Plan: | Buitengebied, Berkummerbroekweg 24/26 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP20012-0004 |
Er is door TenneT een verzoek ingediend voor de bouw van een voorraadloods. Ondanks al hun inspanningen om calamiteiten en stroomstoringen zoveel mogelijk te voorkomen kan dit nooit volledig worden uitgesloten. Om goed voorbereid te zijn op dit soort calamiteiten is het nodig dat TenneT over een storingsvoorraad beschikt. Deze voorraad bestaat uit reserve onderdelen en (bouw)materialen zoals bouwhekken, verlichting, elektriciteitskabels, onderdelen van hoogspanningsmasten, noodstroomaggregaten en mobiele kranen die 24/7 in heel Nederland kunnen worden ingezet bij calamiteiten. Het doel van deze voorraad is om de maatschappelijke impact van een grootschalige en langdurige stroomstoring zoveel mogelijk te beperken. De voorraad wordt in een hal geplaatst zodat de onderdelen bij een calamiteit snel inzetbaar zijn. Er is voor een locatie in Zwolle gekozen vanwege de ligging ten opzichte van bestaande hoogspanningsstations en - lijnen. De bouw van de loods is in strijd met het geldende bestemmingsplan Buitengebied, Haerst, Tolhuislanden Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.
Het plangebied is gelegen aan de Berkummerbroekweg 24 en 26 te Zwolle en omvat naast het bosperceel dat door middel van de pijl is aangegeven tevens de kavels ten zuiden en westen van het plangebied die in gebruik zijn als trafostation.
Bestemmingsplan Buitengebied, Haerst, Tolhuislanden
Vastgesteld door de raad op 17 december 2012.
De gewenste ontwikkeling is in strijd met dit bestemmingsplan, omdat een deel van de locatie de bestemming 'bos' heeft. Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Inleiding
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI.
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Daarnaast is de ladder van duurzaamheid er blijkens de nota van toelichting er gericht ongewenste leegstand te voorkomen en zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren.
In het onderhavige bestemmingsplan wordt de bouw van een voorraadloods mogelijk gemaakt met een oppervlakte van circa 4.500 m² en is bedoeld om storingsvoorraad op te slaan. Deze voorraad bestaat uit reserve-onderdelen en (bouw)materialen zoals bouwhekken, verlichting, elektriciteitskabels, onderdelen van hoogspanningsmasten, noodstroomaggregaten en mobiele kranen die 24/7 (24 uur per dag en 7 dagen per week) in heel Nederland kunnen worden ingezet bij calamiteiten. Het doel van deze voorraad is om de maatschappelijke impact van een grootschalige en langdurige stroomstoring zoveel mogelijk te beperken. Er is voor een locatie in Zwolle gekozen vanwege de ligging ten opzichte van bestaande hoogspanningsstations en –lijnen.
Gelet op de nota van toelichting en de strekking van de regeling die gericht is op het tegengaan van leegstand is, is de voorraadloods die in het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling. Zie ook de uitspraken van de Afdeling Rechtspraak( hoogspanningsverbinding (uitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:465 (Inpassingsplan DW380 oetinchem-Voorst)), een windturbinepark (uitspraak van 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:709 (Windpark Krammer)),en een transformatorstation (uitspraak van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1123 (Hollands Kroon).
Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt, is artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing. Dit neemt niet weg dat aan de eisen van het eerste lid van artikel 3.1.6 van het Bro dient te worden voldaan. Er dient te worden getoetst of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening .
Behoefte
Zoals hiervoor is aangeven is het doel van de voorraadloods om de maatschappelijke impact van een grootschalige en langdurige stroomstoring zoveel mogelijk te beperken. De loods voorziet hiermee in een behoefte.
Ruimtelijke inpassing
De ontwikkeling kan, gelet op gestelde randvoorwaarden als aard en omvang, veiligheidseisen en bereikbaarheid zwaar materieel, niet worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Daarnaast is de locatie van de loods bewust in de nabijheid van het bestaande hoogspanningsstation geprojecteerd. De locatie is daarnaast gelegen aansluitend aan het bestaande transformatiestation. Voor een nadere onderbouwing wordt verwezen naar hoofdstuk 2.2.2 Provinciaal beleid.
In het bestemmingsplan wordt in de regels ( artikel 3.2.3) een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de bebouwing zorgvuldig in het landschap in te passen.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Echter kan zondermeer gesteld worden dat voorzien wordt in een behoefte en dat het plangebied de geschikte locatie is om te voorzien in deze behoefte.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel van 1 mei 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden. Deze is op 3 maart 2021 geactualiseerd ( Actualisatie 2019/2020).
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie/ Omgevingsverordening Overijssel 2017 ( laatst geactualiseerd op 3 maart 2021 Actualisatie Omgevingsverordeing 2019/2020)
Indien het initiatief, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes.
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een buitenstedelijke ontwikkeling De provinciale keuzes hierin zijn vertaald naar de omgevingsverordening.
In dat verband zijn de volgende onderdelen uit de verordening van belang:
Titel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Hier zijn artikelen opgenomen die in het algemeen van toepassing zijn op elke ontwikkeling zoals principe van concentratie, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Toetsing aan artikelen 2.1.3 en 2.1.6 Omgevingsverordening
Conform het basisprincipe dat het toevoegen van nieuwe bebouwing de kwaliteit van het gebied aantast is gekeken of het verlies aan ruimtelijke kwaliteit gecompenseerd kan worden en deze ontwikkelruimte kan worden toegekend.
Het betreft hier een (beperkte, geen grootschalige) uitbreiding van een gebiedsneutrale functie, die valt binnen de ruimtelijke contouren van de huidige installatie. Het gaat daarbij om een bijzondere voorziening van groot maatschappelijk nut. De ontwikkeling kan niet worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied.
Volgens het KGO beleid (KwaliteitsImpuls Groene Omgeving ) vraagt dit een (basis)inpassing; een goede ruimtelijke inpassing en goede beeldkwaliteit van de uitbreiding. Hieraan is invulling gegeven met een landschappelijke inpassingsplan. (zie de bijlage Landschapsinpassingsplan) Daarin is zorgvuldig omgegaan met het spanningsveld tussen veiligheid van de locatie, versus de uitstraling van het geheel. In het bestemmingsplan wordt een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de voorgestelde inrichtingsmaatregelen op een goede manier te borgen.
Er wordt zuinig omgegaan met de aanwezige ruimte en voor een groot deel wordt het terrein van de bestaande nutsvoorziening benut voor de nieuwbouw.
Er is (beperkt) sprake van meervoudig ruimtegebruik door het dak mede geschikt te maken voor de opwek van zonne-energie. De uitbreiding valt voor een beperkt gedeelte binnen de geldende bestemming Bos. Deze gronden zijn nu niet in gebruik als bos, maar zijn ingericht als grasland. Daarnaast is er wel bos aanwezig, maar die ligt deels binnen de bestemming Groen. Dit bestemmingsplan corrigeert de bestemmingsgrenzen t.a.v. het daadwerkelijk aanwezige bos.
Ontwikkelingsperspectief
Op de kaart ontwikkelingsperspectief wordt het perceel Berkummerbroekweg 26 T1 aangeduid als Agrarisch ondernemen in het grootschalige landschap.
Het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap biedt ruimte aan concurrerende en innovatieve vormen van landbouw en aan opwekking van hernieuwbare energie. Denk daarbij aan zonnepanelen, maar ook aan windenergie en biovergisters.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
De geprojecteerde bebouwing sluit aan bij het bestaande transformatiestation en levert geen beperking op voor de landbouw. Bovendien wordt de toekomstige bebouwing ontsloten via de bestaande weginfrastructuur.
Gebiedskenmerken
Op de Gebiedskenmerkenkaarten blijkt voor perceel dat de natuurlijke laag van het plangebied aangemerkt dient te worden als 'Beekdalen en natte laagtes'.
Norm
• Het waterpeil is niet lager dan voor graslandgebruik noodzakelijk is.
Richting
Beekdalen en laagtes krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van het watersysteem, de waterkwaliteit en voldoende ruimte voor water en indien het bestaande (agrarisch) gebruik dat toelaat natuurlijke dynamiek.
Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water.
Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
Het agrarische cultuurlandschap wordt aangeduid als 'maten en flierenlandschap'
Richting
Als ontwikkelingen plaats vinden in of nabij het Maten en Flierenlandschap, dan dragen deze bij aan versterking van het historische lineaire landschap met open 'kamers' en coulissen, aan accentuering van de overgang naar hogere gronden, de toegankelijkheid, de beleefbaarheid en het vasthouden van water.
Inrichting van nog gave delen richt zich op het behouden van de cultuurhistorische waarden.
De laag van de beleving is aangemerkt als Donkerte .
Donkerte wordt een te koesteren kwaliteit. De ambitie is de huidige 'donkere' gebieden, ten minste zo donker te houden, maar bij ontwikkelingen ze liever nog wat donkerder te maken. Dit betekent op praktisch niveau terughoudend zijn met verlichting van wegen, bedrijventerreinen e.d. en verkennen waar deze 's nachts uit kan of anders lichtbronnen selectiever richten. Structureel is het vrijwaren van donkere gebieden van verhoging van de dynamiek het perspectief. De ambitie is het rustige en onthaaste karakter te behouden, zodat passages van autosnelwegen en regionale wegen niet leiden tot stedelijke ontwikkeling aan eventuele op-en afritten. Bundeling van stedelijke functies en infrastructuur in de 'lichte' gebieden.
Sturing
Richting
In de donkere gebieden alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht. Dit vereist het selectief inzetten en 'richten' van kunstlicht.
Veel aandacht voor vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.
Inspiratie
Behoud van het rustige en onthaaste karakter van de 'donkere' gebieden.
De stedelijke laag is niet aangeduid.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Het structuurplan dat op 16 juni 2008 door de raad is vastgesteld geeft de gemeentelijke visie op de gewenste sociale, economische en ruimtelijke structuur in 2020 weer. Het Structuurplan verwoordt niet alleen een kwantitatieve opgave, maar heel nadrukkelijk ook een kwalitatieve opgave. De visie wordt uiteengerafeld in programma's voor de verschillende beleidsterreinen. De globale visies op de toekomstige sociale, economische en ruimtelijke structuur zijn uitgewerkt tot de kern van het structuurplan: de plankaart met een beschrijving in hoofdlijnen van de meest gewenste ontwikkelingen voor de komende vijftien jaar. De plankaart geeft zo een integraal beeld van de beoogde functies van stad en ommeland tot 2020.
Op de kaart van het structuurplan is de ontwikkeling aangemerkt als agrarisch landschap.
Agrarisch landschap wordt gekenmerkt door groene gebieden met overwegend agrarische functies. De gebieden hebben een ondersteunende functie voor natuurgebieden. In het agrarische landschap ligt het accent op ontwikkeling van de landbouw. Andere functies zijn toegestaan voor zover niet hinderlijk voor de functie landbouw.
Het agrarisch landschap is overwegend open en het is van belang om deze openheid te handhaven. Bij de beoordeling van nieuwe ontwikkelingen is dit een belangrijk uitgangspunt. Daarmee wordt rekening houden met de aanwezigheid van de verschillende weidevogels en houden de landbouwbedrijven ruimte om te groeien.
Het toevoegen van nieuwe bebouwing verstoort de kwaliteit van het gebied. Uitbreiden van bestaande bebouwing kan alleen binnen bepaalde kaders. Hierbij zal gekeken worden naar de ruimtelijke kwaliteit van de uitbreidingen.
Ruimtelijke inpassing
Gelet op de functie van de loods, is het niet mogelijk deze binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren. Daarnaast is de locatie van de loods bewust in de nabijheid van het bestaande hoogspanningsstation geprojecteerd. De locatie is daarnaast gelegen aansluitend aan het bestaande transformatiestation.
In het bestemmingsplan wordt in de regels ( 3.2.3) een voorwaardelijke verplichting opgenomen om de bebouwing zorgvuldig in het landschap in te passen.
Daarmee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling passend is in het structuurplan.
(Ontwerp)Omgevingsvisie
Naast het vigerende structuurplan Zwolle 2020 werkt de gemeente aan het opstellen van een omgevingsvisie ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet.
In november 2017 heeft de gemeenteraad de omgevingsvisie "Mijn Zwolle van morgen deel 1" vastgesteld.
Deel 1 is een document op hoofdlijnen, waarin, met aandacht voor de strategische opgaven, de verschillende ambities op integrale wijze worden samengebracht. Het document geeft op hoofdlijnen richting aan de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de toekomst, maar dient in een opvolgend document, omgevingsvisie deel 2, nader gebiedsgericht te worden uitgewerkt. De status van het Structuurplan 2020 vervalt pas, nadat de volledige omgevingsvisie (deel 2) is vastgesteld.
Op 30 juni 2020 heeft het college de Ontwerp Omgevingsvisie vastgesteld en vrij gegeven voor ter inzage legging. Naar verwachting zal de gemeenteraad eind 2020 de omgevingsvisie vaststellen.
De Omgevingsvisie vervangt, nadat het definitief is vastgesteld, het structuurplan Zwolle 2020 uit 2008, Omgevingsvisie deel 1, de structuurvisie Vechtcorridor Noord uit 2013, de Visie buitengebied uit 2009 en mogelijk delen uit sectoraal beleid.
De Omgevingsvisie is een integrale visie waarin een beeld wordt gekenschetst van een kwalitatief hoogwaardige, inclusieve en toekomstbestendige ontwikkeling van de gemeente Zwolle, met name gericht op de bestaande stad.
Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd.
“De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van de stad.
De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk, bestaand “fundament” om op verder te groeien. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de andere kernopgaven:
Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:
Versterken stedelijkheid en economie:
Het toevoegen van 10.000 woningen in 10 jaar tijd (tot 2030) en dat grotendeels in de bestaande stad is de opgave waar Zwolle voor staat. Dit vraagt om een schaalsprong (compacter, intensiever) en systeemsprongen op het gebied van energie, mobiliteit en klimaat. We kiezen voor 40% suburbaan wonen, 30% groenstedelijk wonen en 30% centrumstedelijk wonen. De verdere verstedelijking vindt plaats aan de hand van ontwikkelgebieden:
Om de verstedelijking verder gestalte te geven kan hoogbouw een oplossing zijn. De maat en schaal van de hoogbouw is afgestemd op zijn omgeving.
Aan de verdere verstedelijking liggen voorwaarden ten grondslag die te herleiden zijn naar een aantal mobiliteitsprincipes en een focus op (centrum)stedelijk wonen.
De ambitie is om de (regionale) economie te versterken door in te zetten op versterking van de stedelijke economie. Specifieke aandacht is hierbij voor het cluster rond health, maar daarnaast ook ict/e-commerce en de creatieve industrie als drager van een aantrekkelijke stad. We stimuleren innovatie en nieuwe bedrijvigheid en kijken daarbij ook naar de koppeling met maatschappelijke thema's.
Raamwerken:
Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen werken we aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit doen we door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle. We noemen dat raamwerken, het geraamte van Zwolle. De ontwikkeling van Zwolle, met onder andere woningbouw, gaat hand in hand met het behouden en versterken van die raamwerken en dus de fysieke hoofdstructuur van Zwolle.
Het fysiek kapitaal van Zwolle bestaat uit cultuurhistorie, landschap en natuur. Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. De waarden van het fysiek kapitaal moeten op een zorgvuldige wijze worden meegewogen bij ingrepen in de fysieke leefomgeving. Daarom zijn er een aantal spelregels opgesteld.
Binnen de raamwerken zijn verder de volgende thema's aangewezen:
Gebiedsprofielen:
De gebiedsprofielen geven richting aan de toekomstige ontwikkeling van de verschillende gebieden in Zwolle. Het is een uitnodiging aan ondernemers, bewoners en andere partners om samen te werken aan een toekomstbestendig Zwolle. In de gebiedsprofielen worden de benoemde algemene opgaven, ambities en principes op stedelijk niveau vertaald naar een strategie voor concrete gebieden. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de bestaande kwaliteiten en waarden van het gebied, de huidige fysieke inrichting en specifieke opgaven die spelen in een gebied. De profielen beschrijven een samenhangend toekomstbeeld voor de gebieden, met aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de openbare ruimte.
De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:
Realisatiestrategie:
In het realiseren van onze opgaven staan we niet alleen. Ons vertrekpunt is, we doen het samen, waarbij de rol van de gemeente telkens maatwerk is en zijn we iedere keer duidelijk over onze rol. Participatie is een belangrijk onderdeel van het proces om opgaven aan te pakken en bij initiatief. De omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de beoordeling van ruimtelijke initiatieven. De gebiedsopgaven en de opgaven in onze raamwerken zijn daarbij leidend. De initiatieven sluiten daarop aan en leveren een kwaliteitsbijdrage aan private én publieke ruimte.
Toetsing ontwikkeling aan de ontwerp Omgevingsvisie
Versterken stedelijkheid en economie:
Het plangebied ligt voorbij de stadsrand en is een zoekrichting voor de uitbreiding van bedrijventerrein Hessenpoort.
Gebiedsprofiel
Het plangebied is aangemerkt als 'Agrarisch landschap'
Gelet ook op hetgeen is opgemerkt in de paragraaf ten aanzien van de behoefte-onderbouwing van de ladder voor duurzame verstedelijking, kan de conclusie worden getrokken dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch beleid.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.
In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.
De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.
Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Groenbeleidsplan en Structuurplan 2020
Het Groenbeleidsplan, vastgesteld door de gemeenteraad op 30 maart 1998, geeft aan dat de hoofdgroenstructuur stevig genoeg moet zijn om duurzaam in stand te worden gehouden. Het groen zal meerdere functies vervullen, zal natuurwaarden in zich bergen en duidelijk herkenbaar zijn in de stad. Het netwerk van groene dragers in het Structuurplan 2020 is grotendeels afgeleid van het Groenbeleidsplan en aangevuld met nieuw structuurgroen dat voor de periode tot 2020 op het programma staat. Buurtgroen staat niet zelfstandig op de plankaart van het Structuurplan. Wel vormt het een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke opzet en inrichting van woon- en werkmilieus.
Bomenverordening en Groene Kaart
Voor de bomen geldt de in 2013 vastgestelde Bomenverordening.
Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn heel in het kort de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die voortaan samengaan via het Nationaal Bestuursakkoord Water.
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in 2015 op orde is. In dat jaar moet het oppervlaktewater voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van 'een goede chemische toestand'. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Waterbeheer 21e eeuw
WB21 anticipeert op toekomstige ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzame waterkwantiteit- en duurzaam waterkwaliteitsbeheer:
Bij 'vasthouden, bergen en afvoeren' wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer er toch een wateroverschot ontstaat wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij 'schoonhouden, scheiden en zuiveren' gaat het om een voorkeursvolgorde waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon en vuil water zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. Deze zaken worden opgepakt door het hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) Stadsdijken Zwolle. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris, waarvan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu de coördinerende bewindspersoon is.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en HWBP, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het peil van het IJsselmeer, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar beleid vastgelegd in een omgevingsvisie en de omgevingsverordening. Op 12 april 2017 zijn de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening vastgesteld. Hierin is het ruimtelijk beleid van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van Waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2007 is de nota "Leven met Water in stedelijk gebied" vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van deze wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van Waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft in de Wateragenda (2015) uitgangspunten vastgelegd om vorm te geven aan de opgaven rondom water en (aanpassen aan het) klimaat. Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van hemelwaterinfiltratie vastgelegd in de gemeentelijke bouwverordening. Verder zijn in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 ontwerprichtlijnen en beleidskeuzes beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Algemeen beleid
De gemeenteraad heeft in 2005 de milieuvisie 'Milieu op scherp' vastgesteld. De milieuvisie geeft de richting aan van het Zwolse milieubeleid. In de milieuvisie worden ambities en doelstellingen geformuleerd en worden prioriteiten gesteld in de ontwikkeling en uitvoering van het Zwolse milieubeleid.
In de milieuvisie is de strategie geformuleerd die Zwolle wil hanteren om te komen tot een effectief en efficiënt milieubeleid. Er worden parallelle sporen gevolgd.
Per sector (geluid, bodem, externe veiligheid, luchtkwaliteit, enzovoort) wordt beleid geformuleerd. Op dit moment (anno 2020) is voor de sectoren energie, duurzaam bouwen, bodem, grondwater, geluid, afval, luchtkwaliteit en externe veiligheid beleid vastgesteld.
Zwolle heeft daarnaast gebiedsgericht milieubeleid ontwikkeld. Door middel van gebiedsgerichte aanpak wordt het sectorale milieubeleid per gebied geïntegreerd. Het principe is dat binnen het grondgebied van Zwolle diverse gebiedstypen worden onderscheiden op basis van ruimtelijke kenmerken en functies. Vervolgens wordt vastgesteld welke milieukwaliteit nagestreefd wordt bij een dergelijk gebiedstype. Uiteindelijk zal dit referentie milieukwaliteitsprofiel de basis vormen voor de uitwerking van het milieubeleid in een specifiek gebied.
Voor het plangebied worden de verschillende relevante milieuthema's hierna kort beschreven.
Geluid
In de milieuvisie 'Milieu op scherp' wordt de ambitie voor geluid als volgt omschreven. Zwolle is een dynamische stad met geluidniveaus die passen binnen de wettelijke grenswaarden. Er zijn alleen geluiden die passen bij de functie van een gebied en ook de geluidbelasting binnen het gebied is gerelateerd aan de functie van het gebied. Dit is vastgelegd in de 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle'.
Een belangrijke doelstelling is het verminderen van geluidshinder in bestaande woningen en voorkomen van geluidshinder bij renovatie en nieuwbouw. Een belangrijke maatregel om deze doelstelling te bereiken is het toepassen van stillere wegdeksoorten. Een andere maatregel is het meenemen van de geluidsdoelstellingen bij de ruimtelijke planontwikkeling.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (juli 2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (9 februari 2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Agrarisch landschap'. Voor dit gebiedstype zijn in het gemeentelijk beleid grenswaarden gesteld voor geluid afkomstig van wegverkeer (48 dB), railverkeer (55 dB) en industrielawaai (50 dB(A)).
Luchtkwaliteit
Zwolle wil, binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. In de visie wordt ernaar gestreefd om voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid, zodat onder meer overal wordt voldaan aan de normen voor plaatsgebonden risico (PR).
Op 20 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders als nadere uitwerking van de doelstelling uit de beleidsvisie het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid.
Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico. Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen. Een afwijkend gebiedstype vormen de stroomzones. Stroomzones zijn gebieden rondom infrastructuur (spoorlijnen, wegen en waterwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Voor stroomzones is een apart beleidskader geformuleerd.
Onderhavig bestemmingsplan is gelegen binnen het gebiedstype 'Agrarisch landschap'. Dit zijn de groene gebieden met overwegend agrarische functies. Wonen (los van agrarische bedrijven) in deze gebieden is beperkt toegestaan. Vanwege de lage personendichtheid is er binnen het gebiedstype Agrarisch landschap in principe veel risicoruimte beschikbaar. Het bestemmingsplan is ook deels gelegen binnen de Stroomzone. Het gebiedstype stroomzone omvat de hoofdinfrastructuur (weg en spoor) en de directe omgeving hiervan. Binnen dit gebiedstype staat de stroomfunctie van de aanwezige infrastructuur centraal. De functie van de directe omgeving van de infrastructuur binnen de stroomzone wordt bepaald door het aangrenzende gebiedstype.
Bedrijven en milieuzonering
Voor het toetsen en plannen van ruimtelijke ontwikkelingen wordt gewerkt met de VNG publicatie Bedrijven en milieuzonering uit 2009. Met een goede ruimtelijke ordening kan hinder worden voorkomen. Dit kan door voldoende afstand te behouden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies. In de handreiking zijn lijsten opgenomen met richtafstanden. Als niet aan deze richtafstanden kan worden voldaan, zal maatwerk moeten worden geleverd. Dit houdt in dat een nadere beoordeling van de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot haar omgeving noodzakelijk is.
Bodem
In januari 2010 heeft de gemeente een nieuw bodembeleidsplan vastgesteld. Dit bodembeleidsplan kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond (de laag tot ca. 0,5 meter onder maaiveld) en de ondergrond (dieper dan 0,5 meter onder maaiveld). Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle op 9 december 2008 een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, AW2000 ('schone grond') en hoofdwegen. Onderhavig plangebied heeft na de planrealisatie de functie 'industrie'.
Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Op 24 augustus 2015 heeft de gemeente de bodemkwaliteitskaart vastgesteld gebaseerd op de kwaliteitsklassen van het Besluit bodemkwaliteit.
Het plangebied ligt binnen volgens de bodemkwaliteitskaart binnen deelgebied 'buitengebied'. De ontgravingskwaliteit van de bovengrond (bovenste 50 cm onder maaiveld) en de ondergrond (van 0,5 tot 2,0 meter onder maaiveld) betreft 'Landbouw/Natuur'.
Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan (van kracht per 11 januari 2010) mag de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het herontwikkeling van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitsklassenkaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de locatie niet verdacht wordt van bodemverontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is. indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden.
Normaliter worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd. Dit houdt in dat een locatie geschikt wordt gemaakt voor de functie. De terugsaneerwaarde is afhankelijk van de functie van de locatie en gericht op het voorkomen van eventuele risico's. Bij een functiegerichte sanering wordt daarom vaak een leeflaag aangebracht, die contact met de verontreinigde grond moet voorkomen.
Duurzaamheid/energie
Conclusie
Het plan is in beginsel in overeenstemming met het milieubeleid. Voor bepaalde milieuaspecten zal dit echter wel aanvullend onderbouwd moeten worden met behulp van onderzoek. Deze beoordeling is opgenomen in de milieuparagraaf in hoofdstuk 3.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit bestemmingsplan.
Het plangebied is gelegen tussen de Berkummerbroekweg aan de noordkant en de N340 aan de zuidkant. Er wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe N340. Deze nieuwe weg komt meer in noordelijke richting, dichter op de kavels aan de Berkummerbroekweg 24 en 26 te liggen. De bestaande N340 wordt te zijner tijd afgewaardeerd.
De Berkummerbroekweg ligt in oost-west richting en liep in het verleden door richting bedrijventerrein Hessenpoort. De spoorwegkruising is afgesloten, waardoor het plangebied tegenwoordig alleen vanuit oostelijke richting vanaf de Hooislagen bereikbaar is. Aan de oostzijde ligt een privéweg, niet bedoeld voor doorgaand auto- of fietsverkeer.
De kavels in zuiden en het westen zijn in gebruik als trafostation met hoogspanningsleidingen naar vijf richtingen. Aan de noord- en oostzijde ligt een bosje welke het trafostation enigszins afschermt voor de boerderijen in de directe omgeving.
Tussen de Berkummerbroekweg en het plangebied ligt een watergang die door het waterschap Drents Overijsselse Delta wordt beheerd.
Het plangebied bestaat uit een grasland met aan de noordzijde een klein bosje. Ook het terrein en het achterliggende trafostation die door dezelfde toegangsweg worden ontsloten zijn in het plangebied gelegen.
In de nieuwe situatie wordt een voorraadloods gevestigd op het noordoostelijke gedeelte van het plangebied. Voor dit gedeelte van het terrein is een landschappelijk inpassingsplan gemaakt .
Landschappelijke inpassing
Rondom het terrein wordt een hekwerk geplaatst. Direct achter het hekwerk wordt een haag aangeplant waardoor het terrein een landschappelijke inpassing krijgt en aan het zicht wordt onttrokken. De opgeslagen attributen zullen door vrachtwagens naar de loods worden gebracht en opgehaald. Hierdoor is het nodig dat het terrein deels verhard wordt aangelegd. Daar waar geen verharding noodzakelijk is wordt een bloemenweide aangelegd. De haag en de bloemenweide dragen bij aan de biodiversiteit op deze plek. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de inrichting van het terrein. Deze moet overeenkomstig het Inrichtingsplan worden aangelegd en in gebruik worden gehouden. In Bijlage 7 van de toelichting is de landschappelijke inpassing van het terrein opgenomen.
De voorraadloods wordt een gebouw van één bouwlaag. Het dak is niet volledig vlak, maar er zit een lichte helling in. Het grote dakvlak zal zodanig worden aangelegd dat het in de toekomst kan worden ingezet voor de opwekking van zonne-energie.
Het plangebied ligt in een zone met een archeologische waardering van 10%. De Archeologische Waarderingskaart deelt de gebieden op in 0%, 10%, 50% 90% en 100%. De waarden zijn toegedeeld op basis van verschillende bronnen, zoals informatie van waarnemingen, amateur archeologen, de geomorfologische kaart, oudste kadastrale minuut, Centraal Archeologisch Archief (CAA) en waarnemingen uit veldwerk.
Een gebied dat is aangeduid met 0% wordt gezien als een archeologisch leeg of verstoord gebied. Het kan gebaseerd zijn op archeologisch onderzoek dat er al is verricht of door andere secundaire analyses. In een 0% gebied zijn er geen consequenties verbonden aan eventuele grond verstorende werkzaamheden.
De archeologische waarden zijn onbekend indien een gebied is aangeduid met 10%. Er wordt in dit geval wel een lage verwachting geschat op basis van geomorfologische kenmerken, maar er is wel mogelijkheid op archeologische sporen. Vaak wordt er in dit geval een inventariserend proefonderzoek aanbevolen. Omdat 10% in principe geldt als archeologievrij, worden de kosten bij dergelijk onderzoek niet aan de veroorzaker toegerekend.
Een gebied dat is aangeduid met 50% is archeologisch waardevol en heeft een hoge verwachting. Vaak liggen deze gebieden op dekzandruggen of rivierduinen, waardoor de kans op prehistorie, middeleeuwen of archeologische sporen 1:2 is.
Een gebied met een 90% waardering is erg waardevol en de kans op vondsten is bijna 100%. Vaak is dit gebaseerd op kennis van een site in de nabije omgeving of door een bureaustudie. Het is noodzakelijk om het terrein op te graven. Dit laatste is ook het geval voor de gebieden met een 100% waardering. Dit zijn de archeologische toplocaties waarbij met 100% zekerheid te stellen is dat er archeologische resten liggen.
Het gebied kan worden vrijgegeven van archeologisch onderzoek, met de nadrukkelijke voorwaarde (op grond van artikel 5.10 uit de Erfgoedwet) dat archeologische toevalsvondsten worden gemeld bij Team Erfgoed van de Gemeente Zwolle.
Het plangebied wordt ontsloten via de Berkummerbroekweg.
Gelet op het zeer geringe aantal verkeersbewegingen (circa 10 vervoersbewegingen met bestelbusje per jaar en gemiddeld circa 5 overige transporten per jaar) heeft dit geen gevolgen voor de verkeersafwikkeling op de Berkummerbroekweg.
Het plangebied ligt aan de Berkummerbroekweg nabij nummer 26 te Zwolle (bedrijventerrein Hessenpoort. Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 1,5 ha en is momenteel in gebruik als weiland. De werkzaamheden ten behoeve van de bouw van de nieuwe voorraadloods vinden plaats in grasland.
Ten behoeve van de bestemmingsplanwijziging is een natuurtoets soortenbescherming uitgevoerd.
Deze is als Bijlage 2 bijgevoegd (Kroezen E. (2020). Ecologisch onderzoek (Natuurtoets). Aanleg nieuwbouw opslagloods Zwolle, Berkummerbroekweg, nabij nummer 26. Projectnummer 459543 (Anteagroep).
Natura 2000
Het Natura-2000 gebied Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht is gelegen op circa 1 km ten zuidwesten van het werkterrein. Gezien deze afstand tot het plangebied kunnen effecten door storingsfactoren zoals verdroging, versnippering, of verstoring door geluid, licht en trillingen op voorhand worden uitgesloten.
Natuurnetwek Nederland
De planlocatie ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. Gezien de ruime afstand en tussenliggende barrières zijn negatieve effecten op het NNN en natuur buiten het NNN (weidevogel- en ganzenrustgebieden) uitgesloten. Vervolgstappen in het kader van het NNN zijn niet aan de orde.
Vleermuizen
Het leefgebied van vleermuizen bestaat uit verblijfplaatsen, vliegroutes en foerageergebieden. Deze zijn er niet in het plangebied. Ook zijn er geen essentiële vliegroutes voor vleermuizen door het plangebied. Het plangebied kan wel in gebruik zijn als foerageergebied voor vleermuizen. Doordat er voldoende alternatief foerageergebied aanwezig is in de nabije omgeving, wordt dit beoordeeld als niet essentieel.
Vogels
Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (artikel 3.1). Met de meeste broedvogels kan relatief eenvoudig rekening worden gehouden door werkzaamheden niet uit te voeren in de broedtijd en wanneer concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet Natuurbescherming aan de orde. De omgeving van het plangebied en het plangebied zelf blijkt geschikt voor algemene broedvogels in de watergangen en in het grasland.
Overige soorten
In het plangebied zijn geen beschermde planten, amfibieën, overige zoogdieren, reptielen en ongewervelden aangetroffen of te verwachten.
Conclusie
Het plangebied dient voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt gemaakt worden voor (broed)vogels, indien men (deels) gedurende het broedseizoen wil gaan werken. Daarmee kunnen broedgevallen in bepaalde situaties voorkomen worden. Mocht het ongeschikt maken van het plangebied onmogelijk zijn, dan dient het plangebied voorafgaand aan de werkzaamheden gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van broedvogels door een erkend ecoloog. Indien vastgesteld wordt dat sprake is van actuele broedgevallen binnen het plangebied, dan worden locatie-specifieke maatregelen voorgesteld en/of wordt het plangebied niet vrijgegeven en dienen de werkzaamheden uitgesteld te worden totdat het nest niet meer in gebruik is.
Om verstoring van algemene broedvogels met zekerheid te voorkomen kan gekozen worden om te werken buiten het broedseizoen.
Het plangebied ligt in het afwateringsgebied (polder) van gemaal Streukelerzijl in Hasselt. Dit gemaal loost op het Zwarte Water. Rond het plangebied liggen diverse watergangen van het waterschap Drents Overijsselse Delta (zie onderstaande figuur).
Het plangebied ligt geen vuilwaterriolering
In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 m gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld.
Onveranderd ten opzichte van de huidige situatie.
De hemelwaterafvoer (HWA) van de daken en het verharde oppervlak moet binnen het plangebied worden geborgen (infiltreren). Binnen het plangebied wordt daartoe minimaal een statische berging gecreëerd van 20 mm per vierkante meter afvoerend verhard oppervlak. De afvoer van overtollig hemelwater uit het plangebied mag, ongeacht de toegepaste methode, niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Onveranderd en opzichte van de huidige situatie.
Om wateroverlast en schade in gebouwen te voorkomen, wordt geadviseerd om een vloerpeil van minimaal 20 cm boven het niveau van de openbare weg te hanteren. Ook aan lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, ventilatieschachten) moet aandacht worden besteed om wateroverlast te voorkomen (bv. toepassing van waterdichte materialen of drempels).
Het plangebied is gelegen achter een waterkering, waarbij in extreme situaties een kans op overstroming bestaat. Het gebied dat dan overstroomt, wordt omsloten door Vecht, Zwarte Water en aan de oostzijde door hoger gelegen gronden. Voor bestemmingsplannen in gebieden waar een kans op overstroming vanuit het primaire watersysteem bestaat, is een overstromingsrisicoparagraaf vereist.
Dijktrajecten die een gebied tegen overstromingen beschermen, kennen een overstromingskans. Voor het primaire dijktraject ten zuiden van het plangebied geldt een overstromingskans van 1 op 10.000 per jaar. De overstromingskans wordt in de Water wet toegelicht als: “kans op verlies van waterkerend vermogen van een dijktraject, waardoor het door het dijktraject beschermde gebied zodanig overstroomt, dat dit leidt tot dodelijke slachtoffers of substantiële economische schade”.
Met behulp van de Klimaateffectatlas wordt de maximale waterdiepte in het plangebied tijdens een overstroming geschat tussen de 0,5 tot 2,0 meter (zie eerste afbeelding). De mogelijke waterdiepte kan daarmee worden aangeduid als diep.
Bij de ontwikkeling van het plangebied dient rekening te worden gehouden met mogelijke overstroming(en). Het betreft hierbij ook bewustwording dat bouwen in risicovolle gebieden bepaalde risico's met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan. Meer informatie is o.a. te vinden op de website www.onswater.nl
Het waterschap Drents Overijsselse Delta is via het doorlopen van de digitale watertoets betrokken bij het bestemmingsplan. Hierop is reactie gekomen dat belangen van het waterschap worden geraakt en de uitgebreide procedure doorlopen moet worden. Het waterschap heeft daarom een uitgangspunten notitie opgesteld, deze notitie is in Bijlage 3 (rapport van Nebest d.d.2 maart 2021) van de toelichting opgenomen.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen. Tevens komt de ligging van kabels, leidingen en straalpaden aan bod.
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Situatie plangebied
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsmatige bestemming (voorraadloods). Er is geen sprake van de realisatie van geluidsgevoelige objecten. Het dichtstbijzijnde geluidgevoelig object is gelegen op een afstand van meer dan 200 meter aan de Hooislagen 5 te Dalfsen. Er is voldoende afstand tussen het plangebied en omliggende geluidgevoelige objecten, dit is nader gemotiveerd onder het kopje 'milieuzonering'.
De voorraadloods heeft een zeer beperkte verkeersaantrekkende werking, naar schatting circa 10 vervoersbewegingen met een bestelbusje per jaar en gemiddeld circa 5 overige transporten per jaar. Geconcludeerd wordt derhalve dat geen sprake is van geluidhinder op geluidgevoelige objecten als gevolg van toename van verkeer.
Het plangebied is gelegen binnen twee geluidzones met betrekking tot industrielawaai. Het betreft de geluidzones vanwege bedrijventerrein Hessenpoort en het verdeel- en schakelstation Hessenpoort. Omdat geen sprake is van de realisatie van een geluidsgevoelig object is toetsing aan de Wet geluidhinder niet noodzakelijk, de geluidzones vormen geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van milieubelastende functies, zoals bedrijven, in de omgeving van geplande milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Ook dient er rekening te worden gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de in de omgeving aanwezige milieubelastende functies. Om dit in beeld te brengen wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Wanneer er voldoende ruimtelijke scheiding is, dan is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Situatie plangebied
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsmatige bestemming (voorraadloods). De voorraadloods is bedoeld om storingsvoorraad op te slaan. Deze voorraad bestaat uit reserve-onderdelen en (bouw)materialen zoals bouwhekken, verlichting, elektriciteitskabels, onderdelen van hoogspanningsmasten, noodstroomaggregaten en mobiele kranen die 24/7 in heel Nederland kunnen worden ingezet bij calamiteiten.
Middels de VNG notitie Bedrijven en Milieuzonering kan de richtafstand c.q. benodigde ruimtelijke scheiding worden bepaald tussen bedrijven en milieugevoelige functies waarbij sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De voorraadloods is niet direct te herleiden naar een categorie die voorkomt in de VNG richtafstandenlijst, maar gelet op de aard van het gebruik en de voorraad is het aannemelijk dat het tenminste om een categorie 2 bedrijf gaat en ten hoogste om een categorie 3.1 bedrijf. De bijbehorende richtafstand in een rustig gebied bedraagt dus hooguit 50 meter. Het dichtstbijzijnde milieugevoelige object is gelegen op een afstand groter dan 200 meter. Er is dus sprake van voldoende ruimtelijke scheiding tussen de voorraadloods en nabij gelegen milieugevoelige objecten.
De naastgelegen nutsvoorzieningen en de voorraadloods kunnen vanuit het perspectief van bedrijven en milieuzonering naast elkaar plaatsvinden, omdat in beide gevallen alleen sprake is van bedrijven met een milieugevoelig gebruik.
Conclusie
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
De belangrijkste wet- en regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. In deze paragraaf, ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit, is de basis gelegd voor een programmasystematiek voor maatregelen en projecten, hetgeen geconcretiseerd is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit: het NSL.
Situatie plangebied
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsmatige bestemming (voorraadloods), er worden geen gevoelige objecten gerealiseerd. Toetsing aan de grenswaarden die zijn opgenomen in de Wet luchtkwaliteit is derhalve niet benodigd.
Wel dient aangetoond te worden in hoeverre het plan bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Gelet op het besluit 'niet in betekende mate' (nibm) is in veel situaties niet snel sprake van een verslechtering van de luchtkwaliteit. Ter illustratie: projecten waar sprake is van minder dan 1.500 woningen of minder dan 100.000 m² brutovloeroppervlakte kantoorruimte zijn dragen per definitie niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Gezien de beperkte verkeersgeneratie die het plan met zich meebrengt (schatting circa 10 vervoersbewegingen met een bestelbusje per jaar en gemiddeld circa 5 overige transporten per jaar) kan derhalve aangenomen worden dat ook dit plan niet in betekende mate bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS) op 29 mei 2019 is gebleken dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet mag dienen als toetsingskader voor het geven van toestemming voor activiteiten. In het voormalige PAS werd als “drempelwaarde” een bijdrage van 0,05 mol N/ha/jr gehanteerd. Als gevolg van de Raad van State uitspraak is deze drempelwaarde niet meer geldig. Wanneer de stikstofdepositie niet groter is dan 0,00 mol N/ha/jr is op voorhand te stellen dat er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten en is geen natuurvergunning nodig.
Situatie plangebied t.a.v. stikstofdepositie
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is onderzoek gedaan naar de te verwachten effecten van stikstof op nabijgelegen Natura 2000-gebieden (Onderzoek stikstofdepositie, Antea Group, 459543, d.d. 22 februari 2021, zie bijlage Onderzoek stikstofdepositie )
Uit de AERIUS-berekening blijkt dat het extra verkeer dat van en naar de projectlocatie gaat rijden en de gebruikte werktuigen leidt tot een stikstofdepositie van maximaal 0,01 mol N/ha/jaar.
Ten aanzien van projecten met een kleine, tijdelijke depositie is recent het volgende duidelijk geworden (bron: BIJ12): voor tijdelijke projecten met een geringe toename van de stikstofdepositie kleiner dan of gelijk aan 0,05 mol N/ha/jaar over een periode van twee jaar in de aanlegfase (of een equivalent daarvan), kan er tegenwoordig, vanuit onder andere de spreiding van mobiele werktuigen, beredeneerd worden dat negatieve gevolgen op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden op voorhand kunnen worden uitgesloten. De gevolgde redeneerlijn (zie de tekst bij conclusies in de bijlage) heeft betrekking op mobiele werktuigen en ander materieel, die tijdelijk stikstofemissies veroorzaken.
Het bevoegde gezag voor de Wet Natuurbescherming, Provincie Overijssel, heeft aan TenneT aangegeven bovenstaande door BIJ12 voorgestelde redeneerlijn te volgen en dat het aanvragen van een vergunning derhalve niet noodzakelijk is. De relatie met stikstofdepositie is hiermee voldoende uitgezocht. Er kan geconcludeerd worden dat de stikstofdepositie als gevolg van het project geen significant nadelig effect heeft op de natuur.
Conclusie
Stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het plangebied is gelegen in agrarisch gebied. Er zijn agrarische bedrijven aanwezig in de directe omgeving. Aangezien het plangebied niet voorziet in de realisatie van geurgevoelige objecten vormt het aspect geur geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het plan zelf voorziet ook niet in de realisatie van activiteiten die geurhinder veroorzaken op de omgeving. Voor een aanvullende toelichting zie het kopje 'bedrijven en milieuzonering'.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.
Situatie plangebied
Door Antea Group is een milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd binnen het plangebied (Milieukundig onderzoek, Antea Group, 459543, d.d. 2 april 2020, Milieukundig bodemonderzoek).
Op basis van de resultaten van dit onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De hypothese dat de locatie niet verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van bodemverontreiniging is door de onderzoeksresultaten bevestigd. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot verder onderzoek. Er is op basis van de resultaten van het uitgevoerde bodemonderzoek geen reden om de aanwezigheid van bodemverontreiniging op de locatie te veronderstellen.
Het uitgevoerde onderzoek en de conclusies zijn beoordeeld en akkoord bevonden door Gemeente Zwolle, zoals vastgelegd in een notitie met zaaknummer Z2020-00006707, d.d. 9 juni 2020.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Algemeen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en het Basisnet.
Plangebied
Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een bedrijfsmatige bestemming (voorraadloods). Dit is geen (beperkt) kwetsbaar object volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De loods zal gebruikt worden voor opslagdoeleinden. De opgeslagen goederen zijn niet van invloed op de veiligheid in de omgeving. Er zullen daarnaast niet of nauwelijks mensen aanwezig zijn.
Op basis van de risicokaart blijkt dat in de omgeving wel risicobronnen aanwezig zijn. (Dit ter aanvulling op de informatie uit de aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling van Antea d.d. 24 feb. 2021 ) Het spoor is gelegen op een afstand van ongeveer 360 meter afstand. Omdat geen sprake is van de realisatie van een (beperkt) kwetsbaar object vormen deze risicobronnen geen belemmering.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Binnen het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling. Het plangebied is gelegen buiten straalpaden.
Het plangebied ligt wel direct naast een hoogspanningsverdeelstation en is omgeven door hoogspanningsmasten en –kabels. Binnen het plangebied wordt echter geen gevoelige bestemming gerealiseerd. De aanwezigheid van de hoogspanningsverbindingen vormt derhalve geen belemmering voor het beoogde plan.
In het kader van de ontwikkeling is een historisch vooronderzoek naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) verricht voor het plangebied (Vooronderzoek explosieven, Antea Group, kenmerk: 459543, d.d. 2 maart 2020, revisie 00 Bijlage 5) De conclusies van het onderzoek is dat de werklocatie niet verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Plangebied
Onderhavig plan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. In de D-lijst bij het Besluit m.e.r. is bijvoorbeeld o.a. de volgende activiteit beschreven: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Het realiseren van het opslaggebouw wordt gekwalificeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject. De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Om die reden dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Conclusie
Door de initiatiefnemer is een aanmeldnotitie (vormvrije) m.e.r.-beoordeling aangeleverd (Aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling, Nieuwbouw voorraadloods Berkummerbroekweg nabij nummer 26 te Zwolle, Project "Zeearend", Antea Group, 0459543.100, d.d. 24 februari 2021, Aanmeldnotitie merbeoordeling). De conclusie van de aanmeldnotitie is dat er geen sprake is van waarschijnlijk belangrijke gevolgen voor het milieu zoals bedoeld in artikel 7.16 en 7.17 Wet milieubeheer en dat het maken van een milieueffectrapport voor de besluitvorming over het plan niet nodig is. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 31 maart 2021 besloten dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan voor de realisatie van de bouw van een voorraadloods in het bovengenoemde plangebied vanwege ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen milieueffectrapport hoeft te worden opgesteld.
Klimaatadaptatie:
Voor dit onderdeel wordt verwezen naar 3.5.2 Uitgangspunt bestemmingsplan Water .
Energietransitie:
De ontwikkeling wordt getoetst aan de ambitie van Zwolle om uiterlijk in 2050 energieneutraal te zijn, met als vertrekpunt de landelijke wet- en regelgeving voor de energieprestatie van gebouwen. Deze is gebaseerd op de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD). Hieruit voortvloeiend zijn er BENG-eisen waaraan moet worden voldaan (die weer opgenomen zijn in het Bouwbesluit). Andere regelgeving die voortkomt uit de EPBD, staat onder andere in het Besluit energieprestatie gebouwen (BEG) en de Regeling energieprestatie gebouwen (REG).
Met de BENG (afkorting van Bijna Energieneutraal Gebouw) wordt de energieprestatie van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen bepaald.
Bijna EnergieNeutraal Gebouw is een gebouw dat op jaarbasis gemiddeld even veel energie opwekt als wordt gebruikt voor `het gebouw` (verwarming, warm water, ventilatie, koeling en verlichting), maar niet meegerekend het energieverbruik van elektrische apparaten e.d.
De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:
De 3 BENG-eisen dienen allemaal te voldoen aan de grenswaarde. Zie hiervoor https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2019-501.html
Vanwege de functie zal de energiebehoefte laag zijn. TenneT heeft zelf als doelstelling ten aanzien van energie het volgend vastgelegd:
“We dragen niet alleen bij aan een verlaging van de algehele CO2-voetafdruk van Nederland en Duitsland door de energietransitie mogelijk te maken, maar we nemen ook maatregelen ter beperking of compensatie van de effecten van onze eigen activiteiten.”
Wettelijk gezien kan TenneT door het maximaal benutten van zonnepanelen op dak en eigen terrein een bijdrage leveren om de eigen doelstelling te halen, waarmee ook de Zwolse doelstelling wordt gedient. De huidige wetgeving is op dit moment nog een beperking, omdat de netbeheerder zelf niet duurzaam opgewekte energie mag leveren aan het net. Er wordt gewerkt aan verandering van de energiewet. De gemeente Zwolle en TenneT hebben de wens uitgesproken om mogelijkheden te creëren waarbij netbeheerders zoals TenneT op hun eigen assets (vastgoed, terrein inrichting) wel energie op te wekken en het deel wat niet ter plekke wordt benut op het net te leveren. TenneT gaat bij de bouw rekening houden dat het dak en terrein kunnen worden benut voor plaatsing van zonnepanelen.
Circulariteit:
Cradle to Cradle
Bij de materiaalkeuze is de geschiktheid voor hergebruik leidend (C2C). Onderdelen moeten zo worden samengesteld dat deze bij sloop door demontage kunnen worden gescheiden voor hergebruik. Bij de materiaalkeuze moet indien voorhanden de voorkeur worden gegeven aan een materiaal met een C2C certificaat. De opdrachtnemer moet ook van alle toegepaste bouwkundig/civiele materialen een 'Raw material passport' opleveren. Registratie van materialen conform het TenneT raw material passport (CSR TenneT).
Dit bestemmingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Buitengebied, Berkummerbroekweg 24/26 zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het bestemmingsplan Buitengebied, Berkummerbroekweg 24/26.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Gevolgd door de volgende bijlagen:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels:
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Voor de meeste functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'overige bouwwerken'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. overige bouwwerken'dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven..
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 12 Algemene procedureregels.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan:
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding;
Dubbelbestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel;
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 1;
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 2;
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels;
Artikel 12 Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels:
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Ten slotte zijn als bijlagen bij de regels gevoegd:
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
Uitgangspunten:
Uitgangspunten:
Deze bestemming is opgenomen voor de ontsluitingen van het terrein op de Berkummerbroekweg. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Artikel 7 Leiding - Hoogspanningsverbinding
De mede tot 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' bestemde gronden zijn bedoeld voor de instandhouding en het beheer van de aanwezige bovengrondse hoogspanningsleiding in het plangebied. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 65 meter
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 1
Het bedrijventerrein Hessenpoortis een gezoneerd bedrijventerrein, omdat op dit industrieterrein geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn toegestaan. In dit artikel is deze geluidzone opgenomen. Dit artikel regelt behalve de daar voorkomende bestemmingen, ook het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen vanwege het industrieterrein Hessenpoort
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie 2
Aan de oostzijde van de spoorweg Zwolle-Meppel is een trafostation gelegen. Deze heeft eveneens een geluidzone.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 12 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit bestemmingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 21.
Indien sprake is van een of meerdere aangewezen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, (hierna “een aangewezen bouwplan”), in combinatie met een bestemmingsplan, wijzigingsplan, projectuitvoeringsbesluit of omgevingsvergunning is de afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Grondexploitatiewet) van toepassing. Dit houdt in dat de gemeenteraad een exploitatieplan dient vast te stellen tenzij middels gemeentelijke gronduitgifte dan wel, of in combinatie met, een anterieure overeenkomst de kosten in de grondexploitatie anderszins verzekerd zijn en, indien noodzakelijk, er afspraken zijn gemaakt over een tijdvak, fasering en locatie-eisen.
In het onderhavige bestemmingsplan is voorzien in een aangewezen bouwplan op de bij derden in eigendom zijnde percelen kadastraal bekend gemeente Zwolle, sectie X nummers 162 (ged.) en 373 (ged.). Ten aanzien van de voornoemde percelen is een anterieure overeenkomst gesloten. Middels deze anterieure overeenkomst zijn de kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd. De overeenkomst is overeenkomstig artikel 6.24 Wro en artikel 6.2.12 Bro gepubliceerd en ter inzage gelegd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is de gemeenteraad, op grond van de anterieure overeenkomst, geadviseerd geen exploitatieplan vast te stellen.
Op basis van het bovenstaand wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
Door Tennet is een communicatieplan opgesteld. Deze is als bijlage 8 toegevoegd.
Hierin is een communicatiekalender opgenomen.
In juli 2020 zijn de omwonenden, eigenaren, pachters en overige stakeholders ( waaronder ondernemers verenigingen, gemeente Dalfsen) door middel van een brief geïnformeerd over de plannen met de mogelijkheid om vragen te stellen. Op deze brief zijn geen reacties gekomen.
In maart 2021 is een webpagina gemaakt om een ieder te informeren oer de nut en noodzaak van de voorraadloods.
Als het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage wordt gelegd, zullen de omwonenden, eigenaren, pachters en overige stakeholders hierover per brief worden geïnformeerd.
Conform artikel 3.1.1. Bro is het voorontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de hieronder opgenomen overlegpartners:
Onderstaand zijn de ontvangen reacties weergegeven en daar waar nodig voorzien van een reactie.
Provincie Overijssel
Reactie gemeente
Van de reactie dat het bestemmingsplan past in het ruimtelijk beleid wordt met instemming kennis genomen.
Waterschap Drents Overijsselse Delta
Reactie gemeente
Van deze reactie wordt met instemming kennis genomen.
Veiligheidsregio IJsselland
Er wordt geadviseerd om:
Reactie gemeente
Aan Tennet is verzocht dit mee te nemen in de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de loods. De adviezen zullen worden ovegenomen.
Reactie gemeente
Aan Tennet is verzocht de gebruikers hierover in te lichten.
Reactie gemeente
Deze opmerkingen zullen worden verwerkt in het bestemmingsplan.
Ondernemersvereniging Hessenpoort
Reactie gemeente
Van deze reactie wordt met instemming kennis genomen.