|
Het plangebied betreft het landgoed Klingelbeek, gelegen in de gelijknamige woonwijk in Arnhem. Het plangebied betreft zowel de karakteristieke villa in het gebied als de gronden hieromheen, zoals de moestuin, bos en tuin. De locatie wordt aan de oostzijde begrensd door een kliniek (het Oolgaardthuis), aan de westzijde door enkele woningen en het congrescentrum Elektrum, aan de noordzijde door de Klingelbeekseweg en aan de zuidzijde door de rivier de Neder-Rijn. Op onderstaande afbeelding is het plangebied aangeduid. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.
Afbeelding aanduiding plangebied op topografische kaart
Afbeelding aanduiding plangebied op topografische kaart (ingezoomd)
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van het landgoed Klingelbeek. De bestaande villa wordt hierbij behouden en samen met de omringende gronden in de oude luister hersteld. Rekening houdend met de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten wordt nieuwe bebouwing toegevoegd. Met de herontwikkeling wordt recht gedaan aan dit prachtig gelegen, doch in verval geraakte gebied.
In totaal wordt in het plangebied ruimte geboden aan maximaal 48 woningen, met name appartementen. Tevens is er beperkt ruimte opgenomen voor ondergeschikte commerciële doeleinden.
De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan "Hoogstede - Klingelbeek". Om die reden is de vaststelling van een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een 'goede ruimtelijke ordening'.
Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (voorheen plankaart genoemd) en regels en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen door middel van kleuren en tekens aangegeven. De regels bevatten de materiële inhoud van de bestemmingen. Deze bestemmingsplanonderdelen vormen tezamen het juridische toetsingskader voor ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in het plangebied. De toelichting bevat met name de aan het plan ten grondslag liggende gedachten.
Dit plan is conform de Wro vormgegeven volgens de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen). De SVBP geeft voorschriften over de inrichting van de verbeelding (kleuren en tekens) en de opbouw van de regels.
Diverse facetbelangen zijn door andere regelgeving gewaarborgd, bijvoorbeeld de Wabo, de Wet milieubeheer, de Huisvestingswet en de Monumentenwet. Het is niet nodig dat het bestemmingsplan dezelfde waarborgen nogmaals schept.
De locatie is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan "Hoogstede - Klingelbeek". Dit bestemmingsplan is op 4 september 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. In navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen met daarin weergegeven het plangebied.
Uitsnede geldend bestemmingsplan "Hoogstede - Klingelbeek" met globale aanduiding plangebied (rode contour)
Op basis van dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen 'Maatschappelijk' en 'Groen - Park'. Ook is het plangebied voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De voorgenomen ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan, aangezien de woonfunctie, alsmede de beoogde nieuwbouw binnen de geldende bouw- en gebruiksregels niet mogelijk zijn. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch planologische kaders. In deze toelichting wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de historie en de huidige ruimtelijke en functionele structuur van zowel het plangebied als haar omgeving. Vervolgens wordt ingegaan op de aspecten verkeer en parkeren, monumenten en archeologie, groenstructuur en water.
Onderhavig plangebied is gelegen in de wijk Klingelbeek, ten westen van de binnenstad van Arnhem. Vroeger was de Klingelbeekseweg een doorgaande veldweg langs buitenplaatsen en landgoederen. Klingelbeek had in die tijd veel weg van een rustig dorp. Betrekkelijk dicht bij elkaar stonden vijf boerderijen, er waren enkele cafés, verder een school, een bakker, een kruidenier, een melkboer, een brandstoffenhandel, enkele groentekwekerijen en een bloemisterij. Ook was er een fabriek en zelfs een stationnetje. Alleen de dorpskerk ontbrak. Wel was er een kapel, die toebehoorde aan de fraters.
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de omgeving van het plangebied rond het einde van de negentiende eeuw, als nog geen sprake is van een aaneengesloten verstedelijkt gebied.
Historische kaart begin 19e eeuw (met globale aanduiding plangebied)
Vanaf het begin van de twintigste eeuw ontstaat op organische wijze de bestaande woonwijk Klingelbeek en wordt de bebouwingsstructuur steeds verder verdicht. Er worden met name woningen gebouwd, alhoewel ook de gevangenis een plaats krijgt in de wijk en er aan de zuidwestzijde grootschalige bedrijvigheid ontstaat (onder andere het Kema-terrein).
Het plangebied betreft het landgoed Klingelbeek. Huis Klingelbeek heeft mogelijk een middeleeuwse voorganger gehad die in 1390 voor het eerst wordt genoemd. Het landgoed maakt deel uit van de landgoederenzone langs de Rijnoever. Net als de omliggende buitenplaatsen was Klingelbeek aan de voorzijde georiënteerd op de straat en aan de achterzijde op de Rijn. De verlenging van de toegangslaan naar de Utrechtseweg rond 1724 suggereerde de ligging aan deze doorgaande weg. Later is deze verlengde toegangslaan naar de doorgaande weg van Arnhem naar Wageningen teniet gedaan door stedenbouwkundige wijzigingen in met name de 20e eeuw.
Het huidige landhuis op het landgoed Klingelbeek is vermoedelijk gebouwd rond 1780 volgens het gemeentelijke monumentenregister. Het landgoed is diverse keren van gedaante veranderd. Uit kaarten van eind 19e / begin 20e eeuw blijkt dat aanvankelijk het landgoed bestond uit een landhuis, twee gebouwen aan weerzijden hiervan, een rechte oprijlaan en enkele gebouwen direct aan de Klingelbeekseweg. Later verdwijnen de gebouwen direct aan de Klingelbeekseweg en wijzigen ook de gebouwen rondom het landhuis. Als het landgoed in gebruik komt bij de Fraters van de Onze Lieve Vrouwe van het Heilig Hart van Utrecht, en het landhuis wordt omgedoopt tot het Eusebiushuis, krijgt de oprijlaan een verloop met twee gebogen rijbanen. Pas hierna ontstaat ook de vijver die momenteel nog aanwezig is.
Historische kaarten locatie Klingelbeek (bron: Masterplan)
Ook het landgoed heeft diverse gedaantewisselingen ondergaan. De verschillende tuinstijlen zijn in het verleden in samenhang met de bebouwing ontworpen, zoals een formele tuininrichting met moestuinen en boomgaarden aangelegd in 1724 volgens het Frans Classicisme en de relatief vroege omvorming in 1820 naar de mode van de Late Landschapsstijl.
De omgeving van het bestemmingsplangebied is een bijzonder stukje Arnhem tussen de Utrechtseweg en de Rijn, dat een bijna dorps karakter heeft.
Ten noorden van het gebied loopt de Utrechtseweg, de verbinding over de rand van de stuwwal in de richting van Oosterbeek, gemeente Renkum, die doorloopt tot aan Utrecht. Ten zuiden hiervan ligt de Klingelbeekseweg, een oude route die de noordoever van de Rijn volgt. Het plangebied ligt direct ten zuiden van de Klingelbeekseweg. De bebouwing langs de zuidelijker gelegen Klingelbeekseweg heeft het karakter van een lint, de herbouwen hier stammen uit uiteenlopende periodes. Net ten oosten van het plangebied buigt de Klingelbeeksweg naar het noorden af om aan te sluiten op de Utrechtseweg.
Ten zuiden van het plangebied ligt de Neder-Rijn. Ten westen van het plangebied ligt het Elektrum, een congrescentrum. Dit complex maakt deel uit van het gebied 'Arnhems buiten', een uitgebreid gebied tussen Arnhem en Renkum in een bijzondere landschappelijke setting, waar zich diverse grootschalige functies (zoals KEMA) gevestigd hebben. Het gehele gebied Arnhems Buiten wordt ontwikkeld als aantrekkelijk park voor kennisintensieve bedrijven in een hoogwaardige omgeving.
Landgoed Klingelbeek ligt aan de Klingelbeekseweg, dat hoewel het vlakbij het Centrum van Arnhem gelegen is, een tamelijk dorps lint langs de (Neder-)Rijn is. De locatie heeft een heel bijzondere ligging tussen de (Neder-)Rijn enerzijds en de 'stuwwal' van de Veluwe anderzijds. De ligging is hiermee zeer bijzonder te noemen.
Op dit moment heeft de ruimtelijke indeling van het landgoed weinig kwaliteit. De villa geeft een wat desolate aanblik, aangezien veel bebouwing en beplanting zijn verdwenen. Van de bebouwing resteert uitsluitend de villa/het landhuis (alhoewel aan de achterzijde deels sloop heeft plaatsgevonden) en één gedeeltelijke gevel van een bijgebouw bij het landhuis.
Foto bestaande situatie landgoed Klingelbeek (bron: Wikipedia)
Het onbebouwde deel van het landgoed is thans een verwaarloosd gebied dat grotendeels is ingericht als gazon/grasland met diverse bomen. Van de Engelse landschapstuin die hier vroeger aanwezig was, zijn weinig sporen meer aanwezig. Binnen het plangebied bevindt zich nog wel een vijver die vroeger deel uitmaakte van het tuinontwerp.
Aan de Klingelbeekseweg bevinden zich de restanten van een oude moestuin, een karakteristiek onderdeel van een historisch landgoed. Verder bevindt zich langs de Klingelbeekseweg een lage stenen muur met hierop een hekwerk met ter hoogte van de oude inrit een poort.
Het reliëf in het plangebied is een opvallende kwaliteit. Het plangebied ligt op de zuidelijke helling van de stuwwal en kent van noord naar zuid een hoogteverschil van ruim zes meter, waarbij er globaal een verloop is van hoog (Klingelbeekseweg) naar laag (zijde van de rivier).
Bestaande plangebied en waarden plangebied (bron: Masterplan)
De klassieke opzet van een landgoed is nog herkenbaar ter plekke: hierbij zijn met name de hogere delen dicht beplant en de lagere delen open met her en der een boomgroep. De villa / het landhuis ligt verder precies op de overgang van deze twee landschappen.
Een bijzonder element is verder de Holle weg, die aan de westzijde van het plangebied is gelegen. Ooit was dit de oprijlaan naar het buiten Klingelbeek. Momenteel is dit een karakteristieke verbinding richting de Rijn. Aan de oostzijde van de Holle weg bevinden zich in de hier aanwezige insteekhaven enkele woonschepen.
Foto bestaande Holle weg
Foto entree Landgoed Klingelbeek
Luchtfoto van het plangebied, d.d. 20-4-2014 (bron: Google Earth)
Luchtfoto's van het plangebied (bron: Bing Maps)
Het plangebied wordt in de huidige situatie ontsloten via de Klingelbeekseweg. Voor autoverkeer wordt deze weg met name door bestemmingsverkeer gebruikt. De Utrechtseweg die iets noordelijker ligt is de doorgaande autoweg. Dit uit zich in een betrekkelijk smal profiel en een dorps karakter van de Klingelbeekseweg ter hoogte van het plangebied. Richting Oosterbeek wordt de weg wel steeds breder. De Klingelbeekseweg wordt in 2017 heringericht als snelfietsroute als onderdeel van het fietstraject Wageningen-Arnhem.
Er is geen verbinding meer aanwezig met de Holle weg die aan de westzijde van het gebied ligt.
In de huidige situatie wordt het parkeren op eigen terrein opgelost.
De bestaande villa in het plangebied (Klingelbeekseweg 21-23) is aangemerkt als gemeentelijk monument. Voor een nadere toelichting op de cultuurhistorische waarden in het plangebied wordt verwezen naar paragraaf 5.9.
Het plangebied maakt deel uit van de wijk Klingelbeek, die een aantrekkelijk groen karakter heeft.
Het plangebied zelf heeft eveneens een groen karakter. Er bevinden zich op het terrein beeldbepalende bomen en bos en een vijver. Deze structuur is leefgebied voor vogels, amfibieën, en kleine zoogdieren. De Holle weg die langs de westrand van het plangebied is gelegen, kenmerkt zich eveneens door een zeer groen karakter (ingesleten weg met aan beide zijden groen). De Holle weg vormt een vliegroute voor vleermuizen.
Oppervlaktewater
Het plangebied grenst aan de zuidoostzijde vrijwel direct aan de rivier de (Neder-)Rijn. Binnen het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van een vijver, die voorheen tot het landgoed behoorde.
Grondwater
Het plangebied ligt op de helling van de Veluwe-stuwwal. Door de ligging op de rand van de stuwwal, komt er in de zandige bodem leem voor. Omdat leem moeilijk tot niet doordringbaar is voor water kunnen er grote afwijkingen voorkomen van de te verwachten grondwaterstand.
Afvalwatersysteem
Het plangebied bestaat alleen uit het landgoed. Dit is bijna geheel onbebouwd.
Het plangebied ligt in een buurt dat nog voorzien is van een gemengd rioolstelsel. Door de ligging van een deel van de woningen ten opzichte van de Klingelbeekseweg, mag echter verwacht worden dat in veel gevallen het hemelwater niet naar het gemeentelijk riool wordt afgevoerd.
Van een klein aantal gebouwen werd ook het afvalwater niet geloosd op de riolering, maar op de rivier. Het landgoed is één van die gebouwen.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en waar nodig doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid van het rijk in het perspectief van 2028 en 2040. De SVIR markeert een trendbreuk waarbij sterk wordt ingezet op decentralisatie van het ruimtelijke beleid naar provincies en gemeenten. In de nationale ruimtelijke hoofdstructuur maakt Arnhem deel uit van één van de negen 'stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren'; expliciet wordt 'Health Valley' in en rond Arnhem-Nijmegen genoemd en 'mode en design' in Arnhem als onderdeel van de aanwezige topsector 'Creatieve industrie'. Een 'aantrekkelijk vestigingsklimaat in en een goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren' wordt in de SVIR gemarkeerd als een nationaal belang.
In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. Het voornemen raakt dan ook geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR. In paragraaf 4.7 wordt de ontwikkeling getoetst aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de ladder.
Algemeen
Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De Omgevingsvisie Gelderland richt zich formeel op de komende tien jaar, maar kijkt ook naar de langere termijn.
In de Omgevingsvisie heeft de provincie twee doelen gedefinieerd die de rol en kerntaken van de provincie als middenbestuur benadrukken. De doelen zijn:
Regio Arnhem Nijmegen
Regio Arnhem Nijmegen wordt gekenmerkt door:
De kwaliteiten van de regio bepalen in belangrijke mate de ontwikkelingsmogelijkheden en daarmee ook de concurrentiepositie van Gelderland in internationaal en nationaal verband. De innovatieve kwaliteiten bepalen de potenties van de regio.
De inzet van gemeenten, maatschappelijke organisaties, ondernemers en provincie is nodig om in te kunnen spelen op de opgaven in de regio. De gezamenlijke inspanningen richten zich op vier speerpunten:
Innovatie en economische structuurversterking - Topsector Health, Energie- en Milieutechnologie; - creatieve industrie, logistiek, agro, toerisme; - innovatie en samenwerking; overheid, ondernemingen, kennisinstellingen. |
Bereikbaar en verbonden - een goed bereikbare regio; - verbeteringen bestaande infrastructuur weg, water, spoor; - voorkomen, benutten, bouwen. |
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking - het belang van de bestaande woningvoorraad; - het voorzieningenniveau van de kernen staat onder druk; - voorkomen van overaanbod van bedrijventerreinen, detailhandel, kantoren. |
Gebiedskwaliteiten benutten - kwaliteiten van het buitengebied (natuur en cultuurhistorie) verbinden met ontwikkelingsmogelijkheden. |
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling is het thema 'Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking' van belang alsmede de 'Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik'. Hierna wordt op de desbetreffende onderdelen nader ingegaan.
Sociaal economische vitaliteit en verstedelijking
Er zijn nog veel nieuwe woningen nodig in de regio. In relatie tot versterking van de stedelijke structuur is het echter van groot belang welke bouwplannen als eerste gerealiseerd worden. Concentratie op de as Nijmegen-Arnhem (het stedelijk kerngebied), in relatie tot de OV-knooppunten, heeft hierbij voor de provincie prioriteit boven ontwikkeling op de flanken, omdat dat het beste bijdraagt aan versterking van de stedelijke structuur (met name afronding van Vinex-locaties in het middengebied). Naast nieuwbouw is de bestaande woningvoorraad minstens zo belangrijk. Hoe kunnen de kwaliteiten van de bestaande woningvoorraad worden benut en vergroot om de (toekomstige) vraag op de woningmarkt te beantwoorden?
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie heeft de rijksladder verbijzonderd voor Gelders gebruik. Dit betekent vooral dat de keuzes explicieter zijn gemaakt die de rijksladder al in zich heeft. Er wordt bijvoorbeeld gevraagd om bestaande gebouwen mee te wegen in een zorgvuldige afweging, in stedelijk gebied, in de randen rond het stedelijk gebied en erbuiten.
Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Gelderland
De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied voorziet in het realiseren van maximaal 48 woningen op het landgoed Klingelbeek. Het gaat om diverse woningtypen: ongeveer 35 appartementen gerealiseerd, 12 rijwoningen en één vrijstaande woning. De appartementen zijn geschikt voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens; de vrijstaande en rijwoningen zijn geschikt voor gezinnen. Met name de appartementen zijn zeer geschikt voor ouderen. Hiermee kan onderhavig plan een bijdrage leveren aan het realiseren van voldoende ruimte voor ouderen in Arnhem, waarbij sprake is van het vergroten van de woningdifferentiatie. Verwacht wordt dat er een duidelijke vraag vanuit de markt is naar de te realiseren woningtypes, ook vanuit de wijk Klingelbeek/Hoogstede.
Wat betreft de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik wordt opgemerkt dat er sprake is van een binnenstedelijke locatie, waarbij tevens de bestaande bebouwing (het historische landhuis) wordt behouden. Voor de toetsing van de ontwikkeling aan de ladder zoals opgenomen in het rijksbeleid wordt verwezen naar paragraaf 4.7.
Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met de Omgevingsvisie Gelderland.
Op 11 november 2015 hebben Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland gewijzigd vastgesteld. De provincie beschikt over een palet van instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. De verordening wordt ingezet voor die onderwerpen, waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch gewaarborgd is. De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciale beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Dit bestemmingsplan voorziet in een binnenstedelijke ontwikkeling waarbij woningen worden toegevoegd. Hierdoor is met name artikel 2.2.1.1 van belang.
Artikel 2.2.1.1 Nieuwe woonlocaties In een bestemmingsplan worden nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma successievelijk de door Gedeputeerde Staten vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. |
Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.1.1
In voorliggend geval is de 'Kwantitatieve opgave wonen' van toepassing. Hierin staat het volgende:
“De kwalitatieve woonprogramma's van de gemeenten en woningcorporaties en de aangetoonde (kwalitatieve) woningbehoefte vormen de inzet voor het woonbeleid in de regio Arnhem Nijmegen. Om het woonbeleid op regionaal niveau zo goed mogelijk af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte en andere kwalitatieve uitgangspunten die in de provinciale woonvisie en het referentiekader beschreven worden, zullen de regio, de gemeenten binnen de regio en de in de regio werkzame woningcorporaties zich gezamenlijk met de provincie inspannen om ten aanzien van het regionaal woonprogramma 2010-2019 een aantal afspraken tot stand te laten komen.”
Het stoplichtmodel voor woningbouwprogrammering regio Arnhem Nijmegen is ingevoerd om te sturen op het gewenste woonprogramma. Op basis van regionale afstemming tussen de gemeenten en in samenwerking met de provincie is het stoplichtenmodel uitgewerkt. Hierbij vormen de afspraken uit de 'Kwantitatieve opgave wonen' het uitgangspunt. Het model is getoetst door de provincie. De basis voor de keuzes die worden gemaakt is de 'Eindrapportage woningmarktonderzoek en woonagenda 2014-2020 regio Arnhem-Nijmegen' van Atrivé. Op pagina 19 van dit onderzoek wordt aangegeven dat de prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en Omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag naar nieuwe woningen maar er moet wel in het juiste programma en in het juiste woonmilieu worden gebouwd, Hier ligt in Arnhem nog een opgave. Op pagina 21 en pagina 40 wordt aangegeven dat er in Arnhem vraag is naar vooroorlogse en groenstedelijke woonmilieus.
Met de voorgenomen inrichting van het plangebied wordt voorzien in de vraag naar groenstedelijke woonmilieus. Hier wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de kwantitatieve en kwalitatieve opgave gesteld voor regio Arnhem-Nijmegen.
Algemeen
Het gebruik van de ruimte in een stad verandert voortdurend. De gemeentelijke structuurvisie is een belangrijk kader voor het beoordelen en entameren van ruimtelijke initiatieven en plannen in de stad. In december 2012 is de Structuurvisie Arnhem 2020 met doorkijk 2040 vastgesteld door de gemeenteraad.
De structuurvisie benoemt de belangrijkste principes voor het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief van de stad en geeft een uitwerking van dit perspectief zowel naar een aantal thema's als naar gebieden in de stad, de zogenaamde 'koersgebieden'.
In voorliggend geval zijn de thema's uit de structuurvisie: 'Wonen' van belang. De locatie maakt geen onderdeel uit van een koersgebied.
Thema: Wonen Nederland krijgt in de toekomst te maken met twee belangrijke demografische ontwikkelingen die met elkaar samenhangen: vergrijzing en bevolkingskrimp. Demografische ontwikkelingen treden niet overal in gelijke mate op. De regionale verschillen in bevolkingsopbouw zullen binnen Nederland groter worden. In Arnhem is voor de komende periode nog groei voorzien. De gemeentelijke bevolkingsprognoses en de gegevens van het Woningbouw Kompas laten het volgende beeld zien. Voor de periode tot circa 2030 is sprake van een behoefte aan bruto 12.000 nieuw te bouwen woningen, inclusief vervanging en sloop. De feitelijke realisatie in de komende jaren hangt af van de afzetkansen op de markt. Vanaf 2030 is de verwachting dat de groei zal afvlakken en mogelijk zal omslaan naar een daling van de bevolking in Arnhem. Nieuwbouwprogramma's zullen dan vooral bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit zijn geen harde getallen. Het geeft de verwachting weer naar huidige inzichten met een inschatting van het bouwvolume dat gedurende deze periode afgezet kan worden op de Arnhemse woningmarkt. Er zal regelmatig worden herijkt. |
Toetsing van het initiatief aan de Structuurvisie Arnhem 2020-2040
Het programma voorziet in het realiseren van diverse woningtypen, waaronder met name appartementen die zeer geschikt zijn voor ouderen. Aan voor ouderen geschikte woningen is in de wijk een gebrek. Met de herontwikkeling krijgt het vervallen Landgoed Klingelbeek een nieuwe functie en kan het landgoed worden behouden. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied zal met onderhavig plan worden versterkt. Resumerend wordt gesteld dat het plan voorziet in het realiseren van voldoende woningen die aansluiten op de behoefte en het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit door het investeren in vergroening van het gebied. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de 'Structuurvisie Arnhem 2020-2040'.
Algemeen
De tijd dat er grootschalige nieuwe woningen, bedrijvenlocaties en winkelcentra werden gebouwd, is (op dit moment en misschien wel permanent) voorbij. De aandacht ligt meer op het benutten van lege ruimte en panden in bestaande gebouwde gebieden. Er komt om uiteenlopende redenen vooral veel kantoor- en winkelruimte vrij, maar dat geldt steeds vaker ook voor maatschappelijk vastgoed zoals scholen en kerkgebouwen. De omvang van deze leegstand is nog niet exact duidelijk. Leegstand heeft vaak een negatieve invloed op de omgeving, maar biedt tegelijk mogelijkheden om nieuwe vitaliteit in gebieden te brengen en met verrassende concepten te komen. De rol van gebouweigenaren, huurders, de gemeente en andere betrokkenen verandert. De nota beschrijft welke rol de gemeente bij het bestrijden van leegstand kan en wil spelen.
De rol van de gemeente in het transformatieproces hangt af of de locatie is gelegen binnen of buiten een prioriteitsgebied. Binnen een prioriteitsgebied voelt de gemeente zich medeverantwoordelijk voor het tegengaan van leegstand en wordt er volop ruimte en ondersteuning geboden voor initiatieven. Buiten prioriteitsgebieden staat behoud van kwaliteit voorop. De bestemming wordt alleen gewijzigd indien er sprake is van een kwaliteitsverbetering.
Toetsing van het initiatief aan de Visie op transformatie
Het planvoornemen voorziet in het herontwikkelen van het landgoed Klingelbeek. Het terrein oogt in de huidige situatie, vanwege gebrek aan onderhoud en beheer, verpauperd en rommelig. De bestaande ruimtelijke inrichting bevat weinig kwaliteit. Door herontwikkeling van het landgoed wordt er een forse kwaliteitsimpuls aan het landgoed gegeven. Gelet op de kwaliteitsverbetering en het feit dat het landhuis wordt gehandhaafd, is de gemeente bereid om medewerking te verlenen aan de voorgenomen ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de Visie op transformatie.
Algemeen
De Arnhemse Woonprincipes 2025 (de Arnhemse woonvisie) is met brede participatie uit de stad tot stand gekomen. Deze Woonprincipes vormen tezamen de actualisering van de Woonvisie 2015 en de strategische koers die er voor moet zorgen dat Arnhem ook in de toekomst een woonstad blijft waar het voor iedereen aantrekkelijk is om te wonen, te leren, te werken en te leven. Bij het opstellen van de Woonprincipes is rekening gehouden met wet- en regelgeving en beleidskaders van andere overheden.
Met instrumenten als het Volkshuisvestelijk kader, de Uitvoeringsagenda en het Procesplan (langer) Zelfstandig wonen, stuurt de gemeente in het woonprogramma op een kwalitatieve en gedifferentieerde woningvoorraad dat nu en in de toekomst kan voldoen aan de vraag en behoefte van alle woningzoekenden. Het fundament voor het Wonen in Arnhem ligt in de bestaande woningvoorraad, de transformatiemogelijkheden van gebouwen, en een aanvullende nieuwbouwopgave. Hiermee kan meer aanbod gecreëerd worden aan levensloopgeschikte woningen en woonvormen in verschillende prijsklassen, in koop en huur. Daarbij streeft Arnhem met een gezonde mix aan diverse bevolkings- en inkomensgroepen naar prettige, veilige en toegankelijke woon-en leefomgevingen in wijken en buurten.
De nieuwe Arnhemse Woonprincipes 2025, zijn door de gemeenteraad vastgesteld op 14 december 2015 en vervangen de Arnhemse Woonvisie 2015 en bijbehorende Arnhemse Woonagenda 2011-2015.
De vier pijlers van de Woonprincipes zijn:
Deze vier pijlers van de woonprincipes zijn onlosmakelijk verbonden aan het overkoepelde thema Duurzaamheid. Tezamen vormen ze de ruggengraat van de Arnhemse Woonprincipes 2025.
Wonen, welzijn en zorg versus Langer Zelfstandig Wonen
Er ligt op het gebied van Wonen, Welzijn en Zorg een stevige fysieke huisvestingsopgave. Door meer levensloopgeschikte woningen aan de voorraad toe te voegen én bestaande woningen preventief aan te passen of op te plussen, kunnen we mensen, gezond of beperkt, in verschillende levensfases van hun leven, een passende woonplek blijven bieden. Daarnaast ligt er de opgave om voor bijzondere doelgroepen en met name voor mensen in kwetsbare posities meer geschikt en passend kleinschalig aanbod aan woonvormen of (beschutte, beschermde) woonconcepten te realiseren en te faciliteren dat het (langer) zelfstandig wonen, aangevuld wordt met arrangementen van (thuis)zorg, begeleiding, ondersteuning of toezicht en andere vormen van dienstverlening en welzijnsvoorzieningen in de directe of nabije woonomgeving kan worden geboden.
Dit bestemmingsplan voorziet onder meer in de mogelijkheid om binnen het plangebied appartementen te realiseren. De appartementen zijn bij uitstek geschikt voor ouderen, alleenstaanden en tweepersoonshuishouden. Een deel van de appartementen zijn levensloopgeschikte woningen. Rijwoningen en een vrijstaande woning maken ook onderdeel uit van het programma. Hiermee is sprake van diversiteit in woningtypen. In het plangebied is bovendien sprake van een bijzonder woonmilieu, waardoor midden en hoge inkomens aan de stad kunnen worden gebonden. Dit draagt bij aan de pijler 'Arnhem als aantrekkelijke woonstad'.
Met het voorgenomen programma wordt bijgedragen aan het realiseren van voldoende woningen en het bevorderen van de woningdifferentiatie. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie.
Op 13 juli 2015 heeft de gemeenteraad van Arnhem de nieuwe welstandsnota vastgesteld. Arnhem is een aantrekkelijke stad om te wonen en te verblijven. Het uiterlijk van de stad draagt daar aan bij. De gemeente wil dat zo houden.
De gemeente wil dat nieuwe bouwwerken in zijn algemeenheid passen in hun omgeving. De bestaande stad is dus het referentie- en inspiratiekader. Voor de meest voorkomende bouwwerken zijn verder in deze nota gebiedsgerichte criteria opgenomen. Deze criteria zijn per gebied ('géén toets', 'lichte toets' en 'zware toets') anders. Het Landgoed Klingelbeek valt in het gebied met een lichte welstandstoets, die geldt voor de hele wijk Klingelbeek-Hoogstede. Voor gemeentelijke monumenten geldt echter een afwijkend welstandsniveau, namelijk welstandsniveau 'zwaar'.
Uitsnede uit kaart welstandsnota met welstandsniveaus per wijk
Gebied met lichte welstandstoets
In gebieden die zich kenmerken door samenhang in het straatbeeld – bijvoorbeeld door een eenheid in dakvormen, architectuur of materiaalgebruik – blijven we erop toezien dat dit eigen karakter bewaard blijft. Welstandsregels voor dit niveau zijn beperkt en gaan alleen over het gevelbeeld en de daken die vanaf de straat zichtbaar zijn. Voor de achterkanten van gebouwen gelden geen regels, die zijn dus welstandsvrij. De regels zijn bedoeld om de kenmerken van het gevelbeeld in relatie tot het openbaar gebied op hoofdlijnen in stand te houden.
Zware welstandstoets
Wanneer het om een gemeentelijk- of rijksmonument gaat dan gelden de standaard criteria niet maar wordt altijd maatwerk geleverd. Externe onafhankelijke deskundigheid is altijd noodzakelijk bij de toetsing van monumentenaanvragen. Deze inzet wordt momenteel geleverd door één van de leden (architect / monumentendeskundige) van de huidige commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Deze inzet wordt gecontinueerd. Daarnaast wordt de interne monumentendeskundigheid van de hoofdadviseur erfgoed betrokken bij het toetsingsproces. Indien complexe zaken aan de orde zijn waarbij meer en bredere deskundigheid zoals cultuurhistorie aan de orde zijn, zal deze expertise op incidentele basis van buitenaf worden ingehuurd.
Het plangebied is gelegen in een gebied met een lichte welstandstoets. Voor het gemeentelijke monument geldt echter een zware welstandstoets. Op dit moment is er nog geen compleet uitgewerkt bouwplan aanwezig. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen zal het ontwerp van de bebouwing worden getoetst aan de geldende welstandscriteria. Hierbij zal rekening worden gehouden met het feit dat sprake is van een cultuurhistorisch waardevol gebied en van een gemeentelijk monument.
Op rijksniveau geeft de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 'Nederland concurrerend, bereikbaar leefbaar en veilig' (SVIR, 2012) de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid voor de komende decennia. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Het mobiliteitssysteem moet robuust en samenhangend worden, meer keuzemogelijkheden bieden en voldoende capaciteit hebben om de groei van de mobiliteit op de middellange (2028) en lange (2040) termijn op te vangen. De ambitie is dat gebruikers in 2040 beschikken over optimale ketenmobiliteit door een goede verbinding van de verschillende mobiliteitsnetwerken via multimodale knooppunten (voor personen en goederen) en door een goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling. De regio Arnhem Nijmegen is aangeduid als stedelijke regio met een concentratie van topsectoren.
Een van de kerntaken van de provincie Gelderland is zorgen voor een goede regionale bereikbaarheid en een goed regionaal openbaar vervoer. Ondanks de bezuinigingen heeft de provincie extra financiële middelen ter beschikking gesteld voor mobiliteitsmaatregelen. Dit is, omdat zij een goede bereikbaarheid belangrijk vindt, maar ook om de economische ontwikkeling in Gelderland te ondersteunen. De provincie geeft veel aandacht aan mobiliteitsbehoefte van inwoners en bedrijven in Gelderland en kijkt daarbij naar toekomstige ontwikkelingen als het digitale werken. Maar er is ook veel oog voor leefbaarheid en verkeersveiligheid.
De provincie wil een goede bereikbaarheid voor wonen, werken en recreëren en de mobiliteit daarbij afstemmen op de economische ontwikkelingen. Daarom zet Gelderland in op het beter gebruik van (internationale) corridors. Daarnaast wordt samen met de andere wegbeheerders in de stedelijke gebieden aan een beter gebruik van de infrastructuur gewerkt om files te voorkomen en de doorstroming te bevorderen. De toegang tot bedrijventerreinen is ook een speerpunt van het provinciale beleid. Een andere ontwikkeling is de verschuiving van mobiliteitsvragen in het landelijk gebied door krimp en vergrijzing. Hier moet de aansluiting met de stedelijke gebieden gewaarborgd blijven.
Omgevingsvisie
De provincie heeft in juli 2014 de Omgevingsvisie Gelderland vastgesteld (geconsolideerde versie, juli 2015). Deze visie integreert en vervangt zeven beleidsplannen, waaronder het Provinciaal Verkeer en Vervoerplan 2 uit 2004. De omgevingsvisie beschrijft hoe de provincie de komende tien jaar om wil gaan met de ontwikkelingen en initiatieven ronde economische structuurversterking, duurzaamheid, innovatie en bereikbaarheid, maar ook met natuur, landschap, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. Daarbij is een andere wijze van werken; minder vastleggen wat wel of niet mag. De omgevingsvisie stelt kaders voor toekomstige activiteiten.
De gemeente Arnhem heeft haar verkeersbeleid op hoofdlijnen verwoord in de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (vastgesteld 2012). Voor mobiliteit biedt het structuurplan een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief. Arnhem streeft naar een duurzame bereikbaarheid in een aantrekkelijke en veilige stad. Vooral in de bestaande stad geldt daarbij het principe: eerst de bestaande verkeersruimte beter benutten en pas daarna zoeken naar mogelijkheden tot uitbreiding van de (auto)verkeersruimte. De inzet van slim ruimtegebruik, voor versterking van fiets en openbaar vervoer, aangevuld met spitsmijdende maatregelen moet Arnhem de komende jaren bereikbaar houden.
In maart 2013 is een beleidsplan fietsverkeer 'Nieuwe verbindingen, nieuwe fietsers' vastgesteld. Deze nota is een uitwerking van de inzet voor versterking van het fietsgebruik. Inzet is de bestaande fietser beter faciliteren maar vooral automobilisten verleiden meer te fietsen. Uitgangspunten voor deze beleidsnota zijn:
De bestaande fietser heeft vooral behoefte aan een samenhangend fietsnetwerk, veiligheid, comfort, snelheid en stallingsvoorzieningen. Om de nieuwe fietser te verleiden zullen we vooral moeten inzetten op de aanleg van nieuwe verbindingen. De opkomst van de elektrische fiets helpt hierbij.
In mei 2013 is de beleidsnota openbaar vervoer 'De reiziger centraal' vastgesteld. Deze nota heeft als doel het in stand houden van betaalbaar en kwalitatief goed openbaar vervoer en het doorgroeien naar emissieloos openbaar vervoer. Het openbaar vervoer wordt toekomstvast door een kwaliteitsslag met als maatregelen:
Voor het onderdeel parkeren gelden beleidsregels en Arnhemse parkeernormen. Deze zijn opgenomen in de Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening gemeente Arnhem 2003'.
Wat betreft de toetsing van de aspecten verkeer en parkeren wordt kortheidshalve verwezen naar paragraaf 4.6. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk verkeersbeleid.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In de volgende subparagrafen wordt nader ingegaan op de van belang zijnde thema's, waaronder geluid, hinder, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
In hoofdstuk 5 worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk milieu- en omgevingsbeleid en er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Wet geluidhinder
De Wet geluidhinder heeft tot doel de mens te beschermen tegen geluidhinder. Dit is in de wet uitgewerkt in een normenstelsel voor de toelaatbare geluidbelasting in de woonomgeving. Alleen planologisch nieuwe situaties worden getoetst aan de wet. Naast woningen zijn er nog een aantal geluidgevoelige objecten aangewezen zoals scholen en zorginstellingen.
In de Wet geluidhinder staan regels voor weg- en railverkeerslawaai en voor gezoneerde industrieterreinen. De wet werkt verder met zones: dit zijn aandachtsgebieden rond geluidbronnen waarbinnen regels en normen gelden om de negatieve gevolgen van geluidhinder te beperken. Bij (planologische) wijzigingen moet er akoestisch onderzoek plaatsvinden naar de gevolgen.
De Wet geluidhinder kent een normenstelsel met een voorkeurswaarde en grenswaarden. Als de geluidbelasting beneden de voorkeurswaarde blijft dan zijn er vanuit de wet geen belemmeringen voor nieuwe geluidgevoelige situaties. Bij een geluidbelasting tussen de voorkeurswaarde en de grenswaarde moet er een gemotiveerd besluit genomen worden om nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk te maken (hogere grenswaarde).
Voor het verlenen van een hogere grenswaarde is de nota “uitvoeringsbeleid hogere grenswaarde” van de gemeente Arnhem van toepassing.
Beleidsplan Geluid
In augustus 2008 is het beleidsplan Geluid door de raad vastgesteld. Het beleidsplan Geluid heeft tot doel geluidsnormen voor nieuwe situaties af te stemmen op de aard en de functie van een gebied. Hierdoor kan beter rekening gehouden worden met ontwikkelingen en verwachting van de gebruikers van een gebied. In het centrum en dichtbij goed openbaar vervoer wil de gemeente Arnhem veel functies mogelijk maken. De beleidslijnen hiervoor zijn opgenomen in het Structuurplan Arnhem 2010. Als gebieden intensiever gebruikt worden neemt de kans op geluidhinder ook toe. Andere gebieden zoals de parken worden juist gewaardeerd om hun relatieve rust. Deze uitgangspunten hebben geleid tot een gebiedsgerichte invulling van geluidskwaliteiten binnen Arnhem. Naarmate de geluidbelasting hoger is neemt het belang van een zorgvuldige invulling van de totale leefomgevingskwaliteit toe.
Wet Luchtkwaliteit 2007
De Europese richtlijnen zijn geïmplementeerd in titel 5.2 van de Wet Milieubeheer. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.
Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende grenswaarden het meest relevant:
Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.
In de wet zijn de grenswaarden ten opzichte van eerdere regelgeving zijn ongewijzigd gebleven, maar de wet geeft net als het voorgaande BLK2005 (Besluit Luchtkwaliteit) meer armslag om ruimtelijke plannen die gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit uit te voeren. Hierbij wordt tevens de term “in betekenende mate (IBM)” geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat projecten met een bepaalde mate van verslechtering toch doorgang kunnen vinden. De grens ligt bij een toename van maximaal 3%. Deze 3% is gekoppeld aan de IBM projecten opgenomen in het Nationale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit (NSL). De NSL is in 2009 van kracht geworden.
Beleidsnota Lucht en Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit
Het Arnhemse beleid op gebied van luchtkwaliteit is vastgelegd in de Beleidsnota Lucht uit 2005. Deze nota is erop gericht nieuwe overschrijdingen van de normen uit de Wet Milieubeheer te voorkomen en bestaande of dreigende overschrijdingen op te lossen. Daarnaast richt de Beleidsnota Lucht zich op het beperken van overlast door geurhinder. Voor wat betreft het halen van de normen uit het BLK2005 en de Wet Milieubeheer is de beleidsnota vertaald naar maatregelen in het Uitvoeringsprogramma Luchtkwaliteit 2010 - 2014.
In het kader van bedrijven en milieuzonering dienen de effecten van inrichtingen op hun omgeving (gevoelige bestemmingen, waaronder eventueel nieuw te ontwikkelen woningen) in beeld gebracht te worden. Voorbeelden van hinder zijn geluid, geur, stof of gevaar. In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering 2009' is een lijst van inrichtingen opgenomen waarbij de inrichtingen op grond van de hinder die zij veroorzaken, zijn opgedeeld in 6 categorieën. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat een inrichting uit categorie 1 relatief weinig hinder veroorzaakt en een inrichting uit categorie 6 bijzonder veel hinder veroorzaakt.
Geurhinder van industriële bedrijven
Het beleidsplan Geur uit 2010 gaat in op geur afkomstig van industriële bedrijven waarvoor de gemeente Arnhem het bevoegde gezag is. Milieubeleid kan een positieve bijdrage leveren aan maatschappelijke thema's als gezondheid, veiligheid, leefbaarheid, duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Geur is een milieuaspect dat een belangrijke bijdrage levert aan de leefbaarheid. Het geurbeleid van de gemeente Arnhem sluit, voor zover dat mogelijk is, aan op het geurbeleid van de provincie Gelderland. Het doel van het geurbeleid is dat inwoners van Arnhem nu en in de toekomst niet worden blootgesteld aan geuroverlast door industriële bedrijven.
Met externe veiligheid wordt bedoeld de kans op overlijden van mensen buiten de grenzen van een bedrijf of transportmedium, als rechtstreeks gevolg van een ongeval met (gevaarlijke) stoffen binnen de grenzen van het bedrijf dan wel het transportmedium. In de externe veiligheid worden twee risicobegrippen gehanteerd het PR (Plaatsgebonden Risico) en het GR (Groepsrisico).
Landelijk beleid
Voor bedrijven is op 28 oktober 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. In het Bevi worden milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken. In het Bevi wordt een onderscheid gemaakt in kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De 10-6 PR contour geldt ten opzichte van kwetsbare objecten als grenswaarde en ten opzichte van beperkt kwetsbare objecten als richtwaarde. Het beoordelingskader voor het groepsrisico is een oriënterende waarde.
Voor ondergrondse (aardgas)leidingen is er het Besluit externe veiligheid buisleidingen en voor de transportroutes (weg, water, spoor) het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In het Btev zijn de milieukwaliteitseisen vastgelegd die in de ruimtelijke planvorming moeten doorwerken.
Gemeentelijk beleid
Op 21 november 2005 is het beleidsplan Externe Veiligheid vastgesteld dat op 9 maart 2015 wederom met 4 jaar is verlengd. Dit beleidsplan beschrijft de mate van gewenste externe veiligheid in Arnhem. Uitgangspunt hierbij zijn de landelijke normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In een groot gedeelte van de stad streven we naar het niet doen toenemen van de risico's. Op sommige plekken in de stad, op bedrijventerreinen voor zware industrie en de volgens het structuurplan stedelijke zone accepteren we een hoger risico dan op andere plaatsen. Wel moet daar extra aandacht zijn voor de beschikbare mogelijkheden voor rampenbestrijding, de zelfredzaamheid van mensen en de hulpverlening.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Flora-en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet. Veel taken zijn gedecentraliseerd naar met name de provincies, waarbij tevens de rol van gemeenten belangrijker geworden is. Wat betreft gebiedsbescherming waren de provincies reeds bevoegd gezag, dit is ook in de nieuwe situatie het geval. Op gebied van soortbescherming (voormalig FF-wet) maakt het systeem met drie beschermingsregimes plaats voor twee beschermingsniveaus: strikt beschermde soorten (veelal HR- en VR-soorten) en overige beschermde soorten. De lijsten met beschermde soorten zijn deels gewijzigd. Zo zijn er minder vissen en vaatplanten beschermd, terwijl het aantal beschermde libellen en dagvlinders juist is toegenomen. Onder de Wet natuurbescherming kunnen provincies deels een eigen invulling geven aan de bescherming van soorten.
Groenplan Arnhem 2004 – 2007 / 2015
Op 28 juni 2004 is het groenplan 2004-2007/2015 vastgesteld. De gemeente Arnhem streeft ernaar om de landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden van het groen, door versterking en zonering, optimaal tot hun recht te laten komen, waarbij voldoende ruimte voor gebruikswens moet zijn. De ontwikkelingsinitiatieven en het beheer in en om de stad worden afgestemd op dat streefbeeld.
De uitgangspunten uit het Groenplan dienen als randvoorwaarde voor herontwikkeling. Dit betekent dat het bestaande groen zoveel mogelijk behouden blijft, zo zuinig mogelijk wordt omgegaan met bestaande en potentiële kwaliteiten, op kansrijke plekken groen wordt aangeplant, en versnippering wordt voorkomen. Het oppervlakte groen en de bomen moeten dus eerst geïnventariseerd worden. In het bestemmingsplan is een groenbalans opgenomen, waarin is aangegeven hoe de groencompensatieregels zijn toegepast.
Vanuit ecologisch perspectief vormen gebieds- en soortbescherming het basisdoel. Achterliggende ambitie is een versterking en verdere ontwikkeling tot een zo volledig mogelijk ecosysteem van kenmerkende Arnhemse natuur. Deze komt tot uitdrukking in de verscheidenheid aan planten en dieren in een samenhangend netwerk. Andere punten zijn:
Er worden 5 samenhangende natuurdoeltypen geformuleerd: Natuurkernen, Natuurzones en stapstenen, Natuurlijke groenzones, Overig groen en De Stenen stad. Aan de natuurdoeltypen zijn doelsoorten gekoppeld.
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021. Deze is vanaf 17 december 2015 van kracht. Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen hebben in dit plan een plek gekregen, net zoals enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie.
Daarnaast hebben Rijk, provincies, gemeente, waterschappen, en drinkwaterbedrijven afgesproken om gezamenlijk maatregelen te nemen voor een doelmatiger waterbeheer; het Bestuursakkoord Water (d.d. april 2011). De inzet ligt bij mooi, veilig, schoon, gezond en duurzaam beheer van watersysteem en waterketen. De kwaliteit moet omhoog tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012 is water in 3 nationale belangen terug te vinden. Daarbij gaat het om de bescherming van de grondwaterkwaliteit en –kwantiteit, de bescherming en verbetering van de waterkwaliteit, een goede zoetwatervoorziening en voldoende ruimte voor waterveiligheid. Nieuw is de aandacht voor klimaatbestendige (her)ontwikkelingen, waarin water een belangrijk aspect is.
In de Waterwet (22 december 2009) zijn ondermeer de gemeentelijke watertaken opgenomen: de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht.
Provinciaal en regionaal beleid
Op provinciaal niveau maakt het waterbeheer onderdeel uit van de Omgevingsvisie Gelderland (vastgesteld 9 juli 2014).
Water maakt onderdeel uit van tweede centrale doelstelling namelijk het borgen van de kwaliteit en veiligheid van de leefomgeving. Het aspect Water heeft, net als andere beleidsvelden, geen autonoom beleidsplan meer, maar maakt onderdeel uit van de totale leefomgeving; het is nu verweven met aspecten waar het in de praktijk ook mee samenhangt. Realisatie van de doelstelling betekent onder meer:
Daarnaast is de provincie nog aanspreekpunt voor drie zaken:
Beleidslijn grote rivieren
Het uitgangspunt van de Beleidslijn grote rivieren is het waarborgen van een veilige afvoer en berging van rivierwater onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden. Tevens geldt dat het bieden van mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, binnen de randvoorwaarden die de veiligheid stelt, van belang is voor het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed. Voor de Beleidslijn grote rivieren gelden twee concrete doelstellingen:
Beleid waterschap en gemeente
Het stedelijk waterbeheer in Arnhem-Noord is overgedragen aan het Waterschap Rijn en IJssel waardoor de gemeente Arnhem rekening dient te houden met het vigerende beleid van het waterschap. Relevant beleid voor de gemeente Arnhem is het vastgestelde Waterbeheerplan (2016-2021) en de Keur en legger van het waterschap.
Het waterbeleid van de gemeente Arnhem is vastgelegd in de volgende beleidsplannen.
Aanpak wateroverlast Arnhem-Noord (vastgesteld 2 november 2015)
Het plan heeft tot doel om Arnhem en vooral Arnhem-Noord, beter waterbestendig te maken tegen zware regenbuien. Daarom zal over elk plan een waterscan worden gelegd. Tijdens werkzaamheden in de openbare ruimte worden ruimtelijke maatregelen genomen die wateroverlast verminderen dan wel beperken.
Resumé
Uitgangspunt in het huidige beleid van gemeente, waterschap en provincie is dat planontwikkeling moet aansluiten bij een duurzaam integraal waterbeheer. Dit betekent dat:
Voor deze ontwikkellocatie is getoetst of de bodemkwaliteit (inclusief grondwater) de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen toelaat. Ook is getoetst of een eventuele bodemverontreiniging gevolgen heeft voor de financiële uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.
Als toetsingskader wordt gebruik gemaakt van onderstaande bodemregelgeving:
Rijksbeleid
Erfgoedwet
Cultuurhistorische objecten die zeldzaam of schaars zijn en die voor mensen in hoge mate het beeld van Nederland bepalen, worden aangewezen als monumenten. In de Monumentenwet 1988 is vastgelegd hoe monumenten van bouwkunst en archeologie en stads- en dorpsgezichten moeten worden beschermd. De Monumentenwet 1988 is het belangrijkste instrument voor de bescherming van het cultuurhistorisch erfgoed in Nederland. Per juli 2016 maakt de Monumentenwet 1988 deel uit van de Erfgoedwet, een bundeling van wetten met betrekking tot het erfgoed.
Bro
Cultuurhistorie moet op basis van de gewijzigde Bro (art 3.1.6 ) goed in bestemmingsplannen verankerd worden. Dit behelst niet alleen een beschrijving van de aanwezige en te verwachten cultuurhistorische waarden, maar ook een waardering ervan en een advies over toekomstige omgang ermee, gelet op de ruimtelijke opgave die in het bestemmingsplan aan de orde is. Aangegeven moet worden hoe met de cultuurhistorische waarden rekening is gehouden in het bestemmingsplan.
Verdrag van Valletta en de Wet op de archeologische monumentenzorg
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valletta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn:
In 2007 is het verdrag vertaald in de Monumentenwet 1988 en maakt thans deel uit van de Erfgoedwet.
Provinciaal beleid
Programma 'Gelderland Cultuurprovincie'
In 2012 is het Programmaplan voor Cultuur en Erfgoed 2013-2016 vastgesteld. De visie die hieraan ten grondslag ligt, is dat cultuur en erfgoed een wezenlijke bijdrage leveren aan de Gelderse samenleving. Cultuur en erfgoed zijn bouwstenen voor een goede economische en maatschappelijke ontwikkeling en bepalen mede de identiteit van Gelderland. Bij erfgoed gaat het om het duurzaam benutten van monumenten, archeologie en landschap. Enkele thema's die in het programma aan de orde komen, zijn: het vergroten van de zichtbaarheid en beleefbaarheid van erfgoed; het bevorderen van kennis en vakmanschap; het stimuleren van herbestemming en het investeren in buitenplaatsen en militaire linies.
Gemeentelijk beleid
Erfgoednota 'Panorama Arnhem'
In de Erfgoednota 'Panorama Arnhem' wordt het accent verschoven van 'behoud door bescherming' naar 'behoud door ontwikkeling'. We gaan er vanuit dat de cultuurhistorie zo op een vroeg moment een actieve rol gaat spelen in veranderingsprocessen en ontwerpkeuzen. Het stadsbeeld van Arnhem verandert in hoog tempo. Het erfgoedbeleid wil de cultuurhistorische factor een zichtbare en samenhangende rol geven in deze stedelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie wordt ingezet als ontwikkelingskans en niet als belemmering.
Streven is om bij planontwikkelingen zo vroeg mogelijk onze kennis van de Arnhemse cultuurhistorie in te brengen. De kennis van het Arnhemse erfgoed moet goed toegankelijk zijn. Hiertoe worden nieuwe instrumenten ontwikkeld. De erfgoedkaart biedt een overzicht van alle cultuurhistorische elementen en structuren binnen de gemeente Arnhem. Daarnaast blijft het zichtbaar maken van de bouw- en ontwikkelgeschiedenis van onze stad uitgangspunt. De cultuurhistorische dimensie van de stad moet, waar mogelijk, worden versterkt en beleefbaar gemaakt.
Om de doelstellingen van het erfgoedbeleid te realiseren zetten we een aantal strategieën in:
Archeologische verwachtingenkaart
Archeologie is een integraal onderdeel van het erfgoedbeleid en als zodanig opgenomen in de erfgoednota. In de nota wordt voortgeborduurd op de uitgangspunten van het Verdrag van Malta. Behoud van archeologische waarden is het uitgangspunt en als dat niet mogelijk is, volgt veiligstelling door archeologisch onderzoek. Om permanente aandacht voor deze vorm van erfgoed te krijgen, is ingezet op constante voorlichting en educatie. Sinds 2008 beschikt de gemeente over een archeologische verwachtingenkaart voor heel Arnhem. De verwachtingenkaart geeft al in een vroeg stadium van planvorming globaal inzicht in de mate waarin archeologische resten in een gebied aangetroffen kunnen worden.
Conform de Erfgoedverordening geldt dat archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden als grondroerende werkzaamheden:
Voor archeologisch waardevolle gebieden zijnde beschermde gemeentelijke of rijksmonumenten, geldt maatwerk. Voor rijksmonumenten beslist de Minister van OC&W. Gebieden die reeds onderzocht zijn en/of zijn vrijgegeven, zijn vrijgesteld van onderzoek. Aan het archeologische beleid dat in de verordening is verankerd, ligt de archeologische maatregelenkaart als basis.
Structuurvisie
De Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (december 2012) biedt een strategisch kader voor ruimtelijke planning op stedelijk niveau voor de lange termijn. Uitgangspunt is het voortbouwen op de karakteristieken van de historisch gegroeide stad. In de cultuurhistorische hoofdstructuur zijn de ruimtelijke, historische elementen weergegeven, die essentieel zijn voor Arnhem als geheel. Per landschappelijke karakteristiek zijn de ambities weergegeven. Vervolgens is een selectie gemaakt van die cultuurhistorische belangen en structuren die kansen bieden bij nieuwe gebiedsontwikkelingen in de stad: de 'Cultuurhistorische Kansenkaart'. De rijkdom van de Arnhemse cultuurhistorie is kader en inspiratiebron bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad.
Rijksbeleid
Nieuwe gebouwen en woningen moeten volgens landelijke regelgeving voldoen aan het Bouwbesluit. In het bouwbesluit worden de energieprestaties voor nieuwe gebouwen en woningen fasegewijs aangescherpt. Per 1 januari 2015 is de Energieprestatie-coëfficiënt (EPC) voor nieuwbouw van woningen aangescherpt tot 0,4. Voor utiliteitsbouw is de EPC-eis afhankelijk van de functie.
Nieuwe overheidsgebouwen moeten vanaf eind 2018 bijna energieneutraal (BENG) gebouwd worden. Voor alle overige nieuwe gebouwen (ook woningen) geldt deze BENG-eis vanaf eind 2020.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een gebruiksoppervlak groter dan 100 m2 moet een milieuprestatieberekening worden bijgevoegd.
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke beleid op het gebied van Energie en Duurzaam Bouwen is vastgelegd in het Programmaplan New energy made in Arnhem 2015-2020 (2015) en in de Structuurvisie 2020-2040 (december 2012).
De gemeente Arnhem hanteert de volgende voorkeursvolgorde inzake de ambities voor nieuwbouw:
De gemeente eist bij gebiedsontwikkelingen van meer dan 50 woningequivalenten een energievisie van de initiatiefnemer. Energieneutraliteit is hierbij het streven.
Met behulp van een energievisie kan een geschikte combinatie van energieconcepten gekozen worden. De energievisie brengt verschillende energieopties voor het plangebied in beeld en beschrijft de consequenties daarvan. De visie kan uitgebreid worden tot een duurzaamheidsvisie door bijvoorbeeld ook thema's als duurzaam bouwen, afval, groen, water, mobiliteit en openbare ruimte mee te nemen.
Om een bredere duurzaamheidsafweging te maken waarbij naast energie ook thema's als milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde worden beschouwd, is GPR een bruikbare tool. GPR wordt als tool beschikbaar gesteld door de gemeente Arnhem en is zowel te gebruiken voor gebouwen als voor gebiedsontwikkeling.
Voor het plan Landgoed Klingelbeek wordt geen energievisie opgesteld.
In de Structuurvisie Arnhem 2020-2040 (december 2012) is de gemeentelijke ambitie verwoord om Arnhem klimaatbestendig te maken onder alle weersomstandigheden. Gestreefd wordt naar 'prettig toeven' binnen- en buitenshuis en in elk geval het vermijden van ongewenste gezondheidsrisico's. Dit laatste vooral voor de kwetsbare groepen in onze stad als ouderen. In de Structuurvisie ligt de nadruk op hitte door de toename in de toekomst van het aantal zomerse en zelfs tropische dagen als gevolg van de klimaatverandering. In het realiseren van een prettig stadsklimaat wil de gemeente optimaal gebruik maken van de (huidige) gunstige geografische uitgangssituatie van natuurlijke luchtstromen die van de hoger gelegen stadsranden en vanuit de rivierzone (Neder-Rijn) de stad in stromen en zorgen voor koeling en tevens een goede luchtkwaliteit. Ook het groene karakter van de stad met de grote parken maar ook het wijkgroen draagt daaraan in hoge mate bij.
Opwarming van de stad tijdens warme dagen doet zich voor in de dichtbebouwde stenige gebieden met veel gebouwvolume, verharding en weinig groen. Op de Hittekaart van Arnhem is de gevoeligheid van de stad voor opwarming weergegeven (zie navolgende afbeelding). Bepaalde delen van de stad hebben een verhoogde kans op opwarming; de stedelijke hitte-eilanden, wat ongewenste gevolgen voor het woon- en leefmilieu en het functioneren van deze gebieden.
Het plangebied is gelegen in een in groen aangegeven gebied, waar de wind meer vrij spel heeft of zelfs koele lucht wordt geproduceerd. Deze gebieden verkoelen de stad.
Afbeelding Hittekaart van Arnhem (groen is koel, rood is warm)
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld of nog een omgevingsvergunning milieu moet worden verleend dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.
Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
In paragraaf 5.11 wordt nader ingegaan op de m.e.r.
De nota Ruimte voor de Jeugd uit 2009 geeft een overall visie op spelen en ontmoeten. De gemeente Arnhem onderstreept de noodzaak van speelruimte omdat spelen van groot belang is voor de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen van 0 – 25 jaar. De gemeente streeft er naar, volgens de richtlijnen van de NUSO, per hectare netto woongebied 300 m2 (= 3%) te reserveren voor speelruimte (formeel en informeel).
Kinderen spelen niet alleen op formele ruimtes met toestellen, maar ook op informele ruimtes als trottoirs, pleinen, tuinen en parken. Met name natuurlijke speelruimtes zijn plekken die vaak veel uitdagender zijn om te spelen. Verder is er aandacht voor voorzieningen die voldoen aan de wensen van jongeren vanaf 13 jaar. In deze leeftijdscategorie is er niet zozeer sprake van 'spelen', maar gaat et vooral om ontmoeting en sport.
Wat betreft speelvoorzieningen wordt opgemerkt dat in de omgeving van het plangebied reeds voldoende speelvoorzieningen aanwezig zijn. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het hiervoor genoemde gemeentelijk beleid.
De gemeente heeft haar economische visie en koers voor de middellange termijn vastgelegd in de Economische Agenda Arnhem 2015. De agenda stelt dat in de eerste plaats de basis op orde moet zijn. De gemeente wil daarom zorgen voor een gunstig ondernemingsklimaat door adequate dienstverlening te bieden en geschikte, goed bereikbare vestigingsplaatsen in een stimulerende economische omgeving. In de tweede plaats kunnen de sterke sectoren verder worden uitgebouwd. Het gaat dan om de verdere versterking als zesde kantorenstad van ons land en het behalen van winst in de sectoren zorg & welzijn en toerisme & vrije tijd. Tot slot gaat de gemeente Arnhem extra werk maken van haar kansrijke economische clusters: energie- & milieutechnologie en mode & vormgeving. Dit zijn bedrijvensectoren, waarin Arnhem bijzonder is en die een sterke basis bieden om een regionale en nationale positie op te bouwen.
In voorliggend geval is de thema 'Wijkeconomie' van belang. Hierna wordt op de betreffende thema nader ingegaan.
Het stimuleren van 'werken in de wijk' oftewel wijkeconomie, zoals vastgelegd in de gelijknamige Nota Wijkeconomie (2001), blijft een belangrijk thema. De ontwikkeling van (kleinschalige) bedrijvigheid en werkgelegenheid levert een bijdrage aan de verbetering van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. In dit verband is het werken aan huis, binnen duidelijk beperkte kaders, toegestaan. Concreet betekent dit dat de gemeente actief blijft bij het stimuleren van woon-werkeenheden en het ontwikkelen van kleinschalige bedrijfsverzamelgebouwen in wijken, bedoeld voor bedrijven in de ambachtelijke bedrijvigheid en de persoonlijke, zakelijke en overige dienstverlening. In dat kader past ook het faciliteren van de bedrijvendynamiek als het gaat om startende bedrijvigheid en zelfstandigen zonder personeel (ZZP-ers). Tot slot richt wijkeconomie zich in samenhang met het detailhandelsbeleid eveneens op het behoud en de versterking van de winkel- en eventuele horecavoorzieningen in de wijk.
Toetsing van het initiatief aan het Economisch beleid
Dit bestemmingsplan staat in beperkte mate commerciële doeleinden toe. Met deze mogelijkheden die worden geboden wordt er een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de leefbaarheid en sociale samenhang in de wijk. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met het Economisch beleid en mogelijkheden biedt voor wijkeconomie.
Algemeen
De nota Arnhems Coffeeshopbeleid (2009) geeft als hoofddoelstelling: het terugdringen van overlast c.q. het beperken van de inbreuk op het woon- en leefklimaat door softdrugshandel. Er is beleid geformuleerd om de handhaving te intensiveren. Tevens is aangegeven met welk instrumentarium dit wordt gedaan en door wie dit wordt uitgevoerd. Uitvoering van dit beleid waarborgt ook in dit plangebied beheersing van de problematiek. Er is geen aparte bestemmingscategorie voor de coffeeshops gecreëerd.
Toetsing van het initiatief aan het coffeeshopbeleid
Dit bestemmingsplan laat binnen het plangebied geen coffeeshops toe.
Algemeen
In de nota 'Van Rood naar Groen Arnhemse Prostitutie op weg naar normalisatie (2000)' is het Arnhems prostitutiebeleid vervat. De opheffing van het wettelijke bordeelverbod per 1 oktober 2000 was aanleiding voor het opstellen van dit beleid. Dit beleid is nog steeds van kracht.
Ten aanzien van de raamprostitutie, overige seksinrichtingen en de tippelprostitutie voert het gemeentebestuur van Arnhem een actief vestigingsbeleid.
Het actief vestigingsbeleid bestaat uit de volgende elementen:
Het gemeentebestuur bepaalt hiermee zélf de locatie waar deze vormen van prostitutie zich mogen manifesteren alsmede de omvang ervan en voorkomt hiermee dat de prostitutie zich ongecontroleerd over de stad uitspreidt. De gemeente wil hiermee voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie overlast voor de omgeving veroorzaken. Deze overlast zou kunnen ontstaan doordat er een concentratie van bijvoorbeeld privé-huizen in een bepaalde wijk ontstaat ( eerder zagen we immers dat vooral oudere wijken in Arnhem erg aantrekkelijk lijken te zijn voor de vestiging van seksinrichtingen) of doordat de prostitutiefunctie conflicteert met bepaalde andere functies.
Toetsing van het initiatief aan het prostitutiebeleid
In het plangebied is geen seksinrichting aanwezig en ook in het CBS-telgebied is geen seksinrichting aanwezig. In Arnhem mogen maximaal 8 seksinrichtingen zijn, waarbij er maximaal één seksinrichting per telgebied is toegestaan. In Arnhem zijn op dit moment 5 seksinrichtingen. Dat betekent dat er nog theoretisch ruimte is voor één seksinrichting binnen het telgebied. Dit bestemmingsplan laat een seksinrichting niet toe maar het plan bevat wel een afwijkingsmogelijkheid voor het college om een seksinrichting toe te staan. In artikel 34 onder 5 zijn de voorwaarden hiervoor opgenomen. Eén van de voorwaarden is dat het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast en dat er geen onevenredige vergroting van de parkeerdruk ontstaat.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving van de bestaande situatie in en om het plangebied gegeven. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de concrete ontwikkeling binnen het plangebied.
Ten behoeve van de herontwikkeling van landgoed Klingelbeek is een masterplan opgesteld, zoals bijgevoegd als bijlage 1 bij dit bestemmingsplan. In het masterplan zijn op basis van de ruimtelijke en historische analyse uitgangspunten en randvoorwaarden voor de herontwikkeling opgesteld. Het masterplan is vervolgens vertaald in dit bestemmingsplan.
In het Masterplan worden de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden gesteld:
De afbeeldingen op pagina 21 van het masterplan laten een verbeelding van de uitgangspunten zien.
De hoofdopzet van Landgoed Klingelbeek bestond lange tijd uit drie duidelijk gedefinieerde, formele clusters en een lager gelegen informeler landschap: het cluster van de villa, met aan weerszijden een bijgebouw, de oprijlaan daar naartoe, en links en rechts van die oprijlaan twee clusters in de vorm van ommuurde en omhaagde moestuinen met enkele gebouwtjes daarin / omheen. Het landgoed en de clusters zijn thans uit elkaar gevallen. De kwaliteiten van het landgoed liggen verspreid in een uitgeklede ruimte. Het ruimtelijk concept is erop gericht om de bestaande kernkwaliteiten op te pakken en hier drie nieuwe clusters mee vorm te geven.
In de eerste plaats is er het formele cluster van de villa, a-symmetrisch, aan het einde van de oprijlaan. Dit cluster heeft een duidelijke relatie met de entree en de Klingelbeekseweg.
Links daarvan wordt het vlak van de nog bestaande moestuin versterkt door er een formele rand van verharding en bebouwing om heen te maken, wat zich richt op de Rijn.
Rechts van de oprijlaan is van het historische cluster niks over. Wat resteert is een leegte, die evenwel prachtig omsloten wordt door de bomen langs de holle weg in het westen, de tuinmuur in het noorden en - nu wat verscholen iets verderop - de lager gelegen prachtige vijver. Hier wordt een naar buiten gericht cluster ingevoegd om de landschappelijke kwaliteiten ter plaatse te versterken.
De holle weg met bomen wordt het terrein ingetrokken, waardoor achter het valleitje een beboste hoek ontstaat. Daarin wordt vrij een gebouw toegevoegd dat zich in dat bos voegt en aan de vallei ligt.
Op dit moment de hoogteverschillen in het terrein vrij getrapt; achter de villa is het laag, voor de villa is het hoog. Het terrein is meermaals glad getrokken waardoor subtiele hoogteverschillend verdwenen zijn. Aan oostzijde is juist een forse bouwput gegraven. De vijver zelf die ooit rechthoekig begonnen is, heeft later een meer natuurlijke vorm gekregen. Nog steeds begint dat valleitje echter abrupt achter de hoogte die ook moestuinen geweest zijn. Het reliëf wordt op een natuurlijke manier doorgezet op het terrein. Zowel de laagte van de vijver als de nu zeer kunstmatige laagte ter plaatse van de bouwput zal doorgetrokken worden, waardoor het cluster van de villa omarmd wordt door lager gelegen laagten met als effect dat de villa zelf nog prominenter aan de weidse laagte van de Rijn komt te liggen. Door het doortrekken van de laagten zal direct na de entree aan weerszijden een valleitje beginnen die tussen de verschillende clusters doorglooit. Aan de Rijnzijde, op de plek waar de kunstmatige beek ooit lag, zal de laagte verder aangezet worden in een nieuwe (zwem-)vijver, die subtiel verbonden is met de bestaande vijver. Zo wordt het contrast tussen de hogere, drogere besloten delen en de lage natte weidse delen en het zicht over de Rijn nog dramatischer.
Het op basis van het masterplan en voornoemde uitgangspunten is een schetsontwerp opgesteld.
Stedenbouwkundig schetsontwerp Landgoed Klingelbeek (uit Masterplan)
Hoofdopzet gebouwen
Op basis van het voorgaande is een ruimtelijk concept opgesteld, waarin er drie clusters worden gecreëerd op het landgoed.
Bij de bebouwing is het uitgangspunt dat de villa het meest prominente en hoogste gebouw blijft en dat er geen bebouwing tussen villa en Rijn wordt gerealiseerd. De nieuwe gebouwen zijn achter de villa gelegen en qua maatvoering beperkter; deze zijn 1 tot 4 bouwlagen hoog. Navolgende afbeelding brengt dit in beeld.
Bebouwing en bouwhoogtes (uit Masterplan)
In tegenstelling tot bovenstaande afbeelding uit het Masterplan, zal het bosgebouw voor een deel ook uit vier bouwlagen kunnen bestaan. De reden hiervoor is het grote hoogteverschil tussen de voor en achterzijde van het gebouw. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan is hiervoor een maximale bouwhoogte t.o.v. NAP opgenomen.
Wat betreft de situering wordt de nieuwe bebouwing terughoudender dan de bestaande (witte) villa. Doordat alle gebouwen achter de rooilijn van de villa is gesitueerd, behoudt de villa de prominente ligging vanaf de Rijn. De nieuwe gebouwen zijn verder ook qua vormgeving minder uitgesproken als de witte villa; er wordt gewerkt met sobere vormen, eenvoudige vlakverdeling en terughoudend kleurgebruik.
Cluster 1: De witte villa
Het villacluster krijgt de meest prominente rol op het terrein. Door de zijvleugels terug te brengen krijgt de ruimte voor de witte villa weer wanden en ontstaat weer een formeel pleintje (cour). Het pleintje ligt horizontaal en daarmee aan de hoge zijde richting entree iets verdiept ten opzichte van het glooiende oplopende landschap. Hier kan een aantal auto's onopvallend parkeren. De witte villa wordt gerestaureerd en verbouwd tot enkele appartementen. De resterende gevel links van de witte villa wordt gehandhaafd, achter deze gevel wordt een nieuwe, eigentijdse woning toegevoegd.
Aan de rechterzijde van het formele plein wordt een nieuw volume toegevoegd dat door zijn vormgeving met een zadel-of lessenaarsdak meedoet in de klassieke compositie van dit cluster. Het formaat van dit volume is bewust afwijkend om een a-symmetrisch cluster te maken zoals in het verleden ook het geval was. De vormgeving en materialisering is sober en terughoudend waardoor het gebouw zowel in hoogte en materialisatie ondergeschikt is aan de villa, als een hedendaagse variant van een koetshuis of de stallen. Tussen de bijgebouwen en de villa door zijn doorzichten op de Rijn en de vijvers mogelijk.
Impressie van gerestaureerde bebouwing aan het pleintje
Cluster 2: de moestuin
Uitgangspunt van dit cluster vormt het inlijsten van de moestuin en tegelijkertijd het behouden van zicht op de Rijn en Meinerswijk. Het cluster richt zich op de Rijn door zich daar te openen en die opening te markeren door een compact wat hoger volume daar naast te plaatsen. Aan de zijde van het Oolgaardthuis omsluit een 3 bouwlagen hoog, langer volume het cluster van de moestuin, omkadert het Groene Venster op de Rijn en onttrekt het Oolgaardthuis aan het oog. Tevens markeert dit gebouw, dat dicht tegen de Klingelbeekseweg is aangeschoven, het landgoed op de hoek. De ingelijste moestuin zelf is heel formeel rechthoekig, de bebouwing staat daar in verschillende hoogtes en lengtes juist vrij speels omheen, waarmee het enerzijds doorzichten open laat en markeert en anderzijds een losse verbinding met de andere clusters maakt.
Tegen de muur aan worden kleine volumes van één laag gebouwd, die vanaf de Klingelbeekseweg onzichtbaar zijn en als ateliers gebruikt kunnen worden. Daarmee wordt het cluster van de moestuin een levendig, openbaar cluster, zowel in als aan de moestuin. In de formele tuinen wordt ook een rij parkeerplaatsen ingepast. De hagen die de tuinen omgeven, de gewassen in de tuinen zelf en de lage fruitbomen die her en der in de tuinen staan onttrekken deze auto's gezien vanaf de Klingelbeekseweg grotendeels aan het oog.
Cluster 3: Het bosgebouw
Dit cluster is het meest eigentijdse omdat de historische elementen in deze hoek van het landschap grotendeels verdwenen zijn. De achterliggende holle weg met zijn forse beplanting is hier juist prominent aanwezig en zuidelijk ligt de vijver verdiept en verborgen. De hoek waarin dit derde cluster een plaats krijgt wordt bos, het nu kale deel tussen de grote bomen bij de entree, langs de holle weg en pal ten noorden van de vijver wordt beplant en hierin wordt een vierkant volume toegevoegd. Terwijl de andere bebouwing orthogonaal ligt ten opzichte van de Klingelbeekseweg, de oprijlaan en de villa draait dit volume zich iets en pakt het de richting op van het landschap waar het gebouw zich op richt, de richting van het valleitje die vanuit de vijver subtiel richting de entree doorgetrokken wordt. Dit gebouw staat dus in het bos, de bomen dicht tegen de gevel aan. Daar wordt in de architectuur rekening mee gehouden: veel glas om licht binnen te laten en om volop zicht op het omliggende lommerrijke landschap te krijgen. Het gebouw is alzijdig en naar buiten gericht, waar de andere twee clusters zich juist ook richten op hun binnenwereld. Aan de oostzijde ligt de doorgetrokken vallei tegen dit blok aan waardoor deze zijde over het dal heen richting het villacluster kijkt. Het volume waarin appartementen gerealiseerd zullen worden ligt als een doosje in het glooiende aflopende landschap en komt niet boven de woningen aan de Klingelbeekseweg uit.
Onder het gebouw ligt een parkeergarage. Tussen de historische muur en het gebouw, onder de boomkronen, ligt nog een aantal parkeerplaatsen onopvallend tussen de bomen.
Hoofdopzet openbare ruimte
De bebouwingsclusters zullen alle drie losse elementen vormen op het landgoed, dat hoofdzakelijk een informeel karakter zal behouden. Slechts een zeer beperkt deel van de buitenruimte wordt uitgegeven als privé-tuin, de overige gronden zijn openbaar toegankelijk. De privé-buitenruimten liggen als patio's in de bebouwing verscholen of voegen zich onopvallend in het landschap.
In de hoofdopzet van de openbare ruimte worden de randen van het landgoed extra aanzet met bebouwing en beplanting (bomen), zodat meer contrast ontstaat tussen dit besloten gebied en het meer open gebied richting de Rijn. De reliëfverschillen worden waar mogelijk meer in beeld gebracht.
In het Masterplan zijn verschillende uitgangspunten en randvoorwaarden gesteld, die in eerste instantie zijn vertaald in het stedenbouwkundig ontwerp en vervolgens in dit bestemmingsplan. In het navolgende is aangegeven hoe het gedachtengoed achter het masterplan is vertaald in het juridische deel van voorliggend bestemmingsplan:
De in het masterplan aangegeven te creëren zichtlijnen, zoals hieronder verbeeld, zijn in dit bestemmingsplan overgenomen door het stedenbouwkundig ontwerp nagenoeg exact over te nemen op de verbeelding van het bestemmingsplan. De voorgestelde bebouwingsclusters en gebouwen zijn overgenomen op de verbeelding, waarbij rondom de gebouwen op een aantal plaatsen extra ruimte is opgenomen. Deze extra ruimte is wellicht noodzakelijk in verband met de architectonische uitwerking en houdt de beoogde zichtlijnen in stand. Door de plek en afmetingen van de beoogde bebouwing vast te leggen, ontstaan de gewenste doorzichten op de Rijn en het landgoed. In de regels is geregeld dat de afstand tussen het meest zuidelijke gebouw van het cluster 'Moestuin' en het oostelijke gebouw van het cluster 'De witte villa' minimaal 18 meter dient te bedragen om op die manier de gewenste doorzichten te garanderen.
De overige bestemmingen laten geen of nauwelijks bebouwing toe, waardoor de aangegeven zichtlijnen zijn gegarandeerd. Daar waar verharding is voorzien, bijvoorbeeld door de komst van parkeren, zijn deze plekken steeds met een aanduiding aangegeven.
Venster op de Rijn: zichtlijnen van de Klingelbeekseweg naar de Rijn
Het landschap is in de toekomstige situatie dominant. Om die reden is aan het grootste deel van het plangebied de bestemming Groen - Landschap en park toegekend. In de bestemmingsomschrijving is de bescherming van landschappelijke en cultuurhistorische waarden een belangrijke plek gegeven. Daarnaast is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningstelsel) opgenomen ter bescherming van deze waarden. Daar waar verharding is voorzien, bijvoorbeeld door parkeerplaatsen en ontsluiting, zijn deze plekken steeds met een aanduiding aangegeven.
De in het masterplan voorgestelde bebouwing is overgenomen op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Daarnaast laat het bestemmingsplan binnen alle bestemmingen beplanting en groenvoorzieningen toe.
De grenzen van het landgoed westelijk en oostelijk worden ruimtelijk aangezet door bebouwing en beplanting waardoor het landgoed als kamer sterker begrensd wordt en het venster op de Rijn ingekaderd wordt. Zowel Oolgaardthuis als het westelijk gelegen fabrieksterrein worden aan de aandacht onttrokken. De focus op zowel de Villa als de Rijn wordt versterkt en tegelijkertijd worden het begin en het eind van het landgoed geaccentueerd.
Op basis van dit bestemmingsplan mag alleen bebouwing worden opgericht ter plaatse van de bouwvlakken op de verbeelding, die strak zijn begrensd. Hierdoor wordt voorkomen dat tussen landhuis en Rijn bebouwing kan worden opgericht, waardoor het landhuis het eerste gebouw is gezien vanaf de Rijn. Daarnaast is het landhuis het hoogst en hebben de andere gebouwen op het terrein een lagere maximale nokhoogte toebedeeld gekregen. Het bestemmingsplan volgt op dit punt het masterplan naadloos, waardoor de hiërarchie van gebouwen ook in het bestemmingsplan is terug te vinden.
De witte villa als belangrijkste element van het landgoed
Bij dit uitgangspunt geldt hetzelfde als bij paragraaf 4.3.4: de toekomstige bebouwing mag alleen worden geprojecteerd binnen de bouwvlakken. De bouwvlakken aan weerszijden van de villa liggen achter de villa, gezien vanaf de Rijn, waardoor de prominente ligging van de villa aan de Rijn wordt gerespecteerd.
Dit is een uitvoeringsaspect, dat niet in het bestemmingsplan kan worden geregeld.
Het functioneel programma betreft de volgende woningtypes:
Daarnaast wordt maximaal 400 m2 aan commerciële doeleinden mogelijk gemaakt ter plaatse van het bouwblok aan de noordzijde van het cluster moestuinen de villa
In aanvulling op het Masterplan is in dit bestemmingsplan het gebouw aan de Rijn positief bestemd. Dit gebouw is in het geldende bestemmingsplan “Hoogstede - Klingelbeek” bestemd als 'Maatschappelijk' en krijgt in voorliggend bestemmingsplan de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'bijgebouwen'. Deze aanduiding houdt in dat uitsluitend bijgebouwen zijn toegestaan.
De navolgende afbeelding geeft de ruimtelijke indeling weer van de beoogde woningtypes:
Tekening beoogde functionele programma (uit Masterplan)
Het grootste deel van het plangebied krijgt een landschappelijke inrichting. Het terrein krijgt de inrichting en uitstraling van een park, waarin de gebouwen zich voegen. De gebouwen worden zodanig gepositioneerd dat doorzichten ontstaan richting Rijn.
Dat het landschap een geheel is betekent dat het niet opgeknipt is in allerlei kavels en tuinen, waar nog restjes landschap tussendoor lopen. Er zijn wel privé buitenruimten maar die liggen als patio's in de bebouwing verscholen of voegen zich onopvallend in dat landschap, door hun verscholen ligging in een laagte of achter beplanting of door bij de architectuur van het gebouw te horen.
Twee formele, rechthoekige delen onderscheiden zich van dat glooiende, meanderende landschap: de moestuin en het voorplein van de villa.
Het landgoed is semi-openbaar. Het is toegankelijk maar tevens afsluitbaar indien nodig. Door de positionering van de clusters zijn er delen die van zichzelf meer openbaar voelen (zoals het entreegebied en de moestuin) dan andere delen achter de formele clusters. Sommige stukken zijn slechts voor bewoners bereikbaar.
Op de navolgende kaart is een schematische voorstelling gegeven van het watersysteem.
In het zuidelijke deel van het plangebied wordt een waterpartij aangelegd. Aan de Rijnzijde, op de plek waar de kunstmatige beek ooit lag, zal de laagte verder aangezet worden in een nieuwe (zwem-)vijver, die subtiel verbonden is met de bestaande vijver. Zo wordt het contrast tussen de hogere, drogere besloten delen en de lage natte weidse delen vergroot en het zicht over de Rijn verbeterd.
Door de gemeente Arnhem is aangegeven, dat de aanwezige vijver mogelijk wordt gevoed door grondwater danwel schijngrondwater. Bij voeding door schijngrondwater via leemlagen, kunnen activiteiten die de leemlagen aantasten gevolgen hebben voor de watervoerendheid van de vijver. Middels een geohydrologische analyse naar de aanwezigheid van de leemlagen, kunnen uitspraken worden gedaan naar de relatie tussen de huidige en toekomstige situatie. De notitie bevat de resultaten van het veldwerk en de bijbehorende analyse van de samenstelling van de ondergrond. De notitie is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De belangrijkste resultaten worden besproken in paragraaf 5.7.
Er zal worden aangesloten op de Klingelbeekseweg via de bestaande in-/uitrit. Daarnaast wordt de oude rechte laan op de villa af weer hersteld, in aansluiting op de buurt. Ter plaatse van de beoogde ontsluiting is op de verbeelding een vrij brede aanduiding opgenomen, waarbinnen de ontsluiting moet worden gerealiseerd. Wat betreft de uiteindelijke situering is van belang dat de laan zich in hoofdlijnen oriënteert op het monumentale landhuis en dat de toegangen naar het noordelijk en westelijk gelegen clusters ondergeschikt zijn. Daarnaast is het van belang dat de laan een zelfstandig element is gelegen in het groen, een integraal onderdeel is van het landschapsontwerp en de beleving van het gebied als landgoed met allure versterkt.
De laan wordt verhard vormgegeven. De twee pleinen bij de moestuin- en villacluster zijn ook verhard. De routes door het overige landschap meanderen en zijn half-verhard. Op navolgende afbeelding is de ontsluiting weergegeven. In rood de wegen voor gebruikers van het terrein en in zwart de wegen voor volledig publiek.
Ontsluiting Klingelbeek (uit: Masterplan)
Parkeernorm
Uitgaande van de geldende parkeernormen en rekening houdend met een groeifactor vanwege het aandeel privé-parkeerplaatsen zijn er voor het genoemde programma 69 parkeerplaatsen nodig. Voor commercieel geldt dan dubbelgebruik. Dit plan voorziet daarin.
Parkeren in plangebied
Er worden binnen het plangebied 71 parkeerplaatsen gerealiseerd. Onderstaande afbeelding geeft de hoofdopzet weer. Hierop zijn 69 parkeerplaatsen ingetekend. Het parkeren bij het bosgebouw zal anders worden opgelost. Bij de architectonisch uitwerking van de plannen is gebleken dat de 20 parkeerplaatsen onder het bosgebouw niet haalbaar zijn. Als gevolg van het maximale bouwvlak van 70%, het hoogteverschil ter plaatse en het inpassen van bergingen is er ruimte voor circa 12-14 parkeerplaatsen in tegenstelling tot de 20 plaatsen in het Masterplan. Dat betekent dat er elders buiten het gebouw ruimte moet worden gevonden voor extra parkeerplaatsen.
Deze extra ruimte is gevonden op maaiveld direct bij het bosgebouw. Daarbij is gezocht naar een bestendige oplossing die ruimte bied voor de verdere uitwerking van de architectuur en het exacte aantal parkeerplaatsen onder het gebouw.
Er is tussen de Klingelbeelkseweg en het landgoed een flink hoogteverschil en er staat een muurtje langs de erfgrens. Door de parkeerplaatsen tegen de perceelsgrens onderaan het talud met bovenaan het muurtje te situeren, zijn de auto's vanuit de Klingelbeekseweg niet of nauwelijks zichtbaar. Hier worden 5 parkeerplaatsen extra mogelijk gemaakt (dus 16 in plaats van 11). Daarnaast worden ook tegen het toekomstige gebouw 3 parkeerplaatsen gerealiseerd. Deze zullen met groen worden afgeschermd. Hierdoor is er voldoende ruimte voor parkeren op eigen terrein zonder dat dit ten koste gaat van de landschappelijke uitstraling van het landgoed.
Hiermee wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Tekening: opzet parkeren (bron: SB)
De parkeeropgave is gebaseerd op de realisatie van 44 woningen. Wanneer het maximale programma van dit bestemmingsplan wordt gerealiseerd (48 woningen) dan worden hiertoe extra parkeerplaatsen gerealiseerd. Via de parkeernorm in de regels van het bestemmingsplan wordt dit juridisch afgedwongen.
Algemeen
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van het Rijk en per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Bro. Overheden moeten op grond van het Bro alle nieuwe stedelijke ontwikkelingen motiveren aan de hand van de drie treden van de Ladder. De Ladder voor Duurzame Verstedelijking is verankerd in het Bro in de artikelen 1.1.1 en 3.1.6. De tekst uit het Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden: | |
a. | Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte; |
b. | Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en; |
c. | Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.' |
Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Toetsing
Algemeen
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in voorgaande wettekst afbeelding genoemde begrippen 'regionale behoefte', 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.
Regionale behoefte
Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, p. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als “regionale behoefte” zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
Bestaand stedelijk gebied
De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied.
In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De provincie Gelderland hanteert in haar Omgevingsverordening dezelfde definitie. De betreffende definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Stedelijke ontwikkeling
Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in Bro 1.1.1 als volgt gedefinieerd: 'stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
Voorliggend plan
In voorliggend geval is er sprake van het herontwikkelen van een gebied met woningen. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling, het plan is namelijk aan te merken als woningbouwlocatie. Tevens kan het plan gezien de schaal (maximaal 48 woningen) niet meer worden aangemerkt als kleinschalig. Om die reden is een toetsing aan de Ladder benodigd. Hieronder worden de achtereenvolgende stappen uit de Ladder besproken.
Trede 1
Volgens trede 1 van de Ladder moet iedere stedelijke ontwikkeling binnen het plan óf kwantitatief óf kwalitatief voorzien in een actuele regionale behoefte. Idealiter voorziet een nieuwe stedelijke ontwikkeling zowel kwantitatief als kwalitatief in een actuele regionale behoefte. Hierna wordt per functie de actuele regionale behoefte onderbouwd.
Wonen
Kwantitatieve opgave
De provincie Gelderland stuurt op een gezonde regionale woningbouwprogrammering. Er zijn afspraken gemaakt met onder andere de Regio Arnhem Nijmegen over de groei van de woningvoorraad (dus: aantallen nieuwbouw) en over de 'kwaliteiten', zoals het aandeel huur- en betaalbare woningen. Zoals verwoord in het stoplichtmodel voor woningbouwprogrammering Arnhem-Nijmegen subregio Arnhem en omgeving is het uitgangspunt een netto groei van 5.500 woningen in de gemeente Arnhem tot 2025. Binnen de subregio Arnhem en omgeving (Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden en Rozendaal) is in juni 2016 deze nieuwe woonopgave vastgesteld. Dit is gebeurt op basis van de Primos prognose 2015.
Tot 2025 heeft de gemeente Arnhem nog 5.500 woningen toe te voegen. Ongeveer 3.500 woningen hiervan liggen al vast in groene plannen. Dit zijn harde plannen die de komende jaren gerealiseerd gaan worden. Daarbuiten is er nog ruimte voor 2.000 woningen in andere plannen.
Dat er wordt voldaan aan de kwantitatieve behoefte blijkt uit het feit dat uit marktonderzoek van Atrivé (Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig! Eindrapport woningmarktonderzoek en woonagenda 2014 - 2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen, januari 2014). Hieruit blijkt dat er op dit moment meer vraag dan aanbod is. Het onderzoek toont aan dat voor de gehele Stadsregio geen sprake is van kwantitatieve overschotten in de harde planning. De voorraad harde plannen is kleiner dan de resterende behoefte. Ook blijkt de kwantitatieve woningbehoefte in de subregio Arnhem en Omgeving groter dan het aantal harde plannen dat nu geprogrammeerd staat. Geconcludeerd wordt: 'De voorraad harde plannen is kleiner dan de resterende behoefte'; en verder: 'De prognoses wijzen op een doorgaande huishoudengroei in Arnhem e.o. tot 2030. Er is een behoorlijke vraag en er is ruimte om plannen uit de zachte planvoorraad in ontwikkeling te nemen'. In het rapport wordt zelfs geconcludeerd dat in de subregio Arnhem en Omgeving uitgaande van de prognoses de meeste ruimte om zachte plannen in ontwikkeling te brengen.
De navolgende tabellen brengen voorgaande verder in beeld:
Tabellen: vergelijking Primosprognose en plancapaciteit tot 2020 (eerste tabel) en na 2020 (tweede tabel) uit rapport Atrivé (2014)
Uit het voorgaande blijkt dat er in de subregio Arnhem e.o. tot 2020 en ook na 2020 nog ruimte is in de woningbouwplanning.
In de Arnhemse Woonprincipes 2025 is verder aangegeven dat op basis van de Socrates analyse regionale woningmarkt Stadsregio Arnhem Nijmegen uit 2014 tot 2025 een woningbouwbehoefte is van 7.900. Bovendien blijkt uit de prognoses dat er in de Subregio Arnhem nog steeds sprake is van een doorgaande huishoudensgroei tot 2030. Het rapport geeft het volgende aan: De prognoses wijzen op een doorgaande huishoudensgroei in Arnhem en omgeving tot 2030. Er is een behoorlijke vraag en er is ruimte om ook plannen uit de zachte planvoorraad in ontwikkeling te nemen. In cijfers voor de periode 2014 - 2024 is een geprognotiseerde behoefte aan 7.900 woningen, waarvan 905 woningen gerealiseerd in 2014 en 2015 en 6.995 woningen nog moeten worden gerealiseerd.
Onderhavig plan betreft de realisatie van maximaal 48 woningen. Gesteld kan worden dat hier vanuit kwantitatief oogpunt behoefte aan is.
Kwalitatieve opgave
Een belangrijke factor in de grote behoefte aan meergezinswoningen is de vergrijzing. Het aantal 65-plus huishoudens neemt flink toe, evenals hun woningbehoefte. Vanuit Arnhem trekken gezinnen en 1- en 2-persoonshuishoudens in de leeftijdscategorie 30-65 jaar naar omliggende dorpen. Anders is dit voor 'empty nesters'. Een deel van de huishoudens die suburbaan zijn gaan wonen wil in deze leeftijdsfase weer terug naar Arnhem of Nijmegen, aldus Atrivé op basis van onderzoek in 2013. Hierna is de ontwikkeling van de woningbehoefte per doelgroep in de periode 2014 - 2024 bepaald.
Tabel: confrontatie Socrates met plancapaciteit Stadsregio Arnhem Nijmegen en subregio Arnhem e.o. Bron: Atrivé i.o.v. Stadsregio Arnhem Nijmegen (2014), We hebben elkaar nodig! Eindrapport woningmarktonderzoek en woonagenda 2014 - 2020
Vanuit de gemeentelijke woonvisie (Arnhemse Woonprincipes 2025) geldt dat de buurt Klingelbeek, waarin onderhavig plangebied is gelegen, wordt gekarakteriseerd als een ruim opgezette en groene woonbuurt aan de rand van de stad. De opgave voor de komende jaren is het omgaan met de gevolgen van vergrijzing. Het aantal ouderen in de buurt neemt toe. Een trend die zich richting de toekomst doorzet.
Voor de subregio Arnhem benoemt het eerder genoemde rapport van Atrivé uit 2014 dat er een behoorlijke behoefte is aan wonen in de stad (centrum-stedelijk en groen-stedelijk) en landelijk bereikbaar wonen. In Arnhem zijn er veel binnenstedelijke plannen op aantrekkelijke locaties die hierin voorzien (zowel centrum-stedelijke als groen-stedelijke milieus). De grote behoefte aan centrumstedelijke en vooroorlogse woonmilieus ligt in lijn met de magneetwerking van Arnhem en Nijmegen.
Onderhavig plan voorziet in diverse woningen voor diverse doelgroepen. Er worden ongeveer 35 appartementen gerealiseerd, 12 rijwoningen en één vrijstaande woning. De appartementen zijn geschikt voor alleenstaanden en tweepersoonshuishoudens, de vrijstaande en rijwoningen zijn geschikt voor gezinnen. Met name de appartementen zijn zeer geschikt voor ouderen. Een deel van de appartementen zijn levensloopgeschikte woningen. In het plangebied is bovendien sprake van een bijzonder woonmilieu, waardoor midden en hoge inkomens aan de stad kunnen worden gebonden.
Onderhavig plan kan een bijdrage leveren aan het realiseren van voldoende ruimte voor ouderen in de woonbuurt Klingelbeek. Tevens kan de omgeving van het plangebied worden beschouwd als een groen-stedelijk woonmilieu. Zoals is gebleken uit de studie van Atrivé bestaat behoefte aan binnenstedelijke plannen op aantrekkelijke locaties in groen-stedelijke woonmilieus. Met onderhavig plan wordt aan deze behoefte invulling gegeven.
Gesteld wordt dan ook dat met het plan wordt voorzien in de kwalitatieve behoefte.
Commerciële functies
Er wordt binnen het plan circa 200 m2 aan commerciële ruimte gerealiseerd in het gebouw direct aan de Klingelbeekseweg. Het bestemmingsplan biedt ruimte aan 400 m2 aan ondergeschikte commerciële ruimte, aangezien er ook in het landhuis enige ruimte wordt geboden voor commerciële functies. Het gaat om een menging van diverse functies, waarbij toegestaan zijn:
Het betreft gezien het beoogde oppervlak een zeer kleinschalige functie. Op basis van bestaande jurisprudentie kan worden gesteld dat hiervoor geen toets aan de Ladder benodigd is. Verwezen wordt hierbij naar deze uitspraak waarbij het ging om de realisatie van een bedrijfsgebouw van 400 m2 en de Afdeling heeft geconcludeerd dat een toetsing aan de Ladder gezien de kleinschaligheid niet benodigd was.
Eindconclusie
Geconcludeerd wordt dat de regionale behoefte zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin voldoende voor zowel het wonen als de commerciële functies is aangetoond en dat voldaan kan worden aan trede 1 uit de Ladder.
Trede 2
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied: de locatie wordt volledig omsloten door het bestaand bebouwd gebied, is gelegen binnen de bebouwde kom van Arnhem, maakt onderdeel uit van een bestemmingsplan voor het stedelijk gebied en is in de huidige situatie reeds ingericht met stedelijke functies (maatschappelijke voorzieningen). In voorliggend geval wordt dan ook voldaan aan trede 2 van de ladder.
Trede 3
Vanwege het feit dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en hiermee is voldaan aan trede 2, hoeft er niet getoetst te worden aan trede 3.
In dit hoofdstuk worden de beperkingen gegeven die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied.
Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige object. Hierna wordt ingegaan op de aspecten wegverkeers- en spoorwegverkeerslawaai en industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
In juli 2016 is akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen (zie bijlage 2). De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven.
Omdat sprake is van nieuw te realiseren geluidgevoelige bestemmingen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de gevels van het pand en op de randen van de bouwvlakken vanwege het wegverkeer op de volgende wegen:
De geluidbelasting als gevolg van de Utrechtseweg voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De geluidbelasting bedraagt ten hoogste 39 dB. Dit betekent dat de geluidsbelasting vanwege de Utrechtseweg geen belemmering vormt voor de nieuw te realiseren woningen binnen de bouwvlakken en binnen het bestaande pand.
De afzonderlijke geluidbelasting als gevolg van de 30 km/uur wegen Klingelbeekseweg en de Hulkesteinseweg op de rekenpunten binnen het plan is niet hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor geluidgezoneerde wegen. De hoogste waarde van de geluidbelasting bedraagt 48 dB.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de gecumuleerde geluidbelasting van de gezamenlijke wegen berekend. De hoogste waarde van de gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 53 dB. Cumulatie resulteert hier in een maximaal 5 dB hogere geluidbelasting dan de afzonderlijke geluidbelasting vanwege de Klingelbeekseweg.
De gecumuleerde geluidbelasting is ruim lager dan de ten hoogste toegestane hogere waarde van 63 dB voor gezoneerde wegen in binnenstedelijke situaties. Er is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen het plan ten aanzien van het aspect geluid vanwege wegverkeer.
De gecumuleerde geluidbelasting op de gevels leidt niet tot benodigde aanvullende gevelmaatregelen om te kunnen voldoen aan de eisen ten aanzien van het binnenniveau van nieuwe woningen gesteld in het Bouwbesluit 2012.
Railverkeerlawaai
Ten noorden van het plangebied ligt een spoorlijnverbinding. Het plangebied is echter gelegen buiten de wettelijke geluidszone. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is in voorliggend geval niet noodzakelijk.
Industrielawaai
In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, als bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven op de nieuwe woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.4 (milieuzonering). Het aspect industrielawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), zijn categorieën van gevallen aangewezen, waarin de uitoefening van een of meer bevoegdheden, of de toepassing van een of meer wettelijke voorschriften in ieder geval niet in betekenende mate bijdraagt.
Voor woningbouwlocaties zal bij het oprichten van 1500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg misschien sprake zijn van een “in betekenende mate” verslechtering van de luchtkwaliteit.
Toetsing
Onderhavig plan kan worden aangemerkt als niet-in-betekenende-mate (NIBM) bijdragend aan de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet noodzakelijk. Dit bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor de luchtkwaliteit in de directe omgeving.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstoolvoetnoot: http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/. uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) in het plangebied tussen 2015 en 2030. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.
Conclusie
Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Hinder
Op basis van de VNG brochure bedrijven en milieuzonering geldt voor bedrijven/inrichtingen een richtafstand ten opzichte van woningen binnen woongebieden of gemengde gebieden (wonen naast werken). Een richtafstand gaat uit van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en een milieugevoelige functie als wonen anderzijds kan worden gecreëerd.
Zowel binnen als buiten het plangebied zijn geen bedrijven/inrichtingen aanwezig die een belemmering vormen voor de functies in het plangebied. Conform wet- en regelgeving is advies gevraagd aan de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden. Hieruit zijn geen opmerkingen naar voren gekomen die relevant zijn voor dit bestemmingsplan.
Geur
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen industriële bedrijven waarbij geur een rol speelt.
In het kader van het onderzoek naar de inpassingsmogelijkheden van het ontwikkelingsplan dienen de externe veiligheidsrisico's ten gevolge van activiteiten in de directe omgeving te worden geïnventariseerd. Externe veiligheidsrisico's kunnen ontstaan door het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen en over transportroutes (weg, spoor en water) en het gebruik of de opslag van gevaarlijke stoffen bij inrichtingen.
Toetsing
In juli 2016 is door Windmill Milieu en Management een inventarisatie van de externe veiligheidsrisico's uitgevoerd. In deze quickscan zijn de risicobronnen geïnventariseerd en is beoordeeld of de genoemde risicobronnen mogelijk een belemmering vormen op de ontwikkelingsmogelijkheden van het plangebied. Indien risicobronnen een mogelijke belemmering vormen, is een vervolgonderzoek noodzakelijk. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen (zie bijlage 3). De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven.
Op de navolgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de risicokaart..
Uitsnede uit risicokaart externe veiligheid met aanduiding plangebied
Transport over waterwegen
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water zijn uitsluitend waterwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. De dichtstbijzijnde waterweg is de Rijn. Voor de vaarweg geldt een PR 10-6 contour van 0 meter; het plaatsgebonden risico van deze waterweg vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied.
De afstand tussen de bebouwing binnen het plangebied en de oever van de Rijn bedraagt circa 60 meter. Daarmee ligt de bebouwing binnen het plangebied geheel buiten het invloedsgebied van de waterweg. De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water vormen derhalve geen aandachtpunt voor de planlocatie.
Transport over wegen
Ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg zijn uitsluitend de wegtransportassen van belang waar structureel vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan. In beginsel zijn dit A- en N-wegen. Voor de planlocatie zijn de volgende wegen voor vervoer van gevaarlijke stoffen relevant (liggende binnen een straal van 4 km om het plangebied):
De meest dichtbijgelegen weg betreft de N225, gelegen op een afstand van ongeveer 180 meter. De A325 ligt op de grootste afstand, zijnde circa 2.500 meter.
Binnen de gemeente Arnhem zijn specifieke wegen aangewezen waar gevaarlijke stoffen mogen worden vervoerd zonder ontheffing van de gemeente hiervoor. Géén van de genoemde N-wegen is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Geconcludeerd wordt dat over de N-wegen geen structureel vervoer van gevaarlijke stoffen zal plaatsvinden. Ook de op grote afstand gelegen weg A325 is niet aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen.
De risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de wegen vormen dan ook géén aandachtspunt voor de ontwikkeling van het plangebied.
Transport over het spoor
Ook ten aanzien van de veiligheidsrisico's in het plangebied als gevolg van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor zijn uitsluitend spoorwegen van belang waar vervoer van gevaarlijke stoffen in bulkvervoer is toegestaan.
Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 560 meter van de spoorlijn Ressen Noord – Zutphen Twentekanaal aansluiting. Dit spoortraject is opgenomen in het Basisnet. Over deze spoorlijn (route 62) vindt structureel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Uit het Basisnet blijkt dat op het baanvak géén PR 10-6-risicocontour en plasbrandaandachtsgebied geldt. De spoorlijn bevindt zich op méér dan 200 meter afstand van het plangebied, waardoor de invloed van het plan op de hoogte van het groepsrisico niet kwantitatief inzichtelijk gemaakt hoeft te worden. Als zodanig leveren de risico's als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het spoor dan ook géén belemmering op voor de ontwikkeling van het plangebied.
Opgemerkt wordt dat het plangebied wel ligt binnen het invloedsgebied van de spoorroute. De maatgevende 1% letaliteitsafstand wordt hierbij veroorzaakt door de vloeibare toxische stoffen (D4), zijnde >4.000 meter. Het plangebied ligt daarmee volledig binnen het invloedsgebied van de spoorlijn. Voor de risico's als gevolg van het transport spoor geldt derhalve een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico.
Buisleidingen
Op basis van de risicokaart is geconstateerd dat binnen een afstand van 580 meter van het plangebied géén buisleidingen met gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De meest dichtbij gelegen buisleiding is op een afstand van ongeveer 1.000 meter vanaf het plan gesitueerd. Het plangebied valt derhalve niet binnen de inventarisatieafstand van een aardgastransportleiding. De risico's als gevolg van het transport door bestaande buisleidingen vormen derhalve géén aandachtspunt voor de ontwikkeling van het plangebied.
Inrichtingen
Met behulp van de risicokaart is bepaald of het plangebied binnen de plaatsgebonden risicocontouren, dan wel invloedsgebieden van omliggende risicovolle inrichtingen is gelegen. In de uitsnede in voorgaande figuur is de ligging van relevante inrichtingen in de directe omgeving van het plangebied weergegeven.
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet is gelegen binnen de plaatsgebonden risicocontouren, dan wel invloedsgebieden /1% letaliteitsafstanden van omliggende risicovolle inrichtingen. Ingevolge het Bevi wordt geconcludeerd dat risicovolle inrichtingen geen beperkingen veroorzaken voor het plan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de externe veiligheidsrisico van de beschouwde bronnen geen belemmering vormen voor de ontwikkeling van het plangebied. Voor de risico's als gevolg van het transport over het spoor geldt uitsluitend een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico.
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het plangebied. Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming zijn de Wet natuurbescherming en provinciale verordeningen van toepassing. De provincies beschermen via provinciale verordening waardevolle natuurgebieden zoals het Natuurnetwerk Nederland, weidevogelgebied en ganzenfoerageergebied. Daarnaast kunnen natuurgebieden of andere gebieden die essentieel zijn voor het behoud van bepaalde flora en fauna, aangewezen worden als Europees vogelrichtlijn- en/of habitatrichtlijngebied (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Ook de bescherming van individuele plant- en diersoorten is geregeld in deze wet.
Toetsing
In augustus 2016 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen (zie bijlage 4). De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven.
De bestemmingsplanwijziging met daaruit voortvloeiende ingrepen leiden niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. Het uitvoeren van nader onderzoek naar effecten op Natura 2000, GNN en GO is niet aan de orde.
Werkzaamheden aan of binnen enkele meters van de dakconstructie van de villa kunnen leiden tot verstoring of vernieling van vaste, jaarrond beschermde verblijfplaatsen van vleermuizen en gierzwaluwen. Nader onderzoek is nodig om aan-/afwezigheid van vaste rust-/verblijfplaatsen of voortplantingsplekken van gebouwbewonende vleermuizen en gierzwaluwen vast te stellen voordat dergelijke werkzaamheden kunnen plaatsvinden. Mocht er sprake zijn van één of meer vaste verblijfplaatsen dan zijn mitigerende maatregelen en een ontheffing annex artikel 75 van de FF-wet nodig.
De holle weg langs de westzijde van het terrein is vermoedelijk onderdeel van een beschermde vliegroute van vleermuizen. Deze dient intact te blijven. Aanvullend onderzoek is nodig indien bomen worden verwijderd langs de uiterste westgrens van het terrein, of wanneer mogelijk storende verlichting geplaatst wordt.
Aan de hand van de quickscan kan de aan- of afwezigheid van een vaste verblijfplaats van de steenmarter in de gebouwen niet met zekerheid worden vastgesteld, hoewel de kans op aanwezigheid klein lijkt door het ontbreken van sporen. Echter, niet alle ruimtes waren toegankelijk voor inspectie. Om zekerheid te verkrijgen, moet nader onderzoek worden verricht.
Werkzaamheden kunnen effect hebben op algemene (niet jaarrond beschermde) broedvogels. Sloop-, kap- en rooiwerkzaamheden worden bij voorkeur uitgevoerd buiten het broedseizoen. De periode oktober - half maart is hiervoor het meest geschikt omdat de kans op broedgevallen dan minimaal is. Het broedseizoen is echter geen vooraf vast te stellen periode, van belang is of er broedgevallen aanwezig zijn. Deze mogen nooit verstoord worden. Bij broedgevallen dient gewacht te worden totdat het nest permanent verlaten is.
Significante negatieve effecten op overige zwaarder en strikt beschermde soorten of soortgroepen zijn uitgesloten, nader onderzoek naar aanwezigheid van dergelijke soorten is niet nodig.
Ten aanzien van alle dieren en planten (beschermd of niet beschermd) geldt dat men zich dient te houden aan de algemene zorgplicht. Dit houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna naar redelijkheid zoveel mogelijk voorkomen moeten worden.
Update Wet natuurbescherming
De invoering van de Wet natuurbescherming leidt vrijwel niet tot verandering in de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. De aangetroffen Grote kaardebol is niet langer beschermd, maar voor de soort gold al een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Wat betreft vogels en vleermuizen blijft de situatie ongewijzigd: broedende vogels mogen nooit verstoord worden en er is aanvullend onderzoek nodig naar jaarrond beschermde verblijfplaatsen van de Gierzwaluw en vleermuizen. De ontheffing wordt onder de Wet natuurbescherming aangevraagd bij de GS van de provincie Gelderland in plaats van de RVO, de te nemen mitigerende/compenserende maatregelen blijven echter gelijk aan de situatie voor 1 januari 2017.
Bij de overige beschermde soorten gaat het om (zeer) algemene zoogdieren en amfibieën waarvoor de provincie Gelderland vrijstelling verleent bij ruimtelijke ingrepen. 'Nieuwe' beschermde soorten ontbreken met zekerheid binnen het plangebied, nader onderzoek naar dergelijk soorten is derhalve niet aan de orde.
De invoering van de Wet natuurbescherming leidt niet tot wijzigingen ten aanzien van gebiedsbescherming. Nader onderzoek naar effecten op Natura 2000-gebieden en EHS/GNN is ook onder de nieuwe wetgeving niet nodig
Groencompensatie
Het landgoed krijgt een groene uitstraling. De bestaande en nieuwe bomen krijgen voldoende onder- en bovengrondse groeiruimte. Het nieuwe groen wordt daarmee duurzamer ingericht. In de navolgende afbeelding en tabel is de groenbalans voor het plangebied inzichtelijk gemaakt.
Bestaande situatie | Nieuwe situatie | ||
Verharding (puin, asfalt, klinkers) | 2.872 m² | Verharding (element/open) paden | 2.058 m² |
Bebouwd oppervlak | 586 m² | Bebouwd oppervlak | 2.374 m² |
Boom / struiken groep | 1.140 m² | Boomgroepen | 1.140 m² |
Solitaire bomen | 18 stuks | Solitaire bomen | 60 stuks |
Moestuin | 1140 m² | ||
Ruiggras en storingsvegetatie | 15.799 m² | Inheemse park vegegatie | 14.879 m² |
Water | 894 m² | Water met natuurlijke oevers | 1.648 m² |
Groenbalans Klingelbeek (bron: Schipper Bosch)
Uit de balans blijkt dat het totale oppervlak aan verharding afneemt met 244 m2, dat het aantal bomen toeneemt met 42 en dat het totale oppervlak aan water toeneemt met 754 m2. Hier staat tegenover dat bebouwd oppervlak toeneemt met 1.789 m2.
Hoewel de groenbalans kwantitatief negatief is, is er in het gebied sprake van een kwaliteitsverbetering. Deze wordt bereikt doordat de boszone een beplanting krijgt die van nature voorkomt op de grondslag. Dit zorgt voor het versterken van de biodiversiteit. De bestaande en nieuwe solitaire bomen krijgen onder- en bovengrond voldoende groeiruimte. Binnen het plangebied bevinden zich diverse beeldbepalende bomen. Naast het feit dat deze bomen zijn opgenomen in het inrichtingsplan, is ter bescherming van deze bomen tevens een juridische regeling opgenomen. Op de verbeelding is hiertoe de dubbelbestemming 'Waarde - Beeldbepalende boom' opgenomen. Op de gronden met deze dubbelbestemming geldt een algemeen bouwverbod. Met een omgevingsvergunning kan van dit verbod worden afgeweken. Tot slot krijgt de waterstructuur een natuurlijke oever met oevervegetatie, wat eveneens zorgt voor het versterken van de biodiversiteit.
Door de vergroening wordt een bijdrage geleverd aan de klimaatbestendige stad. Door de toename van het aantal bomen en de aanleg van natuurlijke oevers neemt de belevings- en gebruikswaarde van het groen in het gebied toe. Al met al is er daarmee dus sprake van een kwaliteitsverbetering in het gebied wat betreft het aspect groen.
Hierna wordt een beschrijving gegeven het toekomstige watersystemen in het plangebied. De beschrijving van het huidige watersysteem is terug te lezen in paragraaf 2.6.
Oppervlaktewater
De bestaande vijver blijft behouden en wordt uitgebreid met een zwemvijver in het zuidelijke deel van het plangebied. Op navolgende afbeelding wordt een schematische voorstelling van het watersysteem gegeven.
Schematische voorstelling van het watersysteem (Bron: Masterplan Klingelbeek)
Door de gemeente Arnhem is aangegeven, dat de aanwezige vijver mogelijk wordt gevoed door grondwater danwel schijngrondwater. Bij voeding door schijngrondwater via leemlagen, kunnen activiteiten die de leemlagen aantasten gevolgen hebben voor de watervoerendheid van de vijver. Middels een geohydrologische analyse naar de aanwezigheid van de leemlagen, kunnen uitspraken worden gedaan naar de relatie tussen de huidige en toekomstige situatie. De notitie bevat de resultaten van het veldwerk en de bijbehorende analyse van de samenstelling van de ondergrond. De notitie is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 5). De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.
Op basis van uitgevoerd veldwerk en de uitgevoerde deskstudie worden de volgende conclusies getrokken:
Het onderzoeksbureau adviseert bij de bouw grondwatermaatregelen te treffen om overlast in de gebruiksfase te voorkomen.
Daarnaast wordt geadviseerd de bodem rond de vijver nader te beschouwen bij het woonrijp maken van het terrein, en gedurende de bouw niet te beschadigen. Vermoedelijk is de bodem afgedicht om de vijver watervoerend te houden bij lage grondwaterstanden. Doorbreking hiervan zou droogval kunnen betekenen.
Tot slot wordt aanbevolen op enkele locaties de grondwaterstand te monitoren in combinatie met het vijverpeil om de verhouding tussen grondwaterstand en waterstand in de vijver te onderzoeken.
Grondwater
Het plangebied is gelegen op de helling van de Veluwe-stuwwal. Door de ligging op de rand van de stuwwal, komt er in de zandige bodem leem voor. Omdat leem moeilijk tot niet doordringbaar is voor water kunnen er grote afwijkingen voorkomen van de te verwachten grondwaterstand. Bij de bouw van ondergrondse delen dient rekening te worden gehouden met hoge grondwaterstanden.
Afvalwatersysteem
In het beheerdeel van het plangebied ligt een gemengd rioolstelsel dat deel uitmaakt van het beheergebied van het Rijngemaal. Het grootste deel van de Klingelbeekseweg maakt onderdeel uit van het onderbemalingsgebied Hulkestein.
De valleitjes die als een U-vorm in het landgoed liggen zijn de natuurlijke afwatering van het landschap. Door water hier op te vangen, te zuiveren en her te gebruiken ontstaat vertraging van de afvoer, reductie van waterverbruik, voegt de variatie tussen nat en droog ecologische gradiënten en meerwaarde toe.
Waterkering
De zuidrand van het plangebied wordt gevormd door het zomerbed van de rivier de Nederrijn. Vanaf deze variabele grens loopt het maaiveld van het plangebied op. Het zuidelijke deel, tot een hoogte van 13,6 meter boven N.A.P. maakt onderdeel uit van het winterbed van de rivier. Hier gelden de regels uit de Beleidslijn Ruimte voor de Rivier en de beleidslijn Grote Rivieren. Daarna is het maaiveld van nature hoog genoeg om niet meer te kunnen inunderen vanuit de rivier. Een zichtbare grens tussen het winterbed en het achterliggende gebied is er niet (de hoge gronden). In het plangebied is RWS een belanghebbende partij. In het kader van de procedure wordt rekening gehouden met een overleg met betrokken partijen (Waterschap Rijn en IJssel en Rijkswaterstaat).
De gehele opstalontwikkeling valt buiten de door RWS aangegeven hoogstwaterlijn en daarmee valt het gehele bouwvlak buiten de door RWS aangegeven hoogstwaterlijn.
Eventuele aanpassingen aan het terrein en de tuin met daarbij bijbehorende werkzaamheden vallen voor een deel wel binnen de RWS-grens. De werkzaamheden zoals aanplanten bomen/struikgroepen, ontgravingen voor waterpartij vallen hierbinnen.
Conclusie
In de nieuwe situatie ontstaat geen verandering wat betreft de volgende aspecten:
Door herstel van de gedempte slingerbeek zal er meer oppervlaktewater gerealiseerd worden in het plangebied. De waterkwaliteit van de aanwezige vijverpartij wordt aanzienlijk verbeterd door meer lichttoetreding en een betere doorstroming te reguleren. Hiermee zullen er ook verbeterde omstandigheden voor het waterleven optreden.
In het ontwikkeldeel is verdiept bouwen of heien slechts mogelijk als met geohydrologisch onderzoek is aangetoond dat aan de randvoorwaarden voldaan is. In de ontwikkeldelen mag alleen nog afvalwater wordt afgevoerd naar het openbaar gebied. Hemelwater moet op eigen terrein verwerkt worden.
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Hiertoe is het uitvoeren van een verkennend milieukundig bodem- en grondwateronderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek moet uitwijzen of de locatie mag worden aangewend voor de gewenste ontwikkeling.
Beschrijving bodemkwaliteit in het plangebied
Voor het gebied van het bestemmingsplan Hoogstede-Klingelbeek is een inventarisatie uitgevoerd van alle beschikbare bodemkwaliteitsgegevens en historische gegevens in het plangebied. In de onderzoeken zijn in de bovengrond op meerdere plaatsen van het bestemmingsplangebied bijmengingen met bodemvreemde materialen zoals puin en kolengruis aangetroffen. In de grond zijn over het algemeen geen tot licht verhoogde gehalten aan zware metalen, asbest, PAK, bestrijdingsmiddelen en minerale olie gemeten. In het gebied van landgoed Klingelbeek liggen geen bekende grondwaterverontreinigingen.
Toetsing
In december 2011 is door Ecopart een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op een deel van het perceel gelegen aan de Klingelbeekseweg 21-23 te Arnhem. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd (zie bijlage 6). De belangrijkste conclusies zijn hieronder weergegeven.
Kaartbeeld onderzoeksgebied (uit bodemonderzoek Ecopart)
Er zijn tijdens de veldwerkzaamheden zintuiglijk geen afwijkingen waargenomen. Uit de analyse van de mengmonsters blijkt dat het gehalte lood van de bovengrond de achtergrondwaarde overschrijdt, maar dat de lokaal geldende achtergrondwaarde niet wordt overschreden. In de ondergrond blijkt dat het gehalte kobalt en minerale olie de achtergrondwaarde overschrijdt, maar dat de lokaal geldende achtergrondwaarde van minerale olie niet wordt overschreden. De concentraties van de onderzochte stoffen in het grondwater bevinden zich onder de streefwaarde.
Op basis van de onderzoeksresultaten wordt geconcludeerd dat de bodem op de onderhavige locatie licht is verontreinigd met lood, kobalt en minerale olie. Het betreft hierbij voor kobalt en minerale olie waarschijnlijk een verhoogd achtergrondniveau. Het gehalte lood is mogelijk te herleiden aan de plaatselijk sterke verontreiniging met lood op het overige terrein nabij de bebouwing. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aangetoond.
Het is niet aannemelijk dat de geconstateerde verontreinigingen van de bodem risico's voor de volksgezondheid met zich meebrengen. Uit milieuhygiënisch oogpunt is de aanwezigheid van verontreinigende stoffen ongewenst. Indien het geheel aan onderzoeksresultaten echter wordt beoordeeld in het licht van de geplande terreinbestemming c.q. -inrichting, lijkt hier sprake van een aanvaardbare situatie. De overwegingen hierbij zijn onder andere de slechts licht verhoogde gehaltes, de min of meer diffuse verspreiding, de te verrichten inspanning om te komen tot een strikt multifunctionele bodemkwaliteitsniveau en een zienswijze vanuit een risicobenadering (ontbreken blootstellings- en verspreidingsroutes in de toekomstige situatie). Gelet op het bovenstaande is er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen bezwaar tegen het gebruik van de locatie inzake de geprojecteerde nieuwbouw.
Conclusie
Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het landhuis Klingelbeek (Klingelbeekseweg 21-23) inclusief de omringende gronden (tuinen) vormt een gemeentelijk monument. Aangezien het landgoed een gemeentelijk monument is zijn de activiteiten zoals sloop, restauratie of andere wijzigingen vergunningplichtig.
Tuinhistorie
In 2010 is een tuinhistorische verkenning van landgoed Klingelbeek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen (zie bijlage 7). De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven.
Zowel de omgeving als huis Klingelbeek en haar tuin kent een lange geschiedenis die vermoedelijk teruggaat tot de spijkerhoeves uit de zestiende eeuw die buiten de stadsomwalling van Arnhem lagen en later omgevormd werden tot buitenplaatsen. Klingelbeek nam een centrale positie in haar gelijknamige buurschap in door de ligging aan de oude veerweg, nu herkenbaar in de oude holle weg, en de doorgaande Utrechtseweg van Wageningen naar Arnhem. De buitenplaats is bewoond geweest door aanzienlijke Arnhemse notabelen die Klingelbeek vooral als buitenhuis gebruikt hebben. Door de buitenplaats naar de mode en smaak van die tijd in te richten heeft Klingelbeek haar representatieve functie goed vervuld. Een belangrijke statusverhogende ingreep was de verlenging van de toegangslaan rond 1724 door de toenmalige eigenaar Godard van Reede van Harreveld. De landschappelijke tuinaanleg is door Gerard Frederik Meybaum na 1812 in gang gezet en heeft de hoofdstructuur van de tuin naar haar huidige vorm getransformeerd. Als gevolg van de vordering van de Duitsers in de 2e WO. en het gebruik door de Fraters van de O.L. Vrouwe van het H. Hart is de tuin in de tweede helft van de twintigste eeuw aan de Rijnzijde en rondom het huis ingrijpend gewijzigd waarbij een deel van de landschappelijke aanleg uit de negentiende eeuw is verdwenen.
Waardering
Er is zowel een externe als interne waardestelling opgesteld. Bij de externe waardestelling gaat het om de monumentale waarde van het object in relatie met zijn omgeving.
Klingelbeek is voor haar algemeen cultuurhistorische waarde positief beoordeeld, de ensemblewaarde, tuinarchitectonische waarde en tuinhistorie heeft een neutrale-positieve waardering gekregen. De gebruikshistorie is hoog gewaardeerd.
De interne waardestelling brengt het relatieve belang van de onderdelen van een object in beeld. Dit is gedaan aan de hand van een waarderingskaart. De tuinhistorische elementen hebben een positieve monumentenwaarde gekregen, de tuinmuur uit 1952 die als historisch relict verwijst naar de tuinmuur uit 1722, de ronde toegangslaan met het gazon en de monumentale bomen, de vijver en haar slingerpaden zijn enkele tastbare relicten van de Landschappelijke aanleg na 1812 en hebben een positieve waardering gekregen. Vooral de moestuin heeft in de 1724 een belangrijke functie vervuld en is in de huidige structuur nog duidelijk aanwezig en herkenbaar en wordt als een waardevol ruimtelijk element beschouwd. De naoorlogse wijzigingen doen afbreuk aan de landschappelijke aanleg en verstoren de ruimtelijke samenhang tussen de tuin en het huis.
Advies
Om de monumentale waarden van de tuinonderdelen niet aan te tasten dient bij de restauratie van de tuin met een paar punten rekening te worden gehouden.
Bouwhistorie
In 2010 is eveneens een bouwhistorische verkenning van landgoed Klingelbeek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen (zie bijlage 8). De belangrijkste resultaten zijn in deze paragraaf weergegeven.
Zowel het hoofdhuis als het koetshuis kent een lange bouwgeschiedenis, de aanwezige bouwfasen geven een goed beeld van de geschiedenis van Klingelbeek. Zo heeft het hoofdhuis nog zestiende-eeuwse resten, is het huis in het begin van de achttiende eeuw opnieuw opgetrokken. Vervolgens is het huis meerdere malen vergroot. In de kelder zijn de verschillende bouwfasen nog duidelijk zichtbaar. Vanaf het begin van de twintigste eeuw kreeg het landhuis een nieuwe functie, het werd een klooster. Dit bracht ingrijpende wijzigingen met zich mee. In plaats van notabelen huisveste Klingelbeek nu een grote groep fraters, en kreeg het de naam St. Eusebiushuis. Zowel het hoofdhuis als het koetshuis werden hiervoor aangepast. In de tweede wereldoorlog werd het huis gevorderd door de Duitsers, zij sloopten al het hout uit beide panden. Tijdens de laatste Oorlogswinter werden het hoofdhuis en koetshuis met name aan de Rijnzijde zwaar beschadigd. Direct na de oorlog werden er diverse herstelwerkzaamheden uitgevoerd, tevens werd er een verbindingsgang tussen beide bouwdelen gebouwd en kwam er aan de noordzijde een nieuw bijgebouw. Dit alles heeft invloed gehad op de tegenwoordige verschijningsvorm van het gebouw.
Waardering
Er is zowel een externe als een interne waardestelling opgesteld. Bij de externe waardestelling gaat het om de monumentale waarde van het object in relatie met zijn omgeving. Klingelbeek heeft op het gebied van ensemblewaarde, bouwhistorie en gebruikshistorie een positieve waardering gekregen. De interne waardestelling is gericht om het relatieve belang van onderdelen van een object in kaart te brengen. Dit is gedaan aan de hand van ingekleurde plattegronden. De kelders en buitenmuren (in zover vermoed wordt dat deze origineel zijn) hebben een hoge monumentwaarde gekregen. Van het interieur is weinig bewaard gebleven, alleen de hal van het hoofdhuis en naastliggende kamer hebben een positieve monumentwaarde gekregen.
Advies
Bij restauratie en herbestemming van Klingelbeek is er een aantal punten waar rekening mee moet worden gehouden om de monumentale waarden van zowel het hoofdhuis, koetshuis als de landschapstuin niet aan te tasten.
Conclusie
Bij de planvorming is zoveel mogelijk rekening gehouden met de adviezen uit zowel de tuinhistorische als de bouwhistorische verkenning. Wat betreft de padenstructuur van de tuin is gekozen voor een andere inrichting, omdat deze structuur in de praktijk niet meer herkenbaar is. Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Archeologische verwachting
Op de archeologische verwachtingskaart van Arnhem-Noord heeft het plangebied een hoge archeologische verwachting. Dit hangt samen met de aanwezigheid van een beekdal (Slijp-/Klingelbeek), het buurtschap Klingelbeek en oeverwalgronden (zuidelijke deel plangebied, nabij de Rijn). Uit onderzoek van de laatste jaren is gebleken dat beekdalen een hoge archeologische verwachtingskans op bewoning en andere activiteiten hebben. Mogelijk zijn er in het plangebied ook dergelijke sporen aanwezig, dan wel off-site sporen. Blijkens de kadastrale kaart uit 1832 moet het buurtschap Klingelbeek in de zone langs de Klingelbeekseweg worden gezocht. Hier zijn nederzettingssporen te verwachten die tenminste teruggaan tot de 16e eeuw. Dit is vooralsnog de oudste vermelding van het buurtschap. Oeverwalgronden hebben een hoge archeologische verwachtingskans onder meer vanwege hun hoge ligging en goede mogelijkheden voor akkerbouw. De hoge verwachting van het plangebied hangt daarnaast samen met de aanwezigheid van Huis Klingelbeek. Zij het aangetast door latere activiteiten, kunnen hier resten van hoofd- en bijgebouwen worden aangetroffen alsmede objecten en structuren die in de tuinen lagen. Door de vordering van het huis door de Duitsers gedurende de Tweede Wereldoorlog geldt ook een hoge verwachting voor resten uit deze periode.
Archeologisch onderzoek
In 2011-12 is in de omgeving van het plangebied archeologisch onderzoek uitgevoerd (noordzijde Klingelbeekseweg). Hieruit blijkt dat de ondergrond van het plangebied en omgeving bestaat uit hellingafspoelingswaaiers en stuwwalgronden met een cultuurdek. Tijdens het onderzoek in de omgeving zijn resten van nederzettingen uit de periode IJzertijd-heden gevonden. Ook zijn er aanwijzingen voor menselijke aanwezigheid in de steentijd (neolithicum). Deze resten kunnen zich uitstrekken tot in het plangebied. Uit archeologisch onderzoek uitgevoerd in 2012 (begeleiding van saneringen, sloop en ruiming van explosieven) bleek de aanwezigheid van loopgraven uit de Tweede Wereldoorlog.
Historische gegevens
Landgoed Klingelbeek kent een middeleeuwse oorsprong In 1390 wordt het genoemd als eigendom van Hertog Willem van Gulik. In 1472 was Johan van Gelre de eigenaar. Over de vroege verschijningsvorm van het huis Klingelbeek is weinig bekend.
Het landgoed heeft in de loop der tijd vele eigenaren gekend. Zowel de bebouwing als de tuinen er omheen zijn daarbij door de bewoners vele malen aangepast naar hun eigen smaak en de mode van die tijd. In de staande bouwvolumes zijn muurdelen uit verschillende perioden terug te vinden. In het tuindeel zijn diverse tuingerelateerde fenomenen te verwachten. Zo kunnen er resten aangetroffen worden van restanten van de ommuring van de tuin, de toegangslaan, wandelpaden, het theehuis, de koetsiers- of tuinmanswoning, de oranjerie of tuinkas, een Lourdesgrotje en resten van de vijver met afwateringssloot en kleine sluis.
WOII en NGE
In de nadagen van de Tweede Wereldoorlog is het huis in gebruik genomen door duitse troepen. De directe omgeving, waaronder de tuinen, is gebruikt om er diverse verdedigingswerken in de vorm van loopgraven en schuttersutten aan te leggen. De locatie is enkele keren door geallieerde troepen onder vuur genomen. De vernielingen door/tijdens de oorlog hebben hun sporen nagelaten op de bebouwing en de omgeving. Vanwege de beschietingen is het gebied NGE verdacht. De benadering van NGE verdachte locaties dient te gebeuren onder toezicht van een gecertificeerde archeoloog.
Gespecificeerde archeologische verwachting
Op basis van de voorhanden zijnde gegevens blijkt dat in het gehele plangebied archeologische resten aangetroffen kunnen worden. Deze resten kunnen dateren uit de Steentijd, IJzertijd/Romeinse tijd tot heden en kunnen zich reeds aan, of zeer dicht onder, het maaiveld bevinden. In enkele gevallen kunnen zij deel uitmaken van de nog bestaande bebouwing.
De aanwezige resten kunnen deel uit maken van nederzettingscomplexen, gebouwde structuren en relicten van strijd en oorlog. Een belangrijke component is weggelegd voor resten van de tuinarchitectuur behorende bij het huis Klingelbeek.
De aard van de verwachte sporen en resten is zeer divers. Deze kunnen bestaan uit ondermeer greppels, kuilen, muurresten, padverhardingen en een strooiing van vondsten uit alle bovengenoemde perioden.
De mate van conservering van de aanwezige resten zal wisselend zijn. De ondergrond van het plangebied bestaat uit leemarm tot zwak lemig zand. Dit levert doorgaans ongunstige bewaarcondities voor resten van organische materialen en metalen.
Advies
Grondroeringen ten behoeve van het onderzoek naar Niet Gesprongen explosieven (NGE) dienen begeleid te worden door een gecertificeerde archeoloog. Bij de bouw- en herinrichtingswerkzaamheden dienen de onderhavige locaties archeologisch begeleid te worden. Opgemerkt dient te worden dat voorafgaand aan de onderzoeken een Programma van Eisen (PvE) opgesteld dient te worden waarin de diverse onderzoeks- en werkstappen zijn vastgelegd. Dit PvE dient goedgekeurd te zijn door het bevoegd gezag. De gemeente Arnhem is bij alle deelstappen het bevoegd gezag.
Conclusie
Op basis van bovengenoemd onderzoek acht het bevoegd gezag het niet noodzakelijk om extra aanvullend archeologisch vooronderzoek (bureauonderzoek) uit te voeren. Het startdocument voorziet hierin. Bij de werkzaamheden zal sprake zijn van archeologische begeleiding. Uit bovenstaande kan worden opgemaakt dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Besluit m.e.r.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Deurne) zich er van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagaan of sprake is van de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling. Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Voor deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term “vormvrije m.e.r.-beoordeling” gehanteerd. De toetsing van de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij-principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
Toetsing
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Onderhavig plan kan worden gezien als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in onderdeel D.11.2 van het Besluit m.e.r. De drempelwaarde betreft 2000 woningen danwel 100 ha. Onderhavig project is qua omvang ruim onder deze drempelwaarde gelegen.
Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd, waarbij deze drempelwaarden indicatief geworden zijn. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Arnhem) zich er van moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben. Beoordeeld moet dus worden of voor dit project (dat kan worden gezien als een besluit in het kader van het Besluit m.e.r.) een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Voor deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term “vormvrije m.e.r.-beoordeling” gehanteerd. De toetsing van de m.e.r.-beoordeling vindt plaats volgens het nee, tenzij-principe. Dit betekent dat er geen milieueffectrapportage hoeft te worden opgesteld, tenzij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
Op basis de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag te beoordelen of bij het te nemen besluit belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn. Ten eerste dat belangrijke nadelige milieugevolgen niet uitgesloten kunnen worden. Er dient dan een procedure voor een plan-m.e.r. te worden doorlopen. De tweede mogelijkheid is dat belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten, er wordt dan gemotiveerd aangegeven dat geen m.e.r. wordt doorlopen.
Beoordeling
Bij het bepalen van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wordt, conform artikel 2, lid 5 van het Besluit m.e.r., ingegaan op de volgende onderdelen:
Hieronder wordt kort ingegaan op deze onderdelen.
De kenmerken van het project
Het plan betreft de realisatie van een woonontwikkeling met maximaal 48 woningen alsmede een beperkte oppervlakte aan commerciële ruimte. De bestaande villa wordt behouden en bij de herontwikkelingsplannen staat behoud van de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorop.
De plaats waar de activiteit wordt verricht
De locatie is gelegen in de bestaande bebouwde kom van Arnhem en is gelegen op een karakteristieke locatie dicht aan de rivier de (Neder)Rijn. Landschappelijk is de locatie bijzonder doordat de locatie op de overgang ligt van de Veluwe naar het rivierengebied. Het plangebied kent een bijzonder reliëf. Cultuurhistorisch is de locatie met name waardevol gezien de aanwezigheid van het historische landgoed Klingelbeek. Hiervan resteren momenteel de villa en één van de bijgebouwen. Ook is één van de moestuinen die ook kenmerkend zijn voor een landgoed nog aanwezig. Ook de klassieke ruimtelijke opzet van het landgoed, waarbij de villa is gelegen aan het einde van een oprijlaan, met twee nevengebouwen aan weerszijden, is nog herkenbaar. Ten slotte zijn er nog restanten herkenbaar zoals een voormalige muur en een vijver.
De locatie is niet gelegen in de EHS of in een Natura 2000 gebied, maar grenst wel aan het Natura 2000 gebied Veluwe (ca. 500 à 600 m). Verder grens het plangebied vrijwel direct aan de rivier de Rijn.
De kenmerken van het potentiële effect
Om de milieugevolgen in beeld te brengen van onderhavig plan, zijn diverse onderzoeken uitgevoerd. Hieruit blijken geen bijzonderheden. Er zijn in algemene zin geen nadelige milieueffecten voor de locatie zelf of de directe omgeving. Er is geen sprake van een substantiële toename van de geluidsoverlast, er is geen sprake van hinder op de omgeving als gevolg van onderhavig plan, er zijn geen bijzonderheden wat betreft luchtkwaliteit, externe veiligheid en water. Dit wordt in de navolgende paragrafen in dit hoofdstuk nader beschreven.
Gezien de ligging nabij een Natura 2000 gebied is het milieueffect op de natuur van belang. Ook naar dit aspect is onderzoek gedaan. Hieruit blijkt dat het plan niet leidt tot verstoring van bestaande natuurwaarden of (beschermde) planten- en diersoorten.
Cumulatie
Er hoeft geen rekening te worden gehouden met cumulatie.
Conclusie
Conclusie is dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen, ook geen cumulatieve, zijn te verwachten, waarmee een nadere m.e.r.-beoordeling of een m.e.r. niet noodzakelijk wordt geacht.
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op verbeelding zijn bouwhoogten en een bebouwingspercentage aangegeven. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen (bouwvlak).
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de plankaart is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in o.a.:
Bestemmingsomschrijving
Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
Bouwregels
In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.
Afwijken van de gebruiks- en bouwregels
Hierin staat aangegeven onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
Specifieke gebruiksregels
In de specifiek gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of wordt toegestaan binnen deze bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd.
In paragraaf 6.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
Artikel 11 Algemene bouwregels
Hierin zijn de algemene bouwregels opgenomen zoals de verplichting tot het bouwen binnen het bouwvlak en de uitleg van het bebouwingspercentage.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels met betrekking tot het gebruik van de gronden en opstallen in het plangebied opgenomen. Hierin is aangegeven welke functies in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
Artikel 14 Overige regels
In dit artikel zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van de aspecten parkeren en laden en lossen.
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.
Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. Deze situatie kan gaandeweg de planperiode wijzigen, bijvoorbeeld door veranderd stedenbouwkundig inzicht, functiewijziging veranderingen in gebruik. Ook ruimtelijke ontwikkelingen en vernieuwing van onder andere ruimtelijk, economisch, verkeerskundig en milieubeleid dragen bij aan de veroudering van geldende bestemmingsplannen.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In de volgende subparagrafen worden de afzonderlijke bestemmingen die voorkomen in het bestemmingsplan besproken.
Per bestemming wordt ingegaan op:
Groen - Landschap en park (Artikel 3)
Het grootste deel van het plangebied ligt binnen deze bestemming. Hier is de regeling gericht op het behoud en de versterking van het groene karakter en de cultuurhistorische waarden. Binnen de bestemming zijn groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding en wandelpaden toegestaan. Ook het behoud, het herstel en de versterking van de op deze gronden voorkomende dan wel daaraan eigen cultuurhistorisch- en landschappelijke waarden is opgenomen als een doeleinde.
De gebouwen worden omringd door de bestemming 'Groen - Landschap en park'. Dit gebied wordt eenduidig vormgegeven als landgoed en hierbinnen passen geen tuinen in de traditionele zin van het woord. Het aanleggen van terrassen en plaatsen van erfafscheidingen is in de bestemming Groen - Landschap en park nadrukkelijk niet de bedoeling. De regels van het bestemmingsplan zijn hierop ingericht. Wel is denkbaar dat bewoners aan de buitenkant van de woonclusters een stuk grond ten behoeve van het woongenot aanwenden, mits dat past binnen de landschappelijke setting.
De interne ontsluitingsweg is bestemd tot Verkeer - Verblijfsgebied. Omdat de exacte ligging van de verbindingswegen naar de twee meest noordelijk gelegen woonclusters nog niet exact duidelijk is, is ervoor gekozen hier en aanduiding 'ontsluiting' op te nemen op de verbeelding. Ook is binnen de bestemming vastgelegd waar het parkeerterrein bij het bosgebouw is toegestaan.
Tot slot is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van water - 1' opgenomen. Ter plaatse mag een zwemvijver of zwembad worden opgericht in een landschappelijke setting. Gebouwen zijn niet toegestaan binnen de bestemming, maar alleen ter plaatse van deze aanduiding mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht om bijvoorbeeld een zwembadrand of passende omlijsting of omheining op te richten.
Ter bescherming van de aanwezige en te realiseren landschappelijke en cultuurhistorische waarden is een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (aanlegvergunningstelsel) opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.
Tuin (Artikel 4)
De binnenterreinen zijn bestemd tot Tuin. De regeling is op veel punten gelijk aan de bestemming 'Groen - Landschap en park', in de zin dat hier ook groenvoorzieningen het belangrijkste doeleinde zijn en er niet mag worden gebouwd. Wel geldt dat in deze bestemming wel tuinen (dus een woonfunctie) , parkeren en een ontsluitingsweg toegestaan zijn. Parkeren mag alleen ter plaatse van de aanduidingen 'parkeren' en 'specifieke vorm van verkeer - 1'. Voor de laatste aanduiding geldt dat er minimaal 8 en maximaal 12 parkeerplaatsen mogen worden gerealiseerd. Tot slot is het behoud en de versterking van het groene karakter en de cultuurhistorische waarden is in deze bestemming als doeleinde opgenomen.
Water (Artikel 5)
In het plangebied is een vijver gesitueerd. Deze watergang is specifiek als 'Water' bestemd.
Wonen (Artikel 6)
In het plangebied zijn bouwvlakken met de bestemming 'Wonen' aangeduid waarbinnen gebouwen zijn toegestaan. Het aantal woningen is voor het gehele plangebied vastgelegd op maximaal 48. Woonwagens of woonschepen zijn niet toegestaan. Verder zijn in de bestemming groen- en speelvoorzieningen toegestaan, watervoorzieningen, woonstraten en verblijfsgebieden en parkeren.
Commerciële doeleinden (lichte horeca, werkunits, dienstverlenende bedrijven en bedrijven uit de creatieve sector) zijn als ondergeschikte functies toegestaan ter plaatse van de specifieke aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' en (in totaal) tot ten hoogste 400 m2. De drie gebouwen die zijn aangeduid zijn het éénlaagse gebouw (in het moestuincluster) direct aan de Klingelbeekseweg en de villa. Het vrijstaande gebouw aan de Rijn is aangeduid als 'bijgebouwen'. Hier zijn alleen bijgebouwen toegestaan.
Strijdig gebruik betreft onder meer een beroeps- of bedrijfsmatige werk- of opslagruimte. Ook detailhandel. Prostitutie en horeca zijn niet toegestaan.
In de bouwregeling is middels aanduidingen op de verbeelding de maximale bouw en goothoogte gerelateerd aan NAP alsmede het maximale aantal bouwlagen en het maximum bebouwingspercentage vastgelegd. Ook is geregeld dat de afstand tussen het meest zuidelijke gebouw van het cluster 'Moestuin' en het oostelijke gebouw van het cluster 'De witte villa' minimaal 18 meter dient te bedragen om op die manier de gewenste doorzichten te garanderen.
Waarde - Archeologie (Artikel 7)
Deze dubbelbestemming is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan en is gericht op het beschermen van de eventueel aanwezige archeologische waarden.
Waarde - Beeldbepalende boom (Artikel 8)
Binnen het plangebied bevinden zich diverse beeldbepalende bomen. Ter bescherming van deze bomen is de dubbelbestemming 'Waarde - Beeldbepalende boom' opgenomen. Op de gronden met deze dubbelbestemming geldt een algemeen bouwverbod. Met een omgevingsvergunning kan van dit verbod worden afgeweken. Daarnaast is het niet toegestaan zonder omgevingsvergunning bepaalde werken (geen bouwwerk zijnde) of werkzaamheden uit te voeren.
Waterstaat (Artikel 9)
Deze dubbelbestemming is opgenomen naar aanleiding van overleg met RWS. De gronden zijn mede bestemd voor waterberging en de afvoer van hoog oppervlaktewater, sediment en ijs ten behoeve van de rivier, het treffen van maatregelen voor het vergroten van de afvoercapaciteit van de rivier en waterstaatkundige doeleinden.
Bestemmingsplannen zijn bindend voor overheid en burger. Enerzijds kan de gemeentelijke overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen (optreden tegen strijdig gebruik en/of bebouwing). Anderzijds vormt het bestemmingsplan ook het juridisch kader voor de burger waar deze uit af kan leiden wat zijn eigen bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, maar ook wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn van zijn buren en directe omgeving. Het bestemmingsplan geeft immers de gewenste planologische situatie voor het betreffende gebied binnen de planperiode aan.
In de nota “beleidsuitgangspunten handhaving bestemmingsplannen” zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Deze beleidsuitgangspunten zijn geëvalueerd in de nota "Handhavingsplan Fysieke Leefomgeving 2011-2014". De destijds geformuleerde uitgangspunten pretenderen dat alle overtredingen worden opgespoord en aangepakt. Deze ambitie blijkt met de beschikbare menskracht te ambitieus en daarom is in de nieuwe nota een prioriteitsstelling opgenomen waarin wordt aangegeven aan welke handhavingsonderwerpen op het gebied van bouwregelgeving en de gebouwde omgeving de komende periode met name aandacht wordt besteed. Dit houdt in dat het uitgangspunt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt afhankelijk wordt van de prioriteitsstelling uit het Handhavingsplan. De prioriteitsstelling is ondermeer afhankelijk van het type overtreding en het type gebied (beschermd stadsgezicht, buitengebied, industrieterrein enz.) waar de overtreding wordt geconstateerd en zal op basis van politieke realiteit per looptijd van het Handhavingsplan worden geactualiseerd.
De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een inventarisatie van het feitelijke gebruik en de bestaande bebouwing zo kort mogelijk voor respectievelijk het in ontwerp ter visie leggen van casu quo het in werking van een bestemmingsplan. Als vervolg op deze inventarisatie zullen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen en gevolgde afwijkingsprocedures worden geregistreerd.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijke traject zal gelijktijdig worden ingezet.
De Wet op de Ruimtelijke Ordening schrijft voor dat er inzicht verkregen dient te worden in de uitvoerbaarheid van een nieuwbouwplan. Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid van een plan is het van belang er voor zorg te dragen dat deze informatie volledig en zoveel mogelijk zonder voorbehouden wordt opgenomen in het door de gemeenteraad vast te stellen plan.
Voorkomen dient te worden dat de bestemmingsplannen onvolledig ter vaststelling worden voorgelegd aan de gemeenteraden. Ten aanzien van majeure projecten wordt het acceptabel geacht om in de economische uitvoerbaarheid een fasering aan te brengen. De paragraaf economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dient inzicht te verschaffen in de wijze van de gemeentelijke dekking c.q. vertaalslag in begroting en meerjarenraming en in de gedeelde verantwoordelijkheden en risico's tussen gemeenten en eventuele derden.
Indien sprake is van exploitatieovereenkomsten met derden dienen deze ondertekend als onderliggend stuk bij het plan gevoegd te worden. Op het moment dat de economische uitvoerbaarheid volledig wordt uitbesteed aan derden en geen sprake van een gemeentelijk financieel aandeel is, dient deze uitvoerbaarheid in het bestemmingsplan op hoofdlijnen te worden aangetoond. Het achterliggende doel van deze informatieve strekking is dat de economische uitvoerbaarheid zo volledig mogelijk wordt opgenomen in het plan ter bespoediging van besluitvorming hieromtrent.
De ontwikkeling van het onderhavig plan wordt gerealiseerd vanuit een private exploitatie. De ontwikkelaar is verantwoordelijkheid voor de uitvoering en draagt het risico van de planontwikkeling. Voor het plangebied is door de ontwikkelaar als zijnde eigenaar en ontwikkelende partij een exploitatie opgesteld waarin onder meer de volgende factoren zijn meegenomen:
De bovenstaande opsomming geeft weer dat de exploitatie zorgvuldig is opgebouwd en geen hiaten kent. Uit de exploitatie blijkt dat het plan na aftrek van bovengenoemde kosten, financieel haalbaar wordt gemaakt uit de opbrengst van de woningen en commerciële ruimten. De gegevens uit de exploitatie zijn vertrouwelijk, de ontwikkelende partij is derhalve verantwoordelijk voor de nakoming van afspraken en gestelde garanties jegens derden.
Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 rust op de gemeente op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van maximaal 48 wooneenheden en enkele commerciële ruimtes. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.
De gemeente heeft met de enige eigenaar in het exploitatiegebied, Klingelbeek BV, gevestigd te Amersfoort, Basicweg 7, in deze vertegenwoordigt door haar directeur, de heer T.A.W. Schoonderbeek, een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet nodig.
Vanaf het begin van de planvorming is de initiatiefnemer in overleg getreden met de buurt over de toekomstige invulling van het landgoed. Belangrijke punten die hierin naar voren kwamen waren:
Daar waar mogelijk zijn deze wensen de basis gaan vormen voor het programma dat in dit bestemmingsplan is opgenomen.
In het ontwerpproces is een Klankbordgroep van buurtbewoners in het leven geroepen die tussentijds mee konden denken en sturen in het ontwerp. Na deze periode is het ontwerp nog eens gepresenteerd aan de gehele buurt. Het resultaat is een zorgvuldig afgewogen masterplan dat past bij de plek. Dit masterplan is vertaald in voorliggend bestemmingsplan.
Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op 6 april 2017 een informatieavond georganiseerd. Tijdens deze avond zijn de aangepaste plannen aan de buurt gepresenteerd en is het ontwerpbestemmingsplan toegelicht.
Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Zij hadden geen opmerkingen op het bestemmingsplan.
Het ontwerp-bestemmingsplan 'Landgoed Klingelbeek' heeft van 13 maart 2017 tot en met 24 april 2017 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is één zienswijze ingediend. In een separate zienswijzenota is de ingekomen zienswijze samengevat en voorzien van een gemeentelijke beantwoording.
Het bestemmingsplan is op 10 juli 2017 door de gemeenteraad gewijzigd vastgesteld.
Het bestemmingsplan Landgoed Klingelbeek met identificatienummer NL.IMRO.0202.884-0301 van de gemeente Arnhem.
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlage.
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik of het bebouwen van deze gronden.
Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage dat de grootte van een gedeelte van een bestemmingsvlak of gedeelte van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een kortdurend verblijf met het serveren van een ontbijt in een woning, gedreven door de bewoner van die woning.
Een onderneming of gedeelte van een onderneming, die een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en is gericht op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten, hieronder begrepen ondernemingen of gedeelten van ondernemingen, die door of vanwege de overheid worden geleid.
bedrijven uit de creatieve sector hoofdzakelijk gericht op:
Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf dat in een woning wordt uitgeoefend.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
Een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uurs begeleiding) en daar niet verblijven met het doel om therapeutisch behandeld te worden.
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingswanden, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimtes omhullen, waarbij de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 meter niet worden meegerekend.
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
Eet bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; dienstverlening door een horecabedrijf en internetverkoop wordt hieronder niet begrepen.
Een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak, al dan niet met een baliefunctie, zoals een uitzendbureau, kapsalon, kopieerservicebedrijf, een autorijschool en dergelijke. Detailhandel en garagebedrijven worden hieronder niet begrepen.
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Een bedrijf of instelling gericht op het verstrekken van logies, van maaltijden en spijzen of van dranken, alsmede het exploiteren van zaalaccommodatie; detailhandel wordt hier niet onder begrepen.
Horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, lunchrooms, broodjeszaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
Horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's, grillrooms en daarmee vergelijkbare horecabedrijven.
Horecabedrijven gericht op het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel daaraan ondergeschikt het verstrekken van etenswaren of maaltijden voor gebruik ter plaatse, zoals (eet)cafés, niet zijnde discotheken en nachtclubs.
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
Detailhandel zonder showroom, waarvan de handel voornamelijk via internet en andere media verloopt.
de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch en/of geomorfologisch opzicht.
Gebruik gericht op het in zodanige conditie houden van objecten of de terreingesteldheid dat het voortbestaan van deze objecten of de terreingesteldheid op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt gehouden. Onder normaal onderhoud, gebruik en beheer wordt ook dunning van beplanting begrepen.
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig- constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
Degene, die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
Een vorm van prostitutie waarbij de werving van klanten geschiedt door een prostitué(e) die door houding, gebaren, kleding of anderszins, vanuit een vitrine de aandacht op zich vestigt en waarbij de seksuele handelingen in een voor het publiek besloten ruimte plaatsvinden.
Een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig) waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichtingen wordt in elk geval verstaan een (raam)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
Een kavel, waarop nutsvoorzieningen aanwezig zijn, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen.
Onverminderd het bepaalde in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht wordt onder straatmeubilair voor de werking van dit bestemmingsplan mede verstaan: papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen; kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.
Vorm van prostitutie waarbij de seksuele dienstverlening plaatsvindt op het woonadres van de prostituté(e) en waarbij ook alleen door deze prostitué(e) op dit adres gewerkt wordt als prostitué(e).
Een ruimte waarin een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig, ambachtelijk of daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf wordt uitgeoefend dat niet gekoppeld hoeft te zijn aan een woning.
Voor de werking van dit bestemmingsplan wordt onder wonen mede geval begrepen bijzondere woonvormen en bed and breakfast met ten hoogste vier slaapplaatsen.
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de bovenste goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
De voor 'Groen - Landschap en park' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Op deze gronden mag uitsluitend één bouwwerk, geen gebouwen zijnde in de vorm van een zwemvijver worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van de zwemvijver maximaal 3 meter mag bedragen.
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van binnen de bestemming passende bouwwerken met een maximumbouwhoogte van 4 meter met dien verstande dat er geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de waarden genoemd in lid 3.1 onder a.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
Het in lid 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.5.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
Op deze gronden mogen uitsluitend in de gegeven bestemming passende bouwwerken worden gebouwd, waaronder bruggen, dammen en duikers.
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
en daaraan ondergeschikt voor:
- | werkunits; |
- | bedrijven uit de creatieve sector; |
- | dienstverlenend bedrijf; |
- | horecabedrijven, met dien verstande dat uitsluitend horeca - a is toegestaan; |
met dien verstande dat deze commerciële doeleinden uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1' en het totale brutovloeroppervlak maximaal 400 m2 bedraagt; |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 6.1 onder i. voor het aanleggen van meer dan drie parkeerplaatsen met dien verstande dat het totaal aantal parkeerplaatsen tezamen met de te realiseren danwel de gerealiseerde parkeerplaatsen ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' in de bestemming 'Groen - Landschap en park' niet meer mag bedragen dan 19.
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de op en in deze gronden te verwachten archeologische kwaliteiten.
Binnen de voor deze bestemming aangewezen gronden mogen:
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden, is het verboden, zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning) op de bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren over een oppervlak van 200 m2 of meer:
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen, winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen of gewezen ter zake deskundige.
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden:
Werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien:
De voor 'Waarde - Beeldbepalende boom' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de beeldbepalende waarden van die boom.
In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen mag niet worden gebouwd.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemming(en), mits:
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een boom als bedoeld in lid 8.1 te vellen of te rooien dan wel handelingen te verrichten die de dood van of ernstige schade aan de boom veroorzaakt.
Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 is nodig voor:
De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Onder gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:
Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, dient, onverminderd het bepaalde elders in de regels van dit plan, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in, of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de leden 14.1 en 14.2:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 15.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 15.1.1 met maximaal 10%.
Het bepaalde in lid 15.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 15.2.1 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.