direct naar inhoud van REGELS
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.tam0013-ont1

REGELS

Preambule

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie Woudhuizerweg 95 te Apeldoorn en is als een nieuw hoofdstuk (Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn.

Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening https://www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95 van het omgevingsplan van de gemeente Apeldoorn. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer 'Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage 'Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij de Omgevingswet, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in artikel 2 daarvan is afgeweken;

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de volgende begripsbepalingen:

2.1 TAM-omgevingsplan

Het TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Woudhuizerweg 95 met identificatienummer NL.IMRO.0200.tam0013-ont1 van de gemeente Apeldoorn.

2.2 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

2.3 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

2.4 aanduidingsvlak

Een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.

2.5 aaneengebouwde woning

Een woning in een rij van 3 of meer niet-gestapelde woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

2.6 achtererfgebied

achtererfgebied zoals bepaald in artikel 1.1. van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.7 AHN2-maaiveld

De maaiveldhoogte die is vastgelegd in het Actueel Hoogtebestand Nederland 2.

2.8 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden.

2.9 antennedrager

antennedrager zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.10 antenne-installatie

antenne-installatie zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwewerken leefomgeving.

2.11 bedrijfswoning

Een woning die een functionele binding heeft met het bedrijf, de instelling of de inrichting, ten behoeve van beheer van en/of toezicht op het bedrijf, de instelling of de inrichting.

2.12 begeleid wonen

Vormen van wonen waarbij de begeleiding door externen plaatsvindt, zodat zelfstandig wonen mogelijk wordt of blijft, met dien verstande dat de externen niet voortdurend of nagenoeg voortdurend aanwezig zijn en in de woning geen afzonderlijke ruimte voor de begeleiding aanwezig is.

2.13 beroepsuitoefening aan huis

Een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, dat in een woning of bedrijfswoning (inclusief bijgebouwen) wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

2.14 bestaand
  • bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een vergunning;
  • bij gebruik: het legale gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan.
2.15 functiegrens

De grens van een functie.

2.16 functievlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde functie.

2.17 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

2.18 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen.

2.19 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

2.20 bijzondere boom

Een als zodanig aangeduide boom, die is vermeld op de krachtens de Algemene Plaatselijke Verordening vastgestelde lijst van bijzondere bomen.

2.21 gebouwerf

Bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.

2.22 gestapelde woning

Een woning in een woongebouw waarin 2 of meer zelfstandige woningen boven elkaar en eventueel ook naast elkaar zijn gebouwd.

2.23 gezamenlijk geluid

gezamenlijk geluid als bedoeld in artikel 3.39 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

2.24 huishouden

een zelfstandig(e), dan wel samenwonend, persoon of groep van personen waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid, die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen, zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree.

2.25 kantoor

Een (deel van een) gebouw dat door aard, indeling en inrichting kennelijk is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

2.26 nutsvoorziening

Een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en electriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

2.27 openbaar toegankelijk gebied

openbaar toegankelijk gebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.28 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand.

2.29 peil

Het gemiddelde afgewerkte bouwterrein dat aansluit aan de naar de weg dan wel openbare ruimte gekeerde gevel.

2.30 publieksgerichte dienstverlening

Een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan particulieren met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde detailhandel, horeca of seksinrichting.

2.31 twee-onder-een-kapwoningen

Twee woningen waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd.

2.32 verblijfsgebied

Gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend.

2.33 voorerfgebied

voorerfgebied zoals bepaald in artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

2.34 voorkant

De gevel van de hoofdmassa van het hoofdgebouw die het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied, tenzij er een voorgevelrooilijn aanwezig is. Indien een voorgevelrooilijn aanwezig is, betreft het de gevel van de hoofdmassa die het dichtst is gelegen bij deze lijn. Ondergeschikte aan- of uitbouwen aan de voor- of zijgevel, zoals een erker of een serre, worden buiten beschouwing gelaten.

2.35 windturbine

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de opwekking van energie door benutting van windkracht.

2.36 wonen

permanente huisvesting van één of meerdere personen behorende tot één afzonderlijk huishouden in een woning.

2.37 woning

Een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen.

2.38 woonadres

Het adres waar:

  • a. betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  • b. waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten.
2.39 zakelijke dienstverlening

Kantoor met baliefunctie ten behoeve van publieksgerichte commerciële en/of maatschappelijke dienstverlening.

2.40 zonnecollector

Een bouwwerk ten behoeve van de opvang van zonne-energie.

2.41 zorgwoning

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen en die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 3 Meet - en rekenbepalingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als volgt gemeten:

3.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.3 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.4 het bebouwingspercentage

De in procenten uitgedrukte verhouding van de oppervlakte van de bebouwing in een bouwvlak dan wel aanduidingsvlak tot de oppervlakte van dat bouwvlak dan wel aanduidingsvlak, per gebouwerf gemeten.

3.5 de vloeroppervlakte

Tussen de (denkbeeldige) buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren, met dien verstande dat vloeroppervlakte waarboven minder dan 1,50 meter bouwhoogte aanwezig is hierbij buiten beschouwing wordt gelaten.

3.6 de inhoud van een bouwwerk

Boven peil tussen de buitenwerkse gevelvlakken, dakvlakken en harten van scheidsmuren.

3.7 de bodemingreep

De oppervlakte van de bodem die daadwerkelijk is afgegraven dan wel wordt afgegraven bij de uitvoering van een verleende omgevingsvergunning.

3.8 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

3.9 de bouwhoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

Artikel 4 Toepassingsbereikbepaling

4.1 Toepassingsbereik

De besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid van dit artikel.

4.2 Relatie met hoofdstuk 22

a. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en de regels in afdeling 22.3 zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid, voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.

b. In afwijking van het hiervoor onder a bepaalde is artikel 22.36 onder a uit paragraaf 22.2.7.3 evenmin van toepassing op de locatie, bedoeld in het derde lid.

4.3 Geometrische toepassingsbereik

De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie behorend bij dit TAM- omgevingsplan, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0200.tam0013-ont1 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Hoofdstuk 2 FUNCTIES EN ACTIVITEITEN

Artikel 5 Wonen

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Wonen.

5.2 Functieomschrijving

Een als wonen aangewezen locatie mag gebruikt worden voor de volgende functies:

a. wonen;

b. beroepsuitoefening aan huis, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de specifieke functieregels zoals opgenomen in artikel 5.4:

c. niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis, onder de voorwaarde dat voldaan wordt aan de specifieke functieregels zoals opgenomen in artikel 5.4.

5.3 Voorzieningen en inrichting

Tot de locatie bedoeld in artikel 5.1 worden in ieder geval ook gerekend de daarbij behorende:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. tuininrichting en/of erfinrichting;
  • c. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. parkeervoorzieningen.
5.4 Specifieke functieregels
5.4.1 Gebruik niet bebouwde grond

De niet bebouwde grond mag uitsluitend als tuin of erf en/of parkeervoorziening worden gebruikt; gebruik van de niet bebouwde grond ten behoeve van bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit.

5.4.2 Beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het gebruik van woningen en bijgebouwen voor beroepsuitoefening aan huis en voor niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. dit gebruik beslaat niet meer dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning en 100% van de vloeroppervlakte van de bijgebouwen, met een gezamenlijk maximum van 50m²;
  • b. het gebruik heeft geen nadelige gevolgen voor het woon- en leefmilieu;
  • c. het gebruik heeft geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer en veroorzaakt geen nadelige toename van de parkeerbehoefte;
  • d. detailhandel is uitsluitend toegestaan in de vorm van verkoop via internet, met dien verstande dat uitstalling ten verkoop en het ter plaatse afhalen van goederen door klanten niet is toegestaan;
  • e. de activiteiten veroorzaken geen duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen en hebben geen ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur tot gevolg;
  • f. het beroep respectievelijk de bedrijfsmatige activiteiten wordt respectievelijk worden in ieder geval door de bewoner uitgeoefend;
  • g. bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen toegestaan voor zover deze zijn genoemd in de bij dit hoofdstuk behorende Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis, dan wel naar hun aard en invloed vergelijkbaar zijn met de in deze Lijst genoemde activiteiten.
5.5 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
5.5.1 Verbodsbepaling

Het is verboden om gronden en bouwwerken voor functies als omschreven in artikel 5.2 in gebruik te nemen, zonder aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 2 bij de Regels.

5.5.2 Landschappelijke inpassing

In afwijking van hetgeen in artikel 5.5.1 vermeld is mogen gronden en bouwwerken gebruikt worden voor de genoemde functies onder voorwaarde dat binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de wijziging van het Omgevingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing zoals volgt uit bijlage 2 bij de Regels.

Artikel 6 Hoofdgebouw bouwen

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel hebben betrekking op het bouwen van een hoofdgebouw.

6.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwen - algemeen

De omgevingsvergunning voor het bouwen van het hoofdgebouw wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. het aangevraagde hoofdgebouw is gelegen binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte;
  • c. de goothoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte;
  • d. voor zover sprake is van een ondergrondse bouwlaag: deze niet dieper is dan 3,50 meter en het gebruik daarvan past binnen de toegestane functie;
  • e. het maximum aantal woningen is niet meer dan de waarde ter plaatse van de aanduiding maximum aantal woningen;
  • f. er wordt voldaan aan de algemene bouwregels zoals opgenomen in artikel 14.

Artikel 7 Bijbehorend bouwwerk bouwen

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel hebben betrekking op het bouwen van een bijbehorend bouwwerk.

7.2 Beoordelingsregels omgevingsvergunning bijgebouw

De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijbehorend bouwwerk wordt alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • g. de bouwhoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum bouwhoogte;
  • h. de goothoogte niet hoger is dan de aangegeven waarde ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte;
  • i. de totale oppervlakte niet meer dan 222 m2 bedraagt;
  • j. er wordt voldaan aan de algemene bouwregels, zoals opgenomen in artikel 14.

 

Artikel 8 Waarde - Lage archeologische verwachtingswaarde

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Lage archeologische verwachtingswaarde.

8.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - Lage archeologische verwachtingswaarde aangewezen locatie heeft de functie om archeologische waarden te beschermen die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting laag is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.

8.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de in dit artikel opgesomde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren voor zover ze worden gedaan dieper dan 0,35 meter onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 2.500m²:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.
8.4 uitzonderingen vergunningplichtige gevallen

Het verbod zoals opgenomen in artikel 8.3 geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
  • d. ingeval op grond van de Erfgoedwet een vergunning is vereist dan wel overige regels van de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet van toepassing zijn.
8.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • a. De onder 8.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
8.6 Bijzondere aanvraagvereisten
  • a. In aanvulling op de algemene wettelijke aanvraagvereisten, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a genoemde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
8.7 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 8.6 genoemde rapport dan wel de in dat lid bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld onder 8.3 zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.

Artikel 9 Waarde - Hoge archeologische verwachtingswaarde

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen als Waarde - Hoge archeologische verwachtingswaarde.

9.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - Hoge archeologische verwachtingswaarde aangewezen locatie heeft de functie om archeologische waarden te beschermen die voorkomen in het gebied waarvan de verwachting hoog is dat er bij bodemingrepen archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen.

9.3 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de in dit artikel opgesomde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden uit te voeren voor zover ze worden gedaan dieper dan 0,35 meter onder het AHN2-maaiveld met een oppervlakte van meer dan 500 m²:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals afgraven, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleg van drainage, verwijderen van funderingen en aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting;
  • b. graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. aanleggen van leidingen.
9.4 Uitzonderingen vergunningplichtige gevallen

Het verbod zoals opgenomen in artikel 9.3 geldt niet:

  • a. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden in het kader van het normale agrarische gebruik;
  • c. voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden waarmee is begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan;
  • d. ingeval op grond van artikel 5.1 Omgevingswet een vergunning is vereist dan wel overige regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving van toepassing zijn.
9.5 Beoordelingsregels omgevingsvergunning
  • a. De onder 9.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a bepaalde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
9.6 Bijzondere aanvraagvereisten
  • a. In aanvulling op de algemene wettelijke aanvraagvereisten, dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld;
  • b. In afwijking van het onder a genoemde is het overleggen van een rapport niet nodig indien de archeologische waarden van de gronden met behulp van andere beschikbare informatie naar het oordeel van het bevoegd gezag afdoende zijn vastgesteld.
9.7 Voorschriften aan omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 9.6 genoemde rapport dan wel de in dat lid bedoelde andere beschikbare informatie blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door de werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden als bedoeld onder 9.3 zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden en tot het uitbrengen van een verslag waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan;
  • b. de verplichting tot het uitvoeren van nader onderzoek en tot het uitbrengen van een verslag waarmee de archeologische waarden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate buiten de bodem behouden blijven.

Artikel 10 Waarde - Gezamenlijk geluid

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die is aangewezen als Waarde - gezamenlijk geluid.

10.2 Functieomschrijving

Een als Waarde - gezamenlijk geluid aangewezen locatie heeft de functie om, gebruikmakend van 5.78ad Bkl en artikel 8.0b Bkl, het gezamenlijk geluid op de gevel, door wegen, spoorwegen en industrieterreinen, ingevolge de Omgevingswet vast te leggen op die locatie om daarmee de binnenwaarde van een geluidgevoelig gebouw te borgen.

10.3 Vast te leggen waarde

Ter plaatse van de locatie Waarde – Gezamenlijk geluid bedraagt het gezamenlijk geluid op de gevel 61 dB.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Artikel 13 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen en het is verboden zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk en/of bijgebouw te bouwen, als niet wordt voldaan aan de algemene regels, bedoeld in artikel 22.27 en 22.36 van het omgevingsplan.

Artikel 14 Parkeervoorzieningen

14.1 gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming geldt het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren 2024' zoals vastgesteld op 13 juni 2024, die is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels.

14.2 bouwen

Een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren van auto's en fietsen en het laden en lossen van goederen. Dit volgens de 'Beleidsregel Parkeren 2024' zoals vastgesteld op 13 juni 2024, die is opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de regels, dan wel haar rechtsopvolger.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Algemene regels

Voor bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken die ten dienste staan van de bestemming;
  • b. daar waar volgens deze regels bebouwing is toegestaan, mag tevens ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend zijn toegestaan ruimten die een functionele eenheid vormen met de ter plaatse toegestane functies, zoals (huishoudelijke) bergruimten, parkeerruimten en fietsenstallingen, alsmede fiets- en voetgangerstunnels.
  • c. ter plaatse van de op de weg c.q. de openbare ruimte georiënteerde gevel, is overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen toegestaan, waaronder in ieder geval begrepen een erker, luifel, balkon of bouwwerk ten behoeve van de hoofdingang, waarvan de diepte niet meer dan 1,20 meter en de bouwhoogte niet meer dan 3,50 meter bedraagt;
  • d. daar waar in dit TAM-omgevingsplan is bepaald dat de gronden tevens mogen worden gebruikt voor nutsvoorzieningen mogen bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zowel binnen als buiten het bouwvlak, worden opgericht, met dien verstande dat indien het gebouwen betreft de inhoud niet meer dan 60 m3 en de goothoogte niet meer dan 4 meter bedraagt, en indien het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft, de oppervlakte niet meer dan 10 m2 en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter bedraagt.
15.2 Afdekking van gebouwen
15.2.1 Afdekbepaling

Gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, met dien verstande dat:

  • a. de afdekking qua uiterlijke verschijningsvorm en karakteristiek dient aan te sluiten bij die van de directe omgeving;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'dakhelling' woningen of hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden afgedekt met een kap met een dakhelling van ten minste 40 graden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' niet van de aangegeven nokrichting mag worden afgeweken;
  • d. bij het toepassen van deze bepaling ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen dakkapellen en erkers, buiten beschouwing gelaten dan wel uitgezonderd worden.
15.2.2 Aanwezige afwijkende afdekking

Voor zover een (deel van een) gebouw op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan niet voldoet aan de onder 15.2.1 voorgeschreven afdekking geldt de dan aanwezige afdekking, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel.

Artikel 16 Maatwerkvoorschriften situering bijgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften opnemen voor de situering van bijgebouwen en de oppervlakte per bijgebouw, voor zover dit noodzakelijk is voor:

  • a. het waarborgen van de stedenbouwkundige kwaliteit die met het TAM-omgevingsplan is beoogd;
  • b. het voorkomen van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • c. het bewerkstelligen van een onderlinge afstemming van de bebouwing.

Artikel 17 Maatwerkvoorschriften bouwwerk, geen gebouw zijnde

Burgemeester en wethouders kunnen maatwerkvoorschriften opnemen voor de situering en de omvang van bouwwerken, geen gebouw zijnde, voor zover dit noodzakelijk is voor:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. het in het TAM-omgevingsplan beoogde straatbeeld;
  • c. de bescherming van het openbaar groen.

Artikel 18 Maatwerkvoorschriften nokrichting gebouwen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd kunnen maatwerkvoorschriften opnemen ten aanzien van de nokrichting van gebouwen, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de stedenbouwkundige kwaliteit die met het TAM-omgevingsplan is beoogd.

Artikel 19 Vergunningplicht voor afwijken

19.1 Afwijkingsbepaling afdekbepaling

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels gesteld in artikel 15.2, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de afwijking doet geen onevenredige afbreuk aan de stedenbouwkundige en/of landschappelijke kwaliteit zoals door het aangeven van een goothoogte en/of bouwhoogte is beoogd.
19.2 Afwijkingsbepaling diverse bouwwerken

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van dit TAM-omgevingsplan ten behoeve van het bouwen van zonnecollectoren, beeldende kunstwerken (waaronder begrepen follies), riool-overstortkelders, rioolgemalen, boven- en ondergrondse containerruimten, informatie- en reclameborden, niet voor bewoning bestemde gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde van openbaar nut, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. het bouwwerk kan in redelijkheid niet worden ondergebracht in nabij gelegen bebouwing;
  • b. indien het gebouwen betreft, is de inhoud maximaal 60m³ en de goothoogte maximaal 3 meter, van deze maximale inhoud zijn uitgezonderd riool-overstortkelders en rioolgemalen;
  • c. in het bouwwerken geen gebouwen betreft, is de oppervlakte maximaal 10m² en de bouwhoogte maximaal 4 meter, van deze maximale bouwhoogte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken en ontluchtingspijpen en van deze maximale oppervlakte zijn uitgezonderd beeldende kunstwerken;
  • d. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • e. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
19.3 Afwijkingsbepaling antenne-installaties

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van dit TAM-omgevingsplan ten behoeve van de bouwhoogte van antenne-installaties, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de bouwhoogte is maximaal 40 meter;
  • b. de aangevraagde bouwhoogte noodzakelijk is in verband met het beoogde gebruik.
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd, wordt niet onevenredig aangetast;
  • d. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
19.4 Afwijkingsbepaling uitmeting terrein

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van dit TAM-omgevingsplan ten behoeve van de functiegrenzen, bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. afwijking is noodzakelijk ter aanpassing aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • c. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
19.5 Afwijkingsbepaling doelmatig gebruik

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van dit TAM-omgevingsplan ten aanzien van bouwgrenzen, aanduidingsgrenzen en overige aanduidingen, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. afwijken is noodzakelijk uit het oogpunt van doelmatig gebruik van de grond en bebouwing;
  • b. de afwijking bedraagt maximaal 10 meter ten opzichte van hetgeen is aangegeven in het plan;
  • c. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • d. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.
19.6 Afwijkingsbepaling 10%

Het bevoegd gezag wijkt bij een omgevingsvergunning af van de regels van dit TAM-omgevingsplan ten behoeve van het afwijken ten aanzien van de voorgeschreven goothoogte en bouwhoogte van gebouwen, aanduidingsgrenzen, bouwhoogte van bouwwerken, oppervlakte van bebouwing, onderlinge afstand tussen gebouwen, dieptes, afstand tot perceelsgrenzen en overige aanwijzingen, maten en afstanden, eventueel met overschrijding van de bouwgrens, voor toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid gelden de volgende beoordelingsregels:

  • a. de afwijkingen bedragen maximaal 10% van de in het plan voorgeschreven maten, afstanden, oppervlakten en percentages;
  • b. de stedenbouwkundige kwaliteit die met het plan is beoogd wordt niet onevenredig aangetast;
  • c. er zijn geen dringende redenen die zich tegen de afwijking verzetten.

Hoofdstuk 4 ALGEMENE PROCEDUREREGELS

Artikel 20 Maatwerkvoorschriften

Een beslissing omtrent het stellen van maatwervoorschriften zoals opgenomen in artikel 16, 17 en 18 niet genomen dan nadat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van het voornemen tot het stellen van nadere eisen en in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen tegen die voorgenomen nadere eisen bij burgemeester en wethouders in te dienen.