Plan: | Westenholte Stins, Stinsweg |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0193.BP19009-0004 |
Aan de Stinsweg in de wijk Westenholte ligt een opvallende open plek in de bebouwingsstructuur. De locatie is al jaren lang bekend als inbreidingslocatie en daarom op basis van het geldende bestemmingsplan "Westenholte Stins" voorzien van een uit te werken bestemming, te weten "Wonen – Uit te werken". Voorliggend uitwerkingsplan voorziet in de uitwerking van deze bestemming, waarbij dit plan maximaal 19 grondgebonden woningen mogelijk maakt. Dit is 1 woning minder dan op grond van de huidige bestemming "Wonen – Uit te werken" maximaal is toegestaan, namelijk 20 woningen. Dit komt doordat in het uitwerkingsplan "Westenholte Stins, Stinsweg 12" reeds 1 woning op basis van de uitwerkingsregels mogelijk is gemaakt. Uit voorliggende plantoelichting zal blijken dat wordt voldaan aan het afwegingskader behorende bij de uitwerkingsbevoegdheid en dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Stinsweg in de wijk Westenholte. Het plangebied is kadastraal bekend ZLK00, sectie N, nummers 2470, 4240, 4399 (gedeeltelijk), 5060, 5062, 5063, 5064, 5065 en 5066. Het plangebied behelst circa 2,2 hectare. Op onderstaande afbeelding is met de zwarte omkadering globaal het plangebied aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding van dit uitwerkingsplan.
afbeelding: luchtfoto Stinsweg met globale indicatie plangebied met zwarte lijnen
(paarse lijnen zijn exacte perceelsgrenzen)
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan "Westenholte Stins", dat op 16 december 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle. In het bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming "Wonen – Uit te werken". Daarnaast is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" van toepassing alsmede de gebiedsaanduiding "geluidzone - industrie". Dit is overigens een voortzetting van de uit te werken bestemming die op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan "Westenholte-Stins', vastgesteld bij raadsbesluit van 26 augustus 1974 en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 14 oktober 1975, en herzien bij raadsbesluit van 26 juni 1978 en en goedgekeurd door gedeputeerde staten op 2 januari 1979, al was opgenomen voor het plangebied.
afbeelding: bestemmingsplan Westenholte Stins met globale indicatie plangebied (zwart omlijnd)
Tevens is ter plaatse van het plangebied het paraplubestemmingsplan 'Zwolle, parapluplan parkeren' van kracht. Dit paraplubestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle op 3 juli 2017.
Beschrijving uit te werken bestemming
De voor 'Wonen - Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
met de daarbij behorende:
Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in artikel 8.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels:
Als de uitwerkingsregels langs worden gelopen, onstaat het volgende beeld:
Ad a: het aantal woningen waarin dit uitwerkingsplan voorziet bedraagt 19. Dit aantal is vastgelegd in het juridisch bindende gedeelte (regels) van het uitwerkingsplan. Hiermee wordt voldaan aan sub a van de uitwerkingsregels.
Ad b: de regels zijn overeenkomstig artikel 7 Wonen van het bestemmingsplan Westenholte Stins overgenomen. Dit is vastgelegd in het juridisch bindende gedeelte (regels) van het uitwerkingsplan. Hiermee wordt voldaan aan sub b van de uitwerkingsregels.
Ad c en d: deze goot- en bouwhoogte is opgenomen in de regels en op de verbeelding. Hiermee wordt voldaan aan sub c en d van de uitwerkingsregels.
Ad e: in paragraaf 3.4.2 staan de verkeersaspecten beschreven. Hieruit blijkt dat het gebied is ingericht als 30 kilometer gebied. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Ook door de toekenning van de bestemming "Verkeer - Erftoegangsweg" voor het overgrote deel van het openbare gebied (een deel kent de bestemming "Groen") is het gebied gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied.
Ad f: in paragraaf 3.1 staat de integrale visie beschreven voor het gebied. Verwezen wordt naar deze paragraaf. Bovendien vormt de gehele toelichting een nadere duiding van de integrale visie van de uit te werken bestemming.
In dit hoofdstuk komen de, voor dit uitwerkingsplan, relevante onderdelen omtrent het beleidskader aan de orde zoals rijksbeleid inclusief de Ladder voor duurzame verstedelijking, provinciaal- en gemeentelijk beleid.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Inleiding
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn acht voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. Regio Zwolle is aangewezen als voorlopig NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Voor Oost-Nederland is een omgevingsagenda opgesteld, waar Regio Zwolle onderdeel vanuit maakt. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI. Door de bouw van 19 woningen draagt het plan bij aan de verdere verstedelijksopgave van de Regio Zwolle.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Artikel 3.1.6, lid 3 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), zoals die geldt vanaf 1 juli 2017, bevat de verplichting om in de toelichting bij een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te geven van de behoefte aan die ontwikkeling. Daarnaast, indien het bestemmingsplan / uitwerkingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient een motivering te worden gegeven waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In artikel 1.1.1 van het Bro is omschreven wat verstaan moet worden onder een stedelijke ontwikkeling. Namelijk een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Volgens de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) vallen onder het begrip 'andere stedelijke voorzieningen' onder meer accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Bovendien zijn er inmiddels meerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, waarin het begrip stedelijke ontwikkeling verder is verduidelijkt.
Of bij een bovengenoemde voorziening sprake is van een stedelijke ontwikkeling, hangt af van de omvang en de gebruiksmogelijkheden. In de uitspraak van 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953 is bepaald dat woningbouwplannen met een omvang vanaf 12 woningen als stedelijke ontwikkeling kunnen worden gezien, terwijl in de uitspraak van de Afdeling van 16 september 2015;ECLI:NBL:RVS:2015:2921 een plan van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling werd gezien vanwege de beperkte omvang.
Bovendien is in de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2016; ECLI:NL:RVS:2016:1295 bepaald dat bij het vaststellen van een uitwerkingsplan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in acht genomen moeten worden indien het uitwerkingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro.
Nu er sprake is van een woningbouwontwikkeling met 19 woningen betekent dit dat er sprake is een woningbouwlocatie, welke aan te merken is als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Derhalve is de ladder van duurzame verstedelijking wel van toepassing.
Nu de ladder van toepassing is, moet worden omschreven wat de behoefte is aan de woningen die mogelijk gemaakt worden binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. Daarbij zijn de aard en omvang van de ontwikkeling leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Tevens moet op basis van de aard en omvang van het woningbouwplan worden bepaald of er regionale afstemming nodig is.
Tenslotte moet worden gemotiveerd, indien de woningbouwontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is buiten het bestaand stedelijk gebied, waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het plan vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied zodat de tweede trede van de ladder niet aan de orde is. In paragraaf 2.4.2.1 vindt de onderbouwing plaats van de behoefte aan dit plan en wordt ook ingegaan of er voor dit plan regionale afstemming nodig is.
Conclusie
Er is bij het plan geen sprake van rijksbelangen, waardoor de conclusie is dat het plan niet in strijd is met het rijksbeleid.
Omgevingsvisie en Omgevingsverordening provincie Overijssel
De Omgevingsvisie Overijssel geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie en Omgevingsverordening worden actueel gehouden met een jaarlijkse actualisatieronde. Eerder vastgestelde beleidswijzigingen worden dan verwerkt. Provinciale Staten hebben de Actualisatie 2018-2019 op 13 november 2019 gewijzigd vastgesteld. Deze Actualisatie is op 1 december 2019 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van visie en verordening
Indien het initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling met woningen in bestaand stedelijk gebied. De provinciale keuzes hierin zijn vertaald naar de omgevingsverordening. In dat verband zijn de volgende onderdelen uit de verordening van belang:
Titel 2.1 Sturen op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Hier zijn artikelen opgenomen die in het algemeen van toepassing zijn op elke ontwikkeling zoals principe van concentratie, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit.
Titel 2.2
Artikel 2.2.2: Realisatie nieuwe woningen
Lid 1
Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
Lid 4
De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.
Het plan betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals hierna ook zal blijken uit het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plaatse geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’ is het plangebied gelegen in het bestaand bebouwd gebied van Zwolle. Er is sprake van een ontwikkeling dat geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving legt.
In paragraaf 2.4.2.1 wordt ondermeer getoetst aan het gemeentelijke woonbeleid. Kortheidshalve wordt naar deze paragraaf verwezen. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen woningbouw in overeenstemming is met het woonbeleid van de gemeente Zwolle en daarmee ook met artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken'.
'Woon- en werklocaties binnen de stedelijke netwerken':
Rond de binnensteden liggen de diverse woon- en werklocaties, elk met hun eigen woon-, werk- of mixmilieu. Herstructurering en transformatie moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur of water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld door in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening te houden met risico’s op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).
In het plangebied is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling. De voorgenomen woonfunctie past goed in de omgeving, dat hoofdzakelijk in ingericht als woongebied (met maatschappelijke functies in de nabijheid, zoals de voetbalvelden van WVF en de begraafplaats). Klimaatverandering, water en energie zijn punten waar met de planvorming rekening mee is gehouden wat blijkt uit deze toelichting.
Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het geldende ontwikkelingsperspectief.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de 'natuurlijke laag' en 'de laag van het agrarisch cultuurlandschap' buiten beschouwing kunnen blijven.
Stedelijke laag
De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart "de stedelijke laag" aangeduid met het gebiedstype “Woonwijken 1955 - nu:
Deze woonwijken zijn grotendeels planmatig ontworpen en gerealiseerd waarbinnen oude cultuurlandschappen (waaronder boerderijen) zijn opgenomen in de wijken. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gestuurd op het inpassen daarvan binnen de ruimtelijke structuur, karakter en ruimtelijke kwaliteiten. In paragraaf 3.1 wordt uitvoerig omschreven hoe het plan aansluit op de omgeving. Geconcludeerd kan worden dat dat de in dit plan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag'.
Laag van de beleving
De locatie heeft op deze gebiedskenmerkenkaart "laag van de beleving" aangeduid met het gebiedskenmerk "IJssellinie inudatieveld". Dit is terug te voeren naar bakens in de tijd, dit zijn relicten van diverse aard uit verschillende perioden van de wordingsgeschiedenis van Overijssel. Geologische monumenten (bv pingo’s), archeologische monumenten en vindplaatsen, schansen, verdedigingslinies, kapelletjes, religieuze monumenten, historische wegen tot landschappelijke ensembles zoals De Kolonie. Bakens zijn niet alleen (water)torens en andere hoge, kenmerkende bouwsels, ook patronen als de (ruil)verkavelingsstructuur vormen een baken in de tijd. De essentie van de bakens in de tijd is, dat ze de verhalende laag toevoegen aan het landschap. Het zijn belangrijke ingrediënten in de opbouw van gebiedsidentiteit. Het zijn plekken waar ‘tijds- diepte’ tot intense indrukken leidt.
Grote delen van het grondgebied van Zwolle kent deze typering. In onderhavig plangebied is geen sprake van een dergelijk relict uit het verleden. Dit gebiedskenmerk kan om die reden verder buiten beschouwing worden gelaten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende uitwerkingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Inleiding
Ter voorbereiding op de komst van de Omgevingswet heeft de gemeente de omgevingsvisie “Ons Zwolle van morgen 2030” opgesteld.
De omgevingsvisie, dat op 13 september 2021 door de raad is vastgesteld, beschrijft de koers voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Zwolle vooral op de periode tot 2030. De visie helpt om de volgende stappen te zetten in de ontwikkeling van de gemeente waarin leefbaarheid, gezondheid, wonen, mobiliteit, klimaat, duurzaamheid en economie hoog in het vaandel staan.
Steeds meer Zwolle: ambities en kernopgaven
Aan de hand van de Zwolse Kernopgaven wordt de omgevingsvisie opgebouwd. “De drager” van de gemeente is het menselijk kapitaal. Centraal staat de ambitie: Zwolle versterkt en benut het menselijk kapitaal van Zwolle. De kwaliteiten op het gebied van landschap, cultuurhistorie en biodiversiteit van de bestaande stad en haar natuurlijke omgeving is een ijzersterk “fundament”, om op verder te bouwen. Centraal staat de ambitie: Zwolle behoudt en versterkt haar ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten.
De drager en het fundament vormen de structurele verbindingen in het 'Huis van Zwolle' te midden van de volgende drie leidende ambities voor de verdere ontwikkeling:
Dit is terug te vertalen naar de volgende afbeelding:
Ontwikkelingen en opgaven verbonden aan ambitie
De wereld om ons heen verandert voortdurend. Er zijn allerlei factoren die van invloed zijn hoe we de ruimte inrichten. Trends en ontwikkelingen op gebieden als leef-, klimaatbestendige-, duurzame- en werkgemeente, een gemeente waar we ons verplaatsen en Zwolle als onderdeel van Nederland en de regio geven inzicht voor de visie met een doorkijk naar de effecten ervan voor Zwolle.
Ruimtelijke koers
Basis
De ruimte om te leven is de belangrijkste waarde. Ruimte om te leven voor mens, plant en dier. Leefbaarheid of kwaliteit van leven staat voorop en is leidend bij iedere ontwikkeling: een gezonde balans tussen welzijn en welvaart.
Sturen op kwalitatieve ontwikkeling
Voor de inrichting van de stad en van het buitengebied zijn de volgende spelregels en principes van toepassing als sturingsfilosofie:
Randvoorwaarden
Deze ontwikkeling vinden plaatsen binnen een aantal randvoorwaarden:
Er is ruimte nodig om het woningtekort aan te pakken. Er is ook ruimte nodig voor een gezonde buitenruimte met veel groen. Er is ruimte nodig voor ondernemers. Ruimte is ook nodig om te wandelen, te fietsen, voor de bus, de trein en de auto.
Uitgangspunt is het toevoegen van stedelijke woonkwaliteit door te ontwikkelen als een sterke groeistad, een vernieuwende woonstad, een solidaire leefstad en een duurzame deltastad. Met 1000 woningen per jaar tot 2030 wordt het woningtekort op alle fronten aangepakt met onderscheidende woonmilieus en een gevarieerd woonaanbod voor iedere inkomenscategorie. Het woonprogramma bestaat voor 30% uit goedkope woningen, 40% is middelduur en 30% duur. Grofweg landt 60% van de nieuwe woningen in de bestaande stad met verschillende stedelijke woonmilieus en stedelijke woonvormen. Grofweg 40% van de woningen wordt gerealiseerd in de suburbane woonmilieus wat hoofzakelijk bestaat uit grondgebonden woningen. In de ontwikkeling van de woningen wordt gestreefd naar nieuwe onderscheidende, stedelijke woonvormen en combinaties van wonen en werken.
Meervoudig ruimtegebruik en denken in drie dimensies is het vertrekpunt. Dat betekent enerzijds de hoogte opzoeken (hoogbouw en verdichting) anderzijds wordt ingezet op beter passende vormen van mobiliteit en bereikbaarheid met minder ruimtebeslag. Tenslotte wordt meer aandacht besteed aan de fietser en de voetganger en minder voorrang gegeven aan de automobilist.
De economie wordt versterkt, voornamelijk voor het cluster rond gezondheidszorg, voor ict/e-commerce en de creatieve industrie. Er wordt ruimte gezien voor groei van de logistieke sector. Innovatie en nieuwe bedrijvigheid wordt gestimuleerd waarbij gekeken wordt naar de koppeling met maatschappelijke thema's.
De Zwolse strategische ontwikkelzones
Er zijn een drietal strategische ontwikkelzones met daarbinnen diverse gebieden die (deels) transformeren naar een andere functie:
Visie op hoogbouw
Voor de verdere verdichting biedt hoogbouw een oplossing. Dat vraagt een zorgvuldige aanpak passend bij het huidige Zwolse stadsilhouet.
Naar een multifunctioneel buitengebied: stad en land verbonden
Centraal staat de ambitie om te werken aan een vitaal, solidair, gezond en duurzaam buitengebied. Om die ambitie in te vullen staan de volgende doelen centraal:
Raamwerken:
Om het goed ondernemen en prettig wonen in Zwolle te borgen wordt gewerkt aan het behouden, beschermen en ook ontwikkelen van de Zwolse omgevingskwaliteiten. Dit door het vastleggen van de belangrijkste fysieke structuren van Zwolle: raamwerken genoemd, het geraamte van Zwolle.
Het raamwerk laat de grote fysieke structuren zien die bepalend zijn voor de ontwikkeling op lange termijn. Een hoofdstructuur waarbinnen ontwikkelingen mogelijk zijn en benoemd de condities om Zwolle in de toekomst aantrekkelijk en toekomstbestendig te houden. Het gaat om de volgende raamwerken: het fysiek kapitaal (landschap, cultuurhistorie en natuur), klimaatadaptatie, gezondheid, mobiliteit, circulariteit, de ondergrond en de buitenruimte.
Eén van de geformuleerde topambities is het behouden en beschermen van cultuurhistorie, biodiversiteit en landschap als belangrijke fysieke waarden. Er is inzichtelijk gemaakt waar die waarden aanwezig zijn. Daaruit volgen een achttal spelregels hoe hier om te gaan wanneer sprake is van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
Gebiedsprofielen:
De gebiedsprofielen beschrijven een integraal toekomstbeeld voor de gebieden. Er is aandacht voor het gewenste woonmilieu, de sociale en economische dynamiek, de ruimtelijke kwaliteit, de mate van functiemenging, het mobiliteitsbeleid, gezondheid, de mogelijkheden van vergroening en de verduurzaming van gebouwen en de buitenruimte.
Elk gebiedsprofiel is opgebouwd uit de volgende twee onderdelen:
De bestaande kenmerken (fysiek en sociaal) en kwaliteiten van gebieden zijn het vertrekpunt voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving.
De volgende gebiedsprofielen worden onderscheiden:
Realisatiestrategie:
Aan de slag met het grote aantal opgaven en uitdagingen kan alleen door samen op te trekken met de Zwolse samenleving, met andere overheden, ondernemers en investeerders. Ons vertrekpunt is, we doen het samen, waarbij de rol van de gemeente telkens maatwerk is en zijn we iedere keer duidelijk over onze rol.
Participatie is van groot belang om doelen en ambities in de leefomgeving te bereiken.
De opgaven worden met een gebiedsgerichte benadering aangepakt op die wijze kunnen opgaven worden gebundeld en meekoppelkansen benut.
Bij ieder initiatief in de fysieke leefomgeving, groot of klein, staan de doelen uit de Omgevingsvisie centraal. De Omgevingsvisie is het integrale beleidskader voor de eerste beoordeling van ruimtelijke initiatieven.
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van visie:
Onderliggend initiatief, waarbij door nieuwbouw op een binnenstedelijke locatie invulling wordt gegeven aan een woningvraag, sluit aan op de beschreven ambities in de Omgevingsvisie. Dit gebeurt op basis van een goede ruimtelijke afstemming op de omgeving met aandacht voor de leefomgeving. Door een verruiming van het woningaanbod wordt Zwolle aantrekkelijker als woonstad. Dat straalt de stad nationaal reeds uit. Het gegeven dat het plan duurzaam wordt gerealiseerd draagt bij aan de duurzaamheidsdoelstellingen van de gemeente.
In paragraaf 2.2 is aangegeven het plan van 19 woningen te beschouwen is als een ruimtelijke ontwikkeling. Hierna wordt de onderbouwing gegeven van de behoefte van dit plan.
Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017
De Woonvisie Ruimte voor Wonen 2017 is vastgesteld door de raad op 8 mei 2017 en geldt als onderlegger voor de Omgevingsvisie. De Woonvisie bevat vier ambities: sterke groeistad, moderne woonstad, solidaire leefstad en duurzame deltastad. Zwolle groeit hard en staat voor de grote uitdaging veel nieuwe woningen toe te voegen. Binnen die groeiopgave wil Zwolle zorgen voor vernieuwende woonconcepten die aansluiten bij (nieuwe) woonbehoeftes en voldoende betaalbare woningen zodat Zwolle een inclusieve stad blijft. De groei van het aantal huishoudens in Zwolle (en daarmee dito de behoefte aan nieuwe woningen) bestaat voor een belangrijke deel uit de groei van een- en tweepersoons huishoudens. Op 14 oktober 2019 heeft de raad Ontwikkelstrategie Wonen 2019-2024 vastgesteld als actualisatie en uitvoeringsprogramma van de Woonvisie 2017.
In de Woonvisie en Ontwikkelstrategie zijn kaders vastgelegd voor de woningbouw in Zwolle:
Het programma voor een project groter dan 30 woningen bestaat in beginsel uit 30% goedkoop , 40% middelduur en 30% duur (zie de onderstaande tabel prijspeil 2022)
Segment | CPI | CPI incl. NOM | |||
koop | huur | koop | huur | ||
1 | Goedkoop | < € 220.000 | < € 752 | < € 230.000 | < € 752 |
2a | Middelduur-1 | < € 270.000 | < € 885 | < € 280.000 | < € 910 |
2b | Middelduur-2 | < € 340.000 | < € 1100 | < € 350.000 | < € 1125 |
3 | Duur | > € 340.000 | > € 1100 | > € 350.000 | > € 1125 |
Tenzij initiatiefnemer, corporatie en gemeente eens worden dat een andere verdeling beter is voor de wijk of het gebied waar het project deel van uitmaakt.
60% van de nieuwbouwopgave van Zwolle vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied (inbreiding), 40% vindt suburbaan plaats (uitbreiding).
De nadruk ligt op het toevoegen van betaalbare huur- en koopwoningen voor huishoudens met een inkomen tot de huurtoeslaggrens en voor de middeninkomens.
Tevens is sterk behoefte aan betaalbare middeldure huurwoningen dat wil zeggen huurwoningen in de categorie middelduur-1.
Bijzondere aandacht ook voor de groei van een- en tweepersoons huishoudens en de groeiende behoefte aan stedelijk wonen. Die ontwikkeling onderbouwt de kwalitatieve behoefte aan kleinere woningen/ appartementen binnen bestaand stedelijk gebied.
In het verlengde daarvan zetten Woonvisie en Ontwikkelstrategie in op doorstroming in de bestaande voorraad waarbij huishoudens die door gezinsverdunning klein zijn geworden, intrek nemen in een kleinere woning/appartement waardoor ook op die manier grondgebonden gezinswoningen vrij komen.
Behoefte binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied
Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Tot 2019 gold voor de gemeente Zwolle het Regionaal Woonprogramma (RWP) West Overijssel 2017 als kader voor de kwantitatieve behoefte en de regionale afstemming van woningbouwplannen.
Het ministerie van BZK, de provincie Overijssel en de gemeente Zwolle hebben op 7 maart 2019 de overeenkomst "Pilot woningbouw Zwolle" ondertekend waarin voor de jaren 2019 en 2020 is vastgelegd dat voor woningbouwplannen binnen bestaand stedelijk gebied in Zwolle de behoefteprognoses die gehanteerd worden binnen het RWP West Overijssel worden losgelaten. Voor de provincie Overijssel betekent dit een lichte planologische toetsing op bestemmingsplannen met woningbouw.
Op 25 maart 2021 heeft de provincie Overijssel De Woonagenda West Overijssel vastgesteld. Hierin zijn nieuwe regionale woonafspraken gemaakt voor de periode 2021-2025. Er volgt nog een uitvoeringsagenda die in de loop van 2021 wordt opgesteld. In de Woonagenda West Overijssel is het volgende opgenomen ten aanzien van de woonbehoefte:
Volgens de prognoses groeit het aantal huishoudens in de regio met circa 25.000 tot ruim 251.000 huishoudens in 2030. Mede in het licht van de huidige regionale woningtekorten (gemiddeld 3%, dus een kleine 7.000 woningen) en andere ontwikkelingen zoals de verstedelijkingsopgave in Deventer en Zwolle, de toenemende marktdruk (met name in het stedelijk gebied) en migratiestromen willen we als regio een groei van 35.000 - 40.000 huishoudens tot 2030 accommoderen. Tabel 1 laat zien dat de gemeenten in West-Overijssel samen tot 2030 een kleine 26.000 woningen in harde en zachte plancapaciteit hebben. Dat betekent dat naast het realiseren van harde en zachte plannen ingezet zal worden op het toevoegen van extra plancapaciteit voor 9.000 - 14.000 woningen in West-Overijssel in de periode tot 2030, waarvan ongeveer de helft (5.500) voor autonome behoefte en ongeveer de helft voor de extra (verstedelijkings)ambities. De huidige capaciteit, en dus de omvang en verdeling van de zoekopgave naar extra capaciteit voor autonome behoefte en voor verstedelijkingsambities, verschilt per gemeente. De genoemde aantallen in tabel 2 vormen een voorstelling van de behoefte en geven de richting aan, maar zijn uiteindelijk de uitkomst van het sturen op kwaliteiten.
Dit neemt niet weg dat een onderbouwing van de behoefte nodig blijft. In de Ontwikkelstrategie Wonen 2019-2024 is als actualisatie op- en uitvoering van de Woonvisie de woningbouwbehoefte voor de komende 10 jaar vastgesteld op 1.000 woningen per jaar. Basis hiervoor ligt onder andere in de regionale bevolkingsprognose 2020 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL, in samenwerking met het CBS) waarin voor Zwolle tot 2035 een huishoudensgroei van 13% wordt voorzien. Daarnaast biedt de hittekaart van BPD en de krapte-indicator van de NVM (aantal beschikbare woningen voor de consument die een woning zoekt) een goede indicatie van de krapte op de woningmarkt en de behoefte aan woningen. De krapte-indicator staat per januari 2021 op 1 terwijl een indicator tussen 5 en 10 staat voor een evenwichtige woningmarkt. Een indicator van 1 duidt op een zeer krappe woningmarkt en de grote behoefte aan het toevoegen van nieuwe woningen. De krapte is aanwezig in alle categorieën en prijssegmenten.
De totale harde plancapaciteit van woningen met directe bouwtitel is 3510 en blijft daarmee ruim onder de totale behoeftevraag voor woningen in Zwolle. Het aantal van maximaal 19 woningen in dit uitwerkingsplan maakt deel uit van de zachte plancapaciteit van Zwolle.
Gelet op het feit dat er een ondercapaciteit is in de vraag naar het aantal woningen voorziet deze ontwikkeling in een actuele behoefte. Bovendien is er voldoende kwantitatieve ruimte waarmee het in overeenstemming is met de regionale en lokale woonafspraken. Dat betekent dat voor dit woningbouwplan voldoende planologische ruimte bestaat.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het woonbeleid en voldoet hiermee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Archeologisch beleid
Het archeologisch beleid is gebaseerd op de Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden. Deze wet voorzag in een nieuwe regeling voor de archeologie in de Monumentenwet 1988.
Als uitwerking van deze wet heeft de gemeenteraad op 18 augustus 2008 besloten het archeologiebeleid gemeente Zwolle vast te stellen. Het beleid is uitgewerkt aan de hand van een viertal kernbegrippen: kenbaarheid, verankering, betaling en kwaliteit. Centraal thema daarbij is dat de archeologische waarden waar nodig worden beschermd, zonder dat er meer maatschappelijke lasten in het leven worden geroepen dan noodzakelijk zijn. Het archeologiebeleid Zwolle bevat onder andere de Archeologische Waarderingskaart Zwolle (welke gebieden hebben een hoge archeologische waarde), kaders wanneer en hoe archeologisch waardevolle gebieden in het bestemmingsplan worden bestemd met een dubbelbestemming en de Lokale Onderzoeksagenda Archeologie Zwolle (archeologische onderzoeksthema's).
In dit uitwerkingsplan zijn de archeologische waarden van het plangebied geïnventariseerd en wordt een afweging gemaakt over bescherming ervan met een dubbelbestemming (paragraaf 3.2 Archeologie).
Cultuurhistorisch beleid
In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de beleidsbrief modernisering monumentenzorg (MoMo). Het behoud en de bescherming van monumenten is hiervan een belangrijk doel én er vindt een verbreding plaats naar de omgeving. Overal in steden, dorpen en landschappen zijn plaatsen van herinnering, plaatsen met een bijzondere cultuurhistorische betekenis. Goede ruimtelijke ordening betekent dat alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte in de besluitvorming worden betrokken. Daarom is de eerste pijler van MoMo gericht op cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Om meer vorm en inhoud te geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening zullen gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Het Zwolse beleid zoals verwoord in de vastgestelde beleidsnota voor het Zwols monumenten- en archeologiebeleid (Dynamiek van Oud & Nieuw, 2000) is gericht op de instandhouding van historisch waardevolle objecten, complexen, openbare ruimte en stedenbouwkundige en landschappelijke structuren.
Op grond van de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening Zwolle 2010 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd (rijks- of gemeentelijk) monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigingen. Ook is het verboden een beschermd monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
In dit uitwerkingsplan zijn de cultuurhistorische waarden van het plangebied geinventariseerd, in paragraaf 3.3 Cultuurhistorie wordt hier nader op ingegaan.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het archeologisch en cultuurhistorisch beleid.
Mobiliteitsvisie
Het op dit moment vigerende Zwolse mobiliteitsbeleid vloeit voort uit het rijks – en provinciaal beleid en is verwoord in de Mobiliteitsvisie. De Mobiliteitsvisie is door de gemeenteraad vastgesteld op 16 december 2019.
In de mobiliteitsvisie komt naar voren dat de verdere groei van de mobiliteit niet zondermeer opgevangen wordt door de mobiliteitsvraag te faciliteren met nieuwe infrastructuur. En dat de ambitie is voornamelijk te investeren in een bereikbaar en toegankelijk Zwolle, waarbij mobiliteit gaat bijdragen aan andere Zwolse doelstellingen. Van economische groei tot de woningbouwopgave; van klimaat neutrale gemeente tot gezonde en vitale wijken.
De ambitie is dat we ervoor zorgen dat Zwolle ook in de toekomst goed bereikbaar is door fietsen, lopen en reizen met het openbaar vervoer te stimuleren én door het autogebruik beter te spreiden. Alleen met al deze maatregelen kunnen we de knelpunten in het Zwolse verkeer voldoende wegnemen om de verwachte groei van verkeersdeelnemers op te vangen en Zwolle bereikbaar, veilig en leefbaar te houden.
Zwolle heeft een gunstige positie qua ontwikkeling. In de na te streven doelen op het gebied van duurzaamheid, milieu, bereikbaarheid, economische groei, leefbaarheid en dergelijke is het daarom noodzakelijk om prioriteiten te stellen. Zwolle wil de kwaliteiten als bereikbare en gezonde stad vasthouden door, naast de noodzakelijke uitbreiding van de infrastructuur, de samenleving te mobiliseren om de groeiende vraag naar mobiliteit om te buigen in een duurzame richting.
In dit uitwerkingsplan zijn de mobiliteitsaspecten onderbouwd in paragraaf 3.4 Verkeer.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het verkeersbeleid.
Bomenverordening en Groene Kaart
Voor de bomen geldt de in 2021 vastgestelde Bomenverordening.
Voor het vellen van een boom binnen de op de Groene Kaart weergegeven groenstructuren (Hoofdgroenstructuur, Wijkgroenstructuur, Groenvoorzienend boomgebied en Hoogstedelijk boomgebied), zoals die staan aangegeven op de Groene Kaart, is een (kap)omgevingsvergunning nodig voor bomen met een omtrek groter dan 30 cm, die staat op een perceel van 400 m² en groter. Onder vellen valt ook het rooien, het verplanten en het verrichten van handelingen die de dood, ernstige beschadiging of ontsiering van een houtopstand als gevolg kunnen hebben.
Bomen die, vanwege ouderdom, omvang, soort of andere redenen bijzonder zijn, staan op de Groene Kaart aangegeven als bijzondere boom. Voor deze bomen geldt dat ze in principe niet gekapt mogen worden, tenzij daarvoor een uitzonderlijke reden is. Dit verbod geldt voor alle bijzondere bomen, ongeacht de locatie op de Groene Kaart, de stamomvang van de boom en de perceelsgrootte van het perceel waarop de bijzondere boom staat. Het basisprincipe is dat bij kap van bomen herplant plaats vindt; voor iedere gekapte boom een nieuwe boom. Wanneer er geen mogelijkheden zijn voor (voldoende) herplant, moet financiële compensatie plaatsvinden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het groenbeleid.
Europees en nationaal beleid
Duurzaam, schoon oppervlaktewater en bescherming van het drinkwater voor de toekomst. Dat zijn, heel in het kort, de belangrijkste doelstellingen van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) en het Waterbeheer 21e eeuw (WB21), die samengaan zijn in het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW).
Europese Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater op orde komt. Oppervlaktewater moet voldoen aan normen voor bepaalde chemische stoffen (waaronder de zogeheten prioritaire (gevaarlijke) stoffen). Worden die normen gehaald, dan spreken we van “een goede chemische toestand”. Daarnaast moet het oppervlaktewater goed zijn voor een gevarieerde planten- en dierenwereld. Is dat het geval, dan heet dat “een goede ecologische toestand”. Hieronder valt ook een groot aantal andere chemische stoffen dan de hierboven al genoemde prioritaire (gevaarlijke) stoffen.
Voor het grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen. Daarnaast moet de grondwatervoorraad stabiel zijn en mogen bijvoorbeeld natuurgebieden niet verdrogen door een te lage grondwaterstand (goede kwantitatieve toestand).
In de geldende Europese richtlijnen en de EU richtlijn Prioritaire Stoffen staat precies omschreven wat een goede chemische toestand voor oppervlaktewater is. De ecologische doelstellingen stellen de lidstaten onderling vast in zogeheten (internationale) stroomgebiedbeheersplannen. Voor verschillende typen wateren gelden verschillende ecologische doelstellingen. In een plas leven bijvoorbeeld andere planten- en dierensoorten dan in kustwater. Daarom verschillen de ecologische doelen per watertype. De chemische normen zijn bij ieder water ongeveer hetzelfde, met uitzondering van de nutriënten. Daarvoor geldt weer wel een benadering die per watertype kan verschillen.
Van 2010 tot 2015 is de eerste tranche uitgevoerd. De tweede tranche maatregelen loopt van 2016 tot 2021.
Waterwet
De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de watersysteembenadering centraal. Er wordt uitgegaan van het geheel van relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlaktewater, grondwater, watergebruikers en grondgebruikers. Hierbij wordt het kader geschept voor het Nederlandse waterbeheer in de komende decennia. Per 1 januari 2017 is de Waterwet gewijzigd. De beoordeling van de veiligheid van primaire waterkeringen wordt nu gebaseerd op de overstromingskans. In 2050 moeten de waterkeringen voldoen aan de normen die per 1 januari 2017 van kracht zijn.
Waterbeheer 21e eeuw
De commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gevraagd advies uit te brengen over de waterhuishoudkundige inrichting van Nederland, rekening houdend met ontwikkelingen zoals klimaatverandering, bodemdaling en zeespiegelstijging. Deze ontwikkelingen stellen strengere eisen aan het waterbeheer. In WB21 wordt uitgegaan van twee principes (tritsen) voor duurzaam waterkwantiteit- en waterkwaliteitsbeheer:
Bij “vasthouden, bergen, afvoeren” wordt regenwater zoveel als mogelijk bovenstrooms vastgehouden in de bodem en het oppervlaktewater. Wanneer toch een wateroverschot ontstaat, wordt het water eerst tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en dan pas afgevoerd. Bij “schoonhouden, scheiden en zuiveren” gaat het om een voorkeurvolgorde, waarbij de voorkeur uitgaat naar het voorkomen van verontreiniging (schoonhouden). Als toch verontreiniging ontstaat, moeten schoon- en vuilwater zoveel mogelijk worden gescheiden. Ten slotte wordt het verontreinigde water zo goed mogelijk gezuiverd.
Deltawet
Het doel van de Deltawet, aangenomen op 28 juni 2011, is ons land nu en in de toekomst beschermen tegen hoogwater en de zoetwatervoorziening op orde houden.
De afgelopen eeuw is de zeespiegel gestegen, de bodem gedaald en het is warmer geworden. Dat zet door, blijkt uit de cijfers van het KNMI. Hevigere weersomstandigheden, zoals meer regen en periodes van droogte, zijn zaken om rekening mee te houden. Het Deltaprogramma is er om de huidige veiligheid op orde te krijgen en ervoor te zorgen dat ons land is voorbereid op de toekomst. En om daarbij de juiste maatregelen te nemen voor een veilig en aantrekkelijk Nederland met voldoende zoetwater. In het Deltaprogramma werken het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen samen met maatschappelijke organisaties, bedrijfsleven en kennisinstituten. Dit gebeurt onder regie van de Deltacommissaris.
Naast de lopende programma's, zoals Ruimte voor de Rivier, Maaswerken, Zwakke Schakels Kust en het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma, staan in het Deltaprogramma vijf deltabeslissingen centraal. Deze beslissingen gaan over de normen van onze belangrijkste dijken en andere waterkeringen en de strategieën voor onze waterveiligheid, over de beschikbaarheid en verdeling van zoetwater, over het IJsselmeerpeil, over de manier waarop gebieden veilig kunnen blijven zonder aan economische waarde in te boeten en over hoe bij het bouwen van buurten en wijken rekening kan worden gehouden met water. In 2014 zijn de deltabeslissingen in de Tweede Kamer besproken.
Provinciaal beleid
Provincie Overijssel heeft haar ruimtelijk beleid vastgelegd in een Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Deze zijn op 1 mei 2017 vastgesteld. De 'Omgevingsvisie Overijssel 2017. Beken kleur' heeft tevens de status van Regionaal Waterplan onder de Waterwet en het Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
Waterschapsbeleid
Het algemene beleid van waterschap Drents Overijsselse Delta is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021, de beleidsnota Leven met Water in Stedelijk Gebied, de Strategische Nota Rioleringsbeleid 2007, Visie Beheer en Onderhoud 2050 en het Beleidskader Recreatief Medegebruik. Het beleid van het waterschap sluit nauw aan bij de uitgangspunten van WB21. In 2013 is de beleidsnota "Water raakt!" door het Algemeen Bestuur vastgesteld. Deze nota beschrijft de voor het waterschap gewenste situatie in bestaand en nieuw stedelijk gebied. Om deze situatie te bereiken heeft het waterschap in 2015 het beheer en onderhoud van veel wateren overgenomen van de gemeente Zwolle. Op watergangen van waterschap Drents Overijsselse Delta is de keur van toepassing. In de keur is aangegeven wat wel en niet mag bij watergangen, waterkeringen en kernzones. Bijvoorbeeld regels voor bouwwerken op of langs watergangen. De genoemde beleidsdocumenten liggen ter inzage op het hoofdkantoor van waterschap Drents Overijsselse Delta. Ook zijn deze te raadplegen op de website: www.wdodelta.nl.
Gemeentelijk beleid
Gemeente Zwolle heeft haar beleid ten aanzien van afvalwater, grondwater en hemelwater vastgelegd in het Gemeentelijke Rioleringsplan 2016-2020. Hier staan ook ontwerprichtlijnen in beschreven waaraan voldaan moet worden.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het waterbeleid.
Algemeen beleid
Zwolle beschouwt milieu in de omgevingsvisie als een integraal onderdeel van de fysieke leefomgeving. Milieuruimte is niet fysiek zichtbaar maar van groot belang om de bewoners, werkers en bezoekers van Zwolle te beschermen tegen de nadelige effecten van een groeiende en verdere verstedelijking van de stad van bijvoorbeeld de nadelige effecten op de gezondheid van werklocaties, infrastructuur en energiewinning. Aan de andere kant hebben bijvoorbeeld werklocaties maar ook energiewinning voldoende milieuruimte nodig om optimaal te kunnen functioneren en zich te kunnen ontwikkelen. Het betekent overigens niet dat ontwikkelingen of gebruik door kwetsbare functies binnen de zones uitgesloten worden, er dient wel rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van de milieuruimte (en de bijbehorende belangen).
De volgende milieuaspecten kennen milieuzones: geluid, trillingen, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, ondergrond en tenslotte geur. Op diverse thema's is separaat beleid geformuleerd in Zwolle. Het beleid voor de aspecten die relevant zijn voor het plangebied wordt hierna beschreven.
Bedrijvigheid
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we enerzijds het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen en gevoelige bestemmingen zoals woningen. Anderzijds worden milieugevoelige functies zoals wonen en recreëren beoordeeld. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Zwolle hanteert bij de uitwerking van het bovenstaande principe de veel gebruikte VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" (2009). Hierin zijn richtafstanden aangegeven die aangehouden kunnen worden tussen bedrijven c.q. voorzieningen en woningen.
Geluid
In de omgevingsvisie wordt beschreven dat rondom de belangrijkste werkgebieden van Zwolle geluidzones zijn vastgelegd . Deze geluidzones hebben als doel de bewoners te beschermen tegen het geluid van de bedrijven. De bedrijven hebben deze geluidruimte nodig om te werken en geen overlast te veroorzaken naar omwonenden.
In de door de gemeenteraad vastgestelde 'Handreiking gebiedsgericht werken aan milieu gemeente Zwolle' (2007) en in de beleidsregel 'Hogere waarden Wet geluidhinder' (2007) worden de ambities en de grenswaarden (dit is de maximale waarde waarvoor nog hogere grenswaarden worden vastgesteld) per gebiedstype genoemd.
Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Groenstedelijk'. In de onderstaande tabel is de daarbij behorende ambitie en grenswaarde weergegeven.
Gebiedstype | Ambitie | Grenswaarde (maximale ontheffingswaarde) | |
Groenstedelijk | 43 dB | 53 dB |
Luchtkwaliteit
Het luchtkwaliteitsplan gemeente Zwolle 2007-2011 beschrijft de luchtkwaliteitssituatie in Zwolle, de opgave, de ambitie en de aanpak om de vastgestelde doelen te bereiken. Zwolle wil binnen de beïnvloedingssfeer van de gemeente, een significante bijdrage leveren aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Om dat te bereiken zijn de volgende doelen geformuleerd:
De gemeente streeft ernaar dat het aspect door gaat werken in het verkeers- en vervoersbeleid, het ruimtelijke ordeningsbeleid en het beleid van vergunningen en handhaving.
Stikstof
De Wet natuurbescherming verplicht vooraf te toetsen of plannen conflicteren met beschermde natuurwaarden. Emissies van stikstof kunnen over grotere afstand tot negatieve effecten leiden op natuur. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering, die per 1 juli 2021 inwerking is getreden, voorziet in een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. De wet geeft de opdracht voor een programma van maatregelen om stikstofreductie te bereiken en de natuur te herstellen. De wet maakt ook een gedeeltelijke vrijstelling mogelijk van de natuurvergunningplicht voor het aspect stikstof voor activiteiten van de bouwsector. Dat betekent dat voor onderhavig uitwerkingsplan alleen door middel van een AERIUS-berekening de stikstofemissie en -depositie van de gebruiksfase dient te worden bepaald.
Externe veiligheid
De beleidsvisie externe veiligheid is op 6 maart 2007 vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente streeft ernaar voor haar gehele grondgebied te voldoen aan de basisveiligheid. Dit betekent dat:
Op 20 januari 2009 heeft het college van B & W het gebiedsgericht beleidskader externe veiligheid vastgesteld. Het gaat om een ruimtelijke uitwerking van het externe veiligheidsbeleid dat aansluit op het gebiedsgerichte milieubeleid. Op basis van kenmerken (fysieke omgeving, hulpverleningsniveau en zelfredzaamheid) die bij een bepaald gebiedstype horen is een beleidsstandpunt bepaald ten aanzien van een mogelijke toename van het groepsrisico.
Tevens is op basis van dezelfde kenmerken van een gebiedstype bepaald of er plaats is voor nieuwe risicobronnen.
Het plangebied valt in het gebiedstype 'groenstedelijk' en valt niet binnen het overkoepelende gebiedstype 'stroomzone'. Het groenstedelijk gebiedstype is een rustig gebiedstype met overwegend een woonfunctie. De dichtheid is vrij laag maar varieert wel. Het primaat in dit gebiedstype is rust en ruimte. De verkeersfunctie is ondergeschikt aan de verblijfsfunctie.
Bodem
Het bodembeleidsplan (2017) kent in overeenstemming met het gemeentelijk milieubeleid een gebiedsgerichte benadering. In het plan wordt onderscheid gemaakt tussen de bovengrond en de ondergrond.
Bovengrond
Op 1 juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit in werking getreden. In dat kader heeft de gemeente Zwolle een bodemfunctieklassenkaart vastgesteld, waarop voor de hele gemeente wordt aangegeven welke functie de bodem heeft of welke functie in de toekomst wordt nagestreefd. De functieklassenindeling is gebaseerd op het gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente. De volgende functies worden onderscheiden: wonen, industrie, water, buitendijksgebied, landbouw/natuur en hoofdwegen. Het plangebied valt in de huidige situatie binnen het functieklassengebied wonen.
Met de invoering van het Besluit bodemkwaliteit zijn de kwaliteitsklassen landbouw/natuur, wonen en industrie ingevoerd. Volgens de meest recente Bodemkwaliteitskaart van de Gemeente Zwolle (2021) valt het plangebied na planrealisatie binnen de kwaliteitsklasse wonen.
Volgens het gemeentelijke Bodembeleidsplan mag de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs worden gebruikt bij het ontwikkelen van een locatie. Een onderzoek is dan niet nodig. Eventueel vrijkomende grond mag volgens het bodembeleid binnen de gemeente worden hergebruikt met de bodemkwaliteitskaart als kwaliteitsbewijs. Voorwaarde hiervoor is dat de bodem niet verdacht is van verontreiniging op basis van het huidige of historische gebruik, en er geen (al dan niet gesaneerd) geval van bodemverontreiniging bekend is.
Indien er aanwijzingen zijn dat de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de functie, kan een bodemonderzoek nodig zijn om te bepalen of de locatie gesaneerd dient te worden. In principe worden verontreinigingen in de bovengrond functiegericht gesaneerd.
Ondergrond
In juni 2007 heeft de gemeenteraad van Zwolle ingestemd met de Visie op de Ondergrond en besloten de volgende vijf basisprincipes vast te stellen en te gaan toepassen in projecten:
Deze vijf basisprincipes vormen ook het vertrekpunt voor de beleidsmatige invulling voor het omgaan met de ondergrond. Het bodembeleidsplan levert een bijdrage aan de implementatie van de basisprincipes door:
Duurzaamheid
Klimaatadaptatie
De deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie geeft aan dat Nederland in 2050 waterrobuust en klimaatbestendig is ingericht. Het college heeft klimaatadaptatie en energietransitie (zie volgend onderdeel) benoemd als speerpunten voor de toekomstige stad Zwolle waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. En Zwolle wil koploper zijn in het praktisch maken van de deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en ziet klimaatadaptatie als kans om te innoveren en als verdienmodel. De gemeente wil hieraan invulling geven door samen netwerkend met partners in de stad denkend vanuit de generieke opgaven (klimaatadaptatie) naar mogelijkheden te zoeken bij ruimtelijke ontwikkelingen om meerwaarde, robuustheid (of veerkracht) en een aantrekkelijk stadsklimaat te creëren. Het is van belang om in de verkenning te bezien in hoeverre met deze locatieontwikkeling op inhoud, proces en financiën kan worden bijgedragen aan water robuuste en klimaatbestendige stedenbouw.
Klimaatadaptatie (aanpassing) gaat over het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaat-verandering (zowel fysiek als mentaal = acceptatie) en het profiteren van de kansen die een veranderend klimaat biedt. Belangrijk is om schade door (weers-) extremen te voorkomen en de woon-werkomgeving zodanig in te richten dat mensen zo min mogelijk last hebben van extreme weersomstandigheden. Kenmerken van een veranderd klimaat zijn bijvoorbeeld extreme regenbuien en langdurige hitte. Door bij het ontwerp hier rekening mee te houden kunnen gebouwen en (openbare/niet openbare) buitenruimten robuust en comfortabel worden ingericht. In de praktijk betekent dit net iets verder kijken dan het huidige Bouwbesluit, zoals met:
Bijzondere aandacht verdienen de nutsvoorzieningen voor elektra, drinkwater en internet. Uitgangspunt is dat deze voorzieningen kunnen blijven functioneren bij extremen inclusief overstromingen uit het regionaal systeem. Voor hittestress is het uitgangspunt dat plan geen toename van hittestress tot gevolg mag hebben.
Door klimaatadaptatie in de uitgangspunten mee te nemen zijn er in principe weinig tot geen meerkosten. Bij aanpassing van bestaande plannen is de ervaring dat met een beperkte extra (plus) investering projecten klimaatbestendig kunnen worden gemaakt.
Indien dit aan de orde is ziet de gemeente Zwolle het als een gezamenlijke zoektocht om de financiering van de plus mogelijk te maken en het nieuwbouwproject zo klimaatbestendig mogelijk uit te werken en realiseren.
Ook kan een klimaat adaptieve project de bewustwording hieromtrent vergroten. Wat zou het interessant zijn, als de toekomstige bewoners van de nieuwe woningen nu al weten hoe veilig en comfortabel hun woning in 2030 zijn in een warmer klimaat en hoosbuien kunnen trotseren? Een innovatief klimaatbestendig wijk kan ook een (extra) vestigingsargument zijn.
Duurzaamheids- en Energietransitie
De gemeente Zwolle heeft in 2011 een visie op duurzaamheid aangenomen, waarin een omschrijving van het begrip duurzaamheid wordt gegeven: voor Zwolle betekent duurzaamheid een langdurige balans tussen people, planet en profit. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten voor beleids- en gebiedsontwikkelingen. Duurzaamheid als leidend principe; beslissingen worden genomen op basis van duurzaamheid.
Duurzaamheid is van en voor de stad; niet opgelegd maar gedragen door de stad, omdat het de stad dient. Benutting van lokale bronnen. Transitie en innovatie: deze zijn nodig voor het realiseren van de voorgaande principes. De gemeenteraad heeft op 17 juli 2017 haar ambities ten aanzien van de energietransitie vastgelegd. Zwolle wil uiterlijk in 2050 energieneutraal zijn en heeft tussendoelstellingen geformuleerd. Dat betekent voor de tussenliggende periode dat de hoeveelheid CO2-uitstoot in 2025 ten opzichte van 1990 gereduceerd wordt met 25 % en wordt 25 % van de totale energievraag op duurzame wijze opgewekt. Tevens is Zwolle voornemens deze energietransitie in te zetten als katalysator voor economische en sociale meerwaarde.
Om deze doelstelling te bereiken zal gestreefd moeten worden naar energie neutrale nieuwbouw, waarbij geen gebruik meer wordt gemaakt van fossiele brandstoffen, zoals aardgas voor ruimteverwarming.
Conclusie
Het plan is in overeenstemming met het milieubeleid.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied omschreven. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten die gehanteerd zijn bij het maken van dit uitwerkingsplan.
Historie plangebied en relatie met de omgeving
Westenholte is in de 14de eeuw ontstaan op een zandrug en vanouds een agrarische nederzetting met verspreide bebouwing op de hogere delen van het landschap. De agrarische nederzetting bestond uit verschillende hoeven met elk een eigen kamp, die verspreid in de omgeving liggen. Sommige hoeven zijn gebouwd op de aanwezige zandkoppen en zijn vanwege de hogere ligging in het dorp te herkennen.
Westenholte bestaat inmiddels voornamelijk uit uitbreidingswijken uit diverse periodes vanaf de jaren vijftig. Een echte dorpskern ontbreekt. De bestaande wijken hebben een ruime opzet en een groen karakter. Kenmerkend voor Westenholte is enerzijds de bijzondere ligging in het agrarisch landschap en anderzijds de aangrenzende uitbreiding van de stad Zwolle. Door de groei van Zwolle is de agrarische functie van Westenholte als geheel vanaf de zestiger jaren verschoven naar een woonfunctie aan de rand van de stad.
Plangebied en omgeving
Het plangebied en omgeving hebben van oorsprong het karakter van een zogenaamd kampenlandschap. Dit karakter is in de loop van de jaren steeds meer verloren gegaan door de woonfunctie in de omgeving van het plangebied en de effecten van de 'oprukkende stad'. Ten zuiden van het plangebied is de relatie met de stad duidelijk herkenbaar door de Westenholterallee, die een harde stedelijke grens met het dorp vormt. Ten noordoosten van Westenholte is de wijk Stadshagen gebouwd. Westenholte wordt van deze wijk gescheiden door de Hasselterweg.
Het plangebied zelf heeft nog een agrarisch karakter, maar kent al wel een woonbestemming. De van oudsher ronde loop van de Stinsweg en de Ridder Zwederlaan omsluiten het plangebied. Aan het westelijk deel van de Stinsweg zijn in de vorm van lintbebouwing woningen aanwezig. De achterkanten van deze woningen grenzen aan het plangebied. Aan de zuidoostkant van de Stinsweg is de bebouwing minder en zijn nog historische elementen herkenbaar. Concreet gaat het daarbij om twee historische erven die zijn gelegen op verhogingen in het landschap: Stinsweg 10 en Stinsweg 12. De erven kenmerken het (historische) karakter van de locatie. Aan de Ridder Zwederlaan bevindt zich een door groen gekenmerkte begraafplaats.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Foto's van het plangebied (januari 2020) en omgeving (allen gezien vanaf de Stinsweg): linksboven, tussen nummer 12A en 14 (centraal in het midden de te behouden monumentale zomereik); rechtsboven, tussen nummer 10 en 12, ongeveer ter hoogte van de nieuwe ontsluiting); linksonder, de Stinsweg ter hoogte van nummer 10; rechtsonder; rechtsonder, ter hoogte van nummer 10 in westelijke richting met op de achtergrond de bestaande woningen in de rij met nummer 14-22.
Stedenbouwkundige inpassing
Algemeen uitgangspunt bij de stedenbouwkundige invulling van het plangebied is dat er een samenhangend stedenbouwkundig beeld moet ontstaan met de bestaande bebouwde en onbebouwde omgeving van het plangebied. Het uit te werken bestemmingsplan biedt daarbij ruimte voor de ontwikkeling van maximaal 19 woningen op de gronden die vallen binnen de uitwerkingsverplichting.
Het onderliggende bestemmingsplan vraagt hierom uitwerking aan de hand van één integrale visie om te voorkomen dat het gebied versnipperd zou worden uitgewerkt en uiteindelijk een samenhangend beeld ontbreekt. Ten aanzien van de onbebouwde omgeving gaat het om het behoud van zichtlijnen van en naar het plangebied vanaf de Stinsweg. Daarnaast dient het landelijk karakter van het gebied herkenbaar te zijn in het plan. Bij de bestaande bebouwde omgeving gaat het zowel om een goede afstemming op de bestaande lintbebouwing aan de westzijde van het plangebied, als om de historische erven aan de zuidoost kant van het plangebied. Het plangebied voor woningbouw is derhalve verkleind ten opzichte van de oorspronkelijke uitwerkingsplicht, waarbij de gronden rondom Stinsweg 10, nabij de begraafplaats, niet worden uitgewerkt voor wonen, maar als groen met agrarisch medegebruik worden bestemt. Uitgangspunt voor de verkaveling is een woonmilieu met een dorps karakter, wat neerkomt op 10-20 woningen per hectare. Met ruim 1,5 hectare en 19 woningen wordt daar ruimschoots aan voldaan en wordt maximaal ingezet op het behoud van het landelijk karakter.
Afbeelding: (concept)verkaveling met kavelnummers
Verkaveling langs de Stinsweg
Belangrijk uitgangspuntin in de stedenbouwkundige visie is het behoud van voldoende ruimte rondom de bestaande historische erven aan de Stinsweg 10 en 12. De twee historische erven blijven als zelfstandige erven herkenbaar aan het lint langs de Stinsweg. Door de omgeving van de Stinsweg 10 vrij van bebouwing te laten, blijft enerzijds het historische erf als zodanig herkenbaar en ontstaat er anderzijds ruimte om zichtlijnen het plangebied in te trekken.
Ter plaatse van de Stinsweg 12 blijft aan de oostzijde van het erf ruimte vrij doordat hier de toegangsweg naar het achterliggende woongebied wordt gerealiseerd. Bebouwing ligt op gepaste afstand. Ten westen van de Stinsweg 12 wordt het bestaande lint opgevuld met twee woningen (kavels 18 en 19). Aan de oostzijde liggen deze woningen naast de bijgebouwen van Stinsweg 12. De afstand tussen de woning en de bebouwing van Stinsweg 12 is ruim, waardoor het historische erf herkenbaar blijft. De woningen die het lint opvullen sluiten in de zuidwesthoek van het plangebied aan op het bestaande bebouwingslint van de Stinsweg. Voor deze twee woningen is een apart kavelpaspoort gemaakt om de relatie tot naastgelegen (bestaande bebouwing) te borgen.
De woning op kavel 17 heeft vanwege de ligging bij de entree van het plangebied een prominent karakter. Het is een zichtlocatie. Daarnaast maakt de woning onderdeel uit van het bestaande historische lint van erven langs de zuidoostzijde van de Stinsweg. De woning dient zich te verhouden tot de bestaande historische erven langs de Stinsweg. Om deze erven herkenbaar te houden bevindt de woning op kavel 17 zich op ruime afstand van deze erven.
Verkaveling op binnenterrein
De entree van het plangebied bevindt zich ten oosten van de Stinsweg 12. De entree wordt uitgevoerd als een landweg, waarmee aansluiting wordt gevonden bij het landelijke karakter van de locatie. Het betreft een doodlopende weg, die midden in het plangebied een lus heeft rondom een bestaande verhoging, een bijzondere plek die het buurtje karakteriseert. Kavels 12 tot en met 16 worden rondom deze verhoging gerealiseerd. De verhoging vormt een verwijzing naar de bestaande historische zandkoppen in het gebied en zorgt voor een ruime en landelijke opzet van het plangebied.
De openbare ruimte in het plangebied is ingericht als 30 kilometer gebied, waarbij qua profiel wordt aangesloten op het beoogde karakter; wegbreedte zo minimaal mogelijk en geen aparte trottoirs. Wel is voorzien in een centrale groene plek, voldoende mogelijkheden voor bezoekersparkeren, een fietsverbinding richting de Stinsweg en voldoende mogelijkheden voor het opstellen van vuilcontainers.
Omdat de woningen aan de achterzijde grenzen aan de open overgangszone richting begraafplaats en Stinsweg zijn de bebouwingsmogelijkheden zo bestemd dat de randen van de kavels niet kunnen worden bebouwd en wordt een groene erfafscheiding mee ontworpen met de woningen. Kavels 1 tot en met 11 grenzen met de achterzijde tegen de bestaande woningen aan het westelijk deel van de Stinsweg. Het lint dat daar is gerealiseerd wordt als het ware omgeklapt het plangebied in. Op deze wijze wordt optimaal gebruik gemaakt van de aanwezige zichtkwaliteiten en staan de woningen in open relatie met de omgeving.
Architectonische vertaling
De basis voor de architectonische invulling is ingegeven door het landelijke karakter van de locatie. Uitgangspunt is een basiswoning die in aansluiting op de bouwvolumes in de omgeving bestaat uit één laag met kap. Rondom (vast aan het hoofdvolume) worden de bijgebouwen gerealiseerd. Het hoofdvolume blijft te allen tijde herkenbaar. De maximale goot- en bouwhoogten (4,5m en 6m) uit de uitwerkingsregels worden aangehouden om deze typologie mogelijk te maken.
De aanbouwen zijn meeontworpen in de architectuur van de hoofdbebouwing, waardoor een samenhangend geheel ontstaat. Doordat de volumes verspringen ontstaat een dynamisch beeld dat past in de landelijke opzet van het plan. Dit uitgangspunt is vastgelegd door de rooilijn door middel van bouwvlakken en aanduidingen vast te leggen.
Voor bebouwing op de achtererfgebieden, buiten het aangegeven bouwvlak, wordt aangesloten op de bijgebouwenregeling uit het bestemmingsplan Westenholte Stins en mag maximaal 50% bebouwd worden tot een maximum van 100 m².
De toe te passen materialen zijn sober, duurzaam en eenvoudig, wat zorgt voor een eenduidig en rustig beeld. De richting van de woningen zijn zo veel mogelijk in één richting gesitueerd om op die manier extra samenhang te creëren tussen de verschillende woningen.
Per woning geldt maatwerk ten aanzien van het ontwerp. Het maatwerk is ingegeven door de ligging van de betreffende woning ten opzichte van bestaande bebouwing en ten aanzien van bestaande zichtlijnen vanaf de Stinsweg. Enkele woningen dienen daarom meerzijdig ontworpen te worden. Dat geldt voornamelijk voor de kavels 13, 14 en 17.
Groen
In het kader van onderliggend plan is een beplantingsplan opgesteld om het landelijk karakter van het plan te borgen. Dit beplantingsplan voorziet zowel in beplanting in openbaar gebied als beplanting die gebruikt wordt in de vorm van erfafscheidingen. Op plekken waar sprake is van zichtlijnen vanaf de Stinsweg wordt het groen mee ontworpen. Door gebruik te maken van gebiedseigen beplanting ontstaat zodoende een eenduidig en samenhangend beeld met de architectuur van de woningen. Het landelijk karakter van het plan wordt hiermee geborgd. De aanwezige monumentale boom in het plangebied is ingepast in de verkaveling en draagt bij aan het karakter.
In onderstaande afbeeldingen zijn impressies opgenomen van de nieuwe bebouwing en het openbare gebied.
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
In 2002 is door de gemeente Zwolle een Archeologische Waarderingskaart Zwolle vervaardigd. Voor de waarderingskaart is gebruik gemaakt van informatie uit het Centraal Archeologisch Archief (CAA) bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (RCE), informatie van amateur-archeologen, gegevens van de archeologische sectie van de gemeente Zwolle, het kadastrale minuutplan uit 1832, de geomorfologische kaart en waarnemingen in het veld. Dit heeft geresulteerd in een analoge en digitale waarderingskaart. In 2002 is vastgelegd dat de kaart dynamisch is. Dit betekent dat de waarde van de gebieden kan veranderen. In de Wet voor de archeologische monumentenzorg en het daarop gebaseerde archeologiebeleid binnen de gemeente Zwolle is vastgelegd dat de archeologische waarden in de bestemmingsplannen vastgelegd moeten worden met de erbij horende consequenties. Bij de vernieuwing van alle bestemmingsplannen wordt per bestemmingsplangebied de archeologische waarderingskaart opgewaardeerd. De jongste inzichten worden er in verwerkt.
De projectlocatie heeft een archeologische verwachtingswaarde van 90%. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de archeologische waarderingskaart.
Uitsnede archeologische waardenkaart
Een 90% gebied is zeer waardevol. De vondstkans is bijna 100% vanwege kennis bijvoorbeeld door een naastliggende opgravingsite of van bureaustudies over het gebied. Een opgraving is noodzakelijk.
Inleiding
Gelet op de archeologische waardering van het plangebied van 90% is een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (hierna: IVO-P) uitgevoerd. Het doel van een IVO-P is het aanvullen en toetsen van de gespecificeerde archeologische verwachting. Het rapport "Ridder Zwederlaan - Stinsweg, een inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P", d.d. 31-12-2020 is als Bijlage 1 van de toelichting opgenomen.
Uitkomsten onderzoek
Er zijn tijdens het IVO-P 39 archeologische sporen aangetroffen. Het gaat om 11 paalsporen, 7 kuilen, 2 haardkuilen, 4 greppels, 1 spitsporen, 4 ploegsporen, 9 sporen die een natuurlijke laagte vormen en 1 recente verstoring. De twee haardkuilen komen uit het Mesolithicum (9145 BP ± 35 (8456-8282 v. Chr.)). De paalsporen komen uit de Volle Middeleeuwen en vormen samen geen structuur. Eén van de greppels kon gedateerd worden vanaf de 13de eeuw.
Het vondstmateriaal dat in archeologische context is gevonden is gering. Uit het Mesolithicum komen vijf vlakvondsten van vuursteenfragmenten. Uit het profiel werd één fragment keramiek uit de Bronstijd aangetroffen en kogelpotaardewerk uit de Volle Middeleeuwen. Het vondstmateriaal uit de grondsporen komt uit de Nieuwe Tijd. Een natuurstenen slijpsteen uit de Vroege Middeleeuwen werd aangetroffen. Verder resteert nog een geëmailleerde kruisschijffibula uit de Vroege Middeleeuwen C (800-1000 n. Chr.) en enkele andere metalen vondsten uit de Nieuwe Tijd.
Met betrekking tot de fysieke kwaliteit scoort het terrein middelmatig (4 of minder). Om die reden wordt een besluit gemaakt op basis van de inhoudelijke kwaliteit. De zeldzaamheid, informatiewaarde en ensemblewaarde scoren eveneens laag. De aangetroffen archeologische sporen zijn niet zeldzaam, bieden geen kennis over het verleden in het gebied en hebben geen toegevoegde waarde aan de archeologische en landschappelijke context. Conform bovenstaande tabel scoort de inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats 5 punten.
Conclusie
In het plangebied zijn geen vindplaatsen aangetroffen die op basis van fysieke en inhoudelijke kwaliteit als behoudenswaardig zijn gewaardeerd. Conform de Malta-wetgeving is het uitgangspunt dat behoudenswaardige planlocaties in principe in-situ behouden dienen te worden. Onderhavig plangebied is niet als behoudenswaardig gewaardeerd. Een archeologisch vervolgonderzoek is niet noodzakelijk. Het terrein is archeologisch vrijgegeven met een beperking in het westen (circa 594 m²) en noorden (circa 1392 m²) van het plangebied. Er geldt daar een verbod op graafwerkzaamheden dieper dan 0,5 meter vanaf het maaiveld. Dit deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" gekregen. Deze dubbelbestemming bevat een regeling om op een passende manier rekening te houden met de kans op archeologische vondsten.
Ontstaansgeschiedenis
De wijk Westenholte is van oorsprong een agrarische nederzetting, die zich vanaf de negentiende eeuw tot een dorp ontwikkelde.
Aan het einde van de negentiende eeuw wordt het gebied verder ontgonnen. Naast de agrarische bebouwing verschijnen er vanaf het begin van de twintigste eeuw ook burgerwoonhuizen en arbeiderswoningen langs de bestaande linten en er komen functies bij in de vorm van een schoolgebouw, kerk (Eben Haëzerkerk) en gemeenschapshuis. Linten als de Voorsterweg en de Westenholterweg worden hierdoor verdicht. Tegelijkertijd komt er een behoefte aan nieuwe wegverbindingen naar Zwolle en het buitengebied. Een aantal historische wegen, die ooit de hoofdwegen van het gebied vormden, degraderen tot secundaire structuren.
In de naoorlogse periode wordt Westenholte uitgebreid met enkele woonbuurten. In het gebied tussen Westenholterweg en de Papaverweg komt voornamelijk woningwetbouw tot stand. Aan de Westenholterweg verrijst in 1965 een nieuw dorpscentrum (het Petuniaplein) met winkels en bovenwoningen, een bank, een kerk (Stinskerk) en een bibliotheek. De aanleg van het Zwolle-IJsselkanaal in 1964 zorgt ervoor dat Westenholte gescheiden wordt van de stedelijke bebouwing van Zwolle. In de strook daartussen ontstaat een industriegebied. Mede ten gevolge van de annexatie met de gemeente Zwolle en de toenemende woningvraag vinden er vanaf de jaren tachtig grootschalige uitbreidingen in zuidelijke richting plaats, waardoor Westenholte verdubbelt in omvang en het agrarische karakter van de voormalige nederzetting definitief verandert.
Huidige situatie
Aan de westzijde naast het plangebied bestaat de bebouwing uit lintbebouwing langs de oostzijde van de Stinsweg. Daarachter bevindt zich het plangebied dat een onbebouwd gebied is met grasland dat begraasd wordt door kleine (landbouw-) huisdieren (schapen, pony’s). Ten zuiden en noorden van het plangebied bevindt zich eveneens lintbebouwing, aan weerszijden van de Stinsweg. Daarnaast bevindt zich een aantal min of meer solitair gelegen woningen.
In of nabij het plangebied liggen geen objecten met cultuurhistorische waarde. Er zijn geen cultuurhistorische waarden te borgen. Een beschermende regeling voor de cultuurhistorische waarden is niet nodig.
Het plangebied betreft onbebouwd grasland dat niet is ontsloten op een weg.
Algemeen
Het plan omvat de bouw van 19 woningen met een aansluiting op de Stinsweg. Het voorliggend plan genereert circa 100 verkeersbewegingen per etmaal, uitgaande van een verkeersgeneratie van 5 voertuigbewegingen per woning per etmaal.
Een van de eisen is het behoud van de stedenbouwkundige en landschappelijke verschijningsvorm van de Stinsweg. Met een profiel van 4 tot circa 4,50 meter is de rijbaan smal, maar in staat om het extra verkeer van de woningen te kunnen afwikkelen. Het oostelijke deel van de Stinsweg heeft een beperkte wegbreedte van circa 3,50 meter. In Zwolle zijn er meer wegen met een dergelijke maatvoering.
Met 4,80 meter is het op snelheid passeren van autoverkeer in twee richtingen mogelijk. De huidige inrichting is smaller, waardoor elkaar tegemoetkomend verkeer slechts op lage snelheid elkaar kunnen passeren. Tevens kan er gebruik gemaakt worden van aanwezige inritten om uit te wijken of gebruik gemaakt worden van de berm. Zonder tegenliggers heeft een smal profiel een gunstig effect op de rijsnelheid.
De Stinsweg zelf is op basis van ongevalscijfers niet aan te merken als verkeersonveilig traject.
Om de entree van de nieuwe ontwikkeling te accentueren wordt ter hoogte van de aansluiting een kruispuntplateau gerealiseerd.
Het plangebied zelf wordt voorzien van een informele inrichting met een smalle rijloper en ruimte voor lopen en verblijven.
Tellingen en snelheidsmetingen
In de aanloop naar dit uitwerkingsplan is er naar aanleiding van participatie met diverse stakeholders en omwonenden aanvullend verkeersonderzoek uitgevoerd op de Stinsweg. Het ging om tellingen en snelheidsmetingen uitgevoerd in het najaar 2019 en voorjaar 2020.
Aan de Stinsweg is op een tweetal locaties gemeten van 28 september 2019 tot 21 oktober 2019. Op een aangepaste locatie zijn er vervolgens nog metingen uitgevoerd van 28 januari 2020 tot 18 februari 2020. De Stinsweg loopt vanaf de Ridder Zwederlaan rond en ontsluit aangelegen percelen en voetbalvereniging WVF. Er zijn metingen verricht op het wegvak ter hoogte van huisnummer 11 en 16B/18.
Locatie 1 – oorspronkelijke resultaten
![]() |
![]() |
Lussen ter hoogte van nummer 16B Lussen ter hoogte van nummer 18 (hertelling)
Het wegvak is een circa 300 meter lange erftoegangsweg binnen een groot 30 km/uur gebied. In dit wegvak tussen de Ridder Zwederlaan ontsluiten de Steenboerweg en Westenholterweg. De aansluitingen met de Steenboerweg en het parkeerterrein van WVF zijn voorzien van een snelheidsremmend kruispuntplateau.
De rijbaan is voorzien van open klinkerverharding, heeft een breedte van circa 5 meter en is voorzien van trottoirbanden aan weerszijden. Het profiel van de rijbaan wordt hiermee opgesloten.
In de telperiode is zowel gemotoriseerd verkeer als fietsers geteld.
Op een gemiddelde werkdag worden er circa 190 auto's geteld, waarvan meer dan de helft in de avondperiode van 19.00-23.00 uur. Op een gemiddelde weekdag is dit aantal 244 tegenover 76 in de avond. Op een gemiddelde weekenddag 375 overdag en in de avond nog geen 20 voertuigen.
Drukste is de zaterdag met circa 880 voertuigbewegingen, met in het drukste uur 120 voertuigen (2/minuut).
Fiets
Op een gemiddelde werkdag is sprake van 140-260 fietsers, waarvan de woensdag het drukste is. De verdeling over de dag blijkt dat gemiddeld 50% tussne 07.00 uur en 19.00 uur rijdt en 50% tussen 19.00 en 23.00 uur. Op de woensdag is zelfs 70% in de avonduren.
Tijdens een weekenddag is de zaterdag het drukst. Ruim 400-816 fietsbewegingen, waarvan slechts een zeer beperkt aantal in de avonduren. Dit komt overeen met het beeld van het gemotoriseerde verkeer.
Overall gemiddeld werkdag 200 auto's tegenover maximaal 260 fiets. Dit is een zeer acceptabel verkeersbeeld.
Snelheid
In de tabel is de gemiddelde snelheid en de V85 snelheid aangeduid (uitgedrukt in km/h). Dit is de snelheid die 85% van het (gemotoriseerde) verkeer niet overschrijdt en daarmee de snelheid die door 15% van het verkeer wordt overschreden.
Op deze locatie bedraagt die 27-33 km/uur. De algehele gemiddelde snelheid bedraag ca. circa 26 km/uur.
Locatie 1 – hertelling
Op een gemiddelde werkdag worden er circa 210 auto's geteld, waarvan circa de helft in de avondperiode van 19.00-23.00 uur. Op een gemiddelde weekdag is dit aantal 260 tegenover 78 in de avond. Op een gemiddelde weekenddag 380 overdag en in de avond nog geen 30 voertuigen.
Drukste is de zaterdag met circa 700 voertuigbewegingen, met in het drukste uur 90 voertuigen (3 auto's in 2 minuten).
Fiets
Op een gemiddelde werkdag 42-280 fietsers, waarvan nu de donderdag het drukste is. De verdeling over de dag blijkt dat gemiddeld 50% van 07.00-19.00 uur rijdt en 50% tussen 19.00 en 23.00 uur.
De zaterdag is in het weekend de drukste dag. Ruim 280 fietsbewegingen, waarvan slechts een zeer beperkt aantal in de avonduren. Dit komt overeen met het beeld van het gemotoriseerde verkeer.
Overall gemiddeld werkdag 200 auto's tegenover maximaal 280 fiets. Dit is een zeer acceptabel verkeersbeeld.
Snelheid
In de tabel is de gemiddelde snelheid en de V85 snelheid aangeduid. (uitgedrukt in km/h). Op deze locatie bedraagt die 22-34 km/uur. De algehele gemiddelde snelheid bedraag ca. circa 27-28 km/uur.
Locatie 2 (ter hoogte van Stinsweg 11)
Lussen ter hoogte van Stinsweg 11
Het wegvak is een circa 450 meter lange erftoegangsweg binnen een groot 30 km/uur gebied. Op dit wegvak ontsluiten een aantal woningen.
De rijbaan is voorzien van open klinkerverharding, heeft een breedte van circa 4.50 meter inclusief molgoten. Het profiel van de rijbaan is hierdoor visueel smal. In het wegvak ligt ongeveer halverwege een verkeersdrempel.
Op een gemiddelde werkdag worden er circa 150 auto's geteld, waarvan circa 30% in de avondperiode van 19.00-23.00 uur. Op een gemiddelde weekdag is dit aantal 177. Op een gemiddelde weekenddag gemiddeld 240 overdag en in de avond nog geen 10 voertuigen. Drukste is de zaterdag met circa 480 voertuigbewegingen, met in het drukste uur 60 voertuigen (1/minuut).
Fiets
Op een gemiddelde werkdag 86-240 fietsers, waarvan de woensdag het drukste is. De verdeling over de dag blijkt dat gemiddeld 50% van 07.00-19.00 uur rijdt en 40-50% tussen 19.00 en 23.00 uur.
Weekenddag is de zaterdag drukste gebruik. Variërend van 240-530 fietsbewegingen, waarvan slechts een zeer beperkt aantal in de avonduren. Dit komt overeen met het beeld van het gemotoriseerde verkeer.
Snelheid
In de tabel is de gemiddelde snelheid en de V85 snelheid aangeduid. (uitgedrukt in km/h). Op deze locatie bedraagt die 33-34 km/uur. De algehele gemiddelde snelheid bedraag ca. circa 25-27 km/uur.
Overall beoordeling
Uit de hierboven benoemde cijfers kan geconcludeerd worden dat ter hoogte van het meetpunt het snelheidsregime zeer goed wordt nageleefd, de V85-waarde ligt ook op de aangepaste meetlocatie rond de maximum toegestane snelheid. Verkeerskundig zijn V85 waarden voor erftoegangswegen van rond de 35 km/uur zeer gangbaar en acceptabel.
Overall worden er op een gemiddelde werkdag circa 200 auto's geteld en nog geen 300 fietsers. Dit is een zeer acceptabel verkeersbeeld. De zaterdag laat het drukste verkeersbeeld zien.
Het blijkt dat er maximaal circa 1000 verkeersbewegingen per etmaal op de Stinsweg ter plaatse van de meetlocaties aanwezig zijn. Verkeerskundig geldt als ontwerprichtlijn dat een aantal van 3000-5000 bewegingen/etmaal past binnen deze wegcategorisering.
Uit de metingen blijkt dat het snelheidsregime goed wordt nageleefd en dat van snelheidsexcessen nauwelijks sprake is. Slechts 7,5% van al het gemotoriseerd verkeer rijdt boven de 35 km/uur.
De uitkomsten van de metingen geven geen aanleiding voor een tweede meting of aanvullende verkeersmaatregelen.
Parkeren
Een overschot aan geparkeerde auto's past niet in het gewenste straatbeeld. Parkeren voor bewoners gebeurt daarom in principe volledig op eigen erf. Voor de woningen wordt rekening gehouden met de inpassing van twee beschikbare plaatsen op eigen terrein, genoeg om het bewonersdeel van de parkeerbehoefte (1,9) op basis van het kencijfer (2,2) op te lossen.
Het aandeel parkeren voor bezoekers (0,3 per woning) wordt verspreid over het plan deels informeel opgelost in de groene bermen. De bermen houden hun groene karakter, ook wanneer er niet geparkeerd wordt. Het aanzicht wordt vergroend door de erven met hagen te omzoomen. Op deze manier wordt het beeld van de openbare ruimte van de erven niet overheerst door auto's.
Conclusie
Voor wat betreft de aspecten bereikbaarheid en parkeren voldoet het plan aan de gangbare beleidsuitgangspunten en inrichtingsvoorschriften.
Het plangebied bestaat uit grasland en wordt momenteel gebruikt om paarden te weiden. In het plangebied zijn enkele bomen aanwezig waaronder een rij populieren met enige ondergroei. Ten slotte bevindt zich in het plangebied een droge sloot/greppel.
In het plangebied worden 19 vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Het gebied rondom de woning Stinsweg 10 blijft agrarisch en groen van karakter. De komst van de woningbouw gaat gepaard met het verwijderen van aanwezige beplanting om het terrein vervolgens bouwrijp te maken. In het plangebied staat een monumentale zomereik. Deze blijft gehandhaafd. De boom zal op de erfgrens van twee kavels komen te staan. De bescherming van de boom vindt plaats via de Bomenverordening 2013.
In het kader van het zorgvuldig handelen zoals genoemd in de Wet natuurbescherming is ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan een natuurtoets uitgevoerd door Ecogroen BV. Het onderzoek is als Bijlage 2 van de toelichting opgenomen.
Natura 2000
Het plangebied ligt op 1,5 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Gezien de aard van het voornemen en de tussenliggende bebouwing en infrastructuur worden - met uitzondering van stik-stofemissie - negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden uitgesloten. Voor wat betreft de effecten van de voorgenomen ontwikkeling in relatie tot de stikstofdemissie is onderzoek uitgevoerd. Voor een nadere uiteenzetting hierover wordt verwezen naar paragraaf 3.8.6.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) op 1,5 kilometer afstand. Gezien de afstand en de aanwezigheid van tussenliggende bebouwing, infrastructuur en groenstructuren veroorzaakt het plan geen aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
De bevindingen van de natuurtoets zijn:
Als gevolg hiervan is het advies:
Uit het onderzoek blijkt dat de onderdelen gebieds- en soortenbescherming geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan. Wel komen er een aantal aandachtspunten naar voren waar bij de uitvoering van werkzaamheden, rekening mee gehouden moet worden.
In dit hoofdstuk wordt het wateraspect en de wijze waarop in dit uitwerkingsplan daar rekening mee is gehouden nader behandeld. In het kader van het watertoetsproces is Waterschap Drents Overijsselse Delta betrokken bij de wateraspecten van het plan. Tevens is door Sweco een waterhuishoudkundig- en rioleringsplan opgesteld voor het projectgebied: Waterhuishoudkundig- en rioleringsplan Stinsparck, d.d. 19 juli 2021 en is als Bijlage 3 van de toelichting opgenomen. Er is met het waterschap afstemming geweest over de ontwerpuitgangspunten en het waterhuishoudkundig plan is doorgesproken en is tenslotte ook akkoord bevonden door het waterschap.
Bodem en hoogteligging
Het terrein bestaat momenteel uit een hoogte tussen NAP+1,0 meter en NAP+2,5 meter, aflopend in zuidelijke richting. De bodemopbouw bestaat voornamelijk uit zand. De bovenste laag bestaat uit fijn zand, daaronder bevinden zich meerdere zandlagen met midden tot grof zand.
Waterstructuur en afwatering
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van waterschap Drents Overijsselse Delta. Aan de oostzijde van het gebied ligt een primaire watergang. Deze is eigendom van de gemeente Zwolle, maar in beheer en onderhoud bij het waterschap.
De ontwikkeling ligt in een peilgebied waar een vast peil van NAP-0,3 meter wordt gehanteerd. De grondwaterstand bevindt zich circa 2 meter beneden maaiveld. De grondwaterstand wordt beïnvloed door de IJssel. Op basis van metingen wordt de GHG ingeschat op NAP+0,0 meter.
In de huidige situatie infiltreert het regenwater op het onverharde oppervlak. Overtollig water stroomt af in zuidoostelijke richting naar de watergang. Uit de Zwolse Klimaatatlas blijkt dat door ingesloten laagten wateroverlast kan ontstaan in de huidige situatie.
Riolering
Aan de westzijde van het plangebied ligt in de Stinsweg een gemengde riolering (Ø800). Enkele woningen op het zuidelijk en oostelijk deel van de Stinsweg zijn aangesloten op een drukrioleringsysteem (Ø63 mm). Deze loost op het gemengde stelsel in het westelijk deel van de Stinsweg.
Waterstructuur en afwatering
De primaire watergang, die door het plan ligt, wordt tussen de kavels voorzien van een duiker. Ook voor de kruising van de watergang met de ontsluitingsweg wordt een duiker aangelegd. Ter compensatie van verloren wateroppervlak ter plaatse van de duikers wordt de watergang aan de zuidzijde verbreed.
Het verhard oppervlak neemt in het plangebied toe met 7.864 m². Door toename van verhard oppervlak kan neerslag niet langer ter plaatse in de onverharde grond infiltreren. Daardoor treedt er versnelde afvoer van neerslag op. Voor het plangebied geldt daarom een statische bergingsopgave van 592m³ zodat water bij extreme buien (T100, 70 mm in 1 uur) geborgen kan worden in het plangebied en vervolgens vertraagd wordt afgevoerd. Daarnaast dient dynamische berging aanwezig te zijn voor een bui van 80 mm in 48 uur.
Berging vindt plaats in meerdere bovengrondse en ondergrondse voorzieningen. Op particulier terrein wordt 30 millimeter neerslag ondergronds geborgen. Daarnaast worden op de erfgrens rond het plangebied infiltratiekoffers aangebracht. Overtollig water van particulier terrein en neerslag dat valt op publiek terrein stroomt naar IT-riolering en infiltratiekratten onder de weg. De IT-riolering is verbonden met een wadi in het midden van het plangebied en één aan de zuidkant. Een deel van het wegwater zal rechtstreeks naar de wadi’s afstromen. In de bergingsvoorzieningen is ruimte voor 594 m³ berging.
De grondwaterstand is voldoende laag en de grondslag goed doorlatend voor het infiltreren van regenwater in de bodem. Vanuit de IT-riolering, -kratten wadi’s zal het water in de bodem infiltreren.
Ontwateringsdiepte en wateroverlast
De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en het maaiveld. In het plangebied wordt een ontwateringsdiepte van minimaal 0,7 meter gehanteerd om grondwateroverlast te voorkomen. De hoogteligging zal aangesloten worden op omliggende percelen en loopt dusdanig dat het water zonder belemmering naar de bergingsvoorzieningen af kan stromen. Het vloerpeil van de woningen ligt minimaal 30 cm boven wegpeil.
In het plangebied wordt voldoende bergingsruimte gerealiseerd om wateroverlast te voorkomen bij extreme buien (T100). Bij zeer extreme buien (T250) blijft een klein deel van het water op straat staan waarna het alsnog afvoert en infiltreert. Het teveel aan water kan via de zuidelijke wadi overstorten naar het oppervlaktewater.
Vuilwater riolering
De afvoer van vuil water van de meeste woningen vindt plaats door een nieuw DWA stelsel onder de weg aan te leggen. Dit stelsel voert onder vrij verval in westelijke richting af naar het bestaande rioolstelsel in de Stinsweg. Het perceel aan de zuidoostkant van de watergang kan niet rechtstreeks aansluiten op het vrijverval stelsel en wordt daarom voorzien van een eigen vuilwaterpomp.
De twee meest zuidelijke percelen sluiten aan op de bestaande drukriolering van de Stinsweg aan de zuidzijde.
Overstromingsrisico
Het plangebied bevindt zich in het gebied dat bij extreme gebeurtenissen kan overstromen vanuit de IJssel, Vecht of randmeren. De kans op overstroming is klein (circa 1/1.000 per jaar), de overstromingsdiepte is dan 2,0 tot 5,0 meter. De tijd tot overstroming is afhankelijk van de locatie waar de waterkering faalt.
Belangrijk is de bewustwording dat bouwen in dit gebied overstromingsrisico’s met zich meebrengt en dat hier adequaat mee omgesprongen dient te worden. Wat betreft maatregelen kan worden gedacht aan: aanvullend ophogen (voor zover mogelijk) van het plangebied, voldoende hoog aanbrengen vloerpeil, verhoogde drempels, zodanige inrichting gebouw dat bij eventuele overstroming schade zoveel mogelijk wordt beperkt (denk aan materiaalgebruik en minder gevoelige ruimten op de begane grond), aansluiting van het plangebied op dichtstbijzijnde weg waardoor bereikbaarheid gewaarborgd blijft en opstellen van een evacuatieplan.
Maximale waterdiepte bij overstromingen met kleine kans (1/1.000 jaar) (Plangebied rood omcirkeld; bron: risicokaart.nl)
Op de locatie aan de Stinsweg bestaat in de huidige situatie uit grasland en wordt momenteel gebruikt om paarden te weiden.
Op de locatie worden 19 vrijstaande koopwoningen gerealiseerd. De doelgroep is gezinnen en empty nesters (ouders, waarvan de kinderen niet meer thuis wonen). Het plan sluit aan bij de vraag naar vrijstaande woningen in Westenholte en voldoet dit plan aan de kwalitatieve behoefte op dat punt.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieuaspecten die van belang zijn bij het toekennen van bestemmingen.
Algemeen
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Er kan op drie manieren met een milieueffectrapportage in aanraking worden gekomen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
Plangebied
Onderhavig plan heeft betrekking op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen) uit het Besluit m.e.r. In de D-lijst bij het Besluit m.e.r. is bijvoorbeeld o.a. de volgende activiteit beschreven: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Het realiseren van 19 woningen wordt gekwalificeerd als een stedelijk ontwikkelingsproject. De voorgenomen activiteit blijft onder de genoemde drempelwaarden voor stedelijke ontwikkelingsprojecten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Om die reden dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Er is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld: Aanmeldnotitie vormvrije mer woningbouwplan Westenholte Stins d.d. 5 maart 2020, dat als Bijlage 4 van de toelichting is opgenomen.
Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Conclusie van de aanmeldnotitie is dat op basis van onderliggend plan er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Indien die zich wel voor zullen doen worden ze in het reguliere proces voor de vaststellen van dit uitwerkingsplan en bij vergunningverleningen ondervangen. Er zijn enkele aandachtspunten bij de verdere uitwerking van het plan en de kwaliteit van de leefomgeving ter plaatse. Deze zijn in dit hoofdstuk benoemd. Burgemeester en wethouders hebben op 23 juni 2020 dan ook besloten om geen milieueffectrapport op te stellen.
Algemeen
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde. Ontheffing van de voorkeursgrenswaarde is toegestaan indien maatregelen om de geluidsbelasting op de buitengevels te beperken niet mogelijk zijn of onvoldoende helpen en indien aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan.
Situatie plangebied
De planlocatie is gelegen binnen de bebouwde kom van Zwolle en binnen de invloedssfeer van:
Het industrielawaai vanwege:
Het wegverkeer op de navolgende in de directe omgeving gelegen en als relevant aan te merken, wegen dan wel wegvakken:
Omwille hiervan is onderzoek uitgevoerd naar de akoestische effecten van deze geluidsbronnen op de beoogde ontwikkeling. Dit onderzoek is door de Omgevingsdienst IJsselland uitgevoerd: Akoestisch onderzoek Uitwerkingsplan Westenholte Stins te Zwolle, d.d. 31 maart 2022 en is als Bijlage 5 van de toelichting opgenomen.
De geluidsbelasting is bepaald ter hoogte van toetspunten welke zijn gesitueerd ter hoogte van de te bouwen (woon)bestemmingen. Voor de toetspunten is uitgegaan van een beoordelingshoogte van 1,50 en 5 meter ten opzichte van het lokale maaiveld.
Industrielawaai
Ter hoogte van alle kavels is een geluidsbelasting vanwege industrieterrein Voorst berekend van 50 dB(A) etmaalwaarde of méér. Daarmee wordt niet voldaan aan de voorkeurswaarde conform de Wet geluidhinder.
De hoogst toelaatbare waarde van 55 dB(A), zoals die is gesteld in de Wgh en binnen het gemeente geluidbeleid wordt gehanteerd voor een groenstedelijk gebied, wordt echter niet overschreden.
Gelet op het voorgaande verdient het aanbeveling dan wel wordt geadviseerd om voor alle 19 bouwkavels binnen het plan een hogere waarde van 55 dB(A) aan te vragen om zodoende de ontwikkelingen op industrieterrein Voorst niet te beperken. Het gehele plan ligt namelijk binnen de geluidzone van industrieterrein Voorst. Ten aanzien van de vast te stellen hogere grenswaarde (HGW) van 55 dB(A) kan worden voldaan aan de aanvullende eis dat het bouwvlak dan wel de (woon)bestemming moet beschikken over een geluidsluwe gevel (geluidsbelasting wegverkeer (Lden) < 48 dB en industrielawaai (Letmaal) < 50 dB(A)).
Wegverkeerslawaai
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat - met uitzondering van de Westenholterallee - de voorkeurswaarde van 48 dB, als gevolg van het wegverkeer op alle overigewegen/wegvakken niet wordt overschreden.
Als gevolg van het wegverkeer op de Westenholterallee wordt, ter hoogte van bouwkavel 17, een geluidsbelasting Lden berekend van (afgerond) 52 dB. Daarmee wordt de voorkeurswaarde van 48 dB met 4 dB overschreden. De maximaal toelaatbare waarde van 63 dB, geldend voor woningen in stedelijk gebied wordt echter niet overschreden.
Uit het onderzoek blijkt dat niet kan worden voldaan aan de voorkeurswaarde en dat maatregelen aan de bron en in het overdrachtgebied onvoldoende doeltreffend zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerstechnische en/of financiële aard. In dat geval resteren maatregelen bij de ontvanger. Omdat voldaan wordt aan de daarvoor te stellen criteria kan, op basis van de onderzoeksresultaten voor onderhavige planlocatie, bij burgemeester en wethouders van de gemeente Zwolle een hogere grenswaarde worden aangevraagd. Het betreft één woonbestemming, namelijk bouwkavel 17, met een geluidbelasting vanwege Westenholterallee van 52 dB na aftrek van de correctie conform artikel 110g Wgh.
Gemeentelijk beleid
Zowel ten aanzien van het industrielawaai als ten aanzien van het wegverkeerslawaai kan worden gesteld dat met de berekende geluidsbelasting wordt voldaan aan de grenswaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid voor groenstedelijk gebied.
Relatie tot de Wet ruimtelijke ordening
Voor de beoordeling in het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt uitgegaan van toetsing aan de Milieukwaliteitsmaat MKM Lden. Voor onderhavige situatie betreft de MKM Lden de gecumuleerde geluidbelasting als gevolg van alle wegverkeersbronnen -inclusief de 30 km wegen - en het industrielawaai vanwege het industrieterrein Voorst.
Uit de beoordeling van de rekenresultaten blijkt dat, met uitzondering van de bouwkavels 16 tot en met 19, de MKM Lden ter hoogte van alle overige bouwvlakken in waarde varieert van 45 tot 55 dB. De kwaliteit van de akoestische omgeving is voor deze bouwkavels aan te merken als goed (< 50 dB) tot redelijk (50 – 55 dB).
Ter hoogte van de bouwkavels 16 tot en met 19 is de waarde voor het MKM-Lden ten hoogste 58 dB. De kwaliteit van de akoestische omgeving is voor deze bouwkavels aan te merken als matig (55 – 60 dB).
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is ten aanzien van het milieuaspect 'geluid' sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en daarmee van een goede ruimtelijke ordening.
Relatie tot Bouwbesluit 2012
In het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld ter bescherming tegen geluid van buiten voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Dit kan ertoe leiden dat er geluidswerende voorzieningen getroffen moeten worden aan de uitwendige scheidingsconstructies (lees: gevels). Daarbij gelden de wettelijke binnenniveaus (33 dB, bij gesloten ramen en deuren). Conform het Bouwbesluit 2012 geldt daarbij dat de (karakteristieke) geluidswering tenminste 20 dB dient te bedragen.
Als richtlijn kan worden gehanteerd dat in de praktijk is gebleken dat de geluidswering van goed onderhouden en/of nieuw te bouwen woningen en/of gebouwen, circa 20 dB bedraagt. Voor onderhavige planlocatie is sprake van het projecteren van een nieuwe en als geluidsgevoelig aan te merken (woon)bestemming(en).
Het voorgaande impliceert dat er voor deze woningen pas daadwerkelijk maatregelen getroffen moeten worden als de gecumuleerde en ongecorrigeerde gevelbelasting Lden hoger is dan (33 + 20=) 53 dB.
Uit de rekenresultaten blijkt dat de gecumuleerde en ongecorrigeerde gevelbelasting Lden, met uitzondering van bouwkavel 1, hoger is dan 53 dB. De geluidbelasting bedraagt, gecumuleerd en ongecorrigeerd, ten hoogste 58 dB. Omdat de berekende geluidsbelasting (exclusief aftrek) meer dan 53 dB bedraagt, is voor deze bouwkavels een akoestisch (vervolg)onderzoek als onderdeel van aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen noodzakelijk.
In dat onderzoek dient te worden vastgesteld of de geluidswering van de uitwendige scheidingsconstructie toereikend is om aan de geluid- en ventilatie-eisen van het Bouwbesluit te voldoen. Verder dient te worden bepaald of een binnenniveau van 33 dB in de relevante geluidsgevoelige ruimten kan worden gegarandeerd. Het (vervolg-)onderzoek en de toetsing van het plan aan het Bouwbesluit valt buiten de reikwijdte van dit uitwerkingsplan.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de in dit uitwerkingsplan besloten ontwikkeling mits er een hogere grenswaarde wordt vastgesteld. Deze hogere grenswaarden zijn verleend alvorens het uitwerkingsplan is vastgesteld.
Algemeen
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van geplande milieugevoelige functies, zoals woningen, ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en dat rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en de milieuruimte van de betreffende milieubelastende functies. Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden.
Plangebied
Met onderliggend plan worden meer woningen (milieugevoelige functies) toegestaan dan in de huidige situatie. In het kader van bedrijven en milieuzonering worden hier milieugevoelige functies toegevoegd. Deze functies hebben vanuit het oogpunt van bedrijven en milieuzonering geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de (directe) omgeving.
In de directe omgeving zijn vooral ten oosten, op industrieterrein Voorst, bedrijven aanwezig die mogelijk in hun bedrijfsvoering belemmerd kunnen worden bij de realisatie van onderhavig plan. Uit het bestemmingsplan 'Voorst' blijkt dat het meest nabij gelegen deel van het bedrijventerrein gezoneerd is ten behoeve van bedrijven met een milieucategorie van maximaal 3.1. De afstand tussen deze bedrijven en de te realiseren woningen voldoet ruimschoots aan de hierbij horende richtafstand. De richtafstand bedraagt namelijk 50 meter. Nog iets oostelijker zijn ook bedrijven met een milieucategorie van maximaal 4.2 toegestaan. Hierbij geldt een richtafstand van maximaal 300 meter. Uitgaande van een gemengd gebied kan deze richtafstand nog met een stap verkleind worden naar 200 meter. Gezien de ligging van het plangebied (nabij een drukke weg en geluidgezoneerd industrieterrein Voorst) wordt hier vanuit gegaan. Er wordt voldaan aan de geldende richtafstanden (voor gemengde gebieden) tussen de bedrijven en het beoogde woningbouwplan.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling, ten aanzien van het aspect bedrijven en milieuzonering, niet leidt tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het aspect bedrijvigheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van onderhavig plan.
Het onderdeel trillingen is niet van toepassing, spoorwegen en wegen waarover zwaar vrachtverkeer gaat liggen op voldoende afstand. De voorgenomen activiteit zelf, leidt, op de realisatiefase na, niet tot trillingen. De realisatiefase is tijdelijk en beperkt van omvang.
NSL
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).
Projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer getoetst te worden aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. In de AMvB-nibm zijn de criteria vastgelegd om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm.
Met de inwerkingtreding van de NSL op 1 augustus 2009 geldt de volgende bovengrens om als NIBM-project te worden aangemerkt: de bouw van 1500 woningen en/of 100.000 m² aan kantooroppervlak aan één ontsluitingsweg. Het bouwplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van maximaal 19 wooneenheden en is daarmee qua omvang en verkeersaantrekkende werking kleinschaliger dan de eerder genoemde bovengrenzen. Het project kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet verder benodigd.
Stikstof
De realisatie van 19 woningen en het gebruik hiervan zou kunnen leiden tot een verhoging van de stikstofdepositie op omringende en voor stikstof gevoelige natuurgebieden. Middels een AERIUS-berekening dient de stikstofemissie en depositie op nabij gelegen gebieden te worden bepaald. Door Ecogroen BV is een AERIUS-berekening uitgevoerd (Stikstofonderzoek Stinsweg Westenholte, Zwolle, d.d. 27 januari 2022, als Bijlage 6 van de toelichting opgenomen).
AERIUS-berekening
De berekening van de gebruiksfase toont aan dat er geen sprake is van een toename (>0,00 mol/ha/jaar) van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten binnen de nabijgelegen Natura 2000-gebie-den Rijntakken en Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht.
Omdat geen sprake is van een toename van stikstofdepositie, zijn negatieve gevolgen door stikstof-depositie op de instandhoudingsdoelen van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden uitgesloten.
De voorgenomen activiteit leidt niet tot geuroverlast en andersom levert het plan geen beperking op richting omliggende bedrijven ten aanzien van dit aspect (zie ook paragraaf 3.8.3).
Algemeen
Bij de vaststelling van een uitwerkingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5740.
Onderzoek
Greenhouse Advies B.V. heeft een verkennend bodemonderzoek laten plaatsvinden ter plaatse van het plangebied uitgevoerd: Verkennend bodemonderzoek Stinsweg te Zwolle –Plan Brummelhuis- d.d. 10 september 2018, dat als Bijlage 7 van de toelichting is opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van verontreiniging. De aangetroffen verontreiniging is inmiddels gesaneerd. Met het “Plan van aanpak bodemsanering Stinsweg te Zwolle Plan Brummelhuis”, projectnummer: SC100618, d.d. 20 december 2018, heeft de gemeente Zwolle ingestemd op 10 januari 2019 (kenmerk Z2018-00013034). Van het verloop van de sanering is een evaluatierapport opgesteld: de gemeente Zwolle heeft op 9 oktober 2019 ingestemd met het saneringsresultaat (kenmerk Z2019-00012826).
Conclusie:
De locatie is onderzocht conform de NEN5725/NEN5740 de aangetroffen verontreiniging is gesaneerd. Er zijn op basis van de beschikbare gegevens van uit milieu-hygiënisch oogpunt geen belemmeringen voor de voorgenomen bouw van de 19 woningen.
Algemeen
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn voor risicovolle inrichtingen vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt het toetsingskader gevormd door de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (RNVGS) en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.
Plangebied
Het project zelf maakt geen risicovolle inrichting mogelijk die leidt tot nadelige gevolgen voor het milieu. Een woning is niet aangemerkt als (risico veroorzakende) inrichting. Woningen zijn echter aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat op zich beoordeeld dient te worden of er in de nabijheid van het terrein eventueel Bevi-inrichtingen zijn die van invloed zijn/kunnen zijn op het woningbouwplan. Om dit te beoordelen is de risicokaart geraadpleegd. Op de risicokaart zijn onder andere risicovolle inrichtingen en risicovol transport over spoor en weg weergegeven.
Bevi-inrichtingen binnen en buiten het plangebied
Binnen en buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi-inrichtingen en/of bedrijven die invloed hebben op het plangebied. Het plangebied ligt niet in een inventarisatiegebied van een Bevi-inrichting.
Binnen een kilometer van het plangebied liggen wel twee bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen. Het gaat om Koninklijke Van Wijhe Verf B.V. (hier is een PGS 15 loods aanwezig met daarin diverse gevaarlijke stoffen) en Abbott waar ammoniak aanwezig is voor de koelinstallatie.Bij een incident bij één van deze bedrijven kan een giftige wolk ontstaan die over het plangebied trekt. De aanwezigen in het plangebied krijgen dan het advies om naar binnen te gaan, ramen en deuren te sluiten en de ventilatie af te sluiten.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de buurt aanwezig.
Route gevaarlijke stoffen
Op circa 400 meter ten noordoosten van het plangebied ligt het spoor “Kamperlijntje” (echter worden hierover geen gevaarlijke stoffen vervoerd). Op circa 1.500 meter ligt de snelweg A28. Over de A28 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Bij een incident kunnen deze gevaarlijke stoffen vrijkomen. Doordat de projectlocatie op meer dan 1.000 meter afligt is een nadere onderbouwing volgens de Veiligheidsregio niet nodig.
Hoogspanningsleidingen
Er bevinden zich geen hoogspanningsmasten in de nabijheid van het plangebied.
Conclusie
Het plan zelf voorziet niet in de oprichting van een risicovolle activiteit. Een verdere afweging of de planontwikkeling al dan niet leidt tot (on)aanvaardbaar risico in het kader van de externe veiligheid kan achterwege blijven. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het gewenste bouwplan.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht. In of direct nabij het gebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
In de gemeente Zwolle wordt het huishoudelijk afval op verschillende manieren ingezameld. In de eerste plaats wordt groente-, fruit, en tuinafval (gft-afval), oud papier (OPK) en PMD (plastic, metaal, drankenkartons) gescheiden bij de huishoudens opgehaald. Hiervoor worden bij laagbouwwoningen een drietal minicontainers afgegeven één groene voor het GFT, één oranje voor de PMD en één blauwe voor oud papier. Restafval wordt ingezameld met ondergrondse restafvalcontainers op buurtniveau. De locaties zijn meestal gelegen bij de uitgang van de buurt. Per 100 aansluitingen wordt één ondergrondse restafvalcontainer geplaatst. Voor fracties als glas en textiel worden op wijkniveau ondergrondse verzamelcontainers geplaatst, meestal in de directe omgeving van winkels. Hiervoor dient wel rekening te worden gehouden in het planontwerp (ruimtelijke inpassing en budget). Overigens worden de textielcontainers betaald door de textielinzamelaar.
Qua aantal woningen kunnen de bewoners voor restafval gebruik maken van één van de drie ondergrondse containers in de buurt. De bewoner krijgt de mogelijkheid een keuze te maken van welke hij een pasje wil. Voor het overige afval krijgen de bewoners de eerder genoemde 3 containers. Op eigen terrein is voldoende omvang om die ruimtelijk in te passen. In de buurt is ook voldoende ruimte aanwezig om de containers zodanig neer te zetten dat ze zijn te ledigen met een zijlader.
In een vroege fase van de planvorming is een inrichtingsplan opgesteld waarbij onder andere aandacht is voor de onderwerpen hittestress, waterberging en soortenrijkdom/biodiversiteit. Het ontwerp gaat uit van zo veel mogelijk duurzaam groen, waardoor opwarming van de omgeving wordt tegen gegaan. Tevens wordt er onderzocht of toepassing van halfverharding op het terrein mogelijk is. Hierdoor wordt het water bufferend vermogen van de bouwkavel bevordert, waardoor water langer wordt vastgehouden. Tevens zullen er drainkoffers, wadi's en infiltratiekratten worden gerealiseerd. Bij de keuze van planten en bloemensoorten, is het bevorderen van soortenrijkdom en biodiversiteit een belangrijk streven. Daarnaast wordt er geïnventariseerd welke duurzame broed- en verblijfplaatsen voor soorten kunnen worden toegepast in de bebouwing. Hierbij kan worden gedacht aan de toepassing van vogelvides of ingemetselde nestkasten.
Het project zal minimaal gasloos en op basis van de Beng rekenmethode worden uitgevoerd. De daken van het complex worden gebruikt om een PV systeem te plaatsen.
In de kopersopties worden de bewonersparkeerplaatsen uitgerust met laadvoorziening voor elektrische auto's. De elektrische installatie wordt hierop ontworpen.
Dit uitwerkingsplan is gemaakt conform het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 23. Dit handboek is gebaseerd op de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012.
De regels zijn binnen de systematiek van de SVBP2012 aangepast aan de Zwolse situatie en uitgebreid met extra standaardbestemmingen, waaraan in Zwolle behoefte is. De regels van Westenholte Stins, Stinsweg zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied van het uitwerkingsplan Westenholte Stins, Stinsweg.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels :
De inleidende regels zijn van algemene aard en bestaan uit de volgende regels:
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels :
Toelichting op de regels voor de enkelbestemmingen:
Het gehele plangebied is onderverdeeld in enkelbestemmingen. Dit in tegenstelling tot een bestemming die andere bestemmingen als dubbelbestemming overlapt. De dubbelbestemmingen behoeven niet in het gehele plangebied voor te komen.
Een enkelbestemming kan in het plangebied op één plaats, maar ook op meerdere plaatsen voorkomen. De bij deze bestemmingen behorende regels zijn per bestemming in een apart artikel ondergebracht.
Alle regels die op een bepaalde bestemming van toepassing zijn, worden zoveel mogelijk in de bestemmingsregels zelf geregeld. Op deze wijze wordt bij de digitale versie van het plan bij het aanklikken op adres of bestemmingsvlak zo veel mogelijk informatie gegeven zonder dat er verder doorgeklikt behoeft te worden.
De opbouw van een bestemmingsregel is als volgt:
Per bestemmingsonderdeel wordt hierna een korte toelichting wordt gegeven.
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functie(s). De hoofdfunctie wordt als eerste genoemd. Indien van toepassing, worden ook aan de hoofdfunctie ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt aangegeven door de zin 'met daaraan ondergeschikt'. De ondergeschikte functies staan ten dienste van de hoofdfunctie in de bestemming. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel maar bevat ook inrichtingsaspecten.
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld.
Bij woningen wordt een onderscheid gemaakt tussen 'hoofdgebouwen', 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zonder dak'. Een 'bijbehorend bouwwerk' is een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak'. Deze definitie is gelijk aan de definitie in het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Voor de andere functies geldt dat er meestal geen sprake is van 'bijbehorende bouwwerken'. Bij deze functies wordt dan alleen gebruik gemaakt van de begrippen 'gebouwen' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
De maatvoering waaraan een (hoofd)gebouw, bijbehorend bouwwerk c.q. bouwwerk, geen gebouw zijnde, dient te voldoen wordt in deze regel opgenomen. De maximum goothoogte en maximum bouwhoogte worden in meters weergegeven, de dakhelling in graden.
De hoogte van de gebouwen wordt op de kaart aangegeven, indien er geen uniforme hoogteregels voor de gehele bestemming van toepassing zijn. Dit wordt in de verbeelding op papier van het plan gedaan door middel van een symbool in de vorm van een rondje verdeeld in een matrix met 2 of 3 vlakken. Linksboven staat bijvoorbeeld de maximum goothoogte in meters vermeld, rechtsboven de maximum bouwhoogte in meters en onderaan staat zo nodig het maximum bebouwingspercentage aangegeven. Het symbool is gekoppeld aan het bouwvlak, of indien er geen bouwvlak aanwezig is, aan het bestemmingsvlak.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder d, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen worden gesteld. Het betreft hier nadere eisen ten behoeve van bepaalde doorgaans kwalitatief omschreven criteria, zoals stedenbouwkundig beeld, woonsituatie, en verkeersveiligheid. De nadere eisenregeling biedt de mogelijkheid om in concrete situaties in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning sturend op te treden door het stellen van nadere eisen. De criteria zijn in de bepaling van nadere eisen zelf opgenomen.
De procedure voor het stellen van nadere eisen is in deze bestemmingsregels omschreven in Hoofdstuk 3 Algemene regels Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 14 Algemene procedureregels.
Op grond van artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro kan in het bestemmingsplan worden bepaald dat bij een omgevingsvergunning van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. In deze bepaling wordt een opsomming gegeven van de bouwregels waarvan kan worden afgeweken. Een afwijkingsmogelijkheid van de bouwregels wordt alleen opgenomen, indien dit noodzakelijk wordt geacht in verband met het gewenste beleid en het een afwijking of verduidelijking betreft van de algemene afwijkingsregels. De criteria zijn in de afwijkingsregel zelf opgenomen.
De procedure voor het afwijken van de bouwregels is omschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
In artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wabo wordt aangegeven dat het verboden is zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. Ter verduidelijking worden in een aantal bestemmingen in de specifieke gebruiksregels specifieke vormen van gebruik met name uitgesloten. Dit zijn gebruiksvormen, waarvan het op voorhand gewenst is aan te geven dat deze in ieder geval niet zijn toegestaan.
Bij specifieke gebruiksregels wordt in een aantal bestemmingen een daarop gerichte afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Bij zo'n specifieke afwijkingsbevoegdheid zijn ook hier de criteria opgenomen. Ook deze afwijkingsbevoegdheid is gebaseerd op artikel 3.6, eerste lid onder c, van de Wro
De procedure voor het afwijken van de gebruiksregels is omschreven in de Wabo.
Door het opnemen van de eis voor een omgevingsvergunning overeenkomstig artikel 2.1, eerste lid onder b, van de Wabo, kunnen specifieke inrichtingsactiviteiten aan een omgevingsvergunning worden verbonden. Het betreft het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden. Het bouwen wordt niet aangemerkt als zo'n inrichtingsactiviteit. De eis voor een dergelijke omgevingsvergunning wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke waarde van de bestemming te bieden, zoals de landschappelijke of cultuurhistorische waarde. De eis voor deze omgevingsvergunning wordt met de criteria voor vergunningverlening in de bestemmingsregel opgenomen.
Dit betekent dat in die gevallen dat er gebouwd wordt, er niet ook nog een vergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, tenzij de (bouw)aanvraag ook ziet op het uitvoeren van werken (bijvoorbeeld het inrichten van een terrein met parkeerplaatsen).
Het gaat hier om een specifieke op een bepaalde bestemming gerichte wijzigingsbevoegdheid als bedoel in artikel 3.6, eerste lid onder a, van de Wro. Hierin wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om de betreffende bestemming op de aangegeven punten te wijzigen.
Op het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid is de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Uov) van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing.
Toelichting op de regels voor dubbelbestemmingen:
Een dubbelbestemming wordt opgenomen in een bestemmingsplan wanneer er sprake is van twee functies die onafhankelijk van elkaar op dezelfde plaats voorkomen. Het opnemen van een dubbelbestemming zorgt met het oog op een specifiek belang voor bescherming van het betreffende gebied.
Het betreft in dit plan:
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Artikel 9 Waarde - Landschap openheid
Deze bestemmingen liggen als het ware over de reguliere (enkel)bestemmingen heen. De bestemmingsomschrijving van de dubbelbestemming geeft aan dat de gronden, naast de andere aan die gronden gegeven (enkel)bestemmingen, mede voor deze dubbelbestemming zijn bestemd.
De opbouw van een dubbelbestemmingregel is dezelfde als die van een (enkel)bestemmingsregel, maar alleen die regels worden ter aanvulling opgenomen die noodzakelijk zijn. De regels in de dubbelbestemming geven de verhouding van de enkelbestemming ten opzicht van de dubbelbestemming aan.
In de algemene regels zijn de volgende regels in onderstaande volgorde opgenomen:
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel;
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie;
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels;
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels;
Artikel 14 Algemene procedureregels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels :
In dit laatste hoofdstuk komen de overgangsregels en de slotbepaling aan de orde.
Hierin worden de in de regels gebruikte begrippen gedefinieerd. Ze zijn alfabetisch gerangschikt met uitzondering van de begrippen plan en bestemmingplan die als eerste zijn genoemd.
Het doel van deze regels is om misverstanden of verschillen in interpretatie te voorkomen. Dit als aanvulling op de gevallen waarbij het woordenboek van Van Dale geen uitsluitsel geeft.
Dit is de handleiding voor de manier van meten van diverse in het plan bepaalde maten.
Hierna wordt - voor zover nog nodig - een toelichting op een aantal artikelen van de bestemmingsregels gegeven:
Uitgangspunten:
Daar waar de aanduiding 'agrarisch' geldt is tevens agrarisch medegebruik toegestaan.
Binnen deze bestemming mogen uitsluitend overige bouwwerken als bedoeld in overig bouwwerk: worden gebouwd. Binnen deze bestemming is de funcieaanduiding 'parkeerterrein' opgenomen voor de te realiseren parkeerplaatsen.
Artikel 5 Verkeer - Erftoegangsweg
Deze bestemming is opgenomen voor het verkeers- en verblijfsgebied met een erftoegangsfunctie. Het heeft een inrichting gericht op gemengd verkeer in een 30 kilometer gebied. Behalve de rijbanen zelf worden ook de bijbehorende bermen, voetpaden, fietspaden en parkeerplaatsen in de bestemming opgenomen. Ook groenvoorzieningen en speelvoorzieningen zijn als onderdeel van de verblijfsfunctie mogelijk in deze bestemming. Binnen deze bestemming mogen ook gebouwtjes voor openbare nutsvoorzieningen en maatschappelijke voorzieningen tot 50 m² en met een goothoogte tot 3 meter en een nokhoogte tot 6 meter worden gebouwd.
Deze bestemming omvat al het water dat van belang is voor de waterhuishouding van het gebied. Water dat voor de waterhuishouding niet van belang is, is opgenomen in de bestemmingsomschrijving van andere bestemmingen.
Deze bestemming is bedoeld voor de eengezinshuizen. Dit zijn gebouwen, welke één woning omvatten.
Uitgangspunten:
Beroep aan huis:
Volgens vaste jurisprudentie moet binnen een woonbestemming ook een aan huis verbonden beroep worden toegelaten. Uit de jurisprudentie kan als enige ruimtelijk relevant criterium worden afgeleid het hebben van 'een ruimtelijke uitwerking of uitstraling, die in overeenstemming is met de woonfunctie van het betrokken perceel'.
Er is in dit plan een regeling opgenomen voor het gebruik van een deel van een woning voor een aan huis verbonden beroep, zoals in de gemeente Zwolle bij deze bestemming gebruikelijk is. De beperking van het ruimtebeslag van de woning met inbegrip van de bijgebouwen tot 30% van het vloeroppervlak van de woning (met een absoluut maximum van 50 m²) dient om het verlies of de bovenmatige aantasting van de woonfunctie of van het woonkarakter tegen te gaan. Op deze wijze wordt tevens voorkomen dat de verkeersaantrekkende werking te groot zal worden.
Het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van woonruimte aan derden voor de uitoefening van een beroep of bedrijf, hoe gering ook van omvang, is zonder meer als strijdig met de woonbestemming aan te merken.
In de begrippen is een definitie opgenomen over wat onder een aan huis verbonden beroep moet worden verstaan. Het gaat om een dienstverlenend beroep. De definitie van beroep aan huis is gelijk aan de landelijk gehanteerde standaarddefinitie. Indien er personeel in dienst wordt genomen kan er eerder sprake zijn van een ruimtelijke uitwerking of uitstraling die niet met de woonfunctie in overeenstemming is.
Overige bouwwerken:
Bij de regeling van deze bouwwerken is geen verschil gemaakt tussen verschillende soorten bouwwerken. Elk bouwwerk dat functioneel past in de bestemming kan worden toegelaten. Volstaan is met algemene bepalingen omtrent de maximum hoogte. Daarbij is voor erf- of perceelafscheidingen aansluiting gezocht bij het criterium voor vergunningvrij bouwen van het Bor en voor de afwijking bij het criterium van de Bouwverordening.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
Uitgangspunten voor deze dubbelbestemming zijn:
Artikel 9 Waarde - Landschap openheid
Deze dubbelbestemming draagt zorg voor het behoud en het herstel van het open karakter van het landschap dat ter plaatse aanwezig is. Er is hier geen bebouwing toegestaan, ook niet in de vorm van vergunningsvrije bouwwerken op grond van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een perceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels geluidzone - industrie
Deze gebiedaanduiding betreft de vastlegging van de bestaande geluidszone rond het industrieterrein Voorst.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
In deze regels is als eerste de op grond van vaste jurisprudentie vereiste algemene afwijking in de vorm van de zogenaamde 'toverformule' opgenomen. Bij een omgevingsvergunning moet van het gebruiksverbod worden afgeweken, indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast wordt in deze regels de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde in het bestemmingsplan geregelde onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsregels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Deze regels zijn niet van toepassing, indien en voor zover er specifieke in de bestemming zelf geregelde afwijkingsregels van toepassing zijn.
Ten slotte zijn de criteria voor de toepassing van deze afwijkingsregels hier opgenomen.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Deze regel maakt het mogelijk de bestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer - Erftoegangsweg' en 'Wonen' onder in deze regel omschreven voorwaarden zodanig te wijzigen dat de situering en de vorm van de in het plan aangegeven bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden gewijzigd dan wel nieuwe bouwvlakken met bijbehorende tuinen, erven, wegen en groenvoorzieningen worden aangegeven.
Artikel 14 Algemene procedureregels
Hierin wordt de standaardprocedure bij Zwolse bestemmingsplannen voor de voorbereiding van een besluit tot het stellen van een nadere eis beschreven.
In dit artikel wordt geregeld dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Daarbij moet worden voldaan worden aan de parkeeropgave, zoals neergelegd in de “Regeling Parkeernormen 2016”. Indien deze regeling wordt gewijzigd, moet rekening worden gehouden met deze wijziging.
Bij een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken, indien anderszins in voldoende ruimte kan worden voorzien. Ten slotte kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken in bijzondere omstandigheden, onder andere op basis van criteria van de “Regeling Parkeernormen 2016”.
Het overgangsrecht is vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven.
Tevens is een hardheidsclausule opgenomen in de vorm van persoonsgebonden overgangsrecht op de wijze zoals door de regering bij de totstandkoming van het Bro werd aanbevolen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen. Deze regel bevat zowel de aanhalingstitel van het plan, de aanhalingstitel van de regels van het plan als de vaststellingsregel van het plan.
Dit uitwerkingsplan is vervaardigd conform de richtlijnen van het 'Handboek bestemmingsplannen Zwolle' versie 23.
De planontwikkeling en -uitvoering zijn in goed overleg met de gemeente Zwolle en de initiatiefnemer gestart. Er is een anterieure overeenkomst gesloten om de woningen te realiseren op de locatie Stinsweg.
De daadwerkelijke uitvoering van het uitvoeringsplan komt voor rekening van de initiatiefnemer, evenals de mogelijke planschade als gevolg van de nieuwbouw. Het plan is dus in financiële zin uitvoerbaar.
Het kostenverhaal is hiermee verzekerd en is op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening geen exploitatieplan nodig.
In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het initiatief is gecommuniceerd met de buurt en wijkvereniging en wat de resultaten zijn van het vooroverleg met de vooroverlegpartners. Hiermee wordt de maatschappelijke uitvoerbaarheid toegelicht.
Inloopavond direct omwonenden
Op 3 juli 2019 heeft de initiatiefnemer de verkaveling van het plangebied en schetsontwerp van de woningen aan de direct omwonenden laten zien. De opkomst was hoog, ca. 50 personen (van de ca. 33 adressen).
De omwonenden hebben onder andere hun zorgen geuit over:
Informatieavond
Naan aanleiding van deze zorgen heeft de initiatiefnemer op 18 november 2019 de omwonenden opnieuw uitgenodigd. Wederom was de opkomst hoog (ca. 50 personen).
Voorafgaand aan de informatiebijeenkomst hebben de initiatiefnemer en de gemeente gesproken met 2 direct aanwonenden (Stinsweg 12 en 12A). De initiatiefnemer heeft een tijdens de informatieavond een presentatie gegeven en is hierbij ingegaan op de zorgen die 3 juli 2019 zijn geuit. Naar aanleiding van de inloopavond van 3 juli 2019 is besloten om een langzaam verkeer ontsluiting aan het plangebied toe te voegen. Hierdoor komen er 2 ontsluitingen. Daarnaast is de verkaveling geoptimaliseerd waardoor er onder ander meer ruimte ontstaat tussen de bestaande woning aan de Stinsweg 12 A en de nieuwe woningen. Tevens is een kavel gedraaid waardoor er meer minder inkijk is bij de bestaande woning aan de Stinsweg 12.
De informatieavond heeft zorgen bij de omwonenden weg genomen. De merendeel van de omwonenden is enthousiast over het ontwerp van de woningen.
Aandachtspunten zitten in de uitwerking:
De initiatiefnemer zal in het vervolgproces nog in gesprek gaan met enkele omwonenden over de verder uitwerking van de plannen. Tenslotte worden geïnteresseerden op gezette tijden over het proces op de hoogte gehouden.
Op 6 september 2021 is het uitwerkingsplan in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar 6 instanties verzonden met het verzoek om binnen vier weken schriftelijk te reageren.
Het plan is toegezonden naar de volgende instanties:
Onderstaand zijn de ontvangen reacties weergegeven en daar waar nodig voorzien van een reactie.
Opmerking:
Het ontwerpplan past in het provinciaal ruimtelijk beleid, er zijn geen bezwaren.
Reactie gemeente:
De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
Opmerking:
De uitgangspunten voor wat betreft het aspect water zijn akkoord. Met het waterhuishoudkundig- en rioleringsplan kan ook worden ingestemd. Er is alleen een beheersaspect met betrekking tot de watergang in het plangebied dat aandacht vraagt voor de ontwikkelaar.
Reactie gemeente:
De eerste twee opmerkingen worden voor kennisgeving aangenomen. De ontwikkelaar is op de hoogte van het beheersaspect en zal hier de benodigde actie in ondernemen.
Opmerkingen:
Geadviseerd wordt om:
Reactie gemeente:
Van ondernemersvereniging Voorst is geen reactie ontvangen.
Het plan is voorgelegd en de informatie is aan hen voorgelegd. De planvorming is ook tijdens een vergadering besproken. Tenslotte heeft er een terreinbezoek plaatsgevonden. Dit alles heeft niet geleid tot punten waar in dit uitwerkingsplan rekening mee moet worden gehouden.