direct naar inhoud van MOTIVERING VAN HET WIJZIGINGSBESLUIT
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.tam0013-ont1

MOTIVERING VAN HET WIJZIGINGSBESLUIT

behorende bij TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gemeentebestuur van Apeldoorn is verzocht om medewerking te verlenen aan de wijziging van het omgevingsplan op de locatie Woudhuizerweg 95 te Apeldoorn. De initiatiefnemer is van plan om op deze locatie de bedrijfsbebouwing van de bestaande houthandel om te vormen naar een woning met bijgebouw. Het geldende omgevingsplan van rechtswege biedt geen mogelijkheid dit initiatief te realiseren. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, dient het omgevingsplan gewijzigd te worden. Voorliggende ruimtelijke motivering bevat de toelichting voor de benodigde wijziging van het omgevingsplan en vormt de onderbouwing van het besluit. Gemotiveerd wordt dat met deze wijziging tot een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gekomen.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De planlocatie, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie F, nummer 10103 ligt ten oosten van Apeldoorn in het buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0001.png"

Afbeelding 1: ligging en begrenzing plangebied

1.3 Werkwijze en opzet van de motivering

De motivering van de wijziging van het omgevingsplan voor Woudhuizerweg 95 is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. Na het inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 en 3 ingegaan op de huidige en toekomstige situatie op de planlocatie. In hoofdstuk 4 wordt het relevante rijksbeleid, de rijksinstructieregels, provinciaal, regionaal en gemeentebeleid behandeld. Tevens wordt ingegaan op het relevante waterschapsbeleid. Hoofdstuk 5 behandeld de aspecten die relevant zijn voor de fysieke leefomgeving en het milieu. In hoofdstuk 6 staat het juridisch kader van dit TAM-omgevingsplan beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de financiële en maatschappelijke haalbaarheid van dit TAM-omgevingsplan uiteengezet.

2 Bestaande situatie

De planlocatie, kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, sectie F, nummer 10103 ligt ten oosten van Apeldoorn in het buitengebied. De bestaande houthandel is achter de woning aan de Woudhuizerweg 93 gelegen.

Het geldend planologisch regime is vastgelegd in het Omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. Ter plekke van het plangebied geldt in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord - Oost', zoals vastgesteld op 9 april 2014 door de gemeenteraad van Apeldoorn en van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. Op deze locatie geldt de bestemming ‘Wonen’ met daarbinnen de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – houthandel' en de gebiedsaanduiding 'geluidzone – vliegveld'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede uit de plankaart

3 Planopzet

Initiatiefnemer wenst de houthandelsactiviteiten te beeindigen en binnen het bestaande volume van de houthandel een woning van maximaal 700 m3 te realiseren. Het overige deel van het bestaande volume wil men hobbymatig gebruiken als werkplaats en hobbyruimte. De andere thans op het perceel aanwezige bebouwing zal worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0003.png"

Afbeelding 3: inrichtingsplan gewenste situatie

Het omgevingsplan dient te worden gewijzigd voor dit initiatief, omdat er binnen het plangebied weliswaar woonactiviteiten zijn toegelaten maar er geen bouwvlak aanwezig is voor een op te richten woning. Daarnaast dient de aanduiding voor de houthandelsactiviteiten te worden verwijderd, zodat deze activiteiten niet langer mogelijk zijn binnen het plangebied.

4 Toetsing aan beleid

4.1 Inleiding

Het wijzigingsbesluit zoals dit voorligt is vormgegeven aan de hand van de gestelde beleidsdoelen in en vanuit de Omgevingswet. Dit hoofdstuk beschrijft het relevante omgevingsbeleid van rijk, provincie en gemeente en een toetsing van het wijzigingsbesluit aan die kaders. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifiek voor dit ruimtelijke plan geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in deze ruimtelijke motivering afgewogen.

4.2 Rijk

4.2.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.

De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:

1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel

3. Sterke en gezonde steden en regio's

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:

  • 1. De NOVI heeft de ambitie dat Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is en een duurzame energievoorziening kent. Daartoe moeten per direct functies die gebruik maken van de fysieke leefomgeving meer worden afgestemd op de eigenschappen van het bodem-watersysteem. Verder vraagt dit op lange termijn om ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Daarbij zijn aanpassingen aan de energie-infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie nodig.
  • 2. De ambitie voor de lange termijn van de NOVI op het vlak van de 2e prioriteit is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. De uitdaging is om deze lange termijn-ambitie te bereiken, terwijl we op korte termijn proberen de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de economie zoveel als mogelijk te beperken.
  • 3. Voor wat betreft prioriteit 3 zet de NOVI in op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. De woningbouwontwikkeling moet plaatsvinden in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
  • 4. De stikstofproblematiek raakt zowel het landelijk gebied als diverse economische sectoren zwaar. De waarde van natuur, landschap én de toekomst van de landbouw staan onder druk. Daarbij is verbetering van de biodiversiteit niet alleen een ecologische, maar nadrukkelijk ook een economische uitdaging, die op de korte termijn om een doortastende aanpak vraagt. Houdbare oplossingen vragen echter tijd. Voor de lange termijn neemt de NOVI zich daarom geleidelijke en zorgvuldige herindeling van het landelijk gebied voor, onder meer gericht op kringlooplandbouw in goed evenwicht met natuur en landschap. Dit draagt bij aan een landelijk gebied waar het prettig wonen, werken en recreëren is en waarin ruimte is en blijft voor economisch vitale landbouw als belangrijke drager van het platteland.

Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;

2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en

3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Afweging van het waterbelang

Bij het vaststellen van omgevingsplannen moeten gemeenten rekening houden met waterbelangen. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets.

In de Omgevingswet is opgenomen dat ruimtelijke plannen (waaronder omgevingsplannen) die ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een afweging van het waterbelang. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer (bijv. gemeente of projectontwikkelaar) worden overlegd met de verschillende waterbeheerders.

De weging van het waterbelang zorgt ervoor dat er bij ruimtelijke plannen aandacht is voor de waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het is een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt en ervoor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen de waterhuishouding voldoende toekomstbestendig is ingericht en aspecten als waterveiligheid en een goede waterkwaliteit geborgd zijn.

Nationaal Water Programma 2022-2027  

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. We werken aan schoon, veilig en voldoende water, dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.

Het Nationaal Water Programma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2016-2021. Met de samenvoeging van deze twee plannen werd geanticipeerd op de Omgevingswet, waarin het programma als een van de instrumenten is opgenomen. Het Nationaal Water Programma bevat:

  • Een uitwerking van het te voeren beleid (inclusief het nationale ruimtelijke en ecologische beleid) voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer en de bescherming of het behoud van water;
  • Maatregelen vanwege nationale belangen en om wateropgaven te bereiken en daaraan te blijven voldoen.

Nederland heeft te maken met grote wateropgaven die bovendien in de toekomst steeds groter en complexer worden. Dit komt door een aantal samenhangende uitdagingen: klimaatverandering, bodemdaling, milieuverontreiniging, biodiversiteitsverlies en ruimtedruk. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving, zoals de energietransitie, de woningbouw, herstel natuur en de landbouwtransitie is noodzakelijk. Het bodem- en watersysteem stelt randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen. Om deze randvoorwaarden ook juridisch te laten doorwerken zijn inhoudelijke kaders nodig voor de inrichting en gebruik van wateren alsook voor ruimtelijke inrichting, landgebruik en de wijze van bouwen. In Nederland komen veel opgaven voor de leefomgeving bij elkaar op een klein oppervlak. Niet alles kan, soms moeten keuzes worden gemaakt. Daarvoor zijn in het NWP een aantal afwegingsprincipes voor het waterbeleid en -beheer opgenomen. Het Rijk zorgt ervoor dat de weging van het waterbelang (voorheen de watertoets) behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

In de aard en omvang van de nationale waterproblematiek doen zich structurele veranderingen voor. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. In februari 2001 sloten daarom Rijk, Interprovinciaal Overleg, Unie van Waterschappen en Vereniging van Nederlandse Gemeenten de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. Daarmee werd de eerste stap gezet in het tot stand brengen van de noodzakelijke gemeenschappelijke aanpak. Twee jaar later worden de resultaten van die samenwerking en van voortschrijdende kennis en inzicht neergelegd in dit Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).

Met dit NBW akkoord leggen de overheden vast op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdspad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken.
Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren.

Kaderrichtlijn Water (KRW)  

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is bedoeld om de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde te brengen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Betekenis voor de ruimtelijke onderbouwing

De ontwikkeling raakt de ambities. Deze worden lokaal ingevuld met de kennis en opgaven die er lokaal spelen. Het ruimtelijke plan moet voorzien zijn van een afweging van het waterbelang.

Conclusie

Het omvormen van de bestaande bebouwing van de houthandel naar een woning is niet strijdig met het rijksbeleid.

4.2.2 Rijksinstructieregels

Hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructieregels voor het omgevingsplan. Deze komen voort uit de beleidsdoelen van de Omgevingswet. Met zo’n instructieregel geeft het rijk aan welke onderwerpen bij een wijziging van het omgevingsplan in ieder geval aan bod moeten komen. Er zijn drie typen instructieregels:

1. Regels die in acht moeten worden genomen;

2. Regels waar rekening mee moet worden gehouden;

3. Regels die moeten worden betrokken bij de wijziging.

Ladder duurzame verstedelijking

Artikel 5.129g van het Bkl schrijft voor dat, voor zover een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand in het omgevingsplan rekening gehouden dient te worden met:

  • a. De behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling;
  • b. Als de voorgenomen stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van een stedelijk gebied, aangetoond is dat er geen mogelijkheden zijn voor realisatie van de voorgenomen stedelijke ontwikkeling binnen dat stedelijk gebied of stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van dat stedelijk gebied.

In artikel 5.129g van het Bkl wordt onder lid 1 het relevante begrip 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' gedefinieerd:

  • Stedelijke ontwikkeling: uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woning-bouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is.

Conclusie

Alvorens de twee treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking uit te werken, dient allereerst de vraag beantwoord te worden of het voorgenomen bouwplan te beschouwen is als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Op 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een 'overzichtsuitspraak' gedaan over de ladder voor duurzame verstedelijking. Blijkens deze uitspraak kan een plan dat voorziet in een ontwikkeling tot 11 woningen niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

Dit wijzigingsplan maakt het bouwen van 1 woning mogelijk. Daarmee is geen sprake van een 'stedelijke ontwikkeling' en is een nadere uitwerking van de ladder niet nodig.

4.3 Provincie

4.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0004.png"

Afbeelding 4: Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

ambitie klimaatadaptie

Gestreefd wordt naar een op de toekomst toegerust klimaatbeleid waarbij de provincie samen met partners zich goed voorbereidt en toerust op de gevolgen van klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hittestress en overstromingsgevaar.

ambitie biodiversiteit

Gestreefd wordt naar een stimulerend en beschermend beleid voor biodiversiteit met als ambitie dat het in 2050 goed gaat met de biodiversiteit in Gelderland. In Gelderland wordt natuurinclusief gewerkt. Biodiversiteit wordt overal waar mogelijk versterkt en ingepast, óók buiten de specifiek als natuur aangewezen gebieden. In 2030 is 75% van de Europese doelen van de vogel- en habitatrichtlijn behaald.]

woon- en leefklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.

Conclusie

Deze ontwikkeling is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie. Er wordt in dit geval bestaande bebouwing omgevormd ten behoeve van een woning. De woning die wordt toegevoegd, sluit aan bij de omgeving.

Waterbeleid Omgevingsvisie

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:

“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”

Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Betekenis voor de ruimtelijke onderbouwing 

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

4.3.2 Omgevingsverordening

Provinciale staten van Gelderland hebben op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

De instructieregels uit de Omgevingsverordening Gelderland die voor dit plangebied van toepassing zijn, betreffen de volgende:

 

Instructieregel landschap

Volgens artikel 5.33 van de provinciale omgevingsverordening moet bij iedere ontwikkeling rekening worden gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap. In voorliggende situatie maakt het besluitgebied onderdeel uit van de Gelderse streek IJsselvallei. Voor zover een omgevingsplan van toepassing is op locaties binnen de Gelderse streek IJsselvallei wordt bij een nieuwe activiteit of ontwikkeling rekening gehouden met de voor die streek vastgestelde kernkwaliteiten en ontwikkeldoelen van het landschap Gelderse streek IJsselvallei. Ontwikkelingen zijn hierin mogelijk mits de kernkwaliteiten behouden blijven of versterkt worden. In dit geval is sprake van omvormen van de bestaande bebouwing waarin thans een houthandel wordt gexploiteerd, naar een woning. De overige bebouwing op het perceel zal worden gesloopt. De planlocatie heeft daarnaast reeds de functie Wonen, echter is er geen bouwvlak aanwezig voor een woning op het perceel. Het bouwvlak zal worden gelegd op de locatie van de bestaande houthandel. Er is dus geen sprake van het toevoegen van extra bebouwing. De kernkwaliteiten van het landschap Gelderse streek IJsselvallei, worden hierdoor niet aangetast.

Instructieregel regionale woonagenda

Verder bepaalt de verordening dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda (artikel 5.64 omgevingsverordening). De toevoeging van één woning is in overeenstemming met de woonagenda.

Instructieregel klimaatadaptatie

Tot slot geldt dat in artikel 5.85 van de provinciale omgevingsverordening is vastgesteld dat in de motivering bij het omgevingsplan een beschrijving dient te worden gegeven van de maatregelen die worden genomen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken. In voorliggende situatie wordt de nieuwbouw aardgasloos ontwikkeld en wordt zoveel mogelijk duurzaam materiaal gebruikt. Per saldo wordt bij deze ontwikkeling het aandeel groen op de locatie verhoogd en wordt voorzien in waterbergingsmogelijkheden. Door het nemen van voorgenoemde maatregelen wordt aangenomen dat voldoende rekening wordt gehouden met de aspecten duurzaamheid en klimaatadaptie.

Conclusie
Het planinitiatief is in overeenstemming met het provinciale beleid.

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Woonagenda Cleantech Regio 2018

De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.

De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:

  • woningbouw draagt bij aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de bestaande stad, wijk, dorp, kern en buitengebied;
  • woningbouw is behoeftegericht, past bij de lokale vraag van een specifieke doelgroep en levert een strategische (toekomstgerichte) aanvulling op het bestaande woningaanbod;
  • de programmering is flexibel en kan aangepast worden om goed te blijven aansluiten op de speerpunten van ons beleid en actuele marktontwikkelingen.

Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.

Naast inzet op het kwalitatief programmeren wordt er gekoerst op een kwantitatief realistisch woningbouwprogramma op basis van actuele Primos woningbehoefteprognoses Het is daarbij de bedoeling om deze regionale woonagenda om de twee jaar te herijken, waarbij wordt bekeken of het op basis van analyse van de woningmarkt en de genoemde woningbehoefteprognoses het wenselijk is om de woonvisie aan te passen.

De Woonagenda Cleantech Regio vervangt de "Kwantitatieve Opgave Wonen 2015-2024" en het "Afsprakenkader kwantitatieve woningbouwprogrammering 2015-2024" van de Regio Stedendriehoek. Na de vaststelling wordt een uitvoeringsagenda opgesteld, waarbij gemeenten jaarlijks presenteren wat de lokale voortgang in de bestaande voorraad is aan de hand van de jaarlijkse monitoringsgegevens.

Conclusie

Dit plan is in lijn met de uitgangspunten van de Woonagende Cleantech Regio 2018

4.4.2 Waterschapsbeleid

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

De weging van het waterbelang zorgt ervoor dat er bij ruimtelijke plannen aandacht is voor de waterveiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Het is een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt en ervoor zorgt dat bij alle ruimtelijke plannen de waterhuishouding voldoende toekomstbestendig is ingericht en aspecten als waterveiligheid en een goede waterkwaliteit geborgd zijn.

In november 2021 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Blauw Omgevingsprogramma (BOP) 2022-2027 vastgesteld. In het BOP beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, wonen en zuiveren, circulair econome en energietransitie. Het waterschap wil een waardevolle leefomgeving waarborgen. Daarom wordt er ingezet op vijf maatschappelijke thema's:

  • 1. Waardevolle leefomgeving
  • 2. Klimaatverandering
  • 3. Energietransitie
  • 4. Circulaire economie
  • 5. Biodiversiteit

Het beheergebied van het waterschap is opgedeeld in vier deelgebieden. De gemeente Apeldoorn valt onder het deelgebied IJsselvallei. De vijf thema's zijn specifiek gemaakt voor de vier deelgebieden in gebiedsdoelen. De gebiedsdoelen zijn onderverdeeld in drie categorieën: Watersysteem, Waterveiligheid en Wonen en zuiveren.

Uitgangspunt wijziging Omgevingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

4.5 Gemeente

4.5.1 Omgevingsvisie Woest en aantrekkelijk Apeldoorn

Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbiij ingetrokken.

Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.


De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:

  • 1. 'Stad maken' (het toevoegen van nieuwe woon- en werkmilieus in en aan de stad);
  • 2. 'Vitale dorpen en buitengebied' (ruimte voor wonen en economische vernieuwing waaronder recreatie, grootschalige energieopwekking en transitie van de landbouw);
  • 3. 'Fysiek fundament uitbouwen' (versterking van landschap en natuurwaarden, het groenblauwe casco en belevingswaarden zoals erfgoed) en
  • 4. 'Sociaal fundament versterken' (gemengde woongebieden met gedifferentieerde en betaalbare woningbouw, aantrekkelijke buitenruimte en nabijheid van voorzieningen in wijken en dorpen).


Onderstaand een nadere toelichting op de beoogde invulling van de vier centrale hoofdopgaven.


Ambities 1 en 2: Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied

Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Dit is als volgt opgebouwd:

Wonen

Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in. Daarbij ligt de focus op sterk verdichten in de bestaande stad, met name in de Binnenstad, de Spoorzone en Kanaalzone Centrum. Buitenstedelijk wordt voorzien in één grote uitbreidingslocatie aan zuidzijde (ten zuiden van de A1).


Uitgegaan wordt van de realisatie van 12.500 woningen, waarvan 8.500 nieuw toe te voegen programma in verschillende financieringscategorieën en woonmilieus (stedelijk, gemengd met werken, rand van de stad, dorpen). Voor de binnenstad wordt voorzien in een transformatie naar Stadspark waarbij veel winkelvastgoed wordt aangewend voor nieuwe woonfuncties. Verdere transformaties naar wonen zijn voorzien in de Kanaalzone Vlijtseweg (Zwitsal en omgeving), Kayersdijk-noord, Sleutelbloemstraat-oost (onderzoek), Jean Monnetpark en Christiaan Geurtsweg (onderzoek) en Brouwersmolen (onderzoek).


Omgevingskwaliteit

Ingezet wordt op het verbeteren van de omgevingskwaliteit, met name in de zogenaamde dynamische gebieden, maar ook langs zichtlocaties en infrastructuur.

Mobiliteit

De extra vraag naar mobiliteit in combinatie met de ruimtelijke ambities maakt een goede sturing noodzakelijk. Hiertoe wordt onder meer ingezet op de realisatie van nieuwe transferia aan de toegangswegen van de stad in parkeerhubs aan de centrumrand. De binnenstad wordt autoluw, en veiliger voor langzaam verkeer. Verplaatsing van het busstation naar de zuidzijde van het spoor wordt onderzocht, in combinatie met een stedelijke hub. Dit biedt mogelijk ruimte voor andere ambities van de binnenstad (vergroening, woningbouw). Er wordt voorzien in maatregelen ter verbetering van de doorstroming van verkeer, zowel wat betreft de snelwegen als ook de stadsring en aantakkingen. Er wordt ingezet op een sterk fietsnetwerk en goede wandelroutes.


Economie en recreatie

Er is voorzien in een uitbreiding van 77 hectare aan bedrijventerrein, waarmee tegemoet wordt gekomen aan de aangetoonde behoefte hieraan. De nieuwe bedrijfslocaties bevinden zich ten noorden en oosten van de stad. Aanvullend wordt onderzocht om enkele bedrijfslocaties in de binnenstad de komende 20 jaar te transformeren naar woon-werklocaties ten behoeve van goede binnenstedelijke woningbouwlocaties, eventueel met een gemengd karakter. De bedrijven die daar vertrekken hebben ergens anders ruimte nodig. De uitplaatsingsruimte bedraagt circa 30 hectare en komt boven op de 77 ha uitbreiding waar de behoefte van aangetoond is en wat de gemeente als doel heeft gesteld. De te onderzoeken transformatie betreft de locaties Sleutelbloemstraat en Vlijtseweg, beide gelegen aan het kanaal in noord. In zuid gaat het om de locaties Jean Monnetpark, de Christiaan Geurtsweg en de Brouwersmolen, eerste fase. Een stip op de horizon is de mogelijkheid van een nieuwe voorhalte van het spoor bij Brouwersmolen, onderdeel van een sprinterlijn vanuit Amersfoort, om vooral de Veluwe met openbaar vervoer te ontsluiten. Op wijkniveau wordt ingezet op de transformatie van gedeeltes van het winkelvastgoed naar wijkservicecentra, woon- en werkmilieus gericht op maatschappelijke functies. Verder wordt in Uddel ingezet op het toevoegen van nieuwe bedrijfslocaties voor nieuwe economische functies


De agrarische sector staat voor grote opgaves. Voorzien wordt in de transformatie van de intensieve veehouderijsector met name in Uddel naar duurzame vormen van bedrijvigheid en de geleidelijke transformatie van de overige agrarische sector naar natuur inclusieve landbouw.


Voor het versterken van recreatie wordt het programma Vitale vakantieparken ingezet. Ook wordt bijgedragen aan de Veluweagenda, waaronder de Recreatiezonering Veluwe en wordt ingezet op het versterken van het fiets- en wandelknooppuntennetwerk.


Energie en circulariteit

Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Uitgegaan wordt van clustering. De concentratie voor zon en wind is voorzien op een drietal zoeklocaties. Allereerst een concentratie van windturbines bij het knooppunt A1 en A50 (ten oosten van de A50), in combinatie met een nieuw aan te leggen park voor zonne-energie. Gedeeltelijk wordt hiermee aangesloten op bestaande initiatieven. Hierdoor ontstaat een concentratie en koppeling tussen zon en wind. De tweede cluster van windturbines is gesitueerd op de Veluwe, eveneens aan de A1, maar meer westelijk gelegen. Voor de zonnevelden is sprake van drie zoeklocaties, waarvan twee alleen voor zon en een gecombineerd met wind. Aan de noordzijde van de stad, bij Beemte Broekland ten oosten van de A50, en ten zuiden van Vaassen zijn zoeklocaties voor zonnevelden voorzien.


Verder wordt bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.


Hiernaast geldt nog dat hergebruik wordt gestimuleerd om de omvang van restafval per persoon/per jaar te verminderen.


Ambities 3 en 4: Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament


De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt - met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. Zo is het uitbouwen van het fysiek fundament de derde hoofdopgave geworden. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.


Dit is als volgt opgebouwd:


Natuur en landschap

De groene mal/ het groen-blauwe casco (groen en water) worden verder versterkt. Groen en uitloopgebieden worden vergroot. Er is voorzien in de aanleg van nieuwe (natte) natuur in combinatie met waterberging rond de beekdalen. Er wordt minimaal 175 hectare aan bos toegevoegd. Rond de beekdalen wordt nieuwe (natte) natuur aangelegd in combinatie met waterberging rond de beekdalen.


Natuurinclusief bouwen wordt bevorderd en bij bestaande bouw wordt ingezet op vergroening. Het centrum van Apeldoorn wordt verder vergroend en omgevormd naar stadspark. Ingezet wordt op de bevordering van de biodiversiteit.


Klimaatadaptatie

Voorziene maatregelen gericht op klimaatadaptatie zijn het vasthouden van oppervlaktewater in retentieplassen, als waterreservoir in tijden van droogte en als eerste stap naar een circulair watersysteem, vernatting op de Veluwe ten behoeve van infiltratie van drinkwater en het zo veel mogelijk afkoppelen verhard oppervlak in stedelijk gebied.


In bestaande situaties wordt vergroenen bevorderd en in nieuwe situaties is er de doelstelling van natuurinclusief bouwen. Verdere vergroening van de binnenstad zal bijdragen aan het voorkomen van hittestress.

Milieu en gezondheid

Bij het maken van plannen zal rekening moeten worden gehouden met de aspecten milieu en veiligheid. Geluidbeleid op maat zal hieraan gaan bijdragen.


Daarnaast wordt ingezet op het faciliteren van verblijven in de buitenlucht door voldoende aanbod van groen in nabije leefomgeving en het uitdagen tot meer bewegen, onder meer in een aantrekkelijke buitenruimte.


Inclusiviteit

Op diverse vlakken wordt ingezet op het bevorderen van een inclusieve samenleving. Er zal sprake zijn van variatie in woonmilieus zowel in de verdichtingsopgaven als in de nieuwe uitleg, in verschillende prijsklassen. Ook wordt sporten voor iedereen gestimuleerd, mede door een uitnodigende buitenruimte, en ingezet wordt op het herstructureren/verduurzamen van schoolgebouwen. Op wijkniveau wordt gedacht aan de ontwikkeling van woonzorgzones (gecombineerd met de transformatie van winkelvastgoed).


Conclusie
Het planinitiatief is in overeenstemming met de omgevingsvisie.

4.5.2 Volkshuisvestingskader

In de Omgevingsvisie Woest aantrekkelijk Apeldoorn en in de Kadernota Maatschappelijke ontwikkeling staat wat de gemeente belangrijk vindt ten aanzien van wonen en de combinatie wonen en zorg. Dit is verder uitgewerkt in een volkshuisvestingskader.

Op 21 september 2023 is het Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', door de gemeenteraad van Apeldoorn vastgesteld. Dit Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.

Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:

  • de grote behoefte aan goedkope en betaalbare woningen;
  • demografische ontwikkelingen: de voortgaande vergrijzing en de groeiende behoefte aan zorg;
  • het belang van verduurzaming en CO2 neutraal bouwen;
  • zorgen voor een ongedeelde stad door te werken aan veerkrachtige wijken en dorpen.

Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:

1. Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad

- Tot en met 2030 worden bijna 9.000 woningen toegevoegd;

- De nadruk ligt op het toevoegen van goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen;

- Aandacht voor woningen voor alle doelgroepen.

2. Veerkrachtige wijken en dorpen

- Apeldoorn streeft naar gemengde wijken en dorpen;

- Ontmoeten stimuleren

- Referentienormen voor voorzieningen

- Toegankelijkheid van de omgeving verbeteren waar dat kan

3. Woningvoorraad verduurzamen

- Nieuwbouw zoveel mogelijk energieneutraal en natuurinclusief;

- Focus op verduurzaming van de particuliere woningvoorraad;

- De transitievisie warmte zet de lijn uit:

Isoleren, ventileren en besparen (hoofddoel tot 2030);

Starten met buurtaanpakken (Wijken van de Toekomst);

Innoveren.

4. Wonen met zorg of ondersteuning

- Tot 2030 sturen op realisatie van 800 woningen geschikt voor senioren;

- Bouwen aan gebieden waar voorzieningen, zorggeschikte woningen en zorg nabij zijn;

- Ruimte voor particuliere initiatieven;

- Meer woningen beschikbaar stellen voor jongeren.

Conclusie

Het initiatief is in lijn met de uitgangspunten van het Volkshuisvestingskader.

4.5.3 Groenbeleid

Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.

Groene Mal

Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.

Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0005.png"

Afbeelding 5: de Groene Mal

Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.

Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.

Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.

Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.

De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.

Groenstructuurkaart

In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.

De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:

  • Groenstructuur: Groene Mal;
  • Groenstructuur: Beken & sprengen, weteringen en kanaal;
  • Groenstructuur: doorgaande wegen buitengebied;
  • Groenstructuur: snelwegcorridors en spoorwegen;
  • Wijkgroenstructuur;
  • Boomrijke gebieden.

Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.

Groenplan

In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.

Verordening Groene Balans

In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is van toepassing bij functieverandering en bij een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt. De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:

  • er naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende landschappelijke inpassing ter plaatse plaatsvindt;
  • én er naar het oordeel van burgemeester en wethouders sprake is van een goede stedenbouwkundige c.q. landschapsarchitectonische kwaliteit van de ruimtelijke ingreep; én
  • een bijdrage wordt geleverd aan de (substantiële) versterking van de kernkwaliteit van het landelijke gebied. De versterking van de kernkwaliteit vindt plaats ter plekke dan wel elders binnen de Groene Ontwikkelingszone.

Conclusie

Het initiatief is in lijn met de uitgangspunten van het Groenbeleid.

4.5.4 Water

Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en het omgevingsplan. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten wijzigingsplan

  • 1. Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
  • 2. Afkoppelen / niet aansluiten van regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 3. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.)
  • 4. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.

Grondwaterneutraal bouwen.

Conclusie

Het initatief is in lijn met het gemeentelijke waterbeleid.

4.5.5 Verkeer en parkeren

Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen. Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.

Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.

Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren 2024, die is vastgesteld op 13 juni 2024. De beleidsregel Parkeren 2024 vervangt de Beleidsregel Parkeren 2019 en de daarin opgenomen parkeernormen. De beleidsregel is van toepassing op de actualisering van het omgevingsplan en op nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit (bouwen en / of gebruik) in afwijking van het omgevingsplan dan wel een wijziging van het omgevingsplan nodig is. In deze beleidsregel geven we houvast en richting mee hoe met parkeren om te gaan. Houvast door een juridisch kader te bieden waarin uniforme spelregels worden vastgelegd hoe bij nieuwe ontwikkelingen met parkeren wordt omgegaan. Richting door als gemeente te sturen op het autoluw ontwikkelen als voorwaarde voor een duurzame stad waarin efficiënt met de beperkte ruimte wordt omgegaan die ook nog kwalitatief hoogwaardig en groen kan worden ingericht.

Conclusie

Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 1 woning. Het plangebied is voldoende groot om op eigen terrein te kunnen voorzien in de benodigde parkeerplaatsen. Hiermee is het plan in overeenstemming met de beleidsregels.

4.5.6 Cultuur- en erfgoednota

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Bij de nota horen een archeologische beleidskaart en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragraaf 5.11 Cultuurhistorie en archeologie.

4.5.7 Welstandsbeleid

Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand. Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.

De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit.

Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:

  • 1. Apeldoornse identiteitsdragers: dit zijn gebieden die typisch zijn voor de gemeente Apeldoorn. Het zijn vaak al gebieden met een hoge kwaliteit en dat willen we graag zo houden. Denk hierbij aan de cultuurhistorische beschermde gebieden, de beken en sprengen en natuurgebieden en parken.
  • 2. Zichtbare locaties: dit zijn gebieden waar veel inwoners en bezoekers komen en die goed zichtbaar zijn. De kwaliteit kan op veel plekken beter. Denk hierbij aan de locaties zichtbaar langs de snelweg en langs de ring. Ook drukke voorzieningen, zoals het centrum en het theater, horen hierbij.
  • 3. Dynamische gebieden: dit zijn de gebieden waar veel ontwikkelingen worden verwacht. Kwaliteit toevoegen kan het makkelijkste op het moment dat gebieden zich ontwikkelen. Denk hierbij aan het centrum en de kanaalzone.

De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.

De nota werkt vanuit een piramide:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0006.png"

Afbeelding 6: piramide welstand

  • Vergunningvrije bouwwerken: geen welstandstoetsing Onder deze categorie valt het grootste deel van de bouwwerken;
  • Veelvoorkomende bouwwerken: eenduidige criteria die voor de hele gemeente gelijk zijn. Het grootste deel van de vergunningplichtige bouwwerken, zoals erkers en dakkapellen, valt onder deze categorie. In deze categorie is ook het reclamebeleid ondergebracht;
  • Specifieke bouwwerken: welstandstoetsing op basis van gebiedsgerichte doelstellingen Onder deze categorie vallen de grotere bouwplannen. De gebiedsgerichte doelstellingen zijn per dorp, wijk, gebied of gebiedstype geformuleerd. Het werken met doelstellingen die de kernkwaliteiten van het gebied beschrijven in plaats van te werken met stringente criteria waaraan het bouwwerk moet voldoen, maakt verschillende ontwerpoplossingen mogelijk en biedt daarmee ruimte voor de initiatiefnemer.

Conclusie

Het initiatief is in lijn met de uitgangspunten van het welstandsbeleid.

5 Aspecten fysieke leefomgeving en milieu

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling die met onderhavig TAM-omgevingsplan wordt mogelijkgemaakt getoetst aan de verschillende aspecten uit de fysieke leefomgeving. Hierbij is het criterium dat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt moet bijdragen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (hierna: ETFAL), conform Artikel 4.1, lid 1, uit Afdeling 4.1 van de Omgevingswet.

Per aspect dient het TAM-omgevingsplan te worden getoetst aan de wet- en regelgeving, waarbij wordt ingegaan op de specifieke doorwerking van het planinitiatief. Uiteindelijk dient ook in een conclusie te worden onderbouwd of al het initiatief uiteindelijk bijdraagt aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Een groot deel van de aspecten maken onderdeel uit van het Bkl, en een aantal volgen uit gemeentelijk toetsingsbeleid van de desbetreffende gemeente.

In dit voorbeeld TAM-omgevingsplan is dit hoofdstuk niet nader uitgewerkt, aangezien het initiatief niet daadwerkelijk is getoetst aan de betreffende aspecten van de fysieke leefomgeving en milieu.

5.2 Milieuzonering

5.2.1 Beoordelingskader

Voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid dient onder de Omgevingswet gebruik gemaakt te worden van de Handreiking Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2024.

De Omgevingswet zorgt voor een samenhangende benadering van de fysieke leefomgeving. In de Omgevingswet zijn het ruimtelijk spoor en het milieuspoor verder geïntegreerd. In de nieuwe systematiek onder de Omgevingswet wordt gebruikgemaakt van milieuwaarden in plaats van vaste afstanden. Niet met een vaste richtafstand voor iedere activiteit, ongeacht of de activiteit die afstand wel nodig heeft, maar met een concrete waarde per activiteit met daarbij een zo reëel mogelijk ruimtebeslag. Hiermee wordt beoogd discussie over de toewijzing van bedrijven aan milieucategorieën en onnodig grote gebruiksruimte te voorkomen.

5.2.2 Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een woning op de plek van de bestaande houthandel. Met de beoogde toevoeging van een woning wordt een gevoelig object toegevoegd aan de omgeving. Daarom moet in de omgeving worden nagegaan of er mogelijk bedrijven of inrichtingen aanwezig zijn die invloed hebben op de ontwikkeling. In dit geval is op het perceel Woudhuizerweg 97 een veehouderij gevestigd met de volgende veebezetting:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0007.png"

Voor het houden van de bovengenoemde diersoorten gelden vaste afstanden. De aan te houden afstand tot woningen van derden is 50 meter. Tevens geldt ook een aan te houden vaste afstand tussen het agrarisch bouwvlak (wegens verschillende ‘geur‘ activiteiten zoals kuilvoeropslag of een mestopslag) en de gevoelige functie van wederom 50 meter. Om aan deze afstanden te voldoen wordt de nieuwe woning op minimaal 50 meter afstand van het agrarisch bouwvlak gesitueerd. Daarmee is de woning op voldoende grote afstand van de veehouderij gelegen om mogelijke hinder te voorkomen.

5.2.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.3 Verkeer en parkeren

De planlocatie ligt aan de Woudhuizerweg. Er is geen aanpassing aan de bestaande infrastructuur benodigd. De ontsluiting van het perceel vindt plaats via de bestaande ontsluiting op de Woudhuizerweg.

Het parkeren vindt plaats op eigen terrein.

5.4 Bodem en asbest

5.4.1 Beoordelingskader

Op basis van paragraaf 5.1.4.5 uit het Besluit kwaliteit leefomgeving en artikel 22.2 uit het Besluit activiteiten leefomgeving dient in planvorming rekening gehouden te worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. Onder bepaalde omstandigheden kan het oprichten van gebouwen pas plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij veel nieuwbouwactiviteiten de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld.

5.4.2 Verkennend bodem- en asbestonderzoek

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling aan de Woudhuizerweg 95 te Apeldoorn heeft Kruse Milieu B.V. een verkennend en nader (asbest)bodemonderzoek conform NEN 5740 en NEN 5707 uitgevoerd ter plekke van het plangebied. De uitkomsten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf beschreven. De volledige rapportage is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Bodem

In de bovengrond (BG I) en in het grondwater (PB 1) zijn enkele licht verhoogde concentraties aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4. In de bovengrond (BG II) en in de ondergrond (OG) zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

 

Asbest 

In de sleuven A1, A2 en A3 is asbest aangetoond. De gewogen asbestgehalten in de sleuven A1 en A2 zijn hoger dan de interventiewaarde. Het gewogen asbestgehalte in sleuf A3 is net lager dan de interventiewaarde, maar omdat asbestverdachte vezels zijn aangetroffen, is het aannemelijk dat het gewogen asbestgehalte in sleuf A3 eveneens hoger is dan de interventiewaarde. Geconcludeerd kan worden dat de bodem ter plekke van druppelzone A sterk verontreinigd is met asbest. Een asbestsanering is noodzakelijk.

 

De omvang van de sterk met asbest verontreinigde bodem is wordt geschat op circa 50 m2 x (maximaal) 0.30 meter diepte = circa 15 m 3.

 

In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van het terrein is sanering van de asbest-verontreiniging in druppelzone A noodzakelijk. Er dient voorkomen te worden dat er vermenging ontstaat met de schone grond. De sterk verontreinigde grond mag niet worden verminderd of verplaatst zonder toestemming van het bevoegd gezag. Voorafgaande aan de sanering dient een melding saneren van de bodem gedaan en goedgekeurd te worden door het bevoegd gezag. Een sanering mag alleen door hiervoor erkende bedrijven worden uitgevoerd.

5.4.3 Conclusie

Uit milieukundig oogpunt is er, na asbestsanering van druppelzone A, geen bezwaar tegen de voorgenomen planwijziging en de verbouwing van de bestaande schuur tot woning, aangezien de overig vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt, na asbestsanering, geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

5.5 Geluid

5.5.1 Beoordelingskader

In het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn in afdeling 5.1 (§ 5.1.4.2a.4 Geluidgevoelige gebouwen in geluidaandachtsgebieden) regels opgenomen voor het toestaan van geluidgevoelige gebouwen in het geluidsaandachtsgebieden van wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Er moet akoestisch onderzoek verricht worden wanneer geluidgevoelige gebouwen geheel of gedeeltelijk binnen een geluidaandachtsgebied komen te liggen. Er wordt daarbij gewerkt met een standaardwaarde en grenswaarde. Voor rijkswegen en provinciale wegen, gemeente- en waterschapswegen, hoofd- en lokale spoorwegen en industrieterreinen gelden ieder eigen standaard- en grenswaarden volgens het Bkl.

De standaardwaarden hebben als doel geluidhinder te voorkomen en te beperken tot aanvaardbare geluidniveaus. Maar ook voor het aspect geluid geldt dat wordt gekeken naar een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De aanvaardbaarheid van zowel geluidbelasting als geluidhinder is afhankelijk van de planologische context; in een woonwijk worden andere geluidniveaus aangetroffen en verwacht dan in een bruisend stadscentrum. Een overschrijding van de standaardwaarden kan daarmee door het bevoegd gezag acceptabel worden geacht en hoeft geen obstakel te zijn. Wel geldt dat in het Bkl grenswaarden zijn opgenomen waarboven er doorgaans geen aanvaardbaar geluidniveau kan bestaan. Bij een geluidbelasting boven deze grenswaarde is de ontwikkeling niet zonder meer mogelijk.

5.5.2 Beoordeling

Om de akoestische situatie ter plaatse inzichtelijk te maken is een akoestisch onderzoek (spoor)wegverkeerslawaai uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. Uit de rekenresultaten van dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Uit de resultaten blijkt dat de standaardwaarde van 53 dB ten gevolge van de Klaverweg / Woudhuizerweg / Woudweg niet wordt overschreden op de gevels. Ten aanzien van wegverkeerslawaai is er sprake van een goed akoestisch woon- en leefklimaat;
  • Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het railverkeer ter plaatse van de zuidoostgevel, zuidwestgevel en noordwestgevel hoger is dan de standaardwaarde van 55 dB. De hoogste belasting bedraagt 61 dB. Daarmee wordt wel voldaan aan de grenswaarde van 65 dB. Het toestaan van een hogere waarde voor de geplande woning is noodzakelijk;
  • Maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen tot aan de standaardwaarde van 55 dB stuit naar verwachting op overwegende bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard;
  • Het is realistisch om voor de geplande woning een hogere waarde toe te staan ten gevolge van het railverkeerslawaai;
  • Uit de berekeningen blijkt dat de cumulatieve geluidbelasting LCUM maximaal 54 dB bedraagt. Er zijn extra geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB ter plaatse van de verblijfsgebieden te kunnen voldoen. Dit zal in een gevelweringonderzoek aangetoond moeten worden.

 

5.5.3 Conclusie

Het college kan een hogere waarde toestaan,in die gevallen waarin de toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidbelasting (vanwege de weg) van de uitwendige scheidingsconstructie van de betrokken woning tot 55dB:

a.onvoldoende doeltreffend zal zijn, danwel

b.overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De voorkeursvolgorde voor het treffen van maatregelen ter beperking van de geluidbelasting is op de eerste plaats bronmaatregelen (bijvoorbeeld beperken aantal voertuigen, toepassen ander wegdek of verlagen rijsnelheid), vervolgens overdrachtsmaatregelen (bijvoorbeeld geluidschermen) en tot slot gevelmaatregelen. Het treffen van bronmaatregelen en het beperken van het aantal voertuigen is niet mogelijk.

Zowel de snelheid als het type materiaal kunnen niet verlaagd worden of aangepast worden door de initiatiefnemer. Bij maatregelen in de overdracht moet gedacht worden aan een scherm. Deze maatregel stuit naar verwachting op stedenbouwkundige en financiële bezwaren omdat de kosten aanzienlijk zijn. Een scherm langs het plangebied is geen optie.

De afstand van de geplande woning tot de bron kan niet vergroot worden omdat er sprake is van reeds bestaande bebouwing. Overdrachtsmaatregelen zijn hierdoor ook verder uitgesloten.

Maatregelen ter reductie van het geluid tengevolge van de relevante geluidbronnen (spoorlijnApeldoorn-Deventer) zijn in relatie tot het onderhavige project vanwege overwegende bezwaren van stedenbouwkundige of financiële aard, nietrealiseerbaar. Het toestaan van een hogere waarde voor de geplande woning van maximaal 61 dB is realistisch. Daartoe is in de planregels een regeling opgenomen waarbij de waarde van het gezamenlijk geluid op de gevel is vastgelegd overeenkomstig artikel 5.78ad Bkl en artikel 8.0b Bkl. In combinatie met de binnenwaarde kunnen initiatiefnemer en bevoegd gezag dan bij de bouwactiviteit de benodigde geluidwering van die gevel bepalen (artikel 4.103 Bbl).

5.5.4 Vliegveld Teuge

Ter plekke van het plangebied geldt in het tijdelijk deel van het Omgevingsplan het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noord - Oost' en heeft daarbinnen (onder andere) de gebiedsaanduiding 'geluidzone – vliegveld'. Op grond van de gebiedsaanduiding geluidzone is het bouwen van een woning ter plaatse niet toegestaan. Op 8 juni 2022 is door Provinciale Staten van de provincie Gelderland echter een nieuw luchthavenbesluit Teuge vastgesteld. Het plangebied ligt in dit besluit niet langer binnen het Beperkingengebied Geluid, zodat het bouwen van een woning binnen het plangebied niet langer uitgesloten is.

5.6 Agrarische geurhinder

5.6.1 Beoordelingskader

De gemeente moet in het omgevingsplan rekening houden met de geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Dit volgt uit artikel 5.92 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. Rekening houden met geur werkt 2 kanten op:

  • Bij het mogelijk maken van het verrichten van activiteiten in de buurt van gevoelige gebouwen;
  • Bij het toelaten van geurgevoelige gebouwen in de buurt van bestaande geurveroorzakende bedrijven.

De geur van een activiteit moet op een geurgevoelig gebouw aanvaardbaar zijn (artikel 5.92 lid 2 Bkl). Dit betekent dat het bevoegd gezag moet beoordelen of waarden, afstanden of gebruiksregels in het omgevingsplan leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau. Het bevoegd gezag bepaalt zelf welke mate van geurhinder ze aanvaardbaar vindt.

Voor geur afkomstig van onder andere het bedrijfsmatig houden van landbouwhuisdieren gelden vanuit het omgevingsplan geurregels. Voor landbouwhuisdieren met een geuremissiefactor gelden conform artikel 22.98 van het omgevingsplan waarden waaraan voldaan dient te worden bij een geurgevoelig object. Voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor kan gebruik gemaakt worden van de richtafstanden uit de VNG-publicatie ‘Milieuzonering Nieuwe Stijl’.

Een geurgevoelig object is een gebouw dat is bestemd voor en geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf. Tuinen vallen dus niet onder de noemer geurgevoelige objecten. De beoogde woning binnen het plangebied dient aangemerkt te worden als geurgevoelige objecten in het kader van de beoordeling van omliggende agrarische inrichtingen.

5.6.2 Beoordeling

In dit geval is op het perceel Woudhuizerweg 97 een melkveehouderij gevestigd. Wegens het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor geldt op grond van artikel 5.106a en 5.112 van het Bkl een aan te houden vaste afstand tussen het agrarisch bouwvlak en de gevoelige functie van 50 meter. Om aan deze afstanden te voldoen wordt de nieuwe woning op minimaal 50 meter afstand van het agrarisch bouwvlak gesitueerd. Daarmee is de woning op voldoende grote afstand van de veehouderij gelegen om mogelijke hinder te voorkomen en belemmert de woning de veehouderij omgekeerd evenmin.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Beoordelingskader

De Europese richtlijnen voor luchtkwaliteit zijn geïmplementeerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het doel van deze wetgeving is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. De wet is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Daarnaast zijn er voor de stoffen zwaveldioxide en stikstofoxiden ook normen opgenomen ter bescherming van ecosystemen.

Voor het toetsen van ruimtelijke plannen zijn de volgende omgevingswaarden het meest relevant:

  • PM10 (fijnstof)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg PM10/m3 mag niet worden overschreden;
    • 2. de 24 uursgemiddelde concentratie van 50 µg PM10/m3 mag niet vaker dan 35 keer per jaar worden overschreden;
  • NO2 (stikstofdioxide)
    • 1. de jaargemiddelde concentratie van 40 µg NO2/m3 mag niet worden overschreden;
    • 2. de uurgemiddelde concentratie van 200 µg NO2/m3 mag niet vaker dan 18 keer per jaar worden overschreden.

Voor de overige stoffen worden in Nederland geen overschrijdingen gerapporteerd.

In de artikelen 5.53 en 5.54 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is bepaald wanneer activiteiten 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze situaties is toetsing aan de omgevingswaarden niet noodzakelijk.

5.7.2 Beoordeling

De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van één woning. Deze ontwikkeling past binnen de lijst met categorieën van gevallen die vallen onder NIBM zoals opgenomen in artikel 5.54 Bkl. De voorgenomen ontwikkeling draagt om deze reden niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het uitvoeren van een luchtkwaliteitsonderzoek is niet noodzakelijk.

De blootstelling aan luchtverontreiniging is beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's. Op basis hiervan vormt het plan op het gebied van luchtkwaliteit geen belemmering.

5.8 Gezonde fysieke leefomgeving

5.8.1 Beoordelingskader

Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (Ow) is een gezonde fysieke leefomgeving (artikel 1:3 Ow, zie ook 4.1.1). In artikel 2.1 lid 4 Ow is bepaald dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Voorzorg kan daarbij een rol spelen. Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten. De GGD kan hierbij adviseren. Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. In het omgevingsplan werken deze randvoorwaarden door.

5.8.2 Beoordeling

In voorliggende situatie geldt dat uit uitgevoerde onderzoeken volgt dat in en om het besluitgebied van de Woudhuizerweg 95 Apeldoorn een dusdanig milieukwaliteitsniveau aanwezig is dat de gezondheid van toekomstige bewoners niet in het geding komt.

Een ander belangrijk aspect vanuit gezondheid is het bevorderen en stimuleren van de gezondheid van inwoners. Het aspect groen speelt daarbinnen onder meer een belangrijke rol. Zo draagt groen bij aan het realiseren van een positieve mentale gezondheid van mensen, nodigt groen uit tot bewegen en ontmoeten en heeft groen een verkoelende werking. Doordat in voorliggende ontwikkeling zowel fysiek als juridisch-planologisch nieuw groen aan het besluitgebied wordt toegevoegd, wordt ook een positieve bijdrage geleverd aan het stimuleren van de gezondheid.

5.9 Water

5.9.1 Algemeen

Woudhuizerweg 95 ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,97 hectare groot. Het plangebied bevindt zich wel binnen enige Keurzone (C-watergangen) en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.9.2 Grondwater

Het gebied ligt niet in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Er zijn in en om het plangebied geen gegevens van peilbuizen in de omgeving beschikbaar van het grondwaterpeil. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied rond de NAP+ 4,5 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.

Het plangebied ligt wel in een ‘intrekgebied’. In een intrekgebied mogen in principe geen grondwaterbedreigende activiteiten worden uitgevoerd. Indien de kwaliteit van het grondwater toch nadelige gevolgen ondervindt of kan ondervinden, dienen provincie en drinkwaterbedrijf op de hoogte gesteld te worden. In dit geval wordt de bestaande houthandel omgezet naar een woonfunctie. Er is geen aanleiding te verondestellen dat de kwaliteit van het grondwater daar nadelige gevolgen van zal ondervinden.

5.9.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Aan de zuidzijde van het plangebied zijn C-watergangen aanwezig. Binnen de keurzone van deze watergangen worden geen werkzaamheden uitgevoerd. Verder is er geen oppervlaktewater aanwezig. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.9.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een drukriool waarmee afvalwater wordt afgevoerd. Hemelwater kan niet worden afgevoerd.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.

Het plangebied ligt buiten bestaand stedelijk gebied. Al het regenwater afkomstig van daken en verhardingen dient in de bodem te infiltreren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0008.png"

Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.tam0013-ont1_0009.png"

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

In dit plangebied wordt het regenwater terplekke vastgehouden en geïnfiltreerd in de ondergrond – er wordt géén hemelwater afgevoerd naar het oppervlaktewater. Doordat het geen vervuilingsgevoelige oppervlakken betreffen, wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.

5.9.5 Afvoer van afvalwater

De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke drukriool. Het bestaande drukriool nabij het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw. De berging in de bestaande pompput dient vergroot te worden. De grootte van de berging dient hiervoor in overleg met de gemeente bepaald te worden. Daarom rekening houden met het plaatsen van een nieuwe pompput.

5.9.6 Weging van het waterbelang

Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt wel in een Keurzone (C-watergangen), maar binnen de Keurzone worden geen werkzaamheden uitgevoerd. Het plangebied ligt niet in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de weging van het waterbelang een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.10 Flora en fauna

5.10.1 Beoordelingskader

Soortenbescherming

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden in en om het besluitgebied. De Omgevingswet beschermt bepaalde plant- en diersoorten. Het gaat hoofdzakelijk om soorten van Europees belang die onder de reikwijdte van de Vogel- en Habitatrichtlijn vallen. Daarnaast betreft het bepaalde soorten van nationaal belang. In principe zijn provincies verantwoordelijk voor de bescherming van soorten (artikel 2.18, lid 1, sub f). Echter kunnen ook andere overheden actief beleid voeren. Zo is het vaststellen van een programma voor soortenbescherming een mogelijkheid.

Soortenbescherming is in de Omgevingswet vooral gericht op het reguleren van flora-en fauna-activiteiten. Een flora en fauna-activiteit is een activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten. Door deze brede formulering van een flora- en fauna-activiteit is het bij activiteiten in de fysieke leefomgeving nodig om te controleren of:

  • 1. er soorten aanwezig zijn;
  • 2. welke soorten dat zijn.

Voordat een flora en fauna-activiteit mag worden verricht, moet gecontroleerd worden of er aanwijzingen zijn dat op die plek of in de directe nabijheid bepaalde beschermde soorten of habitats voorkomen. Als er aanwijzingen zijn dat deze aanwezig zijn, dan is het verplicht om na te gaan of nadelige gevolgen voor die dieren of planten uit te sluiten zijn. Als nadelige gevolgen niet uitgesloten kunnen worden, moet degene die de activiteit verricht alle passende preventieve maatregelen treffen om nadelige gevolgen voor dier- en plantensoorten te voorkomen. Voor schadelijke handelingen geldt in de meeste gevallen een vergunningplicht. In een aantal gevallen is echter ook sprake van een vrijstelling.

Gebiedsbescherming

De bescherming van natuurgebieden is tweeledig; het Rijk is verantwoordelijk voor de bescherming van Natura 2000-gebieden en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is een verantwoordelijkheid van de provincies.

Een Natura 2000-gebied is een beschermd natuurgebied van Europees belang. Bescherming van deze gebieden is nodig voor het behoud van de biodiversiteit (soortenrijkdom) en om te voldoen aan de verplichtingen van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Nieuwe ontwikkelingen (activiteiten) die - afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten – significant negatieve gevolgen kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, zijn onder de Omgevingswet gedefinieerd als 'Natura 2000-activiteit'. Deze kunnen zowel binnen als buiten een Natura 2000-gebied plaatsvinden. In de meeste gevallen vindt de activiteit echter plaats buiten een Natura 2000-gebied. Ook dan kan een activiteit effect hebben op het Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de 'externe werking van een Natura 2000-gebied' genoemd. Als het effect significant kan zijn, is in veel gevallen een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is verankerd in de omgevingsverordening van de provincies. Daarin zijn de wezenlijke kenmerken en waarden van NNN-gebieden vastgelegd en zijn regels gesteld in het belang van de bescherming, instandhouding, verbetering en ontwikkeling van de kenmerken en waarden van NNN-gebieden.

Houtopstanden

Om bossen te beschermen en vanwege internationale regels heeft het Rijk regels voor het vellen van houtopstanden, herbeplanten, het verhandelen en bezit van hout(producten). Degene die zo'n activiteit uitvoert, moet voldoen aan die regels, zoals de specifieke zorgplicht. Er kan ook een meldingsplicht gelden. In paragraaf 11.3.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving is beschreven in welke gevallen een meldplicht geldt voor het vellen van een houtopstand en of er een herplantplicht van toepassing is.

Gemeenten dienen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving een bebouwingscontour houtkap op te nemen in het omgevingsplan. De algemene regels over het vellen van houtopstanden uit het Bal zijn alleen van toepassing buiten de 'bebouwingscontour houtkap', zoals die is opgenomen in het omgevingsplan. Binnen de bebouwingscontour houtkap gelden uitsluitend de in het omgevingsplan gestelde regels over de kap van bomen. Gemeenten bepalen zelf of zij binnen de bebouwingscontour houtkap regels stellen ten aanzien van houtkap.

5.10.2 Beoordeling

Soortenbescherming

In de rapportage 'Quickscan Natuurwaardenonderzoek Woudhuizerweg 95' d.d. 16 augustus 2024, opgesteld door Natuurbank Overijssel, die is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij, zijn de resultaten van het natuurwaardenonderzoek weergegeven. Daaruit blijkt dat de inrichting en het gevoerde beheer het plangebied ongeschikt maken als groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot geschikt functioneel leefgebied voor verschillende beschermde dieren. Het plangebied wordt door beschermde diersoorten hoofdzakelijk benut als foerageergebied, maar mogelijk bezetten grondgebonden zoogdieren er een vaste (winter)rust of voortplantingsplaats. Het plangebied wordt door vleermuizen en vogels uitsluitend benut als foerageergebied en wordt niet als functioneel leefgebied voor amfibieën beschouwd.

 

Mogelijk wordt een beschermd grondgebonden zoogdier gedood en wordt een vaste rust- en voortplantingsplaats beschadigd of vernield, als gevolg van uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Voor de grondgebonden zoogdieren, die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepaling ‘beschadigen of vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Voor het doden van beschermde grondgebonden zoogdieren geldt geen vrijstelling. Om te voorkomen dat beschermde grondgebonden zoogdieren gedood worden, dienen ze weggevangen te worden, of dient het werkterrein natuurvrij gemaakt te worden zodat de dieren op eigen beweging vertrekken. Voor het natuurvrij maken van het werkterrein is geen Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit vereist. Indien er zorgvuldig gehandeld wordt, worden er geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Gelders Natuurnetwerk of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Gelders Natuurnetwerk, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan de provinciale beleidsregels ten aanzien van het GNN (geen externe werking).

Het plangebied maakt daarnaast geen onderdeel uit van een door de provincie aangewezen beschermd gebied zoals Groene ontwikkelingszone, Ganzenrustgebied, Weidevogelgebied.

Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de emissie van stikstofoxiden, kan niet op voorhand uitgesloten worden. Om te onderzoeken of uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen dient een stikstofberekening uitgevoerd te worden voor de ontwikkel- en gebruiksfase.

Met behulp van de Aerius Calculator is door Natuurbank Overijssel een stikstofberekening gemaakt. De stikstofberekening d.d. 28 juli 2024 is als bijlage 4 bij de Toelichting gevoegd. Uit de berekening blijkt dat zowel als gevolg van het bouwen als van het bewonen van de woning geen sprake is van significant negatieve effecten op omliggende Natura 2000-gebieden. Voor de voorgenomen ontwikkeling is er daarom met betrekking tot stikstofdepositie geen vergunning benodigd. Daarmee zijn er ten aanzien van het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

Gelet op de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (ca. 5 km) kunnen overige negatieve effecten doorlicht, trillingen, geluid etc. wél worden uitgesloten.

Houtopstanden

Gelet op de de ligging van het plangebied binnen de bebouwingscontour houtkap is er in dit geval geen sprake van aantasting van houtopstanden zoals bedoeld in de Omgevingswet.

5.11 Cultuurhistorie en archeologie

5.11.1 Beoordelingskader

Algemeen

De gemeente moet bij het vaststellen van het omgevingsplan rekening houden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Hieronder vallen ook bekend of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten. Dit staat in artikel 5.130 lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De gemeente kan in het belang van archeologische monumentenzorg regels stellen in het omgevingsplan over archeologisch onderzoek.

Archeologie

Voor archeologie dient de gemeente projecten kleiner dan 100 m2 in beginsel vrij te stellen van de archeologische onderzoeksplicht (artikel 5.130 lid 4 Bkl). De gemeente kan in een omgevingsplan echter grotere of kleinere vrijstellingsgrenzen vastleggen, bijvoorbeeld in historische binnensteden waar de kans op het aantreffen van archeologische sporen heel groot is. Archeologisch onderzoek kan in dergelijke gevallen ook al bij projecten kleiner dan 100 m2 vondsten opleveren. In gebieden met een lage verwachtingswaarde kan de gemeente kiezen om een grotere vrijgestelde oppervlakte vast te leggen in het omgevingsplan. Dit om te voorkomen dat de gemeente een initiatiefnemer belast met het doen van archeologisch onderzoek dat naar verwachting niet of nauwelijks zinvol is.

De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.

Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

Cultuurhistorie

De verplichting om ook cultuurhistorische waarden te beschermen is in de Omgevingswet meegenomen. De instructieregels uit artikel 5.130 lid 2 van het Bkl geven aan voor welke punten onder meer bescherming benodigd is (o.a. ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en aantasting van de omgeving of karakteristieke stadsgezichten, dorpsgezichten en cultuurlandschappen.

5.11.2 Beoordeling

Archeologie

Voor het plangebied geldt een (middel)hoge archeologische verwachting. Indien bodemingrepen, of planwijzigingen die deze mogelijk maken, dieper dan 35cm en meer dan 500m2 bedragen, dienen deze vooraf te worden gegaan door een archeologisch onderzoek. Onderhavig plan maakt geen bodemingrepen mogelijk die een oppervlakte groter dan 500 m2 beslaan, Uitvoering van archeologisch onderzoek is in het kader van dit plan dan ook niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

De locatie ligt ongeveer op de rand van het oude akkergebied 'Slijkhuis' (ten noorden; ook wel abusievelijk Ankelaar) en een gebiedje met jonge heideontginning ten zuiden. Het landschap heeft hier enige cultuurhistorische waarde. De Woudhuizerweg heeft cultuurhistorische waarde als eeuwenoude wegstructuur.

Op de locatie is ook sprake van landschappelijke waarde. Klassiek, betrekkelijk kleinschalig agrarisch landschap met bijbehorende bebouwing en wegprofielen met een halfopen tot open karakter, met aan de zuidzijde het dicht opgaande groen van de bospercelen van de Woudhuizen.

De gebouwen van de houthandel hebben geen noemenswaardige waarde. Met het voorgenomen plan worden geen specfieke cultuurhistorische waarden aangetast.

5.12 Milieueffectrapportage

5.12.1 Beoordelingskader

Bepaalde activiteiten / ontwikkelingen kunnen aanzienlijke milieueffecten hebben. Als dat het geval is, of als dit niet kan worden uitgesloten, moet er voor een plan, programma of project een milieueffectrapportage (m.e.r) worden opgesteld. Een m.e.r. (soms ook mer) is een hulpmiddel bij het nemen van besluiten. Een m.e.r. beschrijft in het milieueffectrapport (MER) de effecten op het milieu van het plan of project en van alternatieven. Milieu is hierbij een breed begrip. Het gaat onder andere om water, bodem, lucht, afval, natuur, gezondheid en archeologisch erfgoed.

De wetgeving over de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet (Ow) en in hoofdstuk 11 en Bijlage V bij het Omgevingsbesluit (Ob).

Milieueffectrapportage voor plannen en programma's

Onder een plan of programma (als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (EU-richtlijn voor strategische milieubeoordeling)) wordt in ieder geval verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing (zie art. 16.34 Ow).

In artikel 16.36 Ow is bepaald dat het bevoegd gezag in de volgende gevallen bij de voorbereiding van een (wettelijk of bestuursrechtelijk voorgeschreven) plan of programma een milieueffectrapport opstelt:

  • 1. als dat plan of programma het kader vormt voor te nemen besluiten voor projecten zoals bedoeld in artikel 16.43 van de Ow. Dit artikel wijst projecten en besluiten aan waarvoor een m.e.r.(beoordeling) nodig is.; en/of
  • 2. als bij de voorbereiding van dat plan of programma op grond van artikel 16.53c Ow een passende beoordeling voor natuur moet worden gemaakt; en/of
  • 3. als dat plan of programma zoals genoemd onder 1 en 2 het gebruik bepaalt van kleine gebieden op lokaal niveau of als het gaat om kleine wijzigingen van een plan of programma, en als dat plan of programma of de wijzigingen daarvan aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben. Of sprake is van aanzienlijke milieueffecten moet in dit geval blijken uit een m.e.r.-beoordeling.; en/of
  • 4. als dat plan of programma een kader vormt voor andere projecten dan genoemd onder 1 en 2 en aanzienlijke milieueffecten kan hebben. Of sprake is van aanzienlijke milieueffecten moet in dit geval blijken uit een m.e.r.-beoordeling.

Aangewezen projecten en besluiten op grond van art 16.43 Ow

In artikel 16.43 van de Omgevingswet is bepaald dat projecten en de daarvoor benodigde besluiten waarvoor een mer-(beoordelings)plicht geldt, bij AMvB worden aangewezen. Deze AMvB is het Omgevingsbesluit (Ob). In artikel 11.6 van het Omgevingsbesluit, met verwijzing naar bijlage V bij het Ob, zijn de mer-(beoordelings)plichtige projecten en besluiten aangewezen.

Kleine gebieden op lokaal niveau

Een beoordeling of sprake is van aanzienlijke milieueffecten van een plan of programma dat het gebruik bepaalt van kleine gebieden op lokaal niveau (punt 3 hierboven) vindt alleen plaats als:

a. voor dat plan of programma een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is; en

b. de omvang van dat gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is.

Kleine wijzigingen van een plan of programma

Bij de beoordeling of sprake is van kleine wijzigingen van een plan of programma (punt 4 hierboven) betrekt het bevoegd gezag de context van het plan of programma dat wordt gewijzigd en de mate van waarschijnlijkheid dat de wijzigingen aanzienlijke milieueffecten zullen hebben.

Uitzonderingen op m.e.r.-plicht

Uitzondering (art 16.35 Ow) op de plan-mer-plicht zijn plannen of programma's die:

bestemd zijn voor nationale defensie; of

noodzakelijk zijn vanwege een noodtoestand; of

gaat over de begroting of financiën.

m.e.r.-beoordeling

De plan-m.e.r.-beoordeling betreft een toets om na te gaan of sprake is van een plan met aanzienlijke milieueffecten. Het bevoegd gezag houdt bij het besluit over de beoordeling van de milieueffecten rekening met de criteria van bijlage II bij de smb-richtlijn. Het bevoegd gezag raadpleegt daarvoor:
a. de bestuursorganen en instanties die op grond van een wettelijk voorschrift adviseren over de besluiten, bedoeld in artikel 16.43, eerste lid, waarvoor het plan of programma het kader vormt, en

b. Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat, Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of in plaats van de betrokken Minister een door hem aangewezen bestuursorgaan.(art. 16.36 Ow)

5.12.2 Beoordeling

De activiteit die mogelijk wordt gemaakt is niet opgenomen in het Omgevingsbesluit. Daarom is geen m.e.r.-beoordeling nodig.

5.13 Omgevingsveiligheid

5.13.1 Beoordelingskader

Omgevingsveiligheid gaat om de risico's van het gebruik en transport van gevaarlijke stoffen, de veiligheid van inrichtingen en de veiligheid van nieuwe, zich snel ontwikkelende technologieën. Onder omgevingsveiligheid vallen ook de risico's door luchthavens en windturbines. In paragraaf 5.1.2.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving zijn de algemene bepalingen met betrekking tot het waarborgen van de veiligheid opgenomen. Hieruit volgt dat in een omgevingsplan voor risico's van branden, rampen en crises, rekening wordt gehouden met het voorkomen, beperken en bestrijden daarvan, de mogelijkheden voor personen om zich daarbij in veiligheid te brengen en de geneeskundige hulpverlening. Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn drie aspecten van belang, het plaatsgebonden risico (PR), aandachtsgebieden en het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risico

Grenswaarden en standaardwaarden voor het Plaatsgebonden Risico (PR) ten aanzien van (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en (beperkt) kwetsbare locaties zijn opgenomen in artikel 5.6 tot en met artikel 5.11a van het Bkl. Grenswaarden voor kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en kwetsbare locaties (art. 5.7 lid 1 Bkl) worden in een omgevingsplan in acht genomen. Dat geldt ook voor standaardwaarden voor beperkt kwetsbare gebouwen en locaties (art. 5.11 Bkl). Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico

Bij groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Risicovolle activiteiten hebben van rechtswege aandachtsgebieden (art. 5.12 Bkl). Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.

Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen. Het gaat om ongevallen vanwege brand, explosie en een gifwolk. Afhankelijk van het type activiteit met gevaarlijke stoffen, zijn voor het aandachtsgebied in de regelgeving vaste afstanden vastgesteld of zijn deze afstanden rekenkundig te bepalen (bijlage VII Bkl). Aandachtsgebieden worden zichtbaar gemaakt in het Register externe veiligheidsrisico's (REV).

Binnen een aandachtsgebied kan sprake zijn van een voorschriftengebied. Een gemeente kan in het omgevingsplan afzien van aanwijzing van een brand- of explosievoorschriftengebied of een kleiner brand- of explosievoorschriftengebied aanwijzen (art. 5.14 Bkl). Als het initiatief ligt in een voorschriftengebied, dan gelden voor nieuwbouw aanvullende bouweisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (art. 4.90 tot en met 4.96 Bbl.) Voor zeer kwetsbare gebouwen, zoals scholen, kinderdagopvang, en verzorgingshuizen, geldt altijd een voorschriftengebied, en gelden dus aanvullende bouweisen bij nieuwbouw (art. 5.14 Bkl).

Los van een eventueel voorschriftengebied kan de gemeente aanvullende eisen stellen, bijvoorbeeld aan vluchtroutes en de bereikbaarheid van het gebied door hulpdiensten. Dergelijke eisen worden dan opgenomen in de omgevingsvergunning.

Een berekening van het groepsrisico is onder de Omgevingswet optioneel; het is niet meer verplicht om het groepsrisico te bepalen, maar een gemeente mag hier nog wel om vragen (via een voorschrift) om de toelaatbaarheid van de situatie te beoordelen.

Overige bepalingen

Naast bovengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn voor een aantal specifieke situaties nog de volgende delen van het Bkl van belang:

    • a. Beperkingen in het belemmeringengebied (voormalige belemmeringenstrook in de huidige regelgeving) van buisleidingen: par. 5.1.2.3 Bkl;
    • b. Veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik: par 5.1.2.4 Bkl;
    • c. Veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten: par. 5.1.2.5 Bkl;
    • d. Veiligheid rond luchthavens: par. 5.1.2.6 Bkl.

5.13.2 Beoordeling

Met het initiatief wordt een nieuw (beperkt) kwetsbaar object gerealiseerd. In de omgeving van het initiatief ligt de spoorlijn die relevant is voor de ontwikkeling. Dit is in een notitie externe veiligheid (project 235487, d.d. 6 december 2023) van adviesgroep AVIV uitgewerkt en onderbouwd (bijlage 5 van de Bijlagen bij de Toelichting). Daarbij heeft er een inhoudelijke beoordeling plaatsgevonden van de spoorroute met betrekking tot het plaatsgebonden- en groepsrisico. Deze notitie is door de omgevingsdienst Veluwe beoordeeld en akkoord bevonden en dit wordt onderschreven door de VNOG.

Ten aanzien van de mogelijkheid van rampenbestrijding en zelfredzaamheid is advies nodig van de VNOG. Dit advies van de VNOG d.d. 27 september 2024 is als bijlage 6 bij de Toelichting gevoegd en staat niet aan de uitvoerbaarheid van het onderhavige plan in de weg.

5.14 Kabels en leidingen

In het besluitgebied zijn geen ondergrondse hoge druk aardgasleidingen en hoogspanningslijnen aanwezig.

 

5.15 Trillingen

5.15.1 Beoordelingskader

Trillingen zijn golfbewegingen die zich verplaatsen via bodem vloeren en wanden. Ze kunnen hinder geven aan personen, en schade aan gebouwen of activiteiten. Naar mate de afstand tot de bron groter wordt nemen ze af.

Trillinggevoelige gebouwen en ruimtes

Paragraaf 5.1.4.4. van het Besluit Kwaliteit leefomgeving stelt instructieregels ter voorkoming en beperking van de trillingen in de fysieke leefomgeving. De paragraaf stelt dat in het omgevingsplan dient te worden gewaarborgd dat activiteiten die in de fysieke leefomgeving worden toegestaan niet leiden tot een onaanvaardbare trilling met een frequentie van 1 tot 80 Hz in trillinggevoelige gebouwen en ruimtes. Wonen en doorgaand verkeer wordt hierbij niet gezien als een activiteit. De trillingsgevoelige ruimte en gebouwen zijn gebouwen of gedeelte van gebouwen met bijvoorbeeld een woonfunctie, onderwijsfunctie of gezondheidsfunctie. Deze wetgeving geldt niet voor trillinggevoelige ruimte en gebouwen die zijn gelegen op een Industrieterrein.

Trillingen vanwege vervoer over het spoor

De beoordeling van het aspect trillingen vindt zijn grondslag in artikel 4.2 van de Omgevingswet. De overheid moet bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening houden met het belang van het beschermen van de fysieke leefomgeving. Om de mogelijke trillingshinder in kaart te brengen kan de SBR-richtlijn worden gebruikt, de Beleidsregel Trillingshinder Spoor en de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen.

De gebruikelijke gehanteerde afstand waarbinnen trillinghinder door spoor wordt getoetst is een zone tot 100 meter van het spoor. In sommige gevallen kan het zelfs nodig zijn om het onderzoeksgebied tot 250 meter aan weerszijden van het spoor uit te breiden. De afwegingen daarvoor zijn in de handreiking Nieuwbouw en spoortrillingen opgenomen. Binnen een afstand van 100 meter tot het spoor moet bij nieuwbouw rekening worden gehouden met spoortrillingen en het voorkomen van hinder hierdoor. Dat binnen een zone van 100 meter tot het spoor rekening gehouden moet worden met trillingen betekent niet dat er binnen deze zone altijd maatregelen nodig zijn.

SBR-richtlijn

Een belangrijk en voor veel situaties te gebruiken hulpmiddel is de richtlijn van Stichting Bouwresearch (SBR-richtlijn) 'Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen'. Deze richtlijn bestaat uit drie delen:

  • 5. Deel A, Schade aan gebouwen
  • 6. Deel B, Hinder voor personen in gebouwen
  • 7. Deel C, Storing aan apparatuur

Trillinghinder wordt beoordeeld aan de hand van het maximale trillingsniveau en gemiddeld trillingsniveau. Dit is vergelijkbaar met het maximale geluidsniveau en het langtijdgemiddeld geluidsniveau bij de beoordeling van geluid. Voor een aantal typen trillingen en verschillende gebouwfuncties (zoals wonen, onderwijs) staan in de richtlijn grens- en streefwaarden.

Met een onderscheid tussen maximaal optredende trillingsniveaus en gemiddelde trillingsniveaus wordt trillinghinder beoordeeld. Overschrijding van de streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder. Internationaal zijn de waarden redelijk streng. Toch zullen er nog steeds mensen zijn die trillingen onder de streefwaarden als hinderlijk kunnen ervaren.

Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen

De handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen helpt gemeenten, projectinitiatiefnemers en andere stakeholders om bij nieuwbouw langs spoor tijdig en concreet rekening te houden met trillingen van het spoor als gevolg van treinverkeer. De handreiking biedt houvast en handvatten om trillingshinder voor bewoners en gebruikers zoveel mogelijk te voorkomen.

5.15.2 Beoordeling

Het besluitgebied ligt op circa 150 meter afstand van het spoortraject Apeldoorn-Deventer en daarmee buiten de 100 meter zone. Er is daarom geen aanleiding om nader onderzoek naar trillingen te doen.

Vanuit het aspect trillingen zijn er geen aspecten aanwezig die een belemmering vormen voor de realisatie van het plan.

5.16 Duurzaamheid

5.16.1 Programma Energietransitie 2023-2030

Het is de bedoeling dat ons land in 2050 ‘energieneutraal’ is. Dat betekent: dat we net zoveel duurzame energie opwekken als we gebruiken. We werken daar op allerlei manieren aan. Als land, maar ook als provincie, regio en gemeente. We proberen alle plannen op elkaar te laten aansluiten. Want samen gaat het sneller. Net als heel Nederland wil Apeldoorn in 2050 evenveel duurzame energie opwekken als we gebruiken. Om daar te komen, maken we eerst plannen tot 2030. Dit zijn de hoofdlijnen:

  • 1. Besparen, besparen, besparen; hoe minder energie je hoeft op te wekken, hoe beter.
  • 2. Zonnepanelen op gebouwen; we kunnen nog veel elektriciteit opwekken met zonnepanelen. Het liefst in de gebouwde omgeving.
  • 3. Opwekken op allerlei plekken; we proberen elke geschikte plek te gebruiken voor het opwekken van energie. Niet alleen daken, maar ook gevels, carports en geluidsschermen.
  • 4. Duurzame stroom dicht bij huis; het is handig om elektriciteit zo dicht mogelijk bij de gebruiker op te wekken, dan kunnen we vraag en aanbod makkelijk aan elkaar koppelen.
  • 5. Duurzame warmte uit de buurt; op plekken waar warmte wordt gevraagd winnen we deze ook zoveel mogelijk. Dat betekent liever geen omweg via elektriciteit of gas gebruiken om warmte mee te maken.
  • 6. Eén energiesysteem; we werken toe naar een energiesysteem waar vraag en aanbod bijeen worden gebracht en elketriciteit ook kan worden opgeslagen.

De Omgevingswet geeft ons de mogelijkheid om onze duurzaamheidswensen en -doelen goede juridische grond te geven. Dit geldt ook voor het onderwerp energie. De Omgevingswet geeft duidelijke richtlijnen en regels mee aan burgers en bedrijven, zodat zij goed weten waar ze aan toe zijn. Daarnaast geeft de Omgevingswet ons de kans om de regels beter te handhaven. Dit helpt om onze doelen te behalen. De Omgevingswet gaat ons op de volgende manier helpenop het gebied van energie:

Voor nieuwbouw

  • In het omgevingsplan nemen we op dat gebouwen met een industriefunctie verplicht zijn hun dak te benutten voor het opwekken van hernieuwbare energie. We kunnen niet eisen dat bedrijven meer opwekken dan ze zelf nodig hebben.
  • In het omgevingsplan leggen we de nul-op-de-meter-eis vast voor nieuwbouw.
  • In het omgevingsplan sturen we op besparing of opwek van energie via de bebouwingsregels en de positionering van het bouwvlak.

Voor bestaande bouw

  • In omgevingsvergunningen nemen we maatwerkvoorschriften op waarbij we eisen dat gebouwen hun daken moeten gebruiken voor de opwek van hernieuwbare energie. We kunnen niet eisen dat bedrijven meer opwekken dan ze zelf nodig hebben.
  • De hybride warmtepomp is vanaf 2026 standaard voor het verwarmen van woningen. Huiseigenaren zijn verplicht om vanaf 2026 bij vervanging van de cv-ketel over te stappen op een hybride warmtepomp. Of op een ander duurzaam alternatief, zoals aansluiting op het warmtenet.
5.16.2 Doorwerking in het plan

De nieuw te realiseren woning zal aardgasvrij worden. De woning zal moeten voldoen aan de eisen uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) (voorheen het Bouwbesluit 2012). In het Bbl is opgenomen dat nieuwbouwwoningen moeten voldoen aan de Beng-eisen. Beng staat voor Bijna Energieneutrale Gebouw. Hoewel Apeldoorn in haar beleid heeft opgenomen dat voor nieuwbouw geldt dat woningen moeten voldoen aan de nul-op-de-meter-eis kan dit juridisch niet worden afgedwongen. Het Rijk heeft bepaald dat het Bbl een uitputtende werking heeft en gemeenten geen strengere eisen aan (nieuwbouw)woningen mogen stellen.

 

5.17 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

Op grond van artikel 4.2 Omgevingswet moet het omgevingsplan voldoen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Verder gelden de beleidskaders en instructieregels.

In Hoofdstuk 4 Toetsing aan beleid en de Hoofdstukken 5 Aspecten fysieke leefomgeving en milieu en 6 Juridisch kader TAM-omgevingsplan is aangegeven dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan de planlocatie. In dit hoofdstuk worden de conclusies uit de genoemde hoofdstukken beschreven.

Eindconclusies

  • 1. Beleid

De voorgenomen ontwikkeling heeft betrekking op functieverandering. Het plan gaat uit van beindiging van de houthandel. De nieuwe functie is in overeenstemming met het beleid.

2. Omgevingskwaliteit

In het plan is sprake van landschappelijke versterking en het levert een bijdrage aan het woningaanbod.

3. Omgevingsaspecten

De effecten van de beoogde ontwikkeling op de omgeving is positief en er treden geen nadelige gevolgen voor het milieu op.

6 Juridisch kader TAM-omgevingsplan

Onderhavig TAM-omgevingsplan, Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95, vormt een wijziging van het omgevingsplan. Het realiseren van een woning op deze locatie is in strijd met de van het tijdelijke deel van het omgevingsplan onderdeel uitmakende bestemmingsplan 'Buitengebied Noord-Oost', waardoor het omgevingsplan gewijzigd moet worden.

Het TAM-omgevingsplan is op het oog een plan dat losstaat van de rest van het omgevingsplan. Toch is het functioneel en juridisch een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Om te zorgen dat het TAM-omgevingsplan juridisch één geheel is met het omgevingsplan van rechtswege, wordt het als het ware als een nieuw hoofdstuk toegevoegd. Onderhavig TAM-omgevingsplan dient dus ook als dusdanig gelezen te worden, in samenhang met de bruidsschat van het omgevingsplan. Daarom is er in de regels van onderhavig TAM-omgevingsplan een pre-ambule opgenomen, waarin staat dat het plan vigeert als hoofdstuk 22l van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen

Dit TAM-omgevingsplan maakt als hoofdstuk 22l onderdeel uit van het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. Dat betekent dat in principe alle regels uit het omgevingsplan ook van toepassing zijn op onderhavige ontwikkeling van het besluitgebied behorende bij dit TAM-omgevingsplan (tenzij ze daarmee strijdig zijn). In artikel 3 (toepassingsbereik) wordt dit toegelicht. Daarom worden in de regels alleen maar bepalingen opgenomen welke specifiek relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling aan de Woudhuizerweg 95 te Apeldoorn. Zo is er voor dit plan ook gekozen om niet de specifieke bepaling over het afwijken van bepalingen uit de bruidsschat op te nemen, aangezien er bij dit TAM-omgevingsplan niet wordt afgeweken van de bruidsschat.

Hoofdstuk 2 - functies en activiteiten

Conform de eisen vanuit de Omgevingswet worden in dit hoofdstuk de toegestane functies en activiteiten beschreven voor een specifieke locatie binnen het plangebied. Alhoewel de regels niet hoeven te voldoen aan de SVBP, en er dus over 'functies en activiteiten' wordt gesproken in plaats van 'bestemmingen', staan deze op de verbeelding behorend bij onderhavig plan nog wel aangeduid als zijnde 'bestemming'. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet juist gepubliceerd kan worden op de (nog tijdelijke) landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Voor onderhavig voorbeeld-TAM-omgevingsplan voor de Woudhuizerweg 95 is beoogd zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de regels en bepalingen voor vergelijkbare functies en activiteiten uit het tijdelijk deel omgevingsplan Apeldoorn. Deze zijn wel dusdanig omgevormd dat deze voldoen aan de regels van de Omgevingswet. Daar waar mogelijk is voorgesorteerd op het nog op te stellen nieuwe, permanente omgevingsplan voor de gemeente Apeldoorn dat op dit moment nog in ontwikkeling is.

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Voor dit hoofdstuk zijn er algemene bepalingen opgenomen die alleen betrekking hebben op de artikelen uit dit TAM-omgevingsplan. Hier zijn bijvoorbeeld opgenomen de algemene bouw- en functieregels, alsmede afwijkingsregels en maatwerkvoorschriften, zoals deze voorheen in de bestemmingsplannen golden. Deze zijn ook opgenomen in het omgevingsplan van rechtswege van de gemeente Apeldoorn.

Hoofdstuk 4: Algemene procedureregeling

In TAM-omgevingsplannen hoeven geen bepalingen te worden opgenomen voor het overgangsrecht. Echter, in onderhavig TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95 wordt een bestaande functie wegbestemd, waarvoor een andere functie in de plaats komt. Daarom zijn er overgangsrechtelijke bepalingen kopgenomen, zodat de bestaande functies mogen worden voortgezet zolang de nieuwe ontwikkeling nog niet is gerealiseerd.

Bijlagen bij de regels

Conform kernvereiste 1 wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van bijlagen bij regels, om het plan zo overzichtelijk mogelijk te houden. Voor dit plan zijn er drie bijlagen opgenomen bij de regels die uiteenzetten welke beroeps- en/of bedrijfsfuncties aan huis zijn toegestaan, welke beoordelingsregels voor parkeren gelden en hoe de locatie dient te worden ingericht.

Verbeelding

De verbeelding die is opgesteld voor het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Wouhuizerweg 95 dient te worden opgesteld conform de technische eisen van IMRO2012. Dat betekent dat de verschillende functies in het plangebied op de verbeelding als 'bestemmingen' respectievelijk 'functies' zijn opgenomen. Maatvoeringsaanduidingen zijn als zodanig op de verbeelding opgenomen. Dit vanwege het feit dat het plan anders niet door de validator van ruimtelijke plannen komt.

7 Uitvoerbaarheid

7.1 Financiele uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierbij is overeengekomen dat de kosten, die verband houden met het wijzigen van het Omgevingsplan voor rekening van initiatiefnemer komen. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de eventuele nadeelcompensatie op initiatiefnemer wordt verhaald.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een wijzigingsbesluit op het Omgevingsplan is geregeld in de Omgevingswet, het Omgevingsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor het wijzigen van een omgevingsplan geldt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb.

Het ontwerp-omgevingsplan (wijzigingsbesluit) en de daarbij behorende stukken worden gedurende een periode van zes weken voor iedereen ter inzage gelegd (artikel 3:11 Awb). Binnen deze termijn heeft iedereen de mogelijkheid een zienswijze in te brengen. Dit kan zowel digitaal, schriftelijk als mondeling.

De wijziging van het omgevingsplan wordt digitaal gepubliceeerd via de Landelijke voorziening. De regels van het ontwerp-omgevingsplan komen dan in het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) c.q. Omgevingsloket. Via het onderdeel 'Regels op de kaart' kan iedereen zien welke regels waar gelden.

7.2.2 Participatie

De Omgevingswet stimuleert vroegtijdige participatie om tijdig belangen, meningen en creativiteit op tafel te krijgen. Onder de Omgevingswet wordt met participatie bedoeld: 'het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit'. Met belanghebbenden bedoelt de wet burgers, vertegenwoordigers van bedrijven, professionals van maatschappelijke organisaties en bestuurders van overheden. In de Omgevingswet en in het Omgevingsbesluit zijn daarom regels over participatie opgenomen bij de toepassing van de gemeentelijke kerninstrumenten. Daarnaast zijn gemeenten verplicht gesteld participatiebeleid op te stellen waarin wordt vastgelegd hoe participatie wordt vormgegeven en welke eisen daarbij gelden.

De gemeenteraad van Apeldoorn heeft op 23 november 2023 de 'Notitie Participatie en participatieregels onder de Omgevingswet' vastgesteld. In deze notitie zijn voorwaarden gesteld aan de participatie bij wijzigingen van het omgevingsplan.

Participatie bij wijziging Omgevingsplan

Vanuit de gemeente wordt verwacht dat de ontwikkelende partij investeert in draagvlak door in gesprek te gaan met omwonenden. Zo kan in een vroegtijdig stadium nog bijsturing plaatshebben. Aan de hand van de regels kan worden beoordeeld of de participatie voldoet en of de initiatiefnemer hiermee aan zijn verplichting tot participatie heeft voldaan. De kring van belanghebbenden/omwonenden en aanpak is onder meer afhankelijk van de grootte, complexiteit en ligging van het initiatief, plan of project. In de regels is opgenomen dat met belanghebbenden/omwonenden in het stedelijk gebied en een dorpskern in ieder geval binnen een straal van 150 meter dient te worden geparticipeerd. Voor het buitengebied geldt een straal van 500 meter. Voor initiatieven/projecten met een meer beperkte of grotere impact op de omgeving en op de kring van belanghebbenden/omwonenden wordt in overleg met de gemeente het participatiegebied bepaald. Eventuele criteria zijn dan bijvoorbeeld zicht hebben op of geluid.

Als een gemeente een omgevingsplan gaat maken dan moet daarvan een kennisgeving worden gedaan. Op grond van het Omgevingsbesluit moet in die kennisgeving ook staan hoe de participatie is vormgegeven. Daaraan voorafgaand dient initiatiefnemer hiervoor een participatieplan bij de gemeente aan te leveren. Na doorlopen van het participatieproces en het aanbieden van een participatieverslag aan de gemeente is er een eerste indruk van de draagkracht. De uitkomsten van de participatie worden betrokken bij de besluitvorming al dan niet een anterieure overeenkomst aan te bieden voor het opstellen van een ontwerp (wijziging) van een omgevingsplan of om een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit met adviesrecht aan de gemeenteraad voor te leggen. Daarmee is participatie onderdeel van de weging bij een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Resultaten participatie

Over het initatitief voor het omzetten van de houthandel naar een woning aan de Woudhuizerweg 95 was reeds voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet overeenstemming bereikt. Op dat moment gold de 'Notitie Participatie en participatieregels onder de Omgevingswet' echter nog niet. Onder de oude regelgeving moest echter ook geparticipeert worden, zij het op een ander moment en in engiszins andere vorm. Initiatiefnemer heeft daaraan voldaan. Initiatiefnemer heeft keukentafelgesprekken gevoerd met bewoners van de Woudhuizerweg, Wikkeweg en Klaverweg in een straal van 500 meter rondom het plangebied. Het overgrote deel van de omwonenden zag geen bezwaar in het plan. De bewoners van Woudhuizerweg 93 vrezen voor overlast van een nieuw te bouwen woning achter hun woning. Zij hebben liever dat de woning aan de oostelijke zijde komt in plaats aan de westelijke zijde. Dit is echter geen mogelijkheid vanwege aan te houden minimum afstanden tussen de woning en het agrarisch bedrijf aan de Woudhuizerweg 97. Door de woning aan de westelijke zijde van het perceel te projecteren vormt kan ter plaatse een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd en vormt de woning geen beperking voor het naastgelegen agrarisch bedrijf.

7.2.3 Zienswijzen

P.M.