direct naar inhoud van 4.8 Archeologie
Plan: Bestemmingsplan Remise e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0202.801-0301

4.8 Archeologie

Het plangebied ligt in Arnhem-Noord, aan de voet van de Zuidoost Veluwe-stuwwal en in de overgangszone met het rivierengebied. De stuwwal ontstond in de voorlaatste ijstijd door landijs dat zich vanuit Scandinavië naar Nederland bewoog. Daarbij werd de grond door ijslobben van meer dan 200 m dik tot heuvels opgestuwd. Vóór de vorming van de stuwwal stroomde de Rijn meer noordwestelijk door Nederland. Door de komst van het landijs maar ook door bodemheffing veranderde de loop van de rivier in de laatste ijstijd echter naar de huidige.

In 10.000 v. Chr. ving het Holoceen aan, een tussenijstijd waarin we nu nog steeds leven. Door klimaatsverbetering nam de vegetatie in omvang en diversiteit toe. De rivieren kregen minder water en sediment te verwerken en namen een rustig, meanderd patroon aan. Door rivieractiviteit raakte de stuwwal plaatselijk geërodeerd; in de omgeving van het plangebied werd op de oude stuwwalafzettingen klei en zavelig zand afgezet. Vanwege de ligging in een laaggelegen, nat gebied, staat dit deel van Arnhem bekend als Het Broek, in de middeleeuwen de locatie van weilanden en baksteenfabricage.

In het plangebied bevinden zich twee bekende vindplaatsen. Beide zijn het resultaat van archeologisch onderzoek. Ter hoogte van de brandweerkazerne heeft in 2012 een proefsleuvenonderzoek plaatsgevonden. Hierbij zijn resten van de uitleg van de vesting naar model van Menno van Coerhoorn (begin 18e eeuw) aangetroffen. Ter hoogte van het huidge stadskantoor van de Gemeente Arnhem troffen archeologen in 2006 sluiswerken aan, liggend in de Rietbeek of Rietgracht, de oostzijde van de middeleeuwse Arnhemse vesting. Behalve deze archeologische waarden, is er in het plangebied en diens omgeving vanaf de 13e/14e eeuw baksteen gefabriceerd. Deze baksteen gebruikte men voor de bouw van de stadsmuur, maar ook voor prominente gebouwen in de stad zoals de Eusebiuskerk. Door verdeling van de 'Broekgronden' onder burgers van de stad en dientengevolge een gebrek aan 'tichelruimte', verplaatste de stad de baksteenfabricage rond 1500 naar de Stadsblokken. Met name ten westen van het plangebied zijn veel vindplaatsen bekend, behorend tot de Arnhemse binnenstad met haar bewoning die teruggaat tot de vroege middeleeuwen (prestelijke situatie) en zelfs eerder.

Behalve oudere resten zijn in het plangebied ook waarden uit de Tweede Wereldoorlog te verwachting. Het gebied bij de John Frostbrug maar ook de ten oosten van het plangebied gelegen gasfabriek was militair-strategisch van belang en plaats van oorloghandelingen.

Conclusie

Het westelijke deel van het plangebied betreft een archeologisch waardevol gebied vanwege de hier aanwezige vestingwerken met gerelateerde archeologie. Daarbuiten geldt een lage archeologische verwachtingskans. Door de lage ligging en natte omstandigheden was het plangebied niet aantrekkelijk voor bewoning. Wel moet in dit soort contexten rekening worden gehouden met prehistorische, rituele deposities. Voor archeologisch waardevolle gebieden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij bodemverstoringen >50 m2 en die daarbij dieper dan 40 cm reiken. Voor zones met een lage archeologische verwachting ligt die grens op respectievelijk >2000 m2 en 40 cm.

Dit is naar de plankaart vertaald door het opnemen van een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie (archeologisch waardevol gebied)", "Waarde - Archeologie (hoge verwachting)" of "Waarde - Archeologie (lage verwachting)" (zie paragraaf 5.3.8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0202.801-0301_0017.jpg"  
Figuur 4.3 - Uitsnede archeologische verwachtingskaart