Plan: | Hoenderloseweg 4 Ugchelen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1517-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Hoenderloseweg 4 Ugchelen
Aan de Hoenderloseweg 4 in Ugchelen staat de voormalige basisschool de Steenbeek. De locatie werd tot 2017 gebruikt door de genoemde basisschool. Daarna heeft de locatie tot in 2021 nog gediend als tijdelijke huisvesting voor andere scholen, maar ook aan die functie is een einde gekomen. De school is nu niet meer nodig als onderwijshuisvesting.
Het planinitiatief betreft ontwikkeling van deze locatie tot 17 woningen in de sociale huursector. Het hoofdschoolgebouw zal worden verbouwd tot zeven woningen. Een klein deel van het schoolgebouw dat later is aangebouwd en cultuurhistorisch niet interessant is en het schoolplein maken plaats voor tien nieuw te bouwen levensloopbestendige seniorenwoningen.
De school De Steenbeek, gezien vanaf de Hoenderloseweg
Het plan is niet mogelijk binnen de kaders van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Daarom is het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk om het plan mogelijk te maken.
Het plangebied bevindt zich ten westen van het centrum van het dorp Ugchelen, waar de Ugchelseweg en de Hoenderloseweg samenkomen.
De planlocatie aan de Hoenderloseweg 4
De planlocatie valt onder het geldende bestemmingsplan "Ugchelen" en heeft daarin de bestemming "maatschappelijke doeleinden". Onder die bestemming zijn geen woningen toegestaan. Bovendien is een deel van de woningen gepland buiten het huidige bouwvlak. Om het plan mogelijk te maken, moet het bestemmingsplan dus aangepast worden.
Uitsnede van het plangebied -rood omkaderd- binnen het huidige bestemmingsplan 'Ugchelen'.
Na dit hoofdstuk 1, dat een inleiding geeft op het verzoek, beschrijft hoofdstuk 2 het toepasselijke beleidskader. In hoofdstuk 3 komt de bestaande situatie in het plangebied aan de orde. Hoofdstuk 4 beschrijft de toekomstige situatie van het plangebied. Hoofdstuk 5 bevat een toelichting op de planologische aspecten, zoals milieuaspecten, belangrijk voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die dit vastlegt; die regeling komt aan bod in hoofdstuk 6. Tot slot gaat hoofdstuk 7 in op inspraak en overleg.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. De NOVI is een nieuw instrument uit de Omgevingswet en loopt vooruit op de verwachte inwerkingtreding 1 juni 2022. Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan realiseert in bestaand stedelijk gebied op de plaats van een leegstaande school 17 woningen in de sociale sector, waarvan 10 woningen levensloopbestendig zijn. Daarbij blijven zo veel mogelijk bomen behouden en wordt het plangebied door het verdwijnen van bestrating van het schoolplein groener dan het nu is. Daarmee past het plan binnen het NOVI.
Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.
Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.
Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.
Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.
Afbeelding 1: Gelderse Omgevingsvisie
Woon- en leefklimaat
Gestreefd wordt naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. Het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur voor de aanleg van nieuwe woonlocaties.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit plan realiseert 17 woningen in de sociale sector, door nieuwbouw en verbouw van een leegstaande school. Daarbij blijven zo veel mogelijk bomen behouden en wordt het plangebied door het verdwijnen van bestrating van het schoolplein groener dan het nu is. Daarmee sluit het plan aan bij de provinciale Omgevingsvisie.
Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening
Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.
De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.
De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
De verordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde regionale woonagenda. Ten behoeve van de flexibiliteit is het wel mogelijk om van een regionale woonagenda af te wijken, vooruitlopend op de actualisatie van die regionale woonagenda. Als er nog geen regionale woonagenda is vastgesteld of als de bestaande regionale woonagenda niet meer actueel is en niet geschikt meer is als beoordelingskader, zal de provincie totdat een nieuwe regionale woonagenda wordt vastgesteld bestemmingsplannen die de bouw van nieuwe woningen mogelijk maken toetsen aan de volgende criteria: er wordt voldaan aan de eisen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening, het plan past binnen de meest recente provinciale visie op het woonbeleid, er heeft aantoonbaar regionale afstemming plaatsgevonden en de provincie stemt in met de ontwikkeling.
Verder zijn er geen regels van de Omgevingsverordening Gelderland op dit plangebied van toepassing.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In 5.4 wordt ingegaan op de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verder spelen er geen provinciale belangen in dit plan.
Op 24 februari 2022 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie 'Woest en aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De Structuurvisie "Apeldoorn biedt ruimte" (vastgesteld op 30 mei 2013) is daarbij ingetrokken.
Een nieuwe Omgevingsvisie is belangrijk, omdat Apeldoorn voor een grote opgave en uitdaging staat: groeien naar een gemeente met meer dan 180.000 inwoners, het versterken van de veelzijdige economie, het ruimte bieden aan de energietransitie en het nog beter en mooier maken van het groen, het sociale leven en het gastheerschap. Met een vastgestelde Omgevingsvisie kan verder gewerkt worden aan de uitwerking van de visie. Dit gebeurt door middel van gebiedsgerichte plannen en het Omgevingsplan (de opvolger van de bestemmingsplannen). De Omgevingsvisie geeft duidelijkheid over de ruimtelijke koers van de gemeente.
De Omgevingsvisie rust op vier centrale ambities (hoofdopgaven), waarmee Apeldoorn de toekomst tegemoet wil gaan en nóg aantrekkelijker wil worden:
Stadmaken en Vitale dorpen en buitengebied
Met de invulling van de hoofdopgave Stadmaken gaat Apeldoorn flink ontwikkelen op het gebied van wonen, werken, mobiliteit en omgevingskwaliteit. Zo bouwt Apeldoorn voort op de traditie van groene woonstad en economisch centrum van deze regio en draagt ze stevig bij aan de nationale doelen op het gebied van wonen, werken en duurzame energie. Daarnaast gaat Apeldoorn middels de hoofdopgave Vitaal platteland investeren in het vitaal platteland, in de 12 dorpen en buurtschappen. Voor dit plan zijn daarbij met name de volgende onderdele relevant:
Wonen en Energie en circulariteit
Voor wonen zijn zowel binnenstedelijke als buitenstedelijke locaties aangewezen. Dit om te voorzien in een groei naar ruim 180.000 inwoners. De gemeente volgt de Ladder voor Duurzame verstedelijking en vult zoveel mogelijk opgaven binnenstedelijk in.
Voor energie geldt een uiteindelijke doelstelling van energieneutraliteit in 2050. Voor 2030 geldt een tussentijdse doelstelling van 39% energieneutraal. Dit moet mede bereikt worden door de inzet van zonne-energie en windenergie. Daartoe wordt onder meer bij nieuwe ontwikkelingen energieopwekking gestimuleerd. Vanaf 2025 geldt daarbij voor woningen en bedrijfspanden 'nul op de meter'.
Uitbouwen fysiek fundament en versterken sociaal fundament
De veelzijdige groei van stad en dorpen vindt plaats via de bodem en het landschap op de overgang van Veluwe en IJsselvallei. De Veluwe biedt – met al z'n groen en water - enorme kansen, die flink worden gemarkeerd. De fysieke stad is weer de voorwaarde voor een sociaal sterke stad. Daarom is de vierde hoofdopgave: het sociaal fundament versterken. Zo bouwt Apeldoorn aan een inclusieve gemeente.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
In Apeldoorn zal het aantal senioren tot 2030 stijgen van 33.000 naar 48.000. Daarom zullen er extra woningen voor ouderen gerealiseerd dienen te worden. Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 17 woningen waarvan 10 levensloopbestendig, welke geschikt zijn voor senioren om zelfstandig te blijven wonen. Verder zullen de 17 woningen voldoen aan de duurzaamheidseisen die aan nieuwbouw worden gesteld, zoals dat de woning minimaal een 'bijna energieneutraal gebouw' (BENG) moet zijn.
Hiermee sluit het plan aan bij de kwalitatieve ambities uit de Omgevingsvisie Apeldoorn om een sociale, inclusieve stad te zijn en te blijven.
De 'Woonagenda Cleantech Regio 2018' van de Regio Stedendriehoek (vastgesteld door GS op 11 december 2018) is een uitwerking van de provinciale koers "Ruimte voor goed wonen", waarbij voor de komende 10 jaar afspraken worden vastgelegd hoe om te gaan met sturing op de woningbouwprogrammering en welke thema's regionaal verdere aandacht vragen. Dit betreffen de thema's "sterke steden, dynamische kernen en vitaal platteland". Ook wordt ingegaan op het verduurzamen en klimaatbestendig maken van de woningvoorraad alsmede op wonen en zorg.
De Regio zet in op het behouden en versterken van de woonkwaliteit door toevoeging van de juiste woning, voor de juiste doelgroep, op de juiste plek in de regio, waarbij de volgende speerpunten van toepassing zijn:
Voor Apeldoorn wordt aangegeven dat, mede door de hoge instroom, de druk op de markt is toegenomen. De woningbouw in Apeldoorn heeft een hoge vlucht genomen. In dit tempo zijn in 2021/2022 alle huidige bouwplannen gerealiseerd en is er risico op een tekort en verder oplopende prijzen. Ook in de sociale huur is sprake van stijgende wachtlijsten. De groei in Apeldoorn bestaat voor een relatief groot deel uit gezinnen en sluit aan bij de inzet van Apeldoorn als gezinsstad. Apeldoorn zoekt naar nieuwe plekken voor woningbouw binnen de bestaande contouren van de stad. Het programma ligt de komende jaren (mede door de druk van buiten) tegen de bovenkant van de bandbreedte van de prognoses. In de sociale woningbouw is op korte termijn een toevoeging van 500 woningen aan de orde om de wachtlijsten te verkorten.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Voorliggend initiatief sluit bij veel van de bovengenoemde principes aan. Allereerst voorziet dit initiatief in woningen in de sociale sector, waarvan er momenteel in Ugchelen weinig zijn. Bovendien zullen 10 van de 17 woningen levensloopbestendig zijn, gericht op senioren. Daarbij wordt met het initiatief een in onbruik geraakte schoollocatie binnen de bestaande stedelijke structuur van Ugchelen herontwikkeld, waardoor langdurige leegstand en verloedering kunnen worden voorkomen. Zo draagt dit initiatief bij aan het realiseren van verschillende ambities uit de regionale woonagenda.
Op 21 september 2023 is het 'Volkshuisvestingskader 2023-2027, 'Ruim en ontspannen wonen in de hoofdstad van de Veluwe', vastgesteld.
Het Volkshuisvestingskader omschrijft, op basis van trends en ontwikkelingen, de gemeentelijke ambities op bovenstaande onderwerpen voor de langere termijn. Het is een kader voor woonprojecten en projecten voor wonen met zorg.
Belangrijke trends en ontwikkelingen zijn:
Het Volkshuisvestingskader gaat in op vier onderwerpen:
Doorbouwen aan een diverse woningvoorraad
Veerkrachtige wijken en dorpen
Woningvoorraad verduurzamen
Wonen met zorg of ondersteuning
Eind 2021 hebben burgemeester en wethouders de Prestatieafspraken 2022 en 2023 vastgesteld. Hiermee zijn afspraken gemaakt tussen de Apeldoornse samenwerkende woningcorporaties (VSW), huurdersbelangenverenigingen en gemeente Apeldoorn.
Partijen willen met de afspraken werk maken van de volgende ambities:
Binnen deze ambitie zijn afspraken gemaakt om de slaagkansen van woningzoekenden in de sociale huursector te verhogen, onder meer door het verhogen van de woningbouwproductie.
Partijen zetten in op vitale buurten en dorpen, door te werken aan gezamenlijke maatschappelijke thema's en programma's.
Partijen trekken samen op in de energietransitie. Afspraken zijn gemaakt over het sneller verduurzamen van de woningvoorraad, door de aanpak van bestaande woningen en de toevoeging van duurzame nieuwe voorraad.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het onderhavige plan realiseert in een van onze dorpen ter plaatse van een leegstaande school 17 woningen in de sociale sector. Daarvan zijn 10 woningen levensloopbestendige woningen voor senioren. Zo draagt dit plan bij aan het waarborgen van de veerkracht van onze dorpen, een duurzame woningvoorraad en aan voldoende woningen voor senioren in Ugchelen. Daarmee past het plan goed in het woonbeleid.
Het groenbeleid is vastgelegd in de Groene Mal, de Groenstructuurkaart, de Verordening Groene Balans en het Groenplan. Die worden in de navolgende paragrafen besproken.
Het gemeentelijk groenbeleid is neergelegd in de Groene Mal (oktober 2002), dat het groene kader is waarbinnen andere ruimtelijke functies een plaats krijgen.
Door middel van de Groene Mal wil Apeldoorn zich profileren als groene stad waar het goed wonen en werken is: Meer vulling, differentiatie en contrast in de stad is best, maar dan wel met behoud van de groene identiteit die Apeldoorn tot een gewilde vestigingsstad maakt. Deze identiteit moet duurzaam worden gegarandeerd.
Afbeelding 2: Kaart Groene Mal
Behoud en versterking van het groen in Apeldoorn heeft dus een hoge prioriteit. Uit onderzoek is gebleken dat met name in verstedelijkte gebieden behoefte is aan meer groen en natuur in de direct woon- en leefomgeving. In de Groene Mal zijn doelstellingen geformuleerd die gericht zijn op drie niveaus.
Het eerste niveau is gericht op de verweving van de stad met het landschap. In de stad is wat betreft het groen de volgende duidelijke tweedeling aan te wijzen: de westkant gelegen in het Veluwebos en de oostkant gelegen in (voormalig) agrarisch gebied. In het westen verloopt de overgang van stad naar bos vrijwel zonder barrières. De oostkant daarentegen heeft de meeste versterking van het groen nodig, wat tot gevolg heeft dat de meeste projecten uit de Groene Mal op dit deel van de stad gericht zijn.
Het tweede niveau is de verbinding van de stad met het omringende landschap. Aan de oostzijde zijn het de groene wiggen, geconcentreerde groencomplexen die de stad vanuit het landelijke gebied binnenlopen.
Het derde niveau is de dooradering van de stad met blauwe en groene structuren, door middel van het sprengen- en bekensysteem alsmede het complex van bos- en bomenlanen met daaraan gelegen parken.
De Groene Mal richt zich bij de ontwikkeling van deze gebieden expliciet op zeven belangrijke groene structuren in de stad. Dit zijn de beken, de sprengen, de kanaalzone, de lanen, de parken, de grote groengebieden en de groene wiggen.
In april 2017 heeft de gemeenteraad de Groenstructuurkaart vastgesteld. De kaart geeft de belangrijkste groenstructuren van Apeldoorn weer. Apeldoorn koestert haar groene kwaliteit en wil deze beschermen en versterken. De kaart geeft een gebiedsdekkend toetsingskader en uitgangspunt voor onder andere een consequente beoordeling van ruimtelijke plannen op landschappelijke en groene kwaliteit.
De Groenstructuurkaart bestaat uit verschillende elementen:
Op de kaart zijn die gebieden vastgelegd waar behoud van bestaand groen en ontwikkeling van nieuw groen prioriteit heeft. Het groenstructuurplan werkt door in het kapvergunningenbeleid en het uitgiftebeleid voor snippergroen.
In maart 2018 heeft de gemeenteraad de verordening 'Groene Balans: compensatie en verevening van groene waarden' vastgesteld. De verordening is met name van toepassing op een ruimtelijke ontwikkeling in de Groene Ontwikkelingszone als vastgesteld in de Omgevingsverordening Gelderland, waarbij geldt dat deze alleen is toegestaan mits tevens een bijdrage aan het landschap wordt geleverd waarbij de kernkwaliteit van het betreffende gebied (substantieel) wordt versterkt.
De gemeente verleent alleen medewerking aan zo'n ruimtelijke ontwikkeling, die leidt tot ruimtebeslag dat weliswaar vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is maar ten koste gaat van de groene buitenruimte, indien:
In september 2018 heeft de gemeenteraad het Groenplan vastgesteld. Het Groenplan geeft aan welke groene doelen en opgaven belangrijk zijn voor het behoud en versterking van het groene karakter van de hele gemeente. De groene opgaven bestaan uit versterken van het groen-water netwerk in en om de stad, meer groen in de binnenstad, meer en beter groen in wijken en dorpen en versterken van karakteristieke landschappen. Binnen deze opgaven ligt de focus op het inzetten van groen om de gevolgen van klimaatverandering te beperken, biodiversiteit te versterken en bewoners uit te nodigen tot bewegen en ontmoeten. Dit met een veerkrachtig natuurlijk systeem als basis. Duurzaam groenbeheer, samenwerking en participatie vormen belangrijke pijlers die vorm krijgen in het Uitvoeringsprogramma Groen en biodiversiteit.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Achter het plangebied loopt de Schoolbeek, onderdeel van de Groenstructuur: beken en sprengen. Deze beek valt echter buiten het plangebied. Naast de Schoolbeek bevindt zich de Beektuin, een stuk openbaar groen tussen de school en de beek. Ugchelse vrijwilligers van de Werkgroep Beektuin beheren de Beektuin, in overleg met de gemeente. Hoewel de Beektuin, het perceel met nummer 4367, tot de gronden van de school behoort is besloten de Beektuin buiten de ontwikkeling te laten.
Bomen
In het plangebied, met name aan de randen ervan, groeien bomen waaronder een aantal als zodanig aangewezen 'bijzondere bomen'. Het plan houdt rekening met deze bomen: de 'bijzondere bomen' vallen ook in het nieuwe bestemmingsplan onder het beschermingsregime, en ook een groot deel van de niet als 'bijzondere boom' beschermde bomen blijft behouden. Daartoe krijgen de bomenrijen aan de noordwest en noordoost zijde van het plangebied de bestemming Groen. In deze bestemming is het onder meer niet toegestaan gebouwen op te richten.
Impressie toekomstige inrichting plangebied, met de te behouden bomen
Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.
Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.
Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast. De Beleidsregel Parkeren vervangt de notitie Actualisatie Parkeernota (2004) en de daarin opgenomen parkeernormen. Voor aanvragen om een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor het bestemmingsplan moet worden herzien en die zijn ingediend voor vaststelling van de Beleidsregel Parkeren is de Beleidsregel Parkeren niet van toepassing maar wordt getoetst aan de notitie Actualisatie Parkeernota (2004), tenzij de Beleidsregel Parkeren in het voordeel van de verzoeker uitpakt.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan voldoet aan het parkeerbeleid. In 4.3 wordt daarop verder ingegaan.
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. De deltabeslissingen zoals verankerd in het vorige nationale waterplan (2009-2015) zijn opgenomen in dit NWP2 voor de komende periode.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
1. vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
2. schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek gaan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland.
Eén van de ambities uit de omgevingsvisie is klimaatadaptie: omgaan met veranderend weer. Ten aanzien van dit aspect, wat een belangrijk dwarsverband kent met het omgaan met water in ruimtelijke plannen zegt de omgevingsvisie het volgende:
“Overtollig water moet zonder problemen kunnen worden opgevangen, wegstromen en in de bodem kunnen zakken en verdroging van land- en tuinbouwgebieden en bossen moet worden tegengaan. Wij werken hier vooral aan vanuit onze betrokkenheid bij waterveiligheid, waterkwaliteit, bodem en natuur en houden daarbij rekening met de variatie van de Gelderse streken. In tijden van overvloed vangen we water op en houden het voor langere tijd vast in onze beken. En: we zorgen voor voldoende schoon en gezond grond- en oppervlaktewater voor onze Gelderse natuur en land- en tuinbouw. En: voldoende schoon en gezond drinkwater voor mens en dier.”
Verder is, onder andere, vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen, zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie, zijn zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2022-2026 (WRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het WRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het WRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het WRP is het herstel van het natuurlijk bodem- en watersysteem, inspelen op de gevolgen van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners wordt gevraagd zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Het plan voldoet aan het waterbeleid. In 5.2 wordt daarop verder ingegaan.
De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.
Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2 respectievelijk 5.6.1.3.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. In december 2020 heeft de gemeenteraad besloten de gelding van deze nota te verlengen tot het moment dat voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn een omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in werking is. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De gemeente Apeldoorn vindt het belangrijk dat er overal in de gemeente een goede omgevingskwaliteit is. Zo moet het veilig en leefbaar zijn. Sommige gebieden vindt de gemeente extra belangrijk. In deze gebieden streeft de gemeente naar een nog hogere omgevingskwaliteit. Er zijn daarbij drie soorten gebieden te onderscheiden:
De exacte locaties van deze gebieden staan op de website van de gemeente Apeldoorn, bij het onderwerp 'welstandsbeleid' onder het kopje 'prominente gebieden of gebouwen'.
De nota werkt vanuit een piramide:
Afbeelding 4: piramide welstand
Betekenis voor dit bestemmingsplan
De toetsing aan het welstandsbeleid komt bij de vergunningverlening aan bod.
In juni 2014 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' vastgesteld. In het gemeentelijke woningbouwprogramma is nog maar beperkt ruimte voor nieuwe woningbouwinitiatieven, terwijl een deel van de beschikbare ruimte in het woningbouwprogramma is ingevuld met plannen waarvoor al meer dan een paar jaar een vastgesteld bestemmingsplan aanwezig is maar die niet tot uitvoering komen. Om dergelijke situaties in de toekomst te voorkomen en om alleen nog ruimte te bieden aan initiatieven die ook echt worden uitgevoerd, geldt op grond van de beleidsnotitie 'Beperking realisatieduur woningbouw private partijen' nu een realisatietermijn voor nieuwe woningbouwinitiatieven die in principe drie jaar bedraagt. Die termijn gaat lopen vanaf het moment dat het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Ter uitvoering van de beleidsnotitie wordt in ieder bestemmingsplan dat de bouw van nieuwe woningen mogelijk maakt een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarmee kunnen burgemeester en wethouders het bestemmingsplan wijzigen door de bouwmogelijkheden voor nieuwe woningen te verwijderen als na de termijn de betreffende woningen niet zijn gerealiseerd en ook nog niet in aanbouw zijn. De programmatische ruimte die daardoor vrij komt, kan vervolgens worden aangewend voor een andere woningbouwontwikkeling. Voordat een bestemmingsplan voor een woningbouwontwikkeling in procedure wordt gebracht, wordt deze termijn ook privaatrechtelijk overeengekomen tussen initiatiefnemer en gemeente.
Betekenis voor dit bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan ziet op de bouw van woningen, zodat het bovenstaande beleid van toepassing is. Het beleid is in dit bestemmingsplan geborgd in de regels, zie art. 11.
De oudste prehistorische sporen van bewoning, gevonden aan de zuidrand van het huidige dorp, dateren uit de tijd van de trechterbekercultuur, circa 2000 v. Chr. Een eerste schriftelijke vermelding van Ugchelen, toen 'Orela' genaamd, dateert van 792-793. De eerste vermelding van de naam Ugchelen dateert uit 1243. Het buurschap Ugchelen viel onder het kerspel Beekbergen.
In de zeventiende eeuw ontstond een papierindustrie die dankbaar gebruik maakte van de sprengen voor afwatering van de stuwwalrand richting de IJssel. T.b.v. deze industrie werd het stelsel van beken verder uitgebreid. In de Ugchelsebeek was het verval groot genoeg om ook watermolens voor de papierindustrie aan te drijven. De eerste molens werden in de vroege zeventiende eeuw gebouwd. Onder invloed van de papierindustrie verplaatste de bewoning zich meer naar de beken, waardoor verspreide groepjes agrarische bebouwing bij de enk naast een bebouwingslint langs de Ugchelsebeek.
Geleidelijk werd de middeleeuwse wegenstructuur uitgebreid met doorgaande wegen tussen Apeldoorn, Hoenderlo en Beekbergen die in het hart van Ugchelen samenkomen. Dit betreft de huidige Hoenderloseweg, Ugchelseweg en G.P. Duuringlaan. Vanaf 1817 behoort Ugchelen tot de gemeente Apeldoorn.
Met de opkomst van de stoommachine in de tweede helft van de negentiende eeuw werden de papiermolens vervangen door fabrieken met stoomaandrijving. De meeste papiermolens bleven nog geruime tijd in gebruik als wasserij.
In de loop van de twintigste eeuw nam de industriële betekenis geleidelijk af, maar nam het belang van Ugchelen als woongebied nam door de gunstige ligging nabij Apeldoorn sterk toe.
Hoewel de sterk groeiende gemeente Apeldoorn vanaf 1910 verschillende uitbreidingsplannen ontwikkelde bleef Ugchelen hierbij lange tijd grotendeels buiten beschouwing. Hoewel het dorp geleidelijk groeide was van grootschalige uitbreidingswijken geen sprake. Pas met de ontwikkeling van structuurplannen in 1950 en 1960 vonden belangrijke veranderingen rond Ugchelen plaats, onder meer door de aanleg van een nieuwe doorgaande uitvalsweg richting Hoenderloo, die daarmee de oude Hoenderloseweg als belangrijkste route richting Hoenderloo verving. Ook de aanleg van de rijksweg A1 van Hoevelaken naar Deventer had grote gevolgen omdat deze de dorpsstructuur doorsneed.
De eerste complexen met arbeiderswoningen verrezen aan de noord- en zuidrand van het dorp. Vanaf dat moment heeft het dorp zich in alle richtingen, maar het sterkst in oostelijke richting uitgebreid. De wijk De Bouwhof sluit daar inmiddels aan op het stedelijke gebied van Apeldoorn. Ondanks deze uitbreidingen behield de oude dorpskern in behoorlijke mate haar dorpse karakter, met hoofdzakelijk kleinschalige vrijstaande bebouwing. Een kerk verrees pas in 1924, nadat vanaf 1894 op bijna dezelfde plaats een gebouw was opgericht waar zondagsschool, jeugdwerk en later ook kerkdiensten werden gehouden.
Rond het midden van de negentiende eeuw werd besloten tot de bouw van een school bij de centraal gelegen kruising van de belangrijkste doorgaande wegen, de Hoenderloseweg, de Ugchelseweg en de G.P. Duuringlaan. Deze school kwam in 1844 gereed. Deze school bevond zich ten oosten van de huidige school en betrof een klein zaalschooltje met een uitbouw ten oosten van de huidige school.
Het kleine schooltje werd al in 1885 vervangen door een nieuwe school met vier lokalen. De omvang kwam overeen met de huidige vier oostelijke lokalen. Aan de voorzijde werd langs de lokalen een gang gelegd. Hierin zullen toiletten en garderobes zijn ondergebracht. Deze gang was iets korter dan het hoofdvolume. Het betrof dan ook waarschijnlijk een afzonderlijk volume onder een platdak. De nieuwe school was van het type 'gangschool' dat in de tweede helft van de negentiende eeuw algemeen gebruikelijk werd. Het oude schooltje bleef bestaan, maar het is niet bekend wat de functie werd.
In 1909 werd de school met twee lokalen in westelijke richting uitgebreid. De bestaande gang werd verlengd en kreeg nu dezelfde lengte als het hoofdvolume. Aan de achterzijde van de school werden twee uitbouwen onder een platdak toegevoegd.
In 1950 was de school aan modernisering toe. Vermoedelijk zullen de niet voor alle lokalen optimale daglichttoetreding, het gebrek aan een directe toegang tot het aan de noordzijde gelegen schoolplein en het ontbreken van centrale verwarming belangrijke redenen voor de verbouwing geweest zijn, aangezien het aantal klaslokalen door de ingrijpende verbouwing niet wijzigde. Wel werd de oude gang gesloopt en kreeg de hier nieuw gebouwde zuidgevel voor alle lokalen grote vensters. De nieuwe gang langs de noordgevel kreeg twee portalen met toegang tot het schoolplein. Aan beide kopgevels van het hoofdvolume werden nieuwe aanbouwen gerealiseerd. Hierin werd aan de oostzijde een berging en toiletgroep ondergebracht. De westelijke aanbouw werd iets gedraaid ten opzichte van het hoofdvolume gebouwd. Deze aanbouw was aanzienlijk groter en deels onderkelderd. Hierin kwam aansluitend op de gang ook een toiletgroep. Verder hierin een berging, een ruime hal en een lerarenkamer. Binnen dit bouwdeel werd een poorttoegang vanaf de Hoenderloseweg tot het schoolplein aangelegd, met ten westen daarvan nog een buitenberging. Al deze delen werden onder één zadeldak gebracht.
Bij de verbouwing bleven delen van het oude casco behouden. Zowel delen van de gevels en binnenmuren als de volledige dakconstructie en vloeren bleven behouden. Dit is met name goed zichtbaar aan de dichtgemetselde vensters in de oost- en westgevel. Nieuwe vloeren werden uitgevoerd in stampbeton of gewapend beton (boven kelder).
Rond 1963 werd aan de oostzijde de school uitgebreid met een kleuterschool. Hoewel het een geheel vrijstaand gebouw betrof, kreeg de kleuterschool een verbinding met het bestaande gebouw middels een overdekte wandelgang.
Eindbeeld
Eind jaren tachtig vonden enkele verbouwingen plaats. De in 1963 aangebouwde kleuterschool werd vervangen door een nieuwbouw, die aan het oudere deel van de school werd gekoppeld. Hierna werd ook het oudere deel gemoderniseerd en vonden hier ook de nodige wijzigingen plaats. Het meest westelijke lokaal werd omgevormd tot een gemeenschappelijke ruimte. De bestaande gangstructuur kwam hier te vervallen en ter hoogte van dit lokaal werd een uitbouw aan de noordgevel gemaakt, met daarin een nieuwe entree, een toiletgroep en een berging. Binnen de westelijke aanbouw werd de vroegere toiletgroep tot een personeelskamer omgevormd. De uitbouw aan de oostelijke kopgevel werd in zuidelijke richting uitgebreid met een vanuit het oostelijke lokaal toegankelijke bergruimte. Hierdoor kreeg de uitbouw een asymmetrisch zadeldak.
Met deze verbouwing ontstond de school, zoals deze tot in 2021 heeft gefunctioneerd.
Het plangebied ligt centraal in de historische kern van het dorp Ugchelen aan de Hoenderloseweg 4 en ligt tussen de Hoenderloseweg in het zuidwesten, de Schoolbeek in het noordoosten en de Batenburg met woningen in het noorden. Het plangebied betreft een onregelmatig gevormd perceel met aan de zuidzijde een gebogen verloop en heeft een omvang van 5.970 m2.
Het plangebied anno december 2022
De bebouwing is geconcentreerd aan de zuidzijde van het perceel en volgt globaal het gebogen verloop van de perceelsgrens. Hiermee omsluit de bebouwing het ten noorden van de gebouwen liggende schoolplein. Tussen de gebouwen en de openbare weg liggen een groenstrook en een schoolplein voor de onderbouw (naast Ugchelseweg). Aan de noordwestzijde grenst het perceel aan een reeks geschakelde enkellaags seniorenwoningen met platte daken aan de Batenburg. Aan de noordoostzijde sluit het bij de school behorende grasveld aan op een klein plantsoen.
Het schoolgebouw is opgetrokken uit metselwerk en voorzien van een zadeldak bedekt met dakpannen. Achter en deels naast het schoolgebouw is het plein verhard met betontegels. Het overige terrein is onverhard (gras en bosschage).
Het plangebied is deels bebouwd. Achter en deels naast het schoolgebouw bevindt zich het schoolplein dat is verhard met betontegels. Het overige terrein is onverhard (gras en bosschage). In het plangebied, met name aan de randen ervan, groeien bomen waaronder een aantal als zodanig aangewezen 'bijzondere bomen'. Aan de zuidzijde bevindt zich op het perceel een groenstrook. Aan de noordoostzijde sluit het bij de school behorende grasveld aan op een klein plantsoen.
Achter het plangebied loopt de Schoolbeek, onderdeel van de Groenstructuur: beken en sprengen. Deze beek valt buiten het plangebied. Naast de Schoolbeek bevindt zich de Beektuin, een stuk openbaar groen tussen de school en de beek. Ugchelse vrijwilligers van de Werkgroep Beektuin beheren de Beektuin, in overleg met de gemeente. Hoewel de Beektuin, het perceel met nummer 4367, tot de gronden van de school behoort is besloten de Beektuin buiten de ontwikkeling te laten.
Aan de Hoenderloseweg op perceel 3605 staat een transformatorhuisje. Dit perceeltje blijft buiten de planontwikkeling. Bij de projectie van de woningen is rekening gehouden met de milieuzone van 10 meter rond dit transformatorhuisje.
Dit hoofdstuk geeft de ruimtelijke opzet van het plangebied.
Het plan behelst herontwikkeling van de voormalige basisschool De Steenbeek inclusief schoolplein tot 17 woningen in de sociale sector, waaronder 10 seniorenwoningen.
Planopzet herontwikkeling De Steenbeek
De klaslokalen van het hoofdgebouw, aan de zuidkant van het perceel, worden omgevormd naar appartementen met ieder hun eigen voordeur aan de achterzijde. Zo ontstaan zes appartementen van circa 70 m2. Daarnaast biedt het poortgebouw dat aan de westkant op de school aansluit ruimte voor nog een kleine studio.
Tevens worden er aan de achterzijde tien seniorenwoningen toegevoegd, in twee blokjes van respectievelijk zes en vier woningen. Er ontstaat zo een ouderenhof dat via de achterzijde van de school ontsloten wordt. Het nieuwe woonhof kent een historisch karakter door behoud van het schoolgebouw en sluit goed aan op de bebouwing in de omgeving.
In het plan zijn 16 parkeerplaatsen voorzien, achter het schoolgebouw. Met inachtneming van het historisch tekort wordt daarmee voldaan aan de normen uit het parkeerbeleid. Zie daarvoor nader hierna onder 4.3.
Achter het plangebied loopt de Schoolbeek, onderdeel van de Groenstructuur: beken en sprengen. Deze beek valt echter buiten het plangebied. Naast de Schoolbeek bevindt zich de Beektuin, een stuk openbaar groen tussen de school en de beek. Ugchelse vrijwilligers in de vorm van de groep Werkgroep Beektuin beheren de Beektuin, in overleg met de gemeente. ook de Beektuin valt buiten het plangebied.
Bomen
In het plangebied, met name aan de randen ervan, groeien bomen waaronder een aantal als zodanig aangewezen 'bijzondere bomen', waarvoor in het bestemmingsplan beschermende regels zijn opgenomen. De ontwikkeling houdt rekening met deze bomen: de bijzondere bomen vallen ook in het nieuwe bestemmingsplan onder het beschermingsregime, en ook een groot deel van de niet als 'bijzondere boom' beschermde bomen blijven behouden, om het groene karakter van het perceel te behouden. Verder wordt het groene karakter van het perceel nog versterkt doordat deels de bestaande bestrating plaats maakt voor gras en tuin. Zie onderstaande impressie van de toekomstige inrichting.
Impressie toekomstige inrichting plangebied, met onder meer de te behouden bomen.
De ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Hoenderloseweg, aan de zuidzijde van het plangebied. Deze ontsluiting, die onder de historische poort aan de westzijde van het schoolgebouw doorloopt, blijft gehandhaafd.
Parkeren
Voor de 17 toekomstige woningen zijn in het plan 16 parkeerplaatsen opgenomen, in het gebied achter het bestaande schoolgebouw. Volgens de normen uit de gemeentelijke Beleidsregel Parkeren zijn er 20 parkeerplaatsen benodigd:
Norm | aantal | aantal parkeerplaatsen | |
Rijwoningen zonder eigen parkeerplaats | 1,5 | 6 | 9 |
Appartementen van circa 63 m2 | 1,0 | 10 | 10 |
Studio poortgebouw 40-60 m2 | 1,0 | 1 | 1 |
Totaal parkeerbehoefte | 20 |
Ten tijde van het gebruik als school waren er dagelijks parkeerplaatsen benodigd voor leerkrachten, welke parkeerplaatsen het plangebied niet bood. Ook was er aan het begin en het eind van de schooldag sprake van haal/breng-parkeerdruk in de ruimte om de school. Deze parkeerbehoefte werd dus volledig in het openbaar gebied opgevangen. Er is dus sprake van een historisch tekort, dat groter is dan 4 parkeerplaatsen. Dat historisch tekort mag meegenomen worden in de berekening van de parkeerbehoefte. Dat leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een tekort in de zin van de Beleidsregel Parkeren.
Hiermee voldoet het plan aan de gemeentelijke Beleidsregel Parkeren.
De Beleidsregel kent geen normen voor fietsparkeren bij woningen buiten het centrumgebied, omdat het Bouwbesluit bij woningen een fietsenberging vereist. In de beoogde nieuwe opzet worden fietsbergingen gerealiseerd in onder meer het meest oostelijke punt van het huidige schoolgebouw.
Het klimaat verandert en fossiele brandstoffen raken op. De overgang van fossiele naar duurzame energie is één van de grootste opgaven waar we voor staan. In Apeldoorn willen we de komende jaren doorwerken aan een klimaatbestendige gemeente en vol inzetten op duurzame energie. De gemeente Apeldoorn voelt de urgentie om een bijdrage te leveren aan een schone, betrouwbare en betaalbare energievoorziening en heeft een doelstelling vastgesteld die hoger ligt dan de landelijke energiedoelstellingen.
Per 1 juli 2018 is het niet meer mogelijk om een omgevingsvergunning te verlenen voor nieuwbouwwoningen die aangesloten willen worden op het aardgasnet. Bij de vergunningverlening zal met dit aspect dan ook rekening worden gehouden. Dit is een stap in de overgang van fossiele naar duurzame energie.
Verder moeten vanaf 1 januari 2021 alle nieuwe gebouwen in Nederland 'Bijna energieneutrale gebouwen' (BENG) zijn en moet rekening worden gehouden met overige duurzaamheidsnormen uit onder andere het Bouwbesluit. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de benodigde energie voor het verwarmen van de woningen wordt beperkt door middel van extra isolatie van de schil en duurzame ventilatie.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In de rapportage Verkennend bodemonderzoek volgens NEN 5740 d.d. 20 april 2023, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, zijn de resultaten van het bodemonderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat ter plaatse van boring 8 (nabij de westelijke perceelsgrens) een matige verontreiniging met PAK (10 VROM) in de bovengrond is aangetroffen. Geadviseerd wordt om hiervoor een nader bodemonderzoek naar PAK te laten uitvoeren.
Uit het rapport 'Nader bodemonderzoek volgens NTA 5755' van SAB van 15 augustus 2023 bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat er maximaal licht verhoogde gehalten met PAK zijn aangetoond. Op basis van de aangetoonde matig verhoogde PAK-gehalte uit het verkennend bodemonderzoek en de verdere resultaten is er geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De bodemkwaliteit is geschikt voor de nieuwe functie.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer:
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
De planlocatie ligt binnen de milieuzone van een transformatorhuisje. Deze zone bedraagt 10 m. De woningen vallen buiten deze zone.
Milieuzonering levert geen belemmering op.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai.
Onderzoeksresultaten geluidhinder
Er zijn geen gezoneerde (spoor)wegen of industrieterreinen nabij de planlocatie aanwezig. Daarmee wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (Wgh) en onderzoek i.h.k.v. Wgh is niet nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een onderzoek/beschouwing nodig van de invloed van verkeer over de niet gezoneerde wegen (onder andere de Ugchelseweg) op het plan.
In de rapportage Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai d.d. 28 april 2023, opgesteld door SAB en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai berekend. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting van de omliggende wegen onder voorkeursgrenswaarde blijft, behalve de geluidsbelasting vanwege de Hoenderloseweg. Op enkele toetspunten is de geluidsbelasting ten gevolge van de Hoenderloseweg voor gebouw 1, het hoofd-schoolgebouw, namelijk hoger dan de gehanteerde voorkeursgrenswaarde, maar lager dan de maximale ontheffingswaarde. De hoogste overschrijdingen vinden plaats voor de beoogde woningen direct grenzend aan de Hoenderloseweg. Er zijn echter ook gevel-geluidsbelastingen waarneembaar die significant lager zijn dan de gehanteerde voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximale ontheffingswaarde wordt in totaliteit niet overschreden. De volledige achterzijde van gebouw 1 is geluidsluw (een geluidsbelasting die de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt).
Bron- en overdrachtsmaatregelen zijn onderzocht, maar stuiten op bezwaren van financiële, landschappelijke, civieltechnische en stedenbouwkundige aard. Maatregelen bij de ontvanger zijn beperkt mogelijk omdat het een bestaand gebouw betreft. Een hogere waarde procedure hoeft niet te worden doorlopen omdat de Hoenderloseweg een volgens de Wgh niet-gezoneerde weg betreft, waarvoor het aanvragen van hogere grenswaarden niet van toepassing is.
Bij de aanvraag van een ‘omgevingsvergunning bouwen’ kan door middel van een aanvullend bouwakoestisch onderzoek worden aangetoond dat de maximale binnenwaarde uit het Bouwbesluit 2012 wordt gewaarborgd voor de nieuwe woningen.
Er wordt daarmee voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").
Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt toevoeging van 16 woningen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtingsgrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
Uit de Quick Scan externe veiligheid d.d. 28 april 2023, opgesteld door SAB, bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat er voor externe veiligheid geen significante belemmeringen zijn. Wel is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld gezien het mogelijke ongevalsscenario bij een gifwolk vanaf de snelweg A1. Uit de beperkte verantwoording van het groepsrisico volgt dat er vanuit extern veiligheidsoogpunt geen bezwaar bestaat tegen de gewenste ontwikkeling.
Advies VNOG
Ten behoeve van de verantwoording is de Veiligheidsregio VNOG gevraagd om te adviseren over rampbestrijding en zelfredzaamheid. De VNOG constateert dat het plan past binnen de normen van het Bevi, het Bevb en het Bevt. Hieronder bij de bespreking van risicobronnen spoorlijn en A1 komt het advies nader aan de orde.
Bevi
Op de signaleringskaart staat nog het LPG tankstation "De Witte" aan de Ugchelseweg. Dit tankstation is echter sinds maart 2022 gesloten. Een nadere beschouwing is niet noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Op circa 1.000 meter van het plangebied ligt het spoortracé Amersfoort-Apeldoorn. Dit is een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Over dit spoor worden brandbare vloeistoffen en brandbaar gas vervoerd. Er is geen plasbrandaandachtsgebied. Er is geen sprake van een plaatsgebonden risico-contour (PR 10-6). Ondanks dat er conform het Basisnet Spoor geen toxische stoffen over dit spoortracé mag plaatsvinden, blijkt uit realisatiecijfers 2022 dat er binnen de risicoplafonds toxische vloeistoffen worden vervoerd.
Voor een gifwolk-aandachtsgebied wordt een beleidsmatige afkapgrens van 1.500 meter aangehouden, conform de Omgevingswet.
De planlocatie ligt binnen het toxische invloedsgebied van de A1 (880 meter) maar buiten de 200 meter zone. Wettelijk gezien is de ontwikkeling mogelijk, wel dient een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. Zie daarvoor hierboven de conclusies van de Quick Scan externe veiligheid d.d. 28 april 2023, bijlage 4 van de Bijlagen bij de.
De VNOG en de Geneeskundige HulpverleningsOrganisatie in de Regio (GHOR) hebben met het oog op het scenario van een toxische wolk (Spoorlijn en A1) risico-reducerende maatregelen geadviseerd. Zo adviseren zij een goede bereikbaarheid voor ambulances te creëren door voldoende toe- en uitgangswegen, en door het voorkomen van obstakels op de weg, de stoep en het terrein. De adviezen van de VNOG en de GHOR worden meegenomen in de planvorming.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de ontwikkellocatie bevinden zich weliswaar buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen, maar gezien de afstand tot de ontwikkellocatie vormen deze geen belemmering voor het plan. Zie p. 9 van bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting. Een nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het beoogde plan.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanningslijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen hoogspanningsleidingen en/of zendmasten. Dit betekent dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot dit aspect.
Algemeen
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) is. De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Voor het merendeel van de activiteiten van de onderdelen C en D gelden drempelwaarden.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van die bijlage geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Als door de activiteit de drempelwaarde wordt overschreden is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken. Wanneer de drempelwaarde niet wordt overschreden door de activiteit is het verplicht een m.e.r.-beoordeling te maken, maar is deze vormvrij. In beide gevallen gelden de volgende verplichtingen:
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Onderzoeksresultaten
Het bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De effecten op milieu en natuur zijn onderzocht in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Op basis van de resultaten, beschreven in de paragrafen 5.1 en 5.3, kan worden uitgesloten dat het plan belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu en de natuur. Er geldt daarom geen m.e.r-plicht of m.e.r.-beoordelingsplicht. Ook is het niet noodzakelijk een passende beoordeling en vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren.
De herontwikkeling van Steenbeek in Ugchelen ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,5 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied enkele meters onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.
Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening te worden gehouden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Direct ten noorden van het plangebied stroomt de Schoolbeek: een opgeleide Sprengenbeek die door grondwater wordt gevoed. De opgeleide beek heeft een lage grondwal en een beleemde bodem en is daardoor in principe geïsoleerd van het plangebied; regenwater uit de omgeving zal niet of nauwelijks afstromen via de schoolbeek. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Door op het terrein water op te vangen en te infiltreren heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.
In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft geen interactie met de Schoolbeek. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij het bepalen van de hoeveelheid regenwater dat in het plan dient te worden geborgen, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater, welke gebaseerd is op het gecombineerde beleid van gemeente en waterschap.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60 mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard waren, dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben, bij hogere neerslagintensiteit kan het water binnen de stoepbanden blijven staan voordat het naar de Hoenderloseweg stroomt en geeft geen overlast te veroorzaken in de omgeving.
Bij het bepalen van de voorkeursvolgorde in het omgaan met hemelwater wordt de waterladder van Apeldoorn gehanteerd:
Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater geborgen en geïnfiltreerd. Door middel van bodempassage wordt voorkomen dat het te infiltreren regenwater het grond- en/of oppervlaktewater verontreinigt.
De nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.
Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.
De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.
De Wnb bevat -voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.
Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Stikstof
Op circa 650 meter van het plangebied ligt Natura 2000-gebied Veluwe. Conform de Wet natuurbescherming dient bij een bestemmingswijziging aangetoond te worden dat de wezenlijke kenmerken of waarden van dit gebied niet significant worden aangetast. Dit gebeurt middels een zogenaamde Voortoets.
Uit de rapportage 'Onderzoek stikstofdepositie' van 23 november 2023, uitgevoerd door onderzoeksbureau SAB, opgenomen in bijlage 5 van de Bijlagen bij de toelichting, blijk dat zowel voor de aanlegfase als de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol stikstof/ha/j op de stikstof-gevoelige habitattypen in de omliggende Natura 2000-gebieden. Er zijn daardoor geen nadelige milieueffecten te verwachten op de omliggende Natura 2000-gebieden
Soortenbescherming
Onderdeel van het plan is de sloop van een deel van het bestaande schoolgebouw (vleugel). Omdat in deze vleugel mogelijk beschermde diersoorten aanwezig zijn, zoals vogels en vleermuizen, is onderzoek nodig.
Uit de rapportage 'Quickscan flora en fauna' van 7 maart 2023, opgesteld door SAB, bijlage 6 van de Bijlagen bij de toelichting, blijkt dat nader onderzoek nodig is naar gierzwaluw, huismus, boomvalk en gebouwbewonende vleermuizen. Daarnaast is een groot nest aangetroffen, dat mogelijk duidt op aanwezigheid van een ransuil. Bovendien blijkt het plangebied mogelijk geschikt voor vleermuizen die in boomholten wonen. Voor de genoemde gebouwbewonende soorten kan gebruik gemaakt worden van het Soortenmanagementplan (SMP) van gemeente Apeldoorn. Het SMP maakt het mogelijk vrijstelling te krijgen van de onderzoeksplicht, indien bepaalde maatregelen worden getroffen ten gunste van de natuur. Naar de niet-gebouwbewonende soorten moet nader onderzoek plaatsvinden.
In de rapportage 'Soortgericht onderzoek vleermuizen en boomvalk', van 23 augustus 2024, opgesteld door De Slijpkruik, bijlage 7 van de Bijlagen bij de toelichting, is verslag gedaan van de onderzoeken naar boomvalk en vleermuizen op de planlocatie. Er zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogels of verblijfplaatsen van vleermuizen in de bomen aangetroffen. De holtes zijn ongeschikt als winterverblijfplaats voor vleermuizen. In de bebouwing is wel een verblijfplaats van gewone dwergvleermuis vastgesteld maar hiervoor is al een ecologisch werkprotocol vanuit het Apeldoornse SMP opgesteld.
Er is dus geen belemmering op het vlak van soortenbescherming.
Bomen
Er blijven bomen staan dicht op de te bouwen woningen. Er dient geborgd te worden dat de bomen (inclusief ondergrondse deel) niet geschaad worden tijdens de werkzaamheden.
Ook kent het plangebied meerdere bijzondere bomen. Op deze bomen is het regime van artikel 9 van toepassing. Dat betekent onder meer dat de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Het plan betreft een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', dit gelet op het bepaalde in artikel 5, lid 6 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en conform het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Aanvullend is in de rechtspraak uitgemaakt dat een woningbouwplan dat voorziet in de ontwikkeling van 12 of meer woningen een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' is. Daarom is Ladderonderzoek noodzakelijk.
Onderzoeksbureau SAB heeft ladderonderzoek uitgevoerd, neergelegd in de rapportage 'Toets Ladder voor duurzame verstedelijking', van 9 juni 2023, bijlage 8 van de Bijlagen bij de. Uit de rapportage blijkt het volgende. Gelet op de positieve huishoudensontwikkeling, de toename van het aantal senioren binnen de gemeente en het tekort aan woningen om aan deze vraag te kunnen voldoen, is sprake van een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Dit maakt dat de ontwikkeling van het plangebied voorziet in een behoefte van het marktgebied. Daarbij is de ontwikkeling gesitueerd in bestaand stedelijk gebied.
Daarmee is de conclusie dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen: de ontwikkeling wordt haalbaar geacht voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
De Archeologische Beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 18 juni 2015) kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:
Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Categorie 3: Terrein met archeologische waarden
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën wanneer de totale oppervlakte aan geplande bodemingrepen de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt en bij een verstoring dieper dan 35 cm onder het vastgestelde maaiveld.
Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Onderzoeksbureau Bureau voor archeologie heeft archeologisch onderzoek naar het plangebied verricht, dat is vastgelegd in Rapport 1319. Deze rapportage, gedateerd 4 mei 2023, is opgenomen in bijlage 9 van de Bijlagen bij de toelichting.
Uit het archeologisch bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek volgt dat op de planlocatie sprake is van verstoring van de bovenste grondlaag, zodat enkel nog diepe archeologische sporen verwacht worden. Dat betekent dat de kans op behoudenswaardige archeologische resten laag is. Daarom hoeft geen vervolgonderzoek gedaan te worden en kan het plangebied vrij worden gegeven voor de voorgenomen ontwikkeling.
In het onderhavige bestemmingsplan is daarom de lage archeologische verwachting als gebiedsaanduiding opgenomen.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument.
In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie.
De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Bij de nota genoemd in 2.10 hoort een cultuurhistorische beleidskaart (vastgesteld door de gemeenteraad op 16 februari 2006). Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen.
Implementatienotitie modernisering monumentenzorg
In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
De planlocatie heeft geen planologisch beschermde status. Echter, in 2019 heeft MAB een cultuurhistorische waardestelling gemaakt en daarin heeft zij geconstateerd dat de Steenbeek beschermingswaardig is, zie bijlage 10 van de Bijlagen bij de toelichting. In de school ligt een lange schoolgeschiedenis besloten, en er zijn nog veel historische elementen bewaard.
Daarom zijn de volgende randvoorwaarden meegegeven voor het planinitiatief.
Randvoorwaarden bij herontwikkeling schoolgebouw De Steenbeek
Deze voorwaarden zijn in het ontwerp meegenomen.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
In het plangebied komen geen (rijks)monumenten, kandidaat-monumenten, beeldbepalende panden of karakteristieke panden voor.
De aanvraag betreft een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 (aanhef en onder d) Bro, zodat de gemeenteraad in principe een exploitatieplan dient vast te stellen. Toch hoeft de gemeenteraad geen exploitatieplan op te stellen. De gemeente is namelijk zelf eigenaar van de grond. Na realisatie van de nieuwe bestemming zal de kavel aan de woningbouwvereniging worden overgedragen. Dat betekent dat het verhalen van kosten verloopt via de gronduitgifte/verkoop.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Hoenderloseweg 4 Ugchelen is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Voor de regels en de plankaart is gebruik gemaakt van de Apeldoornse standaard, die aansluit bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de plankaart. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Groen
Het structurele en structurerende groen in het plangebied is onder de bestemming Groen gebracht. Dit betreft de groenstroken met bestaande bomen die behouden moeten blijven, en het toekomstige groene middenterrein. Binnen de bestemming Groen zijn groenvoorzieningen, voet- en fietspaden, nuts- en speelvoorzieningen toegestaan, en zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten.
Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan het gebied waar de ontsluiting en de toekomstige parkeerplekken zich bevinden.
Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Dat betreft de bestaande school die verbouwd wordt tot woningen, almede twee blokjes met grondgebonden nieuwbouwwoningen.
Onder het wonen dat op grond van deze bestemming is toegestaan valt ook zelfstandig wonen met ambulante begeleiding.
Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Dit bouwvlak heeft de vorm van een bouwstrook waarin meerdere woningen zijn opgenomen. Het bouwvlak is strak om de gebouwen getrokken. Door middel van een bouwaanduiding is aangegeven welk type woningen is toegestaan, te weten: aaneengebouwd.
Geen (vergunningvrije) bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen
De planlocatie is sinds de ingebruikname gebruikt als school. Naast de schoolgebouwen wordt de locatie gekenmerkt door veel groen, met name in de vorm van bomen rondom het perceel, en door veel open ruimte in de vorm van het schoolplein.
In de beoogde nieuwe situatie zullen twee rijtjes met respectievelijk zes en vier woningen worden toegevoegd ter plaatse van het schoolplein, zodat een driehoek ontstaat met het bestaande schoolgebouw. In het midden van die bebouwing moet het open karakter van het plangebied gehandhaafd blijven en zal groen worden toegevoegd: voor een goed woon- en leefklimaat en vanwege duurzaamheidsdoelen zoals het tegengaan van hittestress. Om deze indeling te borgen, is het noodzakelijk spontane bouw van aan- of bijgebouwen te voorkomen.
Om een open, groene buitenruimte te kunnen waarborgen en de bestaande bomen die achter de toekomstige nieuwbouwwoningen staan te beschermen, verkrijgen de gronden om de (toekomstige) bebouwing de bestemming Groen. Deze bestemming brengt met zich mee dat er achter de nieuw te bouwen woningen geen sprake zal zijn van een achtererfgebied waar het bouwen van bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen is toegestaan. Dat geldt evenzeer voor de gronden achter het oude schoolgebouw, nu deze gronden de bestemming Verkeer - verblijfsgebied verkrijgen. In het schoolgebouw worden gezamenlijke (fiets)bergingen gecreëerd.
Zo blijft de buitenruimte groen, open en eenvormig.
Een impressie van de toekomstige ruimte tussen de woningen, met gras, hagen en de 'bijzondere' zomereik.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoeringsaspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 7 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 7.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 7.2 bevat de afdekbepaling. Hierin is bepaald dat gebouwen altijd van een kap moeten worden voorzien, uiteraard mits ze hoger worden gebouwd dan de ter plaatse aangegeven maximale goothoogte. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten goothoogte.
In artikel 8 staan de algemene gebruiksregels. In lid 8.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 8.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 14 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 15 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 8 in lid 8.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage bij het bestemmingsplan gevoegd.
In de Algemene afwijkingsregels van artikel 12 is in lid 12.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Bijzondere bomen
De bepalingen voor bijzondere bomen zijn opgenomen voor de bomen die door het bevoegd gezag als bijzondere boom zijn aangewezen. Bijzondere bomen vinden hun voornaamste bescherming in de Algemene Plaatselijke Verordening, waarin is bepaald dat het verboden is om zonder vergunning bomen te kappen en dat er geen vergunning tot het kappen van bijzondere bomen wordt afgegeven, tenzij sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere uitzonderlijke situatie. Dit geheel biedt reeds een aanzienlijke bescherming van de bijzondere bomen. In het bestemmingsplan is een aanvullende regeling opgenomen. De bijzondere bomen zijn met een (gebieds)aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat, daar waar de aanduiding 'bijzondere boom' voorkomt, de afstand van bebouwing tot het hart van de boom ten minste 10 meter dient te bedragen; onder voorwaarden kan het bevoegd gezag afwijken van de bouwregels voor het verkleinen van deze afstand tot 5 meter. Ter verdere bescherming van de bomen is een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van 5 meter uit het hart van de als monumentale boom aangeduide boom slechts toegestaan indien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is verleend.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Aan de bestemmingsvlakken Wonen in dit bestemmingsplan is de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied realisatietermijn woningbouw' toegekend. Hiermee wordt voorzien in een wijzigingsbevoegdheid. Conform het beleid dat in paragraaf 2.12 is beschreven, kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen om de bouwmogelijkheden voor de nieuwe woningen te verwijderen als die na een periode van 3 jaar niet gebouwd zijn en ook niet in aanbouw zijn. De periode begint na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan. Concreet houdt de bevoegdheid in dat het college de bestemming Wonen kan wijzigen in de bestemming Groen, respectievelijk Maatschappelijk, zodat geen woningen meer gebouwd kunnen worden. Voorwaarde voor het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid is, naast het verstreken zijn van de termijn van drie jaar, ook dat eventueel verleende omgevingsvergunningen voor het oprichten van woningen zijn ingetrokken.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Bewonersavond 14 november 2023
Door de gemeente is een inloopavond georganiseerd waar omwonenden over het plan zijn geïnformeerd, vragen konden stellen en input konden leveren. Deze avond vond plaats op dinsdag 14 november 2023 in de Bronkerk te Ugchelen. De opkomst was goed, met circa 100 personen.
Allereerst waren bezoekers zeer positief over het feit dat het (grootste deel van het) schoolgebouw behouden blijft. Daar waren op voorhand veel zorgen over. De toevoeging van 17 nieuwe (sociale huur)woningen in Ugchelen werd zeer gewaardeerd, vooral ook omdat 10 daarvan levensloopbestendig zijn. Maar ook de 7 woningen voor 1-2 persoonshuishoudens werden gewaardeerd. Het ontwerp van de woningen werd goed ontvangen. Ook werden er complimenten gegeven over het feit dat zo veel bomen behouden blijven. Zo was de algehele teneur zeer positief.
Verder werden er vragen gesteld over de verkeersveiligheid op de Hoenderloseweg ten gevolge van het plan, parkeren en de ontsluiting. Verder is gesproken over de privacy van de huizen tegenover het schoolgebouw in relatie tot de loggia's in de kap van het schoolgebouw. Ook de plaatsing van een afvalverzamelpunt / ondergrondse container, voorlopig gepland bij het poortgebouw, kwam aan bod, alsmede het voorstel om ter bescherming van de bomen die voor het schoolgebouw staan, een deel van de stoep te verwijderen voor groen.
Zie verder ook het eindverslag participatie dat is opgenomen als bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Hoenderloseweg 4 heeft met ingang van 9 augustus 2024 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn 3 ontvankelijke zienswijzen ingediend.
De zienswijzen hebben betrekking op: toenemende parkeerdruk en eventuele parkeeroverlast in de openbare ruimte, verkeersveiligheid op de Hoenderloseweg, de ontsluiting van het plangebied, privacy van en eventuele lichthinder in de tegenoverliggende woningen, de wijze waarop het aanbieden van afval door de nieuwe bewoners zal plaatsvinden. In de Nota zienswijzen zijn deze samengevat en beoordeeld. De kern daaruit is als volgt.
Parkeren
Volgens de normen uit het parkeerbeleid zijn er 4 parkeerplaatsen meer nodig dan in het plangebied worden gecreëerd. We kiezen ervoor niet te proberen extra parkeerplaatsen in het plangebied aan te leggen, omdat daarvoor groen en (beschermde) bomen moeten verdwijnen, wat onwenselijk is. Daarbij is essentieel dat uit het in maart 2024 uitgevoerde parkeerdrukonderzoek blijkt dat er in de openbare ruimte om het plangebied ruim voldoende restcapaciteit is om te voldoen aan de genoemde parkeervraag.
Ontsluiting
De ontsluiting is gesitueerd op de plek waar deze altijd heeft gezeten, aan de zuidwestzijde, relatief ver van de kruising met de Ugchelseweg. Een ontsluiting aan de oostzijde van het plangebied is onwenselijk omdat deze (te) dicht bij de kruising Ugchelseweg-Hoenderloseweg zou zitten, wat onveilig is. Bij deze kruising moet men nu al verkeer van drie kanten overzien; een extra uitrit maakt dit volkomen onoverzichtelijk. Ook het feit dat de Ugchelseweg drukker is dan de Hoenderloseweg, en de aanwezigheid van de verkeersaantrekkende ijssalon, maken een ontsluiting op deze plek ongewenst.
Verkeer
De zorg dat het plan voor onveiligheid op de Hoenderloseweg kan zorgen is, hoezeer gevoelsmatig ook valide, feitelijk ongegrond. Uit de verkeerstelling die in 2022 heeft plaatsgevonden blijkt dat de Hoenderloseweg en de omliggende wegen qua verkeersbewegingen ruim onder de landelijk richtlijn blijven voor vergelijkbare wegen. Ook betreft het een 30km-weg waarop volgens dezelfde telling uit 2022 ook snelheden worden gereden die daarbij passen.
Privacy vanwege loggia's en overlast inschijnende koplampen
In de kap van het schoolgebouw komen loggia's. De afstand tussen de loggia's en de tegenoverliggende woningen beloopt 23,5 m dus ruim meer dan 8m, de minimale afstand die wij als gemeente vanwege privacy hanteren. Daarbij houden ook de borstwering van de loggia's en de te handhave bomen zicht tegen. Bovendien is deze situatie met loggia's niet anders dan wanneer tegenoverliggende huizen via de ramen op de bovenverdieping zicht op elkaar hebben. Dat is zeker niet ongebruikelijk en ruimtelijk ook niet onacceptabel.
De gevreesde lichthinder door koplampen in de tegenoverliggende woningen zal naar verwachting meevallen omdat de uitrit ligt tegenover de ruimte tussen twee woningen en niet direct tegenover een van de woningen, en omdat auto's bij het uitrijden niet over een drempel hoeven; er is geen sprake van een onrustig beeld. In de afweging tegen het belang dat deze uitrit de bouw van 17 woningen mogelijk maakt, achten wij deze mogelijke hinder acceptabel.
Afval
Niet valt in te zien waarom het aanbieden van afval aan de Hoenderloseweg door nieuw bewoners tot verkeersonveilig zou leiden. Door de tegenoverliggende woningen wordt nu reeds aan deze weg afval aangeboden, zonder dat dit tot problemen leidt.
Zie verder ook het eindverslag participatie dat is opgenomen als bijlage 11 van de BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING.