direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Agrarische Enclave wijziging 6
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.wp1018-vas1

TOELICHTING

behorende bij het wijzigingsplan Agrarische Enclave wijziging 6

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Bedrijf Alpuro (onderdeel van de VanDrie Group) heeft om medewerking gevraagd voor het aanpassen van het bouwvlak voor een agrarisch bedrijf aan de Elspeterweg 55 te Uddel. De gebouwen van het hier eerder al gevestigde agrarisch bedrijf zijn inmiddels gesloopt. In plaats hiervan komt er een nieuwe kalverenhouderij, dat als nevenactiviteit ook fungeert als proefbedrijf en kenniscentrum. Het bedrijf wil hier in de praktijk nieuwe voer- en stalconcepten ontwikkelen. Het plan past niet in het geldende bestemmingsplan Agrarische Enclave uit 2014, omdat buiten het bouwvlak wordt gebouwd. Om voldoende afstand tot het ten noorden van het plangebied gelegen perceel te houden, wil Alpuro het bouwvlak 15 m naar het zuiden opschuiven. In het bestemmingsplan is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die hierop van toepassing is.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0001.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0002.png"

figuur: voormalige opstallen op perceel Elspeterweg 55

Tegelijk is ook het verzoek gedaan om het er naast liggende transportbedrijf HBT, gevestigd aan de Elspeterweg 63, uit te mogen breiden. Ook dit initiatief past niet in het geldende bestemmingsplan. Voor beide initiatieven worden aparte planprocedures gevolgd. Dit wijzigingsplan heeft dus uitsluitend betrekking op het initiatief van Alpuro.

1.2 Ligging en begrenzing

Het plangebied ligt aan de noordkant van het dorp Uddel en wordt begrensd door:

- de Elspeterweg aan de oostzijde met daarachter enige woonpercelen en de veevoederfabriek (ook van Alpuro) aan de Elspeterweg 60;

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0004.png"

figuur: Alpuro en woningen langs de Elspeterweg

- de percelen Elspeterweg 61 en 63 aan de noordzijde met daar gevestigd horeca (pannenkoekenrestaurant), transportbedrijf en kantoor (HBT);

- het perceel Markveldweg 18 (agrarisch bedrijf met 2 bedrijfswoningen) aan de westzijde;

- onbebouwde agrarische gronden, daarachter de Markveldweg met daarachter enige woonpercelen (zuidzijde).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0005.png"

figuur: plangebied (rode kruis) in Uddel

Het plangebied zelf bestaat uit de voormalige agrarische bebouwing aan de Elspeterweg 55 en een deel van onbebouwde agrarische gronden, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie A, nummers 5727, 6387, 7438, 7439 (delen). Dit wordt dus circa 15 m naar het zuiden opgeschoven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0006.png"

figuur: kaartje plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Agrarische Enclave, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 25 juni 2014. Het plangebied is bestemd voor 'Agrarisch' en daarmee voor agrarische bedrijvigheid. Ter plaatse ligt deels een bouwvlak en een functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -intensieve veehouderij verwevingsgebied'. Gelet hierop is hier een intensieve veehouderij toegestaan, zijnde een agrarisch bedrijf met minimaal 250 m² bedrijfsvloeroppervlakte aan bebouwing en in gebruik als veehouderij volgens de Wet milieubeheer voor het houden van vee in gebouwen.

Daarnaast zijn de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' van toepassing. Deze aanduidingen zijn van toepassing bij de afwijkingsbevoegdheid voor het vergroten van de bestaande oppervlakte aan bebouwing binnen het bestaande bouwvlak. In dit geval betreft het een wijziging van het bestaande bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0007.png"

figuur: deel met plangebied uit geldend bestemmingsplan 'Agrarische Enclave'

Voor de wijziging of uitbreiding van het bouwvlak/ gebiedsaanduiding intensieve veehouderij is in het huidige bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Dit wijzigingsplan is de uitwerking van deze bevoegdheid. Dit betekent dat het juridisch ruimtelijke kader waaraan aanvragen getoetst moeten worden bestaat uit de regels en verbeelding van zowel het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' als dit wijzigingsplan 'Agrarische Enclave wijziging 6'. Voor het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid geldt het volgende (artikel 3.8 Wijzigingsbevoegdheid en de algemene criteria van artikel 42 lid 42.4):

  • 1. voor zover de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied, waaronder begrepen die van het Natura2000 gebied en van de Ecologische Hoofdstructuur, dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast;
  • 2. dit voor een doelmatige en duurzame bedrijfsvoering aantoonbaar noodzakelijk is;
  • 3. de omvang van het bedrijf ten minste 70 NGE bedraagt; en
  • 4. de in het gebied voorkomende waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • 5. wordt voorzien in een kwalitatief zorgvuldige inpassing in het landschap, indien nodig geacht met behulp van het aanbrengen van beplanting;
  • 6. er geen onevenredige hinder voor de omgeving ontstaat;
  • 7. er geen onevenredige nadelige invloed ontstaat op de op de normale afwikkeling van het verkeer en in de parkeerbehoefte wordt voorzien;
  • 8. er, indien de wijziging nieuwvestiging van een geluidgevoelig object betreft, geen voorkeursgrenswaarde krachtens de Wet geluidhinder of maximaal toelaatbare geluidsbelasting krachtens het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart wordt overschreden;
  • 9. is vastgesteld dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en deze toelichting. De toelichting bevat een beschrijving van het relevante beleidskader, de bestaande ruimtelijke situatie, de gewenste invulling van het plangebied en de juridische opzet van het plan. Tenslotte wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

2 BELEIDSKADER

In hoofdstuk 3 van het bestemmingsplan 'Agrarisch Enclave' uit 2014 is uitgebreid ingegaan op het van toepassing zijnde beleidskader. Aangezien dit kader van toepassing blijft, wordt daarnaar verwezen. Hieronder is uitsluitend ingegaan op het beleid dat sinds de inwerkingtreding van dat bestemmingsplan is gewijzigd of in werking getreden en relevant is voor dit wijzigingsplan. Ook wordt specifiek ingegaan op de visie op Uddel.

2.1 Rijksbeleid

Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor zes jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan vijf ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen. Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Gelderland 'Gaaf Gelderland' 2019

De provinciale Omgevingsvisie (vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018, in werking per 1 maart 2019) gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is; het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is, aantrekkelijk voor nieuwe generaties; het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

De Omgevingsvisie 'Gaaf Gelderland' beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema's, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Sinds 2014 is een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer opgenomen in de Omgevingsvisie.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen en aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid. Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen.

Ook is vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn bepalingen opgenomen over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

Toetsing

Het plan betreft de wijziging (verschuiving) van een bouwvlak ten behoeve van de bouw van een proefkalvererenstal. De provincie wil de regionale economie en arbeidsmarkt stimuleren. De innovatieve kracht moet ruimte krijgen. Het plan voldoet daarom aan deze uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

2.2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland het Actualisatieplan 6 tot wijziging van de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze verordening bevat regels over ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem. De verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt. De nieuwe verordening is veelal beleidsneutraal en gericht op het verduidelijken van regels, het schrappen van overbodige teksten en zoveel mogelijk aanpassen in lijn met de komende Omgevingswet. Een aantal beleidswijzigingen is doorgevoerd over de onderwerpen: wonen, werklocaties, windenergie, natuur(compensatie), natuurbegraven, natuur brandgang, Natura2000, grondwater en luchthavens. Hierna worden de relevante bepalingen uit de Omgevingsverordening aangehaald, gevolgd door een toetsing daaraan.

Toetsing

De nieuw te bouwen stal ligt niet in het gebied waarop het Plussenbeleid (artikelen 2.30 en 2.31) of het Ammoniakbuffergebied (artikel 2.33) van toepassing is. Het gebied ligt ook niet in het gebied aangewezen als Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelingszone, Nieuwe Hollandse Waterlinie maar wel voor een klein deel in Nationaal landschap. Overigens is een veehouderij een kernkwaliteit van het Nationaal landschap en is dus geen aantasting.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 Waterbeheerprogramma 2016-2021

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afvalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021. Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Visies Uddel

In 2007 is de dorpsvisie Uddel vastgesteld, onder verantwoordelijkheid van de dorpsraad Uddels Belang. Deze is positief ontvangen door de gemeenteraad en in vervolg hierop heeft de gemeenteraad in 2011 de structuurvisie 'Uddel, een dorp met toekomst' vastgesteld.

Dorpsvisie
In de dorpsvisie is geconstateerd dat Uddel nog een leefbaar dorp is en dat willen de Uddelsen dat graag behouden. Nu nog is het voor veel dorpsbewoners mogelijk in het dorp te wonen en daar of in de nabije omgeving te werken, te winkelen, hun vrije tijd door te brengen, zorg te krijgen en zelf ondersteuning te verlenen aan de eigen gemeenschap. In Uddel wordt echter gevreesd dat dit in de toekomst niet meer zo zal zijn. Door een gebrek aan woningen en/of werkgelegenheid zullen jongeren wegtrekken, waarna ook het (economische) draagvlak voor de winkels afneemt. De sociale voorzieningen verdwijnen door gebrek aan vrijwilligers en door de te lage inwonersaantallen. Op deze wijze dreigt Uddel te vervallen tot een vergrijzend buurtschap, waarbij de eigen identiteit en vitaliteit verloren gaat. Volgens de Uddelsen is voldoende lokale werkgelegenheid een van de voorwaarden, die zo'n neerwaartse spiraal kan keren en kan bijdragen aan een evenwichtige ontwikkeling van het dorp.

In de dorpsvisie is opgenomen dat het hart van de economie wordt gevormd door de agrarische sector, waar de kalverhouderij domineert. Van oudsher is Uddel een agrarische gemeenschap en vanwege de aanwijzing als verwevingsgebied wordt een aantal agrarische bedrijven gesaneerd. Voor Uddel is van essentieel belang dat bestaande agrarische bedrijven buiten de dorpskern kunnen groeien. Bedrijven zonder agrarische toekomst moeten kunnen worden omgevormd naar agro-toeristische bedrijven of wonen.

Het plan voor de kalverhouderij past in de dorpsvisie.

Structuurvisie 'Uddel, een dorp met toekomst!'

In de structuurvisie worden de opgaven voor het woningbouwprogramma, dorpshart, recreatie en toerisme, zorg en welzijn, economie en openbare ruimte beschreven. Hierbij speelt het creëren van een dorpshart een centrale rol waarbij uitbreiding en verplaatsing van winkels, herinrichting van de openbare ruimte en het oplossen van de parkeerproblemen aan de orde komen. In de structuurvisie wordt het plangebied aangemerkt als concrete locatie voor een bedrijventerrein waarmee een bijdrage geleverd kan worden aan het realiseren van de doelstellingen van de structuurvisie. In de structuurvisie Uddel staat namelijk in vervolg op de dorpsvisie beschreven dat Uddel in de toekomst een vitale dorpsgemeenschap wil blijven met eigen identiteit en voldoende sociaal-economische perspectieven om de eigen bewoners te voorzien van woningen, werk, winkels, sociale voorzieningen en recreatiemogelijkheden.

Net als in de dorpsvisie dienen bestaande agrarische bedrijven zoveel mogelijk groeikansen te krijgen, maar dit is niet altijd mogelijk: functieverandering naar toeristische functies of wonen is ook een optie.

In de structuurvisie is onder meer de volgende tekst opgenomen in paragraaf 4.2 Economie: "toekomst voor Uddelse agrarische sector?'. De verwachting is dat in de toekomst in de directe omgeving een beperkt aantal grotere agrarische bedrijven overblijven die voldoende schaal hebben om aan de nieuwste eisen ten aanzien van milieu en dierenwelzijn voldoen.

Dit plan voorziet in een nieuwe kalverenhouderij, op een locatie waar een dergelijk bedrijf lange tijd gevestigd was. Daarnaast is het een proefbedrijf dat nieuwe stal- en voerconcepten ontwikkeld en een kenniscentrum is. Dit draagt bij aan het kunnen voldoen voor meerdere bedrijven in de toekomst aan de nieuwste eisen voor milieu en dierenwelzijn. Het plan past daarom in de structuurvisie.

2.4.2 Archeologie

Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.

  • Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

  • Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m² is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

  • Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m² archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

  • Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middel hoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m² geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

  • Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m² van de bodem verstoord gaat worden.

  • Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m² altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

2.4.3 Plussenbeleid juli 2018

In paragraaf 2.2.2 is beschreven dat het Plussenbeleid niet van toepassing is.

2.4.4 Welstandsnota 2017-2020

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.

Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt. De nota gaat uit van een welstandsniveau voor alle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0008.png"

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing

Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken.

  • Veelvoorkomende bouwwerken: eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn.

Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht.

  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen.

Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

2.4.5 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad
vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater,
regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke
invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete
opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals
wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van
verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten
kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en
regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en
lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het
vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van
de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Bij nieuwe ontwikkelingen betekent dit:

  • Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.).
  • Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • Grondwaterneutraal bouwen.

3 BESTAANDE SITUATIE EN OMGEVING

3.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Inleiding

Op het perceel Elspeterweg 55 was jarenlang een veehouderij gevestigd bestaande uit diverse stallen en bijgebouwen. Deze wordt in feite nu voortgezet middels een nieuwe kalverenhouderij met als nevenactiviteiten een proefbedrijf en kenniscentrum. Het is de bedoeling dit als gewoon kalverenbedrijf te exploiteren, maar ook nieuwe voer- en stalconcepten in de praktijk te ontwikkelen. De initiatiefnemer wil een innovatief kalverkenniscentrum voor ruim 1.000 vleeskalveren realiseren, waar de kalveren op vier verschillende afdelingen worden gehuisvest en gevoerd. Ook komt er een ontvangst- en observatieruimte. Wat in planologisch opzicht verandert ten opzichte van de oorspronkelijke situatie is dat het bouwvlak verschuift (circa 15 m) richting het zuiden.

Bestaande situatie

Het plangebied ligt aan de noordzijde van het dorp Uddel, waar de kern overgaat in landelijk gebied. De omgeving heeft een landelijke uitstraling, maar wordt ook omringd door een transportbedrijf. De Elspeterweg bepaalt in belangrijke mate de bebouwingsstructuur. Aan de oostzijde staan vrijstaande woningen op grote kavels (1.000 - 4.000 m²), maar ook bedrijf Alpuro, dat overigens iets verder van de weg afligt. Aan de westzijde van de weg (zijde planlocatie) staat bebouwing, afgewisseld met agrarische percelen en een restaurant. De agrarische functie overheerst.

In de huidige situatie zijn de voormalige stallen in het plangebied geheel gesloopt. De parkeerplaatsen voor het naastgelegen bedrijf HBT Transport staan achter (ten westen van) de stallen. Tussen de Markveldweg en de bedrijfslocatie staat een bomenrij op een licht verhoogde grondwal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0009.png"

figuur: huidige situatie met de voormalige kalverenhouderij (inmiddels gesloopt)

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0013.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0014.png"

Figuren: foto's met de bestaande omgeving

3.2 Landschaps- en natuurwaarden

Het plangebied ligt in de open enclave van Uddel-Meerveld binnen het Veluwemassief. Het plangebied zelf ligt op rand van die enclave richting de gesloten bosgebieden van de Veluwe. Daarmee ligt het plangebied op de hooggelegen stuwwal, als een glooiing van sneeuwsmeltwater-afzettingen en als een infiltratiegebied van droge zandgronden. Verderop naar het westen helt het gebied af naar het dal van de Staverdensche beek.

Het plangebied maakt deel uit van het kampenlandschap, dat in zijn algemeenheid wordt gekenmerkt door bosjes, houtwallen, bomenrijen etc. Het gebied ligt in de nabijheid van het dorp Uddel en direct aan de Elspeterweg en wordt voornamelijk agrarisch gebruikt. Landschappelijk zijn er geen bijzondere waarden toe te kennen aan deze locatie. Wel maakt het plangebied, aldus de Omgevingsverordening Gelderland, voor een klein deel, onderdeel uit van het Nationaal landschap Veluwe. Er rust geen gebiedsbescherming op het plangebied in de vorm van een aanduiding Gelders Natuurnetwerk, Groene Ontwikkelzone of Natura 2000-gebied. Op enige afstand zijn deze vormen van gebiedsbescherming wel aanwezig.

Het gebied kent geen bijzondere natuurwaarden. Het intensieve agrarische gebruik (akker- en weiland) biedt geen plek aan beschermde plantensoorten of mogelijkheden voor vaste verblijfplaatsen van beschermde dieren.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0015.png"

figuur: deel kaart Natuur Omgevingsverordening Gelderland 2019

3.3 Verkeer en vervoer

De Elspeterweg vormt de oostelijke grens van het plangebied. Deze provinciale weg (N310) vormt de verbinding tussen Uddel en Elspeet. De maximale rijsnelheid ter hoogte van het plangebied is 50 km/u en gaat na ongeveer 100 meter in noordelijke richting over in een maximale snelheid van 80 km/u. De verkeersintensiteit is circa 6.300 mvt/etm. Verder liggen er in de directe omgeving van het plangebied geen openbare wegen. Tegenover het plangebied is aan de Elspeterweg een bushalte gelegen van de buslijn Apeldoorn-Harderwijk. Aan beide zijden van de Elspeterweg ligt een vrijliggend fietspad. Ter hoogte van het plangebied hebben een groot aantal percelen een eigen ontsluiting op de Elspeterweg.

4 RUIMTELIJKE, FUNCTIONELE ANALYSE NIEUWE SITUATIE

Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied, zowel in de bestaande als in de nieuwe situatie.

4.1 Ruimtelijke opzet

Nieuwe situatie

Het 'vorige' agrarisch bedrijf wordt dus vervangen door een nieuw agrarisch bedrijf. Dit wijzigt in wezen niet. De voormalige bebouwing is gesloopt en er komt een volledige nieuwbouw. Om voldoende afstand te houden tot de buren aan de noordkant is het nodig het bouwvlak naar de zuidzijde te verschuiven met zo'n 15 m. Tussen de woonbebouwing aan de Markveldweg en de nieuwbouw wordt een groene afscherming aangelegd. Ten zuiden van de nieuwe stallen komt ook een weg voor vrachtwagens. Bovendien worden hier de inpandige voerkeuken en de voersilo's gerealiseerd. De stallen liggen op zo'n 100 m afstand van de woningen aan de Markveldweg. Er komen twee in- en uitritten op de Elspeterweg, een voor personenauto's en busjes en een voor vrachtwagens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0016.png"

Figuur: impressie vooraanzicht van de nieuwe stallen.

In de nieuwe situatie heeft het terrein een open karakter aan de Elspeterweg en aan de westzijde een gesloten karakter. Het open karakter wordt gerealiseerd middels een strakke gazonlaag en een lage inheemse haag rondom de bebouwing. Enerzijds wordt hiermee een duidelijke scheiding gelegd tussen openbaar en privé, anderzijds is er door de haag minder zicht op de verharding rondom de bebouwing. Solitaire bomen en kleine boomgroepen zorgen voor afwisseling tussen half open en open en geven karakter aan de bebouwing. Hiermee sluit de inrichting aan bij het huidige open karakter van de buitenruimte rondom de Alpuro. De westzijde van het plangebied wordt afgesloten middels een houtwal met inheemse beplanting. De beplanting zal bestaan uit bosplantsoen zoals Hazelaar en Gelderse Roos en boomvormers zoals Veldesdoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0017.png"

figuur: nieuwe inrichting

De nieuwbouw biedt een plek aan bedrijvigheid die een binding heeft of kan hebben met het dorp. Dit levert een directe positieve bijdrage aan de leefbaarheid van het gebied, omdat het werkgelegenheid biedt en het voorzieningenniveau in stand houdt. Op de locatie is jarenlang een zelfde soort agrarisch bedrijf gevestigd geweest. De locatie grenst direct aan de Elspeterweg zodat de ontsluiting prima is.

4.2 Landbouw

In feite wijzigt er weinig qua landbouw: het is en blijft een veehouderij met dien verstande dat er ook een nevenfunctie als proefbedrijf en kenniscentrum bijkomt. Dit past in de structuurvisie van Apeldoorn en is een wenselijke ontwikkeling in het kader van werkgelegenheid en het stimuleren van innovatie in het dorp Uddel.

5 PLANOLOGISCHE ASPECTEN

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

In het verkennend bodemonderzoek en verkennend/ nader onderzoek asbest aan de Elspeterweg 55 en 63 te Uddel d.d. 27 juni 2017 (zie bijlage 1) en het verkennend bodemonderzoek d.d. 29 maart 2019, opgenomen in Bijlage 2, zijn de resultaten van de bodemonderzoeken weergegeven. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek uit 2017 blijkt dat in de bodem een ernstige verontreiniging met asbest aanwezig is. Deze asbestverontreiniging moet gesaneerd worden op basis van een door de provincie Gelderland goedgekeurd saneringsplan. De provincie Gelderland heeft op 22 november 2018 ingestemd met de ingediende BUS melding voor de sanering. In het onderzoeksrapport van Grondvitaal BV d.d. 29 maart 2019 is vermeld dat de asbestsanering is uitgevoerd. Op basis hiervan kan zodoende worden geconcludeerd dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. De provincie Gelderland moet als bevoegd gezag nog wel in stemmen met de uitgevoerde sanering op asbest. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat er niet zal worden ingestemd. Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. Er zijn twee omgevingstypen:

  • 1. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
  • 2. Het andere omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht zijn zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planlocatie bevindt zich in een overgangsfase van een landelijke omgeving naar een kleinschalig industrieterrein voor relatief lichte niet-agrarische bedrijvigheid. In de omgeving van de planlocatie bevinden zich verspreid woningen van derden en (agrarische) bedrijven en ligt de doorgaande provinciale weg N310 (Elspeterweg). Deze weg bepaalt voor een groot gedeelte de typering van het gebied in het kader van de milieuzonering.

Ten behoeve van een zo optimaal mogelijke milieuhygiënische inpassing in de omgeving is er voor de woningen op grotere afstand van de Elspeterweg (o.a. Markveldweg 18) voor gekozen om de in de bedrijvenlijst opgenomen afstanden te baseren op de bovengenoemde omgevingstypen “rustige woonwijk” en “rustig buitengebied” en dus geen correctie toe te passen. Voor de woningen direct langs de Elspeterweg kan worden uitgegaan van gemengd gebied en is een afstandscorrectie toegepast.

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave', dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 25 juni 2014. Het plangebied is bestemd voor 'Agrarisch' en daarmee in hoofdzaak voor agrarische bedrijvigheid. Het vorige agrarisch bedrijf is in 2018 geheel gesloopt en zal worden vervangen door een nieuw agrarisch bedrijf met als nevenactiviteiten een proefstal en kenniscentrum. De bestaande bebouwing is geheel vervangen door nieuwbouw, waarbij het bouwvlak wordt verschoven.

Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' geldt tot aan de woningen aan de Markveldweg een minimaal aan te houden afstand van 100m. Ten opzichte van de woningen aan de Elspeterweg geldt een gecorrigeerde afstand van 50m. Binnen de genoemde richtafstanden zijn enkele woningen gelegen. Op grond van de VNG publicatie is om die reden nader gekeken naar het aspect geur. Voor het aspect geluid zijn de richtafstanden weliswaar kleiner (10m) en liggen er geen woningen binnen deze richtafstand, maar er is nader akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de samenhang met de andere ontwikkelingen in de directe nabijheid.

Geur

Binnen de inrichting worden uitsluitend vleeskalveren gehouden (maximaal 1.024 stuks). Deze vleeskalverenhouderij maakt gebruik van een centraal emissiepunt waaruit de lucht middels een luchtwasser wordt uitgestoten. De kalverhouderij valt niet onder de vergunningplicht maar onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. In het Activiteitenbesluit wordt de Wet geurhinder aangehaald. De Wet geurhinder bepaalt dat vleeskalveren geuremissiefactoren hebben. In dat geval dient een berekening te worden gemaakt met rekenmodel V-stacks vergunning. Dit model berekent de geurbelasting zoals die ervaren wordt op de gevel van geurgevoelige objecten. De landelijke normen voor het concentratiegebied gelden, namelijk maximaal 14 OUE/m³ buiten de bebouwde kom en maximaal 3 OUE/m³ binnen de bebouwde kom op de gevel van een geurgevoelig object. Verder gelden er vanuit het Activiteitenbesluit afstandseisen tot andere (voormalige) veehouderijen en van de gevel van de stal tot gevel van een geurgevoelige objecten. De minimale afstanden zijn afhankelijk van de ligging binnen of buiten de bebouwde kom. De dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten zijn buiten de bebouwde kom gelegen.

In de Aanmeldingsnotitie vormvrije MER (zie Bijlage 11) zijn de V-stacks berekeningen opgenomen en is het aspect geur nader beschouwd. Hieruit volgt dat het plan leidt tot een verbeterde geursituatie ten opzichte van de vergunde situatie en dat aan de afstandseisen uit het Activiteitenbesluit wordt voldaan. Er is zodoende sprake van een aanvaardbare geursituatie (zie ook paragraaf 5.3.2). De conclusie is gebaseerd op twee belangrijke uitgangspunten:

  • het maximale aantal vleeskalveren bedraagt 1.024 stuks;
  • er wordt gebruik gemaakt van een centraal emissiepunt met luchtwasser.

Deze voorwaarden zijn geborgd in de planregels.

Geluid (vanwege inrichting)

Het akoestisch onderzoek ten behoeve van het geluid vanwege de vleeskalverenhouderij is opgenomen in bijlage 3 en 4 van deze toelichting. In het onderzoek is als uitgangspunt een norm van 50 dB(A)-etmaalwaarde voor het gemiddelde geluidsniveau en 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximale geluidsniveau gehanteerd. Er is nagegaan wat het effect is van het plan en daarbij is tevens gekeken naar de samenhang met de andere recente en concreet verwachte ontwikkelingen in de nabijheid en de samenhang met wegverkeerslawaai op de openbare weg. Uit de onderzoeken blijkt dat er voor de meest voorkomende en gangbare bedrijfsvoering voldaan kan worden aan de eerder genoemde criteria en dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare (toenames in) geluidsniveaus in de omgeving. Belangrijk uitgangspunt is dat de activiteiten zo veel als mogelijk in de dag- en avondperiode plaatsvinden. Alleen de geluidemissie van de ventilatie/luchtafvoer vindt continue (en dus ook in de nachtperiode plaats). Incidenteel (naar verwachting maximaal één keer per drie weken) kan door onvoorziene omstandigheden, oponthoud en/of wisselende aanrijtijden van het slachthuis de belading en afvoer in de nachtperiode plaatsvinden. Om te voorkomen dat er vaker dan eens per drie weken transport zal plaatsvinden in de nachtperiode en een aanvaardbare geluidkwaliteit te garanderen, is dit in de planregels worden vastgelegd.

5.1.4 Geluidhinder wegverkeerslawaai

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, maar betreft geen ontwikkeling van een geluidgevoelige bestemming. Er wordt ook geen nieuwe weg aangelegd en de bestaande Elspeterweg wordt niet aangepast. Hierdoor is de Wet geluidhinder niet van toepassing. In het kader van een goede ruimtelijke ordening leidt het plan niet tot een dusdanige toename van verkeer op de Elspeterweg dat er een onaanvaardbare geluidssituatie ontstaat. Het aspect geluid-wegverkeerslawaai is daarmee niet relevant.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wm worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel"). Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Het bestemmingsplan beoogt de realisatie van een vleeskalverenhouderij . Daarmee staat vast dat de ontwikkeling niet valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Uit de NIBM-berekening van juni 2018 en ISLa berekening van 20 november 2018 (opgenomen in bijlagen 5 en 6) is het effect van het plan op de luchtkwaliteit af te leiden. Het effect van de extra voertuigen is verwaarloosbaar. Ten aanzien van de emissie vanuit het plangebied kan worden gesteld dat de emissie van fijn stof afneemt ten opzichte van de vergunde situatie. In de beoogde situatie wordt voldaan aan de gestelde normen vanuit de Wm. In verhouding tot andere vormen van intensieve veehouderij is de fijn stof emissie van de vleeskalverenhouderij zeer gering. Hieruit blijkt dat dit aspect geen knelpunt is. De conclusie is gebaseerd op het uitgangspunt dat er gebruik wordt gemaakt van een centraal emissiepunt met luchtwasser. Dit uitgangspunt zal worden geborgd in de planregels.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Bevi. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen dient op dit moment de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen te worden gehanteerd. Daarnaast wordt gewerkt aan nieuwe regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (Besluit transportroutes externe veiligheid) die het uitvloeisel worden van het Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen en de Regeling externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot buisleidingen voor zowel het transport van brandbare vloeistoffen als hogedrukaardgasleidingen wettelijk vastgelegd.

Nota milieu-veiligheid Apeldoorn

In november 2011 is de Nota milieu-veiligheid vastgesteld. Uitgangspunt van deze beleidsvisie is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. Als voorwaarde geldt wel dat de PR 10-6 contour zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de beleidsvisie bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het plan. Nieuwvestiging van risicobedrijven is in dit plan niet toegestaan. In de nabijheid van het plangebied bevindt zich de Elspeterweg (N310), een provinciale weg. Provinciale wegen zijn aangewezen als doorgaande routes voor gevaarlijke stoffen. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N310 is echter dermate beperkt dat er geen significante externe veiligheidsrisico's zijn rond deze weg, zo blijkt uit de beleidsvisie externe veiligheid gemeente Apeldoorn. Hierdoor zijn er geen belemmeringen voor wat betreft dit aspect. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwvestiging van risicobedrijven wordt in dit plan niet toegestaan.

5.1.7 Milieueffectrapportage

Algemeen

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:

  • 1. activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (onderdeel C van de bijlage bij Besluit m.e.r.);
  • 2. activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (onderdeel D van de bijlage bij Besluit m.e.r.).

Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.

Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu. Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Onderzoeksresultaten

Het bestemmingsplan maakt een activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r, maar de drempelwaarde van 1.200 vleesrunderen (de nieuwe stal is voor 1.024 vleeskalveren) wordt niet overschreden. Daarom is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld en is op basis van die notitie een besluit genomen (zie Bijlage 11 en 12). Uit het besluit kan worden afgeleid dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid. Uitgangspunt is dat deze ontwikkeling niet leidt tot wateroverlast. Het afstromende hemelwater mag niet op het gemeentelijke (druk)riool worden aangesloten .

De ruimtelijke inrichting wordt tevens zodanig aangepast dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast, bijvoorbeeld door het oppervlak aan verhardingen te verminderen, de maaiveldmorfologie te optimaliseren enzovoorts. Daarnaast wordt ruimte gecreëerd voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones en wordt aandacht gevraagd voor grondwaterneutraal bouwen.

Vanuit waterhuishouding en riolering de opmerking dat maar de afvoer en berging van het hemelwater wel een aandachtspunt is. Ook bij de ontwikkeling die aan de noordzijde daaraan grenst is een dermate hoge dichtheid aan verharding/bebouwing gemaakt dat oplossingen voor water ondergronds gezocht moeten worden.

In het projectplan (schetsmatig) moet wel terugkomen dat er een adequate hoeveelheid ruimte voor waterberging is gereserveerd. Of hoe dat anderszins wordt opgelost. Dit om knelpunten in de nadere uitwerking te voorkomen.

5.2.2 Ontwikkeling

Het plangebied ligt aan de rand van het bestaand stedelijk gebied van het dorp Uddel en heeft een oppervlakte van bijna een hectare. Het plangebied bevindt zich niet binnen een keurzone of binnen zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de Omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.3 Grondwater

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

5.2.4 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

In het plangebied en de directe nabijheid ervan is geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op oppervlaktewater. Het plan heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.5 Afvoer van hemelwater

De gemeente hanteert bij nieuwbouwplannen, herstructureringsprojecten en ontwikkelingen het principe dat de afvoer van hemelwater niet op de bestaande gemengde riolering of drukriolering mag worden aangesloten. Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20 mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt. Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen waarbij het hemelwater op het oppervlaktewater wordt geloosd een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied. Hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaatsvinden, waarbij het geen schade of ernstige overlast mag veroorzaken. Hoewel in dit plan geen sprake is van lozing van hemelwater op het oppervlaktewater, kan een dergelijke waterberging wateroverlast voorkomen bij extreem zware neerslag. Het waterhuishoudkundig ontwerp wordt getoetst door de gemeente Apeldoorn.

Bij deze ontwikkeling wordt het afstromende hemelwater op eigen terrein opvangen, geborgen en vertraagd afgevoerd naar het grondwater (infiltratie) dan wel vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater indien aanwezig. Dit is in overeenstemming met de richtlijnen van de gemeente Apeldoorn (Bijlage 10 Wateronderzoek).

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

5.2.6 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en hemelwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijk gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.

5.2.7 Watertoets

De watertoets is ingesteld om het aspect water in een vroeg stadium mee te nemen bij ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is wettelijk verplicht en heeft als doel om gezamenlijk met de waterbeheerders de waterhuishoudkundige doelstellingen in een zo vroeg mogelijk stadium in ruimtelijke ontwikkelingen op te nemen. De gemaakte afspraken worden in de waterparagraaf van het bestemmingsplan opgenomen.

Het plan omvat weliswaar meer dan 1.500 m² extra verhard oppervlak, maar het plangebied ligt echter niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door en afgestemd met het Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De Wnb kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen. De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere zes jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast, indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen, kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten.
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie in individuele gevallen ontheffing respectievelijk bij verordening vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna Barro)

In het Barro is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Beschermde soorten

Op 19 januari 2018 is een quickscan Flora en Fauna opgesteld die is opgenomen als Bijlage 9 van de Toelichting. De quickscan heeft als doel in te schatten of er op de onderzoekslocatie planten- en diersoorten aanwezig of te verwachten zijn die volgens de Flora - en faunawet een beschermde status hebben en die mogelijk verstoring kunnen ondervinden door de voorgenomen ingreep. Uit de quickscan blijkt dat er geen verstoringen worden verwacht. In de quickscan is een eventuele invloed op gebieden die volgens de Wet natuurbescherming zijn beschermd, of deel uitmaken van de GNN beperkt beschouwd.

Gebiedsbescherming

De locatie ligt binnen de invloedssfeer van het Natura-2000 gebied de Veluwe. Indien er een effect te verwachten valt, dan zal dit een extern effect zijn. Er is in 2018 een vergunningaanvraag ingediend op het aspect gebiedsbescherming. Deze vergunning is in januari 2019 verleend, waarbij is geconcludeerd dat de wijziging van de veehouderij niet zorgt voor significante negatieve invloeden op het Natura 2000-gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.wp1018-vas1_0018.png"

figuur: ligging ten opzichte van Natura2000-gebied 'Veluwe'

Uitspraak PAS  

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een aantal beroepszaken inzake het Programma Aanpak Stikstof (hierna PAS) (ECLI:NL:RVS:2019:1603). In die uitspraak is bepaald dat het PAS niet meer als basis mag worden gebruikt voor activiteiten die extra stikstofuitstoot veroorzaken.

Ten behoeve van de realisatie van de kalverenstal, waarvan de planologische mogelijkheid in dit wijzigingsplan is opgenomen, is als gezegd in januari 2019 een vergunning op grond van de Wnb verleend. Deze is inmiddels onherroepelijk. De Afdeling heeft in zijn uitspraak aangegeven dat dit soort vergunningen, ook al zijn ze verleend op grond van het PAS, rechtsgeldig zijn. Daarbij is het nog wel de vraag in hoeverre bestaande rechten, die in zo'n PAS vergunning zijn vastgelegd, bij een volgende vergunningaanvraag kunnen worden ingezet. Van belang hierbij is of het initiatief reeds bestaande rechten had op basis van een zogeheten pré-PAS vergunning. Immers als dat niet zo is en de vergunning is afgegeven op basis van het PAS, dan mag die op grond van de uitspraak mogelijk niet meer gebruikt worden. In dit geval is sprake van een vergunningengeschiedenis in het pré-PAS tijdperk, namelijk:

  • 1. een 'verklaring van geen bedenkingen' van 2 mei 2012 voor de emissie die voortkomt uit het houden van 1.200 vleeskalveren op een biologische luchtwasser RAV A 4.2 = 1.320 kg ammoniak;
  • 2. een Natuurbeschermingswetvergunning van 20 oktober 2015 (aangevraagd op 2 april 2015 = pré-PAS). Deze vergunning is verleend voor het houden van 336 stuks vrouwelijk jongvee (RAV A 3.100) en 172 vleeskalveren (RAV A 4.100), overeenkomend met 2.080,4 kg ammoniak. Dit was een toename van 760,4 kg ammoniak. Om deze toename mogelijk te maken, is 10.500 kg ammoniak gekocht van derden.

De hierboven genoemde emissies zijn op basis van de in juli 2015 gewijzigde ammoniakemissiefactoren.

In de in januari 2019 afgegeven Wnb-vergunning is uitgegaan van een stand-still van depositie. Om dit te kunnen realiseren is 474,4 kg ammoniak ingeleverd, waardoor de nieuwe vergunning 1.606 kg ammoniak omvat. De AERIUS berekening kwam op 0 uit. De Afdeling heeft echter ook vraagtekens gezet bij de werking van het rekenmodel AERIUS. De voorganger van AERIUS, te weten Aagro-stacks, is wel een betrouwbaar rekenmodel voor het berekenen van deposities. Voor dit plan zijn depositieberekeningen uitgevoerd van de pré-PAS vergunning en de afgegeven PAS-vergunning. Hieruit blijkt dat er sprake is van een aanzienlijke daling van depositie (zie Bijlage 7 en Bijlage 8).

Gelet hierop is de stikstofdepositie geen belemmering voor de uitvoer van dit plan. Het verschil tussen de in de Wnb vergunde hoeveelheid ammoniak en de hoeveelheid ammoniak die straks met omgevingsvergunning wordt gevraagd is te verklaren door de geschiedenis. De Wnb-vergunning dekt de lading van de beoogde veebezetting waarvoor een melding Activiteitenbesluit en aanvraag OBM in voorbereiding zijn (die 1.126,4 kg ammoniak uitstoot).

5.4 Duurzame verstedelijking

5.4.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):

  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.

In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

5.4.2 Onderzoeksresultaten

Volgens vaste jurisprudentie wordt met een agrarische bestemming geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt als bedoeld in het Bro. Dit betekent dat de ladder niet van toepassing is op dit wijzigingsplan.

5.5 Archeologie en cultuurhistorie

Op de archeologische beleidskaart 2015 staat voor het plangebied een lage archeologische verwachting aangegeven (categorie 5: Zones met een lage archeologische verwachting). Dit betekent dat bij bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 35 cm een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Het gaat hierbij om allerhande grondwerkzaamheden, dus niet alleen voor sloop- en bouwwerkzaamheden. Als deze werkzaamheden tezamen leiden tot een bodemverstoring over een groter oppervlak dan 2.500 m² en dieper dan 35 cm, dan is een archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk. Het bouwplan maakt geen nieuwe bodemingrepen groter dan 2.500 m² mogelijk. Bovendien is de grond grotendeels al geroerd geweest vanwege de vorige stallen. Archeologisch onderzoek is niet aan de orde.

Op de cultuurhistorische beleidskaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

  • Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Gestreefd wordt naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.
  • Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quickscan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en versterken.

Het plangebied is op de cultuurhistorische beleidskaart aangemerkt als een gebied met een lage attentiewaarde. Uit nadere beschouwing blijkt dat het plangebied en de daarbinnen gelegen objecten een geringe cultuurhistorische waarde hebben. De locatie maakt deel uit van een agrarisch gebied dat in de eerste kwart van de twintigste eeuw is ontgonnen. Met de voorgestelde ontwikkeling komen geen cultuurhistorische objecten en/of waarden in het geding. Nader onderzoek dan wel een nadere regeling in het bestemmingsplan is op basis hiervan niet noodzakelijk.

5.6 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan is een particulier initiatief. De locatie waarop de ontwikkeling plaatsvindt is in eigendom van de initiatiefnemer. Met de initiatiefnemer is op 2 november 2017 een anterieure overeenkomst gesloten omtrent het initiatief. Daarin is overeengekomen dat initiatiefnemer de kosten voor het in behandeling nemen van de aanvraag voor het wijzigingsplan betaalt en ook de onderzoeken voor dit plan op zijn kosten laat uitvoeren. Eventuele planschade komt ook voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeente draagt niets bij in de kosten voor aansluiting van het perceel op het gas-, water- of elektriciteitsnet. Gelet hierop is geregeld dat initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt of kan maken voor zijn rekening neemt. Het plan heeft dus geen financiële gevolgen voor de gemeente.

Het wijzigingsplan betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, zodat eigenlijk een exploitatieplan moet worden opgesteld. Met het afsluiten van een anterieure overeenkomst voor vaststelling zijn de te verhalen kosten echter anderszins verzekerd. Het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13 lid 1 Wro is niet noodzakelijk en het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13 lid 2 is eveneens niet noodzakelijk. Hierdoor is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

Algemeen

Met dit plan wordt alleen de verbeelding van het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' gewijzigd in die zin dat het bouwvlak verschuift. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook niet in nieuwe bestemmingsregels voorzien. De geldende regels blijven onverkort gelden. Toch bevat dit plan regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen en om te zorgen voor een goed raadpleegbaar plan wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de verbeelding. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. Daarna zijn de regels weergegeven in de vorm van de regels van het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' zoals die na deze wijziging voor het plangebied gelden; dat voor zover het om de bestemming 'Agrarisch' gaat. Relevante dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn eveneens weergegeven. De administratieve bepalingen zijn cursief weergegeven.

In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, moederplan), om dit wijzigingsplan goed te definiëren en om daarbij de juridische binding met het bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' aan te geven. Uit de definitie voor een wijzigingsplan volgt dat de plankaart van toepassing is. Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 4, 13 en 14. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 15.

De integrale overname van delen van bestemmingsplan 'Agrarische Enclave' neemt niet weg dat dit wijzigingsplan, juridisch gezien, alleen gaat om het wijzigen van de verbeelding, drie andere definitiebepalingen, de anti-dubbeltelregel, overgangsregels en de slotregel. De andere onderdelen kunnen immers niet gewijzigd worden.

Gebruik 

De stal wordt bedrijfsmatig geëxploiteerd, als een reguliere veehouderij. Daarnaast wordt de stal gebruikt voor voerproeven en/ of kenniscentrum. Ook op normale veehouderijen worden proeven gedaan met voer. Dit verschilt niet met die bedrijven. Op grond van artikel 3.1 sub h van de regels uit het bestemmingsplan Agrarische Enclave zijn nevenactiviteiten bij recht toegestaan. In de bijbehorende lijst met toegestane activiteiten is een educatiecentrum vermeld. Het ontvangen van gasten en delen van kennis valt onder een educatiecentrum en is daarmee als nevenactiviteit naast de veehouderij toegestaan.

7 INSPRAAK EN OVERLEG

7.1 Inspraak

Overeenkomstig de gemeentelijke Inspraakverordening is geen inspraak verleend over wijzigingsplannen.

7.2 Terinzagelegging plan

Het ontwerp wijzigingsplan heeft van 27 juni tot en met 7 augustus 2019 ter inzage gelegen. Daarop is een zienswijze ingekomen. In de zienswijzennota en het collegebesluit is deze zienswijze beantwoord.