direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tubbergen, Weleveld-Reutummerweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een locatie tussen de Reutummerweg en de Veldwijk/Verdistraat in de kern Tubbergen. De locatie is in de huidige situatie onbebouwd en ingericht als grasland. De locatie bestaat feitelijk uit twee delen, het gedeelte ten noorden van de Weleveldstraat en het gedeelte ten zuiden van de Weleveldstraat.

Initiatiefnemers zijn voornemens het gebied te ontwikkelen met woningbouw met bijbehorende (infrastructurele) voorzieningen. Het plan voorziet in het realiseren van 18 woningen tussen de Weleveldstraat en de Reutummerweg en maximaal 20 woningen tussen de Weleveldstraat en de Veldwijk/Verdistraat. In totaal voorziet het plan in 38 woningen, waarbij het wat betreft woningtypen gaat om vrijstaande, twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen. De vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen zijn levensloopbestendig en daardoor geschikt voor meerdere doelgroepen. Zo kunnen de woningen bijvoorbeeld eenvoudig geschikt worden gemaakt voor bewoning door senioren huishoudens. Voor een tweetal kavels aan de zijde van de Reutummerweg geldt dat deze gebruikt mogen worden als woonwerklocatie, waarbij naast het wonen de gronden tevens gebruikt mogen worden ten behoeve van lichte bedrijfsactiviteiten.

De voorgenomen ontwikkeling is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan “Tubbergen”, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Hierbij zal worden aangetoond dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening'.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Reutummerweg en de Veldwijk/Verdistraat in de kern Tubbergen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied in het dorp en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven. Met de blauwe en rode omlijning is een indicatieve begrenzing van respectievelijk het noordelijk en zuidelijk plandeel aangegeven. De gedeelte van de Weleveldstraat gelegen tussen beide plandelen maakt eveneens onderdeel uit van het plangebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding. Opgemerkt wordt dat op onderstaande figuren de nieuwe woonstraat Veldwijk nog niet waarneembaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0001.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0002.png"  
Figuur 1.1 Ligging van het plangebied in de kern Tubbergen en ten opzichte van de directe omgeving (Bron: ArcGIS)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Tubbergen, Weleveld-Reutummerweg" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen)


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied is gelegen binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Tubbergen'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Tubbergen op 3 november 2014. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied nagenoeg volledig de bestemming 'Agrarisch'. Een zeer beperkt deel van het plangebied is bestemd tot 'Kantoor'. Tot slot is een deel van het plangebied voorzien van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven, waarop het plangebied met de rode (zuid) en blauwe (noord) contour is aangegeven. Opgemerkt wordt dat tevens de bestemmingsplannen 'Facetbestemmingsplan parkeren Tubbergen', 'Grote kernen, herziening bijgebouwenregeling', '(veeg)bestemmingsplan kernen gemeente Tubbergen' en het voorbereidingsbesluit 'Wonen Kernen' van toepassing zijn. Het voert te ver om op deze plannen uitgebreid in te gaan. Daar waar relevant zijn de regels van deze plannen in voorliggend bestemmingsplan doorvertaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0003.png"  
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Tubbergen' (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  
1.4.2 Beschrijving bestemmingen

Gronden met de bestemming 'Agrarisch' zijn bestemd voor het agrarisch gebruik met daaraan ondergeschikt onder meer extensief dagrecreatief medegebruik, wegen en paden, nutsvoorzieningen; en groenvoorzieningen. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, een en ander met inachtneming van de maximale hoogten.

Gronden met de bestemming 'Kantoor' zijn bestemd voor kantoren met daaraan ondergeschikt: groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en water huishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, wegen en paden, tuinen, erven en terreinen. Een kantoorgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvak worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de gehele bestemming toegestaan.

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van en onderzoek naar aanwezige of naar verwachting aanwezige archeologische waarden. Het noordelijk deel van het plangebied is gedeeltelijk voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hoge archeologische verwachtingswaarde' en het zuidelijk deel gedeeltelijk van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - middelhoge archeologische verwachtingswaarde'.

1.4.3 Strijdigheid

Het ontwikkelen van het plangebied met woningbouw met bijbehorende (infrastructurele) voorzieningen is niet in overeenstemming met de bouw- en gebruiksregels opgenomen in de geldende bestemmingen. Een herziening van het bestemmingsplan is daarom vereist. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de gewenste juridisch-planologische kaders om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. In hoofdstuk 3 is de beschrijving van het voorgenomen plan opgenomen. Hoofdstuk 4 behandelt het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Hoofdstuk 6 gaat in op bestemmingsplansystematiek en licht de bestemmingen toe. In hoofdstuk 7 wordt de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan toegelicht, gevolgd door de maatschappelijke uitvoerbaarheid in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

2.1 Tubbergen

Het dorp Tubbergen is een esdorp, ontstaan uit een concentratie van boerderijen aan de rand van de es bij een knooppunt van samenkomende regionale wegen. In de loop der tijd heeft zich langs deze wegen, en dan met name de huidige Grotestraat, een min of meer gesloten lint van bebouwing gevormd. Deze bebouwing bestond naast boerderijen uit ambachtelijke bedrijvigheid, een kerk en pastorie en een school.

De Grotestraat was rond 1855 reeds verhard. Het overige wegenpatroon bestond voornamelijk uit zandwegen die een verbinding vormden met de omliggende buurtschappen. De belangrijkste wegen hiervan waren de weg naar Geesteren en Langeveen (de huidige Hardenbergerweg) en de Reutummerweg. Tussen deze wegen ontstonden (korte) verbindingswegen waar zich incidenteel weer agrariërs vestigen. Voorbeelden van dergelijke wegen betreffen de Oranjestraat en de Molenstraat. Ook in de huidige ruimtelijke structuur van Tubbergen is deze historisch gegroeide radiale wegenstructuur, waarbij de van oudsher voorkomende wegen uit verschillende richtingen bijeenkomen in het centrum, nog goed herkenbaar.

Tot 1940 veranderde het patroon van het dorp Tubbergen niet wezenlijk. Slechts langs de bestaande wegen ontstond verdichting van bebouwing of vond aansluiting van bebouwing op de kern plaats. Verder ontstond aan de oostzijde van het dorp, min of meer achter de bebouwing langs de Grotestraat, een gebied met industriebebouwing ten behoeve van de zuivelfabriek. Pas na 1945 komen structurele uitbreidingen van het dorp tot stand. De eerste uitbreidingen hiervan liggen rondom het huidige centrumgebied, latere uitbreidingen zijn vooral in noordoostelijke en zuidoostelijke richting gesitueerd.

De ontwikkeling die het dorp heeft doorgemaakt als gevolg van deze stedelijke ontwikkeling wordt weergegeven in de (historische) topografische kaarten uit ± 1900, ± 1950 en ± 2016 in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0004.png"  
Figuur 2.1 Kaarten ± 1900 (links) ± 1950 (midden) en ± 2016 (rechts) Tubbergen (Bron: Provincie Overijssel/ ArcGIS)  

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied is gelegen tussen de Reutummerweg en de Veldwijk/Verdistraat in het oostelijke deel van de kern Tubbergen.

Het plangebied wordt globaal begrensd door woonbuurt Veldwijk en de Verdistraat aan de noordzijde, woonpercelen en agrarische cultuurgronden aan de oostzijde, (bebouwing aan) de Reutummerweg aan de zuidzijde en hoofdzakelijk woonpercelen aan de westzijde.

De ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving bestaat voornamelijk uit woningbouw. Langs de Reutummerweg komen tevens andere functies voor, waaronder horeca en kantoren. Aan de overzijde van de Reutummerweg is bedrijventerrein Boskamp gelegen.

Het plangebied zelf is onbebouwd en ingericht als agrarische cultuurgrond. In figuur 2.2 en 2.3 is de huidige situatie op (lucht)foto's weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0005.png"  
Figuur 2.2 Huidige situatie (Bron luchtfoto: Provincie Overijssel)  
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0006.png"  
Figuur 2.3 Foto's van de huidige situatie (Bron: Natuurbank Overijssel)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie in het plangebied. In dit hoofdstuk wordt op de ontwikkeling zelf ingegaan.

3.1 Gewenste ontwikkeling

Concreet bestaat het voornemen uit het realiseren van een woningbouwontwikkeling op gronden welke momenteel onbebouwd zijn en ingericht als grasland. Het plan voorziet in de bouw van in totaal 38 woningen.

Het plan gaat uit van het realiseren van 18 woningen tussen de Weleveldstraat en de Reutummerweg (zuidelijk plandeel). Het gaat hierbij concreet om 16 vrijstaande woningen en 2 twee-onder-een kap woningen. Voor een tweetal kavels aan de zijde van de Reutummerweg geldt dat deze gebruikt mogen worden als woonwerklocatie, waarbij naast het wonen de gronden tevens gebruikt mogen worden ten behoeve van lichte bedrijfsactiviteiten. Dit is in lijn met de structuurvisie die de strook langs de Reutummerweg aanmerkt als overgangsgebied tussen het bedrijventerrein en het omliggende woongebied. Binnen deze strook zijn reeds een kapsalon en kantoorpand aanwezig. Tussen de Weleveldstraat en de Veldwijk/Verdistraat (noordelijk plandeel) is de bouw van 20 woningen voorzien, waarbij het gaat om 4 vrijstaande woningen, 8 twee-onder-één-kapwoningen en 8 rijwoningen. De vrijstaande en twee-onder-één-kapwoningen zijn levensloopbestendig en daardoor geschikt voor meerdere doelgroepen. Zo kunnen de woningen bijvoorbeeld eenvoudig geschikt worden gemaakt voor bewoning door senioren huishoudens. Daarnaast zijn de rijwoningen ook geschikt voor starters.

PR8 Architecten uit Almelo heeft ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling een verkavelingsvariant opgesteld. In figuur 3.1 is de betreffende tekening opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0007.png"  
Figuur 3.1 Verkavelingsvariant (Bron: PR8 Architecten)  

De woningen worden georiënteerd op de nieuwe ontsluitingswegen, met uitzondering van de drie vrijstaande kavels langs de Weleveldstraat. Bij het bepalen van de verkaveling en de woningtypen is getracht aansluiting te zoeken bij de omliggende (landelijke) omgeving.

De woningen met kavelnummers 1 tot en met 21 krijgen een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 3,5 en 9,5 meter. Op de overige kavels geldt een goot- en bouwhoogte van respectievelijk maximaal 6 en 10 meter. De nokrichting van de vrijstaande woningen is overwegend haaks op de weg, die van de twee-onder-een kap en rijwoningen evenwijdig aan de weg. Tot slot bestaat de mogelijkheid om bij de woningen aan- en bijgebouwen te realiseren. Deze kunnen dienst doen als berging/garage bij de woningen of als woonruimte (bijv. woon-/slaapkamer) in geval van een levensloopbestendige woning.

Bij de twee woonwerklocaties aan de Reutummerweg bestaat naast de hiervoor genoemde bouwmogelijkheden tevens de mogelijkheid tot het bouwen van een kleinschalige bedrijfsruimte. Deze mag een omvang hebben van maximaal 150 m². De goothoogte van dergelijke gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 meter. De bouwhoogte dient tenminste 1 m lager zijn dan de bouwhoogte van de woning.

De overige gronden binnen het plangebied worden ingericht met groen- en speelvoorzieningen en water huishoudkundige voorzieningen, waaronder een wadi waarin het overtollige hemelwater zal worden opgevangen.

Het voorliggende stedenbouwkundige plan is, gelet op de omliggende woonomgeving, passend qua opzet en sluit aan op de kenmerken van het gebied (ruim ingericht, groen karakter). Gelet op het vorenstaande wordt gesteld dat het plan leidt tot een stedenbouwkundig verantwoord beeld.

3.2 Beeldkwaliteitsplan

Pr8 Architecten heeft in voorliggend geval een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Hierna zijn onderdelen uit het plan opgenomen. Het beeldkwaliteitsplan zal gelijktijdig met het bestemmingsplan worden vastgesteld. De welstandscommissie zal bij het beoordelen van bouwplannen het beeldkwaliteitplan als toetsingskader hanteren.

In het bestemmingsplan 'Weleveld, Tubbergen' worden naast vrijstaande woningen ook 2-onder-1-kap en rijenwoningen gebouwd. Als algemeen uitgangspunt wordt nagestreefd dat alle woningen een architectonische kwaliteit hebben die aansluit bij de kwaliteit van de groene omgeving. Om deze mate van esthetische kwaliteit te bereiken zijn in dit beeldkwaliteitplan randvoorwaarden, als bindende uitgangspunten, uitgewerkt en omschreven.

Het plangebied bestaat uit 3 architectonische deelgebieden (zie figuur 3.2).

  • Deelgebied 1: landelijke architectuur met middelhoge beeldregie.
  • Deelgebied 2: dorpse architectuur met middelhoge beeldregie.
  • Deelgebied 3: dorpse architectuur met lage beeldregie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0008.png"  
Figuur 3.2 Architectonische deelgebieden (Bron: PR8 Architecten)  

De gevraagde uitwerking van de woningen in deelgebied 1 valt onder de noemer 'landelijke architectuur' met middelhoge beeldregie, waarbij als thema 'wonen in het groen' wordt opgelegd. Zowel de architectuur van het 'kubisme' als ook referenties naar de typisch stadse architectuurstijlen zijn daarmee uitgesloten. De woningen zijn eenduidig in hoofdvorm en hebben een eenvoudige kap. Moderne uitwerking van de ’landelijke architectuur’ is toegestaan. De woningen staan met de voorgevel in de rooilijn, de rand van het bouwblok. Onder in dit deelgebied bevinden zich twee woonwerk kavels. Deze woningen moeten voldoen aan datgene wat hierboven omschreven staat. De vrijstaande bedrijfsgebouwen krijgen een architectonische uitstraling wat afgestemd is met de uitstraling van de woning. Bij een plat dak is een zwarte (houten) gevelbeplating verplicht. Bij hellende daken zijn keramische pannen verplicht en de gevels dienen uitgewerkt te worden in hout of metselwerk. De gebouwen dienen ondergeschikt te zijn aan het hoofdgebouw. Detaillering verdient extra aandacht.

De gevraagde uitwerking van de woningen in deelgebied 2 valt onder de noemer 'dorpse architectuur' met middelhoge beeldregie. De architectuur van deze woningen moeten een dorpse karakter krijgen waarin geen ruimte bestaat voor stedelijke architectuur. Landelijk architectuur zoals omschreven in deelgebied 1 is wel toegestaan in dit deelgebied. Verschillende kapvormen zijn toegestaan. De daken van de vrijstaande woningen mogen meerduidig zijn in hoofdvorm mits de uitstraling kwalitatief verantwoord is. Belangrijk is dat de woningen duidelijke kapvormen krijgen met bijpassende detaillering.

De gevraagde uitwerking van de woningen in deelgebied 3 valt onder de noemer 'dorpse architectuur' met lage beeldregie. Er is veel architectonische vrijheid in dit deelgebied mits de uitstraling voldoet aan de dorpse architectuur. Verschillende kapvormen zijn toegestaan. De daken van de vrijstaande woningen mogen meerduidig zijn in hoofdvorm. De geschakelde woningen hebben een zadeldak met al dan niet een aankapping aan de voorgevel. Schildkappen zijn niet toegestaan bij de geschakelde woningen. Bij de vrijstaande woningen zijn platte daken en daken met wolfseinden niet wenselijk.

Het beeldkwaliteitsplan bevat een hardheidsclausule waarmee afgeweken kan worden van de voorwaarden mits sprake is van een goede architectonische uitstraling.

3.3 Landschappelijke inpassing

Hannink Landschapsvormgeving heeft in voorliggend geval een groenplan opgesteld. Hierna zijn onderdelen uit het plan opgenomen. Voor het volledige plan wordt verwezen naar bijlage 1 bij de toelichting.

In onderstaand figuur is een uitsnede van het groenplan opgenomen. Voor een uitvergrote versie wordt verwezen naar het groenplan. Opgemerkt wordt dat in het groenplan de rijwoningen niet zijn opgenomen. Voorliggend plan maakt echter beide varianten mogelijk, waarbij de voorkeur ligt om de variant met rijwoningen te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0009.png"  
Figuur 3.3 Landschappelijke inpassing (Bron: Hannink Landschapsvormgeving)  

De zuidoostelijk gelegen inpassing van het scoutingterrein blijft onaangetast waardoor de beeldbepalende en karakteristieke waarde van die houtopstand blijft behouden. Deze houtopstand draagt voor een belangrijk deel bij aan het groene karakter van de nieuwe wijk.

De entree van de wijk vanaf de Reutummerweg krijgt een wadi. De wadi wordt gecombineerd met een houtsingel die een kraag vormt rond de nieuw te realiseren woningen. Daardoor wordt voorkomen dat er direct zicht ontstaat op nieuwe bebouwing en draagt het bij in het doorbreken van de harde massa die wordt gevormd door de aanwezige bedrijven in het gebied. Naast de groensingel worden enkele bomen aangeplant om het groene karakter te kunnen benadrukken. Aan de noordzijde van de nieuwe woonwijk blijven bestaande houtopstanden grotendeels in stand om ook daar het groene karakter van de wijk te kunnen waarborgen. Dat geldt onder meer voor een houtsingel die de nieuwe wijk scheidt met de Veldwijk. Een bestaand bosje blijft behouden en er is extra aandacht om de nieuwe woonwijk te scheiden met bestaande woningen aan de noordzijde.

Bewoners zijn vrij om een keuze te maken voor erfscheidingen, maar worden wel beperkt in het aantal keuze mogelijkheden. Muren worden bijvoorbeeld niet toegestaan. Door de beperkingen ontstaat er een eenduidige, rustige wijk.

Ook nieuwe bomen dragen bij aan de (groen)structuur in de wijk. Er is gekozen voor een verbinding vanaf de Reutummerweg met de Weleveldstraat. Bij de standplaatsen is goed gelet op de groeimogelijkheden evenals de groeiplaats inrichting. Daardoor krijgen bomen een duurzame plaats en is de groenstructuur geborgd voor in de toekomst.

3.4 Verkeer en parkeren

3.4.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. De gemeente Tubbergen hanteert hiervoor de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren'. In deze notitie zijn geen kencijfers opgenomen ten aanzien verkeersgeneratie. Hiertoe wordt de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, publicatie 317 (oktober 2012)' van het CROW aangehouden.

In het kader van voorliggend plan is een verkeer- en parkeeronderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 2 bij deze toelichting. Opgemerkt wordt dat het onderzoek uitgaat van twee-onder-een kapwoningen in plaats van rijwoningen in het noordoostelijke deelgebied. Het wijzigen van de woningtype ter plaatse heeft vanuit verkeerskundig oogpunt geen relevante gevolgen.

3.4.2 Verkeer

De verkeersgeneratie van de huidige situatie, met agrarische gronden, is op nul motorvoertuigen per etmaal gesteld.

De ontwikkeling in het plangebied brengt per etmaal circa 313 (weekdag) tot 337 (werkdag) extra voertuigbewegingen met zich mee. Er zijn voldoende ontsluitingsmogelijkheden en kijkend naar de verkeersafwikkeling zijn ook geen problemen te verwachten. Vanuit de verkeersveiligheid en toegankelijkheid zijn er wel enkele aandachtspunten.

In het beoordeelde kavelplan is de ontsluiting van het plangebied op de Reutummerweg vormgegeven als een gelijkwaardig kruispunt (rechts voorrang). Om de overgang van 50 km/u (Reutummerweg) naar 30 km/u (plangebied) vorm te geven conform de CROW richtlijnen wordt aanbevolen hier een uitritconstructie toe te passen. Naast een attenderende functie heeft een dergelijke aansluiting ook een snelheidsremmend effect.

Voor de ontsluitingsweg door het plangebied (tussen Weleveldstraat en Reutummerweg) geldt dat de verbindingen ook door verkeer vanuit het noordelijk plangebied gebruikt gaat worden. Met de wegbreedte van 5,0 m wordt voldaan aan de Duurzaam Veilige richtlijnen van het CROW voor dergelijke erftoegangswegen. Daarnaast voorziet de inrichting volgens het kavelplan in een acceptabele 30 km/u zone.

Tot slot kent het kavelplan specifieke voorzieningen voor voetgangers. De trottoirs zijn overal in het plan minimaal 1,5 m, waarmee de toegankelijkheid voor mindervaliden, maar ook voetgangers met kinderwagens e.d. is gewaarborgd. Wel moet in de nadere detaillering aandacht worden gegeven aan de bereikbaarheid van de trottoirs, door toepassing van bijvoorbeeld invalideopritten. Ook dient de vrije doorloopbreedte bij obstakels als lichtmasten e.d. altijd minimaal 0,9 m te zijn.

3.4.3 Parkeren

Op basis van de parkeernormen van de gemeente Tubbergen is het benodigd aantal parkeerplaatsen berekend. Twee van de 21 vrijstaande woningen zijn op zogenoemde woonwerkkavels geprojecteerd. Voor deze kavels geldt dat de totale parkeerbehoefte van de werkfunctie op de betreffende kavel gefaciliteerd moet worden. De werkfunctie van de betreffende kavels is derhalve uit de berekening gehouden.

Onderstaande tabel toont de parkeerbehoefte van de planontwikkeling van de woningen. Uit de tabel is af te leiden dat de woningen gezamenlijk een theoretische parkeerbehoefte kennen van (afgerond) 75 parkeerplaatsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0010.png"

De parkeernormen van de gemeente schrijven voor dat per woning 0,3 parkeerplaats bestemd moet zijn voor bezoekers. Dit betekent dat er minimaal 10 parkeerplaatsen (33 woning * 0,3 pp) in de openbare ruimte beschikbaar moeten zijn. Het kavelplan voorziet in 22 openbare parkeerplaatsen, waarbij rekening is gehouden met loopafstanden. Er wordt dan ook ruimvoldoende parkeerplaatsen voor bezoekers aangelegd. Gezien de omvang van de bedrijfsmatige activiteiten op de woonwerkkavels mag verondersteld worden dat er naast de parkeerbehoefte uit bovenstaande tabel geen expliciete parkeercapaciteit voor vrachtwagens gerealiseerd hoeft te worden.

Voor de woonwerkkavels is het uitgangspunt dat de woonfunctie onder de 21 vrijstaande woningen valt en de parkeerbehoefte van de werkfunctie geheel op eigen kavel gefaciliteerd wordt. Gezien de te realiseren functies is dubbelgebruik van parkeerplaatsen niet mogelijk.

In artikel 10.1 van de regels zijn bepalingen opgenomen, waarmee wordt verzekerd dat er binnen het plangebied voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd dus ook in geval van het realiseren van rijwoningen.

3.4.4 Conclusie

De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigt en geoptimaliseerd instrument.

Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.2 Toetsing aan het rijksbeleid

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie.


Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna 'Ladder') is van toepassing op bestemmingsplannen, uitwerkings- en wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 sub c in samenhang met artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3 van de Wabo.

Stec Groep heeft in 2018 een laddertoets uitgevoerd. Sindsdien is het plan in beperkte mate gewijzigd in die zin dat er 5 extra woningen mogen worden gebouwd. Dit is het gevolg van het wijzigen van een deel van de woningtypen naar rijwoningen. In november 2020 heeft de Stec Groep de laddertoets middels een oplegnotitie geactualiseerd waarin het (gewijzigde) plan getoetst wordt aan de laatste prognoses. Hierna is de toets aan de ladder opgenomen. Voor de rapportages wordt verwezen naar bijlagen 3 (laddertoets, 2018) en 4 (actualisatie, 2020)

Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beschouwd als een stedelijke ontwikkeling en daarmee Ladderplichtig zijn.

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het realiseren van maximaal 38 woningen, waardoor het plan dient te worden beschouwd als zijnde een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Wat betreft de lichte bedrijfsfuncties die bij een tweetal kavels zijn toegestaan wordt opgemerkt dat het gaat om (zeer) kleinschalige activiteiten die onder de ladderplichtige grens van 500 m2 BVO vallen (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?

Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de woningen die mogelijk worden gemaakt bevatten. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.

Het zwaartepunt van het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde ontwikkeling ligt op een lager schaalniveau en komt grotendeels overeen met de gemeente Tubbergen zelf. Voor de beargumentatie hiervan wordt verwezen naar paragraaf 3.1 van de laddertoets (bijlage 3).

Beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling

Het plan beoogt 38 reguliere grondgebonden woningen, in de vorm van ruime vrijstaande en twee-onder-een-kap woningen en rijwoningen.

Kwantitatieve behoefte

In de actualisatie van de laddertoets (bijlage 4) heeft Stec Groep de kwantitatieve behoefte in de perioden 2017 tot en met 2027 en 2027 tot en met 2035 in beeld gebracht. Stec Groep heeft daarvoor aansluiting gezocht bij het geactualiseerde RWP Twente voor de periode 2017-2027. Volgens het RWP 2017 (en overigens ook volgens het RWP 2019) is er in Tubbergen ruimte om minimaal 475 en maximaal 585 woningen aan de woningvoorraad toe te voegen. Aangezien thans nieuwe prognoses beschikbaar zijn, heeft Stec Groep een aanvullende check uitgevoerd met behulp van Primos2020. Uit deze check blijkt dat in de periode 2020 tot en met 2030 een huishoudensgroei te verwachten is van circa 275 huishoudens in de gemeente Tubbergen. Dit sluit aan bij het beeld uit de Laddertoets uit 2018, waar een afvlakkende groei te zien is op middelange termijn.

Stec Groep heeft de behoefte afgezet tegen de harde plancapaciteit. Daarbij gaat het om de woningen die op grond van een planologisch besluit gebouwd kunnen worden, maar nog niet gebouwd zijn. Uit het rapport van Stec Groep blijkt dat de harde plancapaciteit op 1 januari 2018 circa 120 woningen bedroeg. Per 1 januari 2020 bedraagt de harde plancapaciteit 71 woningen. Dit komt doordat de afgelopen jaren gebouwd is voor de woningbehoefte.

Het vorenstaande betekent dat de 38 woningen kwantitatief in een behoefte voorzien.

Kwalitatieve behoefte

In de laddertoets (bijlage 3) heeft Stec Groep de kwalitatieve behoefte in het rapport in beeld gebracht. In het rapport doet Stec Groep een aantal aanbevelingen om het plan te optimaliseren en beter te laten aansluiten bij de kwalitatieve behoefte in de gemeente en de kern Tubbergen op middellange termijn. In paragraaf 3.3 van het rapport schrijft Stec Groep: 'De grootste kwalitatieve opgave in de gemeente ligt de komende 10 jaar met name in het toevoegen van (levensloopbestendige) nultredenwoningen'. In paragraaf 3.4. geeft de Stec Groep aan dat er kwalitatieve opgaven kunnen liggen in het onvoldoende aansluiten van de bestaande voorraad op de woonwensen van huishoudens in Tubbergen. Stec Groep constateert dat met name het aandeel duurdere koopwoningen vanaf €300.000 in de kern kleiner is ten opzichte van de totale gemeente. De kern Tubbergen heeft juist een wat groter aandeel betaalbare woningen en ook huurwoningen wanneer dit vergeleken wordt met het gemeentelijke beeld. Vanuit dit indicatieve beeld, acht Stec Groep het daarom realistisch, dat er nog behoefte is aan reguliere grondgebonden woningen. Echter, de grootste opgave ziet Stec Groep in de toenemende doelgroepen senioren huishoudens.

Als basis voor de uitvoeringsnota Woningbouw 2018 heeft de Stec Groep het rapport 'Kwalitatief programmeren' opgesteld. In dit rapport staat dat het aantal senioren in de gemeente (sterk) toeneemt, terwijl het aantal jonge huishoudens en gezinnen op termijn daalt. Dit heeft tot gevolg dat de vraag naar kleinere en levensloopbestendige woningen de komende jaren toeneemt en de vraag naar gezinswoningen stabiliseert of soms krimpt. Het toevoegen van meer zelfbouwkavels of ruime gezinswoningen resulteert mogelijk in overschotten van dit woningtype. Dit is niet per definitie goed of fout, maar dient zorgvuldig afgewogen te worden evenals de mogelijke gevolgen. Afgesloten wordt het advies om duidelijk voor ogen te houden dat de grootste toename en opgave op de middellange termijn bij de senioren plaatsvindt en niet bij de jongere doelgroepen.

Op basis van het Stec-rapport is de uitvoeringsnota Woningbouw 2018 opgesteld. Hierin wordt ten aanzien van de doelgroep starters beschreven dat de bestaande voorraad koopwoningen relatief duur is. In november 2018 heeft evenwel 33% van de te koop staande woningen in de gemeente heeft een prijsniveau tot €225.000,-. Dit betekent dat veel starters die willen kopen, aangewezen zijn op nieuwbouw cq zelfbouw (of wellicht een koopwoning in een grote gemeente waar het aanbod van goedkope koopwoningen omvangrijker zal zijn). Daarnaast wordt geconstateerd dat de doorstroming gestagneerd is en tot gevolg heeft dat er maar weinig koopwoningen vrij komen die relatief goedkoop zijn. Dit betekent dat starters vooral aangewezen blijven op nieuwbouw. Ten aanzien van de doelgroep senioren wordt opgemerkt dat maatschappelijke trends en beleidswijzigingen in het sociaal domein zorgen voor een afbouw van het intramurale zorgaanbod en verdergaande extramuralisering. Mensen blijven langer zelfstandig wonen. Een belangrijk deel van de senioren zal en wil in de toekomst in gewone woningen blijven wonen. Met de zogeheten “Blijverslening” van de SVN (Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten) kan de gemeente een financieel instrument inzetten om eigenaren-bewoners te faciliteren bij het levensloopbestendig maken van hun woning. Als gevolg van de toenemende vergrijzing wordt de behoefte aan met name kleinere grondgebonden seniorenwoningen/levensloopbestendige woningen groter. De gemeente wil in of nabij het centrum van het bestaand bebouwd gebied van de kernen de mogelijkheden benutten om in dit specifieke segment te voorzien.

Uit voorgenoemde onderzoeken en participatiegesprekken blijkt dat de doelgroep starters nog onvoldoende bediend worden. Het gaat om zowel goedkope huur (rijwoningen) als woningen voor jongeren met groter budget (koopwoningen). Jongeren vinden huidige rijtjeswoningen kwalitatief niet goed (te oud en te duur) ten opzichte van nieuwbouw. Het gemeentelijk kwaliteitshandvest beschouwt woningen in de (goedkope) huur en koop van circa € 150.000,00 (voor alleenstaanden) tot maximaal € 250.000,00 als betaalbaar voor starters. Geschikt aanbod voor deze doelgroep ontbreekt op dit moment. Met voorliggend plan kan invulling worden gegeven aan de woningbehoefte van starters door het realiseren van rij- en twee-onder-één-kapwoningen. Deze woningen hebben een vanaf-prijs tussen de € 202.625 en € 250.000 en vallen hiermee binnen de bandbreedte van een betaalbare starterswoning. Wat betreft de vrijstaande woningen wordt opgemerkt dat deze kavels in de vrije verkoop gaan, oftewel waarop men een woning naar keuze kan bouwen waarbij uiteraard wel aan de beeldkwaliteitseisen zal moeten worden voldaan. De vanaf-prijs voor een kavel met een vrijstaande woning bedraagt circa €450.000,-, uitgaande van een kavel van 350 m² en een woning met inhoudsmaat van 700 m³. Voor een compleet overzicht van de prijzen wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting.

De rijwoningen en twee-onder-één kapwoningen zijn geschikt en bereikbaar voor een brede doelgroep, waaronder starters (tweeverdieners), doorstromers, gezinnen en senioren. De vrijstaande woningen zijn met name geschikt voor senioren die levensloopbestendig wensen te wonen en gezinnen die in dit specifieke woonmilieu (groenstedelijk, nabij het centrum en landelijk gebied) willen wonen.

Het bestemmingsplan biedt voldoende mogelijkheden en flexibiliteit om levensloopbestendige woningen te kunnen realiseren die voldoen aan de gestelde criteria van Stec Groep. Standaard worden de volgende ontwerpuitgangspunten aangehouden:

  • Alle voordeuren kennen een minimale deurmaat van 930 millimeter, waardoor een vrije doorgang van circa 900 millimeter overblijft. Dit geeft rolstoel- en rollatorgebruikers een ruime doorgang. Binnendeuren naar overige (primaire) leef- en verblijfsruimten (woonkamer, keuken, slaapkamer, toilet en badkamer) op de begane grond kennen ook allen deze minimale deurmaat van 930 mm.
  • Dorpels bij de toegangsdeuren kennen maximaal de benodigde aanslag van 20 millimeter ten behoeve van eventuele waterkering van buiten. Verder zijn alle binnendeuren geheel dorpelvrij waardoor er een vlakke vloerovergang ontstaat tussen de diverse ruimten.
  • Alle woningen krijgen een kruipruimte onder het gebouw, waardoor (eventueel later) relatief eenvoudig extra aansluitingen ten behoeve van een extra badkamer op de begane grond gemaakt kunnen worden. Voor zover ze nog niet tijdens de bouw al worden meegenomen.
  • Tevens zal de planarchitect de ruimtes dusdanig ontwerpen en adviseren dat er in een later stadium op de begane grond een slaapkamer met badkamer gerealiseerd kan worden. Dit zonder al te grote inspanning, waardoor de mensen hier zo lang mogelijk kunnen blijven wonen.


Toekomstige bewoners hebben daarnaast de mogelijkheid in het ontwerp van de woningen alle levensloopbestendige wensen door te voeren.

Zoals beschreven zal de behoefte naar verwachting tevens worden ingevuld door gezinnen die het woonmilieu met name aanspreekt. Verderop in deze paragraaf zal hier nader op in worden gegaan. Wel wordt opgemerkt dat in het rapport 'Kwalitatief programmeren' wordt gesteld dat de vraag naar gezinswoningen mogelijk stabiliseert of soms krimpt. Hierbij dient als kanttekening te worden geplaatst dat dit betrekking heeft op de volledige gemeente. In de laddertoets (bijlage 3), welke zich specifiek richt op de kern Tubbergen, is geconstateerd dat in Tubbergen met name het aandeel duurdere koopwoningen vanaf €300.000,- in de kern kleiner is ten opzichte van de totale gemeente. Ook wordt in de laddertoets geconstateerd dat de kern Tubbergen juist een wat groter aandeel betaalbare woningen en ook huurwoningen heeft wanneer dit vergeleken wordt met het gemeentelijke beeld. Ondanks het groter aandeel betaalbare woningen is in dit segment wel een krapte op de woningmarkt in Tubbergen te zien. Er staan gemiddeld niet veel betaalbare woningen te koop. Daarbij geldt dat de betaalbare woningen kort te koop staan en er per woning veel gegadigden zijn. Er zijn te weinig betaalbare woningen binnen de kern Tubbergen ten opzichte van het aantal woningzoekenden. Het hiervoor genoemde vormt dan ook - naast de ruimtelijke visie voor het gebied (zie Woonmilieu hierna) - de onderbouwing van het beoogde programma, waarbij wordt ingezet op verschillende type woningen in verschillende segmenten. Tevens is de verwachting dat ten gevolge van het plan door verhuisbewegingen binnen de kern elders woningen vrijkomen die geschikt zijn voor starters, wat een positief effect heeft op de doorstroming op de woningmarkt.

Voor een nadere toelichting op de kwalitatieve behoefte wordt verwezen naar paragraaf 3.3 tot en met 3.5 van de laddertoets (bijlage 3).

Woonmilieu

In het kader van het rapport 'Kwalitatief programmeren' van de Stec Groep heeft er per doelgroep een verdieping van de woonwensen plaatsgevonden. Uit deze analyse is gebleken dat voor alle onderzochte doelgroepen (starters, doorstromers, gezinnen en senioren) de voorkeur ligt bij de woonmilieus centrum-dorps en landelijk, waarbij starters en senioren de voorkeur hebben om dicht bij voorzieningen te wonen (verzorgingskern). In geval van de gezinnen speelt dit minder en geeft men de voorkeur aan een beschutte, kindvriendelijke omgeving in een woonkern of aan de rand van een verzorgingskern.

Allereerst wordt opgemerkt dat Tubbergen als verzorgingskern wordt beschouwd. Het plangebied ligt enerzijds aan de rand van de kern (overgangsgebied kern-buitengebied) en anderzijds op korte afstand van het centrum. Dit maakt dat de beoogde ontwikkeling interessant is voor zowel starters, senioren als gezinnen, temeer het plan een combinatie van de woonmilieus centrum-dorps en landelijk betreft. Vooral het middengebied, tussen de Reutummerweg en de Weleveldstraat, kenmerkt zich als ruim en groen opgezette woonbuurt. Het verder verdichten dit gebied bijvoorbeeld door extra rijwoningen toe te voegen is onwenselijk. In de gemeentelijke structuurvisie (zie ook par. 4.4.1) is dit gebied namelijk aangewezen als robuuste groenstructuur met een open structuur. Dit betekent niet dat er geen mogelijkheden zijn in dit gebied, maar dat in geval van ontwikkeling de openheid en het groene karakter van gebied gewaarborgd wordt. De landschappelijke identiteit van het middengebied is dan ook bepalend geweest voor de inrichting van het gebied, welke zich kenmerkt door met name vrijstaande woningen op ruime kavels en in een lage bebouwingsdichtheid. Door de beoogde inrichting blijft in het gebied sprake van een robuuste groenstructuur. Dit wordt nog eens versterkt door de woningen uit te voeren in één bouwlaag met een kap. De beoogde invulling is passend binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie.

Het plan voorziet dan ook in een bijzonder woonmilieu en vormt daarmee een toevoeging op het bestaande woningaanbod. Daarnaast heeft Tubbergen weinig andere locaties die ook in dit specifieke woonmilieu (kunnen) voorzien.

Geconcludeerd wordt dat het plan tevens in een kwalitatieve behoefte voorziet.

Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Weleveld is buiten bestaand stedelijk gebied (BSG) gelegen. In de Laddertoets uit 2018 heeft Stec Groep beschreven welke alternatieven de gemeente in de marktregio ziet binnen BSG. Deze inzichten heeft Stec Groep geactualiseerd op basis van de planlijst van 1 januari 2020. Net als in 2018 bevinden de inbreidingslocaties zich versnipperd door de gemeente Tubbergen en bieden ruimte aan één of enkele woningen. De ruimtelijke opzet van Weleveld gaat uit van ruim en groen woonmilieu met grote kavels (tot 1.500m2), op een plangebied van in totaal circa 19.000m². Ook de grotere locaties (met ruimte voor maximaal 20 woningen) zijn daarom niet geschikt (te maken) voor het plan zoals beoogd.

Bij elkaar kunnen alle potentiële locaties binnen BSG in de gemeente Tubbergen voorzien in een behoefte van ongeveer 145 woningen. Voor de periode 2020-2030 blijkt op basis van Primos2020 in de marktregio (gemeente) een totale kwantitatieve additionele behoefte aan circa 205 woningen (275 minus harde plannen). Kwantitatief betekent dit dat er een behoefte binnen de marktregio resteert van ongeveer 60 woningen voor de komende tien jaar, als al deze potentiële inbreidingslocaties ook zouden worden ingevuld. Dat wil zeggen dat, ook na de ontwikkeling van de maximaal 38 woningen in het plan Weleveld, kwantitatief ruim voldoende Ladderruimte beschikbaar blijft om inbreidingslocaties 'te vullen'.

Conclusie

Voorliggend plan voorziet zowel in een kwantitatieve als kwalitatieve vraag naar de geplande woningen. Daarnaast is uitbreiding van het bestaand stedelijk gebied noodzakelijk om voldoende woningen in Tubbergen te realiseren. Het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

4.2 Provinciaal beleid

In deze paragraaf wordt het voor deze ontwikkeling relevante provinciale beleid behandeld.

4.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De omgevingsvisie is het centrale provinciale beleidsplan voor het fysieke beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. De opgaven en kansen waar de provincie Overijssel voor staat, zijn vertaald in centrale beleidsambities voor negen beleidsthema's. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden.

4.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. Er wordt nadrukkelijk gestuurd op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Uitgangspunt is dat verstedelijking en economische activiteiten gebundeld worden ten behoeve van een optimale benutting van bestaand bebouwd gebied.

4.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te bepalen of een initiatief bijdraagt aan de ambities van de provincie Overijssel, wordt het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel gebruikt. In dit uitvoeringsmodel staan de volgende stappen centraal:

  • 1. Of - generieke beleidskeuzes
  • 2. Waar - ontwikkelingsperspectieven
  • 3. Hoe - gebiedskenmerken


Bij een initiatief voor bijvoorbeeld woningbouw, een nieuwe bedrijfslocatie, toeristisch-recreatieve voorzieningen, natuurontwikkeling, etcetera kun je aan de hand van deze drie stappen bepalen of een initiatief binnen de geschetste visie voor Overijssel mogelijk is, waar het past en hoe het uitgevoerd kan worden.

De eerste stap, het bepalen van de of-vraag, lijkt in strijd met de wens zoveel mogelijk ruimte te willen geven aan nieuwe initiatieven. Met het faciliteren van initiatieven moet echter wel gekeken worden naar de (wettelijke) verantwoordelijkheden zoals veiligheid of gezondheid. Het uitvoeringsmodel maakt helder wat kan en wat niet kan.

Om een goed evenwicht te vinden tussen het bieden van ruimte aan initiatieven en het waarborgen van publieke belangen, varieert de provinciale sturing: soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend.

In figuur 4.1 is het Uitvoeringsmodel weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0011.png"  
Figuur 4.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  
4.2.3.1 Generieke beleidskeuzes

Maatschappelijke opgaven zijn leidend in het handelen. Allereerst is het dan ook de vraag of er een maatschappelijke opgave is. Of een initiatief mogelijk is, wordt onder andere bepaald door generieke beleidkeuzes van EU, Rijk of provincie. Denk hierbij aan beleidskeuzes om basiskwaliteiten als schoon drinkwater en droge voeten te garanderen. Maar ook aan beleidskeuzes om overaanbod van bijvoorbeeld woningbouw- en kantorenlocaties - en daarmee grote financiële en maatschappelijke kosten - te voorkomen. In de omgevingsvisie zijn de provinciale beleidskeuzes hieromtrent vastgelegd.

De generieke beleidskeuzes zijn vaak normstellend. Dit betekent dat ze opgevolgd moeten worden: het zijn randvoorwaarden waarmee iedereen rekening moet houden vanwege zwaarwegende publieke belangen. De normstellende beleidskeuzes zijn vastgelegd in de omgevingsverordening.

4.2.3.2 Ontwikkelingsperspectieven

Na het beantwoorden van de of-vraag, is de vraag waar het initiatief past of ontwikkeld kan worden. In de omgevingsvisie op de toekomst van Overijssel onderscheid de provincie zes ontwikkelingsperspectieven. Deze ontwikkelingsperspectieven schetsen een ruimtelijk perspectief voor een combinatie van functies en geven aan welke beleids- en kwaliteitsambities leidend zijn. De ontwikkelingsperspectieven geven zo richting aan waar wat ontwikkeld zou kunnen worden.

De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend. Dit betekent dat er ruimte is voor lokale afweging: een gemeente kan vanwege maatschappelijke en/of sociaal-economische redenen in haar Omgevingsvisie en bestemmings- of omgevingsplan een andere invulling kiezen. Die dient dan wel te passen binnen de - voor dat ontwikkelingsperspectief - geldende kwaliteitsambities. Daarbij dienen de nieuwe ontwikkelingen verbonden te worden met de bestaande kenmerken van het gebied, conform de Catalogus Gebiedskenmerken (de derde stap in het uitvoeringsmodel). Naast ruimte voor een lokale afweging ten aanzien van functies en ruimtegebruik, is er ruimte voor een lokale invulling van de begrenzing: de grenzen van de ontwikkelingsperspectieven zijn signaleringsgrenzen.

4.2.3.3 Gebiedskenmerken

Ten slotte is de vraag hoe het initiatief ingepast kan worden in het landschap. De gebiedskenmerken spelen een belangrijke rol bij deze vraag. Onder gebiedskenmerken worden verstaan de ruimtelijke kenmerken van een gebied of gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Voor alle gebiedstypen in Overijssel is in de Catalogus Gebiedskenmerken beschreven welke kwaliteiten en kenmerken van provinciaal zijn en behouden, versterkt of ontwikkeld moeten worden.

De gebiedskenmerken zijn soms normstellend, maar meestal richtinggevend of inspirerend. Voor de normerende uitspraken geldt dat deze opgevolgd dienen te worden; ze zijn dan ook in de omgevingsverordening geregeld. De richtinggevende uitspraken zijn randvoorwaarden waarmee in principe rekening gehouden moet worden. Hier kan gemotiveerd van worden afgeweken mits aannemelijk is gemaakt dat met het alternatief de kwaliteitsambities even goed of zelfs beter gerealiseerd kunnen worden. De inspirerende uitspraken bieden een wenkend perspectief: het zijn voorbeelden van de wijze waarop ruimtelijke kwaliteitsambities ingevuld kunnen worden. Initiatiefnemers kunnen zich hierdoor laten inspireren, maar dit hoeft niet.

4.2.4 Toetsing van het initiatief aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

4.2.4.1 Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'Of – generieke beleidskeuzes' zijn artikel 2.1.2 (principe van concentratie), artikel 2.1.3 (Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik) en artikel 2.2.2 (Realisatie nieuwe woningen) uit de Omgevingsverordening Overijssel van belang. Hierna wordt nader op de artikelen ingegaan.

Artikel 2.1.2, lid 1: (Principe van concentratie)

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in woningbouw, aanleg van bedrijventerreinen voor lokaal gewortelde bedrijvigheid en het realiseren van stedelijke voorzieningen, met bijbehorende infrastructuur en groenvoorzieningen om te voldoen aan de lokale behoefte en de behoefte van bijzondere doelgroepen.

Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Zoals blijkt uit paragraaf 4.3.1 en 4.4.2 is in de gemeentelijke woningbouwprogrammering ook uitgegaan van woningbouw voor de lokale behoefte. Gelet hierop wordt geconcludeerd dat dit plan voldoet aan artikel 2.1.2, lid 1 van de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

lid 1:

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.


In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “groene omgeving” nader gedefinieerd als: de gronden die niet vallen onder bestaand bebouwd gebied.

In de Omgevingsverordening Overijssel is het begrip “bestaand bebouwd gebied” nader gedefinieerd als: de gronden binnen steden en dorpen die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro;


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.1.3 van de Omgevingsverordening Overijssel

De ontwikkeling is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied. Zoals blijkt uit paragraaf 4.1.2 (onder het kopje 'Ligt de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?') is er binnen de kern Tubbergen onvoldoende ruimte beschikbaar om in de woningbehoefte te kunnen voorzien. Daarnaast voorziet voorliggend plan in een specifiek groenstedelijk woonmilieu. Gelet op het vorenstaande is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.


Artikel 2.2.2. Realisatie nieuwe woningen

  • 1. Bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder c van de Wabo, voorzien uitsluitend in de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen als de behoefte daaraan is aangetoond door middel van actueel onderzoek woningbouw.
  • 2. In bestemmingsplannen wordt in maximaal 80% van de behoefte aan nieuwe woningen zoals vastgesteld in het kader van actueel onderzoek woningbouw, voorzien.
  • 3. In bestemmingsplannen van gemeenten waarvoor woonafspraken van toepassing zijn, mag - in afwijking van lid 2 - in een hoger percentage dan 80% worden voorzien, met een maximum van 100% van de behoefte zoals vastgesteld in het kader van de woonafspraken.
  • 4. De behoefte aan nieuwe woningen zoals bedoeld in lid 1 wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en provincie op basis van regionale afstemming.


Toetsing van het initiatief aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel

Het actuele gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming met het RWP Twente (zie ook paragraaf 1.3). Op de gronden in het plangebied kunnen maximaal 38 woningen gerealiseerd worden. De bouw van deze woningbouwaantallen zijn passend binnen het gemeentelijk woningbouwprogramma en daarmee ook binnen de geldende woonafspraken zoals deze tussen de gemeenten en provincie zijn gemaakt op basis van regionale afstemming (lid 3 en 4). Gelet hierop wordt voldaan aan artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Overijssel.

4.2.4.2 Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten.

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken'. In figuur 4.2 is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0012.png"  
Figuur 4.2 Uitsnede Ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)  

“Woon- en werklocaties buiten de stedelijke netwerken”

De steden en dorpen buiten de stedelijke netwerken mogen altijd bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen, inclusief lokaal gewortelde bedrijvigheid, mits onderbouwd en regionaal afgestemd. Herstructurering en transformatie van de woon-, werk-, voorzieningen- en mixmilieus moeten deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. Herstructurering en transformatie bieden kansen om te anticiperen op klimaatverandering (bijvoorbeeld door ruimte voor groen, natuur en water te reserveren). Van belang is de stedelijke ontwikkeling altijd af te stemmen op de kenmerken van het watersysteem, bijvoorbeeld in laaggelegen gebieden bij bouw- en evacuatieplannen rekening houden met risico's op overstroming of wateroverlast. Herstructurering en transformatie kunnen ook bijdragen aan de energietransitie (door het nemen van energie-efficiënte maatregelen en/of het opwekken van duurzame energie door bijvoorbeeld het aanwezige dakoppervlak te benutten).

Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven”

Het plan voorziet in de realisatie van 38 woningen en sluit aan bij de ambitie om ook de komende jaren voor de kern Tubbergen zowel kwantitatief als kwalitatief te voorzien in de lokale woningbehoefte. De woningbehoefte kan niet worden opgevangen binnen de kern (zie subparagraaf 4.1.2), hierdoor is uitbreiding noodzakelijk. Het plangebied grenst aan bestaand stedelijk gebied en vormt hierdoor een geschikte uitbreidingslocatie. De ontwikkeling vormt geen belemmering voor overige functies in de omgeving. De nieuwe woningen passen zowel vanuit stedenbouwkundig als functioneel oogpunt goed in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plaatse geldende ontwikkelingsperspectief.

4.2.4.3 Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De “Natuurlijke laag” en de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven, vanwege de binnenstedelijke ligging van het plangebied en het feit dat de natuurlijke waarden niet meer voorkomen. Daarnaast wordt de “Laag van de beleving” buiten beschouwing gelaten omdat er geen kenmerken of elementen vanuit deze laag op het plangebied van toepassing zijn.

1. De 'Stedelijke laag'

In de “Stedelijke laag” ontstaat de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen. Elke stad of dorp bezit zijn eigen karakteristieke ruimtelijke, sociale en functionele opbouw en kwaliteiten. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype “Woonwijken 1955 - nu”, dit is in figuur 4.3 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0013.png"  
Figuur 4.3 Uitsnede Stedelijke laag (Bron: Provincie Overijssel)  

“Woonwijken 1955 – nu”

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken, wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes.

Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar. De groenstructuur is onderdeel van het wijkontwerp.

Toetsing van het initiatief aan de “Stedelijke laag”

Het realiseren van de woningbouwontwikkeling ter plaatse is zowel vanuit functioneel als stedenbouwkundig oogpunt passend in de omgeving. De woonbuurt zal aansluiten op het bestaand stedelijk gebied. De gekozen verkaveling en de toegestane bouwmogelijkheden, met een ruimere meer landelijke opzet, doen recht aan deze locatie. Met het plan wordt op een kwalitatief hoogwaardig wijze voorzien in de woningbehoefte in de kern Tubbergen. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling aansluit op de kenmerken en uitgangspunten van de “Stedelijke laag”.

4.2.5 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat de ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regionale Woonprogrammering Twente
4.3.1.1 Algemeen

Begin 2016 is de bestuursovereenkomst woonafspraken Twente door de gemeente Tubbergen ondertekend. Onderdeel van deze overeenkomst is een Regionaal Woningbouwprogramma (RWP Twente). Het meest recente RWP Twente dateert van juli 2019, in dit RWP Twente wordt meer ruimte geboden voor inbreidings- en transformatielocaties. Het RWP Twente 2017 biedt inzicht in het aan de gemeente Tubbergen toegekende woningbouwprogramma.

In Tubbergen bedraagt de netto-woningvraag in de periode t/m 2026 maximaal 585 woningen. De gemeente Tubbergen bouwt enkel voor de lokale behoefte, zoals dat is bepaald in de Regionale Woonvisie. De woonafspraken zijn doorvertaald in de gemeentelijke woonvisie (zie paragraaf 4.4.2).

4.3.1.2 Toetsing van het initiatief aan de Regionale Woonprogrammering Twente

In paragrafen 4.1.2 en 4.2.4.1, specifiek de onderbouwing van artikel 2.2.2., wordt onderbouwd hoe dit bestemmingsplan zich in kwantitatieve zin verhoudt tot het gemeentelijk woningbouwprogramma. Het gemeentelijk woningbouwprogramma is in overeenstemming is met het RWP Twente, om deze reden is ook dit bestemmingsplan ook in overeenstemming met het RWP Twente.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurvisie Tubbergen
4.4.1.1 Algemeen

De structuurvisie 'Op en top Tubbergen', vastgesteld door de gemeenteraad op 14 maart 2016, is opgesteld voor het gehele grondgebied van de gemeente Tubbergen. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2025 en een doorkijk gegeven naar 2030. De structuurvisie vormt het afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen/initiatieven in de gemeente. De structuurvisie bindt alleen de gemeente, er is geen sprake van rechtstreekse bindende werking naar burgers.

4.4.1.2 Visie op Hoofdlijnen

De rode draad door de structuurvisie vormt de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. Deze begrippen beïnvloeden elkaar continu en alleen in een goede balans dragen ze bij aan leefbaarheid, vitaliteit en (ruimtelijke) kwaliteit. Deze begrippen hebben in deze structuurvisie een plek gekregen in de drie hoofdkeuzes: een vitale sociale infrastructuur, economische dynamiek en vitaliteit en ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid.

4.4.1.3 Rode draad 'wonen'

Aantrekkelijk wonen is een belangrijke troefkaart van Tubbergen! Die kracht wil de gemeente verder versterken, samen met de bewoners. Het gaat hierbij om veel meer dan alleen de woningen: voorzieningen, inrichting openbare ruimte, bereikbaarheid van (werk)locaties elders en natuurlijk identiteit en saamhorigheid. De gemeente schept de voorwaarden en ondersteunt waar mogelijk.

Binnen Tubbergen is geen sprake van structurele leegstand. Om te voorkomen dat dit op termijn ontstaat, stuurt de gemeente op een geleidelijke woningbouwontwikkeling, op de juiste locatie(s) èn afgestemd op de lokale behoefte voor zowel ouderen als ook jongeren en doorstromers.

Relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor initiatieven binnen het thema 'wonen' zijn in dit geval:

  • Zuinig ruimtegebruik, geleidelijke ontwikkeling van de voorraad. Inbreiding heeft voorkeur boven uitbreiding, mits de omgevingskwaliteit in de kern niet aangetast wordt. Om hierin een goede afweging te kunnen maken bij initiatieven, passen we de 'ladder duurzame verstedelijking' toe: een handvat vanuit het rijk voor een zorgvuldig afwegingsproces.
  • Initiatieven moeten bijdragen aan meer diversiteit en voorzien in een concrete vraag.
  • Voorkomen belemmeringen voor (doorontwikkeling van) bestaande functies.
  • Voorkomen (verkeers- /parkeer)overlast voor de omgeving en een goede ontsluiting.
  • Ontwikkelingen moeten duurzaam en levensloopbestendig zijn.
  • De gemeente geeft prioriteit aan specifieke locaties die het dorp(sbeeld) versterken; bijvoorbeeld een bijdrage leveren aan de omgevingskwaliteit, aan de leefbaarheid, aan de verbetering van het milieu of een bijdrage leveren aan woningbehoefte van belangrijke en kwetsbare doelgroepen.
4.4.1.4 Hoofdlijn kern Tubbergen

Omdat de toekomst niet voorspeld kan worden, wordt alleen op hoofdlijnen uitspraken gedaan over het mogelijke (woon- en werk)programma. Kwaliteit staat hierbij voorop! Dit betekent dat een ontwikkeling zich goed moet voegen in haar omgeving, functioneel en in uitstraling. Daarom zijn gebiedstypen benoemd op de kernkaarten. Dit geeft de wenselijke ontwikkelingsrichting weer, met de huidige situatie als vertrekpunt. Het gebiedstype vormt onderdeel van het referentie kader bij beoordeling van initiatieven.

Tubbergen is een van de 3 hoofdkernen met een goed voorzieningenaanbod. Er zijn kansen voor wonen in combinatie met zorg, in de nabijheid van die voorzieningen. Inbreiding gaat voor uitbreiding, mits dit niet ten koste gaat van de identiteit, karakteristiek en een aangenaam woon- en leefklimaat. Dit betekent bijvoorbeeld dat de karakteristieke open gebieden als Eeshofbos (Hardenbergerweg) en het sportveld (Dr Schaepmanstraat), ook in de toekomst open zullen blijven. Dit geldt ook voor het gebied tussen de Reutummerweg en de Weleveldstraat. Deze inprikker vanuit het buitengebied tot in de kern is identiteit bepalend. Daarnaast is er een buffer tussen woon- en werkgebied wenselijk. In de Woonvisie is opgenomen dat voor de komende periode zowel nog een kwantitatieve als een kwalitatieve woningbouwopgave wordt gezien. Vooralsnog is de kwaliteit van de huurwoningen toereikend en is er geen aanleiding voor grootschalige herstructurering.

Aan de oostzijde van de Reutummerweg zijn er mogelijkheden voor kleinschalig werken. Evenals bij woningbouw geldt dat een goede landschappelijke inpassing voorop staat.

In figuur 4.4 is de kernkaart voor Tubbergen weergegeven. Hierin is het vorenstaande vertaald. Het plangebied wordt in deze kaart globaal aangegeven met de rode en blauwe omlijningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0014.png"  
Figuur 4.4 Uitsnede Structuurvisie Tubbergen (Bron: gemeente Tubbergen)  

De in figuur 4.4 weergegeven structuurvisiekaart kan als volgt worden verklaard:

  • De groene pijl staat voor het behoud van de open structuur als onderdeel van de robuuste groenstructuur. De exacte uitwerking van deze open groenstructuur kan in het kader van het stedenbouwkundig plan en vervolgens het op te stellen bestemmingsplan plaatsvinden.
  • Het plangebied ten noorden van de Weleveldstraat valt in zijn geheel binnen het woongebied. Aan de zuidzijde van de Weleveldstraat is een bruinoranje strook opgenomen ter duiding dat binnen dit gebied mogelijkheden zijn voor de woonfunctie in lage dichtheden, dit met inachtneming van een ruime afstand tot de bedrijvigheid aan de Reutummerweg;
  • De paarse strook aan de Reutummerweg geeft aan dat het gebied deels binnen het gebiedstype bedrijventerrein valt. In dit gebied kan sprake zijn van een strook gericht op afronding van dat bedrijventerrein met lichte functies.

Met betrekking tot het behoud van de open structuur wordt in de bij de structuurvisie behorende zienswijzennota aangegeven dat dit niet betekent dat er geen mogelijkheden zijn in dit gebied. Ontwikkeling van specifieke delen is bespreekbaar, mits de openheid en het groene karakter van het gehele gebied gewaarborgd wordt en er tussen woon- en werkfuncties sprake is van voldoende afstand. Er zal dus sprake dienen te zijn van een groene, open 'buffer' tussen de woon- en werkfuncties.

4.4.1.5 Sturing op ruimtelijke kwaliteit in en van de kernen

Kwaliteit door dynamiek is het motto. Ontwikkelingen zijn dus van harte welkom, want stilstand (geen investeringen) is echt achteruitgang. Echter niet alles kan zomaar overal ontwikkeld worden. Een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing gebaseerd op de specifieke gebiedskenmerken staat voorop. Wat een goede inpassing is, is maatwerk voor ieder initiatief. Voor de gemeente betekent een goede ruimtelijke inpassing in ieder geval:

  • Dat aangesloten wordt op het door de provincie voor het gebied bepaalde ontwikkelingsperspectief (zie 4.2.4.2);
  • Dat het instrument van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving wordt toegepast voor ontwikkelingen in de kernrandzone en het buitengebied.


Wanneer een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan, maken we een afweging of we wel of geen medewerking willen verlenen. Bij deze afweging betrekken we ook deze structuurvisie. We kijken dan eerst of de aanvraag in het algemeen passend is (bijvoorbeeld functioneel). Wanneer dit positief is, is een volgend (net zo belangrijk) aandachtspunt of een goede ruimtelijke inpassing gewaarborgd is. Hierbij geldt ook dat respect tonen voor waarden, niet betekent dat er geen vernieuwing mogelijk is.

4.4.1.6 Toetsing van het initiatief aan de gemeentelijke structuurvisie

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt sluit aan bij de op de kernkaart weergegeven gebiedstypen. Zo wordt het gebied ten noorden van de Weleveldstraat ontwikkeld als een reguliere woonwijk met een dichtere bebouwingdichtheid en een 'standaard' stedenbouwkundige verkaveling.

Langs de Reutummerweg wordt, conform de structuurvisie, de mogelijkheid geboden om het wonen te combineren met het werken. Uit paragraaf 5.5.3.3 blijkt dat deze combinatie van functies (wonen en/of werken) de bestaande bedrijvigheid aan de andere zijde van de Reutummerweg niet belemmerd.

In het gebied tussen de woon-werkcombinatie en de Weleveldstraat is de landschappelijke identiteit van het gebied bepalend is geweest voor het ontwerp (zie ook het Groenplan; bijlage 1 bij de toelichting). Het landschap is de dominante factor in de beleving van het gebied die wordt ondersteund door een informele en organische ontsluiting. Dit komt tot uiting in de groenstructuur die van buiten het plangebied wordt doorgetrokken tot in het plangebied. Binnen de structuur van het gebied zijn woningen op ruime kavels, en daardoor in lage dichtheden, gesitueerd die een bepaalde mate van toevalligheid vertonen. Door de vorenstaande inrichting blijft in het gebied sprake van een robuuste groenstructuur. De ruime kavels, en daardoor lage bebouwingsdichtheden, zijn van belang om het gebied een bepaalde openheid te laten behouden. Dit wordt nog eens versterkt door de woningen uit te voeren in één bouwlaag met een kap.

Ten aanzien van de onder subparagraaf 4.4.1.3 genoemde randvoorwaarden en uitgangspunten wordt opgemerkt dat uit diverse paragrafen uit dit hoofdstuk al gebleken is dat sprake is van zuinig ruimtegebruik. Ten aanzien van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar subparagraaf 4.1.2. Hieruit volgt dat het initiatief in overeenstemming is met de Ladder voor duurzame verstedelijking. Tevens blijkt hiermee dat met de woningbouwontwikkeling tegemoet wordt gekomen aan een concrete vraag naar (levensloopbestendige) woningen en betaalbare woningen voor starters. In paragraaf 3.4 is daarnaast al onderbouwd dat er geen verkeers- en parkeeroverlast ontstaat door deze woningbouwontwikkeling. In het volgende hoofdstuk wordt verder onderbouwd dat bestaande functies niet belemmerd worden.

Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijk structuurvisie.

4.4.2 Woonvisie 2016+
4.4.2.1 Algemeen

Het woonbeleid van de gemeente Tubbergen voor de komende jaren is weergegeven in de 'Woonvisie 2016+'. Deze woonvisie is op 13 juli 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen. De 'Woonvisie 2016+' is tot stand gekomen door regelmatig overleg met stakeholders, overleg in de regio, met de huurdersvereniging en het peilen van woonwensen bij diverse doelgroepen. Daarnaast zijn diverse bronnen geraadpleegd, van regio-gemeenten, Provincie Overijssel, het Rijk, en cijfers van CBS en de overheid (Primos). Ook zijn er gesprekken gevoerd met de woningstichting, zorgaanbieders, dorpsraden, Ouderorganisaties, aannemers, makelaars en groepen woningzoekenden. Tevens is de visie afgestemd op de regionale woonafspraken die begin 2016 met de Twentse gemeenten zijn gemaakt.

In de woonvisie wordt de gemeentelijke visie op het wonen in Tubbergen tot 2020 geschetst met een doorkijk naar 2025. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die gemeente maakt op het gebied van wonen.

4.4.2.2 Ambities

In die woonvisie staat woonaantrekkelijkheid centraal. Om de kwaliteit van Tubbergen als aantrekkelijk gemeente te versterken heeft de gemeente de volgende drie ambities benoemd die de gemeente de komende jaren wil bereiken:

  • 1. Attractieve kernen: kwaliteitsslag. Hoe doen we dat?
      • Vergroten van de kwaliteit van de centrumgebieden Tubbergen, Albergen en Geesteren.
      • Verduurzamen van de woningvoorraad: zeer zuinig in energiegebruik en geschikt voor gebruik door alle leeftijden.
      • Transformatie en herstructurering.
  • 2. Vitale kernen: beschikbaarheid. We zorgen dat er in iedere kern in principe voldoende ruimte is voor iedere doelgroep. Zo kunnen mensen in hun eigen kern blijven wonen en worden sociale structuren behouden. Hoe doen we dat?
      • In alle kernen voegen we woningen toe. Dit lukt doordat we zeer gericht inspelen op de concrete vraag van bewoners.
      • We bieden oplossingen voor groepen die zelf niet in staat zijn om een woning te bemachtigen: nieuwbouw en betere doorstroming in de sociale huursector; meer vrije sector huurwoningen in het geliberaliseerde prijssegment voor middeninkomens.
      • We toetsen nieuwe plannen aan hun bijdrage aan de ambities in deze woonvisie en stemmen goed af met de gemeenten in de subregio.
  • 3. Betaalbare kernen: betaalbaarheid. Minder betalingsproblemen door effectieve inzet van goedkope woningen. We zorgen ervoor dat ook in de toekomst wonen betaalbaar blijft. Hoe doen we dat?
    • a. Het aanbod sociale huurwoningen stijgt door doorstroming van met name senioren te bevorderen, waarbij opgemerkt wordt dat senioren veelal zo lang mogelijk in hun huidige woning willen blijven wonen.
    • b. Een actieve, gezamenlijke aanpak om betaalbaarheidsproblemen te vermijden.
    • c. Huurprijzen staan beter in verhouding tot het inkomen.
    • d. Startersleningen om het gat tussen huur en koop te overbruggen.
    • e. Woonlasten houden we betaalbaar door woningen te verduurzamen.
4.4.2.3 Woningbouwprogramma

In de woonvisie is ook het woningbouwprogramma voor de gemeente Tubbergen voor de komende tien jaar (2015-2024) opgenomen, deze is gebaseerd op de Primosprognose 2013. In onderstaande tabel is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0015.png"

Ook zijn in gemiddeld in de periode 2002 tot 2012 per jaar 20 woningen gesloopt. Voor de komende jaren wordt ook rekening gehouden met de sloop van gemiddeld 20 woningen per jaar. Het uitgangspunt voor de gemeente blijft dat zij wil bouwen voor de lokale woningbehoefte. Voor de komende jaren komt dat neer op het volgende bouwprogramma. In onderstaande tabel is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0016.png"

Vervolgens heeft de gemeente, na een aantal correcties, de woningbehoefte per kern bepaald. In onderstaande tabel is dit weergegeven. Dit is exclusief de component sloop voor de periode 2015-2024. Aangezien de toekomst niet exact valt te voorspellen, is de woningbehoefte voorzien van een marge van 20% naar boven en naar beneden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0017.png"

De kwantitatieve woningbehoefte voor de periode 2015-2024 in de kern Tubbergen bestaat uit tussen 152 en 228 woningen.

4.4.2.4 Programmering van de nieuwbouw: kwantitatief

Het volgende afwegingskader heeft de gemeente toegevoegd om te bepalen of ze mee willen werken aan het realiseren van nieuwe plancapaciteit:

  • De nieuwe plancapaciteit geeft invulling aan de gemeentelijke beleidsdoelen zoals beschreven in deze woonvisie (onder meer versterking wonen in centrumgebieden, etc.). Met name wordt ingezet op het realiseren van levensloopbestendige woningen en goedkope woningen voor starters. Afhankelijk van de locatie kunnen ook woningen voor andere doelgroepen worden gebouwd.
  • De gemeente heeft de 'Beleidsnota inbreidingslocaties gemeente Tubbergen 2016' vastgesteld. Daarin wordt prioriteit toegekend aan aanvragen die betrekking hebben op de benutting van kleinschalige locaties voor herstructurering of transformatie. Kleinschalige plannen (minder dan tien woningen volgens de huidige jurisprudentie) worden volgens de huidige criteria van de Raad van State niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. In uitzonderingssituaties kan medewerking worden verleend aan het bouwen op een lege plek, zulks naar het oordeel van burgemeester en wethouders en mits het woningbouwprogramma dit toelaat, dit vanwege stedenbouwkundige kwaliteiten verantwoord is en zich ook geen belemmeringen qua omgevingsaspecten voordoen ten aanzien van het bouwen op die lege plek.
    Voor dergelijke plannen gelden de volgende eisen:
    • 1. er is ruimte voor nieuwe plancapaciteit.
    • 2. Het plan heeft een woningdifferentiatie waarvan door onderzoek door de ontwikkelaar is aangetoond dat het voorziet in de actuele, kwalitatieve woningbehoefte.
    • 3. Het plan past binnen het actuele kwaliteitskader zoals opgenomen in de tweejaarlijkse Uitvoeringsnota woningbouw.
  • Voor andere, nieuwe plancapaciteit gelden de volgende eisen:
    • 1. er is ruimte voor nieuwe plancapaciteit.
    • 2. Het plan voldoet aan het afwegingskader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het hanteren van deze ladder is noodzakelijk om aan de verantwoordingsplicht bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen te voldoen. Dit omvat de toetsing op stap 1 (het plan voorziet in de actuele regionale behoefte), stap 2 (prioriteit geven aan de benutting van binnenstedelijke plancapaciteit) en stap 3 (een goede en afdoende ontsluiting van de locaties).
    • 3. Het plan heeft een woningdifferentiatie waarvan door onderzoek door de ontwikkelaar is aangetoond dat het voorziet in de actuele, kwalitatieve woningbehoefte.
    • 4. Het plan past binnen het actuele kwaliteitskader zoals opgenomen in de tweejaarlijkse. Uitvoeringsnota woningbouw.
  • Plannen die in het gemeentelijke woningbouwprogramma passen, moeten binnen een periode van drie jaar (nadat positief principebesluit is verzonden) in procedure worden gebracht. Als dat achterwege blijft, vervalt de (contingents)reservering.
4.4.2.5 Uitvoeringsnota woningbouw 2018

De gemeente Tubbergen heeft in de 'Uitvoeringsnota woningbouw 2018' het meest recente beleid met betrekking tot wonen opgenomen. Deze nota borduurt voort op de gemeentelijke Woonvisie, RWP Twente/West-Overijssel en het STEC rapport 'Kwalitatief programmeren'. Hierna wordt ingegaan op de aspecten doelgroepen en woningbouwprogrammering.

Doelgroepen
Ingaande 2014 is de woningbouw weer aangetrokken. In bijna alle kernen is in 2017 het merendeel van de nog resterende kavels in de uitleglocaties bestemd voor de bouw van een vrijstaande woning Ook wordt het merendeel van de woningen dat in de gemeente Tubbergen te koop staat in de bestaande voorraad gevormd door vrijstaande woningen.

Hierna wordt ingegaan op de doelgroepen starters en senioren.

Starters

Jongeren zijn gewend te opereren langs de digitale snelweg en met name gebruik te maken van social media in de zoektocht naar een woning. Gemeente en corporatie Woningstichting Tubbergen gaan met het oog op het bereiken van deze doelgroep het gebruik van social media optimaliseren.

Via doorstroming kunnen starters voor een deel terecht in de bestaande voorraad. Binnen een maximale verwervingskostengrens willen wij starters door het verstrekken van een starterslening blijven faciliteren voor zowel bestaande als voor nieuwbouwwoningen. Het is gewenst in bestemmingsplannen een flexibele verkaveling door te voeren via bouwstroken en daarnaast ook te variëren in kaveldiepte.

Senioren

Het aandeel oudere huishoudens neemt de komende jaren nog toe. Hiervoor zijn meer levensloopbestendige woningen nodig. Deels kan dit door aanpassing van de bestaande voorraad. Daarbij blijven wij ons inzetten op preventie zoals “Lang zult u wonen”. Om de eigenaren-bewoners financieel te faciliteren bij woningaanpassing zetten wij in op invoering van de zogeheten “Blijverslening” van de SVN (Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse Gemeenten).

Maar ook bij nieuwbouwplannen is het van belang eisen te stellen aan de levensloopbestendigheid. Het is bij voorkeur gewenst om nieuwe levensloopbestendige woningen te realiseren in of nabij het centrum van de betreffende kern.

Woningbouwprogrammering

Voor de leefbaarheid van de kernen is het van belang dat er in alle kernen woningen kunnen worden gebouwd. Het toekennen van woningen per kern die gebaseerd is op het inwoneraantal wordt losgelaten. Er wordt actief gestuurd op inbreiding, waarbij de mogelijkheid bestaat dat strategische grondposities worden ingenomen indien inbreidingsmogelijkheden niet aanwezig zijn

Voor de periode tot en met 2026 is er een mogelijkheid voor toevoeging van nog 465 woningen. Aan de verzorgingskernen Albergen, Geesteren en Tubbergen zijn in totaal 295 woningen toegekend.

4.4.2.6 Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijke woonvisie

Prognoses laten zien dat er nog een additionele woningbehoefte is in de periode 2015-2024 in de gemeente Tubbergen. In de verzorgingskernen, waaronder Tubbergen behoort, kunnen er tot en met 2026 nog maximaal 295 woningen worden gerealiseerd. Met dit bouwplan (38 woningen) wordt het plangebied omgevormd naar een kleinschalige woonbuurt. De drie woningen gereserveerd voor het plan 'Weleveldstraat noordkant' maken onderdeel uit van voorliggend plan. Het realiseren van de overige woningen passen binnen de beschikbare contingenten.

Ook in kwalitatieve zin moet het voorliggende plan in een behoefte voorzien, hierom is gekozen voor spreiding in het programma. Er worden zowel vrijstaande, twee-onder-één kap als rijenwoningen gerealiseerd, waarbij zowel sprake is van vrije verkoop (vrijstaande woningen) als projectmatige bouw (overige woningen). Het merendeel van de kavels zijn geschikt voor levensloopbestendig wonen, waarbij de woningen mee kunnen groeien met/aangepast worden aan de behoeften van bewoners in verschillende levensfasen. Gesteld wordt dan ook dat met het plan een brede doelgroep wordt bedient, waaronder ouderen, gezinnen en starters. Het bestemmingsplan kent gedeeltelijk een flexibele stedenbouwkundige opzet met bouwstroken, zodat er bij de definitieve verkaveling (kaveluitgifte) kan worden ingespeeld op de concrete behoefte zoals die zich op dat moment in de markt voordoet.

Belangstelling is er voor zowel voor rijwoningen, twee-onder-één kap als vrijstaande woningen. Hieruit blijkt dat het plan voldoet aan de gewenste woningdifferentiatie en past bij de actuele woonwensen van woningzoekenden.

Voor een nadere toelichting op de kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing wordt verwezen naar paragraaf 4.1.2.

Gelet op het vorenstaande en hetgeen beschreven in paragraaf 4.1.2 en verwoord in de Uitvoeringsnota woningbouw 2018 (4.4.2.5) is er vraag naar de beoogde woningtypen en de aangeboden woonmilieu's. Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met het gemeentelijk woonbeleid.

4.4.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, water en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

Het plan voorziet in de realisatie van geluidgevoelige objecten, namelijk de nieuwe woningen.

5.1.2.1 Industrielawaai

In de omgeving van het plangebied is geen gezoneerd bedrijventerrein, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, aanwezig. Het aspect industrielawaai is niet van toepassing. Wat betreft de invloed van individuele bedrijven (o.a. op het bedrijventerrein Boskamp) op de woningen wordt verwezen naar paragraaf 5.5 (milieuzonering).

5.1.2.2 Railverkeerslawaai

Railverkeerslawaai wordt in dit geval buiten beschouwing gelaten omdat de dichtstbijzijnde spoorlijn op zeer ruime afstand van het plangebied is gelegen.

5.1.2.3 Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte afhankelijk is van het aantal rijstroken en van de ligging van het plangebied (binnenstedelijk gebied of buitenstedelijk gebied).

Alcedo heeft in voorliggend geval een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 6 bij deze toelichting.

De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Reutummerweg bedraagt ter plaatse van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen ten hoogste 46 dB en ten gevolge van wegverkeerslawaai op de Havezatestraat / Galvanistraat ten hoogste 34 dB (inclusief 5 dB correctie conform artikel 110g Wgh). Hiermee wordt voldaan aan de voorkeurswaarde conform de Wet geluidhinder en de ambitiewaarde uit het gemeentelijk geluidsbeleid van 48 dB.

Opgemerkt wordt dat nadien het planvoornemen in beperkte mate is gewijzigd in die zin dat kavel 6 is verplaatst (Bijlage 1) naar de locatie waar voorheen de wadi gepland was. Hiermee is de kavel op grotere afstand van de hiervoor genoemde wegen te liggen, inhoudende dat ter plaatse tevens aan de voorkeurswaarde voldaan wordt.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt in voorliggend geval geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, is een bodemonderzoek verricht conform de richtlijnen NEN 5740.

5.2.2 Situatie plangebied

In 2012 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor een deel van het plangebied. Ter plaatse van de overige gronden is in 2017 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tot slot heeft in 2018 nader asbestonderzoek plaatsgevonden. Hierna zijn de resultaten uit de onderzoeken opgenomen. Voor de volledige rapportages wordt verwezen naar bijlage 7, 8 en 9 bij deze toelichting.


Verkennend bodemonderzoek 2012

Op basis van de vooraf gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieukundig onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging.

De boven- en ondergrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.

De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “onverdacht” dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden.

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er ten aanzien de bodemkwaliteit geen belemmeringen ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.

Opgemerkt wordt dat het onderzoek verouderd is (meer dan 5 jaar oud). Het onderzoek is in het kader van voorliggend bestemmingsplan bruikbaar aangezien in de tussengelegen periode geen nieuwe bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt een actueel bodemonderzoek bijgevoegd.

Verkennend bodemonderzoek 2017

In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het rapport. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren.

Door de veldwerker zijn op deellocatie 4 visueel asbestverdachte materialen waargenomen en ook analytisch is hier asbest aangetoond. Deze deellocatie dient te worden beschouwd als asbestverdacht. Op de overige 3 deellocaties zijn door de veldwerker visueel geen visueel asbestverdachte materialen waargenomen, deze deellocatie kunnen als onverdacht voor asbest beschouwd worden.

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen nieuwbouwplannen op de deellocaties 1, 2, en 3, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

In de puinverharding van deellocatie 4 is asbest aangetroffen. Er is handmatig één inspectiegat gegraven om een indicatie van de bodemopbouw en de kwaliteit van deze laag te verkrijgen. Hoewel het gewogen asbestgehalte lager is dan de interventiewaarde, wordt geadviseerd een nader onderzoek uit te voeren naar de aanwezigheid van asbest in de puinverharding door middel van het graven van sleuven met een mobiele kraan.

Verkennend asbestonderzoek 2018

De puinverharding is plaatselijk asbesthoudend. De gewogen asbestgehalten zijn ruim lager dan de interventiewaarde. In de inspectiesleuven S1, S2 en S5 is geen asbest aangetoond.

Opgemerkt dient te worden dat in de fijne fractie van inspectiesleuven S3 en S4 een gewogen asbestgehalte aanwezig is hoger dan de interventiewaarde (150 mg/kg d.s.). Het puin kan niet worden afgevoerd naar een puinbreker (asbesthoudend puin kan niet worden ingenomen) en niet worden gereinigd door middel van zeven.

De geschatte omvang van de puinverharding waarvan de fijne fractie sterk verontreinigd is met asbest wordt geschat op 50 meter x 5.2 meter = 260 m2 x 0.85 meter = 220 m3. Derhalve wordt geadviseerd dit deel van de puinweg onder asbestcondities te saneren en het materiaal af te voeren naar een erkend acceptant. De geschatte omvang van het te saneren deel van de puinweg staat weergegeven in het boorplan.

Voorafgaande aan de sanering dient hiervan melding te worden gemaakt bij het bevoegd gezag (Inspectie Leefomgeving en Transport, ILT). Het saneren van de sterk asbesthoudende verhardingslagen mag alleen door erkende bedrijven worden verricht.

5.2.3 Conclusie

De bodemkwaliteit vormt voor een groot deel van het plangebied geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De kosten voor de asbestsanering zijn verdisconteerd in de aankoopprijs van de grond.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

Het plan heeft zoals geconstateerd bij het onderdeel verkeer ten opzichte van de huidige situatie extra verkeersbewegingen tot gevolg. Via een NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. In deze berekening zijn de vervoersbewegingen zoals gehanteerd bij het verkeersonderzoek overgenomen. Het aandeel vrachtverkeer is op 0% gezet, aangezien het voornemen uitsluitend in woon- en woonwerkkavels. Gelet op de kleinschaligheid van de bedrijvigheid op de woonwerkkavels (max. unit van 150 m2) is het niet aannemelijk dat er sprake zal zijn van vrachtverkeer. De berekening laat het volgende beeld zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0018.png"  

Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.


Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).


Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In figuur 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0019.png"  
Figuur 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Risicokaart)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.


Uit de risicokaart blijkt dat in de kern Tubbergen, buiten het plangebied, een tweetal risicobronnen aanwezig zijn. Dit betreffen:

  • Avia Selfservice Station aan de Reutummerweg;
  • Benzinestation Firezone (Salland Olie B.V.) aan de L. von Bönninghausenstraat.

Op de betreffende inrichtingen wordt hierna nader ingegaan.

Avia Selfservice Station (zonder LPG)

Dit benzinestation beschikt niet over een LPG-installatie en wordt daarom niet aangemerkt als een Bevi-inrichting. Deze inrichting wordt op de Risicokaart weergegeven omdat ter plaatse een ondergrondse tank met brandbare vloeistoffen (benzine en diesel) aanwezig is. De buitenste rand van de terreingrens vormt in dit geval de grens van de inrichting. Binnen de grens van deze inrichting bevinden zich geen andere functies. De inrichting kent daarnaast geen invloedsgebied voor het aspect groepsrisico.

Benzinestation Firezone

Dit benzinestation beschikt niet over een LPG-installatie en valt daarmee ook niet onder de werkingssfeer van het Bevi. Wel worden ter plaatse brandbare vloeistoffen (benzine en diesel) ondergronds opgeslaan. Ook deze inrichting kent geen invloedsgebied voor het aspect groepsrisico.

Vanuit externe veiligheid vormen de tankstations geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.5.2 Gebiedstypen

In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' is een tweetal gebiedstypen onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.

Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' omschreven als een gebied met een matige tot sterke functiemenging waarbij bijvoorbeeld direct naast woningen andere functies voor kunnen komen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van een 'gemengd gebied'. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is.

Het plangebied is gelegen in de kern Tubbergen, waarbij - in geval van het zuidelijk plandeel - op korte afstand diverse functies voorkomen. Ten zuiden bevindt zich bedrijventerrein 'Boskamp' waar middelzware tot zware bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Ten oosten bevindt zich agrarisch gebied, een kantoor en een maatschappelijke voorziening. Tot slot wordt de strook langs de Reutummerweg aangemerkt als overgangsgebied waar, binnen het plangebied, lichte bedrijfsfuncties toelaatbaar zijn ter afronding van het bedrijventerrein. In deze strook bevindt zich reeds een kapsalon aan de Reutummerweg 15, ten oosten van het plangebied. Gelet op het feit dat in de huidige situatie ter plaatse al een hogere milieubelasting aanwezig is wordt voor het zuidelijk plandeel uitgegaan van omgevingstype 'gemengd gebied'. Voor het noordelijk plandeel geldt omgevingstype 'rustig woongebied', aangezien in de omgeving uitsluitend woningen voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.TUBBPWELEVELDREUTU-VG01_0020.png"  
5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

Wonen betreft een niet milieubelastende functie voor de omgeving. Wat betreft de woonwerklocaties wordt opgemerkt dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' slechts lichte bedrijfsactiviteiten (maximaal categorie 2) toegestaan zijn. Voor bedrijfsactiviteiten in categorie 2 dient, uitgaand van omgevingstype gemengd gebied, een minimale afstand van 10 meter te worden aangehouden ten opzichte van omliggende milieugevoelige objecten (woningen). In voorliggend geval bedraagt de afstand tussen de aanduiding 'bedrijf' en omliggende milieugevoelige objecten meer dan 10 meter, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan. Wat betreft de woonwerkkavels onderling wordt opgemerkt dat niet aan de richtafstanden wordt voldaan. Voor deze kavels geldt echter dat een kortere afstand aanvaardbaar is gelet op de aard van de kavels (wonen/werken), de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten (licht en kleinschalig) en het feit dat ze zelf al enige hinder ondervinden van hun eigen bedrijf.

Resumerend wordt gesteld dat de voorgenomen functies geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden met zich mee brengt.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe woningen binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.

In de onderstaande tabel zijn de bestemmingen genoemd welke eventueel van invloed kunnen zijn op het plangebied. Tevens is aangegeven onder welke categorie deze bestemming of functie valt, om welk type gebied het gaat, welke richtafstand voor het van toepassing zijnde omgevingstype geadviseerd wordt en wat de afstand van deze activiteiten/functies tot het bouwvlak voor de woningen is.

Functie   Categorie   Plandeel nabijgelegen
woning  
Richtafstand (gemengd /rustig gebied)   Werkelijke (kortste) afstand  
Bedrijventerrein Boskamp   3.2   Zuid   50 m (gemengd)   >50 m  
Radiatorenbedrijf   4.1   Zuid   100 m (gemengd)   >50 m  
Huiskes   3.2   Zuid   50 m (gemengd)   >50 m  
Scoutingterrein   2   Zuid   10 m (gemengd)   > 10 m  
Horecabedrijf   1   Noord   10 m (rustig)   > 30 m  
Kapper   1   Zuid   0 m (gemengd)   > 10 m  
Kantoor   1   Zuid   0 m (gemengd)   > 10 m  


Met uitzondering ten opzichte van het radiatorbedrijf wordt aan alle richtafstanden voldaan. Daarnaast bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied een scoutingterrein. Het terrein is getoetst als zijnde een buurt- en clubhuis, waarbij wordt voldaan aan de richtafstanden. Op het terrein vinden echter met name buitenactiviteiten plaats. Om er zeker van te zijn dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de omliggende functies niet worden beperkt is naar de relevante aspecten nader onderzoek uitgevoerd. Hierna wordt nader ingegaan op de resultaten uit deze onderzoeken.

Radiatorbedrijf

 

Geluid

Alcedo heeft onderzocht wat de geluidsniveaus afkomstig van het radiatorbedrijf (Brugman) zijn op de woningen binnen het plangebied. Het meest nabijgelegen bedrijf (Huiskes) is tevens in het onderzoek meegenomen zodat verzekerd kan worden dat het bedrijf niet belemmerd wordt in de bedrijfsvoering. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 10 bij deze toelichting.

In het onderzoek is als uitgangspunt gehanteerd dat de woningen worden uitgevoerd met 3 bouwlagen. Op alle bouwlagen kunnen zich geluidsgevoelige ruimtes bevinden. Uitzondering hierop betreft kavel 5, hier zullen op de 2e verdieping geen geluidsgevoelige ruimtes worden gerealiseerd. Op kavel 4 en 5 kunnen bedrijfsunits gerealiseerd. In dit onderzoek is gerekend met en zonder de bedrijfsunits.

Uit het onderzoek blijkt het volgende:

Huiskes

  • Bij de woningen op kavel 3, 4, 10 en 17 is er voor Huiskes sprake van overschrijding van de ambitiewaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het gemeentelijke geluidsbeleid in de avond- en nachtperiode. Er wordt wel voldaan aan de bovengrens uit het gemeentelijk geluidsbeleid.
  • Voor Huiskes is er, indien er op kavel 5 geen bedrijfsunit wordt gerealiseerd, bij de woning op kavel 5 in de avondperiode sprake van een overschrijding van het geluidsvoorschrift voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit het Activiteitenbesluit en de bovengrens uit het gemeentelijk geluidsbeleid met 1 dB(A).
  • Indien de bedrijfsunit bij kavel 5 gerealiseerd wordt, wordt voldaan het Activiteitenbesluit en de bovengrens uit het gemeentelijk geluidsbeleid.
  • Door het toepassen van een hoge afscherming bij de woning of een koof bij de draaiende delen op de verdieping bij de woning op kavel 5 kan ook zonder bedrijfsunit worden voldaan aan het Activiteitenbesluit en de bovengrens uit het gemeentelijk geluidsbeleid.

Brugman

  • Er is bij kavel 4 en 5 sprake van een kleine overschrijding van de voorschriften voor maximale geluidsniveaus. De overschrijding treedt ten hoogste 2 keer per nacht op. Met een minimale geluidswering van 20 dB(A) conform het Bouwbesluit, wordt bij de woningen wel voldaan het ten hoogste toelaatbare maximale geluidsniveau in de woning van 45 dB(A) in de nachtperiode.
  • Het reguliere verkeer op de Reutummerweg veroorzaakt bovendien vergelijkbare of hogere maximale geluidsniveaus. Daarom kan de gemeente Tubbergen overwegen om maatwerkvoorschriften op te stellen voor de betreffende woningen.

Naar aanleiding van de terinzagelegging het voorontwerpbestemmingsplan is er aanvullend akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het radiatorenbedrijf. Hierna zijn de resultaten uit het aanvullende onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 11 bij deze toelichting.

Het radiatorenbedrijf (Brugman) heeft aangegeven dat de mogelijkheid bestaat dat het bedrijf in noordoostelijke richting gaat uitbreiden ten behoeve van opslagdoeleinden.

Wanneer Brugman haar gebouw in de noordoosthoek uitbreidt voor opslag, wordt bij de woningen op kavel 4 en 5 nog steeds voldaan aan het voorstel voor de maatwerkvoorschriften voor maximale geluidsniveaus in de nachtperiode zoals opgenomen in tabel 12 van het rapport 15 januari 2019 (bijlage 10). In de overige perioden en bij de overige woningen wordt voldaan aan de standaard geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Om te kunnen voldoen aan de geluidsvoorschriften voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau kan het aantal transportbewegingen via route 1 (expeditie oostzijde) ruimschoots uitgebreid worden. De woningen in het plangebied hoeven daarom wat betreft geluid geen belemmering te vormen voor de uitbreidingsmogelijkheden van Brugman en vice versa.

Geur  

Windmill Milieu, Management en Advies heeft in voorliggend geval een onderzoek naar geur uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 12 bij deze toelichting. Opgemerkt wordt dat nadien het planvoornemen in beperkte mate is gewijzigd in die zin dat kavel 6 is verplaatst naar de locatie waar voorheen de wadi gepland was (bijlage 1 bij de toelichting). Hiermee komt de woonbebouwing binnen het plangebied op grotere afstand van de nabijgelegen bedrijvigheid te liggen. De verplaatsing heeft ten opzichte van onderstaande onderzoeksresultaten dan ook uitsluitend positieve gevolgen.

Voor het aspect geur geeft de genoemde VNG-publicatie een stappenplan (bijlage B5.3). Dit stappenplan bestaat uit vier stappen waarbij de geurbelasting per stap hoger wordt en daarmee ook de onderzoeks- en motiveringsplicht.

In stap 1 wordt onderzocht of geurgevoelige bestemmingen binnen de richtafstand van bedrijven komen te liggen. Indien de richtafstand wordt gerespecteerd, kan verdere toetsing achterwege blijven en is inpassing mogelijk.

Aangezien de werkelijke afstand binnen de richtafstand ligt, wordt niet voldaan aan stap 1. Vanaf stap 2 dient de geurbelasting berekend te worden. In stap 2 staan streefwaarden geformuleerd. Voor het gebiedstype 'gemengd gebied' geldt een streefwaarde van 1 ouE/m3 als 98-percentiel ter plaatse van woningen.

Stap 3 en 4 zijn van toepassing indien het nog hogere geurbelastingen betreft. In deze situatie wordt daar niet vanuit gegaan.

In de omgeving van beide bedrijven (zie tabel 1 van het rapport) zijn reeds bestaande woningen gelegen. Voor beide bedrijven geldt dat deze bestaande woningen op kortere afstand dan de beoogde woningen in het plangebied zijn gelegen. Dit betekent dat de (mogelijk) geuremissie van deze bedrijven reeds door de bestaande woningen wordt begrensd.

De dichtstbij gelegen woning bij het bedrijf aan de Reutummerweg 18a betreft de woning aan de Reutummerweg 20-20a. Voor het radiatorenbedrijf geldt dat de woning aan de Boskampstraat 27 de meest nabijgelegen woning is.

Teneinde de geurbelasting naar de omgeving te berekenen wordt gebruik gemaakt van een rekenmodel (opgesteld in Geomilieu 4.41).

Uit de berekende geurcontouren blijkt dat de 1,0 ouE/m3-contour niet over de beoogde woningen van het bouwplan ligt. Op basis van de planologisch toegestane geuremissie bedraagt de geurimmissie ter plaatse van de beoogde woningen dus minder dan 1,0 ouE/m3 als 98-percentiel.

Gezien het voorgaande vormt het aspect geur geen belemmering voor planrealisatie.

Stof

Windmill Milieu, Management en Advies heeft in voorliggend geval een onderzoek naar stof uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 12 bij deze toelichting. Opgemerkt wordt dat nadien het planvoornemen in beperkte mate is gewijzigd in die zin dat kavel 6 is verplaatst naar de locatie waar voorheen de wadi gepland was (bijlage 1 bij de toelichting). Hiermee komt de woonbebouwing binnen het plangebied op grotere afstand van de nabijgelegen bedrijvigheid te liggen. De verplaatsing heeft ten opzichte van onderstaande onderzoeksresultaten dan ook uitsluitend positieve gevolgen.

Ook voor het aspect stof geeft de VNG-publicatie een stappenplan (bijlage B5.3).

In stap 1 wordt onderzocht of de richtafstand wordt overschreden. Indien dat het geval is, kan verdere toetsing voor het aspect stof achterwege blijven en is inpassing mogelijk.

In stap 2 wordt bepaald waar de daadwerkelijke bronnen van stofverspreiding zijn gelegen. Indien deze bronnen (buitenopslag van stuifgevoelige stoffen, overslaglocaties van stuifgevoelige stoffen) zodanig binnen de inrichting zijn gesitueerd, dat de afstanden gemeten vanaf die bronnen voldoen aan de richtafstanden is inpassing mogelijk.

Stap 3 en 4 zijn van toepassing indien maatregelen getroffen zouden moeten worden om zichtbare stofverspreiding tegen te gaan of het om hogere stofbelastingen gaat. In deze situatie worden deze stappen niet beschouwd.

De buitenterreinen aan de voorzijde van beide bedrijven (Brugman en Huiskes) zijn in gebruik als parkeer- en stallingsterrein. Stuifgevoelige stoffen worden op deze locaties niet op- of overgeslagen. Hiermee worden de richtafstanden in ieder geval gerespecteerd. Gezien het voorgaande vormt het aspect stof geen belemmering voor planrealisatie.

Gevaar

Bij het beoordelen van het aspect externe veiligheid zijn geen bedrijven naar voren gekomen met een zodanig risico dat in het kader van het bestemmingsplan nader onderzoek dient te worden uitgevoerd. Daarnaast geldt op basis van geldende bestemmingsplannen dat risicovolle inrichtingen niet zijn toegestaan. Het plangebied is niet gelegen binnen plaatsgebonden risicocontouren of een invloedsgebied groepsrisico.

Scoutingterrein Jong Nederland

Alcedo heeft onderzocht wat de geluidsniveaus afkomstig van het scoutingterrein zijn op de woningen binnen het plangebied. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 13 bij deze toelichting.

Zoals blijkt uit het onderzoek is voor wat betreft de activiteiten onderscheidt gemaakt in akoestisch representatieve activiteiten en akoestisch afwijkende activiteiten. De akoestisch representatieve activiteiten zijn de reguliere wekelijke groepsactiviteiten. De akoestisch afwijkende activiteiten zijn de kampeerweekenden, bijzondere vieringen, districtsbijeenkomsten etc.. Uit het onderzoek blijkt dat wat betreft de akoestisch representatieve activiteiten voldaan kan worden aan de ambitiewaarde dan wel plafondwaarde uit het gemeentelijk geluidsbeleid en de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Voor wat betreft de afwijkende activiteiten is gebleken dat het gebruik van muziekboxen op het buitenterrein bij afwijkende activiteiten bij bestaande woningen al leidt tot een overschrijding van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Omdat in de huidige situatie al sprake is van overschrijding van de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit, is nader onderzocht welke muziekgeluidniveaus maximaal toelaatbaar zijn bij de bestaande woningen zodat voldaan wordt aan het Activiteitenbesluit. Om bij de bestaande woningen te kunnen voldoen, dient het geluidsniveau uit de boxen fors naar beneden bijgesteld te worden. Op dat moment zal het geluid uit de boxen op vrijwel het gehele terrein overstemd worden door het aanwezige stemgeluid.

Als bij de bestaande woningen wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit, is bij de maatgevende nieuwe woning in het plangebied nog steeds sprake van een overschrijding. Met het plaatsen van een geluidscherm met een minimale hoogte van 4,9 meter, de avondperiode is in deze situatie maatgevend voor de hoogte van het geluidsscherm, kan ook bij de nieuwe woningen voldaan worden aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Als ook het stemgeluid bij de beoordeling wordt betrokken (in het kader van een goede ruimtelijke ordening) is een scherm van minimaal 5,25 meter hoogte noodzakelijk. Het plaatsen van een scherm met een dergelijke hoogte is vanuit stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk. Door toepassing te geven aan de 12-dagenregeling, hiermee kunnen maximaal 12 afwijkende activiteiten per jaar worden toegestaan die niet voldoen aan de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit, kan de stichting haar afwijkende activiteiten grotendeels blijven uitvoeren en wordt voldaan aan de geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit.

Op basis van onderzoek kan geconcludeerd worden dat de stichting in haar reguliere activiteiten niet belemmerd wordt. Het muziekgeluid van muziekboxen op het buitenterrein bij afwijkende activiteiten, zorgt in de huidige situatie al voor een overschrijding van de geluidsvoorschriften van het Activiteitenbesluit bij bestaande woningen. Om bij de bestaande woningen te kunnen voldoen, dient het geluidsniveau uit de boxen fors naar beneden bijgesteld te worden. Door toepassing te geven aan de 12-dagenregeling uit het Activiteitenbesluit, kan voor maximaal 12 dagen per jaar zowel bij de bestaande als de nieuwe woningen een overschrijding van de geluidsvoorschriften worden toegestaan en kan de stichting haar afwijkende activiteiten grotendeels blijven uitvoeren. Hiermee is sprake van een goede ruimtelijke ordening en is tevens sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de bestaande en de nieuwe woningen.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

Natuurbank Overijssel heeft een Quickscan natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek worden hierna toegelicht. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 15 bij deze toelichting.

5.6.1 Gebiedsbescherming
5.6.1.1 Natura 2000

Nederland heeft de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EZ.

Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Springendal & Dal van de Mosbeek' is gelegen op circa 2,9 kilometer van het plangebied. De directe invloedsfeer (verstoring door geluid etc.) van de voorgenomen activiteiten is lokaal. Dat houdt in dat de voorgenomen activiteiten geen direct negatief effect hebben op gebieden die buiten het plangebied liggen. Naast directe invloed is ook de indirecte invloed als gevolg van de ontwikkeling van belang. Hierbij gaat het in voorliggend geval met name om stikstofdepositie. Op dit aspect wordt hierna nader ingegaan.

Stikstofdepositie

Kragten heeft in voorliggend geval een onderzoek naar stikstofdepositie uitgevoerd. Doel van het onderzoek is toetsing van (negatieve) effecten op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de activiteiten die het bestemmingsplan mogelijk maakt, aan de Wet natuurbescherming. Het onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig de “Handreiking Passende Beoordeling Stikstofaspecten Bestemmingsplannen”. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 18 bij deze toelichting.

Uit de uitgevoerde berekeningen naar de gebruiksfase en de aanlegfase blijkt dat de stikstofdepositie in de gebruiksfase en in de beschouwde situaties van de aanlegfase (aanleg infra en bouwfase) niet meer dan 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Bovendien wordt ook in een worst-case benadering (aanleg infra en gedeeltelijke bouwfase) geen hogere depositie dan 0,00 mol/ha/j berekend.

Het onderhavige plan zal afzonderlijk – of in combinatie met andere plannen – geen relevante significante cumulatieve effecten kunnen veroorzaken ter plaatse van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. In het kader van een voortoets kunnen significant negatieve effecten derhalve worden uitgesloten waardoor het uitvoeren van een passende beoordeling niet aan de orde is en het aspect stikstofdepositie geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft vergunning in het kader van de Wnb aangevraagd te worden.

5.6.1.2 Nederlands Natuurnetwerk (NNN)

Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied is niet gelegen binnen het concreet begrensde NNN. Het plangebied ligt op circa 400 meter van het NNN. Gezien de ruime afstand tot het NNN en de aard van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.6.2 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Quickscan natuurwaardenonderzoek 2017

Het plangebied behoort vermoedelijk tot het functionele leefgebied van sommige vleermuis-, vogel-, grondgebonden zoogdier- en amfibieënsoorten. Met uitzondering van sommige grondgebonden zoogdiersoorten, benutten deze soorten het agrarisch cultuurland in het plangebied uitsluitend als foerageergebied. Mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten wel rust- en voortplantingslocaties in het agrarisch cultuurland. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het verstoren/vernielen van rust- en voortplantingslocaties’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd, of zijn niet beschermd (mol). Vleermuizen worden door uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet verwond of gedood en voor de andere soorten die het plangebied benutten als foerageergebied geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Buiten het plangebied bevindt zich een woonerf Weleveldstraat 21/21a (buiten plangebied) waar mogelijk vogels nestelen en vleermuizen mogelijk een vaste verblijfplaats bezetten. De in het plangebied voorgenomen ontwikkeling heeft hier geen negatieve effecten op.

Er is geen nader onderzoek vereist en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen van de Wnb aangevraagd te worden.

Aanvullend onderzoek bosje en actualisatie 2020

In 2020 is het plangebied aanvullend onderzocht aangezien de lijst met soorten, waarvoor een vrijstelling geldt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling, is aangepast. Daarnaast was een beperkt deel van het plangebied niet meegenomen in de quickscan. Hierna zijn de resultaten uit het onderzoek opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 16 bij deze toelichting.

De wettelijke consequenties m.b.t. Wet natuurbescherming voor het oorspronkelijk onderzochte gebied (2017) blijven ongewijzigd. De aanpassing van de lijst met soorten, waarvoor niet langer een vrijstelling geld in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling, leiden niet tot andere wettelijke consequenties dan verwoord in het onderzoeksrapport uit 2017.

Actualisatie eind 2020

Eind 2020 heeft er een algehele actualisatie van de Quickscan natuurwaardenonderzoek plaatsgevonden. De resultaten van de actualisatie zijn hierna opgenomen. Voor de volledige rapportage wordt verwezen naar bijlage 17 bij deze toelichting.

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied voor verschillende algemene- en weinig kritische beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en voortplantingsplaats, bezetten sommige amfibieënsoorten er een (winter)rustplaats en nestelen er verschillende vogelsoorten. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of verblijfplaats in het plangebied.

Van de in het plangebied nestelende vogels, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Net buiten het plangebied nestelen vogelsoorten, waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is. Deze nestplaatsen worden niet negatief beïnvloed door uitvoering van de voorgenomen plannen.

Voor de amfibieën, die vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen 'doden' en het 'beschadigen en vernielen van vaste rust- en/of voortplantingsplaats'. Deze vrijstelling is van toepassing omdat er sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling. Deze vrijstelling geldt ook voor de meeste grondgebonden zoogdiersoorten die een vaste rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, maar geldt niet voor de egel en steenmarter. De egel is eind 2019 van de lijst gehaald van soorten waarvoor een vrijstelling geldt in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling. Om de takkenbossen in het bosje in de noordwesthoek van het plangebied weg te mogen halen, dient een ontheffing aangevraagd te worden, of dient gewerkt te worden, conform een toepasbare gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een gedragscode, dient voldaan te worden aan alle in de gedragscode genoemde eisen en voorwaarden.

Om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren, overeenkomstig wet- en regelgeving voor beschermde soorten, hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

5.6.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.7.1.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is er ter plaatse van het plangebied een bureau-, inventariserend en karterend onderzoek uitgevoerd. Hierna zijn de conclusies uit het onderzoek opgenomen. Voor het volledige onderzoek wordt verwezen naar bijlage 19 bij deze toelichting.

Het bureauonderzoek heeft tot doel een archeologisch verwachtingsmodel op te stellen. Hiertoe zijn een aantal onderzoeksvragen opgesteld (zie paragraaf 1.6 van het rapport). Op de geomorfologische kaart ligt het plangebied in een gordeldekzandvlakte. Bodemkundig is het plangebied niet gekarteerd, maar vermoedelijk ligt het terrein in een zone met veldpodzolgronden, beekeerdgronden of beide. In de omgeving zijn diverse waarnemingen uit de prehistorie bekend.

Het booronderzoek heeft tot doel de archeologische verwachting te toetsen en zo nodig aan te vullen. Het booronderzoek toont een deels verstoord bodemprofiel. In het westelijk deel is sprake van verspoelde dekzanden en in het oostelijk deel van beekeerdgronden. De bodem is in de meeste boringen tot in de C-horizont verstoord. In een aantal boringen is sprake van een matig – redelijk intact bodemprofiel (respectievelijk BC- en B-horizonten). Deze boringen vormen twee aaneengesloten zones.

In deze delen zijn karterende boringen gezet, gericht op het opsporen van archeologische vindplaatsen. Overeenkomstig de resultaten van het verkennende booronderzoek zijn ook tijdens de karterende boringen deels intacte bodemprofielen aangetroffen. Archeologische indicatoren zijn echter niet gezien. De regioarcheoloog heeft het onderzoek beoordeeld en adviseert de gemeente Tubbergen het selectie-advies over te nemen en de gronden vrij te geven.

5.7.2 Cultuurhistorie
5.7.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 

5.7.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie Overijssel, in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.7.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect archeologie voldoende onderzocht is en de gronden vrijgegeven kunnen worden. Daarnaast is er geen sprake van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.8 Water

5.8.1 Vigerend beleid
5.8.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.8.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Het plan geeft op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012), het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009).

5.8.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.8.1.4 Beleid waterschap Vechtstromen

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en Ijssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta, en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld.

In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem.
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
5.8.2 Waterparagraaf
5.8.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.8.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is geïnformeerd over voorliggende ontwikkeling door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets van toepassing is. Hierna wordt ingegaan op het waterhuishoudkundig plan en de reactie van het waterschap.

5.8.2.3 Waterhuishoudkundig plan

Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermings- of intrekgebied, wel heeft het voornemen gevolgen voor de waterhuishouding. Voor het voorgenomen plan is een waterhuishoudkundig plan opgesteld. Hierna zijn de hoofdzaken uit het plan opgenomen. Voor het volledige plan wordt verwezen naar bijlage 20 bij deze toelichting. Overigens wordt opgemerkt dat in het plan wordt vermeld dat de sloot ter hoogte van het woonwagenkamp kan komen te vervallen, echter zal deze sloot worden gehandhaafd op verzoek van de gemeente.

Binnen het plangebied zal het hemelwater en vuilwater (droogweerafvoer) gescheiden worden afgevoerd. Vanuit het plangebied wordt hemelwater via bergingsvoorzieningen geïnfiltreerd en geborgen. De planontwikkeling voorziet niet in een extra belasting van de waterkwaliteit.

Door de ontwikkelingen neemt het verhard oppervlak toe met circa 8.700 m2. De gemeente hanteert in overeenstemming met het waterschap bij een 'nieuw uitleggebied woningbouw' een bergingseis van 37 mm. Hemelwater afkomstig van het verharde oppervlak wordt geïnfiltreerd en geborgen in de voorzieningen (wadi's en zaksloten). Hierdoor vind geen afwenteling plaats op het omliggende watersysteem. Indien er zich extreme situaties voordoen (extreme regenval) zal overstort van water plaatsvinden naar de sloten en watergangen aan de rand van het plangebied.

Teneinde droge voeten te houden is bij het stedenbouwkundig ontwerp uitgegaan van de bestaande grondwaterpeilen. Omdat het plangebied van nature niet voldoet aan de ontwateringseisen, wordt het plangebied opgehoogd. Aanbevolen wordt om maatregelen te nemen teneinde versleping van de (onder)grond bij de bouwwerkzaamheden tegen te gaan.

5.9 Besluit Milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een plan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het plan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een plan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het plan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordelingsplichtig.

In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

5.9.2 Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming

De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn gelegen op een afstand van circa 2,9 kilometer van het bedrijfsperceel. Zoals in paragraaf 5.6.1.1 van deze toelichting is beschreven is geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden.

Een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming is in het kader van dit bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Daarom is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

Voor wat betreft het gehele plangebied wordt voorzien in directe eindbestemmingen waardoor, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden, sprake is van een m.e.r-beoordelingsplichtig plan.

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.'

Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:

  • 3. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 4. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • 5. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2  of meer.

Gezien de drempelwaarden (2.000 woningen of meer) wordt geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling van een significant kleiner schaalniveau is. Van een directe m.e.r.-plicht is in dit geval geen sprake.

Echter dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Hiertoe is een vormvrije m.e.r-beoordeling opgesteld, deze is opgenomen in bijlage 21. Uit deze notitie blijkt dat het voornemen geen belangrijke nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maakt. In bijlage 22 is het besluit van de Omgevingsdienst Twente opgenomen, waarin de conclusie uit de m.e.r.-beoordeling wordt bevestigd.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

De in deze toelichting beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die (digitaal) bindend is voor overheid en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding vormen het juridisch bindende deel, terwijl de toelichting geen juridische binding heeft, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een rol voor toepassing van de regels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen.

6.2 Opbouw van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels
6.2.2.1 Begrippen

In zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

6.2.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. In paragraaf 6.3 wordt per bestemming een korte uitleg gegeven.

6.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (artikel 6): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (artikel 7): in deze regel is een bepaling opgenomen omtrent situering van hoofdgebouwen.
  • Algemene gebruiksregels (artikel 8): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming.
  • Algemene afwijkingsregels (artikel 9): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (artikel 10 ); in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.
6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Zij zijn het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

Groen (Artikel 3)

De bestemming 'Groen' is toegekend aan de grotere en structurerende groenvoorzieningen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor groen- en speelvoorzieningen, kunstwerken, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, voet- en fietspaden.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.

Verkeer(Artikel 4)

De bestemming 'Verkeer' is toegekend aan de nieuwe ontsluitingswegen. Gronden met deze bestemming zijn onder meer bedoeld voor wegen, straten en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen, ten behoeve van afvoer, (tijdelijke)berging en infiltratie van (hemel)water.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan. Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen mogen worden gebouwd, met inachtneming van de aangegeven maatvoeringseisen.

Wonen (Artikel 5)

De nieuwe woonpercelen in het plangebied zijn bestemd tot 'Wonen'. De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende voorzieningen. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' zijn tevens bedrijven toegestaan zoals genoemd in de in Bijlage 1 bij de regels opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten in de categorieën 1 en 2.

De bouwregels behorende bij deze bestemming zijn grotendeels uit het bestemmingsplan 'Tubbergen' overgenomen, hiermee sluiten de bestemmingsplannen qua plansystematiek op elkaar aan. Hoofdgebouwen: mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, mogen vrijstaand dan wel twee aaneen gebouwd worden. Aaneengebouwde woningen zijn tevens toegestaan, echter uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd'. De dakhelling bedraagt ten minste 18 graden en ten hoogste 70 graden. Bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Ook is een bepaling opgenomen voor het maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken. De grootte van het perceel bepaalt het toegestane aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken.

Vereiste hierbij is dat tenminste 50% van het buiten het bouwvlak gelegen bouwperceel onbebouwd en onoverdekt blijft. Dit maximumpercentage is van toepassing omdat anders de kleinere percelen (nagenoeg) volgebouwd worden. Dit is ruimtelijk echter onaanvaardbaar. Daarnaast zijn een aantal afwijkings- en wijzigingsregels opgenomen die de regels van deze bestemming flexibeler maken.

Voor de twee woonwerklocaties langs de Reutummerweg zijn extra bouwmogelijkheden voor bedrijfsgebouwen opgenomen. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' worden gebouwd. Naast de oppervlakte aan hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken geldt als aanvulling dat op deze kavels buiten het bouwvlak bedrijfsgebouwen zijn toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 150 m2. Daarnaast is er een maximale bouwhoogte opgenomen.

6.4 Parkeerregeling

In Artikel 10 van de regels is een parkeerregeling opgenomen. Hierna wordt een toelichting op de betreffende regeling gegeven.


Algemeen

Artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening bevat de mogelijkheid om zogenaamde wetsinterpreterende regels' op te nemen in het bestemmingsplan. Concreet betekent dit dat ten behoeve van 'een goede ruimtelijke ordening' in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Op basis hiervan is het mogelijk om in het bestemmingsplan een regeling voor parkeren op te nemen.

In dit geval vormt de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de basis voor de in dit plan opgenomen regeling voor parkeren waarbij voor de regels zelf de voormalige bepalingen van de bouwverordening zijn gebruikt. Het voortborduren op de bepalingen van de bouwverordening heeft als voordeel dat hierover veel jurisprudentie is. De opvattingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn bekend. Toegevoegd is het gebruik. De eisen voor het parkeren gelden dus niet alleen meer voor bouwen. Bij een gebruiksverandering moet er ook sprake zijn van voldoende parkeerruimte.

Parkeren op eigen erf

Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf (de bij het bouwwerk behorende en daartoe bestemde gronden, voor de uitleg van het begrip 'erf' wordt aangesloten bij de definitie uit het Besluit omgevingsrecht) moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen erf worden gerealiseerd. Indien er op het eigen erf onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van één van de afwijkingsmogelijkheden, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.

Bepalen parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen, de rekensystematiek definities, uitgangspunten en de afmetingen van de parkeerplaatsen in de gemeentelijke 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke normen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning.

Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.

In de parkeerregeling is een zogenoemde 'dynamische verwijzing' naar het gemeentelijk beleid opgenomen. Als de beleidsinzichten met betrekking tot parkeren gedurende de looptijd van het bestemmingsplan wijzigen en dit in het parkeerbeleid wordt vastgesteld, kan er in het vervolg bij aanvragen om omgevingsvergunning voor bouwen en/of gebruikswijziging aan dit nieuwe beleid worden getoetst (ABRvS 9 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2837). Daardoor hoeven de bestemmingsplannen niet te worden herzien als het gemeentelijk beleid wijzigt.

In deze beleidsregels is nader uitgewerkt wat de parkeerbehoefte bij een bepaald gebruik is (de parkeernormen) en (als de extra parkeerbehoefte niet op eigen erf kan worden gerealiseerd) onder welke voorwaarden er een omgevingsvergunning voor het strijdig gebruik van het bestemmingsplan, de zogenoemde binnenplanse afwijking, kan worden verleend.

Afmetingen parkeerplaatsen

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor parkeren in de lengterichting van de weg dan voor parkeren in dwarsrichting van de weg. Zie bijlage V van de 'Beleidsnotitie Bouwen en Parkeren 2018' voor de afmetingen van parkeergelegenheden. Indien tijdens de planperiode deze beleidsnotitie wordt gewijzigd, wordt verwezen naar het nieuwe beleid.

Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.

Hoofdstuk 7 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

In het voorliggende geval wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Tubbergen. Hierin zijn alle gemeentelijke kosten opgenomen en is vastgelegd dat het risico van planschade bij de initiatiefnemer ligt, zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.

Hoofdstuk 8 Vooroverleg en inspraak

8.1 Vooroverleg

8.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

8.1.2 Provincie Overijssel

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg, voorgelegd aan de provincie Overijssel. De provincie heeft aangegeven dat het voorliggende bestemmingsplan conform het RWP Twente is en passend is binnen het provinciaal ruimtelijk beleid. Het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is daarmee afgerond. De provincie zal in kennis gesteld worden van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

8.1.3 Waterschap Vechtstromen

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg, voorgelegd aan het waterschap Vechstromen. Het waterschap heeft geen noodzaak gezien om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan. Het waterschap zal in kennis gesteld worden van de ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan.

8.2 Inspraak

Conform de gemeentelijke inspraakverordening kan het bestuursorgaan zelf besluiten of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. In dit geval is een voorontwerpbestemmingsplanvoor een periode van zes weken ter inzage gelegd.

Gedurende de hiervoor genoemde termijn kon een ieder mondeling dan wel schriftelijk zijn of haar inspraak-reactie kenbaar maken. Er zijn 7 inspraakreacties ingekomen tegen het voorontwerpbestemmingsplan. In bijlage 23 bij deze toelichting is de reactienota opgenomen waarin de samengevatte inspraakreacties zijn voorzien van een gemeentelijke beantwoording. De inspraakreacties hebben op onderdelen geleidt tot wijzigingen in de toelichting en de verbeelding van het bestemmingsplan. Voor een overzicht van deze wijzigingen en de andere wijzigingen die zijn doorgevoerd in het ontwerpbestemmingsplan, wordt verwezen naar hoofdstuk 3 van de reactienota.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan 'Tubbergen, Weleveld-Reutummerweg' heeft met ingang van 26 augustus 2020 voor een periode van zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze periode zijn vier zienswijzen ingediend.

Voor de samenvatting van de zienswijzen en de gemeentelijke beantwoording daarvan wordt verwezen naar bijlage 24 bij deze toelichting.