direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Jean Monnetpark 1
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0200.bp1434-vas1

TOELICHTING

behorende bij het bestemmingsplan Jean Monnetpark 1

1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Aan het Jean Monnetpark 1 te Apeldoorn bevindt zich een kantoorpand met 5 bouwlagen. Een zorginstelling wenst aldaar een behandel- en verblijfcomplex te realiseren voor mensen die ontslagen zijn uit het ziekenhuis maar die nog wel zorgbehoevend zijn. Dergelijke patiënten kunnen aan het Jean Monnetpark 1 behandelingen ondergaan. Te denken valt aan chemokuren, nierdialyse of het toedienen van intraveneuze medicamenten. Daarbij is tijdelijk verblijf mogelijk.

Het plan benut het bestaande pand, waarin momenteel kantoren zijn gevestigd. Op de begane grond van het pand zijn de behandelruimten voorzien. Op de 1e en 2e verdieping (bouwlaag 2 en 3) worden ziekenhuiskamers gerealiseerd voor verblijf van patiënten. De bovenste 2 verdiepingen (bouwlaag 4 en 5) blijven bestemd voor kantoren (thans in gebruik bij dezelfde zorginstelling) al dan niet ten dienste van de zorgfuncties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1434-vas1_0001.png"

Luchtfoto planlocatie

1.2 Ligging en begrenzing

De planlocatie ligt ten zuidwesten van het centrum van Apeldoorn, op een bedrijventerrein in het noorden van het gebied dat van oudsher bekend staat als 'De Heeze'. De locatie ligt in het gebied tussen de Jachtlaan en het Holthuis, en op 200 meter van de spoorlijn Amersfoort – Deventer/Zupthen, langs de Europaweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1434-vas1_0002.png"

Het plangebied, geïndiceerd met een rode driehoek, binnen de wijk 'De Heeze'; illustratie ontleend aan bestemmingsplan Bouwhof/De Heeze p. 49.

Het projectgebied ligt op de hoek Europaweg / Jean Monnetpark. De planlocatie grenst aan de westzijde aan een kermisexploitatiebedrijf met woonwagens aan de Veenweg 3. Aan de noordzijde grenst de planlocatie aan een bedrijfsbestemming met een kantooraanduiding aan het Jean Monnetpark 11 en aan een woonbestemmingen aan de Veenweg 24.

1.3 Geldend bestemmingsplan

De planlocatie valt onder het bestemmingsplan Bouwhof/De Heeze en heeft daarin de bestemming Kantoordoeleinden. De gebruiksvoorschriften laten geen maatschappelijke functies zoals zorgfuncties toe. Het bestemmingsplan biedt hiervoor ook geen afwijkingsmogelijkheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1434-vas1_0003.png"

Uitsnede plankaart bestemmingsplan Bouwhof/De Heeze

De planlocatie ligt in een gebied met bedrijfsbestemmingen, woonbestemmingen en een enkele detailhandelsbestemming. Aan het Jean Monnetpark hebben alleen de twee panden grenzend aan de Europaweg een kantorenbestemming. Het overige gebied heeft een bedrijfsbestemming met vaak een kantooraanduiding ofwel een woonbestemming. In de bedrijfsbestemmingen met kantooraanduiding rondom de planlocatie zijn onder meer twee zorginstellingen en een onderwijsinstelling gehuisvest.

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

De toelichting vangt aan met de beschrijving in hoofdstuk 2 van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt de bestaande situatie van het plangebied en de omgeving beschreven. Hoofdstuk 4 beschrijft de ruimtelijke en functionele opzet van het plan. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid toegelicht. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de juridische planopzet.

2 BELEIDSKADER

2.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

Op 19 december 2018 hebben provinciale staten de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland vastgesteld. De Omgevingsvisie gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat – historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is. Het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is; aantrekkelijk voor nieuwe generaties. Het ontwikkelen waard. Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie.

Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal.

Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen. En dat is aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid.

Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.

De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland, onder andere op het terrein van economisch vestigingsklimaat en het woon- en leefklimaat. Met vier spelregels of Doe-principes' – DOEN, LATEN, ZELF en SAMEN – geeft de provincie hier werking aan. Tezamen vormen zij het kader waarbinnen de provincie werkt en afwegingen maakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1434-vas1_0004.png"

Ambitie economisch vestigingsklimaat

Gestreefd wordt naar een duurzaam, dynamisch en toegankelijk economisch vestigingsklimaat, waar voor ondernemers en inwoners een sterke aantrekkingskracht vanuit gaat. De provincie wil haar concurrerende positie in het internationale stedelijke netwerk van Amsterdam, Brussel en Keulen verder versterken. Om onderscheidend te blijven wordt in 2050 maximaal profijt uit de unieke combinatie van stedelijke en groene kwaliteiten gehaald. In 2050 zijn alle werklocaties in Gelderland duurzaam ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen. Gelderland is koploper in Nederland.

2.2 Omgevingsverordening Gelderland

Op grond van artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening kunnen, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en omtrent de daarbij behorende toelichting. De provinciale verordening

Provinciale staten van Gelderland hebben van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door op 24 september 2014 de Omgevingsverordening Gelderland vast te stellen. Sindsdien is de Omgevingsverordening een aantal keren geactualiseerd en herzien. In deze Omgevingsverordening zijn de provinciale verordening (op grond van artikel 4.1 Wro), milieuverordening, waterverordening en verkeersverordening samengevoegd. Voor zover het de provinciale verordening betreft bevat de omgevingsverordening alleen regels die tot de gemeentebesturen zijn gericht en geen rechtstreeks werkende, burgers bindende regels.

De Omgevingsverordening is een van de instrumenten om de ambities uit Omgevingsvisie te realiseren. In de verordening zijn regels opgenomen die nodig zijn om de provinciale ambities waar te maken, provinciale belangen veilig te stellen of wettelijke plichten na te komen. Net als de Omgevingsvisie richt de Omgevingsverordening zich op de inrichting en kwaliteit van de Gelderse leefomgeving. In de Omgevingsverordening zijn bijna alle regels op het gebied van ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem opgenomen.

De provincie zet de verordening als juridisch instrument voor het afdwingen van de doorwerking van het provinciaal beleid alleen in voor die onderdelen van het beleid waarvoor algemene regels noodzakelijk zijn om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

In dit bestemmingsplan zijn geen provinciale belangen aan de orde.

2.3 Structuurvisie Apeldoorn biedt ruimte

Op 30 mei 2013 heeft de raad de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is één structuurvisie voor zowel stad als land.

De structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.

De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.

Om Buitenstad te blijven, zijn in de structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap; heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid.. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.

De structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.

2.4 Strategie Werklocaties

De economie ontwikkelt zich al een aantal jaren positief. Bedrijfsprocessen en productieketens veranderen en verduurzamen waardoor bedrijven en organisaties andere eisen stellen aan vastgoed en de omgeving. De kwaliteit en de beschikbaarheid van werklocaties vormen een belangrijke troef voor het Apeldoornse vestigingsklimaat en zijn een voorwaarde voor een gunstige economische ontwikkeling. De werklocaties vormen het economisch zwaartepunt van de Apeldoornse werkgelegenheid: circa 60% van de werkgelegenheid is gevestigd op de werklocaties.
Op de golf van economische voorspoed ontstaat echter enerzijds een tekort en anderzijds een mismatch als het gaat om de werklocaties. Er is een hoog leegstandspercentage op de kantorenmarkt, terwijl er een tekort bestaat aan kwalitatieve kantoormeters en meters die voorzien in kleinschalige, flexibele en tijdelijke werkplekken. Daarnaast ontbreekt het werkmilieus, die ruimte bieden aan het experiment, innovatie en flexibiliteit in de nabijheid van voorzieningen. Tot slot staat de gemeente voor een enorme verduurzamingsopgave en vragen enkele gebieden in de werklocatie-portefeuille om revitalisering en herstructurering.

Met de strategie Werklocaties 2019 stelt Apeldoorn drie prioriteiten:

A. Het creëren van toekomstbestendige werklocaties. Herstructurering en revitalisering staan centraal zodra het gaat om deelgebieden op de bestaande bedrijventerreinen en (kantoor)locaties waarvan de marktperspectieven afnemen. Met een verduurzamingsaanpak maakt Apeldoorn zijn werklocaties ook klimaatbestendig.

B. Het creëren van nieuwe werkmilieus. Hotspot en broedplaats-locaties; ruimte voor bedrijvigheid voor innovatieve start en scale up bedrijven en gerichte profilering van bepaalde werklocaties om deze aantrekkelijk in de markt te zetten voor de huidige en toekomstige gebruikers.

C. Het creëren van nieuwe werklocaties. De realisering van bedrijventerrein Ecofactorij II, de uitbreiding van bedrijvenstrook Uddel, de uitbreiding van bedrijventerrein Kieveen en de verkenning (onderzoek) naar nieuwe vestigingslocaties in Apeldoorn zowel binnen als buiten het stedelijk gebied zijn belangrijke acties.

Met uitvoering van deze prioriteiten stuurt de strategie op kwaliteit van de werklocaties, marktevenwicht in vraag en aanbod naar werklocaties en verduurzaming.


Waar de kantorenmarkt kampt met problematiek zoals leegstand is de zorg juist een van de stuwende sectoren in Apeldoorn. Dit plan zorgt voor behoud van de economische functie van Jean Monnetpark 1. Daarbij maakt gedeeltelijke transformatie van de kantoorfunctie naar zorgfunctie de locatie toekomstbestendiger. Het plan past daarmee zeer goed in het beleid.

2.5 Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn

Gezien de leegstand op de kantorenmarkt in Apeldoorn wordt met het kantorenbeleid (2014 – 2015) ingezet op het verminderen van de voorraad, zodat vraag en aanbod beter in balans komen. De Uitvoeringsagenda Kantorenmarkt Apeldoorn, die de gemeenteraad in februari 2016 heeft vastgesteld, geeft vijf actielijnen voor de gemeentelijke inzet voor verbetering van de kantorenmarkt en de leegstandsproblematiek. Doel van deze actielijnen is om meer evenwicht op de kantorenmarkt te bewerkstelligen.

Actielijn 1: kantoorbestemmingen die binnen de planperiode van 10 jaar niet gerealiseerd zijn, worden bij de volgende integrale herziening van het bestemmingsplan wegbestemd, tenzij in overleg met belanghebbende uitvoerings- of faseringsafspraken zijn gemaakt.

Actielijn 2: de gemeente verleent geen medewerking aan verzoeken voor nieuwe kantoorruimte met een oppervlakte groter dan 400 m2.

Actielijn 3: kantorenprogramma waarbij de gemeente (mede)ontwikkelaar is wordt (geheel of gedeeltelijk) geschrapt dan wel gefaseerd.

Actielijn 4: bij transformatie van bestaande kantoorgebouwen in naar andere gebruiksfuncties wordt de gemeentelijke procesgang versneld en gefaciliteerd.

Actielijn 5: de gemeente verkent samen met andere overheden en marktpartijen of er nieuwe financieringsinstrumenten zijn voor sloop en herontwikkeling van leegstaande kantoorpanden.

Aan het Jean Monnetpark hebben alleen de twee panden aan de weg, waaronder de planlocatie, een kantorenbestemming. Het overige gebied heeft een bedrijfsbestemming, vaak met een kantooraanduiding, of een woonbestemming. Het betreft daarmee een gemengd gebied, waar bovendien ook meerdere zorgpartijen en maatschappelijke functies hun kantoor hebben gehuisvest. De zorg is een van de stuwende sectoren in Apeldoorn. Het voorgestelde programma, met een combi van kantoorfunctie en zorgvoorziening, is in lijn met het beleid en past goed op deze locatie, binnen de beschreven gemengde omgeving.

2.6 Verkeer en parkeren

2.6.1 Verkeersvisie 2016 - 2030

Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.

Comfortabele gezinsstad: iedereen kan zich veilig verplaatsen en er is sprake van een bereikbare , leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel; ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen.

Toeristisch toplandschap: de attracties, bezienswaardigheden en evenementen zijn ook bij piekdrukte goed bereikbaar. Na een bezoek aan bijvoorbeeld de attractieparken aan de rand van de Veluwe weet men de weg naar de binnenstad te vinden.

Veelzijdige economie: winkels, kantoren en bedrijven zijn goed bereikbaar. Apeldoorn wordt goed ontsloten door de A1 en de A50 en een aantal provinciale wegen. De doorstroming op de hoofdwegen en met name op de Ring is essentieel. De binnenstad moet met alle vervoermiddelen goed toegankelijk blijven. Bij de bedrijventerreinen en werkgebieden kunnen zowel openbaar vervoer als de (e-)fiets naast de auto een steeds belangrijker rol spelen.

Lokale duurzaamheid: er moet een omslag worden gemaakt van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van elektriciteit en waterstof. Hierin spelen vooral marktpartijen en beslissingen op landelijk en Europees niveau een rol. De (e-)fiets kan eveneens aan de doelstellingen van energieneutraliteit en uitstootvrij en daarmee aan een gezonde en schone leefomgeving bijdragen. Op lokaal niveau zet Apeldoorn zich in voor een snelle overgang van het gebruik van fossiele brandstoffen naar het gebruik van duurzame energie.

De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:

Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.

Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.

Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.

In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.

2.6.2 Parkeerbeleid

Het gemeentelijk parkeerbeleid is vastgelegd in de Parkeervisie fiets en auto (vastgesteld 21 maart 2019). De essentie van de parkeervisie is 'mogelijk maken waar het kan, reguleren waar het moet'.

Met de gestaag groeiende cijfers voor autobezit en -gebruik ontstaat een drietal gevolgen die om een beleidsmatige reactie vragen.
Het eerste gevolg is dat er tijden en plaatsen zijn waar meer vraag naar parkeerruimte is dan aanbod. Regulering richt zich dan op het optimaal verdelen van de beschikbare ruimte. Het invoeren van betaald parkeren is daarbij een goed instrument, met als effect dat plaatsen zo efficiënt mogelijk gebruikt worden.
Het tweede gevolg is dat er groepen autobezitters zijn die beschermd moet worden tegen overlast van parkeerders van 'buitenaf'. Meestal gaat het dan om het beschermen van bewoners in het centrum en de randen van de binnenstad of bij grote publiekstrekkers. Parkeervergunningen zijn daarbij het meest effectieve instrument, in combinatie met het stellen van parkeernormen, zodat de druk van geparkeerde auto's op de openbare ruimte per saldo niet toeneemt.
Het derde gevolg is de uitstoot van auto's en de ruimte en aanblik van geparkeerde auto's voor de omgeving. Zoekverkeer levert extra uitstoot op, reden om parkerend verkeer een goede voorziening te bieden. Om het aantrekkelijker te maken om met de fiets naar de binnenstad te komen, wordt in de parkeervisie sterk ingezet op het realiseren van extra mogelijkheden om fietsen bewaakt te kunnen stallen.

Daarnaast is parkeerbeleid van belang voor doorstroming van het verkeer (om bijvoorbeeld opstoppingen van auto's die willen parkeren op doorgaande wegen te voorkomen) en is er een economisch belang.

De parkeernormen zijn vastgelegd in de Beleidsregel Parkeren, die is vastgesteld op 21 maart 2019. De beleidsregel is bijgevoegd als bijlage 1 van de Bijlagen bij de regels. Deze beleidsregel is een nadere uitwerking van de Parkeervisie fiets en auto. De beleidsregel legt vast wat wordt verstaan onder het realiseren van 'voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen'. De beleidsregel geeft inzicht in het aantal, de kwaliteit en de plek van de te realiseren parkeerplaatsen. Het bepalen van 'voldoende parkeerruimte' gebeurt bijvoorbeeld door het hanteren van parkeernormen voor fietsen en auto's. De beleidsregel dient als toetsingskader bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen en bepaalt hoe de parkeerregel in bestemmingsplannen wordt toegepast.

In hoofdstuk 5 wordt bij het thema Parkeren uiteengezet dat het plan voldoet aan het parkeerbeleid.

2.7 Beleid externe veiligheid

2.7.1 Nota milieu-veiligheid gemeente Apeldoorn

De gemeente Apeldoorn streeft ruimtelijk en economisch naar duurzame groei. Ambities dienen binnen de gestelde milieukaders te blijven. Bij milieu-veiligheid, ook wel externe veiligheid genoemd, gaat het om de risicokaders van het gebruik, de opslag of het transport van gevaarlijke stoffen. Binnen Apeldoorn speelt milieu-veiligheid bij een aantal risicovolle inrichtingen en transportaders waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Bij deze risicovolle activiteiten bestaat een spanningsveld tussen veiligheid en de (toekomstige) ruimtelijke situatie. De nota milieu-veiligheid geeft voor dit spanningsveld richting aan een integrale aanpak met de ruimtelijke ordening, economische ontwikkelingen en hulpverlening.

Kernambitie: veilig en verantwoord ontwikkelen

De gemeente Apeldoorn streeft naar een verantwoord evenwicht tussen risico’s en de behoefte aan de activiteiten die de risico’s veroorzaken. Dit streven is gebaseerd op de overtuiging dat veiligheidsrisico’s een onderdeel zijn van het maatschappelijke verkeer. De gemeente kan daarbij niet op alle gevaarlijke activiteiten direct invloed uitoefenen. Deze verantwoordelijkheid ligt ook bij de gebruiker of eigenaar en bij de provinciale en de rijksoverheid. Dit laat onverlet dat de gemeente wel een verantwoordelijkheid heeft om veiligheidsrisico’s te minimaliseren en beheersbaar te maken door zich voor te bereiden op mogelijke calamiteiten en door grenzen te stellen en deze te handhaven. Deze woorden benadrukken het belang dat Apeldoorn hecht aan veiligheid, maar ook aan een ontwikkelingsgerichte houding.

Afgewogen ontwikkelen in de buurt van transportassen

In de buurt van transportassen binnen de gemeente Apeldoorn is er door de lage transportintensiteiten van gevaarlijke stoffen en de relatief lage bebouwingsgraad - met uitzondering van het in het centrum gelegen spoor - sprake van een laag risico. Met de ambitie 'afgewogen ontwikkelen in de buurt van transportassen’ is bedoeld dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit gebied mogelijk moeten blijven. Per situatie zal moeten worden beoordeeld of de ontwikkeling voor wat betreft een eventuele toename van het groepsrisico te verantwoorden valt.

De planlocatie ligt ten zuidwesten van het centrum van Apeldoorn op circa 200 m van een spoorweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In overeenstemming met de nota milieu-veiligheid is een op de situatie toegespitste afweging gemaakt op het vlak van externe veiligheid. Zo is er besloten dat specifieke maatregelen genomen dienen te worden om risico's te beperken.

In hoofdstuk 5 wordt in de paragraaf Externe veiligheid hierop nader ingegaan.

 

2.8 Waterbeleid

2.8.1 Nationaal beleid
2.8.1.1 Nationaal Waterplan 2016-2020

Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende 6 jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan 5 ambities centraal:

  • 1. Nederland moet de veiligste delta in de wereld blijven.
  • 2. Een grotere inzet op verbetering van de waterkwaliteit (meststoffen, bestrijdingsmiddelen, medicijnresten, microplastics).
  • 3. Een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting
  • 4. Nederland is en blijft het gidsland voor watermanagement en -innovaties.
  • 5. Stimuleren dat Nederlanders waterbewust leven.

Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.

Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.

2.8.1.2 Watertoets

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.

2.8.2 Provinciaal beleid

Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland en de Omgevingsverordening Gelderland. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.

2.8.3 Waterschapsbeleid

In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zijn zes ambities geformuleerd:

  • 1. Beschermen tegen overstromingen
  • 2. Zorgen voor de juiste hoeveelheid water
  • 3. Zorgen voor de goede oppervlaktewaterkwaliteit
  • 4. Schoon en vuil water worden zoveel mogelijk gescheiden
  • 5. Afwalwaterketen en watersysteem samen met de partners als één geheel beheren

De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.

Uitgangspunt bestemmingsplan

Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.

2.8.4 Gemeentelijk beleid
2.8.4.1 Gemeentelijk Waterplan Apeldoorn

Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.

Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.

Uitgangspunten bestemmingsplan

Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.

2.8.4.2 Gemeentelijk Rioleringsplan Apeldoorn

Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016 – 2020 (GRP) is in 2016 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.

Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.

Uitgangspunten bestemmingsplannen

  • 1. Afkoppelen regenwater bij nieuwe ontwikkelingen, herinrichtingen en herstructureringen.
  • 2. Ruimtelijke inrichting zodanig aanpassen dat hevige regenval niet leidt tot wateroverlast (verhardingen verminderen, maaiveldmorfologie optimaliseren etc.).
  • 3. Ruimte creëren voor tijdelijke waterberging in de openbare ruimte met name in groenzones.
  • 4. Grondwaterneutraal bouwen.

In hoofdstuk 5 wordt in de paragraaf Waterhuishouding nader ingegaan op het plan in relatie tot het waterbeleid.

2.9 Gemeentelijk beleid Erfgoed:

Nota Apeldoorns Karakter!

De Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter! is door de gemeenteraad vastgesteld op 25 juni 2020. Kern van de nota is dat cultuur en erfgoed van essentieel belang zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van Apeldoorn. Erfgoed wordt ingezet om de kwaliteit van de leefomgeving en de herkenbaarheid van deelgebieden in stad, dorpen en buitengebied te vergroten. Daarnaast is het een wettelijke taak van de gemeente om zorg te dragen voor het ruimtelijk erfgoed. Het is daarom belangrijk om erfgoed zo vroeg mogelijk in het planproces mee te nemen. Niet alleen om het aanwezige erfgoed te beschermen en te behouden, maar ook om dit te benutten als uitgangspunt bij ruimtelijke plannen. Daartoe dient tijdig goed archeologisch, cultuurhistorisch en/of bouwhistorisch onderzoek te worden gedaan, waarmee inzicht ontstaat in de aanwezige erfgoedwaarden. Via het onderzoek wordt kennis vergaard en vastgelegd over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur, en op basis hiervan volgen aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen.

Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5.1.2, respectievelijk 5.6.

3 BESTAANDE SITUATIE PLANGEBIED EN OMGEVING

3.1 Historie

Sinds 1619 stond op de locatie van het onderhavige pand aan Jean Monnetpark 1 de watermolen/papierfabriek 't Hul, aan de bovenloop van de beek de Grift. De oude gebouwen hebben hier nog tot na 1950 gestaan. De beek is later verlegd en stroomt nu aan de zuidkant van de Europaweg. De omgeving van de locatie Jean Monnetpark 1 is rond 1980 sterk gewijzigd door de aanleg van de Europalaan en het bedrijvenpark rond Jean Monnetpark.

De Veenweg, gelegen achter Jean Monnetpark 1, met kleinschalige Apeldoornse huisjes, en de uitrit van Jean Monnetpark naar de Europaweg volgen nog het oude straatverloop.

3.2 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied is gelegen ten zuidwesten van het centrum van de stad Apeldoorn, in de wijk De Heeze, op een bedrijventerrein. Het perceel is 2680 m2 groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1434-vas1_0005.png"

De planlocatie aangeduid met een rode plaatsmarker

De planlocatie ligt langs de Europaweg in het gebied tussen de Jachtlaan en het Holthuis, en op 200 meter van de spoorlijn Amersfoort – Deventer/Zupthen.

Het projectgebied ligt op de hoek, in de kom van de Europaweg en het Jean Monnetpark. De planlocatie grenst aan de westzijde aan een kermisexploitatiebedrijf met woonwagens aan de Veenweg 3. Aan de achterzijde grenst de planlocatie aan een bedrijfsbestemming met een kantooraanduiding aan het Jean Monnetpark 11, en aan woonbestemmingen aan de Veenweg 24.

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1434-vas1_0006.png"

De planlocatie vanaf de parkeerplaats aan de achterzijde, met de entree. Aan de rechterzijde zijn de woonhuizen aan de Veenweg zichtbaar.

3.3 Verkeer en vervoer

De planlocatie ligt aan Jean Monnetpark. Het betreft een rustige weg, die uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van de ontsluiting van het bedrijventerrein waarop ook de planlocatie ligt. Achter de planlocatie ligt de Veenweg, een doodlopende straat die uitsluitend dient ter ontsluiting van de daaraan gelegen woningen. Beide wegen hebben een lage verkeersintensiteit. Jean Monnetpark is ontsloten aan de Europaweg, een doorgaande weg met een snelheidsregime van 50 km/uur.

4 RUIMTELIJKE EN FUNCTIONELE OPZET

4.1 Toekomstige situatie plangebied

Het plan behelst de realisatie van een behandel- en verblijfcomplex voor mensen die ontslagen zijn uit het ziekenhuis maar die nog wel zorgbehoevend zijn. Dergelijke patiënten kunnen in de toekomst aan Jean Monnetpark 1 behandelingen ondergaan. Te denken valt aan chemokuren, nierdialyse of het toedienen van intraveneuze medicamenten. Daarbij is tijdelijk verblijf mogelijk.
Het plan benut het bestaande pand, waarin kantoren zijn gevestigd. Dit pand zal door middel van een veelal interne verbouwing worden aangepast aan de nieuwe functie. Aan de buitenschil zijn de geplande wijzigingen gering. In het kader van de externe veiligheid wordt de ingang, aan de spoorzijde, afgeschermd met een stalen veiligheidsscherm. De nooduitgang aan de zijkant wordt afgeschermd met een muur. Daarbij wordt de toegang verplaatst en wijzigt een raam in een deur en vice versa. Tot slot zal beglazing binnen de bestaande kozijnen worden vervangen, indien een ander type beglazing vanwege geluidsisolatie noodzakelijk is.

Op de begane grond van het pand zijn de behandelruimten voorzien. Op de 1e en 2e verdieping (bouwlaag 2 en 3) worden ziekenhuiskamers gerealiseerd voor verblijf van patiënten. De bovenste 2 verdiepingen (bouwlaag 4 en 5) blijven bestemd voor kantoren, al dan niet ten dienste van de zorgfuncties.

4.2 Verkeersontsluiting en parkeren

De ontsluiting van de planlocatie zal zich, net als nu, bevinden aan de Europaweg, een voor autoverkeer toegankelijke doorgaande weg.
De nieuwe functies zullen gebruik maken van het reeds bestaande parkeerterrein, aan de achterzijde van het pand, waar zich ook de entree van het pand bevindt. In paragraaf 5.4 Parkeren zal worden ingegaan op het voldoen aan de parkeernorm.

5 UITVOERBAARHEID

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

5.1.2 Bodem

Een nieuwe of gewijzigde bestemming mag alleen in het bestemmingsplan worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Er moet dus onderzocht worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.

Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.

Onderzoeksresultaten bodem

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de bestemmingsplanwijziging. Het gaat namelijk om een verbouwing van het pand. Ook blijkt uit het historisch bodembestand, het bedrijven- en tankenbestand en het bodeminformatiesysteem dat de olieverontreiniging die zich op de locatie bevond voldoende is gesaneerd.

5.1.3 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.

Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30 meter kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10 meter en een geadviseerde afstand van 100 meter tot 50 meter. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.

De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.

milieucategorie   richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk   richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.

Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.

Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.

Onderzoeksresultaten milieuzonering

De planlocatie ligt in een gemengd gebied, op een bedrijventerrein.

Uitwaartse zonering

De gewenste activiteit op de planlocatie is het realiseren van een behandel- en verblijfcomplex voor patiënten. De geldende afstanden volgens de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' voor deze gewenste activiteit zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Milieucategorie   SBI-code 2008   Omschrijving   Geur   Stof   Geluid   Veiligheid  
2   8610   Ziekenhuis*   10   0   10**   10  
* Dit type komt het meest dichtbij het aangevraagde type bedrijvigheid.
** Gecorrigeerd naar omgevingstype gemengd gebied.  

Voor de gewenste activiteit op de planlocatie geldt een aan te houden gecorrigeerde milieuzone van 10 meter.

Op 8 meter van de planlocatie bevindt zich op het perceel Veenweg 24 een woning. Daarnaast bevindt zich op 6 meter van de planlocatie aan de Veenweg 3 een perceel voor woonwagens. Deze gevoelige objecten bevinden zich binnen de geldende milieuzone voor geur, geluid en gevaar.

Uit onderzoek blijkt dat in de feitelijke situatie de afstand tussen bebouwing van de Jean Monnetpark en de woning Veenweg 24 en de woonwagens aan de Veenweg 3 voldoende is. Deze bebouwing is op ca. 25 meter van de woning aan de Veenweg 24 en 20 meter van de woonwagens gelegen. Echter, omdat in het geldende bestemmingsplan het bouwvlak op Jean Monnetpark 1 ruimer is dan de bestaande bebouwing, is er planologisch gezien ruimte voor bebouwing op kortere afstand van de woning Veenweg 24 en de woonwagens aan de Veenweg 3. Daarom wordt in het onderhavige bestemmingsplan het bouwvlak van Jean Monnetpark 1 ingeperkt, zodat ook planologisch geen ruimte meer bestaat voor bebouwing binnen 10 meter van de genoemde gevoelige objecten. Zie daartoe de bij dit plan behorende verbeelding.

5.1.4 Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn. Het plangebied ligt niet in de zone van een gezoneerd industrieterrein. Derhalve worden hier alleen wegverkeerslawaai en railverkeerslawaai beschouwd.

Het plan betreft de ontwikkeling van een bedrijfsmatige activiteit nabij geluidgevoelige bestemmingen. De ontwikkeling zelf is ook geluidgevoelig. Daarnaast moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook inzicht te worden gegeven in de akoestische indirecte gevolgen van het plan bij omliggende bestaande woningen, zoals de akoestische gevolgen van eventuele verkeersaantrekkende werking.

Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen

Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.

Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:

  • wegen die liggen binnen een tot woonerf bestemd gebied;
  • wegen waarop een wettelijke snelheid geldt van ten hoogste 30 kilometer per uur.

De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.

Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten in een akoestisch onderzoek ook de wegen zonder geluidzone worden beschouwd. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de kaders van de Wgh.

Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai

Het projectgebied ligt nabij verschillende wegen met een geluidzone. Het gaat om de Europaweg en de Jachtlaan. Op beide binnenstedelijke wegen geldt een snelheidsregime van 50 km/uur, waarvoor een geluidszone van 200 meter geldt.

Tevens liggen een aantal 30 km/uur wegen in de directe omgeving van het projectgebied. De geluidsbelasting van deze wegen moet meegenomen worden in de belangenafweging in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening' indien voor deze wegen vooraf aangenomen kan worden dat niet aan de voorkeurswaarde van 48 dB kan worden voldaan. In dit geval gaat het om het Jean Monnetpark, de Heze en de Veenweg. Jean Monnetpark betreft een rustige weg, die uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van de ontsluiting van het kantoorterrein waarin ook het projectgebied ligt. Ook de Heze betreft een rustige wijkontsluitingsweg, waar geen sprake is van doorgaand verkeer. Tot slot betreft de Veenweg betreft nabij het plangebied een doodlopende straat, die uitsluitend dient ter ontsluiting van de daar aan gelegen woningen. Deze drie wegen hebben een dusdanige lage verkeersintensiteit dat redelijkerwijs niet verwacht wordt dat de voorkeurswaarde wordt overschreden. Deze wegen zijn dan ook buiten beschouwing gelaten in het hierna genoemde akoestisch onderzoek.

In de rapportage Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Jean Monnetpark 1, d.d. maart 2021, met kenmerk 2019-415, opgesteld door BJZ.nu en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de Europaweg en de Jachtlaan berekend. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van deze wegen de voorkeurswaarde van 48 dB overschrijdt.

De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of financiële aard. Gevelmaatregelen zijn het meest doelmatig. De realisatie van een behandel- en verblijfcentrum aan Jean Monnetpark 1 is derhalve alleen mogelijk na vaststelling van hogere waarden: een hogere waarde van 57 dB voor de zuidoostgevel en 53 dB voor de zuidwestgevel. De grond waarop het vaststellen van hogere waarden is gebaseerd, is vervanging van bestaande bebouwing. Met het vaststellen van de benodigde hogere waarden en het nemen van gevelmaatregelen met een gevelwering van maximaal 34 dB is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied. De genoemde gevelmaatregelen zullen in de praktijk bestaan uit het toepassen van geluidsisolerende beglazing.

Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder, gemeente Apeldoorn

Door de gemeente Apeldoorn is de 'Beleidsregel hogere waarden Wet geluidhinder' vastgesteld. De beleidsregel is van toepassing bij vaststelling van hogere waarden. In de beleidsregel is een aantal randvoorwaarden opgenomen wanneer een hogere waarde kan worden vastgesteld. In casu gaat het om vaststelling van hogere waarden vanwege wegverkeerslawaai op de gevel van een ander geluidsgevolig object, in het kader van vervanging van bestaande bebouwing.

Verlening van een hogere waarde van 57 dB voor de zuidoostgevel en 53 dB voor de zuidwestgevel is in overeenstemming met de beleidsregel.

Vaststelling van een hogere waarde is een bevoegdheid van de Omgevingsdienst Veluwe IJssel (OVIJ). Het ontwerpbesluit hogere waarde is tegelijkertijd met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Het besluit hogere waarde moet voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan zijn genomen. Besluitvorming over het bestemmingsplan vindt plaats met inachtneming van de vastgestelde hogere waarde.

De invloed van de verkeersaantrekkende werking is onderzocht in het Akoestisch onderzoek industrielawaai, d.d. 17 november 2020, met kenmerk 20201117-BJZ045-RAP-AKO-IL1.0, opgesteld door Kragten, en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de toelichting. Hieruit blijkt dat het effect van de verkeersaantrekkende werking verwaarloosbaar is.

Conclusie

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

Spoorweglawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande spoorwegen

Sinds 1 juli 2012 zijn de zogenoemde 'geluidproductieplafonds' (gpp's) voor hoofdspoorwegen van toepassing. Een geluidproductieplafond geeft de toegestane geluidproductie (geluidwaarde in Lden) vanwege een spoorweg aan. Hiermee wordt een onbelemmerdere groei van geluidshinder tegengegaan.

Langs weerszijden van een rijksweg of hoofdspoorweg zijn referentiepunten vastgelegd. Op elke referentiepunt geldt een geluidproductieplafond.

De geluidproductieplafonds zijn, evenals andere van belang zijnde informatie zoals brongegevens en relevante besluitinformatie, opgenomen in het Geluidregister.

Op basis van deze geluidproductieplafonds (gpp) zijn de breedtes van de geluidzones gedefinieerd (artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder). De geluidzones zijn te beschouwen als aandachtsgebieden of onderzoeksgebieden. In de onderstaande tabel zijn de zonebreedtes op basis van de gpp's weergegeven:

Hoogte gpp   Breedte geluidzone  
Gpp lager dan 56 dB   100m  
Gpp tussen 56 en 61 dB   200 m  
Gpp tussen 61 en 66 dB   300 m  
Gpp tussen 66 en 71 dB   600 m  
Gpp tussen 71 en 74 dB   900 m  
Gpp hoger dan 74 dB   1200 m  

Tabel Wettelijke geluidszones spoorwegen

Het traject Amersfoort - Apeldoorn heeft een geluidzone van 300 meter.

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen zo'n geluidzone moeten terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde woningen (en andere geluidsgevoelige bestemmingen) de grenswaarden uit het Besluit geluidhinder spoorwegen in acht genomen worden. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 55 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 68 dB (Lden) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel voor de voorkeurswaarden en de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting.

Onderzoeksresultaten spoorweglawaai

In de rapportage Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai Jean Monnetpark 1, d.d. maart 2021, met kenmerk 2019-415, opgesteld door BJZ.nu en opgenomen in bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de spoorweg Amersfoort-Apeldoorn berekend. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting ter plaatse van de te realiseren geluidgevoelige bestemming maximaal 52 dB bedraagt. Hiermee wordt aan de voorkeurswaarde van 55 dB voldaan en is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe en bestaande geluidgevoelige bestemmingen.

Industrielawaai: nieuwe bedrijfsbestemming nabij bestaande geluidgevoelige bestemmingen

Rond de planlocatie liggen woningen. Het toekomstige behandel-/verblijfcomplex is een type B inrichting waarvoor een meldingsplicht geldt overeenkomstig het Activiteitenbesluit milieubeheer. Vanuit het Activiteitenbesluit milieubeheer geldt conform artikel 1.11 geen directe plicht om een akoestisch onderzoek te overleggen. Echter, in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat ter plaatse van de omliggende woningen voldoende gegarandeerd is.

Daartoe is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidemissie van het behandel- en verblijfcomplex naar de directe omgeving.

Onderzoeksresultaten industrielawaai

In de rapportage 'Akoestisch onderzoek industrielawaai Jean Monnetpark te Apeldoorn' d.d. 17-11-2020, opgesteld door Kragten en opgenomen in bijlage 2 van de Bijlagen bij de, is de geluidsbelasting ten gevolge van het toekomstige behandel- en verblijcomplex aan Jean Monnetpark 1 berekend. Hieruit blijkt dat aan de normen wordt voldaan behalve voor wat betreft het maximale geluidsniveau in de nacht. In de nachtperiode wordt de richtwaarde met 4 dB overschreden ten gevolge van het rijden met personenauto's en het dichtslaan van autoportieren. In het akoestisch onderzoek is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie. In de nachtperiode zijn dit twee auto's (vier vervoersbewegingen). Gezien dit lage aantal vervoersbewegingen, de grootte van het parkeerterrein en het feit dat het parkeerterrein fysiek al aanwezig is, is deze overschrijding acceptabel. Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt dat het plan niet meer nachtelijk geluid met zich brengt dan waarvan in de huidige situatie sprake is: er is reeds nu al sprake van nachtelijke vervoersbewegingen en deze nemen in de toekomstige situatie niet toe. Er is dus geen sprake van een toename van industrielawaai.

Kortom, er is sprake van een ruimtelijk aanvaardbare situatie.

In het kader van de melding Activiteitenbesluit die in de toekomst moet worden ingediend, kan het wel noodzakelijk zijn om in de toekomst maatwerkvoorschriften of maatregelen te treffen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • b. de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • d. de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Niet in betekenende mate bijdragen

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate" als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:

  • woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen en één ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties met niet meer dan 3.000 woningen en twee ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 100.000 m2 en één ontsluitingsweg;
  • kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlakte van niet meer dan 200.000 m2 en twee ontsluitingswegen.

Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.

Toepasbaarheidsbeginsel

Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel").

Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.

Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit

Voor het bestemmingsplan Jean Monnetpark 1 is luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. In de rapportage Luchtkwaliteitsonderzoek Jean Monnetpark 1, Apeldoorn d.d. november 2020, zonder kenmerk, opgesteld door BJZ.nu en opgenomen in bijlage 3 van de Bijlagen bij de, is het resultaat van dit onderzoek beschreven. Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Daarnaast vormt het ‘Besluit gevoelige bestemmingen’ geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Tot slot is voldoende duidelijk dat het woon- en leefklimaat voor het aspect luchtkwaliteit aanvaardbaar is voor realisatie van voorgenomen ontwikkeling, waarbij ter plaatse wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden en in de nabije toekomst tevens wordt voldaan aan de advieswaarden van de WHO.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).

Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.

Nota Milieuveiligheid Apeldoorn

Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.

Onderzoeksresultaten 

Het bestaande kantoorgebouw wordt getransformeerd naar een behandel- en verblijfscentrum voor patiënten. Deze patiënten zullen verminderd zelfredzaam zijn. Volgens de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Apeldoorn is sprake van een bijzonder kwetsbaar object.

Bevi

In de nabijheid van Jean Monnetpark 1 bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor het realiseren van een behandel- en verblijfcomplex voor patiënten die niet langer in het ziekenhuis hoeven te verblijven.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

In de nabijheid van Jean Monnetpark 1 bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg

In de nabijheid van Jean Monnetpark 1 bevindt zich geen weg of waterweg waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel ligt de spoorlijn Barneveld - Apeldoorn in de nabijheid van de locatie. De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobron spoortracé Barneveld - Apeldoorn (basisnetroute 30).

afbeelding "i_NL.IMRO.0200.bp1434-vas1_0007.png" De adviesgroep AVIV heeft onderzoek uitgevoerd naar de risico's van het spoor. Dit omdat het gebouw (net) binnen de 200 meter zone van de spoorlijn ligt. Het rapport 'Bestemmingsplanherziening Jean Monnetpark 1 te Apeldoorn', d.d. 13 november 2020, is opgenomen in bijlage 4 van de Bijlagen bij de toelichting.

Plaatsgebonden risico

Het spoor heeft geen 10-6 contour of een plasbrandaandachtsgebied. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het realiseren van een behandel en verblijfscentrum voor patiënten.

Groepsrisico

Het plangebied ligt binnen de 200 meter zone van de spoorlijn. Uit het rapport blijkt dat de hoogte van het groepsrisico voor de functie behandel- en verblijfscentrum niet uit komt boven de oriëntatiewaarde. Daarbij vult het rapport aan dat de realisatiecijfers laten zien dat er in de afgelopen jaren aanzienlijk meer vervoer van brandbaar gas over deze spoorlijn heeft plaatsgevonden dan de aantallen waarmee Basisnet Spoor rekent. Echter, ook wanneer rekening wordt gehouden met de werkelijk (hoger liggende) vervoersbewegingen blijft het groepsrisico ruimschoots onder de oriëntatiewaarde en gelden onverminderd de conclusies van het onderzoek. Het groepsrisico kan standaard verantwoord worden.

Verantwoording groepsrisico spoorlijn Barneveld – Apeldoorn

Algemene beschouwing

De doelgroep betreft over het algemeen verminderd zelfredzame personen. Er is sprake van een bijzonder kwetsbaar object.

Maatgevende scenario's

Over de spoorlijn Barneveld – Apeldoorn vindt transport plaats van toxische en brandbare gassen. Ten aanzien van het transport van brandbare en toxische stoffen zijn de volgende scenario's relevant:

  • 1. Fakkelbrand van een ketelwagon met LPG
  • 2. Wolkbrand/gaswolkexplosie met LPG
  • 3. BLEVE LPG
  • 4. Het vrijkomen van een toxische wolk

De mogelijkheden voor beheersbaarheid en bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om effecten ten gevolge van het incident te beperken of te voorkomen. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. Eventuele secundaire branden in het plangebied kunnen met behulp van de primaire bluswatervoorzieningen worden bestreden door de brandweer.

De mogelijkheden voor bereikbaarheid

Het plangebied is via meerdere wegen goed bereikbaar.

Voor de verantwoording van het groepsrisico is advies opgevraagd bij de Veiligheidsregio Noord- en Oost-Gelderland (VNOG).

Uit het advies 'Advies externe veiligheid herbestemming Bestemmingsplanherziening Jean Monnetpark Apeldoorn' van 14-12-2020, bijlage 5 bij de Bijlagen bij de toelichting, volgt dat het voornemen past binnen de normen van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

Echter, hoewel uit het onderzoek van het groepsrisico blijkt dat geen sprake is van een toename van het groepsrisico boven de oriëntatiewaarde, adviseert de VNOG om te onderzoeken of er een andere locatie binnen Apeldoorn meer geschikt is om een dergelijke functie te huisvesten omdat:

  • er meer gevaarlijke stoffen over het spoor vervoerd worden dan dat het Basisnet Spoor toestaat;
  • het gebouw binnen de 200 meter van het spoor staat;
  • er sprake is van een zorgfunctie met mogelijk patiënten die niet- of minder zelfredzaam zijn.

Na overleg met de VNOG op 1 maart 2021 heeft de initiatiefnemer aangegeven in diens plan de volgende aanvullende maatregelen te treffen:

  • 1. De entree van het pand wordt afgeschermd door een stalen veiligheidsscherm.
  • 2. De nooduitgang aan de zijkant wordt afgeschermd met een muur.
  • 3. Aan de achterzijde is een extra nooduitgang gemaakt.
  • 4. De compartimentering van het gebouw zal op verdiepingsniveau geschieden, waarbij horizontale ontvluchting en vervolgens verticale evacuatie mogelijk is.

Een visualisatie van de aanvullende maatregelen externe veiligheid is bijgevoegd als bijlage 6 bij de Bijlagen bij de toelichting.

Daarop heeft de VNOG bij 'aanvullend advies externe veiligheid Bestemmingsplanherziening Jean Monnetpark 1 te Apeldoorn' d.d. 26 maart 2021 aangegeven dat het advies van 14 december 2020 van kracht blijft behoudens het advies naar een andere locatie binnen Apeldoorn te kijken voor een behandel- en verblijfcomplex. Het aanvullend advies is bijgevoegd als bijlage 7 bij Bijlagen bij de toelichting.

Met inachtneming van de hiervoor omschreven aanvullende maatregelen op het vlak van externe veiligheid, waarmee de VNOG zich akkoord heeft verklaard, is het plan haalbaar c.q. uitvoerbaar op de planlocatie Jean Monnetpark 1.

5.1.7 Elektromagnetische velden

De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT). De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties.

Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.

Onderzoeksresultaten

In de nabijheid van Jean Monnetpark 1 bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen en/of zendmasten.

5.1.8 Milieueffectrapportage

Er is geen sprake is van een activiteit die genoemd is in de bijlage van het Besluit mer. De ontwikkeling valt niet onder categorie D 11.2 (stedelijk ontwikkelingsproject) van het Besluit m.e.r. Het gaat hier namelijk om het omvormen van een bestaand kantoorpand in een reeds stedelijk (bedrijfsmatig) gebied. De functie verandert naar maatschappelijke dienstverlening maar het bruto vloeroppervlak en de parkeerplaats wijzigen niet.

Er bestaat in deze dan ook geen mer-plicht.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Algemeen

Jean Monnetpark 1 ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is 2680 m2 groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen enige Keurzone en niet binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie Gelderland in de omgevingsvisie heeft aangegeven.

5.2.2 Grondwater

Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die (toelichtend) in de Omgevingsvisie Gelderland is vastgelegd. Uit gegevens van peilbuizen in de omgeving blijkt dat het grondwaterpeil in het plangebied tussen 170 en 230 centimeter onder maaiveld ligt. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend.

5.2.3 Oppervlaktewater en waterafhankelijke natuur

Er zijn geen oppervlaktewatersysteem in en om het plangebied. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving.

In en om het plangebied komt geen waterafhankelijke natuur voor. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.

5.2.4 Afvoer van regenwater

In het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. De capaciteit van dit riool is voldoende om bij de maatgevende regenbui die eens per 2 jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.

Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In de Bouwverordening is bepaald dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.

Bij het bepalen van de manier waarop het regenwater wordt afgevoerd, hanteert de gemeente de Beslisboom voor regenwater. Deze beslisboom geeft de volgende voorkeursvolgorde voor het afvoeren van regenwater:

  • 1. gebruik van regenwater (in grijswatercircuit of door vegetatiedak);
  • 2. infiltratie in de bodem;
  • 3. afvoer naar oppervlaktewater;
  • 4. afvoer via rioolstelsel.

De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.

Bij het plan is geen aanpassing aan hemelwater- of vuilwaterafvoer aan de orde. Indien er aanpassingen noodzakelijk zouden zijn, dan zal het hemelwater ter plaatse vastgehouden worden en in de bodem worden geinfiltreerd. Dat zal ook gebeuren wanneer in de toekomst sprake is van herontwikkeling. 

5.2.5 Afvoer van afvalwater

Nieuwe gebouwen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel.

Er is in dit plan geen sprake van nieuwbouw en / of aanpassingen aan de vuilwaterafvoer.

5.2.6 Watertoets

Het plan omvat minder dan 1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet meer dan de landelijke afvoernorm geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden.

Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.

5.3 Natuurwaarden

5.3.1 Wettelijk kader en beleid
5.3.1.1 Europese regelgeving

De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.

5.3.1.2 Rijksbeleid en wetgeving

Wet natuurbescherming

Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten.

De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen.

De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.

Gebiedsbescherming

De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast.

Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:

  • a. er zijn geen alternatieve oplossingen;
  • b. het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, en
  • c. er worden de nodige compenserende maatregelen getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:

  • 1. argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten, of
  • 2. andere dwingende redenen van openbaar belang, na advies van de Europese Commissie.

Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.

Wanneer ingevolge de Wet natuurbescherming voor een (bestemmings)plan een passende beoordeling moet worden gemaakt, moet op grond van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer ook een milieueffectrapport worden opgesteld.

Soortenbescherming

De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:

  • a. een beschermingsregime voor Vogelrichtlijnsoorten;
    Op grond van dit regime is het verboden om opzettelijk in het wild levende vogels te doden of te vangen, om opzettelijk nesten, rustplaatsen en eieren te vernielen of te beschadigen, nesten van vogels weg te nemen en om vogels opzettelijk te storen.
  • b. een beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn en van de Verdragen van Bern en Bonn;
    Dit regime bevat de verboden om in het wild levende dieren van de bedoelde soorten in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen, opzettelijk te verstoren, hun eieren opzettelijk te vernielen of te rapen, hun voortplantingsplaatsen of rustplaatsen te beschadigen of te vernielen en om bedoelde plantensoorten opzettelijk te plukken en te vernielen.
  • c. een beschermingsregime voor andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten
    Op grond van dit regime is het verboden om de soorten die zijn opgenomen in de bijlage bij de wet van de bijlagen opzettelijk te doden of te vangen, de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de in de bijlage genoemde dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen en om bepaalde vaatplanten opzettelijk te plukken en te vernielen.

Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:

  • a. er is geen andere bevredigende oplossing voor de handeling mogelijk;
  • b. de handeling is nodig vanwege een van de in de wet genoemde en per beschermingsregime verschillende belangen, zoals de volksgezondheid, de openbare veiligheid of (bij het beschermingsregime voor nationaal beschermde soorten) in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en het daarop volgende gebruik van het betreffende gebied;
  • c. de ingreep doet geen afbreuk aan de staat van instandhouding van de betreffende soort.

Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.

Houtopstanden

Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.

5.3.2 Onderzoeksresultaten

Het projectgebied bevindt zich op circa 1,4 kilometer afstand vanaf het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied, namelijk de ‘Veluwe’. Uit de Rapportage AERIUS Berekening Jean Monnetpark 1, Apeldoorn d.d. november 2020 (opgesteld door JZ.nu) opgenomen in bijlage 8 van de Bijlagen bij de toelichting blijkt dat de stikstofdepositie veroorzaakt door het plan onder de 0,00 mol/ha/jr blijft. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Het project is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

Het plangebied ligt niet binnen GO of GNN. Verevening of compensatie volgens de Omgevingsverordening van de Provincie Gelderland en/of de Verordening Groene Balans van de gemeente Apeldoorn is daarom niet aan de orde.

Soortenbescherming en houtopstanden

Van strijd met het verbod tot het vellen van houtopstanden is geen sprake omdat de planlocatie gelegen is binnen de bebouwde kom en bovendien kappen/vellen niet aan de orde is.

Ook verstoring van beschermde soorten is niet aan de orde. Het plan maakt gebruik van een bestaand pand. De wijzigingen aan de buitenschil zijn de beperkt tot het volgende: In het kader van de externe veiligheid wordt de ingang, aan de spoorzijde, afgeschermd met een stalen veiligheidsscherm. De nooduitgang aan de zijkant wordt afgeschermd met een muur. Daarbij wordt de toegang verplaatst en wijzigt een raam in een deur en vice versa. De aard van de te verwijderen puidelen, inclusief de er direct tegenaan gelegen gemetselde delen (waar de nieuwe ingang moet komen) maken dat er geen vleermuizen te verwachten worden. Als laatste wijziging aan de buitenschil van het pand geldt dat beglazing binnen de bestaande kozijnen zal worden vervangen, indien een ander type beglazing vanwege geluidsisolatie noodzakelijk is. Ook deze wijziging is zodanig dat daarbij verstoring niet aan de orde is.

5.4 Parkeren

Zoals aangegeven in het hoofdstuk 2 onder 2.6.2 Parkeerbeleid zijn in de 'Beleidsregel Parkeren', zie bijlage 1 van de Bijlagen bij de regels, parkeernormen opgenomen voor auto's en fietsen. Bij dit plan zijn alleen normen van toepassing voor autoparkeren, want voor de gewenste zorg- en kantoorfuncties gelden buiten het centrum van Apeldoorn geen normen voor fietsparkeren.

Om de parkeerbehoefte te berekenen dienen de beoogde functies binnen het plangebied in beeld te worden gebracht. De volgende uitgangpunten worden gehanteerd:

  • Gezondheidscentrum met 5 behandelkamers;
  • 36 verpleeg/verzorg wooneenheden;
  • 587,5 m 2 bvo kantoor.

Daarmee ontstaat op basis van de Beleidsregel Parkeren het volgende beeld:

Functie   Parkeernorm   Aantal   Parkeerbehoefte (incl. bezoekersparkeerplaatsen)  
Gezondheidscentrum   2,2 (per behandelkamer)   5   11  
Verpleeg- en verzorgingstehuis   0,6 (per wooneenheid)   36   21,6  
Kantoor (zonder baliefunctie)   1,7 (per 100 m2 bvo)   587,5   10  
Totale parkeerbehoefte   42,6  

Er is dus een parkeerbehoefte van afgerond 43 parkeerplaatsen. Ter plaatse van het projectgebied is reeds een parkeerterrein aanwezig met in totaal 43 parkeerplaatsen. Dat betekent dat het huidige parkeerterrein voldoende ruimte biedt voor de toekomstige parkeerbehoefte.

5.5 Archeologie

5.5.1 Beleid
5.5.1.1 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.

5.5.1.2 Gemeentelijk beleid

Archeologische beleidskaart

De Archeologische Beleidskaart is in 2015 vastgesteld. Deze kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met archeologische verwachtingen. Deze verwachtingen geven de dichtheid weer van de mogelijke hoeveelheid aan te treffen archeologische resten in die zones.

De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied én van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld. Daarbij gaat het om:

Categorie 1: Terrein met monumentale archeologische waarden

Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.

Categorie 2: Terrein met vastgestelde archeologische waarden

Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.

Categorie 3: Terrein met archeologische waarden

Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Categorie 4: Zone met (middel)hoge archeologische verwachting

In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Categorie 5: Zone met lage archeologische verwachting

In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.

Categorie 6: Zone met geen archeologische verwachting

In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.

De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën indien te totale oppervlakte van de geplande bodemingrepen, die dieper reiken dan 35 cm onder vastgestelde maaiveld, de betreffende oppervlaktemaat overschrijdt.

Archeologie in natuurgebieden

Voor natuurgebieden geldt een aanvullende beleidsregel. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij grootschalige verstoringen van de bodem (groter dan 10.000 m2) altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.

5.5.2 Onderzoeksresultaten

De planlocatie betreft (gedeeltelijk) terrein met archeologische waarden. Sinds 1619 stond op de locatie van het onderhavige pand de watermolen/papierfabriek ’t Hul, aan de bovenloop van de Grift. Er zijn ter plaatse waarschijnlijk nog ondergrondse resten van de beek en de watermolen/papierfabriek aanwezig.

De aanwezigheid van archeologische waarden brengt met zich mee dat bij bodemingrepen dieper dan 35cm die meer dan 50 m2 bedragen, deze vooraf dienen te worden gegaan door een archeologisch onderzoek.

Nu het plan uitsluitend een verbouwing en ander gebruik behelst, is geen sprake van de genoemde bodemingrepen. Indien in de toekomst wel sprake is van dergelijke bodemingrepen dient alsdan archeologisch onderzoek plaats te vinden.

5.6 Cultuurhistorie

Cultuurhistorische beleidskaart

Bij de gemeentelijke Cultuur- en Erfgoednota Apeldoorns Karakter!, die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld, hoort een cultuurhistorische beleidskaart. Op die kaart staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol dienen te spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:

Hoge attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Gemiddelde attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is cultuurhistorisch bureauonderzoek verplicht. Afhankelijk van de resultaten kan volledig onderzoek worden verplicht. Streven naar behoud, herstel en versterking van de cultuurhistorische waarden.

Lage attentiewaarde: bij ruimtelijke ontwikkelingen is een cultuurhistorische quick-scan naar objecten verplicht. Aanbevolen wordt om cultuurhistorische waarden te behouden, herstellen en te versterken.

Gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden, krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling.

Implementatienotitie modernisering monumentenzorg

In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.

Onderzoeksresultaten

Er zijn geen monumenten, karakteristieke panden of andere cultuurhistorische waarden in het geding bij de verbouw van de planlocatie tot behandel- en verblijfcentrum.

5.7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst over grondexploitatie gesloten als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening. In deze overeenkomst is geregeld dat de initiatiefnemer de kosten die de gemeente maakt ter uitvoering van het initiatief voor eigen rekening neemt. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen dus ten laste van de initiatiefnemer. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.

6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.

6.2 Karakter bestemmingsplan

Bestemmingsplan Jean Monnetpark 1 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen. Het betreft een kleinschalig plan, een zogenaamd postzegelplan, dat aan één perceel een nieuwe planologische invulling geeft.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.


Gemengd

Op gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn toegestaan: ziekenhuizen (uitsluitend ter plaatse van bouwlaag 1, 2 en 3), kantoren en/of zakelijke dienstverlening, nutsvoorzieningen, tuinen en erven, inclusief de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen.


Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen vallen onder bouwwerken. In het stedelijk gebied zijn bedrijfswoningen niet overal zonder meer toegestaan. Daar waar een bedrijfswoning is toegestaan, is dat met een aanduiding op de plankaart aangegeven. In de regels is bepaald dat een bedrijfswoning uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Het plangebied kent geen aanduiding 'bedrijfswoning', en een bedrijfswoning is dan ook niet toegestaan.


Bouwregels

Voor de maatvoering van gebouwen en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde is een bebouwingsschema opgenomen. In het bebouwingsschema wordt verwezen naar de maatvoeringsaanduidingen op de plankaart.

Bevoegd gezag

Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.

6.4 Algemene regels en overgangs- en slotregels

6.4.1 Algemene regels

In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 5 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 5.1 bevat onder andere de bepaling over ondergronds bouwen. Hierin is bepaald dat ondergronds bouwen alleen daar is toegestaan waar ook bovengronds gebouwd mag worden, mits er een functionele relatie bestaat met de bovengronds toegelaten functie. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt. Het laatste onderdeel van dit lid geeft een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.

Lid 5.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.

In artikel 6 staan de algemene gebruiksregels. In lid 6.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 6.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.

In artikel 12 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 13 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.

6.4.2 Parkeren

In dit bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels van artikel 6 in lid 6.3 een gebruiksregel over parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat moet worden voorzien in voldoende parkeerruimte voor auto en fiets en voor laden en lossen bij het gebruiken van gebouwen en gronden en bij nieuwe ontwikkelingen waarvoor een omgevingsvergunning nodig is. Wat hieronder wordt verstaan wordt uitgelegd in de Beleidsregel Parkeren, zoals vastgesteld op 21 maart 2019. Deze beleidsregel is als bijlage 1 bij de regels gevoegd.

In de Algemene afwijkingsregels van artikel 10 is in lid 10.2 de bevoegdheid opgenomen om van de gebruiksregel parkeren af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

6.4.3 Bepalingen over waarden, milieuzones en andere zones

In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.

Archeologie

De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.

Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.

Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.

Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.

Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.

Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Mogelijk dient een gedetailleerder booronderzoek of proefsleuvenonderzoek uitgevoerd te worden om te bepalen of daadwerkelijk sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden (karterend en waarderend onderzoek). Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden. Uitvoering van een opgraving kan eventueel bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht worden gesteld.

Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.

In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.

6.4.4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.