Plan: | Buitengebied, Ootmarsumseweg 228 Fleringen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0183.BUIWPOOTMWEG228-VG01 |
Bouw- en handelsmaatschappij H.J. Poppink B.V. is sinds 1957 gevestigd aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen. Het bedrijf is de afgelopen decennia op de huidige locatie gegroeid en uitgebreid. Momenteel bestaat er bij het bedrijf behoefte om het bedrijf opnieuw uit te breiden. Het bedrijf is voornemens om twee nieuwe hallen ten behoeve van de opslag en productie van staal- en houtproducten te realiseren en de spuiterij/droogruimte te vergroten. De gewenste uitbreiding heeft een totale oppervlakte van 3.650 m2. Daarbij gaat het enkel om het verruiming van de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing en niet om een uitbreiding van het bedrijfsperceel. De bestemming 'Bedrijf' wordt niet vergroot.
Het vigerende bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' biedt op het huidige bedrijfsperceel geen mogelijkheden om de gewenste bebouwing te realiseren. Op grond van het vigerende bestemmingsplan mag op het bedrijfsperceel maximaal 14.600 m2 aan bedrijfsgebouwen gerealiseerd worden. Deze maximale oppervlakte is reeds benut.
Wel biedt het vigerende bestemmingsplan de mogelijkheid om middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen te vergroten met maximaal 25%. Dit betekent dat er middels de wijzigingsbevoegdheid maximaal 3.650 m2 aan nieuwe bedrijfsgebouwen mogelijk gemaakt kunnen worden binnen het bestaande bedrijfsperceel van het bedrijf. Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied is gelegen aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Tubbergen, sectie G, nummers 2361, 3304, 3350, 3411, 3412, 3561 en 3563 en heeft een gezamenlijke oppervlakte van 4,2 hectare. Het bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van circa 37.000 m2. Het plangebied is gelegen op een afstand van circa 700 meter buiten de bebouwde kom van Fleringen. In onderstaande figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven en aangegeven met een rood markeringspunt.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto van het bedrijfsperceel weergegeven.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Atlas van Overijssel)
Het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Ootmarsumseweg en aan de oost-, zuid- en westzijde door agrarische gronden. Het bedrijfsperceel (met de bestemming bedrijf) heeft een omvang van circa 37.000 m2. Aan zowel de west- als oostzijde van het bedrijfsperceel zijn de bedrijfswoningen met bijbehorende tuinen gelegen. Deze hebben een behoorlijke oppervlakte, waardoor de oppervlakte die feitelijk ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt, circa 33.000 m2 bedraagt.
Onderhavig wijzigingsplan heeft enkel betrekking op de bestemming 'Bedrijf'. Het plangebied heeft derhalve een oppervlakte van circa 37.000 m2.
Ter plaatse van de gewenste uitbreiding geldt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Dit plan is vastgesteld op 23 mei 2016. Het bedrijfsperceel heeft daarin de bestemming 'Bedrijf', met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf', 'specifieke vorm van waarde-landschappelijke inpassing bijlage 6'. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 3' en de aanduiding 'vrijwaringszone-radarverstoringsgebied'.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van het vigerende bestemmingsplan mag een aannemersbedrijf gevestigd zijn met de daarbij horende bedrijfsgebouwen en overkappingen, met daaraan ondergeschikt kleinschalige duurzame energiewinning, wegen en paden en water, met de daarbijbehorende bedrijfswoningen en bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen, tuinen en erven en terreinen, paardrijbakken, parkeervoorzieningen en andere bouwwerken. De maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mag op het bedrijfsperceel maximaal 14.600 m2 bedragen.
Naar aanleiding van een eerder doorlopen bestemmingsplanherziening is een maximum oppervlakte van 14.600 m2 toegestaan. Er zijn inmiddels twee gebouwen gerealiseerd. Het betreft een assemblageruimte voor dakelementen en dakkapellen en een assemblage- en opslag-/stallingsruimte. De maximaal toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing is reeds volledig benut waardoor het niet mogelijk is om de gewenste productie- en opslagruimte en de uitbreiding van de spuiterij te realiseren binnen het huidige bedrijfsperceel.
Wel is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen (artikel 6.6.1) in die zin dat wordt afgeweken van het bepaalde omtrent de maximum oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen (artikel 6.2.1, sub e), waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 125% van de ter plaatse van de aanduiding “maximum oppervlakte (m2)” oppervlakte zal bedragen, mits:
Middels deze wijzigingsbevoegdheid kan het college medewerking verlenen aan de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing waardoor het mogelijk wordt om 3.650 m2 aan extra bedrijfsbebouwing te realiseren. Dit wijzigingsplan is opgesteld om de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op het bedrijfsperceel juridisch-planologisch mogelijk te maken.
Het onderhavige wijzigingsplan 'Buitengebied, Ootmarsumseweg 228 Fleringen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Bouw- en handelsmaatschappij H.J. Poppink B.V. is een bedrijf dat sinds 1957 aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen is gevestigd. Het bedrijf is de afgelopen decennia op de huidige locatie gegroeid en uitgebreid. Het bedrijf is gelegen in het buitengebied aan de N349, de doorgaande weg tussen Albergen en Fleringen. Begin jaren '70 trad de tweede generatie toe tot het bedrijf. Hierna werden de bedrijfsactiviteiten steeds verder uitgebreid. Vanwege verschillende redenen is het bedrijf op de huidige locatie de afgelopen jaren gegroeid en uitgebreid. Aanleiding voor de meest recente uitbreiding vormde de overname, van het in prefab houtskeletbouw gespecialiseerde, Gorate uit Wierden. De activiteiten van dit bedrijf zijn naar Fleringen verplaatst. Naar aanleiding hiervan is het bedrijfsperceel aan de Ootmarsumseweg met circa 6.850 m2 naar het zuiden uitgebreid ten behoeve van extra bedrijfsbebouwing en de uitbreiding van de buitenopslag.
Bouwbedrijf Poppink is een landelijke speler op het gebied van woningbouw voor de particuliere markt en heeft naast haar vestiging in Fleringen ook een filliaal in Raalte. Bouwbedrijf Poppink biedt werk aan ruim 120 personen, met daarnaast nog een flexibele schil van circa 25 personen. De meeste werknemers zijn afkomstig uit de gemeente Tubbergen of omringende gemeenten. Daarmee is Poppink een belangrijke lokale en regionale werkgever. Bedrijfsactiviteiten die op de locatie aan de Ootmarsumseweg plaatsvinden zijn onder meer de prefab van houten en metalen onderdelen, de productie van houten onderdelen ten behoeve van houtskeletbouw en de opslag van onbewerkte grondstoffen. Daarnaast is kantoorruimte aanwezig.
In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie en de bestaande opstallen van het bedrijf weergegeven.
Figuur 2.1: Luchtfoto bouwbedrijf Poppink (bron: Atalas van Overijssel)
Het bedrijfsperceel aan de Ootmarsumseweg 228 in Fleringen is zoals gezegd in de loop der jaren flink gegroeid. Het bedrijfsperceel (met de bestemming Bedrijf) heeft een omvang van circa 37.000 m2. Aan zowel de west- als oostzijde zijn bedrijfswoningen met bijbehorende tuin gelegen. Deze hebben een behoorlijke oppervlakte, waardoor de oppervlakte die feitelijk ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten wordt gebruikt circa 33.000 m2 bedraagt.
In de omgeving zijn woningen en enkele (agrarische) bedrijven gelegen. Aan de westzijde van het perceel is de Molenbeek gelegen. Deze beek wordt begeleid door robuuste beplanting. In onderstaande figuren 2.2 tot en met 2.4 is de ontwikkeling van het bedrijfsperceel door de jaren heen weergegeven.
Figuur 2.2: Luchtfoto plangebied 2011 (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 2.3: Luchtfoto plangebied 2013 (bron: Atlas van Overijssel)
Figuur 2.4: Luchtfoto plangebied 2016 (bron: Atlas van Overijssel)
Hoewel het bedrijfsperceel van bouwbedrijf Poppink door de jaren heen flink is uitgebreid ondervindt het bouwbedrijf ruimtegebrek in productieruimten en het overdekt opslaan van materialen en geproduceerde goederen van groot belang. Om een goede kwaliteit van de producten te kunnen behouden is het droog op kunnen slaan en het beschermen tegen allerlei weersinvloeden van groot belang. De bestaande bedrijfsbebouwing ligt op enige afstand van de Ootmarsumseweg. Aan de voorzijde van het perceel is de parkeergelegenheid van het bedrijf gelegen. Tevens zijn hier de kantoren van Poppink gevestigd. Daarachter bevinden zich de productieruimten, opslagruimten, spuiterij etc.
Bouwbedrijf Poppink is voornemens om twee nieuwe hallen te realiseren ten behoeve van de opslag en productie van staal- en houtproducten. De nieuw te bouwen productie en opslaghallen worden geplaatst in het verlengde van en achter de twee bestaande hallen aan de zuidzijde van het bedrijfsperceel (C). Deze ruimte doet in de huidige situatie dienst als buitenopslag. De buitenopslag zal elders binnen het bedrijfsperceel worden opgevangen. Echter, de uitbreiding is noodzakelijk om producten op te slaan en te beschermen tegen de weersinvloeden. Tevens biedt deze uitbreiding de mogelijkheid om te werken volgens het just-in-time principe waarbij het de bedoeling is dat de levering en de productie zodanig op elkaar afgestemd worden dat er bijna geen voorraden in het bedrijf aanwezig zijn. De nieuw te realiseren productie- en opslaghallen hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 2.950 m2. Daarnaast is Poppink voornemens om de spuiterij/droogruimte uit te breiden met een oppervlakte van circa 700 m2 (D).
In onderstaande figuur 2.5 is de toekomstige situatie van het plangebied middels een erfinrichtingsplan weergegeven. Het erfinrichtingsplan is tevens als bijlage 1 bij de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 2.5: Erfinrichtingsplan (bron: Ad Fontem ruimtelijk advies)
De gronden van bouwbedrijf Poppink liggen in het zogenaamde 'essenlandschap'. Het essenlandschap bestaat uit een samenhangend systeem van essen, flanken, lager gelegen maten en fliergronden, – voormalige – heidevelden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het essenlandschap vindt haar oorsprong in de laatste ijstijd waarin er hoge stuwwallen zijn gevormd. Op de overgang van de droge stuwwal naar de nattere gronden, aan de voet daarvan zijn de essen aangelegd. Eeuwenlange bemesting - met heideplaggen en stalmest - heeft geleidt tot een karakteristiek reliëf met soms hoge stijlranden. De akkercomplexen zijn open akkers en hebben geen beplanting. Soms zijn houtwallen aangelegd tegen oprukkende stuifzanden en ter bescherming tegen wildvraat. Het wegenpatroon is een mix van traditioneel rechte en slingerende wegen. De dorpen en erven lagen op de flanken van de es, op overgang naar het lager gelegen maten- en flierenlanden. Zo lagen ze droog en werden tegelijkertijd de werklijnen zo kort mogelijk gehouden.
De uitbreiding van de bedrijfshallen vindt plaats binnen de bestaande houtwallen, waardoor de nieuwe situatie zodoende ingepast wordt. Deze houtwallen zijn ontwikkeld ten behoeve van de voorgaande bedrijfsuitbreiding. De bebouwing wordt geclusterd en door de houtwallen worden de opstallen gecamoufleert. De openheid in het gebied blijft gewaarborgd.
Ten behoeve van de investeringen in de ruimtelijke kwaliteit geldt dat er in de regels van het moederplan een voorwaardelijke verplichting is opgenomen ten behoeve van de landschappelijke inpassing als gevolg van de bedrijfsuitbreiding die in 2015 middels de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is mogelijk gemaakt. Op grond van die voorwaardelijke verplichting dient er aan de oost-, zuid- en westzijde van het plangebied (H) nieuwe erfbeplanting aangeplant te worden. Door die omzoming van de bedrijfsbebouwing wordt zorg gedragen voor de gewenste landschappelijke inpassing en voor een gewenste overgang van het erf naar het omliggend landschap. Hierdoor wordt rugdekking gegeven aan de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing en wordt het aanzicht vanaf de omliggende wegen en percelen aantrekkelijk groen ingepast.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Conclusie
Voorliggend wijzigingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.
De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.
De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.
Onderhavig plan
Onderhavig plan voorziet in de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van 3.650 m2. Op basis van de overzichtsuitspraak met jurisprudentie met betrekking tot de Ladder van 28 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1724) is bepaald dat de uitbreiding van bedrijfsbebouwing kleiner dan 500 m2 in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt. Wanneer een bestemmingsplan voorziet in de realisatie c.q. uitbreiding van een bedrijfsgebouw groter dan 500 m2, dient deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling te worden aangemerkt.
Omdat in onderhavig plan sprake is van een uitbreiding van bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van meer dan 500 m2 is er in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er een behoefte is aan de ontwikkeling. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Bestaand stedelijk gebied
Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied betreft een bedrijfsperceel met bestaande bedrijfsbebouwing. Hoewel er sprake is van bestaande bebouwing, betreft het plangebied een solitair bedrijf in het buitengebied en kan het plangebied niet worden aangemerkt als bestaand stedelijk gebied. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd worden niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Behoefte
Zoals in paragraaf 2.1 is aangegeven ondervindt bouwbedrijf Poppink ruimtegebrek in productieruimten en het droog kunnen opslaan van materialen en geproduceerde onderdelen. De bouwlocatie van de nieuwe productie- en opslaghallen wordt in de huidige situatie gebruikt als buitenopslag. De opgeslagen goederen ondervinden negatieve invloed van de weersinvloeden wat ten koste gaat van de kwaliteit. Door de realisatie van de nieuwe opslag- en productiehallen kunnen de goederen droog worden opgeslagen. Daarnaast kan een deel van deze nieuwe hallen ingezet worden als productieruimte. Deze extra productieruimte is noodzakelijk om voor de werknemers een goede en veilige werkomgeving te garanderen zonder dat de productiemachines in de bestaande hallen op te korte afstand van elkaar geplaatst worden. Op basis van vorenstaande kan geconcludeerd worden dat bouwbedrijf Poppink behoefte heeft aan de gewenste uitbreiding. De uitbreiding is derhalve noodzakelijk om het bouwbedrijf aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen toekomstbestendig te maken.
Beschikbaarheid en geschiktheid locaties binnen bestaand stedelijk gebied
Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen bijvoorbeeld gaan over:
Het bedrijfsperceel van Poppink aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen heeft een oppervlakte van circa 3,7 hectare en is voorzien van 14.600 m2 aan bedrijfsbebouwing. Op grond van de VNG-brochure 'bedrijven en milieuzonering' behoort het bedrijf tot milieucategorie 3.1 waarvoor een richtafstand van 50 meter geldt in verband met het aspect 'geluid'. Op basis hiervan kan gesteld worden dat het bedrijf enkel geschikt is om te realiseren op een bedrijventerrein.
Op de bedrijventerreinen in de gemeente Tubbergen is momenteel geen ruimte om te voorzien in een algehele bedrijfsverplaatsing van bouwbedrijf Poppink. Daarnaast heeft Bouwbedrijf Poppink in 2015 reeds een Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving doorlopen om een verruiming van het bedrijfsperceel mogelijk te maken. Ondanks dat een algehele bedrijfsverplaatsing niet mogelijk is door het ontbreken van ruimte op de bedrijventerrein binnen de gemeente Tubbergen, is een bedrijfsverplaatsing niet geschikt gelet op de kapitaalvernietiging van de reeds gemaakte investeringen. Gelet op de kwalitatieve aspecten (de functie hoort thuis op een bedrijventerrein), het ontbreken van de beschikbare ruimte op de bedrijventerreinen binnen de gemeente en de aanzienlijke investeringen die reeds gedaan zijn, kan geconcludeerd worden dat de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied ontbreekt om de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk te maken.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan niet gerealiseerd wordt binnen bestaand stedelijk gebied. Gelet op het feit dat de behoefte is aangetoond en de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied ontbreken, kan geconcludeerd worden dat het plan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.
Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.
De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.
De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.
De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.
Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
Generieke beleidskeuzes
Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.
Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.
De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.
Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.
Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: provincie Overijssel)
Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel
Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.
Generieke beleidskeuzes
Of een ontwikkeling mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.
Artikel 2.1.3 Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik
lid 1
Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de Groene Omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:
lid 2
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving voorzien uitsluitend in ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen anders dan de uitleg van steden en dorpen wanneer aannemelijk is gemaakt:
Doorwerking voor voorliggend plan:
Onderhavig plan maakt de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk op een bestaand bedrijfsperceel in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. De gronden zijn reeds voorzien van de bestemming 'Bedrijf'. Derhalve kan gesteld worden dat het plan geen extra ruimtebeslag legt op de groene omgeving en daarmee voldoet aan de uitgangspunten van artikel 2.1.3 ten aanzien van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit
In de toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Doorwerking voor voorliggend plan:
Als gevolg van dit wijzigingsplan is een erfinrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk en in relatie tot de omgeving en de bestaande bebouwing wordt ingepast. Derhalve kan gesteld worden dat de ontwikkeling bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.
Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Lid 1
Bestemmingsplannen voor de Groene Omgeving kunnen – met in achtneming van het bepaalde in artikel 2.1.3 en artikel 2.1.4 en het bepaalde in artikel 2.1.5 – voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de Groene Omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.
Doorwerking voor voorliggend plan:
In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel is met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving onderscheid gemaakt in grootschalige ontwikkelingen en ontwikkelingen met een kleinschalige impact. In de Omgevingsvisie word thte volgende genoemd: “Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning).”
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan een ontwikkeling welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, dan geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
Aangezien het in onderhavig plan gaat om het toepassen van een wijzigingsmogelijkheid is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving niet van toepassing. Wel dient de voorgenomen ontwikkeling te voldoen aan een goede landschappelijke inpassing. Derhalve is een erfinrichtingsplan opgesteld waaruit blijkt dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk en in relatie tot de omgeving en de bestaand bebouwing wordt ingepast. Het voornemen is derhalve in overeenstemming met artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.
Ontwikkelingsperspectieven
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de landelijke omgeving van belang. In figuur 3.2 is een fragment van de kaart van de ontwikkelingsperspectieven behorende bij de Omgevingsvisie weergegeven.
Figuur 3.2: Fragment ontwikkelingsperspectievenkaart, Omgevingsvisie Overijssel, de locatie is omlijnd (bron: provincie Overijssel)
Het plangebied is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Het ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap richt zich op het in harmonie met elkaar ontwikkelen van de diverse functies in het buitengebied. Aan de ene kant melkveehouderij, akkerbouw en opwekking van hernieuwbare energie als belangrijke vormen van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor natuur, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw, maar ook die voor de andere sectoren, willen we in dit ontwikkelingsperspectief nadrukkelijk verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorische, natuurlijke en landschapselementen. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de lokaal aanwezige functies, rekening houdend met de klimaatopgave en de kenmerken van het watersysteem.
Als gevolg van onderhavig plan wordt enkel de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op een bestaand bedrijfsperceel verruimd. Er wordt geen nieuwe bedrijfsgrond aan het plangebied toegevoegd in die zin dat er een bestemmingswijziging plaatsvindt. Derhalve kan gesteld worden dat de plannen geen afbreuk doen aan het eigen karakter van het gebied en geen extra belemmeringen oplevert voor de aanwezige functies in de omgeving.
Gebiedskenmerken
Natuurlijke laag
De natuurlijke laag geeft aan het gebied de kenmerken 'beekdalen en natte laagtes en 'dekzandvlakte en ruggen' (zie figuur 3.3).
Figuur 3.3: Natuurlijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het Overijsselse zandlandschap is van oorsprong kletsnat. In de laagtes van het zandgebied verzamelde zich het water. Hier ontwikkelden zich moerassen en broekbossen, waar het water in de loop van het seizoen geleidelijk uit weg sijpelde naar de lager gelegen delen, naar de beken en rivieren. Als ontwikkelingen plaats vinden in of in de directe nabijheid van beekdalen en natte laagtes, dan dragen deze bij aan extra ruimte voor de dynamiek van het stromende water en het vasthouden van water, aan versterking van de samenhang in het beeksysteem en aan vergroting van de zichtbaarheid, bereikbaarheid en beleefbaarheid van het water. Dit zijn uitgangspunten bij (her)inrichting.
De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen de het watersysteem.
Onderhavig plan heeft enkel betrekking op de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op een bestaand bedrijfsperceel. Het bedrijfsperceel is grotendeels verhard en bebouwd en de nieuwe bebouwing zal zich tussen de bestaande bebouwing mengen, derhalve kan gesteld worden dat het plan geen negatieve effecten heeft op de natuurlijke laag.
Laag van het agrarisch cultuurlandschap
De laag van het agrarisch cultuurlandschap kent het kenmerk 'essenlandschap' aan het gebied toe. In figuur 3.4 is een fragment van de betreffende kaart weergegeven.
Figuur 3.4: Laag van het agrarische cultuurlandschap, omgevingsvisie Overijssel (bron: provincie Overijssel)
Het essenlandschap bestaat uit eensamenhangend systeem van essen,flanken, lager gelegen maten en fliergronden en kenmerkende bebouwing rond de es. Het landschap is geordend vanuit de erven en de essen, de eeuwenoude akkercomplexen die op de hogere dekzandkoppen en flanken van stuwwallen werden aangelegd. Het open karakter van de essen wordt bedreigd door een toename aan bebouwing en grondgebruik in de vorm van boomteelt. Als ontwikkelingen plaatsvinden in het essenlandschap, dan krijgen deze in de flanken een plaats, met respect voor en bijdragend aan de aanwezige bebouwingsstructuren (lint, erf) en versterking van het landschappelijk raamwerk.
Onderhavig plan maakt enkel de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op een bestaand bedrijfsperceel mogelijk. De nieuwe bebouwing voegt zich tussen de bestaande bebouwing en heeft derhalve geen negatieve effecten op de kenmerken van het essenlandschap.
De 'Stedelijke laag' en de 'Laag van de beleving' hebben binnen het plangebied geen specifieke kenmerken en blijven daarom verder buiten beschouwing.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeenteraad van Tubbergen de structuurvisie gemeente Tubbergen 'Op en top Tubbergen' vastgesteld. Het is een actueel strategisch beleidsdocument, waarin belangen worden gedefinieerd en ruimtelijke keuzes worden uitgewerkt, die gebaseerd zijn op sociaal-maatschappelijke, demografische - en ruimtelijke ontwikkelingen en trends. In een groot aantal documenten en visies voor thema's en gebieden, is het beleid van de gemeente Tubbergen uitgewerkt. De structuurvisie vormt hiervoor de koepel. De structuurvisie omvat daarnaast de hoofdlijnen van actueel beleid.
De rode door de structuurvisie wordt gevormd door de samenhang tussen de begrippen 'sociaal', 'vitaliteit' en 'ruimte'. De gemeente streeft naar een vitale samenleving met een goed woon- en leefklimaat, met voldoende woningen voor de inwoners en met goede mogelijkheden voor het starten van een bedrijf. Burgers en bedrijven krijgen de ruimte om samen met de gemeente te werken aan een duurzame samenleving met ruimtelijke kwaliteit. Dit is vertaald in drie hoofdkeuzen:
Daarnaast wordt in de structuurvisie op hoofdlijnen de uitgangspunten en afwegingskaders voor initiatieven en ontwikkelingen vanuit de thema's Wonen, Werken, Voorzieningen, Recreatie en toerisme, Landschap en ruimtelijk karakter, Verkeer en infrastructuur, Milieu en duurzaamheid beschreven. Daarbij is het beleidsthema 'Economie' voor de voorgenomen ontwikkeling van belang.
Economie
Het streven naar een vitale, duurzame economie staat centraal in het het beleid. Behoud, (kwaliteits)verstering en verbreding van lokale bedrijvigheid is daarbij van groot belang. Daarom wil de gemeente Tubbergen ruimte bieden voor dynamiek. Niet alleen op de bedrijventerreinen maar ook in de kernen en het buitengebied. Er is echter geen sprake van een 'grenzeloze groei': de (doorgroei)mogelijkheden van activiteiten zijn per gebied verschillend. Het uitgangspunt voor bedrijven is dat positief bestemde bedrijven onder voorwaarden (waaronder beleid KGO) binnen de kaders van het bestemmingsplan kunnen uitbreiden.
Toets
Onderhavig bestemmingsplan heeft betrekking op de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing op een bestaand bedrijfsperceel. Deze verruiming wordt middels de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' mogelijk gemaakt. In de structuurvisie is aangegeven dat positief bestemde bedrijven binnen de kaders van het bestemmingsplan mogen uitbreiden. Derhalve kan gesteld worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de structuurvisie van de gemeente Tubbergen.
Op 8 oktober 2013 heeft de gemeenteraad van de gemeente Tubbergen het beleidskader "Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving" vastgesteld. Het beleidskader dient als toetsingskader voor de gemeente om aangevraagde ontwikkelingen in het landelijke gebied te kunnen beoordelen op basis van de kwaliteitsimpuls. Tegelijkertijd biedt het beleidskader aanvragers handvatten om hun aanvraag vorm te geven in combinatie met de kwaliteitsimpuls. Het kader streeft na om dit nieuwe instrument zoveel mogelijk te objectiveren en eenduidig toe te passen.
Met dit beleidskader is geprobeerd de procesmatige en inhoudelijke toepassing van de kwaliteitsimpuls helder neer te zetten. Het geeft meer duidelijkheid voor gemeente, provincie en initiatiefnemer en leidt tot snellere procedures met meer kwaliteit als resultaat.
De kwaliteitsimpuls is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit. Met het instrument wordt ruimte geboden voor sociaaleconomische ontwikkeling als deze vanuit zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik verantwoord is, past in het ontwikkelingsperspectief ter plekke en volgens de Catalogus Gebiedskenmerken wordt uitgevoerd. Aan de geboden ontwikkelingsruimte worden dus voorwaarden gesteld om de gewenste ruimtelijke kwaliteit te kunnen realiseren. In alle gevallen gaat het daarbij minimaal om een goede ruimtelijke inpassing van de ontwikkeling zelf (basisinspanning). Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning). Dit vanuit de gedachte dat een aantasting van de omgevingskwaliteit daarmee wordt voorkomen, of gecompenseerd. Het gaat dan om een tegenprestatie voor de geboden ontwikkelingsruimte. Voor de uitwerking zal er per geval aan de hand van een ruimtelijke onderbouwing moeten worden aangetoond of er sprake is van een balans tussen de geboden ontwikkelingsruimte en investeringen in de ruimtelijke kwaliteit. Het is ook mogelijk dat gemeenten een beleidskader vaststellen, waarmee beoordeeld kan worden of en wanneer het evenwicht bereikt is.
Voor het op te stellen beleid gelden als basis de principes uit de Omgevingsvisie Overijssel:
Toets
Onderhavig plan betreft de verruiming van de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing middels de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016'. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kan de maximale oppervlakte aan bedrijfsbebouwing worden vergroot met maximaal 25%.
In het beleidskader wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning en de kwaliteitsimpuls. Dit onderscheid komt voort uit de omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Hierin staat het volgende: “Bij grootschalige ontwikkelingen (nieuw of uitbreiding van het bestaande) wordt naast een investering in de ontwikkeling zelf, tegelijkertijd geïnvesteerd in de omgevingskwaliteit (aanvullende inspanning).”
In de gevallen waarbij medewerking kan worden verleend aan een ontwikkeling welke in het bestemmingsplan zijn geregeld, hetzij bij recht, hetzij met toepassing van een afwijking, dan geldt deze ontwikkeling in principe als een ontwikkeling met een kleinschalige impact en hoeft er geen kwaliteitsimpuls in de groene omgeving te worden geleverd en kan worden volstaan met de basisinspanning.
Is er wél een bestemmingsplanprocedure nodig (bijv. ten behoeve van een verruiming van een bestemmingsvlak) dan is er sprake van een ontwikkeling met een grootschalige impact. Dit geldt ook voor een partiële herziening in de vorm van een verandering van de bestemming of een aanduiding. Op dat moment moet er naast de basisinspanning een kwaliteitsimpuls van de groene omgeving plaatsvinden.
Partiële wijzigingen zijn evenwel dusdanig beperkt qua impact dat het reëel is deze niet onder de reikwijdte van de kwaliteitsimpuls te laten vallen. Aangezien het in onderhavig plan gaat om het toepassen van een wijzigingsmogelijkheid is het gemeentelijke KGO beleid niet van toepassing en kan volstaan worden met een goede landschappelijke inpassing.
Op 23 mei 2016 is het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' vastgesteld. Zoals in 2.1 is beschreven is het plangebied op grond van het bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Bedrijf' met de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf', 'specifieke vorm van waarde - landschappelijke inpassing bijlage 6' en maatvoering 'maximum oppervlakte 14.600 m2. Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radarverstoringsgebied'.
Op grond van de bouwregels voor gebouwen en overkappingen mag de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste de ter plaatse van de aanduding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven opperervlakte bedragen. Voor het bedrijfsperceel aan de Ootmarsumsestraat 228 mag de maximale oppervlakte maximaal 14.600 m2 bedragen. Deze maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen is reeds behaald. Bij recht is het derhalve niet toegestaan om nieuwe bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van het bedrijf op te richten.
Wel biedt het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' de mogelijkheid om met toepassing van artikel 6.6.1 af te wijken van de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen. In paragraaf 3.3.3.1 wordt de wijzigingsbevoegdheid nader beschreven.
Op grond van artikel 6.6.1 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat wordt afgeweken van het bepaalde omtrent de maximum oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen (artikel 6.2.1, sub e), waarbij de gezamenlijke oppervlakte aan bedrijfsgebouwen en overkappingen ten hoogste 125% van de ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2) oppervlakte zal bedragen, mits:
Conclusie
Het gemeentelijke beleid vormt het kader waarbinnen de ontwikkeling plaats kan vinden. Het voornemen is in overeenstemming met het beleid van de gemeente Tubbergen.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.
Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.
Toets
Er wordt middels dit wijzigingsplan 3.650 m2 aan nieuwe bedrijfsbebouwing mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het plangebied is reeds in gebruik als bedrijfsgronden.
In voorliggend geval is er sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject.' Aangezien hier sprake van is, dient te worden getoetst of sprake is van een m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Echter, per 16 mei 2017 is een aanmeldnotitie nodig wanneer sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij de ontwikkeling van onderhavig plan.
Op 25 september 2020 heeft het college van burgemeester en wethouders besloten dat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan voor de vergroting van de maximale oppervlakte aan bedrijfsgebouwen voor opslag, productie, spuiten en drogen van houtproducten, vanwege het ontbreken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden. Het m.e.r.-beoordelingsbesluit is als Bijlage 2 bij de toelichting van dit wijzigingsplan opgenomen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen. In de omgeving van het plangebied zijn overwegend agrarische bedrijven en enkele woningen aanwezig. Derhalve kan gesteld worden dat het plangebied is gelegen in het omgevingstype 'rustig buitengebied'.
Bij de realisatie van nieuwe functies dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Daarbij spelen twee vragen een rol:
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de vorogenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
Op basis van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' wordt bouwbedrijf Poppink aangemerkt als Aannemersbedrijf met werkplaats: b.o. > 1.000 m2 waarvoor milieucategorie 3.1 geldt. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter in verband met het aspect geluid. De afstand van de milieubelastende bestemming (Bedrijf) tot aan de dichtsbijzijnde gevel van de agrarische bedrijfswoning aan de Putmansweg 5, ten zuidoosten van het plangebied, bedraagt circa 165 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstand die geldt voor bouwbedrijf Poppink. Opgemerkt moet worden dat dit wijzigingsplan enkel de realisatie van nieuwe bedrijfsgebouwen binnen de huidige bestemming 'Bedrijf' mogelijk maakt. Als gevolg van dit wijzigingsplan worden de bedrijfsactiviteiten van bouwbedrijf Poppink niet verder uitgebreid richting de milieugevoelige functies in de omgeving van het plangebied. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Interne werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. Het bedrijf betreft geen milieugevoelige functie die beschermd dient te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende bedrijven of instellingen.
Het aspect 'milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Onderhavig wijzigingsplan heeft betrekking op de realisatie van nieuwe bedrijfsgebouwen ten behoeve van de opslag van de geproduceerde goederen. Op grond van artikel 1 Wet geurhinder en veehouderij is er sprake van een geurgevoelig object als er sprake is van een 'gebouw bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt'. Op grond van deze definitie is de realisatie van de nieuwe opslaghallen niet aan te merken als geurgevoelig aangezien hier niet langdurig wordt verbleven.
De uitbreiding van de spuitinrichting kan wel worden aangemerkt als geurgevoelig object in de zin van artikel 1 Wgv. Het meest nabij gelegen agrarische bedrijf is gelegen aan de Putmansweg 5 en betreft een melkrundveebedrijf waarvoor een vaste afstand geldt van 50 meter ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand van het plangebied tot aan het agrarische bedrijfsperceel aan de Putmansweg 5 bedraagt 106 meter. Voor het overige zijn er in de directe omgeving van het plangebied geen veehouderijbedrijven gevestigd waarmee op basis van een berekende geurcontour rekening moet worden gehouden. Het aspect 'geur' levert geen belemmering op voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.
Toets
Op basis van de Woningwet, de Wabo en bijbehorende regelgeving gelden de volgende uitzonderingen voor de bodemonderzoekplicht:
Voor de voorgenomen activiteit is geen bodemonderzoek noodzakelijk. De nieuwe bedrijfsbebouwing zal worden gerealiseerd achter de bestaande bedrijfsgebouwen, waar in de huidige situatie al verharding aanwezig is ten behoeve van buitenopslag. Voor deze uitbreiding is destijds in het bestemmingsplan 'Fleringen, Ootmarsumsestraat 226, 228, 230 en 234' (NL.IMRO.0183.1315696-vg01) uit 2015 al een bodemonderzoek uitgevoerd, waarin geconcludeerd is dat de bodem geschikt wordt geacht voor het bedrijfsmatige gebruik. Daarnaast gaat het om de realisatie van twee nieuwe opslaghallen die niet aangemerkt worden als gebouwen waarin nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Gelet op het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toets
In dit geval is er sprake van een bestaande bedrijfsbestemming waarbij twee nieuwe opslaghallen worden gerealiseerd en de spuiterij/droogruimte wordt uitgebreid. Deze gebouwen kunnen op grond van de Wet geluidhinder niet worden aangemerkt als geluidsgevoelig object. Verdere toetsing aan het aspect geluid kan dan ook achterwege blijven. Het aspect 'geluid' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
De voorgenomen ontwikkeling betreft het realiseren van twee nieuwe opslaghallen en de uitbreiding van een spuiterij/droogruimte ten behoeve van de uitbreiding van het bedrijf aan de Ootmarsumseweg 228 in Fleringen. Dit is noodzakelijk om de verschillende opslagmaterialen binnen op te kunnen slaan, zodat zij niet langer worden blootgesteld aan de verschillende voorkomende weersomstandigheden. Een deel van de opslag die in de huidige situatie in de buitenlucht plaats vindt, zal dus worden verplaatst naar de nieuwe opslaghallen. De hoeveelheid vrachtverkeer zal dus slechts in zeer geringe mate toenemen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario, dan kan het aantal verkeersbewegingen op 200 per dag gesteld worden. Hierbij wordt uitgegaan van een arbeids/bezoekersextensief bedrijf in een niet stedelijk gebied. De gemiddelde verkeersgeneratie per 100 m2 bvo is in dit geval 4,8. In totaal komt dat neer op een verkeersgeneratie van 175,2. In onderstaand figuur is een verkeersgeneratie van 200 extra voertuigbewegingen aangehouden voor de worst-case berekening. Het aandeel vrachtverkeer bedraagt 5%. In de onderstaande figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 200 extra voertuigbewegingen.
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)
Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Figuur 4.3: Uitsnede Risicokaart (bron: Risicokaart.nl)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.
Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.
Waterbeheerplan 2016-2021
Watersysteem
In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.
Afvalwaterketen
Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.
Watertoetsproces
Op 14 augustus 2019 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie bijlage 3. Op basis van de watertoets dient de normale procedure te worden gevolgd.
Op 22 augustus 2019 heeft waterschap Vechtstromen geadviseerd dat bij het realiseren van de bebouwing en het aanleggen van verharding rekening moet worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. Geadviseerd wordt voor bebouwing met kruipruimten een drooglegging van 1 meter aan te houden en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter. Waterschap Vechtstromen heeft op voorhand geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 245 meter afstand van het plangebied.
Natura 2000-gebied
Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op minimaal 4,8 kilometer afstand (Springendal en Dal van de Mosbeek).
Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Overijssel of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.
Stikstofdepositie Natura 2000-gebied
Voor de Natura 2000-gebieden stelt de minister instandhoudingsdoelstellingen op voor:
De provincies stellen voor de Natura 2000-gebieden een beheerplan op (art. 2.3 Wet natuurbescherming). In het beheerplan staan maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen worden bereikt.
Nederland past een vergunningenstelsel toe. Hierdoor is in ons land een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Vergunningen worden verleend door provincies of door de Minister van EZ. Natura 2000-gebieden mogen geen significante schade ondervinden. Dit houdt in dat bepaalde plannen en projecten, op zichzelf óf in combinatie met andere plannen en projecten, de natuurwaarden waarvoor de gebieden zijn aangewezen niet significant negatief mogen beïnvloeden. Elke ontwikkeling in of nabij een Natura 2000-gebied dient te worden onderworpen aan een 'voortoets'. Uit de voortoets moet blijken of kan worden uitgesloten dat de gewenste werkzaamheden/ontwikkelingen een (significant) negatief effect hebben (op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten). Voor alle Natura 2000-gebieden dient een beheerplan te zijn opgesteld waaruit duidelijk wordt welke activiteiten wel en niet zonder vergunning mogelijk zijn in en nabij die gebieden.
Als gevolg van het stopzetten van de PAS-systematiek (als gevolg van een uitspraak van de Raad van State (d.d. 29 mei 2019), is de generieke passende beoordeling, die provincies gebruikten voor het verlenen van Wet natuurbeschermingsvergunningen, vernietigd. Tevens is de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar komen te vervallen. Voor alle plannen die leiden tot een verhoogde depositie van NOx/NH3 op verzuringsgevoelige Habitattypen in Natura2000-gebied, dient een aparte Passende beoordeling uitgevoerd te worden. Als uit de Passende beoordeling blijkt dat er sprake is van een verhoogde depositie van NOx/NH3 op verzuringsgevoelige Habitattypen, dient de ADC-toets uitgevoerd te worden. indien voldaan wordt aan de ADC-toets, kan een Wet natuurbeschermingsvergunning verleend worden voor het project.
Onderhavig plan maakt de realisatie van twee nieuwe opslaghallen en de uitbreiding van de spuiterij mogelijk. Als gevolg van deze ontwikkeling wordt stikstof en mogelijk ammoniak uitgestoten, zoals bij de verbranding van fossiele brandstof, welke kan neerslaan in kwetsbare natuur. Om te onderzoeken of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot significant negatieve effecten op Natura 2000-gebied is een AERIUS-berekening uitgevoerd om de stikstofdepositie als gevolg van onderhavig plan te berekenen. De berekening is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit wijzigingsplan opgenomen. De resultaten worden hieronder weergegeven voor de aanlegfase en de gebruiksfase.
Aanlegfase (bouwfase)
De totale emissie NOx als gevolg van de bouw van de bedrijfshallen door de inzet van werkvoertuigen bedraagt 5,3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie (NOx) op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de aanlegfase van de voorgenomen activiteit, is volgens AERIUS Calculator 2019 nergens hoger dan 0,00 mol/ha/jaar. In de bijlage zijn de uitkomsten (in een pdf-uitdraai) opgenomen.
Gebruiksfase
De totale emissie NOx als gevolg van het gebruik van de bedrijfshallen in Fleringen (verkeersgeneratie) bedraagt in totaal 3,4 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie (NOx) op Natura 2000-gebied, tijdens de gebruiksfase, is volgens AERIUS Calculator 2019 nergens hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar. In Bijlage 4 is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen.
Conclusie
Met de bouw van de bedrijfshallen aan de Ootmarsumseweg 228 in Fleringen komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg- als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000- gebieden als gevolg van de bouw en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.
Soortenbescherming
De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie reeds verhard en worden gebruikt voor de opslag van geproduceerde goederen. Dit neemt met zich mee dat de terreingesteldheid van de gronden ongeschikt is voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht. Derhalve kan geconcludeerd worden dat het aspect 'ecologie' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
Het plangebied kent op basis van het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Hiervoor geldt dat bij bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een groter oppervlak dan 2.500 m2 en dieper dan 0,40 m onder het maaiveld plaatsvinden, eerst moet worden aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn en dat archeologische waarden niet worden verstoord of geschaad als gevolg van de bouwactiviteiten.
Het gewenste voornemen heeft betrekking op de uitbreiding van het aantal bedrijfsgebouwen met een oppervlakte van 3.650 m2. Dat betekent in principe dat archeologisch onderzoek nodig is om aan te tonen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.
In het kader van het bestemmingsplan 'Fleringen, Ootmarsumseweg 226, 228, 230 en 234' (NL.IMRO.0183.1315696-vg01), welke de uitbreiding van het bedrijfsperceel in 2015 mogelijk heeft gemaakt, heeft Hamaland Advies archeologisch onderzoek verricht om te onderzoeken of er behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn. Het archeologisch onderzoek (kenmerk EKU/DIR/HAMA/140702, d.d. 20 mei 2014) is als Bijlage 5 bij de toelichting van dit wijzigingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten weergegeven.
Hamaland Advies heeft een archeologisch bureauonderzoek en een karterend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Ootmarsumseweg 228 te Fleringen, gemeente Tubbergen. Het betreft een uitbreiding van het bouwbedrijf van de heer Poppink. De nieuwe bodemverstoring wordt veroorzaakt door de zuidelijke uitbreiding van het huidige bedrijfsterrein van bouwbedrijf Poppink met een oppervlakte van 6.600 m2. De nieuwe verstoringsdiepte is vanwege het ontbreken van een bouwplan nog onbekend, maar zal dieper zijn dan de vrijstellingsgrens van 40cm-mv.
Het plangebied ligt, op de archeologische waarden- en beleidskaart van de Gemeente Tubbergen (2009), in een gebied met hoge archeologische verwachting en een attentiezone van 200 meter rondom de boerderijen. Gemeentelijk beleid voor hoge verwachting is een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlak groter dan 2.500 m2 én dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld. Voor de attentiezones geldt een onderzoeksplicht voor bodemingrepen met een oppervlak groter dan 30 m2.
Het door Hamaland Advies uitgevoerde onderzoek bestaat uit een KNA conform bureauonderzoek dat aangevuld is met een inventariserend veldonderzoek middels boringen (karterende fase) om de intactheid van de bodemopbouw te toetsen en de aanwezigheid van vindplaatsen vast te stellen.
Conclusie
Op grond van de bestudeerde bronnen kan geconcludeerd worden dat het plangebied een lage verwachting heeft op archeologische resten uit alle periodes. Er zijn geen vondsten in de directe omgeving van het plangebied bekend uit het Neolithicum, de Bronstijd en de late Middeleeuwen.
Door de aanwezigheid van een esdek dat dikker is dan 50 cm, is de kans groot dat het esdek een beschermende werking heeft gehad voor archeologische vindplaatsen in de bodem. Voor een gebied gelegen in het beekdal in het uiterste oosten, met een esdek van 15-50 cm, hebben de middeleeuwse heideontginning en de landbewerking waarschijnlijk voor bodemverstoring gezorgd. Onbekend is echter tot hoe diep de bodem daadwerkelijk is verstoord.
Selectieadvies
In totaal zijn door E. van der Kuijl (senior KNA archeoloog) en mevrouw J. Rohling (J. Rohling) op 29 april 2014 twaalf (12) boringen geplaatst met een zogeheten megaboor met een boordiameter van 15 cm.
In het gehele plangebied is op grond van de dikte van de afdekkende laag (50 cm of meer) sprake van een esdek, dat gezien de bijmenging aan baksteenpuin in subrecente tijd is gevormd. Hieronder bevindt zich in acht van de twaalf boringen een intacte oudere eerdlaag. Op grond van de morfologie, kleur en textuur betreft het een hoge zwarte enkeerdgrond. De ondergrond bestaat uit een dekzandafzettingen van de Formatie van Boxtel (Laagpakket van Wierden). De grondwaterstand is tijdens het onderzoek niet aangetroffen en bevindt zich dieper dan 150 cm-mv (de maximale boordiepte).
De bodem in het gehele plangebied kan worden geclassificeerd als een hoge zwarte enkeerdgrond. Er is in de oostelijke helft van het plangebied geen beekeerd aangetroffen zoals werd verondersteld op basis van de bodemkaart (zie afb. 3 uit Bijlage 5). Tijdens het uitzeven van de boorkernen zijn geen relevante archeologische indicatoren aangetroffen. Vanwege de afwezigheid van archeologische indicatoren adviseert Hamaland Advies om geen vervolgonderzoek in het plangebied te laten uitvoeren en het plangebied vrij te geven voor ontwikkeling. Er zijn voor de archeologie geen gevolgen vanuit de voorgenomen bodemingrepen.
Het aspect 'archeologie' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er zich in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle structuren en/of elementen bevinden. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Verkeer
Dit plan maakt de realisatie van 3.650 m2 aan extra bedrijfsbebouwing mogelijk op het perceel aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen. Wanneer wordt uitgegaan van de CROW-publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' kunnen een opslaghal en spuiterij/droogruimte aangemerkt worden als bedrijf arbeidsextensief/bezoekersextensief (loods, opslag). Voor dit bedrijfstype geldt in het buitengebied een gemiddelde verkeersgeneratie van 4,8 per 100 m2 bvo. Concreet betekent dit dat het plan op grond van de CROW-normen leidt tot een toename van afgerond (3.650 / 100 * 4,8) verkeersbewegingen 175 verkeersbewegingen.
Het plangebied is gelegen aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen. De Ootmarsumseweg betreft een provinciale weg waarvoor een maximumsnelheid van 80 km/u geldt. De provincie Overijssel meet de verkeersintensiteiten per werkdag voor de provinciale wegen. Voor dit plan zijn de verkeersintensiteiten gemeten tussen hectometerpaal 7.05 en 9.5 van belang (Albergen - Fleringen). Hieronder worden de gemeten verkeersintensiteiten per werkdag per etmaal weergegeven voor de jaren 2014, 2015, 2016, 2017 en 2018. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in motorvoertuigen en vrachtverkeer.
Gemeten verkeersintensiteit per werkdag (motorvoertuigen per etmaal) | Gemeten verkeersintensiteit per werkdag (vrachtverkeer) | |
Verkeersintensiteit weekdagen 2014 | 6.368 | 830 |
Verkeersintensiteit weekdagen 2015 | 6.676 | 814 |
Verkeersintensiteit weekdagen 2016 | 6.663 | 762 |
Verkeersintensiteit weekdagen 2017 | 6.648 | 775 |
Verkeersintensiteit weekdagen 2018 | 6.693 | 796 |
Uit de gemeten verkeersintensiteiten blijkt dat de verkeersintensiteit sinds 2014 is toegenomen. Ten opzichte van 2014 is de verkeersintensiteit in 2018 toegenomen met 325 motorvoertuigbewegingen per werkdag. Ten opzichte van 2014 is het vrachtverkeer in 2018 afgenomen. De afname van het vrachtverkeer bedraagt 34 vrachtverkeerbewegingen per werkdag.
Gelet op het karakter van de Ootmarsumseweg en de verkeersgeneratie kan gesteld worden dat de toename van 175 verkeersbewegingen per dag als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling in voldoende mate afgewikkeld kan worden op de Ootmarsumseweg. Wel verdient het aspect 'verkeersveiligheid' aandacht aangezien de in- en uitrit van het bedrijfsperceel rechtstreeks wordt afgewikkeld op de Ootmarsumseweg.
Echter, de extra bebouwing is noodzakelijk om inpandige opslag van geproduceerde goederen mogelijk te maken in plaats van buitenopslag. Daarnaast is de uitbreiding van de spuiterij/droogruimte noodzakelijk voor een efficentiëre bedrijfsvoering. De bedrijfsactiviteiten nemen als gevolg van onderhavig plan niet significant toe. Het plan heeft enkel betrekking op een efficiëntere bedrijfsvoering en de droge opslag van goederen. Derhalve kan gesteld worden dat het plan niet leidt tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen waardoor gesteld kan worden dat het aspect 'verkeer' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Parkeren
Om het parkeren ook na 1 juli 2018 te kunnen reguleren is het bestemmingsplan "Facetbestemmingsplan Parkeren Tubbergen" vastgesteld door de raad van de gemeente Tubbergen op 28 mei 2018. Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen erf moet worden gerealiseerd.
Het bedrijfsperceel heeft een oppervlakte van circa 3,7 hectare. De parkeervoorzieningen van het bedrijfsperceel zijn grotendeels aan de voorzijde van het bedrijfsperceel (aan de zijde van de Ootmarsumseweg) gesitueerd. Daarbij kan zowel voor de bestaande bedrijfswoning (westzijde van bedrijfsperceel) als voor de bestaande bedrijfsbebouwing geparkeerd worden. Tevens zijn er tussen de bestaande bedrijfswoning (westzijde van het perceel) en het kantoor parkeerplaatsen aanwezig voor zowel het personeel als voor bezoekers.
Middels dit wijzigingsplan wordt de bedrijfsbestemming niet uitgebreid. Het voornemen heeft enkel betrekking op de realisatie van twee nieuwe hallen ten behoeve van de stalling en opslag, welke in de huidige situatie reeds in de buitenlucht plaatsvindt. De bedrijfsactiviteiten nemen derhalve niet toe.
Gezien de omvang van het bedrijfsperceel en de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt kan geconcludeerd worden dat het aspect 'parkeren' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. De benaming van de bestemmingen en de volgorde van de regels, evenals de weergave van de bestemmingen in het plan komen overeen met de SVBP 2012.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, te weten:
Hoofdstuk 1 van de regels omvat de inleidende regels. Deze regels omvatten:
In dit artikel zijn enkele in het kader van de SVBP2012 verplichte begrippen en enkele aanvullende begrippen opgenomen die dienen ter verduidelijking van de in dit wijzigingsplan gehanteerde definities. Voor het overige worden de begrippen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' onverkort van toepassing verklaard.
de wijze van meten zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' wordt onverkort van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De bestemmingsregels van de (dubbel)bestemmingen 'Bedrijf' en 'Waarde - Archeologie 3', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' worden onverkort van toepassing verklaard.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Omdat het in dit geval een wijzigingsplan betreft zijn de algemene regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' onverkort van toepassing verklaard, met dien verstande dat in dit hoofdstuk, in het kader van 'een goede ruimtelijke ordening', regels ten aanzien van parkeren zijn opgenomen
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
In voorliggend wijzigingsplan is de maatvoering 'maximum oppervlakte' verhoogd met een oppervlakte van 3.650 m2. Deze verhoging leidt er toe dat er op het bedrijfsperceel aan de Ootmarsumseweg 228 te Fleringen maximaal 18.250 m2 aan bedrijfsbebouwing gerealiseerd mag worden. De bestemmingsregels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' voor wat betreft de bestemming 'Bedrijf' blijven onverkort van toepassing verklaard op het plangebied.
De regels behorende bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn onverkort van toepassing verklaard.
De regels behorende bij de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn onverkort van toepassing verklaard.
De regels behorende bij de dubbelbestemming 'Waarde - Essen', zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Tubbergen Buitengebied 2016' zijn onverkort van toepassing verklaard.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan/wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het plan valt onder categorie B onder 4, waardoor vooroverleg niet nodig is. Daarnaast past de voorgenomen ontwikkeling binnen de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid zoals die in het bestemmingsplan voor het buitengebied van de gemeente Tubbergen is vastgesteld, waarvoor de provincie Overijssel akkoord heeft gegeven.
Waterschap Vechtstromen
Op 14 augustus 2019 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 3 februari 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit wijzigingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn geen zienswijzen binnengekomen.