Plan: | Apeldoornsestraat-Sportparkstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0203.1190-0002 |
Aan de Sportparkstraat 2-4 in Voorthuizen is een kantoor van Midden Nederland Makelaars gevestigd. Aan de Apeldoornsestraat 9 t/m 19 in Voorthuizen staan 6 huurwoningen. Deze locaties grenzen aan elkaar. De aanwezige bebouwing dateert uit de jaren '70. Zowel Midden Nederland Makelaars als Woningstichting Barneveld wil deze percelen nieuw leven inblazen. Zij hebben de handen ineengeslagen om de bestaande bebouwing te vervangen door nieuwbouw.
Het plan beoogt een nieuw kantoor en 21 huurappartementen in één complex. Dit plan past binnen de beleidslijn van de gemeente Barneveld om inbreiding te stimuleren, wat betekent dat locaties in stedelijk gebied intensiever worden benut en de ruimte voor verschillende functies wordt ingericht en gebruikt.
De uitvoering van dit plan is echter niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost". Daarom is de voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
Afbeelding 1 Luchtfoto (2012)
Het plangebied ligt in de kern Voorthuizen en bestaat uit twee percelen, te weten:
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door woonerven. Aan de oostzijde vormt een bedrijfsterrein de grens van het plangebied. De grens aan de zuid- en westzijde wordt gevormd door de Apeldoornsestraat en de Sportparkstraat.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.
Afbeelding 2 Plangebied
Het geldende bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost" is door de gemeenteraad vastgesteld op 28 september 2010. Het bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost" geeft aan het plangebied, naast de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' (artikel 19), de bestemmingen 'Kantoor' (artikel 9), 'Tuin' (artikel 12) en 'Wonen-1' (artikel 15) met de aanduiding 'aaneengebouwd'. De gronden met de bestemming 'Kantoor' zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van kantoren. De gronden met de bestemming 'Wonen-1' zijn bestemd voor woningen, niet zijnde gestapelde woningen. Realisatie van het ingediende plan is daarom niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan zijn geen mogelijkheden opgenomen die de uitvoering van het voorliggende bouwplan mogelijk maken, bijvoorbeeld door wijziging of afwijken met een omgevingsvergunning. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Afbeelding 3 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost"
Voorthuizen is te typeren als een straatdorp: een langgerekte structuur, waarbij alle belangrijke voorzieningen zich aan of in de nabijheid van de doorgaande weg bevinden (Hoofdstraat/Apeldoornsestraat en de Kerkstraat).
Het plangebied is gelegen in de kern Voorthuizen, ten oosten van het centrum van Voorthuizen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse woningen, enkele praktijkruimten, bedrijven, winkels en horeca. Hiermee is er sprake van een zogenaamd 'gemengd gebied'. De locatie ligt aan de Apeldoornsestraat, die een belangrijke verkeersfunctie heeft. De locatie ligt daarmee aan een doorgaande route.
Op 20 maart 2013 heeft de Woningstichting Barneveld bij het college een plan ingediend dat is gericht op de bouw van 21 appartementen en een commerciële ruimte, en de aanleg van een uitrit.
Afbeelding 4 Luchtfoto (2013)
De kern Voorthuizen maakt een gestadige groei door. In en om het centrumgebied gaat deze groei gepaard met een geleidelijke intensivering en schaalvergroting van de bebouwing. Deze trend manifesteert zich ook op de onderhavige locatie. Hier is in het verleden al een relatief intensieve bebouwingswijze toegepast in de vorm van een rij van zes woningen. Gelet op de korte afstand (minder dan 500 meter) tot het dorpscentrum is de locatie bij uitstek geschikt voor seniorenwoningen. Het complex van grondgebonden woningen wordt vervangen door een appartementencomplex. De rooilijn van de nieuwbouw is iets teruggelegd ten opzichte van de bestaande, hetgeen het straatbeeld ten goede komt. Met het oog op de maat en schaal van de omringende bebouwing wordt de bouwhoogte beperkt tot drie bouwlagen en wordt de bouwmassa zodanig geleed, dat het geheel niet te grootschalig overkomt. Op deze manier is er op een ruimtelijk verantwoorde wijze een aantal woningen te realiseren voor een doelgroep, die er belang bij heeft om in de nabijheid van het centrum te wonen.
Het woonprogramma aan de Apeldoornsestraat - Sportparkstraat voorziet in de realisatie van een appartementengebouw met lift en galerijontsluiting en met drie woonlagen, waarbij aan de zijde van de Apeldoornsestraat een terras of balkon gesitueerd is. De appartementen zijn vrijwel allemaal 80-90 m2 groot en in principe bestemd voor senioren. Alle appartementen hebben de beschikking over een uitpandige berging aan de achterzijde van het gebouw. Op de begane grond bevindt zich achter de westgevel een commerciële ruimte.
Langs de hoofdwegen komt, naast een variëteit aan centrumfuncties, een mengeling van woningtypen voor: vrijstaande en aaneen gebouwde woningen, rijwoningen en appartementen.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de SVIR vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Ruimte. Daarmee is het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid zoals uiteengezet in de SVIR van kracht geworden.
De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder ook de Nota Ruimte en geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040. Met de SVIR zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. De SVIR geeft invulling aan het streven van het kabinet naar deregulering en decentralisatie van de ruimtelijke ordening. Het Rijk heeft gekozen voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd.
Het Rijk heeft drie doelen gekozen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Doorwerking in plangebied
In dit geval is één van de 13 nationale belangen relevant, te weten: "Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten (nationaal belang 13)". Bij de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is de wettelijk voorgeschreven procedure gevolgd. Daarmee is een zorgvuldige afweging van belangen en transparante besluitvorming geborgd.
In artikel 6.1.3, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. De ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied. De komende jaren ligt er voor de gemeente Barneveld nog een duidelijke bouwopgave om zowel de autonome lokale woningbehoefte te accommoderen, als gedeeltelijk in een regionale behoefte te voorzien.
Kwantitatieve behoefte
Voor de periode tot en met 2040 voorspelt zowel de PRIMOS als het CBS een groei van de bevolking tot bijna 67.000 inwoners in 2040, een groei van gemiddeld 475 personen per jaar. Het tempo waarin dit gebeurt verschilt volgens de prognoses iets waarbij het CBS een wat snellere groei verondersteld dan PRIMOS. Tot 2025 wordt volgens het CBS met een jaarlijkse groei van ruim 675 personen per jaar gerekend, na 2025 daalt deze groei tot ruim 300 personen per jaar. In de PRIMOS-prognose liggen deze aantallen op resp. 540 en 420 per genoemde periode.
Afbeelding 5 Prognose ontwikkeling inwonertal gemeente Barneveld
Dit vertaalt zich ook in een groei van het aantal huishoudens van ruim 19.400 huishoudens in 2012 tot zo'n 25.250 huishoudens in 2040. Een groei van totaal bijna 5.800 huishoudens, ofwel ruim 200 huishoudens per jaar (in tijdvak tot 2025 gemiddeld 300 per jaar, vanaf 2025 tot 2040 gemiddeld 120 per jaar) volgens het CBS. PRIMOS gaat uit van een groei van jaarlijks 250 huishoudens tot 2025 en van 170 huishoudens tot 2040.
Afbeelding 6 Prognose ontwikkeling aantal huishoudens gemeente Barneveld
Deze groei van het aantal huishoudens zou tot 2025 een jaarlijks nieuwbouwprogramma van 250 tot 300 woningen rechtvaardigen, waarbij er nog geen rekening is gehoudens met planuitval en met sloop/vervangende nieuwbouw.
Voor de kern Voorthuizen betekent dit een kwantitatieve woningbehoefte van 50 tot 60 woningen per jaar.
Kwalitatief
Tot 2025 zien we vooral de leeftijdsgroepen 20-35 jarigen groeien alsmede de groep 55-65 jarigen en 65-plussers, terwijl de groep 35-55 jarigen de eerstkomende jaren afneemt. Het aantal 0-20 jarigen blijft gestaag groeien hetgeen ook op termijn een zekere woningbehoefte garandeert.
Afbeelding 7 Prognose ontwikkeling naar leeftijdsgroepen, gem. Barneveld
Met deze ontwikkeling neemt de behoefte aan voor senioren geschikte huisvesting de komende jaren verder toe.
In de gemeentelijke Visie op Wonen 2010-2020 “Wonen voor iedereen en kwaliteit voorop”, zijn mede op basis van marktonderzoek de volgende ambities verwoord:
Met betrekking tot de doelgroep senioren is het volgende in de Visie onder meer verwoord.
Het is de intentie van de gemeente dat senioren (nieuwe) huisvesting vinden in hun eigen dorp. De gemeente wil de groeiende behoefte aan voor senioren geschikte woningen op een aantal manieren beantwoorden:
De locatie aan de Apeldoornsestraat – Sportparkstraat voldoet mede gezien de ligging binnen het bestaand stedelijk gebied, nabij het centrum van de kern Voorthuizen, volledig aan dit beeld.
Onderzoek woningstichting
Uit onderzoek van Woningstichting Barneveld kwam het volgende naar voren: Volgens cijfers van het CBS is Barneveld de gemeente op de Veluwe waar de meeste groei aan huishoudens wordt verwacht tussen 2010 en 2020. Er is groei geconstateerd bij huishoudens met een leeftijd vanaf 75 jaar (cijfers Primos). De vraag naar appartementen met lift neemt toe en dan met name bij de oudere senioren (75+). Ze moeten dan wel gebouwd worden op locaties nabij winkelvoorzieningen. In de kern Voorthuizen zijn de laatste sociale huurappartementen voor 55 plussers in 2009 opgeleverd. Deze appartementen waren voor de leden van de Woongroep 50 +. De appartementen zijn toentertijd niet geadverteerd omdat de toewijzing via de woongroep verliep. Woningstichting Barneveld heeft aangegeven dat onder anderen de huurders in de wijk Hamburgerstraat e.o. graag willen verhuizen naar een appartement aan de doorgaande weg. In het wijkplatform, tijdens bewoners overleggen in de wijk et cetera wordt regelmatig gevraagd naar de vorderingen. Ook de bewoners van de woningen aan de Nieuwe Kampstraat wachten al geruime tijd. Deze bewoners wonen in te kleine en sterk verouderde seniorenwoningen en het is bekend dat de woningstichting hier plannen heeft voor nieuwbouw in het betaalbare sociale segment. Een aantal huishoudens zou graag naar de Apeldoornsestraat willen verhuizen.
Nationaal Waterplan
Eind 2009 is de structuurvisie Nationaal Waterplan (NW) in werking getreden. Het NW is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Het NW zet veel van het in de voorgaande nota's waterhuishouding opgenomen beleid voort, zoals het uitgaan van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Nieuw is dat het NW tevens een structuurvisie is voor de ruimtelijke aspecten. Ook wordt meer nadruk gelegd op een gebiedsgerichte en een klimaatbestendige aanpak.
Met het NW wil het Rijk antwoorden formuleren op ontwikkelingen op het gebied van klimaat, demografie en economie en investeren in een duurzaam waterbeheer. Dit om ervoor te zorgen dat ook volgende generaties van Nederland als veilig en welvarend waterland genieten. Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Daarnaast levert water een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om dit te bereiken moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grotere opgaven op het terrein van onder andere verstedelijking. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven en kenmerken in dat gebied.
Doorwerking in plangebied
De bevindingen en resultaten van de watertoets zijn beschreven in de waterparagraaf, § 5.14.
Crisis- en herstelwet
Op 1 januari 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. Deze wet geeft regels met betrekking tot versnelde ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke en infrastructurele projecten.
Op 25 april 2013 is de Crisis- en herstelwet via een wijzigingswet permanent gemaakt en zijn verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht doorgevoerd (zie kamerstukken 33.135).
De Chw omvat twee categorieën maatregelen:
In Bijlage I van de Chw worden onder meer de volgende ruimtelijke en infrastructurele projecten genoemd, waarop de wet van toepassing is:
Doorwerking in plangebied
In dit geval is de Crisis- en herstelwet van toepassing, want het plan is gericht op de bouw van 21 appartementen in een aaneengesloten gebied (artikel 1.1, eerste lid onder sub a Chw jo. artikel 3.1 van Bijlage I Chw).
Ruimtelijke Verordening Gelderland
De Ruimtelijke Verordening Gelderland (hierna: de verordening) is een gevolg van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in juli 2008 in werking trad. Deze wet geeft de provincie de bevoegdheid algemene regels vast te leggen in een provinciale verordening. Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan bestemmingsplannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. Gedeputeerde staten hebben op 15 december 2010 de verordening vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 2 maart 2011. Voor de provincie betekent de Wet ruimtelijke ordening dat het goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen vervalt. De verordening is gebaseerd op reeds vastgesteld ruimtelijk beleid, zoals het 'Streekplan Gelderland 2005'. De verordening vormt derhalve een beleidsneutrale vertaling van reeds vastgesteld ruimtelijk beleid. Dit betekent dat de verordening geen beleidswijzigingen bevat.
Afbeelding 8 Ruimtelijke Verordening Gelderland
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op de kaarten behorende bij de verordening aangeduid als 'bestaand stedelijk gebied'. Binnen bestaand bebouwd gebied is nieuwe bebouwing toegestaan. Daarmee past de ontwikkeling binnen het beleid zoals opgenomen in de verordening.
Structuurvisie Gelderland (voormalig streekplan)
Provinciale staten hebben op 29 juni 2005 het Streekplan Gelderland 2005 vastgesteld. Het streekplan geeft de beleidskaders aan voor de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2015. Het streekplan is er op gericht de verschillende functies in regionaal verband een zodanige plek te geven dat de ruimtelijke kwaliteiten worden versterkt en er zuinig en zorgvuldig met de ruimte wordt omgegaan. Op de kaart Ruimtelijke structuur van het streekplan, is het plangebied aangewezen als bestaand bebouwd gebied.
Afbeelding 9 Beleidskaart ruimtelijke structuur
Hieronder volgt een samenvatting van de relevante passages uit het streekplan:
Rood raamwerk
In het provinciaal beleid voor stedelijke ontwikkeling wordt onderscheid gemaakt tussen 'bestaand bebouwd gebied' en stedelijke uitbreiding. Het accent van de provinciale beleidsambities ligt op de vernieuwing en het beheer en onderhoud van bestaand bebouwd gebied.
Om krachtige en vitale regio's te bevorderen zijn de belangrijkste uitgangspunten 'bundeling van verstedelijking aan/nabij infrastructuur' en het 'organiseren in stedelijke netwerken'. Bundeling in Gelderland heeft tot doel:
Stedelijke uitbreidingen dienen qua milieu te passen bij of aan te sluiten op het reeds aanwezige bebouwde gebied. Daarnaast dienen aard en functie van nieuw te vestigen bedrijven, voorzieningen en instellingen e.d. te passen bij of een goede aanvulling te zijn op het bestaande productie milieu en de werkgelegenheidsstructuur.
Een groot deel van de werkgelegenheid is te vinden binnen woonkernen, met name in de sectoren detailhandel, horeca, dienstverlening. Van belang is voldoende ruimte te houden in met name stads- en dorpscentra om deze werkgelegenheid ook in de toekomst te kunnen accommoderen.
Wonen
Het woonbeleid van de provincie wordt in het Kwalitatief Woonprogramma beschreven als een beleid gericht op voldoende aanbod van kwalitatief passende woningen en woonmilieus voor de Gelderse bevolking van nu en van de toekomst. Uitgangspunt van het Gelders kwalitatief woonbeleid is, dat gemeenten voorzien in een aanbod aan woningen dat past bij de geconstateerde regionale kwalitatieve woningbehoefte. In het streekplan gaat het om voldoende ruimte op geschikte locaties voor het accommoderen van die kwalitatieve woningbehoefte. Het Gelders kwalitatief woonbeleid richt zich zowel op bestaand bebouwd gebied (herstructurering, transformatie) als op nieuw stedelijk gebied (uitbreiding). De belangrijkste ruimtelijke beleidsaccenten zijn:
Werken
De provincie wil bijdragen aan het voldoen aan de ruimtelijke voorwaarden voor een succesvolle economische ontwikkeling. Dit betekent onder andere het voorzien in een aanbod aan bedrijventerreinen dat past bij de geraamde regionale behoefte. Duurzame kwaliteit, concentratie en bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik zijn hierbij kernbegrippen.
Clustering van diverse soorten bedrijvigheid in stedelijke gebieden vermindert de kwetsbaarheid voor economische conjunctuurbewegingen. Het situeren van kleinschalige werkfuncties in een stedelijke omgeving bevordert functiemenging:
Structuurvisie Kernen Barneveld 2022
De gemeenteraad heeft op 22 november 2011 de "Structuurvisie Kernen Barneveld 2022" vastgesteld. De structuurvisie legt de gemeentelijke visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het eigen grondgebied vast. Het bestemmingsplan zal hier binnen moeten passen. De structuurvisie bevat een uitvoeringsprogramma. Hierin laat de gemeente zien hoe het voorgenomen beleid gerealiseerd zal worden. In de structuurvisie is een groot aantal ruimtelijke projecten opgenomen, waarvoor investeringen in de openbare ruimte noodzakelijk zijn. Ook is er een groot aantal lopende en potentiële bouwmogelijkheden.
Op de kaart behorende bij de structuurvisie ligt de planlocatie in een gebied dat is aangeduid als 'Bestaand bebouwd gebied'.
De gemeente kiest voor een sterkere gerichtheid op inbreidingslocaties. De gemeente wil de komende jaren een goed evenwicht tussen inbreiding en uitbreiding van stedelijk gebied. Het benutten van inbreidingslocaties biedt kansen voor efficiënt ruimtegebruik, het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en het bouwen voor doelgroepen. Onder inbreiding wordt het volgende verstaan:
De gemeente zal de komende jaren blijven werken aan inbreidingslocaties. Hierbij gaat aandacht uit naar het realiseren van woningen voor ouderen. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van nultredenwoningen - dit zijn woningen waarin de algemene voorzieningen en ten minste één slaapkamer zonder traplopen bereikbaar zijn - nabij voorzieningen en openbaarvervoerhaltes.
Het bouwen op inbreidingslocaties is van belang voor een kwalitatieve ontwikkeling van de kernen. Door de groeiende bevolking kan woningbouw een motor zijn achter lastige herstructureringen. In de tweede plaats liggen meerdere inbreidingslocaties gunstig ten opzichte van voorzieningen, waarmee door woningbouw een belangrijke doelgroep kan worden bediend (ouderen). Tenslotte kan de herinvulling van inbreidingslocaties bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en herkenbaarheid van de dorpse cultuur.
Het ingekomen verzoek is in overeenstemming met de structuurvisie. Het plangebied betreft een inbreidingslocatie nabij voorzieningen van het centrum van Voorthuizen. Het ingediende plan richt zich op ouderen en voorziet in appartementen die zo ingericht worden dat zij geschikt zijn om zorg te kunnen ontvangen (thuiszorg). Ook het vernieuwen van het makelaarskantoor past binnen het gemeentelijk beleid.
Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020
Op 28 juni 2011 heeft de raad het Meerjaren Woningbouw Programma (MWP) 2011-2020 vastgesteld. Het MWP geeft een actueel beeld van de woningbouwplannen voor de periode 2011 t/m 2020. Het MWP wordt driejaarlijks geactualiseerd, daarbij wordt dan tevens de looptijd met drie jaar verlengd. Het MWP geeft een inzicht in de aantallen op te leveren woningen per kern, en schetst ook een beeld van de differentiatie van deze nieuwbouw in termen van prijsklassen, eigendomsverhouding (huur, koop, Koopgarant) en bouwvorm (gestapeld of grondgebonden). Ook wordt een beeld geschetst van de mate waarin voor bepaalde doelgroepen wordt gebouwd (zoals starters, ouderen of mensen met een beperking).
Elk bouwplan dient te passen in het MWP zoals door de raad is vastgesteld. In MWP zijn voor plannen op inbreidingslocaties ook woningen opgenomen. Om een goede beoordeling van en een afweging tussen de kleinere plannen op inbreidingslocaties mogelijk te maken is een toetsingskader opgesteld, te weten 'Toetsingskader woningbouwplannen op inbreidingslocaties'. In dat beleidsstuk is een toetsingskader voor woningbouwplannen op inbreidingslocaties opgenomen. Het toetsingskader is opgesteld vanuit de gedachte dat de juiste woning op het juiste moment op de juiste plaats moet worden gebouwd. De behoefte aan starters- en seniorenwoningen is groot. Inbreidingslocaties lenen zich doorgaans uitstekend voor woningbouw voor deze doelgroepen. Het toetsingskader richt zich dan ook op woningbouw voor genoemde doelgroepen waarbij de nadruk ligt op kwalitatieve criteria. Dit is in overeenstemming met de afspraken in het provinciaal Kwalitatief Woonprogramma (KWP).
Het toetsingskader is een volkshuisvestelijk sturingsinstrument. Er kunnen naast volkshuisvestelijke aspecten ook andere belangen spelen die een woningbouwontwikkeling op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk maken. Om te voorkomen dat het toetsingskader dergelijke ontwikkelingen frustreert is een zogenaamde hardheidsclausule opgenomen. Op basis hiervan kan het college gemotiveerd afwijken van het toetsingskader.
Indien afgeweken wordt van het aantal woningen op een perceel dan dient initiatiefnemer aan te tonen dat de woningen passen binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering.
Doorwerking in plangebied
Het bouwplan voldoet aan het Meerjaren Woningbouw Programma 2011-2020.Het plan is in het overzicht met woningbouwplannen tot en met 2020 opgenomen. Het plan voldoet in haar differentiatie aan een aantal gestelde eisen en ambities die de gemeente in het MWP heeft verwoord.
Op basis van de jaarlijkse woningbehoefte van 50 tot 60 woningen in de kern Voorthuizen en op basis van het te verwachten nieuwbouwaanbod in 2014 en 2015 in deze kern is er marktruimte voor de realisatie van het bouwplan met 21 appartementen in de sociale huur- en vrije sector huursfeer.
Het plan betreft een binnenstedelijk plan en draagt daardoor bij aan de ambitie om inbreiding boven uitbreiding te laten prevaleren.
Het streefbeeld in de Visie op Wonen 2010-2020 is om circa 35% in de goedkope sfeer (<€ 681,- / < € 170.000) te realiseren, 20% in de middeldure sfeer (tot € 250.000) en 45% in de duurdere sector. Verder zou circa 1/3 in de vorm van nultredenwoningen gebouwd moeten worden.
Het plan bestaat nagenoeg alleen uit sociale huurappartementen ten behoeve senioren. Het betreft namelijk uitsluitend appartementen met nultredenkwaliteit. De appartementen zijn gelijkvloers en worden met een lift ontsloten.
Afbeelding 10 Woonprogramma Apeldoornsestraat-Sportparkstraat
Waterbeheersplan 2010-2015 Waterschap Vallei & Eem
In het plan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
De klimaatontwikkelingen worden intensief gevolgd. Er worden maatregelen genomen om ook op de lange termijn het beheersgebied te beschermen tegen hoog water, wateroverlast en droogte, en om de capaciteit van de rioolwaterzuiveringen op peil te houden.
Waterplan Barneveld (2005) en Hemelwaterbeleidsplan (2011)
Het Waterplan geeft een integrale watervisie op het verhogen van de gebruikswaarde en belevings-waarde van water. Door een verantwoord gebruik en duurzame ontwikkeling van het water kan ook in de toekomst gebruik worden gemaakt van een gezond watersysteem. De volgende ambities worden genoemd:
In het plan is een concrete doelstelling opgenomen: in 2025 is 10% van het verharde oppervlak afgekoppeld van de gemengde riolering (referentiejaar 2005). Dit betreft 18 ha. afkoppelen. In het Hemelwaterbeleidsplan is deze doelstelling uitgewerkt in concrete maatregelen.
Doorwerking in plangebied
Paragraaf 5.14 van de toelichting bij het bestemmingsplan gaat in op het aspect water. De waterparagraaf vormt het resultaat van het procesinstrument watertoets. De watertoets betreft het vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Het is verplicht de watertoets toe te passen. Hiermee wordt beoogd om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in het ruimtelijk planproces.
De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle relevante waterhuishoudkundige aspecten zoals ontwatering, wateroverlast en waterkwaliteit. De waterparagraaf beschrijft het relevante waterbeleid, de betrokkenheid en het advies van de waterbeheerder en de waterhuishoudkundige uitwerking van het plan.
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is beoordeeld of de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied voldoet aan de eis van financiële uitvoerbaarheid en uit oogpunt van volksgezondheid en milieu aanvaardbaar mag worden geacht voor het beoogde gebruik.
Beoordeling van de milieuhygienische bodemkwaliteit vindt tegenwoordig in beginsel plaats op basis van de vastgestelde bodemkwaliteitskaart (BKK) en het bodembeheerplan (BBP).
Met dit instrumentarium kan de bodemkwaliteit binnen het plangebied met een bepaalde statistische zekerheid worden bepaald voor zover blijkens historisch onderzoek geen sprake is van verdachte locaties.
In dit geval is niet alleen gekeken naar de bodemkwaliteitskaart. In augustus 2010 is immers binnen het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740. Het rapport is bijgevoegd (bijlagen 4 en 5).
Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond een licht verhoogd gehalte lood, kwik, zink en PAK is aangetroffen. In de ondergrond is voor geen van de onderzochte parameters een verhoogd gehalte aangetroffen. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte barium aangetroffen.
Ondanks de verhoogde gehaltes die zijn aangetroffen bestaat geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de planlocatie van een zodanige kwaliteit is dat er sprake is van reële risico's voor de volksgezondheid en het milieu.
In dit kader zijn er geen belemmeringen voor de onderhavige bestemmingsplanherziening en voor de afgifte van een omgevingsvergunning.
Er moet rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Voor het maken van een weloverwogen belangenafweging is minimaal een archeologisch bureauonderzoek nodig. Wij hebben een archeologische beleidsadvieskaart voor de gehele gemeente. Deze kaart kan gezien worden als een beknopt bureauonderzoek. Uit de 'archeologische waarden- en verwachtingskaart' van de gemeente blijkt dat voor het plangebied aan de Apeldoornsestraat/Sportparkstraat een middelmatige archeologische verwachting geldt.
Afbeelding 11 Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingskaart
De gemeenteraad heeft op 28 september 2010 besloten dat voor deze zone nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een oppervlakte van 1.000 m² voor grondverstorende werkzaamheden dieper dan 30 cm.
In augustus 2010 heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. een bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd, dat is bijgevoegd als bijlage 2. Er wordt geen vervolgonderzoek aanbevolen. Het bevoegd gezag (de gemeente Barneveld) stemt, gelet op het door de regioarcheoloog uitgebrachte advies, in met deze conclusie.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 53 van de Monumentenwet 1988 melding van de desbetreffende vondsten bij de minister (namens deze de RCE) verplicht.
Afbeelding 12 Monumenten
Binnen het plangebied zijn geen monumenten aanwezig. In de omgeving van het plangebied bevinden zich wel gemeentelijke monumenten. De bewuste bouwwerken zijn paars gekleurd op bovenstaande luchtfoto. De afstand is dusdanig dat de ontwikkeling geen invloed heeft op de monumenten.
De belangrijkste wetten voor natuurbescherming in Nederland zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Beide wetten zijn een Nederlandse vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. De verplichtingen voor bescherming van natuurgebieden zijn overgenomen door de Natuurbeschermingswet 1998, terwijl de Flora- en faunawet zich richt op de bescherming van planten en dieren.
De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de bescherming van natuurgebieden in Nederland. Daarnaast regelt deze wet de aanwijzing van natuurgebieden die van nationaal of internationaal belang zijn: Beschermde Natuurmonumenten en Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswet bepaalt vervolgens wat er wél en niet mag in deze beschermde natuurgebieden.
Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. De grens van het Natura 2000-gebied de Veluwe ligt op circa 3 km afstand van het plangebied. Tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bevindt zich bebouwing van de kern Voorthuizen, agrarisch gebied en recreatiegebied. Het plan heeft geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied de Veluwe.
Afbeelding 13 Natura2000
De afstand van het plangebied tot Natura2000-gebied is dermate groot (circa 3.200 meter) dat de ontwikkeling geen invloed zal hebben op het habitatrichtlijngebied (onderdeel van Natura2000).
De Flora- en faunawet beschermt plant- en diersoorten in de beschermde natuurgebieden én daarbuiten. Ongeveer 500 soorten in Nederland vallen onder de bescherming van deze wet. Om te beoordelen of de beschermde soorten in het plangebied aanwezig zijn, is een natuurtoets uitgevoerd (zie bijlage 9, met name § 3.3).
Het plangebied bestaat uit bebouwd terrein en tuinen in stedelijk gebied. Er worden geen beschermde plantensoorten verwacht, omdat er geen sprake is van een natuurlijk situatie. Het plangebied kan een leefgebied vormen van vogels en vleermuizen, maar vormt naar verwachting geen leefgebied van overige beschermde zoogdieren. Tijdens de veldbezoeken zijn geen aanwijzingen gevonden die duiden op het voorkomen van beschermde zoogdiersoorten.
In de bebouwing zijn in zowel de zomer- als najaarsperiode van 2010 respectievelijk geen kraam- en paarverblijfplaatsen aangetroffen. Geadviseerd wordt om sloopwerkzaamheden niet plaats te laten vinden in de meest kwetsbare perioden van vleermuizen. Deze kwetsbare perioden zijn globaal aan te geven als de voortplantingsperiode (1 mei - half juli) en de overwinteringsperiode (eind oktober - half maart).
Verder kunnen binnen het plangebied vogels broeden. Alle broedende vogels zijn beschermd. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen (per soort verschillend maar globaal lopend van 15 maart tot 15 juli) plaatsvinden treedt er verstoring op van broedende vogels als gevolg van de werkzaamheden. Deze verstoring is niet toegestaan, waardoor het noodzakelijk is om de begroeiing buiten het broedseizoen te verwijderen.
In november 2010 is door DHV B.V. een natuurtoets inclusief nader onderzoek met betrekken tot vleermuizen uitgebracht. De rapportage is bijgevoegd als bijlage 9. De sloopwerkzaamheden zijn uitgevoerd onder begeleiding van een ecoloog.
De sloop van de woningen met aanbouwen vond plaats in maart 2013 onder begeleiding van een ecoloog (bijlage 6).
Het plangebied bevindt zich niet binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De afstand tot de EHS is circa 570 meter. Tussen het plangebied en de EHS bevindt zich met name bebouwing van de kern Voorthuizen.
Afbeelding 14 Ecologische Hoofdstructuur
Realisatie van de geplande ontwikkeling heeft vanwege de afstand tot de EHS en de ligging binnen stedelijk gebied zowel tijdens de realisatie als erna, tijdens de gebruiksfase, geen verstorende invloed die negatieve effecten heeft op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van de EHS. Zie § 5.3 van de bijgevoegde natuurtoets (bijlage 9).
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van een ongeval in de directe omgeving waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico’s moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. In 2014 treedt het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) in werking. Momenteel staat het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen nog in de Nota en circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Doorwerking in plangebied
Op de provinciale risicokaart (afbeelding 16), welke de gemeente Barneveld ook als gemeentelijke risicokaart heeft aangewezen, is te zien dat in de omgeving van het plangebied één risico aanwezig is, te weten: de route gevaarlijke stoffen op de N344.
Afbeelding 15 Signaleringskaart Barneveld Afbeelding 16 Risicokaart.nl
Voor externe veiligheid is alleen de N344 waarover gevaarlijke stoffen worden getransporteerd relevant. Risico’s zijn berekend met behulp van RBM II, versie 2.0.0.
Voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde van 10-6 per jaar. Uit de berekening volgt dat er geen PR 10-6 contour aanwezig is.
Uit de berekeningen blijkt dat het de normwaarde van het groepsrisico met de realisatie van de woningen aan de Apeldoornsestraat / Sportparklaan toeneemt van 0,0021 naar 0,0022. Het groepsrisico ligt meer dan een factor 10 beneden de oriënterende waarde en neemt met minder dan 10% toe. Er is geen significante verhoging van het groepsrisico.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Dit betekent onder meer dat wanneer in het bestemmingsplan gronden worden bestemd voor nieuwe woningbouw of andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen, moet worden nagegaan of voor deze gronden een geluidszone van kracht is. Alle wegen met uitzondering van 30km/h zones en woonerven hebben een zone. De zonebreedte is afhankelijk van de situatie binnen- of buitenstedelijk en het aantal rijstroken. Binnen een zone moet akoestisch onderzoek worden verricht, waaruit blijkt of aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Als deze wordt overschreden kan onder bepaalde voorwaarden onder andere uit het gemeentelijk geluidbeleid tot een wettelijk maximum ontheffing worden verleend.
Het plangebied ligt in de geluidszone van de Apeldoornsestraat.
In 2013 heeft Royal HaskoningDHV Nederland B.V. (hierna: DHV) in opdracht van Woningstichting Barneveld de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie van het nieuw te bouwen appartementencomplex onderzocht (bijlage 11). De uitkomst van het onderzoek was dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2012.
Verder heeft DHV een onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege wegverkeer op het appartementencomplex (bijlage 12). DHV concludeerde dat de geluidsbelasting vanwege de Apeldoornsestraat op zowel de voorgevel als de zijgevels van het appartementencomplex de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De geluidsbelasting bedraagt ten hoogste 62 dB (inclusief aftrek conform artikel conform artikel 110g Wet geluidhinder). Aangezien geluidreducerende maatregelen niet mogelijk worden geacht, is het nodig om hogere grenswaarden vast te stellen (bijlagen 1 en 14). Voordat de hogere geluidgrenswaarde kan worden vastgesteld, moet worden getoetst aan het gemeentelijk geluidbeleid. In dit beleid is de eis opgenomen dat er een geluidluwe buitenruimte bij de woning moet zijn. Bij het appartementencomplex wordt aan de geluidluwe zijde een buitenruimte gerealiseerd waarvan alle bewoners gebruik kunnen maken. Hiermee wordt voldoende tegemoet gekomen aan de eis van het hebben van een geluidluwe buitenruimte.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het oprichten of veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting niet is toegestaan, behoudens omgevingsvergunning. Bijlage I van het Besluit omgevingsrecht (Bor) geeft een limitatieve opsomming van die categorieën inrichtingen en van vergunningplichtige inrichtingen. Veehouderijen zijn opgenomen in bijlage 1, categorie 8, onder sub a van dat besluit.
Het bevoegd gezag betrekt bij de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken. Op 1 januari 2007 is de Wet geurhinder en veehouderij in werking getreden. Deze wet geeft bindende aanwijzingen aan het bevoegd gezag met betrekking tot het verlenen van de omgevingsvergunning. Slechts in de gevallen waarin de wet dat bepaalt, kan een vergunning worden geweigerd vanwege de nadelige gevolgen van geuremissie vanuit de veehouderij. Daarmee bevat de Wet geurhinder en veehouderij een landsdekkend exclusief beoordelingskader dat, voor zover het de gevolgen van geuremissie vanuit dierenverblijven betreft, in de plaats treedt van de toetsing die anders bij vergunningverlening op grond van de Wabo zou moeten worden uitgevoerd.
Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt de waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is de waarde een wettelijk vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Onder een 'geurgevoelig object' wordt verstaan: een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
De Wet geurhinder en veehouderij geeft gemeenten de mogelijkheid om gebiedsgericht beleid vast te stellen door middel van een geurverordening. De standaardnormen zoals opgenomen in de wet mogen binnen een bandbreedte naar boven en beneden worden bijgesteld. Op 7 oktober 2008 heeft de raad de Geurverordening vastgesteld. Deze verordening trad in werking op 18 oktober 2008. Buiten de gebieden die zijn genoemd in de Geurverordening gelden de standaardnormen uit de Wet geurhinder en veehouderij.
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarische bedrijven gevestigd. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van voorliggend plan.
Binnen of in de directe nabijheid van het plangebied komen geen leidingen of beschermingszones van leidingen voor die in het kader van onderhavig bestemmingsplan bescherming behoeven (bijlage 8). Eveneens zijn er geen straalpaden of laagvliegroutes die beperkingen stellen aan de bouwhoogten.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is van toepassing op buisleidingen met een extern veiligheidsaspect, zoals hogedrukaardgasleidingen, brandstofleidingen categorieën K1, K2 en K3 en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De buisleidingen waarop het Bevb van toepassing is, zijn aangewezen bij ministeriële regeling. Het Bevb bevat regels voor het vastleggen van deze leidingen en haar externe veiligheidsaspecten in bestemmingsplannen. In het plangebied komen de buisleidingen waarop het Bevb van toepassing is, niet voor.
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. Hierin is opgenomen dat bij een ruimtelijk besluit de gevolgen voor de luchtkwaliteit getoetst moet worden. Om te bepalen of de kwaliteit van de lucht ter plaatse voldoet aan de eisen uit de Wet milieubeheer en de daarop gebaseerde regelgeving, dient bij nieuwe ontwikkelingen onderzoek gedaan te worden naar de luchtkwaliteit. Projecten waarvan aannemelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De ontwikkelingen in het plangebied zijn dermate kleinschalig, dat ze vallen binnen de randvoorwaarden van het Besluit Niet in Betekenende Mate Bijdragen. De invloed van deze kleinschalige ontwikkelingen hoeven niet in beeld te worden gebracht.
Niet voor alle nieuwe activiteiten hoeft een m.e.r. -procedure gevolgd te worden. Uitgangspunt van de m.e.r.-beoordeling is het 'nee, tenzij' -principe. Dat wil zeggen dat alleen een milieueffectrapport (MER) hoeft te worden opgesteld, wanneer er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen.
De wet milieubeheer maakt onderscheid in een m.e.r.-procedure voor plannen (planMER) en voor besluiten (besluitMER of projectMER). Voor een bestemmingsplan kan zowel de plan-m.e.r.-plicht als de besluit-m.e.r.-plicht gelden.
Er zijn twee sporen waarlangs de m.e.r.-plicht kan ontstaan:
De lijst van activiteiten in de onderdelen C en D van het Besluit bestaat uit vier kolommen. De eerste kolom bevat een omschrijving van de m.e.r.-( beoordelings)plichtige activiteiten. De tweede kolom vermeldt eventuele drempelwaarden.
Voor de vraag of een bestemmingplan besluit m.e.r.-plichtig is, geldt dat het Besluit milieueffectrapportage onderscheid maakt naar m.e.r.-plichtige activiteiten en m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Onderdeel C van de bijlage bij dit Besluit vermeldt voor welke activiteiten altijd verplicht een MER moet worden opgesteld, voordat een (m.e.r.-plichtig) besluit mag worden genomen. In onderdeel D is vermeld welke activiteiten beoordelingspichtig zijn. Voor dergelijke activiteiten moet het bevoegd gezag beoordelen of op basis van 'belangrijke nadelige gevolgen die de voorgenomen activiteit voor het milieu kan hebben', een m.e.r.-procedure noodzakelijk is. Daarbij geldt dat een bestemmingsplan alleen besluit-m.e.r.-plichtig is, als het bestemmingsplan in kolom 4 wordt genoemd.
Als de activiteit onder de drempelwaarden uit kolom 2 van bijlage D blijft, geldt dat moet worden beoordeeld of een MER moet worden opgesteld. De centrale vraag die daarbij beantwoord moet worden is of er omstandigheden zijn die (waarschijnlijk) leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Als dat het geval is, geldt alsnog een m.e.r.-plicht.
Voor de vraag of een bestemmingsplan plan-m.e.r.-plichtig is, geldt dat dit het geval is als het plan genoemd is in kolom 3 en activiteiten mogelijk maakt die in onderdeel C en D, kolom 1 vermeld zijn en voldoen aan de in kolom 2 genoemde drempelwaarden.
Als een bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die Besluit-m.e.r.-plichtig is op grond van de uitkomst van een toets van een activiteit die onder de drempelwaarden blijft, dan is dat bestemmingsplan alsnog plan-m.e.r.-plichtig. Het maakt dan immers een (besluit) m.e.r.-plichtige activiteit mogelijk.
In dit geval is de activiteit niet m.e.r.-plichtig want er is voor het plan geen passende beoordeling nodig en de activiteit komt weliswaar voor op de lijst in onderdeel D van het Besluit milieueffectrapportage, maar de omvang van de activiteit ligt heel ver onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D 11.2 en het onderhavige plan is geen project dat vanwege aard, omvang of ligging een aanzienlijk milieueffect zal hebben.
Ten aanzien van bedrijvigheid geldt als uitgangspunt dat toekomstige woningen geen onevenredige milieuhinder (geur, geluid etc.) mogen ondervinden van nabijgelegen bedrijvigheid. In de publicatie ´Bedrijven en milieuzonering´ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, wordt in verband met de aanwezigheid van milieubelastende functies indicatieve afstandsnormen voorgeschreven tot milieugevoelige functies, vooral wonen.
In dit kader is voor het onderhavige plan de volgende bedrijf van belang:
In het bestemmingsplan "Voorthuizen-Oost" heeft de raad de bestemming 'Bedrijf' (artikel 4) toegekend aan de gronden van de percelen Apeldoornsestraat 23, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie E, nummers 1561 en 1974 en het perceel Apeldoornsestraat 21, kadastraal bekend gemeente Voorthuizen, sectie E, nummer 1975 ged. De percelen grenzen aan de oostzijde van dit plangebied.
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor gebouwen ten behoeve van bedrijven die zijn genoemd onder categorieën A en B in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, die als bijlage bij de regels van dat bestemmingsplan is gevoegd. In die Staat van Bedrijfsactiviteiten is aansluiting gezocht bij het model voor gebieden van functiemenging uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Bedrijfsactiviteiten van categorie A betreft activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. Bedrijfsactiviteiten van categorie B zijn activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zijn bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
De bedrijfswoning bevindt zich op het adres Apeldoornsestraat 21.
De toegelaten bedrijfscategorieën en de voorgenomen ontwikkeling (appartementencomplex en commerciële ruimte makelaarskantoor) zijn goed verenigbaar.
De aan de zuidzijde van het plangebied aanwezige Linde is een boom van de historische groenstructuur langs de Hoofdstraat-Apeldoornsestraat en dient behouden te blijven. Waar mogelijk dient de structuur te worden versterkt met hagen, bomenrijen of boomgroepen (conform Groenstructuurplan Barneveld). Op de situatieschets die hoort bij het bouwplan is te zien dat de bewuste boom is ingemeten en wordt ontzien.
Afbeeldingen 17 en 18 Waardevolle Linde en fragment situatieschets
Om een veilige omgeving te creëren of te behouden zijn er op het gebied van fysieke veiligheid een aantal aspecten waarmee rekening gehouden moet worden. Zo worden er eisen gesteld aan de bereikbaarheid van de openbare wegen voor de hulpverleningsdiensten. Dit leidt tot het stellen van minimale afmetingen en bochtstralen zodat hulpverleningsvoertuigen een object of calamiteit goed kunnen bereiken en adequate hulp kunnen verlenen.
Met betrekking tot voldoende bluswater in het openbare wegennet zijn er ook eisen gesteld. Deze eisen hebben betrekking op de afstanden vanaf de bluswatervoorziening tot aan een gebouw en de capaciteit ervan. In de "Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid", een uitgave van Brandweer Nederland, worden deze eisen uitgeschreven.
Tevens worden er eisen gesteld aan de opkomsttijden voor brandweervoertuigen. Deze zijn afhankelijk van de bestemming. Voor gebouwen waarin geslapen wordt en verminderd zelfredzame mensen verblijven worden strengere eisen gesteld dan gebouwen waar dit niet zo is. De opkomsttijden zijn gesteld in de Wet veiligheidsregio's (1 oktober 2010) met het daarbij behorende Besluit veiligheidsregio's. In het besluit zijn de tijdnormen voor de opkomsttijden vastgelegd.
Doorwerking in plangebied
Met betrekking tot de veiligheid zal de situatie niet veranderen. Alle nieuwe ontwikkelingen zullen worden getoetst aan het gestelde in de "Handreiking Bluswatervoorziening en bereikbaarheid" en aan het Besluit veiligheidsregio's. Met ontwikkelingen worden zowel de nieuwbouw- of verbouwplannen bedoeld als de (her)inrichting van het openbare gebied.
Er zijn voor wat betreft de eisen voor de veiligheid geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Op 3 april en 3 juni 2013 is er een bouwkundige preventietoets gegeven op de bouwkundige tekeningen.
Het plan voorziet in de realisatie van 21 woningen (huur, etage, midden/goedkoop) en van circa 230 m2 bvo commerciële dienstverlening (kantoor met baliefunctie). Ten aanzien van het parkeren is voor de woningen uitgegaan van een parkeernorm van 1,4 pp/per woning (waarvan het bezoekersaandeel 0,3 pp/bezoeker bedraagt) en voor de commerciële dienstverlening van 3,55 pp/100 m2 bvo. De parkeernormen zijn gerelateerd aan de kencijfers zoals vermeld in de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. Hierbij is uitgegaan van een ligging in een omgeving met stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk', van een ligging in de zone 'rest bebouwde kom' en van het gemiddelde kencijfer dat in die betreffende zone van toepassing is.
De gestapelde normatieve parkeervraag is vastgesteld op 38 pp. Vanwege verschillende aanwezigheid van bewoners, kantoorpersoneel en bezoekers, wordt de gestapelde parkeervraag niet gelijktijdig gehaald. Om de effectieve parkeervraag per dagdeel te berekenen, wordt de normatieve parkeervraag per functie vermenigvuldigd met de geraamde aanwezigheidspercentages.
Het drukste - maatgevende - dagdeel is de koopavond met een effectieve parkeervraag van 34 parkeerplaatsen. Het plan kent een parkeeraanbod van 38 parkeerplaatsen. Dit leidt tot een positieve parkeerbalans van 4 parkeerplaatsen. De buitenruimte kan nog op enkele punten worden geoptimaliseerd. Dit gaat mogelijk ten koste van enkele parkeerplaatsen maar gelet op de parkeerbalans leidt optimalisatie niet tot een parkeertekort.
Aan de hand van de CROW-publicaties 317 is een berekening gemaakt van de verkeersgeneratie van de huidige situatie en de toekomstige situatie. De verkeersgeneratie van de huidige situatie wordt geraamd op 72 motorvoertuigbewegingen per etmaal en die van de beoogde situatie op 124 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het beoogde plan leidt naar verwachting tot een toename van 53 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De capaciteit van de omliggende wegen en kruispunten is voldoende om deze toename te kunnen verwerken.
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats aan de zijde van de Sportparkstraat. Dit past in het gemeentelijke beleid om uitwegen zoveel als mogelijk te situeren op erftoegangswegen - wat de Sportparkstraat is - en niet op gebiedsontsluitingswegen zoals de Apeldoornsestraat.
Om water als één van de principes voor de ruimtelijke ordening verder te ontwikkelen, heeft de Commissie Waterbeheer 21e eeuw doelstellingen geformuleerd om water prominenter in beeld te krijgen. Één van die doelstellingen is het uitvoeren van een 'Watertoets' bij alle ruimtelijke plannen en besluiten. Hiertoe dient de initiatiefnemer van een plan de waterbeheerder vroegtijdig bij de planvorming te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De resultaten van het overleg tussen initiatiefnemer en waterbeheerder worden verwoord in de waterparagraaf.
Door DHV B.V. is in oktober 2010 een geohydrologisch onderzoek uitgevoerd en een waterparagraaf geschreven. In januari 2013 is dit onderzoek geactualiseerd. Het rapport is bijgevoegd als bijlage 7.
Woningstichting Barneveld is voornemens het terrein aan de Apeldoornsestraat te Voorhuizen te herontwikkelen tot appartementencomplex met parkeergelegenheid. Door deze ontwikkelingen neemt het verhard oppervlak toe.
Uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat in het plangebied een matig doorlatende deklaag aanwezig is die bestaat uit matig fijn, matig humeus zand. Hieronder bevindt zich een goed doorlatend zandpakket dat bestaat matig fijn tot matig grof zand. De GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) ligt op 1,0 m-mv of dieper. Hiermee is de ontwateringsdiepte voldoende voor de te realiseren ontwikkelingen.
Het zandpakket onder de deklaag (beneden 0,5 m-mv) is goed doorlatend met doorlatendheden van 1,5 tot 2,5 m/dag. Dit betekent dat infiltratie van hemelwater mogelijk is in ondergrondse voorzieningen.
Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met circa 1.700 m2 tot 2.600 m2. Van dit oppervlak wordt circa 210 m2 dakoppervlak uitgevoerd als sedumdak waarin 50 mm hemelwater geborgen kan worden. Dit betekent dat 2.390 m2 verhard oppervlak afvoerend is.
Uitgaande van 2.390 m2 afstromend oppervlak en een bergingseis van 36 mm moet er 86 m3 hemelwater geborgen worden in het plangebied, zo blijkt uit het geohydrologische rapport. DHV B.V. adviseerde deze berging te realiseren in reinig- en inspecteerbare infiltratiekratten, welke onder de parkeerplaats worden aangelegd.
Bij de technische uitwerking van het appartementencomplex is gebleken dat het wat betreft uitvoering en beheer niet wenselijk is om al het hemelwater af te voeren naar de waterberging. Een deel van het hemelwater dat op de daken van de appartementen valt, wordt via een verzamelleiding op het gemengd riool in de Apeldoornsestraat aangesloten. Wanneer het gemengd riool in de Apeldoornsestraat in de toekomst vervangen wordt door een gescheiden stelsel, dan wordt de verzamelleiding opnieuw aangesloten.
De berging onder de parkeerplaats wordt bovendien uitgevoerd door middel van waterpasseerbare verharding met een bergingspakket daaronder. Het voordeel is dat de infiltratie ruim boven de hoogste grondwaterstand kan geschieden. Onder de parkeerplaats resteert een berging die benodigd is voor de terreinverharding en het dakoppervlak dat niet afvoert naar het gemengd riool.
De infiltratievoorziening mag niet overstorten op de riolering. Bij de aanleg van het terrein moet rekening worden gehouden met extreme buien. Voorkomen moet worden dat hemelwater de gebouwen instroomt of overlast veroorzaakt voor omliggende percelen. Dit wordt gerealiseerd door waterberging op de parkeerplaats te realiseren (waterberging op maaiveld).
Het afvalwater van de appartementen wordt aangesloten op het gemengd riool in de Apeldoornsestraat.
De doelen van het waterschap en de gemeente komen niet in het gedrang door dit bestemmingsplan.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) geeft gemeenten de plicht tot het opstellen van een bestemmingsplan. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan. Dit zijn een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Daarnaast bieden zowel de Wro als het Bro opties voor een nadere juridische inrichting van een bestemmingsplan. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan het afwijken met een omgevingsvergunning, wijzigingsbevoegdheden en het toepassen van nadere eisen. De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Barneveld. Het uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor de toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan.
De planregels vallen in vier hoofdstukken uiteen. Hoofdstuk 1 bevat de algemene voor het plangebied geldende bepalingen, de inleidende regels. Hoofdstuk 2 regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels, zoals de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouwregels, algemene afwijkings- en algemene wijzigingsregels en tot slot de algemene procedureregels. Tenslotte komt in hoofdstuk 4 het overgangsrecht en de slotbepaling aan bod.
Bevoegdheid
Onder bevoegd gezag verstaan wij het bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning. Over het algemeen zijn burgemeester en wethouders het bevoegd gezag. Het kan echter incidenteel voorkomen dat bijvoorbeeld het Rijk dan wel de provincie het bevoegd gezag is.
Burgemeester en wethouders zijn altijd bevoegd gezag bij het wijzigen van een plan en het stellen van nadere eisen.
Inleidende regels
Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover er geen begrippen zijn gedefinieerd wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
De omschrijving van het begrip 'bouwperceel' staat in artikel 1. Een voorbeeld van een bouwperceel is een stuk grond waarop een woning staat met een tuin. De bestemmingen 'Wonen-1' en 'Tuin' horen beiden bij het bouwperceel.
Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten (die bij het bouwen in acht dienen te worden genomen) moeten worden gemeten. De bepalingen uit bijlage 12 van SVBP2008 zijn overgenomen in de standaardregels van gemeente Barneveld.
Bestemmingsregels
Bestemmingen 'Gemengd'
Binnen de bestemming 'Gemengd' is een combinatie van functies toegestaan, waaronder kantoren, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en bedrijven. Indien differentiatie niet is gewenst dient een specifieke bestemming te worden opgenomen. Bijvoorbeeld detailhandel in de winkelstraat.
De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan bij de bestemming 'Gemengd'.
Het verschil tussen 'Dienstverlening' en 'Kantoor' wordt bepaald door het aandeel kantoor of baliefunctie. Is het gebouw overwegend bedoeld voor kantoor dan wordt de bestemming 'Kantoor' toegekend. Is het gebouw met name bedoeld voor baliefunctie dan ligt de bestemming 'Dienstverlening' voor de hand. Gelet op de baliefunctie en de inloop van klanten bij het makelaarskantoor is in dit geval binnen de bestemming 'Gemengd' de functieaanduiding 'dienstverlening' toegekend en niet 'kantoor'. De maximale hoogte voor overige bouwwerken is drie meter. Door middel van een aanduiding op de verbeelding is een bedrijfswoning toegestaan bij de bestemming 'Dienstverlening'.
Bestemming 'Tuin'
De bestemming 'Tuin' is gelegen bij andere bestemmingen zoals 'Wonen-1' en 'Bedrijf'. De bestemming wordt alleen toegepast op terreinen van particulier eigendom. Dit deel van het perceel mag beperkt bebouwd worden.
De bedrijvenbestemming wordt toegepast bij bedrijven in een woonomgeving. Omdat de woonfunctie dominant is, dienen andere functies hierbij aan te sluiten. Bij bedrijven is, net als bij woningen, sprake van een tuinbestemming tussen het bedrijf en de weg.
In een tuinbestemming mag verharding worden gerealiseerd. Het is ook mogelijk om binnen een tuinbestemming te parkeren.
Wanneer de aanduiding 'geluidsscherm' is aangegeven, is de grond tevens bestemd voor geluidsscherm. De maximale bouwhoogte van het geluidsscherm staat op de verbeelding.
Wanneer de aanduiding 'groen' is aangegeven, is de grond alleen bestemd voor groen. Bouwwerken en verharding zijn niet toegestaan.
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene afwijkingsregels
Er is een algemene afwijkingsregel opgenomen wanneer dit voor een betere technische realisering van bouwwerken dan wel in verband met de werkelijke toestand van het terrein noodzakelijk is. Deze afwijkingsregel dient bij uitzondering te worden toegepast. De noodzaak om van de bestemmingsregeling af te wijken dient te worden aangetoond.
Het is niet de bedoeling dat deze algemene bevoegdheid wordt toegepast in combinatie met het afwijken zoals dat bij een specifieke bestemming is genoemd. Met andere woorden: cumulatie van deze bevoegdheden is uitgesloten. Een voorbeeld: de maximale bouwhoogte voor een woning is 12 meter. Bij de bestemming 'Wonen-1' is de bevoegdheid opgenomen om met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels en die bouwhoogte te vergroten met maximaal 3 meter. Het is niet de bedoeling dat dan nog eens toepassing wordt gegeven aan de algemene afwijkingsbevoegdheid met een vergroting van nog eens 10% tot gevolg.
Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing, met dien verstande dat burgemeester en wethouders binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging een besluit nemen omtrent de wijziging.
Voor het stellen van nadere eisen is geen procedure opgenomen in de wet. De procedure staat beschreven in hoofdstuk 3 "Algemene regels" van dit bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels
In deze bepaling wordt aan het bevoegd gezag de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven.
Overgangs- en slotregels
Overgangsregels
Onderscheid is gemaakt tussen de overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken en de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik. De overgangsbepalingen ten aanzien van bouwwerken gelden vanaf terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan, de overgangsbepalingen ten aanzien van gebruik vanaf het van kracht worden (inwerkingtreding) van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is dat zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht. Vooraf dient een afweging te worden gemaakt tussen legaliseren (positief bestemmen) dan wel handhaving van illegale situaties.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik zijn overgenomen uit artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het voorliggende bestemmingsplan.
De gemeente acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaven zijn:
Onderscheid kan gemaakt worden tussen preventieve en repressieve handhavingsinstrumenten. Onder preventieve instrumenten kunnen onder andere goede regelgeving (onder andere in bestemmingsplan), voorlichting, subsidieverlening, afwijken van bouwregels en gebruiksregels en de omgevingsvergunning worden begrepen. Repressieve instrumenten zijn onder meer controle en toezicht, opsporing en het hanteren van sancties als bestuursdwang en dwangsom.
In 2007 heeft de gemeente de Nota handhaving ruimtelijke en bouwregelgeving gemeente Barneveld opgesteld. Deze nota geeft inzicht in de achtergronden die geleid hebben tot de totstandkoming van de nota. Ook geeft het voor overtredingen op het gebied van bestemmingsplan- en bouwregelgeving aan hoe met geconstateerde overtredingen om te gaan en welke prioriteitsstelling daarbij te hanteren (repressieve handhaving).
Bij de handhaafbaarheid van een bestemmingsplan spelen aspecten als communicatie, de planvorm, de normstelling, het daadwerkelijk kunnen handhaven en de controleerbaarheid van normen ook een belangrijke rol.
Randvoorwaarde voor handhaving is dat er voldoende basis/grondslag is om te kunnen handhaven. Deze basis wordt gevormd door:
In onderhavig bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden.
Verder zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsbevoegdheden duidelijke voorwaarden verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan voorkomt dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Nu het onderhavige plan de bouw van woningen mogelijk maakt, is dit aan de orde.
Doordat de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f Bro, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen, behoeft er op grond van artikel 6.2.1a, onder c Bro in dit geval geen exploitatieplan vastgesteld te worden.
De kosten voor het opstellen van het plan worden gedekt door het heffen van leges. Voor de kosten van tegemoetkoming in schade, bedoeld in artikel 6.1 van de Wro (planschade) is een afzonderlijke overeenkomst gesloten. Er zijn bij dit plan geen andere kosten die in een exploitatieplan of exploitatieovereenkomst opgenomen moeten worden.
De procedures voor vaststelling van een bestemmingsplan zijn door de wetgever geregeld. Aangegeven is dat tussen gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd alvorens een ontwerpplan ter visie gelegd kan worden. Pas daarna wordt de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan opgestart (artikel 3.8 Wro).
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het kader hiervan werd het bestemmingsplan voor overleg aan onderstaande instanties toegezonden:
Niet alle instanties hebben gereageerd. De samenvatting en beoordeling van de vier ingekomen reacties zijn toegevoegd aan het einde van de Nota zienswijzen (bijlage 10). De reacties geven geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.
Belangen van omliggende gemeenten zijn bij dit plan niet in het geding.
Op grond van artikel 3.1.1, tweede lid Bro kan worden afgezien van overleg in door de provincie en het Rijk aangegeven gevallen. Gelet op de brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft geen vooroverleg plaatsgevonden, aangezien de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen adviserende en coördinerende rol meer heeft met betrekking tot de advisering over een voorontwerp betreffende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Nu er sprake is van een gemeentelijk ruimtelijk plan, waarbij er geen nationale rijksbelangen aan de orde zijn en de betrokken rijksdiensten niet als direct belanghebbende zijn aan te merken, behoeft het onderhavige plan niet voor vooroverleg naar de ILT opgestuurd te worden.
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 15 november tot en met 27 december 2013. Er zijn in totaal 116 zienswijzen ingekomen in de inzageperiode. De samenvatting en de beoordeling van de zienswijzen staan in de bijgevoegde nota (bijlage 10). De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van de drie besluiten waarop de gemeentelijke coördinatieregeling van toepassing was.