarbij voorkomende energie, wanneer in de vergister alleen eigen mest wordt verwerkt. Co-substraten mogen eventueel van derden komen.
  • 2. Via een wijziging van het bestemmingsplan is het mogelijk om een zogenaamde 'buurtvergister' op te richten. In een buurtvergister wordt mest die lokaal is aangevoerd verwerkt. Het brongebied beslaat in principe 1.300 hectare. De capaciteit bedraagt maximaal 36.000 ton per jaar. Andere voorwaarden zijn onder meer dat is aangetoond dat de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt en er geen onevenredige aantasting van de milieusituatie of landschappelijke waarden plaatsvindt. Het bouwvlak kan met deze wijzigingsbevoegdheid ook worden uitgebreid om zo de ruimte te bieden voor de vergister. In het verwevingsgebied mag het bouwvlak daarom met maximaal 1 hectare vergroot worden. In het landbouwontwikkelingsgebied mag de uitbreiding maximaal 1,5 hectare bedragen.
6.4.2.8 Niet-agrarische nevenactiviteiten

De gemeente ondersteunt niet-agrarische nevenactiviteiten als ondergeschikte neventak bij agrarische bedrijven. Zo kunnen agrariërs hun activiteiten verbreden en hun inkomsten aanvullen. Daarom zijn in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor niet-agrarische nevenactiviteiten.

Belangrijke voorwaarde is dat de neventak ondergeschikt is en blijft, daarom zijn maximale toegestane oppervlaktes bebouwing voor deze nevenactiviteiten opgenomen. De nevenfunctie en agrarische functie moet door dezelfde ondernemer worden uitgeoefend. Voor de niet-agrarische nevenactiviteiten mag maximaal 25% van het bebouwd oppervlak worden gebruikt, met een maximale oppervlakte van 500 m2 voor recreatie en zorg en 350 m2 voor overige nevenfuncties.

Een niet-agrarische nevenfunctie moet altijd deel uit maken van het agrarische bedrijf. Dat wil zeggen dat de gemeente niet toestaat dat op het agrarische bedrijf een zelfstandige niet-agrarische bedrijfsfunctie ontstaat. Voor het mogelijk maken van kleinschalig kampeerterrein en trekkershutten is een afwijkingsregeling opgenomen.

6.4.2.9 Mogelijkheden voor functieverandering

Bij beëindiging van agrarische bedrijven wil de gemeente mogelijkheden bieden voor leegstaande stallen en andere bedrijfsgebouwen. In het bestemmingsplan zijn daarom wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken om het bouwvlak te wijzigen in een woonbestemming (één of meerdere woningen), verbrede woonmogelijkheden, een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf, een maatschappelijke bestemming of een recreatieve bestemming. Belangrijke voorwaarde bij deze wijzigingsbevoegdheden is de sloopregeling.

6.4.2.10 Plattelandswoning

Voor plattelandswoningen, (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden worden bewoond, is wetgeving opgesteld. De Eerste Kamer heeft op 12 juli 2012 ingestemd met het wetsvoorstel. Met de wet is het planologisch toegestaan om de agrarische bedrijfswoning te laten bewonen door niet met het bedrijf verbonden derden. De reikwijdte van de wet is beperkt tot het agrarische bedrijf waartoe de woning voorheen behoorde. Met toepassing van de wet wordt het bijbehorende agrarisch bedrijf niet beperkt in de uitbreidingsmogelijkheden. De plattelandswoningen worden namelijk niet beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

In het voorliggende bestemmingsplan zijn plattelandswoningen ook geregeld. In het plan is namelijk opgenomen dat, wanneer een bedrijfswoning niet meer als zodanig in gebruik is, het toegestaan is deze te gebruiken voor bewoning door derden die geen functionele binding hebben met bijbehorend bedrijf.

6.5 Niet-agrarische bedrijven

Aan het bedrijf aan de Wencopperweg wordt een bestemming voor een niet-agrarisch bedrijf toegekend. Op het perceel met de bestemming 'Bedrijf - Niet agrarisch' is een bedrijf uit de milieucategorieën 3.1 en 3.2 toegestaan.

6.5.1 Toegestane omvang van het bedrijf

In de planregels is aangegeven wat de maximaal toegestane oppervlakte bedrijfsbebouwing is. Bij bedrijfsbebouwing zijn onderbouwen toegestaan met een totale oppervlakte van maximaal 500 m2. Een onderbouw is een voor mensen toegankelijke ruimte, zoals een souterrain, gelegen onder de begane grondvloer en moet binnen de fundering van een gebouw worden gerealiseerd.

De maximale goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen bedraagt 4 respectievelijk 10 meter. Door middel van een afwijking van de bouwregels, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor een gebouw met een goothoogte van maximaal 6 meter of een bouwhoogte van maximaal 12 meter. Voorwaarde is dat het aantal bouwlagen niet toeneemt, er een bedrijfseconomische noodzaak voor is en de belangen van landschap en beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.

6.5.2 Bedrijfswoning

Per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan. Bij een eventuele vervangende nieuwbouw van de bedrijfswoning moet de woning op dezelfde plek terug worden gebouwd. Dit heeft te maken met de afstandsbepalingen uit de Wet geurhinder en veehouderij. Via een afwijking van de planregels is het mogelijk de bedrijfswoning op een andere plek in het bestemmingsvlak te herbouwen.

De maximale goot- en nokhoogte van de bedrijfswoning bedraagt 3,5 respectievelijk 10 meter, tenzij op de verbeelding een andere goot- en/of nokhoogte is aangeduid. De maximale inhoud van de bedrijfswoning bedraagt 750 m3, inclusief de onderbouw voor zover gelegen boven het maaiveld. Onder een bedrijfswoning is een onderbouw toegestaan, waarbij geldt dat bij vergunningsvrije aanbouwen en bijbehorende bouwwerken van woningen niet vergunningsvrij mogen worden voorzien van een onderbouw. Bij de bedrijfswoning is maximaal 80 m2 aan bijgebouwen toegestaan. De maximale goot- en nokhoogte van de bijgebouwen bedraagt 3 respectievelijk 6 meter.

6.6 Dubbelbestemmingen gebiedswaarden

6.6.1 Waarde - Archeologie 1

In gebieden met een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde en zichtbare terreinen met archeologische waarde is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast.

In alle gebieden die (nog) niet zijn vrijgegeven na archeologisch onderzoek of waar is besloten tot behoud in situ is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegepast.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' is toegepast bij een ondergrondse bouwdiepte van 0,3 m:

  • in gebieden met een lage verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 10.000 m2);
  • in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 1.000 m2), uitgezonderd ter plaatse van een bouwvlak binnen de bestemming 'Agrarisch', want daar geldt dit voor zover de oppervlakte van het (ondergrondse) bouwwerk meer dan 2.000 m2 en de ondergrondse bouwdiepte meer dan 0,3 m bedraagt;
  • in gebieden met een hoge verwachtingswaarde (bij een oppervlakte van meer dan 250 m2);
  • in historische kernen (bij een oppervlakte van meer dan 100 m2); en
  • voor niet zichtbare terreinen met archeologische waarde.

6.7 Handhaving

De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:

  • De regels zijn door de gemeente vastgesteld en de inwoners van de gemeente mogen verwachten dat de gemeente die regels handhaaft: waarom zijn er anders regels opgesteld? Inwoners van de gemeente hebben als het ware recht op handhaving.
  • Handhaving gaat oneigenlijk gebruik van en daarmee de achteruitgang van de kwaliteit van het gemeentelijk grondgebied tegen. Een actueel bestemmingsplan beoogt de ruimtelijke kwaliteit van een gebied in stand te houden en te verbeteren.
  • Niet daadkrachtig optreden tegen overtredingen van wettelijke regels werkt een toename van het aantal overtredingen in de hand en tast de geloofwaardigheid van daadkrachtig optreden aan. Het in het bestemmingsplan vastgelegde beleid wordt ondermijnd en het bestuur verliest de greep op de gebouwde omgeving.

Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (zoals in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijking van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.

In 2007 heeft de gemeente de 'Nota handhaving ruimtelijke - en bouwregelgeving gemeente Barneveld' opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren is (repressieve handhaving).

Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.

Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:

  • De regeling in het bestemmingsplan zelf: de handhaafbaarheid van de planregels.
  • Het beleid voor afwijkingen.

In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.

Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsmogelijkheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.

Hoofdstuk 7 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

7.1 Grondexploitatie

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van een woning (en een ander bouwplan zoals dat in artikel 6.2.1 Bro is opgenomen) mogelijk maakt, is dit aan de orde.

Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.

De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.

Hoofdstuk 8 OVERLEG EN MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Daarnaast is er de gelegenheid om in het voortraject belanghebbenden te laten inspreken conform de gemeentelijke verordening. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).

8.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Er is in het gebied van de voorgenomen ontwikkeling geen sprake van bijzondere waarden of andere situaties waardoor deze ontwikkeling zou raken aan enig nationaal belang.

Het Waterschap Vallei & Veluwe heeft in april 2014 aangegeven akkoord te zijn met de plannen.

Ook belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.

Op grond van artikel 3.1.1 lid 2 Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.

Aangezien er geen sprake is van een provinciaal belang, is er geen vooroverleg gevoerd met de provincie.

8.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 13 maart 2015 tot en met 23 april 2015 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid om een zienswijze naar voren te brengen. Tijdens deze zes weken zijn geen reacties ingediend.