Plan: | Zwaansprengweg naast 7G en 9 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0200.bp1380-vas1 |
behorende bij het bestemmingsplan Zwaansprengweg naast 7G en 9
De gemeente moet er voor zorgen dat er in de gemeente voldoende woningen zijn voor elke doelgroep. In november 2018 hebben vertegenwoordigers van woonwagenbewoners en kermisexploitanten petities afgegeven en gesprekken gevoerd met de gemeente. Daarin is verzocht om extra standplaatsen. Volgens de vertegenwoordigers is er een tekort aan woonwagenstandplaatsen en moeten er meer bijkomen. Voor de locatie Zwaansprengweg was al eerder één nieuwe plek toegezegd, waarvoor het terrein gesaneerd moest worden. Besloten is om - gelet op de dringende behoefte - meteen het gehele terrein (plangebied) geschikt te maken voor niet één, maar zes standplaatsen voor in dit geval kermisexploitanten. Op het zuidelijk deel van het terrein is reeds een woonwagen aanwezig. Deze zal worden vervangen.
Het plangebied ligt in het zuidelijk deel van bedrijventerrein Kayersmolen. Ten oosten ligt het Apeldoorns kanaal en wat meer naar het zuiden de Zwaanspreng (beek). Aan de westzijde ligt de spoorlijn en daar iets achter de Kayersdijk, een doorgaande weg. Aan de noordzijde en aan de zuidzijde van het plangebied zijn al meerdere woonwagenstandplaatsen aanwezig. Rondom het plangebied zijn bedrijven gevestigd.
figuur: plangebied
Voor het plangebied geldt nu het bestemmingsplan 'Malkenschoten-Kayersmolen' (vastgesteld op 13 juni 2013). Het plangebied is daarin bestemd voor 'Bedrijventerrein-2', waarop bedrijven tot en met categorie 3.2 zijn toegestaan, heeft een bouwvlak met daarbij een maximaal bebouwingspercentage van 80% en een maximale bouw- en goothoogte van 8 m. Het realiseren van zes woonwagenstandplaatsen, waarop zes woonwagens voor kermisexploitanten geplaatst kunnen worden, past niet binnen deze bestemming.
figuur: ligging plan in het geldend bestemmingsplan
De toelichting vangt aan met een korte analyse van de bestaande situatie en vervolgens een beschrijving van de planontwikkeling. In hoofdstuk 2 wordt het plan getoetst aan relevante beleidskaders. Vervolgens wordt in de hoofdstukken 3 en 4 de bestaande situatie en de ruimtelijke en functionele opzet in het plangebied beschreven, waarna in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid van dit plan wordt aangetoond. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 inspraak en overleg beschreven.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Uitgangspunt van de NOVI is dat Nederland staat voor grote en complexe opgaven die zowel lokaal als regionaal, nationaal als internationaal spelen. Deze opgaven als klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken. Daarbij is Omgevingskwaliteit het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
NOVI stelt daartoe als aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Op die manier zullen de volgende vier prioriteiten worden aangepakt:
1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
2. Een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
3. Sterke en gezonde steden en regio's
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier prioriteiten geldt dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn, die in de praktijk voortdurend op elkaar inspelen:
Al deze ambities vragen veel van de leefomgeving. Daarbij moeten onvermijdelijk keuzes worden gemaakt. In de NOVI geeft het Rijk kaders en richting voor deze keuzes. Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond: een 'omgevingsinclusieve benadering'. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes: 1) Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies, 2) Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en 3) Afwentelen wordt voorkomen. Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgevingsinclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.
Het Rijk heeft een visie op het standplaatsenbeleid ontwikkeld, dat in lijn is met het mensenrechtelijk kader voor de culturele identiteit van woonwagenbewoners. Deze visie is opgenomen in het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid. De visie is tot stand gekomen in samenwerking met een dertigtal gemeenten, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO), Aedes, een aantal betrokken woningcorporaties en organisaties die de woonwagenbewoners vertegenwoordigen. Tevens heeft het College voor de Rechten van de Mens een advies opgesteld over belangrijke onderwerpen met betrekking tot het beleidskader. De kern van de visie die ten grondslag ligt aan dit nieuwe beleidskader is het beschermen van woonwagenbewoners tegen discriminatie, het waarborgen van hun (culturele) rechten en het bieden van rechtszekerheid en duidelijkheid. Concreet betekent dit:
De provinciale Omgevingsvisie (vastgesteld door provinciale staten op 19 december 2018, in werking per 1 maart 2019) gaat over 'Gaaf Gelderland'. 'Gaaf' is een woord met twee betekenissen. 'Gaaf' betekent 'mooi' en gaat over wat - historisch en landschappelijk gezien - heel en mooi en ongeschonden is; het beschermen waard. Maar 'Gaaf' verwijst ook naar dat wat 'cool' en nieuw en vernieuwend is, aantrekkelijk voor nieuwe generaties: het ontwikkelen waard.
Beide kanten zijn van toepassing op Gelderland en onlosmakelijk verbonden met de Gelderlanders. Beide aspecten zijn dan ook opgenomen in de Gelderse Omgevingsvisie. Een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland staat daarbij centraal. De Omgevingsvisie beschrijft de strategische hoofdopgaven voor de lange termijn. Deze zijn onderverdeeld in zeven thema's, te weten energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Sinds 2014 is een vijftal wettelijk verplichte planfiguren voor ruimte, natuur, water, milieu en verkeer en vervoer opgenomen in de Omgevingsvisie. Gezond en veilig is een gezonde leefomgeving, schone en frisse lucht, een schoon milieu, een niet vervuilde bodem, voldoende schoon en veilig (drink)water, bescherming van onze flora en fauna. Dat is voorbereid zijn op klimaatverandering, zoals hitte, droogte, bosbranden en overstromingen en aandacht hebben voor verkeersveiligheid en veilige bedrijvigheid. Schoon en welvarend is een dynamisch, duurzaam en aantrekkelijk woon-, werk- en ondernemersklimaat, goed bereikbaar en met een goed functionerende arbeidsmarkt en dito kennis- en onderwijsinstellingen. Maar dat is ook: het tegengaan van schadelijke uitstoot, afval en uitputting van grondstoffen. En: het investeren in nieuwe, alternatieve vormen van energie.
De visie geeft zeven ambities voor een duurzaam, verbonden en economisch krachtig Gelderland. De provincie streeft naar een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat steeds weet te anticiperen op ontwikkelingen. Ambities vanuit dit streven zijn: Gelderland heeft een aanbod aan woningtypen en woonmilieus passend bij de diversiteit aan woningvraag; voor ieder een passende, duurzame woning. De bestaande bebouwde omgeving wordt optimaal benut met voldoende ruimte voor klimaatadaptieve maatregelen. Alle nieuwbouw wordt aardgasloos aangelegd en zoveel mogelijk circulair gebouwd. De provincie gaat, zo stelt de visie, in gesprek met de Gelderse regio's en maken regionale afspraken over een goede balans tussen de vraag en het aanbod van woningen. Ook is vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn bepalingen opgenomen over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
Gelderse Ladder voor duurzaam ruimtegebruik
De provincie streeft er naar vraag en aanbod op de woningmarkt met elkaar in balans te brengen en te houden. Hoe kan de woningvoorraad kwantitatief en kwalitatief meegroeien met een veranderende vraag? De volgende opgaven worden gezien: focus van nieuwbouw naar het benutten van de bestaande voorraad en van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd. In een Regionale Woonagenda agenderen alle (relevante) partijen in een regio de regionale opgaven op het gebied van wonen. Zij maken afspraken over wat zij hieraan gaan doen. De opgaven kunnen per regio verschillen. De provincie is een van de partijen. Voor een zorgvuldige en transparante motivering van woonlocaties dient de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik.
Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing.
Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de onderstaande ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening. De rijksladder heeft betrekking op stedelijke ontwikkelingen. De provincie wil onderzoeken of de ladder ook voor landelijke functies kan worden uitgewerkt. Vooruitlopend daarop spreekt de provincie nu al van de ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Binnen bestaand stedelijk gebied heeft hergebruik, transformatie en revitalisering van de bestaande voorraad aan gebouwen prioriteit boven het benutten van nog open plekken in stedelijk gebied. Op de themakaarten bij de omgevingsvisie maakt het plangebied onderdeel uit van de stedelijke centra en agglomeratie (van de regio Stedendriehoek)
Toetsing
De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro vindt plaats in paragraaf 5.4. De toetsing aan de Omgevingsverordening vindt plaats in paragraaf 2.4. De onderhavige ontwikkeling betreft de aanleg van 6 woonwagenstandplaatsen. Het plangebied zelf maakt onderdeel uit van 'stedelijke centra en agglomeratie' en hier is sprake van het vitaliseren van bestaande gebieden en bouwen voor een behoefte. De beoogde ontwikkeling voldoet daarmee aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Op 19 december 2018 hebben Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Dit is 1 maart 2019 in werking getreden. Deze verordening bevat regels over ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, verkeer en bodem. De verordening ziet erop toe dat het beleid uit de Omgevingsvisie Gelderland operationeel wordt, is vrijwel beleidsneutraal en gericht op het verduidelijken van regels, het schrappen van overbodige teksten en zoveel mogelijk aanpassen in lijn met de komende Omgevingswet. Een aantal beleidswijzigingen is doorgevoerd over de onderwerpen: wonen, werklocaties, windenergie, natuur(compensatie), natuurbegraven, natuur brandgang, Natura2000, grondwater en luchthavens.
De Omgevingsverordening bevat de regel dat nieuwe woonlocaties alleen zijn toegestaan wanneer dit past in het door Gedeputeerde Staten (GS) vastgestelde Kwalitatief Woonprogramma (KWP) successievelijk de door GS vastgestelde kwantitatieve opgave wonen voor de betreffende regio. De toelichting op deze regel stelt dat het de bedoeling is om voor alle regio's het KWP3 per 1 januari 2015 te vervangen door de kwantitatieve opgave wonen voor de periode 2015 t/m 2024. Op verzoek van een regio kan de vervanging voor die regio eerder plaatsvinden. Als het in een regio niet lukt om tijdig tot een kwantitatieve opgave wonen te komen, blijft het KWP3 van kracht totdat GS alsnog een kwantitatieve opgave wonen hebben vastgesteld.
Op 15 december 2021 stelden Provinciale Staten (PS) een nieuwe omgevingsverordening vast. In de verordening staan alle regels voor de buitenruimte, onze fysieke leefomgeving. De nieuwe Gelderse Omgevingsverordening voldoet helemaal aan de eisen, taal en bedoelingen van de Omgevingswet. Dit deel van de verordening treedt pas op 1 juli 2022 onder de Omgevingswet in werking. In de nieuwe verordening zijn ook enkele beleidsinhoudelijke wijzigingen doorgevoerd op het gebied van natuur, water, zonnevelden, provinciale wegen en glastuinbouw. Deze hoeven niet te wachten op de Omgevingswet en zijn kort na de besluitvorming ingegaan.
Toetsing
Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de verordening.
In januari 2010 hebben GS het Kwalitatief Woonprogramma 2010-2019 (verder: KWP3) vastgesteld. Het KWP3 is een onderdeel van de Omgevingsverordening provincie Gelderland. Het KWP3 heeft als doel het woningaanbod op regionaal niveau, zowel kwantitatief als kwalitatief, zo goed mogelijk af te stemmen op de behoefte aan woningen. Het beschrijft per regio de programmatische opgave op basis van de geconstateerde regionale woningbehoefte en is daarmee het richtpunt voor woningbouwbeleid van gemeenten in de regio. Voor de Stedendriehoek is als uitwerking van het KWP3 een afsprakenkader vastgelegd. Hierin is vastgelegd dat er in de Stedendriehoek vooral een grote behoefte is aan betaalbare woningen (goedkoop en onderkant middelduur). Het afsprakenkader gaat voor de periode 2010 t/m 2019 voor de Stedendriehoek uit van een toevoeging van 8.500 woningen netto aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Apeldoorn gaat het om 4.400 woningen.
Op 30 mei 2013 heeft de raad de Structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft een doorkijk tot 2030 en is een visie voor zowel stad als land.
De Structuurvisie is opgesteld op de overgang naar een echt andere tijd. De onzekerheid over de toekomst is groot. In de Structuurvisie kiest de gemeente er voor om daarop niet te reageren met een dichtgetimmerd plan maar door zoveel mogelijk (beleids)ruimte te bieden aan het onvoorspelbare. Daarmee krijgt Apeldoorn de ruimte zich te ontwikkelen. De gemeente nodigt daarom iedereen uit die een bijdrage kan leveren aan de leefkwaliteit van huidige en toekomstige Apeldoorners. Ruimte bieden is niet vrijblijvend, de ruimte wordt geboden binnen kaders. Allereerst door voort te bouwen op de belangrijkste kwaliteiten van de gemeente. In het concept 'Apeldoorn Buitenstad' komen die kwaliteiten samen. Apeldoorn is zowel stad als groot dorp en biedt de leefkwaliteit van beide.
De kwaliteiten van de Buitenstad vormen samen het fundament van de Structuurvisie. De gemeente wil het fundament van Apeldoorn koesteren en versterken. Want alleen daardoor blijft de leefkwaliteit op peil en blijft Apeldoorn aantrekkelijk voor bewoners, bezoekers en bedrijven. Beheer en vernieuwing van het fundament is de belangrijkste opgave van de Structuurvisie. De gemeente stelt hoge kwaliteitseisen aan het fundament en wil er zelf in blijven investeren.
Om Buitenstad te blijven, zijn in de Structuurvisie vier ambities geformuleerd die weergeven wat Apeldoorn grotendeels al is en waar Apeldoorn sterk in is: Apeldoorn is een comfortabele gezinsstad met een toeristisch toplandschap, heeft een veelzijdige economie en kent lokale duurzaamheid. Aan deze ambities wil Apeldoorn samen met andere partijen bouwen.
De Structuurvisie is een uitnodiging aan de samenleving om Apeldoorn mooier te maken. 'Apeldoorn biedt ruimte' staat voor ruimte bieden aan ideeën en initiatieven die passen bij de Buitenstad. De gemeente zal daarbij faciliteren en ondersteunen. Buiten het fundament van de Buitenstad biedt de gemeente hiervoor veel handelingsvrijheid, bijvoorbeeld door flexibel te bestemmen.
De 'Woonagenda Apeldoorn 2018-2021, Iedereen een thuis' vormt de basis van het gemeentelijke woonbeleid. Het geeft een visie voor het wonen in de gemeente Apeldoorn. De visie op de toekomst van het wonen in Apeldoorn is ontleend aan de strategische doelstelling 'Comfortabele Gezinsstad'. Visie en feitelijke ontwikkelingen leiden tot de gemeentelijke ambitie voor de komende jaren. Voldoende beschikbaarheid, betaalbaarheid en kwaliteit van de woningvoorraad staan centraal. In de visie staan drie speerpunten:
Toetsing
De gemeente moet er voor zorgen dat er voldoende woningen zijn voor elke doelgroep. Woonwagenbewoners vormen hierin een bijzondere doelgroep. In november 2018 hebben vertegenwoordigers van woonwagenbewoners petities afgegeven en gesprekken gevoerd met de gemeente. Daarin is verzocht om extra standplaatsen. Volgens de vertegenwoordigers is er een tekort aan woonwagenstandplaatsen en moeten er meer bijkomen. Voor het gebied 'Zwaansprengweg' was al eerder één nieuwe plek toegezegd, waarvoor het terrein gesaneerd moest worden. Besloten is om meteen het gehele terrein (plangebied) gelet op het tekort geschikt te maken voor meer plaatsen en nog eens vijf plaatsen toe te voegen.
Voor de hele gemeente heeft in 2019 in opdracht van de gemeente een onderzoek plaatsgevonden naar de behoefte aan woonwagenstandplaatsen. Daaruit blijkt dat er behoefte is aan 169 standplaatsen voor woonwagenbewoners en kermisexploitanten. Deze locatie past bij de vraag naar extra standplaatsen.
In dit document staan de belangrijkste uitgangspunten en ambities voor het economische beleid van Apeldoorn tot 2020. Voor verschillende economische sectoren zijn gedetailleerde uitvoeringsplannen gemaakt. Als ambitie kiest Apeldoorn voor verdere economische ontwikkeling. Speerpunten zijn:
De gemeente heeft 18 concrete activiteiten en projecten vastgesteld op verschillende economische terreinen; kantoren en bedrijven, wijkeconomie, zorgsector, detailhandel en horeca, toerisme en recreatie, plattelandsontwikkeling en -economie, arbeidsmarkt en relatiebeheer.
Toetsing
Voor het plangebied geldt dat dit al jaren leeg staat. In de omgeving zijn al meerdere woonwagenstandplaatsen en bedrijfsruimtes voor onder andere kermisexploitanten aanwezig. De realisatie van zes woonwagenstandplaatsen voor kermisexploitanten past daar in. Dit belemmert de bedrijfsontwikkeling niet.
Doel is om te komen tot een aanpak die kan rekenen op een breed draagvlak binnen sociaal-economisch Apeldoorn, energie maakt en richting geeft en integreert. In 2022 is Apeldoorn in economisch opzicht een toekomstvaste stad: duurzaamheid en circulariteit, versterking en vernieuwing van de arbeidsmarkt en een excellent vestigingsklimaat en -plaats.
De ontwikkeling van zes nieuwe woonwagenstandplaatsen vormt geen belemmering voor deze uitvoeringsagenda.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). De Verkeersvisie werkt de ambities voor Apeldoorn uit de structuurvisie 'Apeldoorn biedt ruimte' uit voor het onderdeel Mobiliteit.
De ambities uit de structuurvisie zijn vertaald in de volgende kernopgaven:
Kernopgave 1: Apeldoorn fietsstad: meer ruimte voor de fiets. Om deze opgave te realiseren wordt het gebruik van de fiets, ook in het voor- en natransport, gestimuleerd; worden de fietsroutes sneller en directer gemaakt en wordt het fietsgebruik veiliger gemaakt.
Kernopgave 2: Transitie van aanbodgericht naar vraaggericht en efficiënt openbaar vervoer. Om deze opgave te realiseren wordt een nieuw OV-netwerk ontwikkeld, wordt duurzaam en innovatief openbaar vervoer geïntroduceerd, worden de OV-knooppunten versterkt en worden nieuwe kansen die ontstaan door recreatie- en evenementenstromen benut.
Kernopgave 3: Beter en veilig gebruik van de infrastructuur. Om deze opgave te realiseren wordt de doorstroming op de hoofdwegen verbeterd, wordt bijgedragen aan de doorstroming op regionale en landelijke hoofdwegen, wordt (dynamische) informatie over parkeergelegenheden en over de drukte op wegen verstrekt, worden de parkeernormen geactualiseerd en wordt het parkeren gebruikersvriendelijker gemaakt.
In de Verkeersvisie worden deze (kern)opgaven vervolgens uitgewerkt in concrete voorgenomen maatregelen.
De geldende parkeernormen zijn vastgelegd in de beleidsregel parkeren. De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden. Op bedrijventerreinen wordt de parkeernorm gehanteerd als minimumnorm, met een maximaal toegestane overschrijding van 10%.
Toetsing
Het plangebied ligt dicht bij Kayersdijk waardoor de binnenstad goed bereikbaar is met openbaar vervoer en fiets. Ook licht het dicht bij het kanaal met een recreatieve fietsroute naar zowel binnenstad als buitengebied
Klimaatverandering heeft grote gevolgen in onze kwetsbare delta: hogere stormvloeden op zee, meer water door de rivieren, vaker stortbuien, hitte en droogte. In het Nationaal Waterplan heeft het Rijk voor de komende zes jaar vastgelegd hoe Nederland zich verdedigt tegen het water, hoe ons water schoner wordt en hoe we Nederland klimaatbestendig en waterrobuust gaan inrichten. In het plan staan vijf ambities centraal:
Ambitie 3 heeft directe samenhang met de ruimtelijke inrichting van Nederland. Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten zal daarom uiterlijk in 2020 onderdeel zijn van beleid en handelen.
Het Rijk zorgt ervoor dat de watertoets behouden blijft als wettelijk procesinstrument, om klimaatbestendig en waterrobuust inrichten vroeg in het ruimtelijk proces mee te laten wegen bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt toegepast bij locatiekeuzen en bij inrichtingsplannen. De uitkomst van de watertoets is een advies van de waterbeheerder, dat door de initiatiefnemer wordt meegewogen met andere belangen en wordt vertaald in een waterparagraaf. Het Bro verplicht tot het opnemen van een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de toelichting van ruimtelijke plannen.
Het provinciale waterbeleid is vastgelegd in de provinciale Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarin is onder andere vastgelegd hoe het grondwater(winning) beschermd moet worden tegen negatieve effecten (kwaliteit en kwantiteit) en hoe moet worden gehandeld wanneer er toch een (dreigende) verontreiniging van het grondwater optreedt. Ook zijn verschillende zaken vastgelegd over het omgaan met natte landnatuur en oppervlaktewater. Op de kaarten zijn beschermingszones voor verschillende onderwerpen vastgelegd.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Klimaatbestendig en waterrobuust inrichten is onderdeel van ruimtelijke plannen. Verandering van (gebruik van) een gebied mag geen negatief effect op het (grond)water of de waterafhankelijke natuur hebben.
In 2015 heeft Waterschap Vallei en Veluwe het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Hierin beschrijft het waterschap de ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van samenwerkings- en innovatiemogelijkheden. Op basis van nieuwe opgaven als klimaatverandering, zuivering van complexe stoffen en maatschappelijk ontwikkelingen zoals het streven naar een duurzaamheid en circulaire economie zes ambities geformuleerd:
De ambities zijn voor de programma's waterveiligheid, watersysteem (voldoende en schoon) en waterketen vertaald in doelen en maatregelen voor 2021.
Uitgangspunt bestemmingsplan
Bij veranderingen op of rondom het oppervlaktewater en waterkeringen evenals bij de realisatie van voldoende waterberging voor nieuwe ontwikkelingen zijn de regels van de keur van het waterschap van toepassing.
Om te anticiperen op (beleids)ontwikkelingen en om de leefkwaliteit van de stad te vergroten heeft Apeldoorn gezamenlijk met het waterschap Veluwe en Vitens in 2005 een gemeentelijk Waterplan opgesteld. Het Waterplan is door de gemeenteraad vastgesteld en gekozen is voor het ambitieniveau Actief Duurzamer. De belangrijkste opgaven met ruimtelijk consequenties zijn het afkoppelen en bergen van regenwater en het creëren van waterberging in beekzones.
Bij herontwikkeling, herinrichting en herstructurering zal het verhard oppervlak in het stedelijk gebied zoveel mogelijk afgekoppeld worden om het watersysteem op orde te krijgen. Ten westen van het Apeldoorns Kanaal wordt het regenwater in de bodem geïnfiltreerd of zoveel mogelijk vastgehouden in een groenzones, bijvoorbeeld naast beken en sprengen. Ten oosten van het kanaal wordt het regenwater in de vijvers geborgen.
Uitgangspunten bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de watertoets worden de effecten op de waterhuishouding in beeld gebracht en getoetst aan het beleid. Ontwikkelingen moeten voldoen aan de uitgangspunten uit het waterbeleid.
Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2022 – 2026 (GRP) is in 2021 door de gemeenteraad vastgesteld. In het GRP is de gemeentelijke invulling van de zorgplichten voor afvalwater, regenwater en grondwater beschreven. De zorgplichten vormen het kader voor de ruimtelijke invulling van water en riolering en bestemmingsplannen. Het GRP is uitgewerkt in concrete opgaven, onderzoeken en maatregelen met een financiële dekking voor de planperiode.
Speerpunt in het GRP is het anticiperen op de effecten van klimaatverandering, zoals wateroverlast door extreme buien en verdroging door langere droge perioden. Effecten van verdroging zijn periodiek lagere grondwaterstanden en lagere beekafvoeren. Deze effecten kunnen worden tegengegaan door de inrichting van de openbare ruimte aan te passen en regenwater van verhardingen niet versneld af te voeren via de riolering, maar af te koppelen en lokaal te infiltreren in de bodem. Bewoners zal ook gevraagd worden zelf actief bij te dragen aan de klimaatopgave door de regenwaterafvoer van hun woningen af te koppelen van het vuilwaterriool en hun tuinen te vergroenen. Door deze afkoppelstrategie langjarig door te zetten ontstaat een klimaatrobuuste omgeving. Door het regenwater meer onderdeel te laten zijn van de openbare ruimte neemt tevens de belevingswaarde en ruimtelijke kwaliteit verder toe.
Uitgangspunten bestemmingsplan
De gemeente Apeldoorn heeft de ambitie om ongewenste milieusituaties te saneren en voor de toekomst het milieubelang duidelijker te betrekken bij de planontwikkeling voor wonen, werken en verkeer. Voor het aspect geluid zijn ambities en handvatten weergegeven in de uitvoeringsnota. Toekomstige geluidshinder dient te worden voorkomen. Daarom heeft de gemeente de Handreiking Geluid in bestemmingsplannen en projecten opgesteld. De handreiking geeft aanwijzingen voor het maken van keuzes met betrekking tot geluid in ruimtelijke plannen of projecten. Ook geeft de handreiking mogelijke maatregelen en oplossingen om overschrijding van de geluidsnormen te voorkomen.
In 2016 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota 'Hereiking uitgiftebeleid openbaar groen' vastgesteld. De belangrijkste ambities op het gebied van de ruimtelijke leefomgeving daarbij zijn het vergroten van woongenot door uitgifte van openbaar groen mogelijk te maken en het behouden van de groenstructuur. Tevens wordt oneigenlijk gebruik van gemeentegrond aangepakt.
Aan de verkoop van dit zogenaamde snippergroen is een aantal voorwaarden verbonden. Groen dat onderdeel is van de hoofd- en wijkgroenstructuur wordt niet uitgegeven. Daarbuiten geldt een 'verkoop, tenzij'-principe. Bij verkoop mag bijvoorbeeld de veiligheid en bereikbaarheid van het omliggende gebied niet in gevaar komen en dienen de nieuwe grenzen logisch en goed te beheren te zijn. Grond waarop in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen zijn gepland komt ook niet in aanmerking voor uitgifte.
Bouw- en gebruiksmogelijkheden van een perceel zijn afhankelijk van de bestemming. De bestemming van de betreffende grond wordt bij de uitgifte niet gewijzigd. In principe wordt de bestemming van de grond gewijzigd bij de eerstvolgende reguliere herziening van het bestemmingsplan. Indien een wijziging van de bestemming op korte termijn gewenst is, kan de bewoner daartoe een verzoek bij de gemeente indienen.
Als er op de uit te geven strook grond een bijzondere boom staat, dan wordt in de koopovereenkomst een onderhoudsverplichting voor die boom opgenomen. Verandering van eigenaarschap leidt niet tot een wijziging in het bestemmingsplan en de APV aangaande de bijzondere boom.
De nota I-cultuur is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 februari 2006. Kern van de nota is dat cultuurhistorie van essentieel belang is voor de identiteit van Apeldoorn. De kwaliteiten van de woonwijken, de binnenstad, de dorpen en het afwisselende buitengebied gelden als leidraad voor nieuwe ontwikkelingen. Cultuurhistorie levert bouwstenen aan om ruimtelijke projecten mogelijk te maken met behoud van identiteit. Hiervoor wordt een cultuurhistorische analyse van een gebied gemaakt. Daarmee ontstaat inzicht in de aanwezige (boven- en ondergrondse) cultuurhistorische waarden. Naast het vastleggen van kennis over landschap, geomorfologie, stedenbouw, archeologie en architectuur geeft de analyse aanbevelingen over de inzet van deze waarden in nieuwe ontwikkelingen. Bij de nota horen een archeologische en een cultuurhistorische beleidskaart. Deze worden beschreven in de paragrafen 5.5 respectievelijk 5.6.
Artikel 12a van de Woningwet verplicht iedere gemeente om een welstandsnota vast te stellen. Die welstandsnota moet, in de vorm van beleidsregels, criteria bevatten voor de welstandstoetsing. Om te voldoen aan deze verplichting heeft de gemeenteraad in juni 2017 de Welstandsnota 2017-2020 'Aantrekkelijk Apeldoorn' vastgesteld. De welstandsnota is het kader waaraan de onafhankelijke Commissie Ruimtelijke Kwaliteit toetst of aanvragen om omgevingsvergunning voor het bouwen voldoen aan redelijke eisen van welstand.
Doel van de welstandsnota is het zorgen voor een goede balans tussen het borgen van de basiskwaliteit van de ruimtelijke leefomgeving en het bieden van ruimte aan initiatiefnemers. Bij de welstandsnota hoort een website die het welstandsbeleid voor iedereen toegankelijk maakt.
De nota gaat uit van één welstandsniveau voor álle gebieden van de hele gemeente Apeldoorn en werkt vanuit een piramide:
Algemeen
Apeldoorn wordt voor het eerst in de 8e eeuw vermeld onder de naam Appoldro. In de 13e en 14e eeuw was Apeldoorn een kerkdorp en vanwege de centrale ligging een 'vergaderlocatie'. Vanaf 1590 is een sprengenstelsel aangelegd ten behoeve van de papierfabricage. De stedelijke ontwikkeling werd rond 1810 ingezet, doordat koning Willem I 'Het Loo' als residentiële buitenplaats koos. In 1840 is door de opkomende nijverheid en industrialisatie in Apeldoorn het sprengenstelsel verbeterd. Rond 1850 was de lintbebouwing in noord-zuidrichting langs de Dorpsstraat kenmerkend voor Apeldoorn. In het noorden leidde dit lint naar één van de assen van paleis Het Loo, in het zuiden kreeg dit lint een vervolg in de weg naar Arnhem.
In de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkelde het agrarische dorp Apeldoorn zich steeds meer tot een villadorp. De verkaveling van enkele landgoederen en de aanleg van spoorlijnverbindingen boden voor welgestelden de mogelijkheid zich te vestigen nabij het paleis in een fraaie omgeving. De belangrijkste wegen richting Zutphen, Deventer en Arnhem werden bestraat of begrind. De ambachtelijke bedrijven werden omgebouwd tot wasserij en/ of blekerij. Deze industriële ontwikkeling vond met name plaats langs het Apeldoorns Kanaal. Ook het aantal inwoners nam in die tijd snel toe. De aantrekkelijkheid van Apeldoorn werd gevormd door de mooie omgeving, het van de grond komen van onderwijs- en gezondheidszorginstellingen en de steeds groter wordende toerismesector. De gemeente voerde tegelijk ook een aantrekkelijk woonbeleid uit. De bevolkingstoename bracht veel werk voor de bouwnijverheid met zich mee, maar op industrieel vlak bleef de ontwikkeling enigszins achter. Dit werd met name veroorzaakt door de toenemende buitenlandse concurrentie voor de papierfabricage.
Tot 1960 verliep de ontwikkeling van Apeldoorn vrij natuurlijk. Door de vestiging van de overheids- en zakelijke dienstverlening kwam er daarna een grote werkgelegenheidsgroei. Ook maakte de woningbouw een explosieve groei door, waardoor veel van de oorspronkelijke landschappelijke structuren verloren zijn gegaan, maar ondanks de grootschalige ruimtelijke ontwikkeling in de laatste honderd jaar zijn veel historische lijnen herkenbaar gebleven.
Plangebied
De huidige hoofdstructuur binnen Apeldoorn wordt gevormd door de spoorwegen, het Apeldoorns Kanaal en de wegen vanuit de binnenstad naar Arnhem en Deventer. Infrastructureel gezien is een aantal ingrijpende veranderingen uitgevoerd. Het gaat hierbij om de aanleg van de A1 ten zuiden van Apeldoorn, de A50 ten oosten van Apeldoorn en de aanleg van de ringweg binnen de bebouwde kom. Bij de aanleg van deze infrastructuur is niet uitgegaan van de landschappelijke structuur, waardoor deze hier is verdwenen. De uitbreiding van Apeldoorn heeft plaatsgevonden langs en tussen de historische infrastructuur. De stad is in de huidige situatie gegroeid tot de A1, de A50 en het bosgebied ten westen van Apeldoorn, die tot op heden een barrière vormen voor verdere uitbreiding.
Het bestemmingsplangebied is van oorsprong een zeer nat en drassig gebied. Dit wordt mede veroorzaakt door de ligging aan de voet van de Veluwe. Vrij centraal is op historische kaarten de Nagelpoel te zien. Dit was een groot vergaarbekken voor kwelwater vanuit het Veluwemassief. Samen met het Beekbergerwoud is het gebied vrij laat ontgonnen (tweede helft 19e eeuw). Door het graven van de Kayersbeek kon gebruik gemaakt worden van het water om watermolens aan te drijven. Hoewel het plangebied van oorsprong een nat gebied is geweest, verliep de watervoorziening van het Kanaal Zuid moeizaam. De Eerbeekse, Loenense en Beekbergse beken moesten ongebruikt onder het kanaal worden doorgevoerd om het droog leggen van lager gelegen gebieden en watermolens te voorkomen. In aanvulling op de Zwaansprengen (1870), de (verlegde) Kayersbeek en de zuidelijker gelegen Oude Beek en Oosterhuizersprengen, moesten de Veldhuizerspreng (1869-1872) en Vrijenbergerspreng (1874-1876) worden gegraven om het kanaal te voeden. Pas vier jaar na de voltooiing van het kanaal was scheepvaart mogelijk.
Rond 1900 bestond een groot deel van het plangebied nog uit heide. Langs de zuidelijke grens van het gebied werden wat gronden ontgonnen die deel uitmaakten van het Beekbergsche Broek. Ook langs de Arnhemseweg is activiteit te zien vanaf eind 19e eeuw. Hier ontwikkelden zich enige landgoederen met bijbehorend bos. Zo ontstond onder andere het Brandts Bos (circa 1930) in de zuidwestelijke hoek en de Zwaan als bedrijf. De spreng is vernoemd naar dit bedrijf. De Zwaanspreng lag ten zuiden van het plangebied en de Kayersbeek langs de noordelijke grens van het plangebied. De Zwaanspreng voerde het water af in oostelijke richting, terwijl de Kayersbeek naar het noorden afboog, richting de Kayersmolen.
Van de historische infrastructuur zijn nog nabij het gebied aanwezig de spoorlijn en het kanaal. In oost-westrichting doorkruist de Zwaanspreng het plangebied. De Zwaanspreng mondt uit in het Apeldoorns Kanaal.
In 1907 kende het plangebied een strokenverkaveling die veelal oost-west gericht was. De relatief smalle verkavelingsstroken werden gebruikt voor bebossing, heide en natte weiden. In dit gebied lag een stelsel van landwegen. De ligging van deze landwegen heeft grotendeels de huidige ruimtelijke structuur van het gebied Malkenschoten - Kayersmolen bepaald. De bebouwing is in dezelfde richting geplaatst als de landwegen.
Planlocatie
De planlocatie Zwaansprengweg naast 7G en 9 thans grotendeels een onbebouwd gebied. Er stonden twee loodsen, maar deze zijn inmiddels gesloopt. Aan de zuidzijde staat één woonwagen (met kap).
figuur: planlocatie
Ontsluiting
De ontsluiting van het gebied vindt plaats in noord-zuidrichting via de Kayersdijk en verderop via de Arnhemseweg. In oost-west richting zijn dat de Laan van Malkenschoten en de Lange Amerikaweg. De Kayersdijk sluit via de op- en afritten van de rijksweg A1 direct aan op het autosnelwegennetwerk en vormt daarmee een snelle verbinding tussen de snelwegen, via het bedrijventerrein Kayersmolen en het centrum van Apeldoorn. Tussen de Kayersdijk en het plangebied ligt een spoorlijn, waarvan de toeristische stoomtrein van de VSM en afvalverwerker VAM gebruik maakt. Een paar bedrijven gebruiken de spoorlijn voor het vervoer van goederen.
figuur: ontsluitingswegen
Groen
Het bedrijventerrein Kayersmolen wordt vrijwel geheel omkaderd door groen. Iets ten zuiden van het gebied ligt de Zwaanspreng en de Kayersbeek. De Zwaanspreng is een waterloop met daaromheen een groenzone. Deze mondt uit in het Apeldoorns kanaal. Het kanaal wordt begeleid door bomen. Verspreid over het bedrijventerrein zelf liggen groenvoorzieningen, met name langs hoofdontsluitingswegen zoals de Kayersdijk en ook langs het spoor ligt een groenzone. Dit is onderdeel van de stedelijke groene hoofdstructuur.
figuur: groen
figuren: groene omranding van de Zwaanspreng, het Apeldoorns Kanaal en het spoor
Bebouwd gebied
De bebouwing op het bedrijventerrein varieert van kleine tot zeer grote panden, die vrijwel allemaal zijn georiënteerd op de wegenstructuur en over het algemeen op korte afstand van de wegen staan. In het oosten van het bedrijventerrein bevinden zich de meer grootschalige gebouwencomplexen. Daarnaast zijn grote panden veelal dichtbij de hoofdontsluitingswegen gebouwd. Kleinere panden zijn over het algemeen op achterterreinen en op grotere afstand van de hoofdinfrastructuur gebouwd.
De bebouwing in de omgeving van het plangebied is variabel in hoogte, maar bestaat veelal uit bedrijfshallen met een maximale hoogte van circa 8m. Deze hoogte is sterk afhankelijk van de functie van de bebouwing. De bebouwing in de directe omgeving van het plangebied is hoofdzakelijk zonder kap uitgevoerd, waardoor de goothoogte gelijk is aan de bouwhoogte. Bebouwing met een kap bevindt zich met name aan de historische bebouwingslinten in de nabijheid van het plangebied, zoals de Arnhemseweg en de Oude Apeldoornseweg. Daarnaast is ook langs de Zwaanspreng en de Paramariboweg bebouwing met een kap aanwezig. Ten zuidwesten en ten zuidoosten van de rotonde in de Arnhemseweg/ Laan van Malkenschoten en tevens ter hoogte van een entree van het bedrijventerrein bedraagt de hoogte van de bebouwing circa 16 tot 20m. Nabij het plangebied zijn enkele hoogteaccenten aanwezig. Deze bevinden zich op de hoek van de Kayersdijk/ Lange Amerikaweg (15m), in de zuidwest oksel van de Laan van Malkenschoten/ Oude Apeldoornseweg (16-20m) en ter hoogte van de Kayersdijk (15m). Op het bedrijventerrein is een overgang in bouwhoogten waarneembaar. De hoogste bebouwing bevindt zich hoofdzakelijk aan de hoofdontsluitingswegen. De hoogte achter deze bebouwing, veelal aan de secundaire ontsluitingswegen gelegen, neemt af tot een minimale hoogte van circa 3m. De bebouwing met een kap die in de omgeving van het plangebied aanwezig is, heeft over het algemeen een goothoogte van circa 4m en een bouwhoogte van circa 8m.
Functionele structuur
Rondom de planlocatie liggen hoofdzakelijk bedrijven en dan met name autogerelateerd. Ten noorden zijn een hondensportterrein, fietscrossbaan en een modelautosportbaan aanwezig. Tussen deze sportgerelateerde bedrijven en de beoogde woonwagenstandplaatsen staan al meerdere woonwagenstandplaatsen met bedrijfsruimten. Ook ten zuiden langs de spoorlijn staan woonwagenstandplaatsen met bedrijfsruimten. Het bedrijventerrein is gezien de ontsluitingswegen goed gelegen. Het gebied rondom de planlocatie ligt op relatief korte afstand van woningen.
Bedrijventerrein Kayersmolen heeft in de periode na de Tweede Wereldoorleg een stevige ontwikkeling doorgemaakt. Hierdoor groeide het bedrijventerrein tussen het kanaal en de Kayersdijk met veelal productiebedrijven. In de afgelopen 15 jaar is dat veranderd en kwamen er detailhandelsbedrijven, kantoren en woon-werklocaties. Door de crisis is het terrein op onderdelen in verval geraakt en is de uitstraling van het terrein verslechterd. Reden om te werken aan een revitalisering. Dit is onlangs in de vastgestelde uitvoeringsagenda Economie 2017-2022 opnieuw als belangrijk aandachtspunt benoemd. Daarmee is herontwikkeling en kaveluitgifte niet alleen belangrijk om te voldoen aan de vraag, het dient ook bij te dragen aan een opwaardering van het hele bedrijventerrein.
Voorliggend initiatief voorziet in vijf nieuwe kavels voor een woon-werkcombinatie voor kermisexploitanten. Hiermee ontstaan nieuwe voorkanten en verdwijnen de in slechte staat verkerende grotendeels onbebouwde bedrijfskavels. De nieuwe verkaveling volgt de bestaande wegstructuur en voorziet in de afronding van de Zwaansprengweg. Daarbij worden bestaande voorgevelrooilijnen gerespecteerd en krijgen de kavels een duidelijke positie aan de straat. Daarmee voldoet het aan de gestelde eisen die de revitalisering vraagt.
Ten aanzien van beeldkwaliteit wordt aangestuurd op heldere bouwmassa's waarbij de bedrijfswoningen heldere eigen volumes zijn. Kleurgebruik dient terughoudend te zijn en gedekt.
Het gemeentelijk verkeersbeleid is vastgelegd in de Verkeersvisie 2016 – 2030 (vastgesteld juli 2016). Deze Verkeersvisie is een uitwerking van de gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad voor het onderdeel mobiliteit. De gemeentelijke Structuurvisie 2030 Buitenstad somt vier ambities op voor de gemeente Apeldoorn:
Deze ambities zijn in de Verkeersvisie 2016-2030 uitgewerkt voor het onderdeel mobiliteit. Voor het plangebied is de ambitie Comfortabele gezinsstad van belang. Apeldoorn heeft de ambitie om voor gezinnen een aantrekkelijke stad te zijn. Het aantal inwoners zal de komende jaren groeien en het aantal ouderen zal toenemen. Voor mobiliteit betekent een comfortabele gezinsstad dat iedereen (van 8 tot 88 jaar) zich veilig kan verplaatsen en er sprake is van een bereikbare, leefbare en aantrekkelijke (binnen)stad. De fiets is het primaire vervoermiddel vanwege het duurzame karakter, gezondheidsredenen en de relatief korte afstanden. Ook het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol in de verplaatsingen
In de Verkeersvisie zijn de ambities uit de Structuurvisie vertaald in de volgende kernopgaven:
Drie aspecten lopen als een rode draad door de uitvoering van deze kernopgaven:
De Verkeersvisie gaat voornamelijk over de hoofdinfrastructuur voor fiets, bus en auto en dus niet over kleine straatjes zoals in het plangebied wordt gerealiseerd. Voor het plangebied is met name een veilige duurzame inrichting van de openbare ruimte van belang. Hierbij hoort een goede bereikbaarheid naar de omliggende straten en een veilige woonomgeving. Bij de nieuwe situatie van het plangebied is beschreven hoe met deze aspecten rekening is gehouden.
De parkeernormen zijn vastgelegd in de gemeentelijke Beleidsregel parkeren (in werking per 21 maart 2019). De gemeente stelt geen maximum aan het aantal parkeerplaatsen bij woningen, de parkeernorm geeft aan wat in ieder geval aangelegd moet worden.
Er wordt gestimuleerd dat er duurzaam gebouwd wordt door bijvoorbeeld aanleg van zonnepanelen.
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Dit kan worden aangetoond met een actueel bodemonderzoek. Ook als de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging is daarmee de geschiktheid voldoende aangetoond. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Indien er sprake is van bouwactiviteiten, is ook in het kader van de omgevingsvergunning een actueel onderzoek naar de kwaliteit van de bodem nodig.
Hiernaast geldt dat de gemeente Apeldoorn bevoegd gezag is in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit wordt hergebruik van licht verontreinigde grond mogelijk gemaakt. De gemeente Apeldoorn heeft hiervoor beleid opgesteld dat is vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten en een bodembeheerplan.
Onderzoeksresultaten bodem
In 2017 heeft Econsultancy een actualiserend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het noordelijk deel van het terrein aan de Zwaansprengweg nabij 7G te Apeldoorn. De resultaten daarvan zijn opgenomen in een rapportage met projectnummer 4216.001 d.d. 15 augustus 2017 (Bijlage 1 verkennend bodemonderzoek zwaansprengweg 2017). Uitkomst van dit onderzoek is dat de vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" kan worden beschouwd, op basis van de onderzoeksresultaten wordt bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de chemischanalytische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de voorgenomen verkoop van de onderzoekslocatie.
Tegelijkertijd met de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek heeft Econsultancy een nader onderzoek asbest in bodem uitgevoerd op het noordelijk deel van de locatie. De resultaten hiervan zijn verwoord in de rapportage met projectnummer 4216.002, d.d. 21 augustus 2017 (Bijlage 2 nader onderzoek asbest in bodem 2017). Geconcludeerd wordt dat er asbest in concentraties < 100 mg/kg d.s. in de grond is aangetoond, zodat er op basis van de huidige resultaten geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de onderzoekslocatie en er op basis van de huidige resultaten geen saneringsplicht geldt.
In de rapportage d.d. 14 mei 2018, opgesteld door Econsultancy, zijn de resultaten van het bodemonderzoek voor het zuidelijk deel van het terrein weergegeven (Bijlage 3 diverse). Hieruit blijkt in de bodem verontreiniging met minerale olie en asbest is vastgesteld. Voordat de toekomstige functie kan worden gerealiseerd dient de bodem te worden gesaneerd. Tevens wordt geadviseerd om ter plaatse van beide nissenhutten, na sloop en voorafgaande aan de sanering, een aanvullend bodemonderzoek uit te voeren. Een rapportage van dit onderzoek, eveneens uitgevoerd door Econsultancy, dateert van 17 november 2021 (Bijlage 4 aanvullend). Hieruit volgt dat in de bovengrond ter plaatse van de voormalige nissenhutten sterke verontreinigingen zijn aangetoond. Ook hier dient de bodem derhalve te worden gesaneerd.
Uit de kostenraming d.d. 1 december 2021 blijkt dat de kosten niet onuitvoerbaar hoog zijn en dat er voldoende rekening is gehouden met saneringskosten.
Dit betekent dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor het project.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden gebruikt de gemeente Apeldoorn de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden normaliter bepaald tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de dichtst daarbij gelegen situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor; langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de rustige woonwijk zijn rustig buitengebied, stiltegebied en natuurgebied. Daarvoor gelden dan ook dezelfde richtafstanden.
Een ander omgevingstype is het gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren tot het omgevingstype gemengd gebied. Het gemengd gebied kent door de aanwezige variatie aan functies en situering al een hogere milieubelasting. Dit kan aanleiding zijn om gemotiveerd voor één of meer milieuaspecten een kleinere afstand aan te houden dan wordt geadviseerd voor een rustige woonwijk. Een geadviseerde afstand van 30m kan dan bijvoorbeeld worden gecorrigeerd tot 10m en een geadviseerde afstand van 100m tot 50m. Uitzondering op het verlagen van de richtafstanden vormt het aspect gevaar: de richtafstand voor dat milieuaspect wordt niet verlaagd.
De tabel geeft de relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype weer.
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Het systeem van richtafstanden gaat uit van het principe van scheiding van functies: de richtafstandenlijst geeft richtafstanden tussen bedrijfslocatie en omgevingstype rustige woonwijk respectievelijk gemengd gebied. Binnen (hiervoor aangewezen) gebieden met functiemenging zijn milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gesitueerd. Bij gebieden met functiemenging kan gedacht worden aan stads- en wijkcentra, horecaconcentratiegebieden en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen. Voor gebieden met functiemenging wordt een aparte afweging gemaakt ten aanzien van de aan te houden afstand en de te nemen maatregelen in relatie tot het gewenste woon- en leefklimaat. Voor de toelaatbaarheid van activiteiten binnen gebieden met functiemenging gelden randvoorwaarden. Het gaat om kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid en de activiteiten vinden hoofdzakelijk inpandig en overdag plaats.
Naast de geadviseerde milieuzonering voor bedrijven op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwet- en regelgeving gelden. Denk hierbij aan de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving en de veiligheidsregelgeving. Deze regelgeving geldt uiteindelijk als toetsingskader voor de toegestane milieueffecten. Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen.
Onderzocht worden zowel de feitelijke invloed van de ter plaatse gevestigde en te vestigen milieubelastende functies als de invloed die kan uitgaan van milieubelastende functies die op grond van de geldende bestemming gevestigd kunnen worden.
Onderzoeksresultaten milieuzonering
In de directe omgeving van het plangebied zijn een installatiebedrijf aan de Zwaansprengweg 9, meerdere standplaatsen voor kermisexploitanten (Zwaansprengweg 5A t/m 7K) en een autobedrijf aan de Zwaansprengweg 14 gelegen. Voor het installatiebedrijf geldt de bestemming 'Bedrijventerrein-2'. Op grond hiervan zijn bedrijven in milieucategorie 4.1 (en een gecorrigeerde milieuzone van 100m) toegestaan. Het vestigen van een dergelijk zwaar bedrijf op deze locatie is niet reëel. Hierom is een gecorrigeerde milieuzone van 30m aangehouden. Het plangebied ligt in deze zone. Maatgevend aspect van deze inrichting is het aspect geluid.
Een woonwagenstandplaats voor kermisexploitanten wordt beschouwd als bedrijfswoning. Een bedrijfswoning geeft mindere bescherming dan een gewone woning, waarop de brochure bedrijven en milieuzonering is gebaseerd.
Op dit deel van het industrieterrein zijn al kermisexploitanten aanwezig. Deze zijn op kortere afstand van het installatiebedrijf gelegen dan het plangebied. Hierdoor wordt het installatiebedrijf niet extra belemmerd. Zowel de kermisexploitanten als het installatiebedrijf dienen te voldoen aan de geluidnormen van het Activiteitenbesluit. Ondanks de ligging binnen de feitelijke milieuzonering van het installatiebedrijf is het mogelijk de woonwagenstandplaatsen te realiseren.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen en een spoorlijn, maar ligt buiten de invloedssfeer van een industrieterrein. Derhalve wordt geluid van de omliggende wegen en de spoorlijn beschouwd.
Wegverkeerslawaai: geluidgevoelige bestemmingen nabij bestaande wegen
Artikel 76 Wgh verplicht ertoe om bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen een geluidzone terzake van de geluidsbelasting van de gevel van geprojecteerde geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) de grenswaarden uit de Wgh in acht te nemen. Bij het voorbereiden van de vaststelling van zo'n bestemmingsplan moet akoestisch onderzoek worden gedaan naar die geluidsbelasting.
Op grond van artikel 74 Wgh heeft iedere weg van rechtswege een geluidzone, met uitzondering van:
De breedte van de zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de ligging van de weg in binnen- of buitenstedelijk gebied.
Wanneer woningen worden geprojecteerd binnen een geluidzone moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de gevels van die woningen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Bij een hogere geluidsbelasting moet worden gekeken of er maatregelen getroffen kunnen worden om de geluidsbelasting te reduceren. Indien maatregelen onvoldoende effect geven en/of onmogelijk zijn en de geluidsbelasting niet hoger is dan de maximale grenswaarde van 63 dB (Lden, inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh) kunnen burgemeester en wethouders een hogere waarde vaststellen. De voorwaarde die de gemeente Apeldoorn daaraan stelt is dat daarvoor een grond aanwezig is. Die gronden zijn vastgelegd in de gemeentelijke beleidsregel Hogere waarden Wet geluidhinder gemeente Apeldoorn.
Onderzoeksresultaten wegverkeerslawaai
De relevante wegen zijn de Kayersdijk en de Zwaansprengweg. Voor de wegen doen zich geen van de genoemde uitzonderingen voor, zodat ze van rechtswege een geluidzone hebben van 200 meter. In de rapportage d.d. 14 juni 2019, opgenomen in Bijlage 5 Akoestisch onderzoekvan de toelichting, is de geluidsbelasting ten gevolge van de wegen berekend. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden en dat geen procedure hogere grenswaarde nodig is. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.
Geluid spoorlijn Apeldoorn - Dieren
De spoorlijn Apeldoorn-Dieren zit niet meer in het Geluidregister dat is vastgesteld door het Ministerie van I&M, waardoor de Wet geluidhinder niet meer van toepassing is. Er rijdt nog wel treinverkeer over deze spoorlijn, maar het gaat daarbij alleen over transport van en naar Circulus en de stoomtrein naar Lieren/ Dieren. In het kader van de goede ruimtelijke ordening is getoetst of er geen onevenredige hinder voor de woningbouw zal optreden. Gelet op de ligging van het perceel ten opzichte van de spoorlijn, de snelheid van de treinen en de frequentie waarmee het spoor hier wordt gebruikt zullen geen hogere geluidniveaus optreden dan een Lden van 55 dB (voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder). Verder bevindt zich op korte afstand geen overgang, waardoor de stoomtrein een waarschuwingssignaal zal afgeven. Hiermee komt een aanvaardbaar woonklimaat niet in het geding. Voor de vergunning van VSM in Lieren is in 2008 onderzoek gedaan naar de invloed op de lucht- en geluidkwaliteit van de woningen direct rondom het traject bij Lieren en het rangeerterrein (is worst-case benadering doordat hier veel meer rijbewegingen kunnen zijn en vaker stoom wordt ontlucht). Hieruit valt af te leiden dat er geen significante effecten te verwachten zijn voor het plan.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wm worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
Niet in betekenende mate bijdragen
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een bijdrage is "niet in betekenende mate", als de toename maximaal drie procent van de jaargemiddelde grenswaarde van fijn stof of stikstofdioxide bedraagt. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën, is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren. De categorieën van gevallen zijn:
Verder is een bepaalde combinatie van woningen en kantoren zonder nader onderzoek mogelijk en is er voor sommige inrichtingen geen onderzoeksplicht.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
In het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) staan enerzijds maatregelen die gemeenten, provincies en rijk nemen om de luchtkwaliteit te verbeteren en anderzijds grootschalige, "in betekenende mate" projecten die tot verslechtering kunnen leiden. Per saldo kan Nederland hiermee in 2011 overal aan de grenswaarden van fijn stof voldoen en in 2015 aan de grenswaarden voor stikstofdioxide. Nederland heeft op basis van het NSL van de Europese Commissie uitstel gekregen van de inwerkingtreding van de grenswaarden.
Toepasbaarheidsbeginsel
Op locaties die niet voor het publiek toegankelijk zijn, op het terrein van inrichtingen, op rijbanen van wegen en in de middenbermen van wegen, hoeft de luchtkwaliteit niet te worden beoordeeld (het "toepasbaarheidsbeginsel"). Voor alle andere ontwikkelingen moet worden onderzocht wat het effect op de luchtkwaliteit is. Blijkt uit het onderzoek dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging, dan vormt het onderdeel luchtkwaliteit geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Is de bijdrage wel in betekenende mate maar wordt er geen grenswaarde overschreden, dan is er evenmin een belemmering.
Onderzoeksresultaten luchtkwaliteit
Het bestemmingsplan beoogt de bouw van zes woonwagenstandplaatsen. Daarmee staat vast dat de ontwikkeling valt onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren en wordt voldaan aan de Wet milieubeheer ten aanzien van luchtkwaliteitseisen.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe worden in het beleid voor externe veiligheid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en per transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
In de circulaire is de effectbenadering uitgewerkt voor LPG-tankstations. In beginsel zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 60m en geen zeer kwetsbare objecten binnen een effectafstand van 160m toegestaan. Naast de circulaire blijft ook de toetsing aan het Bevi noodzakelijk.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
Voor de beoordeling van de risico's vanwege het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes, met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende Regeling basisnet. Er zijn geen wettelijke grenzen voor de aantallen transporten met gevaarlijke stoffen, maar er worden wel grenzen gesteld aan de risico's, deze staan in het Basisnet. De vastgestelde risicogrenzen worden getoetst aan het plaatsgebonden risico met een wettelijk harde norm en het groepsrisico met de daarbij behorende oriëntatiewaarde als ijkpunt. Daarnaast geldt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen op een verantwoorde wijze plaatsvindt vanwege de strenge eisen die gelden voor dit vervoer als gevolg van internationale regelgeving.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Voor de beoordeling van de risico's van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud van de buisleidingen.
Nota Milieuveiligheid Apeldoorn
Uitgangspunt van de Nota Milieuveiligheid, die in december 2011 is vastgesteld, is dat nieuwe risicobronnen alleen nog zijn toegestaan op de grote industrieterreinen, met uitzondering van propaantanks in het buitengebied. Nieuwe risicobedrijven die onder het Bevi vallen kunnen door middel van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt op de grote industrieterreinen. De voorwaarde hierbij is dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico zich niet buiten de inrichtinggrens van het nieuwe bedrijf mag bevinden en dat het invloedsgebied voor het groepsrisico niet verder reikt dan de grens van het industrieterrein. Daarnaast is in de Nota bepaald dat het groepsrisico ten gevolge van een risicobron niet groter mag zijn dan 1 maal de oriëntatiewaarde.
Onderzoeksresultaten
De volgende figuur geeft een overzicht van het plangebied in relatie tot de risicobronnen in en nabij het plangebied.
figuur: plangebied en risicobronnen
Bevi
In de nabijheid van de planlocatie Zwaansprengweg bevinden zich geen bedrijven die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Het Bevi vormt geen belemmering voor de woonwagenplekken.
Transport van gevaarlijke stoffen over water, spoor en weg
In de nabijheid van de planlocatie bevinden zich geen water-, spoor- en verkeerswegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Wel ligt het plangebied op circa 150m afstand van de Kayersdijk. De Kayersdijk is in de beleidsvisie externe veiligheid van de gemeente Apeldoorn aangewezen als doorgaande route voor gevaarlijke stoffen. Binnen 200m van deze route dient er een verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden volgens de beleidsvisie van de gemeente Apeldoorn. Er is geen sprake van een toename van het groepsrisico, omdat er minder dan 10 personen bijkomen doordat er woningen mogelijk worden gemaakt.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In de nabijheid van de Zwaansprengweg bevinden zich geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat in de omgeving van het plangebied geen relevante mobiele en stationaire risicobronnen aanwezig zijn. Er worden maximaal 6 woonunits/ woonwagens gerealiseerd. Deze toename is gering en de personendichtheid blijft onder 140 personen per hectare (gemiddeld 2,2 personen per woonunit/ woonwagen dus 13,2 personen). Dit blijft ruim onder de oriëntatiewaarde. Hierdoor vormt externe veiligheid geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
De minister van VROM heeft bij brief van 3 oktober 2005 geadviseerd om bij de vaststelling van nieuwe plannen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microTesla (µT).
De aanleiding voor dit advies is een Engels onderzoek waarbij een licht statistisch verband naar voren is gekomen tussen het langdurig aanwezig zijn van kinderen binnen de 0,4 µT magneetveldzone van bovengrondse hoogspanningslijnen en leukemie bij kinderen tussen 0 en 15 jaar. Het is nog niet duidelijk wat de achterliggende oorzaak hiervan is. Op basis van het voorzorgsprincipe wordt daarom geadviseerd om in nieuwe situaties rekening te houden met deze 0,4 µT–magneetveldzone rondom hoogspanningslijnen. Gelet op de maatschappelijke kosten-baten afweging en ook gezien de huidige onzekerheden over de mogelijke gezondheidsrisico's adviseert VROM dat er geen directe aanleiding is om maatregelen te nemen in bestaande situaties. Daaronder worden ook geldende maar nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen begrepen.
Nieuwe situaties zijn nieuwe bestemmingsplannen en/of wijziging van bestaande bestemmingsplannen en/of plaatsing van nieuwe hoogspanningslijnen dan wel wijzigingen aan bestaande hoogspanningslijnen. Gevoelige bestemmingen zijn locaties waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen en crèches.
Gelet op het hiervoor genoemde VROM-advies heeft het gemeentebestuur op 6 november 2007 de intentie uitgesproken om op termijn alle bovengrondse hoogspanninglijnen in Apeldoorn ondergronds te brengen. Tot het zover is, zal voor nieuwe ontwikkelingen de lijn van het VROM-advies gevolgd worden.
Onderzoeksresultaten
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bovengrondse hoogspanningslijnen.
Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Welke activiteiten dat zijn is vastgelegd in het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.). De activiteiten zijn onderverdeeld in:
Aan het merendeel van de activiteiten zijn drempelwaarden gekoppeld.
Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. en de activiteit de drempelwaarde overschrijdt, geldt een m.e.r.-plicht. Wanneer het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt die is opgenomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht. Een m.e.r.-beoordeling is in ieder geval verplicht als de drempelwaarde wordt overschreden. De verplichting geldt (sinds 1 april 2011) ook als de drempelwaarde niet wordt overschreden maar toch niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu.
Gevolg van dat laatste is dat in een bestemmingsplan voor een activiteit die voorkomt in onderdeel D maar waarbij de omvang onder de drempelwaarde ligt, gemotiveerd moet worden of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor deze toets gelden geen vormvereisten en daarom wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Onderzoeksresultaten
In het Besluit m.e.r. is in onderdeel D categorie 11.2: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen' genoemd. Het realiseren van zes woonwagenstandplaatsen wordt vanwege de beperkte omvang niet aangemerkt als een activiteit opgenomen in categorie D 11.2. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat een MER, vormvrije mer of (vormvrije) mer-beoordeling nodig is.
Het perceel Zwaansprengweg ten westen van nummer 9 ligt in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is circa 0,2 hectare groot. Het plangebied bevindt zich niet binnen een Keurzone of binnen de zoekgebieden voor waterberging die de provincie in zijn Omgevingsvisie heeft aangegeven.
Het gebied ligt ten westen van het Apeldoorns Kanaal en daarmee in de grondwaterfluctuatiezone die in het provinciaal beleid is vastgelegd. Er zijn geen gegevens van peilbuizen in de directe omgeving beschikbaar. Op basis van de isohypsenkaart van de provincie Gelderland ligt de GHG in het plangebied tussen NAP+ 13,0 m en NAP+ 12,5 m. Er is in en om het plangebied geen grondwateroverlast bekend. Om grondwateroverlast te voorkomen dient bij de ontwikkeling van het plangebied rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging en ontwateringsmogelijkheden. Grondwater mag hierbij niet structureel worden afgevoerd. Hierdoor zal het plan grondwaterneutraal worden ontwikkeld.
Ongeveer 200m ten oosten van het plangebied bevindt zich het Apeldoorns Kanaal. Dit betreft een A-water. Langs de spoorweg Apeldoorn - Dieren bevindt zich een C-water. Door dit plan ontstaat geen extra oppervlaktewater. Er zal niet geloosd worden op het oppervlaktewater. Doordat hemelwater lokaal wordt opgevangen, geborgen en geïnfiltreerd naar de ondergrond heeft het plan geen nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Het plan heeft daarmee geen nadelige gevolgen voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving. Het plan heeft derhalve geen nadelige gevolgen voor de waterafhankelijke natuur.
Rondom het plangebied en de omgeving daarvan ligt een gemengd rioolstelsel waarmee vuil- en regenwater gezamenlijk worden afgevoerd. Voor zover bekend is de capaciteit van dit riool voldoende om bij een maatgevende regenbui die eens per twee jaar optreedt geen water op straat te veroorzaken.
Het gemeentelijk beleid is er op gericht om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de afvoer van regenwater niet op de riolering aan te sluiten. In het gemeentelijke beleid is opgenomen dat het regenwater dat afkomstig is van daken en verhardingen in principe in de bodem moet worden geïnfiltreerd door middel van een infiltratievoorziening van voldoende capaciteit op eigen terrein.
Bij ontwikkeling van gebieden die voorheen onbebouwd of onverhard dient de infiltratievoorziening een berging van minimaal 36mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak te hebben. Bij herontwikkeling van bestaand verhard en/of bebouwd gebied is dit 20mm. Bij extreme situaties moet voorkomen worden dat afstromend water binnen of buiten het plangebied schade veroorzaakt.
Het waterschap vereist voor nieuwe ontwikkelingen een bergingscapaciteit van 60mm in het plangebied, hier mag de infiltratiecapaciteit naar de bodem (gedurende 24 uur) van afgetrokken worden. Deze berging mag zowel in als buiten de infiltratievoorzieningen plaats vinden.
De materialen die in aanraking komen met het regenwater mogen niet uitlogen en dienen volgens Duurzaam Bouwen geselecteerd te zijn. Bij de infiltratie van regenwater mag de bodem niet verontreinigd raken door met het regenwater afgevoerde vervuilende stoffen.
In dit plangebied wordt het regenwater geïnfiltreerd en niet op het riool geloosd.
De nieuwe gebouwen/woonwagenplaatsen dienen te worden voorzien van gescheiden afvoeren voor vuil- en regenwater, zoals op grond van het Bouwbesluit verplicht is. De vuilwaterafvoer van de bebouwing wordt aangesloten op het gemeentelijke gemengde rioolstelsel. Het bestaande rioolstelsel in en om het plangebied heeft voor zover bekend voldoende capaciteit voor deze extra vuilwaterafvoer van de nieuwbouw.
Ten behoeve van de nieuwe huisaansluitingen dient er bij de gemeente een aanvraag te worden gedaan voor een nieuwe rioolaansluiting. Deze wordt dan door de eenheid Beheer en Onderhoud van de gemeente aangelegd. Alle kosten hiervoor komen voor rekening van de aanvrager. De hoogte van de huisaansluiting dient afgestemd te worden op de bestaande hoogte van de vrijvervalleiding.
Het plan omvat minder dan 10 woningen/1.500 m² extra verhard oppervlak. Het plangebied ligt niet in een Keurzone of in een zoekgebied voor waterberging. Het plan betreft geen HEN-water (inclusief beschermingszone), landgoed, weg, spoorlijn, damwand, scherm, ontgronding et cetera. Bovendien zal er niet geloosd gaan worden op het oppervlaktewater. Daarom is dit plan in het kader van de watertoets een postzegelplan als omschreven door Waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plan geldt dan ook het standaard wateradvies. Afwijkingen van dit standaard wateradvies zijn gemotiveerd aangegeven. Bij negatieve gevolgen voor het watersysteem is aangegeven hoe deze gemitigeerd dan wel gecompenseerd worden. Om deze redenen is het plegen van overleg met het waterschap als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro achterwege gelaten, dit in overeenstemming met de richtlijn 'Watertoetsprocedureregels voor postzegelplannen' van het waterschap.
De twee Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992) vormen samen de belangrijkste natuurbeschermingswetgeving op Europees niveau. De Vogelrichtlijn heeft tot doel in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De EU-lidstaten zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Habitatrichtlijn waarborgt de biologische diversiteit door het in stand houden van natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en van natuurlijke habitats. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten tot het aanwijzen van te beschermen gebieden, zogeheten speciale beschermingszones. Het netwerk van speciale beschermingszones die op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn aangewezen wordt over het algemeen als Natura 2000 aangeduid. Een Natura 2000-gebied kan uit een Vogelrichtlijngebied, een Habitatrichtlijngebied of een combinatie van beide bestaan. Bij een gecombineerd Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied kan elk onderdeel zijn eigen begrenzing hebben, afhankelijk van de aanwezige natuurwaarden.
Wet natuurbescherming
Rijksregels over natuurbescherming staan in de Wet natuurbescherming (verder: Wnb). De wet kent een algemene zorgplicht voor iedereen in Nederland ten aanzien van Natura 2000-gebieden, bijzondere nationale natuurgebieden en in het wild levende dieren en planten. De Wnb geeft de provincies de opdracht om gebieden aan te wijzen die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland', een samenhangend landelijk ecologisch netwerk. Andere gebieden kunnen de provincies aanwijzen als bijzondere provinciale natuurgebieden dan wel bijzondere provinciale landschappen. De Wnb bevat –voor zover voor bestemmingsplannen relevant- regels voor de bescherming van gebieden, voor de bescherming van soorten en over houtopstanden.
Gebiedsbescherming
De minister van Economische Zaken wijst Natura 2000-gebieden aan, de speciale beschermingszones als bedoeld in de Vogel- en de Habitatrichtlijn. Het aanwijzingsbesluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied. De provincie stelt voor het Natura 2000-gebied iedere 6 jaar een beheerplan vast. Op grond van de artikelen 2.7 en 2.8 Wnb stelt een bestuursorgaan een plan dat significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied uitsluitend vast indien uit een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, waarin rekening is gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied, de zekerheid is verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Als uit de passende beoordeling die vereiste zekerheid niet is verkregen kan het plan uitsluitend worden vastgesteld als is voldaan aan elk van de voorwaarden:
Als het plan significante gevolgen kan hebben voor een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort in een Natura 2000-gebied geldt in plaats van de hiervoor genoemde voorwaarde b, de voorwaarde dat het plan nodig is vanwege:
Als compenserende maatregelen nodig zijn, moeten deze onderdeel uitmaken van het plan.
Soortenbescherming
De Wnb kent drie verschillende beschermingsregimes voor soorten:
Van deze verboden kan de provincie ontheffing (in individuele gevallen) respectievelijk (bij verordening) vrijstelling verlenen. Dit kan alleen als aan drie criteria is voldaan:
Voor een deel van de andere, vanuit nationaal oogpunt beschermde soorten hebben provinciale staten in de Omgevingsverordening Gelderland vrijstelling verleend voor zover het gaat om handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling en het bestendig beheer en onderhoud.
Houtopstanden
Tot slot kent de Wnb het verbod om een houtopstand geheel of gedeeltelijk te (doen) vellen, zonder voorafgaande melding daarvan aan de provincie. Dit verbod geldt niet binnen de bebouwde kom en voor bepaalde typen bomen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening is bepaald dat de aanwijzing en begrenzing van de gebieden die behoren tot het 'natuurnetwerk Nederland' en de aanwijzing van de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden bij provinciale verordening geschiedt. Ook is daarin bepaald dat bij provinciale verordening regels worden gesteld over bestemmingsplannen die betrekking hebben op een gebied behorend tot het natuurnetwerk Nederland.
Omgevingsvisie en -verordening Gelderland
De provincie beschermt het Gelders Natuurnetwerk. Het Gelders Natuurnetwerk is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuur van internationaal, nationaal en provinciaal belang. De provincie wil de natuur van het Gelders Natuurnetwerk (GNN) beschermen tegen aantasting en heeft daarom regels opgenomen in de Omgevingsverordening. Daarnaast bestaat de Groene Ontwikkelingszone (GO). Deze kent een dubbele doelstelling. Er is ruimte voor verdere economische ontwikkeling in combinatie met een (substantiële) versterking van de samenhang tussen aangrenzende en inliggende natuurgebieden. De omgevingsverordening kent ook regels voor GO.
Gebiedsbescherming
Door Anteagroup is een onderzoek gedaan naar de stikstofdepositie (Anteagroup, Stikstofdepositieonderzoek Zwaansprengweg te Apeldoorn, NOT02-0458073.104 dd 29 november 2021 Bijlage 6 Stikstofdepositieonderzoek). Hieruit blijkt dat het plangebied op circa 2,3 km van Natura-2000 gebied 'Veluwe' ligt. De Veluwe bevat stikstofgevoelige habitattypen. Voor de gebruiksfase, waar onder valt het gebruik van de woonwagens en de opslag en reparatie ten behoeve van een kermisexploitatiebedrijf, waarbij rekening is gehouden met de verkeersgeneratie en -verspreiding, zijn er geen rekenresultaten hoger dan 0.00 mol/ha/j. Voor de realisatiefase geldt een vrijstelling sinds de inwerkingtreding van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering met ingang van 1 juli 2021. De conclusie is dan ook dat het aspect 'stikstof' geen belemmering vormt voor het voorgenomen initiatief. Significant negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie kan worden uitgesloten.
Soortenbescherming
Gezien het soort bebouwing, de verharding en de beperkte aanwezigheid en het soort beplanting op de locatie, is de verwachting dat er geen beschermde soorten in het plangebied voorkomen. Daarom is van verder natuuronderzoek ten behoeve van soortenbescherming afgezien. De zorgplicht is wel van kracht, voor het verstoren van broedvogels kan geen ontheffing worden verkregen. De werkzaamheden dienen daarom buiten het broedseizoen (richtlijn 15 maart-15 juli) te worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden moet altijd in en direct om het plangebied (ook de bomenrij langs het spoor) gekeken worden of er toch vogels aan het broeden zijn die door de werkzaamheden verstoord kunnen worden.
Houtopstanden
In het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Wetgeving hieromtrent is daarom niet relevant voor het plangebied.
De natuurwaarden staan uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Op grond van artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De begrippen 'stedelijke ontwikkeling' en 'bestaand stedelijk gebied' zijn als volgt gedefinieerd (artikel 1.1.1 Bro):
In de praktijk wordt dit de ladder voor duurzame verstedelijking genoemd. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
Van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is geen sprake, want het gaat om realisatie van zes woningen en van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is onder andere sprake als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.
In de Omgevingsvisie Gelderland hebben provinciale staten het provinciale beleid omtrent archeologie vastgelegd: De provincie streeft er naar archeologie expliciet te betrekken bij de integrale afweging bij planontwikkeling. Bij locatiekeuze en planuitwerking moet voldaan worden aan de basiskwaliteitseisen van de bodem, waaronder archeologie. Ruimtelijke plannen en projecten die archeologische gegevenheden in de bodem kunnen aantasten moeten zo veel mogelijk rekening houden met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Als vervolg op de Nota I-cultuur heeft de gemeenteraad op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld, die de Archeologische beleidskaart uit 2006 vervangt. De archeologische beleidskaart kent drie categorieën terreinen met archeologische waarden. Er is vastgesteld dat op deze terreinen archeologische waarden aanwezig zijn of dat het zeer waarschijnlijk is dat deze aanwezig zijn. Daarnaast zijn er drie zones met een archeologische verwachting. Deze zones geven de dichtheid weer waarop een archeologische vindplaats wordt verwacht.
De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats is afhankelijk van de archeologische verwachting voor het gebied èn van de omvang van de graafwerkzaamheden. Daarom is aan de verschillende gebiedscategorieën specifiek beleid gekoppeld.
Het gaat hier om wettelijk beschermde monumenten en door de gemeente op basis van de Monumentenverordening aangewezen gemeentelijke monumenten. Op deze terreinen is het vrijwel zeker dat bij grondwerkzaamheden schade aan de archeologische vindplaats toegebracht wordt. De bescherming van deze terreinen is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de Monumentenverordening.
Terreinen met vastgestelde archeologische waarden zijn die gebieden waarvan in het verleden is vastgesteld dat er zich een behoudenswaardige archeologische vindplaats bevindt. Bij verstoringen van de bodem groter dan 50 m2 is het verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren.
Tot de terreinen met archeologische waarden behoren de enken, dorpskernen en historische locaties. In deze gebieden zijn archeologische waarden aanwezig, maar waar deze precies liggen is niet altijd bekend. Bij bodemingrepen is de kans dan ook zeer aannemelijk dat archeologische waarden worden aangetroffen. In deze gebieden moet bij verstoringen van de bodem groter dan 100 m2 archeologisch onderzoek uitgevoerd worden.
In deze categorie vallen de terreinen die op de archeologische kenniskaart een middelhoge en hoge archeologische verwachting bezitten. In deze gebieden wordt verspreide begraving, bewoning en landgebruik voorafgaande aan de dorpsvorming in de Late Middeleeuwen verwacht. Pas bij grotere bodemingrepen wordt de kans groot dat zo'n vindplaats wordt aangetroffen. Daarom hoeft bij verstoringen van de bodem kleiner dan 500 m2 geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
In gebieden met een lage archeologische verwachting is de dichtheid van archeologische vindplaatsen naar verwachting laag. Daarom hoeft er in deze gebieden alleen archeologisch onderzoek te worden gedaan als er meer dan 2.500 m2 van de bodem verstoord gaat worden.
In gebieden waar het bodemarchief door menselijk of natuurlijk toedoen is verdwenen of waar zeker is dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het gaat hier om grote verstoringen van de bodem: wegvlak A1, de spoorlijn ter hoogte van de stuwwal en niet-historisch water. Deze categorie zal in de loop van de tijd groter worden naarmate meer archeologisch onderzoek is uitgevoerd. Een actueel overzicht van overige gebieden in deze categorie wordt door middel van de archeologische kenniskaart bijgehouden.
Verstoringsdiepte waarvoor onderzoeksplicht geldt
De verplichting om archeologisch onderzoek uit te voeren geldt voor ieder van de genoemde gebiedscategorieën bij een verstoring dieper dan 35cm onder het vastgestelde maaiveld. Een uitzondering op deze diepte wordt gemaakt voor natuurgebieden. Ervaring leert dat archeologische waarden in natuurgebieden relatief dicht aan het oppervlak kunnen liggen. Daarom is in natuurgebieden bij verstoringen van de bodem groter dan 10.000 m2 altijd een archeologisch onderzoek nodig, ongeacht de diepte van de verstoring.
Zoals in paragraaf 5.5.1.2 al is uiteengezet hebben burgemeester en wethouders op 18 juni 2015 de Archeologische beleidskaart 2015 vastgesteld. Op deze beleidskaart is voor het hele grondgebied van de gemeente Apeldoorn aangegeven hoe groot de kans op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten is. Het plangebied Zwaansprengweg naast 7G en 9 valt op de Archeologische beleidskaart 2015 onder beleidscategorie 5 (zone met lage archeologische verwachting). Dit houdt in dat bodemingrepen met een oppervlak groter dan 2.500 m2 en dieper dan 35 cm -Mv onderzoeksplichtig zijn wat betreft archeologie. Aangezien de toekomstige bodemingrepen die door dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt deze grens niet overschrijden - omdat de totale oppervlakte 2.034 m² bedraagt -, is in het kader van dit bestemmingsplan geen archeologisch onderzoek nodig. Er hoeft geen archeologische dubbelbestemming of gebiedsaanduiding te worden opgenomen.
Op grond van artikel 3.1 van de Erfgoedwet kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een monument dat van algemeen belang is vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aanwijzen als rijksmonument. In het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving moet worden gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Aanvullend op de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk een visie op het cultureel erfgoed opgesteld, genaamd 'Kiezen voor karakter; visie erfgoed en ruimte'. Deze visie geeft aan hoe het Rijk het onroerend cultureel erfgoed borgt in de ruimtelijke ordening, welke prioriteiten het kabinet daarbij heeft en hoe het wil samenwerken met publieke en private partijen. Vanuit een brede erfgoedvisie wordt ingezoomd op de meest actuele en urgente opgaven van nationaal belang.
In de Omgevingsvisie Gelderland stelt de provincie over cultuur en erfgoed het volgende: De Gelderse steden kenmerken zich door een sterk historisch karakter, door een hoge ruimtelijke kwaliteit, een goed ontwikkelde culturele infrastructuur en huisvesten enkele topinstellingen. Al deze kwaliteiten dragen in belangrijke mate bij aan een aantrekkelijk woon-, werk- en vestigingsklimaat. Om deze redenen investeert de provincie in de verdere ontwikkeling van erfgoed en cultuur, kennisontwikkeling, cultureel ondernemerschap en innovatie. In alle regio's stimuleert de provincie samen met gemeenten kunst en cultuur die bijdragen aan een sterk vestigingsklimaat, regionale identiteit en vrijetijdseconomie. De Omgevingsverordening Gelderland bevat, voor zover voor dit plangebied relevant, geen regels over cultuurhistorie.
Op de cultuurhistorische beleidskaart die hoort bij de gemeentelijke Nota I-cultuur, staat de mate waarin de cultuurhistorische waarden een rol zullen spelen bij ruimtelijke plannen. De attentiewaarde kent drie gradaties:
In de nota is vastgelegd dat gebieden met de hoogste cultuurhistorische waarden in het bestemmingsplan een beschermende regeling krijgen. In 2012 heeft de gemeenteraad de Implementatienotitie modernisering monumentenzorg vastgesteld. In deze notitie is vastgelegd dat de iconen (monumenten, beeldbepalende panden en beschermde gezichten of gebieden) worden beschermd via sectorale regels, zoals de Erfgoedwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Andere cultuurhistorische waardevolle kwaliteiten worden -waar nodig en mogelijk- door middel van het bestemmingsplan beschermd.
Nabij het plangebied is een aantal cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Hierna zijn de belangrijkste cultuurhistorische elementen in het plangebied benoemd.
De Zwaanspreng is een kunstmatige beekloop uit omstreeks 1870, die zijn oorsprong vindt in het gebied ten westen van de Arnhemseweg. Hier bevindt zich ook de bron van de Kayersspreng, waarvan de doodlopende zuidtak noordelijk van de viskwekerij loopt.
De oude spoorlijn Apeldoorn-Dieren begon in 1887 als de Koning Willem III-lijn. De spoorlijn is nu het traject van de Veluwse Stoomtrein Maatschappij. Nabij het plangebied, ter hoogte van de viskwekerij, lag een halteplaats.
Het Apeldoorns Kanaal is aangelegd in twee fases en vormde, na de voltooiing in 1866, een zeer belangrijke nieuwe infrastructurele lijn in de noord-zuidverbindingen in dit deel van de provincie Gelderland. Apeldoorn dankte er aan het einde van de 19de eeuw een belangrijk deel van haar economische bloei aan. Binnen het bestemmingsplan Malkenschoten - Kayersmolen ligt een deel van het traject van het Apeldoorns kanaal, dat tussen 1858 en 1966 gegraven werd. Het gehele kanaal, dat zich uitstrekt over zes gemeenten, heeft een hoge cultuurhistorische waarde.
Het plan heeft hier geen gevolgen voor.
Monumenten zijn elementen met een hoge cultuurhistorische waarde die op grond van de Erfgoedwet dan wel de Monumentenverordening als monument zijn aangewezen. In het plangebied bevinden zich geen monumenten en kandidaat-monumenten.
Karakteristieke panden hebben geen monumentenstatus maar zijn door hun cultuurhistorische en ruimtelijke waarde van groot belang voor het karakteristieke beeld van hun omgeving. Die waarden komen onder andere tot uitdrukking in de gebiedseigen typologie, markante ligging, bijdrage aan het typische beeld en/of de bijzondere vorm en functie.
In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden of kandidaat-karakteristieke panden.
Dit project is een initiatief van de gemeente Apeldoorn zelf. Alle met deze planwijziging samenhangende kosten komen ten laste van het project. Er behoeft daarom geen exploitatieplan te worden vastgesteld.
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In paragraaf 6.2 wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. Paragraaf 6.3 beschrijft de gebruikte bestemmingen. Hier worden zowel de regels als de weergave van de bestemmingen op de plankaart beschreven. De beschrijving geeft aan hoe de regeling geïnterpreteerd moet worden. In paragraaf 6.4 tenslotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotregels besproken.
Bestemmingsplan Zwaansprengweg naast 7G en 9 is een ontwikkelingsplan, waarin de toekomstige situatie uitgangspunt is voor de wijze van bestemmen.
De bestemmingen zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Samen geeft dit de regels voor gebruik en bebouwing van de grond. De bestemmingen worden hierna besproken.
Bedrijf-kermisexploitatiebedrijf
De gronden met de bestemming 'Bedrijf-Kermisexploitatiebedrijf' zijn bestemd voor kermisexploitatiebedrijven met bedrijfswoningen, in de vorm van een woonwagen of een vrijstaande woning. Daarnaast mogen de gronden worden gebruikt voor tuinen en erven en voor nutsvoorzieningen. Geluidzoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en detailhandelsbedrijven zijn niet toegestaan. Voor de maatvoering van bedrijfsgebouwen, bedrijfswoningen/woonwagens (en bijbehorende bijgebouwen) en bouwwerken geen gebouwen zijnde is een schema opgenomen.
Verkeer-Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is gegeven aan de gebieden die een verblijfsfunctie hebben. Dit betreft de wegen, straten, voet- en fietspaden, bermen en parkeervoorzieningen in het gebied. Ook het niet-structurerende groen kan in deze bestemming worden ondergebracht.
Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis
Bij recht is het gebruik van een deel van de gebouwen voor beroepsuitoefening en niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan. Daarbij worden enige beperkingen gesteld, waaronder aan de daarvoor te gebruiken oppervlakte, om ervoor te zorgen dat het woonkarakter van de woning het beroeps- of bedrijfsmatige gebruik blijft overheersen. Voor de niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten aan huis geldt dat alleen bedrijfsactiviteiten die voorkomen op de Lijst van toegelaten bedrijfsactiviteiten aan huis zijn toegestaan. Voor deze lijst is aansluiting gezocht bij de bedrijven die in de richtafstandenlijst van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als bedrijven van categorie 1 zijn aangemerkt. Omdat het gaat om activiteiten in een woning op een relatief klein oppervlak is het aantal bedrijfsactiviteiten dat is toegelaten zeer beperkt gehouden.
Binnen de bestemmingen Bedrijf en Bedrijventerrein en die bestemmingen die ook bedrijfsactiviteiten mogelijk maken is het uitoefenen van een bedrijf op het hele perceel toegelaten. Het is dan overbodig om nog iets te regelen over bedrijfsuitoefening aan huis. Voor alle duidelijkheid is in die bestemmingen vastgelegd dat het uitoefenen van een beroep aan huis is toegestaan.
Bouwregels
Voor de maatvoering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is per bestemming een bebouwingsschema opgenomen. In de bebouwingsschema's staan de maatvoerings- aspecten die voor die specifieke bestemming gelden. Vaak wordt verwezen naar de maat- voeringsaanduidingen op de plankaart.
Bevoegd gezag
Waar dit bestemmingsplan de bevoegdheid in het leven roept om af te wijken van de regels, is die bevoegdheid toebedeeld aan het bevoegd gezag. Over het algemeen zal dat bevoegd gezag het college van burgemeester en wethouders zijn. In een enkel geval zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht gedeputeerde staten dan wel de minister bevoegd gezag voor het verlenen van de omgevingsvergunning en daarmee ook voor het bij die omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 3 (Algemene regels) staan de regels die gelden voor alle bestemmingen. In artikel 6 zijn bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen gelden. Lid 6.1 bevat onder andere een regeling voor legaal gebouwde (delen van) bouwwerken die niet voldoen aan de in het plan voorgeschreven maatvoering. De aanwezige maten zijn dan toegelaten, ook bij eventuele herbouw van het bouwwerk. Dit geldt alleen daar waar de afwijking voorkomt.
Lid 6.2 bevat de afdekbepaling. Hier is bepaald dat, wanneer in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, het gebouw vanaf de aangegeven goothoogte dient te worden afgedekt met een kap. Deze bepaling impliceert dat een -al dan niet gedeeltelijke- platte afdekking is toegestaan, mits dat platte dak niet hoger is dan de op dat punt geldende maximaal toegelaten bouwhoogte.
In artikel 7 staan de algemene gebruiksregels. In lid 7.1 is beschreven welke vormen van gebruik in ieder geval gelden als gebruik in strijd met de bestemming. In lid 7.2 is het daadwerkelijke strijdig gebruik strafbaar gesteld. Deze strafbaarstelling is noodzakelijk voor vormen van gebruik die onwenselijk zijn en waarvoor het bestemmingsplan dus niet de mogelijkheid biedt daarvoor een omgevingsvergunning te verlenen; de strafbaarstelling van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is derhalve niet van toepassing.
In artikel 11 staan de procedureregels die bij het stellen van nadere eisen moeten worden toegepast. Procedureregels voor het bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van het bestemmingsplan zijn niet opgenomen omdat daarvoor de procedure uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing is. De procedureregels voor uitwerkings- en wijzigingsplannen staan in de Wet ruimtelijke ordening. Artikel 12 tenslotte geeft aan welke regeling geldt wanneer wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen en plannen. De overige artikelen bevatten bekende regels die geen nadere bespreking behoeven.
Door een wijziging van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn op 29 november 2014 de stedenbouwkundige bepalingen uit de Bouwverordening vervallen. De stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening waren in Apeldoorn overwegend nog van belang vanwege de koppeling met de parkeernormen. Door het vervallen van deze bepalingen moet, daar waar het aanwezig zijn van voldoende ruimte voor het parkeren van auto's in het kader van een goede ruimtelijke ordening nodig is, in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren worden opgenomen.
In dit bestemmingsplan is in lid 3.4.4 een gebruiksregel parkeren opgenomen. Hierin is bepaald dat gebruik van gronden en bouwwerken zonder dat op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is, geldt als gebruik in strijd met de bestemming. Verder is bepaald dat een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden en/of het wijzigen van het gebruik alleen wordt verleend als wordt aangetoond dat er op de eigen kavel of in het openbaar gebied voldoende ruimte voor het parkeren van auto's aanwezig is. In lid 3.5.1 de bevoegdheid opgenomen om van deze parkeerbepalingen af te wijken wanneer het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of als op andere wijze in de benodigde parkeerruimte wordt voorzien.
De uitleg bij de uitoefening van deze bevoegdheden wordt, zoals op grond van artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro mogelijk is, afhankelijk gesteld van de beleidsregel over de toepassing van die bevoegdheid. Het gaat dan om de beleidsregel die op het moment van uitoefening van die bevoegdheid geldig is.
In hoofdstuk 3 zijn ook de regels voor de in het plangebied voorkomende waarden, belemmeringenzones en dergelijke opgenomen. Dit zijn regels voor waarden, belemmeringenzones en dergelijke die in meerdere bestemmingen voorkomen. Door middel van gebiedsaanduidingen is aangegeven waar deze zones voorkomen.
Archeologie
De Archeologische beleidskaart 2015 kent zes categorieën gebieden met een verschillende archeologische verwachting. Voor twee van die categorieën bevat het bestemmingsplan geen regeling. De bescherming van terreinen met monumentale archeologische waarden, oftewel de archeologische monumenten, is geregeld in de Erfgoedwet, de Monumentenwet en de gemeentelijke monumentenverordening. Van de zones met geen archeologische verwachting staat vast dat er geen archeologische waarden (meer) zijn. Voor de overige vier categorieën wordt in bestemmingsplannen een beschermende regeling opgenomen.
Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Terrein met vastgestelde archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – vastgestelde archeologische waarden' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Terrein met archeologische waarden hebben de aanduiding 'overige zone – archeologische waarden' gekregen. Voor beiden geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 50 m2 (vastgestelde archeologische waarden) respectievelijk 100 m2 (specifieke archeologische waarden) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend. Gebieden die op de archeologische beleidskaart zijn aangemerkt als Zone met (middel)hoge archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – hoge archeologische verwachtingswaarde' gekregen, gebieden die zijn aangemerkt als Zone met lage archeologische verwachting hebben de aanduiding 'overige zone – lage archeologische verwachtingswaarde' gekregen. Hiervoor geldt dat bij het indienen van een aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwwerk waarvoor een bodemingreep wordt gedaan met een oppervlakte van meer dan 500 m2 (hoge archeologische verwachtingswaarde) respectievelijk 2.500 m2 (lage archeologische verwachtingswaarde) en een diepte van 35 cm onder het vastgestelde maaiveld tevens een archeologisch onderzoeksrapport moet worden ingediend.
Voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die mogelijke archeologische waarden in de bodem kunnen verstoren geldt voor alle vier de categorieën dat ze niet mogen worden uitgevoerd tenzij daarvoor een omgevingsvergunning is verleend. Daarbij gelden dezelfde oppervlakten en diepte als hiervoor genoemd. De vergunning kan alleen worden verleend als uit archeologisch onderzoek blijkt dat de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
Wanneer de archeologische waarde van het terrein al uit andere informatie (bijvoorbeeld uit eerder uitgevoerd onderzoek) in voldoende mate is vastgesteld, is het niet nodig nieuw onderzoek uit te voeren.
Als uit het archeologisch onderzoeksrapport blijkt dat de archeologische waarden door het oprichten van het bouwwerk of door het uitvoeren van de werkzaamheden zullen worden verstoord kan het bevoegd gezag bepaalde voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden. Deze voorschriften kunnen bestaan uit het treffen van technische maatregelen of uit het uitvoeren van nader onderzoek; van beide dient verslag aan het bevoegd gezag uitgebracht te worden.
Archeologisch onderzoek kent vele vormen en maten. Voor het archeologische onderzoeksrapport dat bij een vergunningaanvraag moet worden ingediend wordt meestal in eerste instantie een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Veelal is na deze fase bekend of vrijgave van het terrein mogelijk is of dat nader (of aanvullend) onderzoek noodzakelijk is. Het nader of aanvullend onderzoek, dat bij wijze van voorschrift aan de omgevingsvergunning verplicht kan worden gesteld, kan bijvoorbeeld bestaan uit een gedetailleerder booronderzoek of het graven van proefsleuven om een vindplaats op te sporen of uit te sluiten. Uiteindelijk kunnen deze vormen van onderzoek erin resulteren dat een behoudenswaardige archeologische vindplaats is aangetroffen. Afhankelijk van de ontwikkeling zal de vindplaats in dat geval ex situ (door een opgraving) of in situ (door inpassing in het plan) behouden moeten worden.
Bepalend voor het al dan niet bestaan van een onderzoeksverplichting zijn steeds de oppervlakte en de diepte van de bodemingreep. Bij de oppervlakte van de bodemingreep gaat het om de daadwerkelijk verstoorde oppervlakte. Als een gebouw op stroken gefundeerd wordt en er geen extra graafwerk plaatsvindt, dan geldt als bodemingreep alleen de oppervlakte van de strokenfundering. Wordt daarentegen ook de grond tussen de stroken dieper dan 35 cm vergraven, dan geldt als bodemingreep de volledige oppervlakte van het gebouw. Wanneer een gebouw wordt onderkelderd, wordt in de regel een flink grotere bouwput gegraven dan de oppervlakte van het gebouw. Daarom geldt als bodemingreep bij een onderkeldering de oppervlakte van de bouwput. Om dit zeker te stellen is in artikel 2 Wijze van meten bepaald hoe de oppervlakte van een bodemingreep moet worden gemeten.
In de regels is bepaald dat de diepte van de bodemingreep wordt bepaald vanaf de vastgestelde maaiveldhoogte van het Actueel Hoogtebestand Nederland 2 (AHN2). De AHN2 is een digitale hoogtekaart van Nederland, met voor heel Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens die de ligging van het maaiveld met grote nauwkeurigheid weergeeft. Door het hanteren van deze vastgestelde hoogteligging wordt bereikt dat niet alleen bij een eenmalige bodemingreep dieper dan 35 cm onder AHN2-maaiveld er een plicht tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek is, maar dat dat ook het geval is als er in de loop der jaren bij achtereenvolgende activiteiten meer dan 35 cm onder deze vastgestelde maaiveldhoogte gegraven wordt. In de begripsbepalingen is een definitie van het begrip AHN2-maaiveld opgenomen.
Hoofdstuk 4 bevat tot slot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik en de titel van het bestemmingsplan.
Omdat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt slechts een beperkte invloed op de omgeving heeft, heeft de gemeente geen gelegenheid geboden om een inspraakreactie op het bestemmingsplan in te dienen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 17 maart tot en met 28 april 2022 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er 2 zienswijzen ingediend. Voor een samenvatting van de zienswijzen en de reactie daarop wordt verwezen naar bijlage 7 van de toelichting.