direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Tubbergen Buitengebied 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0183.1410621-vg01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

In 2006 heeft de gemeenteraad van Tubbergen het bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Besluitvorming van Gedeputeerde Staten en de Raad van State, de actualisatie- en digitaliseringsverplichting uit de nieuwe Wro en recente beleidsontwikkelingen vormen een aanleiding om dit bestemmingsplan uit 2006 te herzien. Op hoofdlijnen zullen de volgende zaken worden aangepast:

  • perceelsgebonden ontwikkelingen die sinds 2006 via partiële herzieningen en wijzigingen zijn gerealiseerd, worden vertaald in een passende bestemming;
  • de (beleids)uitgangspunten voor de bestemmingen worden geactualiseerd. Dit kan er toe leiden dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het oude bestemmingsplan gaan wijzigen. Dit is per functie verschillend;
  • de verbeelding en de planregels worden vormgegeven volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP);
  • het bestemmingsplan wordt digitaal ontsloten via een landelijke voorziening (www.ruimtelijkeplannen.nl).

De gemeente heeft de inwoners van het buitengebied gevraagd te reageren op het plan. Dit heeft als eerste plaatsgevonden in oktober 2013. Er zijn toen circa 250 inloopreacties ontvangen op het eerste concept plan. De reacties betroffen in hoofdzaak perceelsgebonden ontwikkelingen. Na beoordeling door de gemeente zijn de reacties verwerkt tot een voorontwerp bestemmingsplan. Het voorontwerp heeft voor overleg en inspraak ter inzage gelegen van 19 maart 2015 tot 30 april 2015. Hier zijn 160 reacties op gekomen. Deze reacties zijn verwerkt tot een ontwerp bestemmingsplan.

1.2 Plangebied

De begrenzing van het plangebied volgt op hoofdlijnen de begrenzing van het bestemmingsplan Buitengebied 2006. Dit betekent dat de gehele gemeente wordt aangemerkt als buitengebied, behoudens de kernen Tubbergen, Geesteren, Albergen, Harbinkhoek, Langeveen, Reutum, Fleringen, Vasse, Manderveen en Mariaparochie. Recreatieterreinen en percelen waarvoor recent een planologische procedure is doorlopen worden ook meegenomen in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.1410621-vg01_0001.jpg"

Figuur: begrenzing plangebied bestemmingsplan Buitengebied Tubbergen

1.3 Nota van uitgangspunten

In de nota van uitgangspunten (30 november 2011) worden de hoofdkeuzes voor het nieuwe bestemmingsplan beschreven. Deze keuzes zijn afgestemd met belangenvertegenwoordigers en aan de gemeenteraad voorgelegd. Het bestemmingsplan Buitengebied 2006 in combinatie met alle uitgevoerde partiële herzieningen vormt het vertrekpunt. Waar nodig en wenselijk zijn de keuzes voor het nieuwe bestemmingsplan geactualiseerd aan de hand van (beleids)ontwikkelingen die sinds 2006 hebben plaatsgevonden. Het betreft beleidsontwikkelingen op het gebied van onder meer landschappelijke kwaliteit, archeologie, intensieve veehouderij en reconstructiezonering, VAB beleid, natuur en water en verblijfsrecreatie. De nota van uitgangspunten is op 6 februari 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.

De uitgangspunten zijn aangevuld en nader uitgewerkt naar aanleiding van gewijzigde inzichten. Reden hiervoor is gewijzigd beleid, voortschrijdend inzicht dan wel harmonisatie van beleid in verband met de samenwerking met de gemeente Dinkelland. Vanaf 2013 werkt één ambtelijke organisatie voor de gemeente Dinkelland én de gemeente Tubbergen. De ambtelijke organisatie heet ‘Noaberkracht Dinkelland Tubbergen’ en voert de volledige bedrijfsvoering uit voor de gemeenten Tubbergen en Dinkelland. De gemeenten Tubbergen en Dinkelland zijn zelfstandige gemeenten. De gemeenteraden en de colleges van B&W van beide gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen besluiten. 

1.4 Leeswijzer

Na het inleidende hoofdstuk (hoofdstuk 1) wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op kader, reikwijdte, hoofduitgangspunten en plansystematiek van dit bestemmingsplan Buitengebied. In hoofdstuk 3 wordt de huidige situatie in het plangebied geschetst. In hoofdstuk 4, beleidskader en wet- en regelgeving is het relevante Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid weergegeven waarmee rekening gehouden dient te worden in dit bestemmingsplan. Om conflictsituaties te voorkomen dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Deze komen in hoofdstuk 5 aan de orde. Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de planuitgangspunten en hoofdstuk 7 omvat de juridische toelichting op de regels. Hoofdstuk 8 tenslotte gaat in op de maatschappelijke- en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 KADER, REIKWIJDTE, HOOFDUITGANGSPUNTEN EN PLANSYSTEMATIEK

2.1 Kader

Beleidsgrenzen

Bij het bepalen van haar beleid moet de gemeente rekening houden met het beleid van de hogere overheden. Voor het bestemmingsplan Buitengebied vormt het provinciale ruimtelijke beleid zoals neergelegd in de Omgevingsvisie Overijssel (juli 2009), de actualisatie van de Omgevingsvisie ( juli 2013) en in de Omgevingsverordening 2009 een belangrijk toetsingskader. Daarnaast vormt het nationaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) een kader. Naast het rekening houden met de beleidskaders is ook afstemming met de 'harde' wetgeving zoals de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet van belang.


Instrumentele grenzen

Naast het beleidsinhoudelijke kader geldt voor het bestemmingsplan een aantal 'instrumentele' grenzen. Zoals gezegd speelt het bestemmingsplan als instrument van het gemeentelijke ruimtelijke beleid een belangrijke rol. Het bestemmingsplan is echter slechts één van de instrumenten die zich met deze ontwikkeling bezig houdt. Het is daarom van belang de reikwijdte er van duidelijk aan te geven. Drie begrippen staan centraal om aan te geven wat het bestemmingsplan wel en niet kan regelen: Beheer, Ontwikkeling en Inrichting.


Beheer

Voor de bestaande functies vormt het bestemmingsplan het beheerskader. Waar mogelijk en gewenst wordt daarbij ontwikkelingsruimte geboden. Hierbij moet gezegd dat beheersmaatregelen ten aanzien van milieu, waterhuishouding, landbouw en ook beeldkwaliteit niet via het bestemmingsplan te regelen zijn.


Ontwikkeling

Nieuwe ontwikkelingen kunnen direct (bij recht) of via toepassing van afwijkingsregelingen en wijzigingsbevoegdheden worden geregeld. Daarvoor gelden afzonderlijke procedures. Voor de toepassing van afwijkingen en/of wijzigingen geeft het bestemmingsplan zo mogelijk locaties aan.


Inrichting

Voor de daadwerkelijke uitvoering van inrichtingsmaatregelen is niet het bestemmingsplan, maar zijn meer op de uitvoering gerichte instrumenten zoals de integrale gebiedsplannen een geëigend middel.


Met het oog op de beheers- en ontwikkelingsfunctie en vanuit het streven naar een goede handhaafbaarheid is het van belang dat het bestemmingsplan Buitengebied:

  • heldere, duidelijke en handhaafbare regels geeft en daarbij niet meer dan strikt noodzakelijk is voor een praktisch hanteerbaar plan;
  • een flexibel plan is, waarmee de gemeente, ook in de toekomst in staat is om op ontwikkelingen in te spelen en/ of deze te begeleiden;
  • geen zaken regelt waarvoor anderszins al doelmatige regelgeving bestaat zoals bijvoorbeeld ten aanzien van milieu, water, natuur en beeldkwaliteit.


Het bestemmingsplan biedt dus ruimte voor de nodige flexibiliteit binnen de bovengenoemde kaders. De concrete criteria ten behoeve van de toetsing van de bouwaanvragen en de aanvragen voor het uitvoeren van werkzaamheden zijn in de diverse regels vastgelegd.

2.2 Reikwijdte

Het bestemmingsplan speelt als instrument van het gemeentelijk ruimtelijk beleid een belangrijke rol. In het bestemmingsplan Buitengebied wordt het vele beleid, dat voor verschillende beleidsvelden en door diverse overheden voor dit gebied is opgesteld, tegen elkaar afgewogen en samengevoegd in een integraal plan. Het bestemmingsplan is uiteindelijk het enige ruimtelijke plan dat de overheid en de burgers rechtstreeks juridisch bindt.


Belangrijke functies in het buitengebied zijn met name landbouw, natuur en landschap, recreatie, wonen en bedrijvigheid. Het bestemmingsplan zal niet alleen een goede planologische regeling moeten bieden voor de afzonderlijke functies en activiteiten, het plan zal ook het gemeentelijk instrument moeten zijn waarmee nieuwe ontwikkelingen kunnen worden gestuurd en begeleid. Dat betekent dat het bestemmingsplan Buitengebied ook moet fungeren als richtingwijzer voor nieuwe initiatieven in de gemeente.

2.3 Hoofduitgangspunten

Algemeen

De centrale uitgangspunten bij het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied zijn de volgende:

  • bestaande planologische rechten blijven zoveel mogelijk gehandhaafd, tenzij het beleid en de regelgeving voor de desbetreffende functie zijn veranderd of een situatie zich niet verdraagt met een goede ruimtelijke ordening;
  • er wordt niet meer geregeld dan noodzakelijk;
  • er wordt gestreefd naar een flexibel bestemmingsplan waarmee het gemeentebestuur kan inspelen op toekomstige ontwikkelingen. Dit uit zich onder andere in wijzigingsbevoegdheden en regels voor afwijking van het bestemmingsplan.

Perceelsgebonden ontwikkelingen die sinds 2006 via partiële herzieningen en wijzigingen zijn gerealiseerd, worden vertaald in een passende bestemming. Ook de in het buitengebied gelegen recreatieterreinen maken deel uit van dit bestemmingsplan. Voor zowel de perceelsgebonden ontwikkelingen als de recreatieterreinen is daarbij gezocht naar een plansystematiek die aansluit bij die van het bestemmingsplan Buitengebied als geheel. Dit kan betekenen dat op onderdelen gekozen is voor een meer globale regeling.

Ruimtelijke kwaliteit

De gemeente Tubbergen heeft een veelzijdig landschap, dat wordt gekenmerkt door rust, ruimte en groen. Het huidige cultuurlandschap is in belangrijke mate ontstaan door het uitoefenen van de landbouw. Landbouw is voor het buitengebied van de gemeente Tubbergen een belangrijke economische pijler. Naast dit economisch belang, speelt de landbouwsector ook een belangrijke rol bij het onderhoud van het landschap. Een zich goed ontwikkelende landbouwsector is, binnen randvoorwaarden, daarom mede belangrijk voor het behoud van karakteristieke landschappen. Ook doordat de toeristisch-recreatieve sector een groeiende economische waarde vertegenwoordigt, is de kwaliteit van het landschap van belang voor de gemeente Tubbergen. Niet voor niets is Tubbergen in 2011 verkozen tot wandelgemeente van het jaar. De contrasten tussen grootschalige open ontginningslandschappen en het kleinschaliger, groene kampenlandschap maken Tubbergen bovendien tot een gemeente met een aantrekkelijke en veelzijdige woonomgeving. Behoud van de landschapskarakteristiek en de ruimtelijke kwaliteit vormt daarom een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan.

Het belang van het landschap blijkt ook uit de verschillende beleidssporen die zijn ingezet. Naast beleid voor de sanering van verouderde (agrarische) opstallen (Rood voor Rood), is er beleid ontwikkeld dat moet leiden tot een impuls voor het landschappelijke raamwerk (kwaliteitsimpuls groene omgeving via partiële herziening en de casco-benadering).

2.4 Plansystematiek

Overkoepelende functies, basisfuncties en niet-basisfuncties

In het bestemmingsplan wordt het landschap met de bijbehorende kernkwaliteiten als overkoepelende functie beschouwd. Het landschap vormt als het ware een raamwerk, waar basisfuncties en niet-basisfuncties aan worden gehangen. Het landschap is op meer dan één manier van belang voor de ruimtelijke kwaliteit van een gebied. Enerzijds zijn functies voor hun functioneren afhankelijk van het landschap. Anderzijds is het buitengebied als plek herkenbaar aan de landschappelijke structuren en elementen.


Als basisfuncties worden aangemerkt: landbouw, water en natuur. De niet-basisfuncties zijn bijvoorbeeld: wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, verblijfsrecreatie, dienstverlening, infrastructuur.


De basisfuncties komen, als gevolg van de ontstaansgeschiedenis én door toedoen van de mens, overal in het buitengebied naast elkaar voor. De basisfuncties zijn voor hun functioneren rechtstreeks afhankelijk van het buitengebied. De basisfuncties zijn gebiedsdekkend en krijgen daarom ook een gebiedsbestemming. De niet-basisfuncties die verspreid over het buitengebied voorkomen zijn niet gebiedsdekkend en veelal niet afhankelijk van een specifieke locatie in het buitengebied. De niet-basisfuncties krijgen een perceelsgebonden bestemming.


Omdat de basisfuncties voor hun functioneren afhankelijk zijn van het buitengebied, moet bij de ontwikkeling van (nieuwe) andere functies altijd rekening worden gehouden met de belangen van de basisfuncties. De ontwikkeling van de andere functies mag niet of niet teveel ten koste gaan van de basisfuncties. De indeling in basisfuncties en niet-basisfuncties heeft uitsluitend betrekking op de ruimtelijke afweging en heeft geen invloed op het belang van de betreffende functie voor de gemeente.

Agrarische bedrijven als onderdeel van het landschap

Agrarische bedrijven maken deel uit van het agrarische landschap. Om in de bestemmingen een rechtstreekse koppeling te kunnen leggen met het landschap, wordt daarom niet gewerkt (zoals in het plan van 2006) met een aparte bestemming voor agrarische bedrijven, maar met een aanduiding van de bouwvlakken binnen de agrarische gebiedsbestemmingen. Dit heeft drie voordelen ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2006:

  • het is makkelijker om flexibiliteit in te bouwen voor bouwplannen die het bouwvlak overschrijden, omdat de bouwplannen dan niet in een andere bestemming liggen;
  • er wordt een sterkere planologische relatie gelegd tussen de onbebouwde delen van het bouwvlak en het omliggende open agrarisch gebied;
  • bouwplannen worden rechtstreeks getoetst aan de landschappelijke context.


Voor de aanduiding van de bouwvlakken is zoveel mogelijk aangesloten op de bestemmingsvlakken in het bestemmingsplan 2006 alsmede op basis van inloopreacties. Met de aanduiding is het bouwvlak aangegeven alsmede welk type agrarisch bedrijf is toegestaan (bijvoorbeeld agrarisch, al dan niet met een intensieve veehouderij).

Systematiek voor niet-basisfuncties

Bij de niet-basisfuncties wordt gewerkt met een perceelsgebonden bestemming (Wonen, Bedrijf, Recreatie, etc.). Voor de bestemmingsvlakken wordt zoveel mogelijk aangesloten op de bestemmingsvlakken in het nu geldende bestemmingsplan 2006 en op basis van de inloopreacties.

Dubbelbestemmingen en aanduidingen

Daar waar meerdere functies aanwezig zijn of verbijzondering van de juridische regeling noodzakelijk is, wordt (overeenkomstig de SVBP) gewerkt met dubbelbestemmingen, gebiedsaanduidingen en specifieke aanduidingen.


Flexibiliteitsbepalingen

In het bestemmingsplan worden verschillende bepalingen opgenomen waarmee enige flexibiliteit ten opzichte van de hoofdbestemming wordt ingebouwd. Met wijzigingsbevoegdheden kan het college een bestemming laten omzetten in een andere bestemming. Op basis van de afwijkingsregels kan een omgevingsvergunning worden aangevraagd.


Afwijkingsregels zijn bedoeld voor ondergeschikte afwijkingen binnen de bestemming zelf. Wijzigingsregels en afwijkingsregels kunnen worden gekoppeld aan een enkele bestemming, maar ook gelden voor meerdere bestemmingen (algemene wijzigingsregels of algemene afwijkingsregels).


Bij afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden worden verschillende voorwaarden opgenomen die in acht moeten worden genomen. Het gaat bijvoorbeeld om een maximale oppervlakte of het uitgangspunt dat er sprake is van een goede milieu- en omgevingssituatie.

Hoofdstuk 3 HUIDIGE SITUATIE

3.1 Ontstaansgeschiedenis

De gemeente Tubbergen behoort tot het oostelijk dekzandgebied. In de geologische perioden Saalien, Weichselien en Holoceen is in dit gebied materiaal van verschillende samenstelling en afkomst afgezet en/of gevormd. Ook is de mens bepalend geweest voor het huidige landschapspatroon.

3.2 Geologie

In de voorlaatste ijstijd, het Saalien, bereikte het landijs vanuit Scandinavië ons land. Tijdens de grootste uitbreiding bedekte het landijs Nederland tot globaal de lijn Haarlem-Utrecht-Nijmegen. Grote ijslobben drukten de eerder gevormde afzettingen omhoog tot heuvelruggen, ook wel stuwwallen genoemd. Zo ontstond een grote en hoge stuwwal aan de oostkant van de gemeente Tubbergen (stuwwal van Ootmarsum) en drie kleinere en lagere stuwwallen bij Tubbergen, Albergen en Geesteren. Onder het ijs werd een grondmorene (keileem) afgezet. Keileem komt op veel plaatsen op de stuwwallen aan of dichtbij de oppervlakte voor. Tijdens het afsmelten van het landijs zijn smeltwaterafzettingen (fluvioglaciale afzettingen, sandr's) gevormd, onder andere aan de westflank van de stuwwal van Ootmarsum. Het smeltwater heeft dalen uitgeschuurd en laagten opgevuld. De enige Nederlandse subglaciale smeltwaterrug (esker), deels door erosie verdwenen, ligt tussen Bruinehaar en Almelo. Het meest noordelijke deel van de esker, bij Langeveen, steekt duidelijk boven de directe omgeving uit.

In de laatste ijstijd, het Weichselien, bereikte het landijs Nederland niet. Wel heerste er een zeer koud klimaat. Tijdens het Weichselien zijn de afzettingen uit het Saalien sterk gewijzigd door erosie en/of overdekkingen die hoofdzakelijk uit zand bestaan (dekzand). Doordat de ondergrond gedurende het Weichselien permanent bevroren was, kon het neerslagen smeltwater niet wegzakken maar moest oppervlakkig afstromen, dit veroorzaakte (mede door de grote hoeveelheid neerslag) een sterke erosie. Met name in de hoge stuwwallen werden dalen uitgeslepen en werd het geërodeerde materiaal bij de dalmond als een puinwaaier afgezet. Zeer goed ontwikkeld zijn de smalle dalen in de stuwwal van Ootmarsum, zoals de dalen van de Springendalse beek en de Hazelbeek.


Ook zijn tijdens het Weichselien vorstheuvels of pingo's ontstaan. Deze ontstonden doordat op lagere plaatsen, waar de permafrost (permanent bevroren ondergrond) was onderbroken, ijslenzen werden gevormd. Deze groeiden en drukten het omringende materiaal weg. Op deze manier ontstonden heuvels met ijskernen, zogenaamde pingo's. Na het verdwijnen van de permafrost smolten ook de ijskernen. Op deze manier ontstonden komvormige laagten die aanvankelijk waren omgeven door een ringwal. Vaak is de ringwal echter weggewaaid en ontbreekt deze geheel of gedeeltelijk. Het Hondenven ten westen van de kern Tubbergen is een overgebleven pingoruïne met ringwal.

Gedurende het Midden- en Laat-Weichselien was het extreem koud en droog en werden door de wind dekzanden afgezet. In het oostelijk dekzandgebied als een dun laagje over de oudere afzettingen. Plaatselijk ontstonden dekzandruggen en -koppen. De dekzandruggen en -koppen zijn voornamelijk ontstaan in het Laat-Weichselien (jonger dekzand). Toen er een aanmerkelijke klimaatsverbetering optrad begon het Holoceen (de periode waarin we nu leven). Aan het begin van deze warmere periode vond voornamelijk hoogveenvorming plaats en werd in de beekdalen lemig zand en klei afgezet. Ook ontstonden, op enkele plaatsen, stuifzanden. Hoogveen ontstond als volgt. Door de stijgende grondwaterspiegel is in veel beekdalen en laaggelegen gebieden veen gevormd. Door een toenemende veendikte en de afhankelijkheid van regenwater ontstond hoogveen (veenmosveen). Het snel groeiende veenmos breidde zich ook uit over de iets hogere delen van het lage dekzandlandschap. Uiteindelijk ontstond een uitgestrekt, soms verscheidene meters dik, veenpakket, zoals bij Vriezenveen en Manderveen.

Stuifzanden zijn vooral een gevolg van menselijke activiteiten. In de middeleeuwen werd door overbeweiding, branden en plaggensteken de heidebegroeiing plaatselijk dusdanig beschadigd dat er verstuivingen ontstonden. In het plangebied komt een stuifzandrug voor op het landgoed Baasdam.

3.3 Occupatiegeschiedenis

De gemeente Tubbergen behoort grotendeels tot het zandgebied, slechts het meest westelijk deel behoort tot het veengebied. In deze paragraaf wordt de bewonings- en ontginningsgeschiedenis vanaf de middeleeuwen beschreven. De mens heeft bij het in cultuur nemen van het zandgebied ingespeeld op hoogteverschillen, die aanwezig waren als gevolg van de stuwwallen, dekzandruggen en -koppen en beekdalen.


Bij de vestiging op het zand had de mens een zekere voorkeur voor de hoge landschapsdelen: soms erboven op, soms in het grensgebied tussen hoog en laag. In de vroege middeleeuwen (500-1000 na Christus) ontstonden in Nederland de eerste (landbouw-) nederzettingen. Aanvankelijk berustte de agrarische bedrijfsvoering op het weiden van vee in de bossen (Waldviehbauerntum genoemd). De hoger gelegen gebieden kwamen voor bewoning in aanmerking. De hoogteligging van de nederzettingen kwam in de naam tot uitdrukking, zoals Mander (eindigend op -er, dat duidt op "haar", wat een droge zandige rug betekent).


Aanvankelijk zal het nederzettingspatroon hebben bestaan uit verspreide groepjes kleine boerderijen. Vlak bij zo'n individuele boerderij lag een kleine oppervlakte bouwland, de zogenaamde huiskamp. Uit de vroege middeleeuwen kennen we Mander (genoemd in 797) en Hezingen (799). Ook zijn Albergen, Reutum en Vasse al in de 10e eeuw bekend. Vanaf circa 1000 na Christus (de late middeleeuwen) veranderde het landbouwsysteem geleidelijk. Onder druk van de toenemende bevolking en de daarmee samenhangende grotere vraag naar graan, ontstonden er, op plaatsen waar grote aaneengesloten oppervlakten hoge gronden aanwezig waren, grote bouwlandcomplexen: de essen. De boerderijen (circa tien tot vijftien) lagen langs of om het bijbehorende bouwlandcomplex. De essen werden door een houtwal (wildwal) afgeschermd van de omliggende heidevelden en andere woeste gronden. De grootste essen beslaan enige honderden hectaren, zoals de Reutumeresch, de Tubbergeresch en de Manderesch. Het Waldviehbauerntum maakte hiermee plaats voor een meer heidegericht systeem, Heideviehbauerntum genoemd.

Door de noodzakelijke uitbreiding van het bouwlandareaal, kreeg de veestapel een steeds belangrijkere functie als mestleverancier. De mest werd in die tijd vermengd met heideplaggen, grasplaggen, bosstrooisel en zand (plaggenmest) en werd jaarlijks op de bouwlanden gebracht. Op deze wijze werden de bouwlanden kunstmatig opgehoogd en ontstonden in de loop der eeuwen dikke humeuze bovengronden. Op de sterkst bemeste akkers kunnen de mestdekken meer dan 1 meter dik zijn. In die tijd namen de heidevelden, door het steken van plaggen, sterk in omvang toe. Om aan goede weidegronden te komen werden de dichte en zware bossen (broekbossen) aan de voet van de stuwwal en in de beekdalen gerooid. De daarmee ontstane graslanden werden maten of meden genoemd. De natste percelen werden gebruikt als hooiland.


Het areaal bouwland is in de late middeleeuwen niet alleen vergroot door uitbreiding van de essen. We zien tevens nieuwe huiskampen ontstaan. De jongere ontginningen, kampontginningen genoemd, liggen vaak op kleinere dekzandkopjes en -ruggen en in een boog om de oudere ontginningen heen. In de loop van de 19e eeuw gaan de heideontginningen een grootscheeps karakter vertonen.


Door het ter beschikking komen van goedkope kunstmest (na 1850) was plaggenmest niet meer noodzakelijk voor de bedrijfsvoering en verloor "het veld" zijn betekenis. Daarnaast maakte de Markewet van 1806 een einde aan het gemeenschappelijk bezit van de heidevelden. De markegronden werden verdeeld. De vochtige heidevelden konden met behulp van kunstmest worden ontgonnen tot bouw- en grasland. De droge heidevelden werden grotendeels met naaldhout (grove den) ingeplant, om aan de vraag naar mijnhout te voorzien.

De meeste heidebebossingen op de Noordelijke Manderheide en de Zuidelijke Vasserheide dateren uit de periode 1900-1950. Het hoogveengebied in het westelijk deel van de gemeente Tubbergen sluit aan bij het eigenlijke hoogveengebied van Vriezenveen. In Tubbergen betreft dit delen van het Huyerensche Broek, de Maat- en Flierakkers (flier = veen) en het Noordelijke Drieschichter Veen tot aan het Manderveen, bij het dorp van die naam. Oorspronkelijk was dit gebied een hoogveenmoeras Aan het eind van de 19e eeuw is het veen afgegraven en ontgonnen. Het zand voor de bezanding van het veen is afgegraven uit de hogere dekzandkoppen. In de Engbertsdijkvenen (gemeente Twenterand) is een deel van het hoogveen gespaard gebleven. Het overgebleven hoogveen wordt nu beheerd als natuurreservaat.


Vanouds kwam in het plangebied het traditionele gemengde landbouwbedrijf voor. Elk bedrijf beschikte over hoge en/of middelhoge gronden en over lage gronden. Op de hoge gronden kwam akkerbouw voor, op de lage gronden weidebouw. Na de Tweede Wereldoorlog heeft er specialisatie plaatsgevonden. In de gemeente Tubbergen ging de veehouderij een overheersende positie innemen. Bouwlanden werden omgezet in grasland. Op de nu nog aanwezige bouwlanden worden tegenwoordig overwegend gewassen geteeld die ten goede komen aan de eigen veestapel, zoals snijmaïs. Ook zijn er ten behoeve van de landbouw cultuurtechnische werken uitgevoerd. Wegen werden verhard, de ontwatering van percelen werd verbeterd en beken werden gekanaliseerd. Ook is op een aantal plaatsen een geheel nieuw stelsel van waterlopen aangelegd* (* In het kader van de ruilverkaveling Agelo-Reutum is de Reutumerbeek geheel nieuw aangelegd. De bovenloop van deze nieuwe beek wordt gevormd door de oude bovenloop van de Baasdammerbeek. De nieuwe beek buigt af naar het zuiden en mondt uit in het kanaal Almelo-Nordhorn).

3.4 Landschap en fysische geografie

Landschapstypering

De wijze waarop de mens de bodem in cultuur heeft gebracht heeft geleid tot een aantal verschillende landschapstypen, die ook nu nog, zij het in verschillende mate, in het landschap te herkennen zijn. Op de als bijlage 1 Kaart Landschapstypen opgenomen kaart is de ligging van de verschillende landschapstypen aangegeven (bron: bestemmingsplan Buitengebied 2006). Hierna volgt een toelichting van de verschillende landschapstypen.

Landschap van de esnederzetting

Daar waar grote, aaneengesloten oppervlakten hoge gronden voorkwamen, ontstonden vanaf de middeleeuwen esnederzettingen. Op de hoge gronden ontstonden bouwlandcomplexen: essen. De essen waren in die tijd de meest intensief gebruikte gronden. Rondom de essen ontstonden dan ook de boerderijen. De bewoningsvorm werd door de ligging van de bouwlandgronden bepaald. Naast de bouwlanden konden binnen de (oude) esnederzettingen de graslanden (verdeeld in wei- en hooiland) en de woeste gronden (bestond grotendeels uit heide) worden onderscheiden.

Het landschap van de esnederzetting wordt in de gemeente Tubbergen aangetroffen:

  • op de west- en zuidflank van de stuwwal van Ootmarsum (Mander, Vasse, Haarle en Reutum);
  • bij Hezingen;
  • bij Tubbergen;
  • bij Albergen;
  • bij Fleringen;
  • in een langgerekte vorm van Geesteren naar Harbrinkhoek.

De bij de esnederzettingen horende graslanden liggen over het algemeen op de lager gelegen gronden rondom de stuwwal(-len) en in de beekdalen. De grotere oude graslandcomplexen worden afzonderlijk onderscheiden als matenlandschap. De van oorsprong woeste gronden zijn in een latere periode (vaak na 1850) ontgonnen.

Akkerkampenlandschap

Een akkerkamp is een min of meer blokvormig perceel akkerland dat afzonderlijk met een haag of houtwal omheind is. De akkerkampen, die door individuele of enkele boeren werden aangelegd (daarom ook wel eenmansesjes genoemd), ontstonden op plaatsen waar slechts kleinere dekzandruggen en -koppen aanwezig waren. Langs de akkerkampen liggen veelal kronkelige wegen, aangepast aan de topografie van het terrein, waaraan de boerderijen staan en waarlangs ook de graslanden liggen. In de gemeente Tubbergen komt in het zuiden van de gemeente een gordel met akkerkampen voor.


Matenlandschap

De oude graslanden, onderdeel van de esnederzettingen, werden maten of meden genoemd. De grotere graslandcomplexen zijn daarom onderscheiden als het matenlandschap. De maten kennen een grillige verkaveling met (van oorsprong) veel houtsingels. Daar zijn ze ook nu nog aan te herkennen. De maten hangen nauw samen met de beekdalen en/of de lagere gebieden rondom de stuwwal(-len).

Heide- en broekontginningslandschap

Na 1850 kon de grote oppervlakte woeste gronden worden ontgonnen tot bouw- en grasland. Ook de lagere delen van de beekdalen (de broeken) konden, door verbetering van de af- en ontwatering, in gebruik worden genomen. Hiermee ontstond het (jonge) heide- en broekontginningslandschap. Aanvankelijk vonden de heideontginningen plaats op de overgang van de oude ontginningen naar de woeste gronden (ook wel velden genoemd). Na 1880 zette de ontginning zich in een versneld tempo voort, met de jaren dertig als hoogtepunt. Er ontstond een rationeel ingericht agrarisch ontginningslandschap. Langs veelal rechte wegen ontstonden verspreid nieuwe agrarische bedrijven, waarbij de kavels in rechthoekige percelen werden opgedeeld. Op een aantal plaatsen is sprake van een strokenverkaveling, zoals ten noorden van Manderveen. Een uitzondering op het rechthoekig verkavelingspatroon zijn de Cirkels van Jannink: twee cirkelvormige, uit de jaren dertig daterende, droge heideontginningen op de Noordelijke Manderheide. Deze cirkelvormige gebieden worden weer omgevormd tot heide.

Reliëf en opgaande beplanting komt in het heide- en broekontginningslandschap nauwelijks voor. Door de uitvinding van prikkeldraad (omstreeks 1910) waren houtwallen niet meer noodzakelijk als veekering. Een groot deel van de gemeente Tubbergen behoort tot het heideontginningslandschap. Broekontginningslandschap komt in het zuiden van de gemeente voor, langs de Loolee.

Heideontginningslandschap/bos

In enkele gebieden, het gaat daarbij om de van oorsprong droge heidevelden, werden de woeste gronden ingeplant met naaldbos. Op de stuwwal van Ootmarsum ontstonden op deze manier grote boscomplexen: de Noordelijke Manderheide, het Springendal en de Zuidelijke Vasserheide.

Hoogveenontginningslandschap

Daar waar oorspronkelijk hoogveen aanwezig was (in het westen van de gemeente) ontstond na de ontginning, vanaf het eind van de 19e eeuw, het hoogveenontginningslandschap. Het hoogveengebied in de gemeente Tubbergen kan beschouwd worden als de oostelijke rand van het grote hoogveengebied in Vriezenveen. De veenlaag was er dun. Het veen werd deels afgegraven en bezand. Het hoogveenontginningslandschap wordt aangetroffen in de omgeving van Langeveen en in de Weitemanslanden en omgeving. In de omgeving van Langeveen vertoont het hoogveenontginningslandschap een volkomen eigen karakter. De kavels zijn overwegend strookvormig, terwijl ze door hagen en houtwallen omgeven zijn. (De hagen en houtwallen langs de strookvormige kavels zijn merendeels verdwenen). Een ander kenmerk vormt de verspreide bewoning. De boerderijen staan slechts ten dele langs de wegen, die over het algemeen zeer 'bochtig' zijn. Dit karakteristieke landschap gaat vrijwel ongemerkt over in het heide-ontginningslandschap ten noordoosten van Geesteren. In de Weitemanslanden en omgeving is sprake van rechthoekige percelen. De wegen zijn 'bochtig'. De hierlangs gelegen boerderijen vormen veelal een lint van bebouwing. Afgezien van de aanwezigheid van enige houtwallen en bossages heeft het landschap een open karakter.

Landschap van de landgoederen

Havezathe Herinckhave kan getypeerd worden als landschap van de landgoederen. Tot dit landschapstype behoren de landhuizen, de karakteristiek aangelegde parken en parkbossen en typerende aspecten van het wegenpatroon, met name oprijlanen. In feite zijn de landgoederen vaak veel groter. Echter, hun totale omvang is niet aan de hand van landschappelijke criteria vast te stellen.


Nog bestaande heidevelden

In de gemeente Tubbergen komt nog een aantal (kleine) heideterreinen voor: op de Noordelijke Manderheide, de Paardenslenkte, op de Zuidelijke Vasserheide en het Hondenven.


Oud bosgebied

In het midden van de 19e eeuw kwam in Twente een zeer beperkte oppervlakte bos voor. Grote aaneengesloten arealen worden nergens aangetroffen. Ten noordoosten van de kern Reutum komt een verspreid oud bosgebiedje voor.

Reliëf

De gemeente Tubbergen is reliëfrijk. Niet alleen als gevolg van de geologische ontstaanswijze, maar ook door de wijze waarop de mens in de loop der eeuwen de grond in gebruik heeft genomen. De belangrijkste hoogteverschillen ontstonden als gevolg van de hoge stuwwal van Ootmarsum, de stuwwallen van Tubbergen en Albergen en het meest noordelijke deel van de smeltwaterrug (esker) bij Langeveen. Het maaiveld loopt globaal vanuit de oostzijde af richting het westen/zuidwesten. Het westen/zuidwesten van de gemeente Tubbergen kent een maaiveldhoogte van gemiddeld 10 meter boven NAP. De stuwwal van Ootmarsum, die doorloopt richting Uelsen (Duitsland), vormt een markante hoogte, waarvan een groot deel tot meer dan 55 meter + NAP reikt. Ten oosten van Vasse ligt in het natuurreservaat Het Springendal het hoogste punt van het Nederlandse gedeelte van de stuwwal op NAP + 75,7 meter. In Duitsland bereikt de stuwwal hoogten van meer dan 80 meter.

De helling van de stuwwal is niet erg steil. De stuwwallen bij Tubbergen en Albergen (middelhoog) liggen tussen 20 en 30 meter + NAP en steken 10 à 15 meter boven hun directe omgeving uit. Ook het meest noordelijke deel van de esker, bij Langeveen, steekt boven de directe omgeving uit. De hoogte hiervan bedraagt ruim 25 meter + NAP. Naast de hoogteverschillen als gevolg van de geologische ontstaanswijze, kent het plangebied ook veel microreliëf. Dit microreliëf hangt samen met de (grote) essen en eenmansesjes. De essen zijn ook nu nog te herkennen: ze hebben een glooiend, bol (door de eeuwenlange potstalbemesting) en veelal open karakter. De randen van de essen zijn plaatselijk steil. Echter, er is ook veel microreliëf verdwenen als gevolg van ontgrondingen en egalisaties.

3.5 Waterhuishouding

De waterhuishouding hangt nauw samen met de hoogteligging en de helling van het terrein. In deze paragraaf wordt ingegaan op het oppervlaktewater- en het grondwatersysteem.


Oppervlaktewater

In de gemeente Tubbergen worden drie stroomgebieden onderscheiden: het stroomgebied van het Lateraalkanaal, van de Vecht en van de Dinkel. Het waterbeheer wordt verricht door het Waterschap Vechtstromen. Het oppervlaktewater stroomt, met uitzondering van het meest oostelijke gedeelte van de gemeente, van oost naar west/zuidwest. Op de stuwwal van Ootmarsum komen verscheidene bronbeken voor, zoals de Springendalse beek (spring of spreng = bron) en de Mosbeek. De bronbeken zijn ontstaan als gevolg van een dichte kleilaag in de ondergrond. Regenwater stroomt grotendeels zijdelings over deze kleilaag af. Op plaatsen waar de kleilaag uitmondt in de erosiedalen van de stuwwal ontstaan bronnen.

De diverse waterlopen zijn onderverdeeld in hoofd- en detailwaterlopen. Hoofdwaterlopen zijn waterlopen met een stroomgebied groter dan 1.000 hectare. Het Waterschap noemt ze eerste en tweede soort waterlopen. Detailwaterlopen hebben een kleiner stroomgebied en worden derde, vierde en vijfde soort waterlopen genoemd.


Grondwater

Het grondwatersysteem is onzichtbaar, maar maakt een belangrijk onderdeel uit van de waterkringloop. Het grondwatersysteem wordt doorgaans bepaald door natuurlijke factoren, zoals de aanwezigheid van een stuwwal of van een beek. De grondwaterstand ter plaatse van een stuwwal is hoger dan in de directe omgeving. Het grondwatervlak hangt nauw samen met de hoogteligging van het terrein. De stuwwal van Ootmarsum is een markante hoogte. Midden over 'de top' van de stuwwal loopt van noord naar zuid een grondwaterscheiding, die het gebied qua waterhuishouding in tweeën deelt. De stromingsrichting van het water is van de grondwaterscheiding af gericht. Neerslag dat oostelijk van de grondwaterscheiding op de stuwwal infiltreert, stroomt richting Duitsland af naar het stroomgebied van de Dinkel. Water dat westelijk infiltreert, stroomt in de richting Geesteren-Delden af. De stuwwal van Ootmarsum is een infiltratiegebied van regionale betekenis. In de lager gelegen gebieden van de gemeente is sprake van kwel. Kwel is grondwater dat een opwaartse stromingsrichting naar het maaiveld heeft. Voor de natuurwaarde van een gebied is kwel gunstig. Het voedselarme, enigszins basische kwelwater is aantrekkelijk voor tal van bijzondere planten. Voor de grondwaterstroming zijn ook de beken van belang. De beken hebben doorgaans een drainerende werking. Dit betekent dat de grondwaterstromingsrichting op lokale schaal naar de beken is gericht.

3.6 Bodem

De bodem in het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit zandgronden, waarin een aantal verschillende bodemtypen is ontwikkeld. Het westen van het plangebied is van oorsprong een hoogveengebied. De bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000 (Blad 28 Oost Almelo en 29 Denekamp) laat zien, dat in de gemeente Tubbergen een zestal hoofdbodemtypen zijn te onderscheiden: podzolgronden, dikke eerdgronden, kalkloze zandgronden, veengronden, moerige gronden en oude kleigronden.

3.7 Landbouw

De te verwachten toekomstige ontwikkelingen in de land- en tuinbouw hangen af van veel factoren. Het wegvallen van prijsgaranties, de toenemende oriëntatie op de wereldmarkt en de verdergaande ontwikkeling van de technologie, eisen van agrariërs een grote mate van flexibiliteit en voortdurende aanpassing van de (externe) productieomstandigheden. Daarnaast stelt de consument steeds hogere eisen aan de kwaliteit van de voeding en de manier waarop het geproduceerd is. Dat dient op een verantwoorde, duurzame manier te gebeuren.

Ook het rijks- en provinciaal beleid heeft grote invloed op de landbouw. Met name de wetgeving voor wat betreft mestaanwending, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en voedselveiligheid en Natura 2000 in relatie tot de PAS (Programmatische Aanpak Stikstof). Tevens kan dit beleid leiden tot extensivering van het grondgebruik.

Ontwikkelingen en tendensen in de landbouw uiten zich met name in schaalvergroting, verbreding van de bedrijfsvoering en intensivering. Deze trends zullen naar verwachting in de toekomst verder doorzetten. De landbouw speelt daarnaast in op de geschetste ontwikkelingen door extensivering, samenwerking, plattelandsvernieuwing én kennisvermeerdering - en overdracht.

Huidige situatie

In onderstaande tabel is het grondgebruik van 2005, 2009 en 2013 weergegeven.

  2005   2009   2013  
Totaal aantal landbouwbedrijven   684   620   575  
Totaal grondgebruik (are)   1.189.278   1.145.090   1.111.408  
Gemiddeld grondgebruik per bedrijf (are)   1739   1847   1933  

Uit bovenstaande tabel zijn de volgende conclusies te trekken:

  • het totaal aantal bedrijven is afgenomen;
  • de totale oppervlakte aan grond is afgenomen;
  • het gemiddeld grondgebruik per bedrijf is toegenomen.

Sectoren

In onderstaande tabel zijn de gegevens weergegeven per sector.

  2005   2009   2013  
Akkerbouw   Oppervlakte (are)   48.788   33.049   32.164  
  Aantal bedrijven   95   75   59  
Tuinbouw open grond   Gemiddelde oppervlakte per bedrijf   514   441   545  
  Oppervlakte (are)   4.588   4.008   5.426  
  Aantal bedrijven   16   18   20  
    287   223   271  
         
Tuinbouw onder glas   Oppervlakte (m2)   34.190   15.100   9.600  
  Aantal bedrijven   7   5   3  
Tuinbouw overig   Oppervlakte (hoeveelheid)   Overig bollenbroei (1000 kg)   -   -   2  
    Substraatverbruik paddenstoelen (1000 kg)   350   420   200  
  Aantal bedrijven   Overig bollenbroei   -   -   1  
    Substraatverbruik paddenstoelen   1   1   1  
Grasland en groenvoedergewassen   Aantal dieren   Rundvee   37.343   39.157   40.375  
    Schapen   1.129   914   870  
    Geiten   2.401   2.126   2.093  
    Paarden en pony's   1.137   1.126   828  
  Aantal bedrijven   Rundvee   554   505   468  
    Schapen   40   36   38  
    Geiten   26   17   26  
    Paarden en pony's   167   142   110  
Hokdieren   Aantal dieren   Varkens   134.350   136.893   116.686  
    Kippen   1.004.916   1.265.416   897.183  
    Overig pluimvee   34   4700   -  
    Konijnen   50   -   -  
  Aantal bedrijven   Varkens   192   121   86  
    Kippen   42   37   30  
    Overig pluimvee   1   1   -  
    Konijnen   1   -   -  
  Gemiddeld aantal dieren per bedrijf   Varkens   700   1.131   1.357  
    Kippen   23.927   34.200   29.906  

Landbouwtellingen (Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen 19-2-2014)

Uit de gegevens kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • akkerbouw: de totale oppervlakte aan akkerbouwgrond is afgenomen. Het totaal aantal bedrijven is tevens afgenomen. Eerst leidde dit tot een gemiddelde afname van de oppervlakte per bedrijf en daarna een toename;
  • tuinbouw:
    • 1. de totale oppervlakte van de tuinbouw op open grond is eerst afgenomen en daarna weer toegenomen. Het aantal bedrijven is toegenomen ;
    • 2. de totale oppervlakte van tuinbouw onder glas is afgenomen en het aantal bedrijven ook;
    • 3. de oppervlakte aan substraatverbruik van paddenstoelen komt voor rekening van één bedrijf. Dit geldt ook voor de overige bollenbroei;
  • agrarisch:
    • 1. het aantal stuks rundvee is toegenomen. Het aantal bedrijven is afgenomen. Er worden meer runderen per bedrijf gehouden: gemiddeld 67 in 2005 naar gemiddeld 86 in 2013. Dit laat de ontwikkeling van schaalvergroting zien;
    • 2. het aantal schapen neemt af en het aantal bedrijven is eerst licht afgenomen en toen weer licht toegenomen;
    • 3. het aantal paarden en pony's is afgenomen en het totaal aantal bedrijven ook;
  • agrarisch met intensieve veehouderij:
    • 1. het aantal varkens is eerst licht toegenomen en daarna afgenomen. Het aantal varkensbedrijven is afgenomen. Het gemiddeld aantal varkens per bedrijf is wel toegenomen. Dit laat het proces van schaalvergroting zien;
    • 2. het aantal kippen is eerst toegenomen en daarna afgenomen. Het aantal bedrijven is afgenomen. Het gemiddeld aantal kippen per bedrijf is eerst toegenomen en daarna afgenomen. Het gemiddelde in 2013 ligt nog wel hoger dan in 2005;
    • 3. er zijn in 2013 geen bedrijven meer met overige pluimvee of konijnen.

3.8 Natuur

In de gemeente Tubbergen komen met name in het noordoostelijk deel van de gemeente, samenhangend met de stuwwal van Ootmarsum, hoge natuurwaarden voor. Op de als bijlage 2 Kaart Natuur opgenomen kaart staan de natuurwaarden in de gemeente Tubbergen weergegeven (bron: bestemmingsplan Buitengebied 2006). Deze paragraaf beschrijft de gebieden met hoge natuurwaarden en gaat in op de natuurwaarden in het overige agrarisch cultuurlandschap.

3.8.1 Gebieden met hoge natuurwaarden

De gebieden met hoge natuurwaarden zijn: de Noordelijke Manderheide, het dal van de Mosbeek, Springendal/Springendalsebeek, de Braamberg, het dal van de Hazelbeek, de Zuidelijke Vasserheide, Reutum, havezathe Herinckhave, Schultenwolde/Hondenven en Baasdam.


Noordelijke Manderheide

De Noordelijke Manderheide bestaat uit percelen bos, heide en cultuurgronden. Direct ten zuiden van de Noordelijke Manderheide ligt de Manderesch. Eikehakhoutpercelen vormen de scheiding tussen de es en de Noordelijke Manderheide. Op de nog overgebleven percelen met droge heide in de Noordelijke Manderheide staan plaatselijk jeneverbessen. Ook zijn er groeiplaatsen van rode en blauwe bosbes.

Aan de grens met Duitsland ligt het Mandergrafveld: een heideterrein met enkele grafheuvels en een urnenveld. Dicht aan de Duitse grens stroomt een beekje, de Eendenbeek genaamd. Het bijbehorende dal wordt door houtwallen begrensd (Mander Streu). Binnen de Noordelijke Manderheide ligt ook het kleine, maar bijzondere brongebiedje Holtsüze. Ook liggen binnen dit gebied de typische Cirkels van Jannink, die weer omgevormd worden tot heide.

Dal van de Mosbeek

De Mosbeek, die ontspringt op de westelijke flank van de stuwwal van Ootmarsum, behoort tot het zeldzame type laaglandbeek met boswallen en is nog bijzonder gaaf. Langs de oevers toont de Mosbeek nog een grote verscheidenheid aan houtgewassen en kruiden. De ten westen van Mander gelegen Mandermaten bestaan uit graslanden gescheiden door fraaie houtwallen. De bronbossen van de Mosbeek, het stroomhoogveen en de aansluitende natte heide bezitten hoge natuurwaarden.

Springendal/Springendalsebeek

Het natuurgebied Springendal is gelegen in de gemeenten Dinkelland en Tubbergen en is grotendeels in beheer bij Staatsbosbeheer. Het bos is voornamelijk samengesteld uit eikenberkenbos en naaldbos, deels als opgaand bos, deels als hakhout of tot bos dichtgegroeide heide. Plaatselijk komen cultuurenclaves in de vorm van akker- en weidegrond voor. Ook behoort tot het reservaat een groot stuk open heide (de Paardenslenkte), enkele beekjes en kwelvijvers, zoals de bronmosvijver Springendal. De Springendalsebeek, op de oostelijke flank van de stuwwal, ontspringt in het natuurgebied. Het Onland is een heideterrein gelegen tussen de twee bovenlopen van de Springendalsebeek.


Braamberg

De Braamberg is een bosgebied, dat over het algemeen bestaat uit loofhout (beuk en zomereik) en enkele percelen vochtig tot nat grasland. Aan de voet van de Braamberg komt kwel voor. In de kwelgraslanden komen percelen voor met hoge potentiële botanische waarden.

Dal van de Hazelbeek

De Hazelbeek is, samen met de Mosbeek, één van de weinige zijbeken van de Regge die niet gekanaliseerd is en is daarom aangeduid als waardevolle beek. De lokale broedvogelstand kent dankzij de grote structuurvariatie binnen de bossen en de landschappelijke afwisseling daarbuiten een grote variatie. Van de grotere zoogdieren komen ree en vos voor.


Zuidelijke Vasser Heide

De Zuidelijke Vasser Heide bestaat, net als de Noordelijke Manderheide, uit percelen bos, heide en cultuurgronden en verspreid voorkomende archeologische terreinen (grafheuvels, urnenvelden een uniek raatakkercomplex). Het Vassergrafveld is het grootste heideterrein in het gebied, hier komen zowel droge als natte heidevegetaties voor. Aangrenzend aan de Zuidelijke Vasser Heide ligt het Haarlergrafveld. Dit natuurreservaat is voornamelijk begroeid met heide.


Reutum-complex

Het Reutum-complex, bestaande uit een drietal natuurgebieden, is gelegen aan de westkant van de stuwwal van Ootmarsum. Het is een kwelgebied. Het Reutum-complex bestaat uit een drietal reservaten van Staatsbosbeheer: de Weuste Maten, het Reutumerveen en de Reutumer Weuste. Het zijn verspreid liggende terreintjes met natte broekbossen, veenputten, vochtige schraalgraslanden en houtwallen.


Havezathe Herinckhave

Het bos nabij havezathe Herinckhave bestaat uit een hoog opgaand gemengd loofbos van circa 40 hectare.

Schultenwolde/Hondenven

Schultenwolde/Hondenven is een natuurgebied van circa 50 hectare. Het Hondenven is een pingo-relict uit de laatste ijstijd. Om het ven liggen lager gelegen natte heidevegetaties en rietmoeras. Rond 1980 is de waterhuishouding van het gebied gewijzigd en meer afgestemd op de landbouwkundige functie van de om het gebied heen liggende cultuurgronden. Hierdoor heeft een vrij sterke verdroging van met name de natte heide, het rietmoeras en de broekbossen plaatsgevonden.


Baasdam

Baasdam is een groot landgoed van circa 60 hectare. Het landgoed bestaat uit agrarische cultuurgronden afgewisseld met bospercelen, met voornamelijk naaldbomen.

3.8.1.1 Natuurwaarden in het overige agrarisch cultuurlandschap

De aanwezige natuurwaarden in het overige agrarisch cultuurlandschap hangen nauw samen met de landschapselementen van het overwegend kleinschalige landschap, zoals houtsingels, wegbeplanting, beken, reliëf en steilranden. Verspreid over het agrarisch cultuurlandschap komen enkele bosjes voor, waarvan het Dikkersbosch de grootste is. In de directe nabijheid van oude boerderijen liggen veelal kleinere bosjes, die oorspronkelijk een houtproductiefunctie hadden. Doordat deze bosjes oud zijn, hebben ze vaak een vrij natuurlijke onderbegroeiing. Enkele gebieden, samenhangend met het matenlandschap, zijn rijk aan houtwallen. Een bijzonder monument vormt de Kroezeboom op de Fleringer esch: een eik van ruim 500 jaar oud. De Kroezeboom staat bekend als de oudste eik van Nederland. Ook de Kooiplas, op de grens van de gemeenten Tubbergen en Twenterand, bezit hoge natuurwaarden. Het kanaal Almelo- Nordhorn bezit eveneens hoge natuurwaarden. Langs het kanaal zijn veel plantensoorten vertegenwoordigd en komen vele soorten vogels voor. Enkele gebieden zijn belangrijke weidevogelgebieden.

3.9 Recreatie

Het landschap van Tubbergen kan als typisch Twents worden gekarakteriseerd: kleinschalige akkers en weilanden, omzoomd door houtwallen, bosjes, beken en karakteristieke bebouwing. Het geheel krijgt een extra dimensie door het aanwezige reliëf. Dit geheel maakt Tubbergen bijzonder aantrekkelijk voor de recreant of toerist. Vooral het oostelijk deel van de gemeente heeft een grote aantrekkingskracht op recreanten. Deze paragraaf gaat in op de recreatieve voorzieningen in het buitengebied van de gemeente Tubbergen. Onderscheid kan worden gemaakt in verblijfsrecreatieve en dagrecreatieve voorzieningen.

3.9.1 Verblijfsrecreatie

In Tubbergen vormen de verblijfsaccommodaties een belangrijke factor in de toeristisch-recreatieve sector. In de gemeente Tubbergen komen de volgende verblijfsrecreatieve voorzieningen voor: reguliere kampeerterreinen (campings), een bungalowpark, (zelfstandige) recreatiewoningen, kamperen bij de boer en groepsaccommodaties/pensions. In de gemeente is sprake van een aantal reguliere kampeerterreinen. De campings bieden vaste standplaatsen, toeristische standplaatsen en recreatiewoningen. Elke camping richt zich op een specifieke doelgroep. In het buitengebied komt verder ook een aantal zelfstandige recreatiewoningen voor, voornamelijk in het noordoostelijke deel van de gemeente.

Naast de reguliere kampeerterreinen komen in de gemeente ook kleinschalige kampeerterreinen voor, ook wel 'kamperen bij de boer' genoemd. Het aantal locaties bedraagt 10 à 15. In de gemeente Tubbergen is daarnaast sprake van een aantal groepsaccommodaties. Het gaat hierbij voornamelijk om kampeerboerderijen.

3.9.2 Dagrecreatie

Het plangebied kent geen grote intensief gebruikte recreatieve attracties. Het gebied kent alleen een aantal kleinere dagrecreatieve voorzieningen, zoals kleine musea, midgetgolf, huifkarverhuur, kanoverhuur, klootschietbanen, sportvelden en ijsbanen. Het buitengebied vervult verder ook een functie voor fietsen, wandelen en paardrijden. Daarnaast zijn er viswateren en kan er worden gekanood, bijvoorbeeld op het kanaal Almelo-Nordhorn.


Voor wandelaars en fietsers zijn diverse routes uitgezet. Wandelroutes zijn voornamelijk uitgestippeld in de omgeving van het Springendal en Hezingen, waarvan enige doorgaand of grensoverschrijdend.

De gemeente Tubbergen is gekozen tot Wandelgemeente van het Jaar 2011, omdat de gemeente een uitgebreid wandelnetwerk heeft opgezet dat zich tot buiten de gemeente- en landsgrenzen uitstrekt. De gemeente is het meest vriendelijk voor wandelaars en scoort hoog op het gebied van onverharde paden, bewegwijzering, routecontrole, themaroutes, informatie, bereikbaarheid en voorzieningen bij wandelpaden. Wandelpaden worden meerdere keren per jaar gecontroleerd en kwalitatief goede wandelingen over onverharde paden zijn met een kaart van het wandelnetwerk Twente makkelijk samen te stellen. Tubbergen beschikt over meerdere themawandeltochten die ook te wandelen zijn onder leiding van een gids. Ook zijn in de gemeente enkele toeristische schuilhutten geplaatst.

3.10 Cultuurhistorie en archeologie

3.10.1 Cultuurhistorie

De vele cultuurhistorische bezienswaardigheden maken het buitengebied van Tubbergen mede aantrekkelijk voor de recreant of toerist. Ook het landschap is uit cultuurhistorisch oogpunt belangrijk. Het landschap is ook een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen.

Een aantal karakteristieke oude gebouwen en bouwwerken is aangewezen als Rijks- of gemeentelijk monument. In Tubbergen gaat het vooral om een groot aantal vakwerkboerderijen en -schuren, molens en landhuizen.

 

3.10.2 Archeologie


Archeologisch gezien is de gemeente Tubbergen een zeer rijk gebied. Dit geldt met name voor het noordoosten van het plangebied, op de stuwwal van Ootmarsum, waar de bewoningssporen zich concentreren. Bijzonder is het grote aantal grafheuvels en het brede scala aan andere bewoningsresten uit meerdere perioden.

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Tubbergen in 2006 en 2007 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Het betreft een kleinschalige kaart (schaal 1:10.000) die voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk maakt waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Tubbergen. Dit inzicht is noodzakelijk om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken. Bovendien is er sprake van een verplichting als gevolg van het Verdrag van Malta.

In paragraaf 5.3 Archeologie en cultuurhistorie wordt nader op de archeologische verwachtings- en advieskaart ingegaan, alsmede op de wijze waarop het gemeentelijk archeologiebeleid in dit bestemmingsplan is vertaald.

3.11 Overige functies

Deze paragraaf gaat in op de overige voorkomende functies in het buitengebied van de gemeente. Het betreft: wonen, niet-agrarische bedrijvigheid, bijzondere maatschappelijke functies, infrastructuur en nutsvoorzieningen.


Wonen

In het gehele buitengebied komen honderden burgerwoningen voor. In een groot aantal gevallen betreft het voormalige agrarische bedrijfswoningen al dan niet met daarbij behorende voormalige bedrijfsgebouwen. Verwacht mag worden dat het aantal burgerwoningen in de toekomst verder toeneemt, gezien het aantal bedrijfsbeëindigingen. In veel woningen is sprake van een inwoningssituatie, met name ouders die bij de kinderen in wonen. In Twente komt dit veel voor.

Knooperf De Veldboer

Binnen de gemeente Tubbergen komt het eerste Knooperf, bij de kern Langeveen. De gemeente realiseert het in samenwerking met de provincie Overijssel en InnovatieNetwerk (een initiatief van het toenmalige ministerie van LNV). Knooperven zijn een nieuw concept om het landelijk gebied een impuls te geven. De bewoners, de economie én het landschap profiteren. Een Knooperf is een voormalig boerenerf dat volop ruimte biedt aan wonen en werken in een landelijke omgeving. Bewoners hebben er hun eigen woning en delen er een groot gemeenschappelijk erf. Daarnaast zorgen ze gezamenlijk voor behoud, versterking en beheer van beplantingen en publiek toegankelijke routes in het omliggende landschap. Op de plek waar jarenlang een boerderij met schuren en stallen stonden, komt een buurtschap dat de uitstraling houdt van het oorspronkelijke erf. Zo blijft de cultuurhistorie behouden.

Niet-agrarische bedrijvigheid

In het buitengebied komt ook niet-agrarische bedrijvigheid voor. Een aantal bedrijven heeft een duidelijke relatie met de landbouw, zoals de loonwerk- en veehandelsbedrijven. Ook komen er horecabedrijven in het buitengebied voor. De aard van de andere bedrijvigheid is zeer uiteenlopend. In een aantal gevallen gaat het om kleinschalige activiteiten, ondergeschikt aan de woon-of agrarische functie.

Bijzondere maatschappelijke functies

Een aantal terreinen en gebouwen heeft een bijzondere maatschappelijke functie, denk aan verenigingsgebouwen, molens, begraafplaatsen en dergelijke.

Infrastructuur

Belangrijke regionale ontsluitingswegen zijn de provinciale wegen N343 Oldenzaal-Slagharen (via Fleringen, Tubbergen, Langeveen), N349 Almelo-Denekamp (via Albergen, Fleringen en Reutum), N744/745 Zenderen-Albergen-Tubbergen, N746 Almelo-Tubbergen en de N747/748 Vriezenveen-Geesteren-Vasse). Andere wegen met een bovenlokale functie zijn: de Denekamperweg, de Manderveenseweg en de Uelserweg.


Nutsvoorzieningen

Door het plangebied loopt een 110 kV hoogspanningslijn (Almelo-Tubbergen). Aan de Kluunvenweg in Tubbergen is een schakelstation aanwezig. In het zuiden van het plangebied loopt een aantal aardgastransportleidingen (deels langs het kanaal Almelo-Nordhorn). Daarnaast is sprake van twee gaswinlocaties en twee gasontvangststations. Verder is in de gemeente Tubbergen sprake van een waterwinlocatie bij Manderveen en een rioolwaterzuiveringsinstallatie bij Tubbergen.

Radarverstoringsgebieden

Na sluiting van de vliegbasis Twente heeft het Ministerie van Defensie ter plaatse een radarinstallatie (radarstation Twente) in gebruik gehouden. Daarnaast is de gemeente Tubbergen gelegen in de radarverstoringszone van de radarpost Nieuw Milligen.

In het Barro zijn de radarverstoringsgebieden beschreven, waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden in verband met radarverstoring. Het doel van dit regime is om zeker te stellen dat de defensieradars een goed beeld van het luchtruim -en van wat daar vliegt- behouden en dat dit beeld niet in onaanvaardbare mate wordt verstoord door hoge objecten. Met het oog hierop kunnen op grond van het Barro hoge objecten in een radarverstoringsgebied slechts worden toegestaan nadat is aangetoond dat deze objecten het radarbeeld niet ontoelaatbaar verstoren.

In een kaart behorende bij het RARRO (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening)zijn de radarverstoringsgebieden aangegeven. Uit deze kaart blijkt dat in de gemeente Tubbergen een toetsingshoogte variërend van 115 tot 136 meter. In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen die toeziet op bouwhoogte-beperkingen in verband met radarverstoring (vrijwaringszone - radarverstoringsgebied). Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwhoogte-beperkingen wanneer uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord. Ook moet vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.

Op grond van bovenstaande bedraagt de maximale bouwhoogte binnen de gemeente Tubbergen 115 meter. Het bestemmingsplan maakt bouwwerken met deze hoogte niet mogelijk. Het bestemmingsplan levert geen strijdigheid op met het aanwezige radarverstoringsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.1410621-vg01_0002.jpg"

Figuur: Radarverstoringsgebieden ( bron: RARRO)

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER EN WET- EN REGELGEVING

In dit hoofdstuk is het relevante Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid weergegeven waarmee rekening gehouden dient te worden in dit bestemmingsplan.

4.1 Europees niveau

Op Europees niveau kunnen beleidsvoornemens van belang zijn voor de landelijke gebieden in Nederland. In de regel is dergelijk beleid vertaald in het landelijke c.q. provinciaal beleid. Toch is aandacht voor enkele specifieke punten van belang.

4.1.1 Milieu


Op Europees niveau worden meerdere milieurichtlijnen uitgevaardigd, die zijn of worden verwerkt in de eigen wet- en regelgeving. Van belang voor de agrarische sector zijn in het bijzonder:

  • de regelgeving gericht op de productie van veilig voedsel voor de mens;
  • het dierengezondheidsbeleid;
  • het beleid voor melkprijzen;
  • het marktordeningsbeleid voor graan, suiker en aardappelen;
  • de Europese nitraatrichtlijn, gericht op bescherming van de bodem. De doorwerking van deze richtlijn betekent dat eisen worden gesteld aan de individuele landbouwers met op bedrijfsniveau een beheersing van de in- en uitstroom van mineralen;
  • de Europese milieueffectrapportage (mer). De implementatie van deze richtlijn betekent dat er meer individuele beoordelingen op de noodzaak van een mer moeten plaatsvinden. Voor gemeenten betekent dit dat er meer activiteiten mer-beoordelingsplichtig zijn.

4.1.2 Natuur


Op Europees niveau is afgesproken dat de achteruitgang van de biodiversiteit in 2010 moest stoppen. Daartoe wordt gewerkt aan het tot stand brengen van een netwerk van beschermde natuurgebieden: Natura 2000. Natura 2000 is gericht op de instandhouding en ontwikkeling van soorten en ecosystemen die voor Europa belangrijk zijn. Natura 2000-gebieden worden aangewezen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitat-richtlijn.


De Vogelrichtlijn is in 1979 voor alle lidstaten binnen Europa van kracht geworden (tegelijkertijd en in onderlinge samenhang tot stand gekomen met de Conventie van Bern). De richtlijn bevat voorschriften en maatregelen ter bescherming van de bedreigde Europese vogelsoorten. Een belangrijke maatregel is het - door de lidstaten - aanwijzen van speciale beschermingszones. Dit betreft de gebieden die voor de instandhouding van de in de bijlage van de Vogelrichtlijn genoemde soorten het meest geschikt zijn. De Nederlandse regering heeft de Vogelrichtlijngebieden aangewezen in maart 2000. Voor niet in de bijlage genoemde en geregeld voorkomende trekvogels kunnen eveneens hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en hun rustplaatsen in de trekzones aangewezen worden.


De Habitatrichtlijn is in 1992 door de EG vastgesteld. Zij sluit aan bij de Conventie van Bern en bij de EG Vogelrichtlijn. De doelstelling en het instrumentarium reiken echter duidelijk verder. Doelstelling is de bescherming van planten en dieren (behalve vogels) en hun leefgebieden (habitats). Zo draagt deze richtlijn bij aan het waarborgen van de biodiversiteit door natuurlijke habitats en aan het in stand houden van de wilde flora en fauna.


In de praktijk overlappen de beschermingszones van Habitat- en Vogelrichtlijn en de gebieden die onderdeel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zie paragraaf 5.5 Ecologie, elkaar voor een groot deel.


Voor alle Natura 2000-gebieden moet op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 door de provincie/ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een beheerplan worden vastgesteld. Dit moet gebeuren binnen drie jaar na aanwijzing van het gebied als Natura 2000-gebied of binnen drie jaar na inwerkingtreding van de Natuurbeschermingswet 1998 als het gebied reeds vóór de inwerkingtreding was aangewezen als Natura 2000-gebied.


De Habitatrichtlijn verplicht Nederland de habitattypen en soorten waar Nederland mede verantwoordelijkheid voor draagt in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Om dit te bereiken heeft Nederland daarvoor instandhoudingsdoelstellingen gedefinieerd.


Het beheerplan werkt de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied verder uit in ruimte en tijd. Het beschrijft de resultaten die bereikt dienen te worden om het behoud of het herstel van deze natuurlijke habitats en soorten mogelijk te maken. Het beheerplan geeft een overzicht op hoofdlijnen van instandhoudingsmaatregelen die in de planperiode genomen moeten worden om de beoogde resultaten te behalen. Tenslotte gaat het beheerplan in op bestaand gebruik en geeft inzicht hoe met externe werking omgegaan moet worden. Beheerplannen hebben een looptijd van maximaal zes jaar en worden opgesteld onder het bevoegd gezag van de provincie.

4.1.3 Archeologie


In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van bestemmingsplannen meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in bestemmingsplannen een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.


Aandachtspunt dat uit het Verdrag van Malta voortvloeit, is dat er meer gelden beschikbaar moeten komen voor archeologisch onderzoek. Ook moet het beginsel ‘de bodemverstoorder betaalt’ worden doorgevoerd, in ieder geval voor wat betreft omvangrijke projecten (artikel 6 van het verdrag).


Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in september 2007 de nieuwe Monumentenwet in werking getreden. De kern van de wet is dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld (artikel 5 Verdrag van Malta). In de Monumentenwet staat vervolgens aangegeven dat gemeenten bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening moeten houden met de bekende en te verwachten archeologische waarden.

4.1.4 Water


In 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) vastgesteld. De KRW beoogt de aquatische ecosystemen en waterafhankelijke terrestische natuur voor achteruitgang te behoeden, te beschermen en te verbeteren. Een concreet doel van de KRW is een goede ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater te bereiken. In beginsel moet dit doel in 2015 behaald zijn. De Kaderrichtlijn Water introduceert het denken in stroomgebieden. Dat gaat uit van het simpele feit dat water zich niet houdt aan lands- en bestuurlijke grenzen, maar z'n natuurlijke loop heeft binnen stroomgebieden.


Om aan de voorwaarden van de KRW te kunnen voldoen, moeten waterbeheerders binnen een stroomgebied afspraken maken en samenwerken. Het doel is uiteindelijk dat er in het stroomgebied sprake is van schoon water, waarin een gevarieerd natuurlijk leven voorkomt. De KRW stelt namelijk eisen aan de chemische (geen verontreinigende stoffen) en ecologische kwaliteit van het oppervlaktewater.

4.2 Rijksniveau

Reconstructiewet concentratiegebieden

Gemeente Tubbergen valt onder de Reconstructiewet concentratiegebieden. Deze wet is opgesteld om de kwaliteit van het landelijk gebied een impuls te geven, zodat een duurzaam en leefbaar platteland tot stand gebracht wordt. Diverse aspecten kunnen hierbij een rol spelen. Te denken valt aan verbetering van de recreatieve mogelijkheden, maar ook aan een duurzame landbouw, sterkere natuur en landschap, verlaging van de milieubelasting en verbetering van de infrastructuur, het woon- en werkklimaat en de economische structuur. Een van de belangrijkste onderdelen van het reconstructieproces is de integrale zonering. In het Reconstructieplan is het landelijk gebied ingedeeld in drie gebieden:

  • Verwevingsgebied: in verwevingsgebied functioneren verschillende functies naast elkaar, maar moeten op elkaar worden afgestemd. Bij nieuwe ontwikkelingen moet continu bekeken worden welke consequenties zij hebben op andere functies en of deze consequenties wenselijk zijn;
  • Extensiveringsgebied: In extensiveringsgebied functioneren verschillende functies naast elkaar, maar natuur en landschap hebben hier het primaat. Overige functies (onder andere landbouw en recreatie en toerisme) kunnen een plek hebben in deze zones, mits zij de ontwikkeling van natuur en landschap niet belemmeren;
  • Landbouwontwikkelingsgebied: In dit gebied heeft de landbouw het primaat. Mogelijkheden worden gegeven tot uitbreiding en ontwikkeling van bestaande bedrijven en nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven. De recreatie is kleinschalig en extensief. Ontwikkelingen in recreatiesector mogen de ontwikkeling of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven niet belemmeren.


De Reconstructiewet concentratiegebieden is op 1 juli 2014 komen te vervallen. Het Reconstructieplan Salland - Twente ( september 2004) is nog steeds van kracht, zie verder paragraaf 4.3 Provinciaal niveau. Het bestemmingsplan sluit voor wat betreft de landbouwontwikkelingsgebieden (LOG's) aan bij het beleid ten aanzien van LOG's zoals aangegeven in de geactualiseerde omgevingsvisie van provincie Overijssel. Daarmee wordt geborgd dat het beleid ten aanzien van LOG's in het bestemmingsplan robuust is en in lijn met de provincie.

Natuurbeschermingswet 1998

De Natuurbeschermingswet (1998) regelt de bescherming van gebieden die in het kader van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn beschermd moeten worden. Deze gebieden maken deel uit van het Natura 2000 netwerk. Voor de Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van EL&I in de ontwerp-aanwijzingsbesluiten instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld. Deze instandhoudingsdoelstellingen beschrijven de doelen voor de instandhouding van leefgebieden, natuurlijke habitats en populaties in het wild levende planten- en diersoorten.


De Natuurbeschermingswet bevat een aantal voor dit project relevante onderdelen. Op grond van de wet zijn diverse gebieden in en rond gemeente Tubbergen aangewezen als Natura 2000-gebied. Rekening moet worden gehouden met de kwaliteit van natuurlijke habitats en habitats van soorten waarvoor het Natura 2000-gebied is aangewezen zodat deze niet verslechteren of een significant verstorend effect kunnen ondervinden. Het gaat dan in ieder geval om projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten. Mocht het bestemmingsplan kunnen leiden tot mogelijke significante gevolgen dan moet een passende beoordeling gemaakt worden. In het planMER (zie verder paragraaf 5.2 Planmer) wordt hier nader op ingegaan.

Wijziging Art 19kd Natuurbeschermingswet

In april 2013 is een wetswijziging van de Natuurbeschermingswet van kracht geworden (artikel 19 kd). Uit correspondentie tussen de staatssecretaris en Commissie m.e.r. blijkt dat deze wetswijziging geen consequenties heeft voor de wijze van effectbepaling van plannen op Natura 2000-gebieden. De uitleg van de staatssecretaris van het aangepaste artikel leidt niet tot ruimere mogelijkheden voor het bestemmingsplan. De beoordeling van stikstofeffecten blijft plaatsvinden zoals dat gebruikelijk is: een vergelijking tussen de huidige (feitelijke) situatie en de maximale mogelijkheden van het plan (worst case).


Flora- en faunawet

In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen die bijvoorbeeld het doden of verwonden van dieren en het aantasten van vaste rust- of verblijfplaatsen strafbaar stellen. De wet kent drie beschermingsniveaus voor planten- en diersoorten. In het plangebied bevinden zich veel soorten van alle drie de beschermingsniveaus. Artikel 75 van de wet biedt de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor bepaalde activiteiten die leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen.


Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij

Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij is op 1 april 2008 in werking getreden. Met dit besluit wordt invulling gegeven aan het algemene emissiebeleid voor heel Nederland. Het besluit bepaalt dat dierenverblijven, waar emissie-arme huisvestingssystemen voor beschikbaar zijn (best beschikbare technieken: BBT), op den duur emissie-arm moeten zijn uitgevoerd. Hiertoe bevat het besluit zogenaamde maximale emissiewaarden. Op grond van het besluit mogen alleen nog huisvestingssystemen met een emissiefactor die lager is dan of gelijk is aan de maximale emissiewaarde, toegepast worden.

Bij gangbare wijzigingen in de bedrijfsvoering, vervanging van stalonderdelen of het welzijnsvriendelijker maken van de huisvesting leiden dergelijke wijzigingen formeel al snel tot een ander huisvestingssysteem, terwijl de toegepaste emissiereducerende techniek meestal niet verandert. Onder voorwaarden kunnen stallen die gewijzigd worden toch als bestaand worden aangemerkt:

  • als de emissiefactor niet hoger is dan van het oorspronkelijke huisvestingssysteem en het aantal dierplaatsen niet wordt uitgebreid;
  • de wijzigingen die nodig zijn vanwege welzijnseisen en het aantal dierplaatsen niet worden uitgebreid waarbij andere dieren worden gehuisvest, die wel behoren tot dezelfde hoofdcategorie en de ammoniakemissie niet toeneemt en het vloeroppervlak niet wordt vergroot.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Op 1 juli 2015 is de Programmatische Aanpak (PAS) in werking getreden. De PAS is in beginsel bedoeld om de stikstofproblematiek en de vastgelopen vergunningverlening vlot te trekken. De PAS is gebaseerd op het principe van salderen: door generieke en gebiedsgerichte maatregelen te treffen, wordt milieuruimte gecreëerd. Daarmee ontstaat enerzijds ruimte voor nieuwe economische ontwikkeling. Anderzijds is de verbetering van de natuurkwaliteit van Natura 2000-gebieden gewaarborgd.

Ontwikkelruimte

De ontwikkelruimte die onder het PAS tot stand komt, is opgedeeld in vier compartimenten:

  • 1. Een deel voor ontwikkeling van bestaande economische activiteiten (autonome ontwikkeling).
  • 2. Een deel voor prioritaire projecten zoals de MIRT projecten.
  • 3. Een deel voor projecten die onder een grenswaarde vallen (1 mol N/ha/jr).
  • 4. Een deel voor overige projecten.

De provincie is bevoegd gezag voor de Natuurbeschermingswet en besluit over de toekenning van ontwikkelruimte. Projecten onder de grenswaarde zijn daarbij vrijgesteld (tot 0,05 mol/ha/jr) of meldingsplichtig (tot 1 mol/ha/jr). Voor projecten boven de grenswaarde moet een Natuurbeschermingswetvergunning worden verkregen. Wanneer 95% van de ontwikkelruimte is uitgegeven, wordt de grenswaarde overigens voor de vergunningenplicht overigens bijgesteld naar 0,05 mol/ha/jr.

Extern salderen, bijvoorbeeld door saldo van stoppende bedrijven over te nemen, is onder de PAS niet meer toegestaan voor inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer, omdat het PAS zelf is gebaseerd op het salderingsprincipe. Saldering binnen inrichtingen zelf, is wel toegestaan. Dit wordt gezien als een mitigerende maatregel en wordt intern salderen genoemd.

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) schrijft voor op welke wijze een bevoegd gezag (Gemeente Tubbergen heeft geen eigen geurbeleid) de geurhinder vanwege dierenverblijven moet beoordelen indien een veehouderij een milieuvergunning aanvraagt. De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (zoals een woning). Indirect heeft de Wgv ook consequenties voor de totstandkoming van geurgevoelige objecten en dus voor ruimtelijke ordening, dit wordt ook wel de 'omgekeerde werking' genoemd. De ruimtelijke plannen waarvoor de omgekeerde werking moet worden beoordeeld, zijn met name bestemmingsplannen waarin locaties voor woningbouw, zoals een woonwijk of recreatie en toerisme worden vastgelegd.


Voor vergunningverlening van nieuwe geuremissies van stallen, wordt echter getoetst of de individuele bijdrage van de nieuwe stal(len) de norm voor de geurbelasting op gevoelige objecten niet overschrijdt. In de bij de wet behorende regeling zijn geuremissiefactoren opgenomen voor een groot aantal diercategorieën.


Wet luchtkwaliteit

In deze wet (onderdeel van de Wet milieubeheer) zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor een gezond leefmilieu. Nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan deze eisen. De eisen zijn mede gebaseerd op Europese normen. In Nederland worden (normaal gesproken) alleen overschrijdingen verwacht voor de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5).


Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ)

In de Wet op de archeologische monumentenzorg zijn de uitgangspunten van het in 1992 ondertekende Europese Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Uitgangspunt van de WAMZ is om archeologische waarden te beschermen, zonder meer maatschappelijke last te veroorzaken dan nodig is. Wat er moet gebeuren, verschilt per gebied en regio, dus niet alle activiteiten zijn even ingrijpend.


De WAMZ heeft vier belangrijke pijlers:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard, omdat de bodem de beste conserveringsomgeving is
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de procedures van ruimtelijke planvorming
  • de verstoorder van het bodemarchief betaalt de kosten van archeologisch vooronderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voorzover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder
  • gemeenten en provincies krijgen een belangrijke rol in de verankering van archeologie in hun ruimtelijke plannen en vergunningen; zij krijgen de ruimte om vergunningvoorwaarden genuanceerd in te vullen.


Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) stelt regels om de bodem te beschermen, in het bijzonder ter voorkoming van bodemverontreiniging en om sanering van ontstane verontreiniging af te dwingen. In de Wbb maakt grondwater onderdeel uit van de bodem.


Watertoets

Sinds 1 november 2003 is de watertoets verplicht en verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening. De watertoets is een bestuurlijk instrument waarmee ruimtelijke plannen worden getoetst op waterhuishoudkundige aspecten. Het doel van de watertoets is om waterhuishoudkundige problemen (nu en in de toekomst, bijvoorbeeld als gevolg van klimaatverandering) te voorkomen en kansen te benutten. De watertoets is daarom verplicht bij alle ruimtelijke plannen en besluiten die invloed hebben op de waterhuishouding om te kunnen toetsen in hoeverre bij de planvorming rekening wordt gehouden met water.

4.3 Provinciaal niveau

Omgevingsvisie Overijssel

In de omgevingsvisie (Provincie Overijssel, 2009; op onderdelen geactualiseerd in 2013) schetst de provincie haar visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie. Het vizier is daarbij gericht op 2030. In de omgevingsvisie geeft de provincie aan wat volgens haar de ambities en doelstellingen van provinciaal belang zijn en hoe zij Gedeputeerde Staten (GS) opdragen deze te realiseren. Het beleid voor de fysieke leefomgeving staat primair in dienst van de sociaaleconomische ontwikkeling van Overijssel. Dit betekent onder meer ruimte voor ontwikkeling van werkgelegenheid en het tot stand brengen van hoogwaardige woonmilieus. Er wordt ingezet op een evenwichtige afweging van beleidsambities waaronder waterveiligheid, een gezond milieu en goede volksgezondheid. Ook wordt gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap. Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit zijn de rode draden van de Omgevingsvisie. Ook wordt gestuurd op het versterken van de waardevolle en karakteristieke kenmerken van het landschap.


Het bestemmingsplan Buitengebied moet passen binnen het kader van de provinciale omgevingsvisie. De omgevingsverordening is het juridisch bindende kader om het beleid uit de visie door te laten werken.

De actualisatie van de omgevingsvisie gaat onder andere in op de EHS, windenergie en de LOG's. De EHS is herbegrensd. In het bestemmingsplan is de meest recente begrenzing gehanteerd. In de geactualiseerde visie blijven Nationale landschappen aangeduid als uitsluitingsgebied voor windenergie. In gemeente Tubbergen is windenergie dus niet mogelijk volgens de Omgevingsvisie.


afbeelding "i_NL.IMRO.0183.1410621-vg01_0003.jpg"
Figuur: Uitsnede kaart Ontwikkelingsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel

Wat de LOG's betreft wordt in de geactualiseerde omgevingsvisie het volgende aangegeven:

het is van provinciaal belang dat “agrarische ondernemers in de intensieve veehouderij een beroep kunnen doen op bestaande agrarische bouwvlakken in de landbouwontwikkelingsgebieden. Ook is het van provinciaal belang dat nieuwe bouwvlakken voor intensieve veehouderijen in landbouwontwikkelingsgebieden tot de mogelijkheden behoren, als bedrijven moeten verplaatsen vanwege het publieke doel dan wel de milieuproblematiek elders in Overijssel. In de landbouwontwikkelingsgebieden met reële mogelijkheden voor nieuwvestiging gaat het hierbij om de mogelijkheid tot het vestigen van 1 of 2 intensieve veehouderijen per landbouwontwikkelingsgebied. Als peildatum hanteren wij hiervoor 20 april 2013 (de datum waarop in het hoofdlijnenakkoord de voorgestelde benadering is aangekondigd). Belangrijke randvoorwaarde is dat er geen sprake mag zijn van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van groepen inwoners en dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten van de ecologische hoofdstructuur en de Natura 2000-gebieden. Indien in het bestemmingsplan zelf of in de toelichting op dit plan is opgenomen dat de nieuwvestiging van intensieve veehouderijen in de landbouwontwikkelingsgebieden aan de hiervoor gestelde voorwaarden wordt voldoet, zijn er voor de provincie geen redenen in te grijpen in gemeentelijke bestemmingsplannen.”

Het bestemmingsplan Buitengebied Tubbergen is zo opgesteld dat het plan voldoet aan bovenstaande. In het bestemmingsplan Buitengebied is geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is nieuwvestiging van intensieve veehouderij mogelijk (door middel van een partiële herziening).

Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen

Het "landbouw-landschap" is beeldbepalend in Overijssel. Het aanzien van bijna driekwart van het oppervlak van de provincie wordt bepaald door het agrarisch cultuurlandschap. Het vormt voor veel inwoners hun woon- of werkomgeving en voor nog meer mensen de omgeving waarin ze hun vrije tijd – fietsend, wandelend, varend – doorbrengen. Het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap is voor de Provincie Overijssel de leidraad. De verschillende onderdelen van het agrarisch cultuurlandschap worden tot grotere ensembles verenigd en bijeen gehouden door een aantal karakteristieke structuren: de wegenstructuur, de structuur van waterlopen, de bebouwingslinten en de nederzettingsvormen, het web van verspreide hoeven met onderlinge verbindingslijnen en de landschappelijke met landschapselementen. Door het voortborduren op die dragende structuren wordt samenhang en karakter versterkt. Een aantal ontwikkelingen – zoals grote stallen voor de melkveehouderij en de intensieve veehouderij die ongeacht het landschapstype eenzelfde uitstraling hebben – kan een sterk nivellerende werking hebben. Door nieuwe initiatieven zorgvuldig en royaal in te passen en aan te sluiten op de dragende structuren kan dit worden vermeden en kunnen nieuwe kwaliteiten ontstaan.

Ruimtelijke kwaliteitsambities

De provincie realiseert ruimtelijke kwaliteit door naast bescherming vooral in te zetten op het leggen van nieuwe verbindingen tussen bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegelaten. Sturen op gebiedskenmerken borgt de doorwerking van dit ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de Omgevingsvisie op gebieds- en uitvoeringsniveau. Op het provinciale schaalniveau zijn er zeven kwaliteitsambities geformuleerd die de koers bepalen van de sturing op kwaliteit. Deze kwaliteitsambities hebben hun vertrekpunt in de lagen van de gebiedskenmerken en de beleidsambities.

De ruimtelijke kwaliteitsambities zijn:

  • brede waaier aan woon-, werk- en mixmilieus: elk buurtschap, dorp en stad zijn eigen kleur;
  • voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen;
  • natuur als ruggengraat;
  • zichtbaar en beleefbaar mooi landschap;
  • het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken door het infrastructuur-netwerk;
  • een continu en beleefbaar watersysteem als dragende structuur van Overijssel;
  • sterke ruimtelijke identiteiten als merken voor Overijssel.

Duurzame energieopwekking

De provincie heeft de ambitie om duurzame energieopwekking (biomassa, wind, zon, bodem) te bevorderen. Hoofdlijn van beleid is het stimuleren van vergisting van biomassa dichtbij de bron. In 2020 is ten minste 80 MW (megawatt) vermogen aan windenergie geïnstalleerd. De provincie bevordert de benutting van bodemenergie (KWO-systemen en geothermie). Ten aanzien van windenergie heeft de provincie Overijssel met het Rijk afgesproken in 2020 tenminste 80 MW in Overijssel te realiseren. Voor windenergie worden onderscheiden: kansrijke zoekgebieden, uitgesloten gebieden en overige gebieden. Tubbergen is een uitgesloten gebied voor windenergie.

Omgevingsverordening Overijssel, 2009

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de verordening. De omgevingsverordening wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen. Verder wordt er niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. Gemeenten krijgen zoveel mogelijk ruimte om daaraan een nadere invulling te geven.

In bestemmingsplannen wordt aangegeven hoe ontwikkelingsmogelijkheden zich verhouden tot het ontwikkelingsperspectief en de bijbehorende gebiedskenmerken. Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen als die bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van het landschap.

Bestemmingsplannen strekken uitsluitend tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van gebieden behorend tot de gebiedscategorieën bestaande natuur en nieuwe gerealiseerde natuur.

Reconstructieplan Salland-Twente

Voor de regio Salland-Twente is de reconstructiewet concentratiegebieden uitgewerkt in een reconstructieplan. In dit plangebied ligt gemeente Tubbergen. Het Reconstructieplan geeft een indeling in de eerdergenoemde drie soorten zones . De gemeente Tubbergen bestaat met name uit verwevingsgebied. Daarnaast zijn er extensiveringgebieden aanwezig rond natuurgebieden en zijn er twee gebieden aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied.

4.4 Gemeentelijke niveau

Beleidsnota vrijkomende agrarische bebouwing + (VAB+-beleid)(2011)

Het doel van deze notitie is het bieden van mogelijkheden voor hergebruik van vrijkomende gebouwen binnen de bestemmingen “agrarische bedrijfsdoeleinden”, “paardenhouderijen” en “woondoeleinden”. Hierdoor kan kapitaalvernietiging, verval/verkrotting worden voorkómen, wordt de mogelijkheid tot economisch hergebruik bevorderd en wordt de mogelijkheid geboden een aanvullend inkomen te verwerven. Hiermee kan een positieve bijdrage geleverd worden aan de leefbaarheid van het platteland.

Indien een activiteit in principe op de voorgestelde locatie mogelijk is, dient de vraag beantwoord te worden of die activiteit op korte en lange termijn aan de navolgende voorwaarden kan voldoen. Hierbij wordt opgemerkt dat de voorwaarden zo objectief mogelijk zijn vastgesteld, teneinde op voorhand duidelijk te stellen wat wel en wat niet mogelijk is. Karakteristieke bebouwing moet behouden blijven en landschappelijke inpassing is een vereiste.

De 'voorwaardentoets' omvat de volgende voorwaarden:

  • De aard van de bedrijvigheid moet toepassing van de overige voorwaarden, ook op lange termijn, mogelijk maken.
  • De activiteit moet binnen de bestaande bebouwing, dan wel binnen de bestaande bouwmassa, plaatsvinden. Nieuwbouw is toegestaan tot een bouwmassa van 2.000 m3 en 25% van de extra gesloopte massa, indien de bestaande bebouwing niet meer functioneel is. In de kernrandzone mag hier van worden afgeweken.
  • De activiteit mag geen aanleiding zijn voor de bouw van een extra woning.
  • Karakteristieke bebouwing met cultuurhistorische en/of architectonische waarde beschermen.
  • De nieuwe activiteit mag geen nadelige effecten uitoefenen op gebruik van gronden in de directe omgeving en geen onevenredig nadelige effecten uitoefenen op milieu, natuur en landschap.
  • De nieuwe activiteit mag geen buitenopslag met zich meebrengen; dit wordt als gebiedsvreemd beschouwd.
  • De visuele uitstraling van het voormalig agrarisch complex moet aansluiten bij de landelijke omgeving.
  • Het bedrijfscomplex moet landschappelijk zijn ingepast.
  • De bestaande verkeersinfrastructuur moet afdoende zijn voor de nieuwe activiteit.
  • De nieuwe activiteit dient te voorzien in eigen parkeergelegenheid.
  • Verblijfsrecreatie wordt als VAB+activiteit toegestaan met vaste maximale maatvoering voor de accommodatie van 1000 m3. Binnen deze inhoudsmaat kunnen maximaal 3 recreatieverblijven of 1 groepsaccommodatie worden gerealiseerd. De vorm waarin de accommodatie wordt gerealiseerd, is vrij.

Rood voor Rood beleid 2014

Het in deze notitie opgenomen beleid geldt alleen voor het terugbouwen van woningen als 'Rood voor Rood'. Terugbouwen van gebouwen voor een economische functie valt niet onder dit beleid; hiervoor wordt verwezen naar het gemeentelijk beleid ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.

Het hoofddoel van de kaders voor het Rood voor Rood beleid is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijke gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapsontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door overige verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Hierbij zal voldaan moeten worden aan de uitgangspunten van het gemeentelijk LandschapsOntwikkelingsPlan (LOP), de geldende Ruimtelijke Kwaliteitskader(s) en de gemeentelijke welstandsnota.

Wanneer zich een ontwikkeling in het kader van 'Rood voor Rood' voordoet, zal bovenstaande beleidslijn via een afzonderlijke planologische procedure mogelijk worden gemaakt. In dit bestemmingsplan wordt hiervoor, vanwege de specifieke situaties, geen regeling opgenomen. De ervaring heeft geleerd dat het vanwege het maatwerk bij 'Rood voor Rood', niet mogelijk en wenselijk is om algemene regels op te nemen in het bestemmingsplan Buitengebied.

Beleidsnotitie nieuwe landgoederen 2011

De notitie geeft het gemeentelijk beleid ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe landgoederen in de gemeente Tubbergen weer. Nieuwe landgoederen vormen een invulling van het begrip ‘rood voor groen’, waarbij -als compensatie voor de aanleg van een substantiële oppervlakte aan groen- de bouw van één of enkele royale landhuizen wordt toegestaan. Landgoederen hebben een oppervlakte van minimaal 10 hectare. Per 5 hectare extra groen mag een extra woning worden gebouwd. De woningen vertonen een samenhang. Bestaande niet functionele bebouwing wordt gesloopt. Een landhuis heeft een minimale inhoud van 1.000 m3 .

"De casco benadering in Noordoost-Twente" (Alterra, 2012)

Het landschap in noordoost Twente heeft als kernkwaliteit het waardevolle cultuurlandschap met een variatie in open en een kleinschalig besloten landschap (http://www.mijnnoordoosttwente.nl). Schaalvergroting in de landbouw staat op gespannen voet met deze kleinschaligheid. Bij schaalvergroting is de kans groot dat, zonder randvoorwaarden, dat het kleinschalige groene karakter wordt beschadigd (zoals landschapselementen op perceelsgrenzen).


Vanuit deze gedachte heeft gemeente Tubbergen met de provincie Overijssel en de gemeenten Losser, Dinkelland en Oldenzaal de ambitie uitgesproken om de tendens van schaalvergroting in de landbouw vorm te geven op een manier dat dit niet ten koste gaat van de kwaliteit van het landschap. Hiervoor is de casco benadering ontwikkeld welke als beoordelingskader voor ingrepen in het landschap gebruikt kan worden.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

De Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO) is een ontwikkelingsgerichte aanpak die voortkomt uit de ambitie om ontwikkelingen in het buitengebied samen te laten gaan met een impuls in de ruimtelijke kwaliteit.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen een basisinspanning (landschappelijke inpassing) en de kwaliteitsimpuls (KGO). Bij uitbreiding van het bouwvlak of toevoeging van meer oppervlakte bebouwing dan de uitbreidingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan, is KGO van toepassing. Bij KGO moet er én landschappelijk worden ingepast én dient een KGO-investering in de groene omgeving plaats te vinden.

Het KGO-beleid is niet van toepassing op de ontwikkelruimte die het bestemmingsplan Buitengebied in planologische zin biedt. Voor ontwikkelingen in het bestemmingsplan geldt de basisinspanning; de landschappelijke inpassing. Voor dergelijke ontwikkelingen geldt (tussen 1000 - 3000 m2 bebouwing toe voegen een erfinrichtingsplan of bebouwing >3000 m2 een landschapsplan).

Beleidsnota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2014

Doel is om het verblijfstoerisme in Noordoost Twente te versterken door middel van

kwaliteitsverbetering, productvernieuwing en differentiatie in het verblijfsrecreatief aanbod.

Het aantal overnachtingen stijgt hierdoor en ook de toeristische bestedingen stijgen. Dit heeft

een positief effect op de werkgelegenheid, de leefbaarheid en het voorzieningenniveau.

Kampeerterreinen

Enkele voorwaarden voor de kampeerterreinen zijn:

  • Kampeermiddelen tot 70 m² inclusief berging toegestaan.
  • Maximaal aantal per terrein vastleggen in bestemmingsplan.
  • Geen onderscheid tussen vaste en toeristische plaatsen.
  • Een uitbreidingsmogelijkheid van 25% oppervlakte ten opzichte van de bebouwing.
  • Gebouwen t.b.v. sanitair/opslag overal op terrein mogelijk tot bepaald aantal m².
  • Er is 10% experimenteerruimte voor afwijkende vormen en maten / nieuwe vormen van kampeermiddelen toegestaan. Het gaat hierbij om 10% van het aantal kampeermiddelen met een maximale hoogte van 10 meter. Onder voorwaarden verplaatsbaar en er mag geen afbreuk worden gedaan aan de landschappelijke waarde.
  • Het kampeerterrein is voorzien van een zodanige beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving, waardoor aan een doelmatige inrichting wordt bijgedragen. Per plan zal de landschappelijke inpassing afzonderlijk worden beoordeeld.

Kleinschalige kampeerterreinen

Zijn alleen bestemd voor toeristisch kamperen, het maximaal aantal standplaatsen is 25. Er zijn geen vrije veld situaties toegestaan. Een overschrijding van het kampeerterrein tot maximaal 50 meter uit het bouwblok is toegestaan.

Camperplaatsen

Onderscheid wordt gemaakt tussen GOP's (gereguleerde openbare camper plaatsen) waar campers 72 uur mogen verblijven, particuliere camperterreinen waar maximaal 25 plaatsen zijn, reguliere verblijfsrecreatieve kampeerterreinen of kleinschalig kampeerterrein. De camperplaatsen zijn gekoppeld aan het (voormalig) agrarische erf, of er is sprake van maatwerk. Voor camperplaatsen geldt een landschappelijke inpassing.

Natuurkampeerterreinen

Zijn toegestaan in aaneengesloten gebieden van minstens 25 hectare, ten hoogste 40 plaatsen en geen centrale voorzieningen. Paalkamperen: maximaal één á twee tenten.

Bed & Breakfast

Is een kleinschalige vorm van verblijfsrecreatie en richt zich met name op toeristen, die voor één of enkele nachten een onderkomen zoeken. Alleen in bestaande bebouwing met een maximum aantal slaapplaatsen van 8.

Plattelandskamers

Onder plattelandskamers wordt verstaan: een (deel van) een (voormalig) agrarisch gebruikt gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf. Hierbij wordt overnacht in kamers waarin keuken en/of sanitair in een gemeenschappelijk ruimte worden ondergebracht of in zelfstandige eenheden, al dan niet in combinatie met een dagverblijf. Het gaat om een vorm van verblijfsrecreatie waarbij beleving van het platteland centraal staat.

  • Moeten in (voormalige) agrarische bebouwing gerealiseerd worden (bijbouwen mag niet, herbouwen is toegestaan).
  • Maximale oppervlakte kamer: 60 m2.
  • De totale oppervlakte van de kamers is niet groter dan 500 m2.

Recreatiewoningen

Bij bungalows op recreatieterreinen kan gedacht worden aan een complex bestaande uit een aantal vakantiebungalows voor zover deze verblijfseenheden hoofdzakelijk voor verhuur door de exploitant of beheerder van het complex beschikbaar zijn.

De maximale inhoud bedraagt in principe 300 m3. Met een goede onderbouwing (economische haalbaarheid, marktbehoefte, doelgroepenbeleid, exploitatieovereenkomst etc) is uitbreiding mogelijk tot een maximum van 700 m3.

Trekkershut

Een trekkershut is een houten blokhut met een maximale oppervlakte van 30 m2.

Woonvisie 2010-2014

De visie op het wonen in de gemeente Tubbergen komt neer op 4 hoofdlijnen:

1. Continuïteit van beleid: bouwen voor de lokale behoefte.

2. Aandacht voor huisvesting lage inkomens.

3. Voor iedere doelgroep een thuis.

4. Nieuwbouw en bestaande woningvoorraad.

De woonvisie kent een kerngerichte uitwerking. Met betrekking tot het buitengebied vermeldt de woonvisie dat het concept 'knooperven' bijdraagt aan de vitalisering van het landelijk gebied op de volgende thema's:

  • beter tegemoet komen aan de woonwensen van de mensen met een sociale en/of economische binding;
  • het versterken van de agrarische structuur;
  • duurzaam verbeteren van de landschappelijke kwaliteit;
  • beter toegankelijk maken van het landelijk gebied door de aanleg van wandel- en fietspaden;
  • behoud van cultuurhistorisch belangrijke boerderijen en erven


Door de gemeente wordt het concept “knooperven, nieuwe dragers van het landschap”

als een mogelijkheid gezien om maatschappelijke kansen te benutten. Met dit concept

wordt namelijk getracht de kansen voor zowel het landschap als de landbouw en de

volkshuisvesting te benutten.

Beleidsnota Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de wet plattelandswoning in werking getreden. Deze wet biedt de mogelijkheid om als 'burger' in (voormalige) agrarische bedrijfswoningen te wonen, zonder dat dit de bedrijfsvoering van het agrarische bedrijf beperkt. Tot nu toe was dit niet mogelijk. Hiermee wordt feitelijk een nieuw type woning, de “plattelandswoning” geïntroduceerd. De wet laat ruimte aan gemeenten om op onderdelen nadere invulling te geven. Vooral over wanneer de toekenning van een plattelandswoning wenselijk en aanvaardbaar is. Deze beleidsnotitie voorziet hierin. Het doel van deze nota is beleid te formuleren onder welke randvoorwaarden een bedrijfswoning op een functionerend agrarisch bedrijf omgezet kan worden naar een plattelandswoning.

Het toekennen van de status plattelandswoning aan een agrarische bedrijfswoning is mogelijk als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er moet sprake zijn van een agrarische bedrijfswoning op een functionerend agrarisch bedrijf die ook als zodanig is bestemd;
  • 2. de bedrijfswoning moet minimaal 10 jaar oud zijn. Hierbij geldt de gereedmelding van de eerste bouwaanvraag voor het realiseren van de bedrijfswoning;
  • 3. de betrokken partijen, de agrariër op het betreffende agrarisch bouwvlak en zo mogelijk de (toekomstige) bewoner van de plattelandswoning, moeten een schriftelijke akkoord verklaring hebben ondertekend dat men de voormalige agrarische bedrijfswoning van de status “plattelandswoning” wenst te voorzien;
  • 4. in afwijking van 3 geldt dat als er geen sprake is van overeenstemming tussen de agrarische ondernemer en de eigenaar van de woning, maar de afsplitsing al langjarig gaande is. (meer dan 10 jaar voor 1 januari 2013), er medewerking kan
    worden verleend voor een plattelandswoning;
  • 5. indien het de eerste (enige) bedrijfswoning betreft dan kan er alleen een status “plattelandswoning” worden toegekend als de situatie is ontstaan vóór 1 januari 2013. Nieuwe situaties zijn niet wenselijk.

Structuurvisie Tubbergen, ontwerp september 2015

De ontwerpstructuurvisie is een belangrijk instrument om breed gedragen doelstellingen en ambities dichterbij te brengen. De gemeente geeft hierin aan dat zij voor ontwikkelingen grotendeels afhankelijk is van investeringen van particulieren, organisaties, bedrijven en andere (semi) overheidsinstanties. Initiatieven van derden vormen de drager voor vitaliteit en leefbaarheid. Tubbergen wil meer ruimte bieden voor ontwikkelingen. Deze structuurvisie vormt hiervoor zowel een uitnodiging als ook het kader. Niet ‘alles’ is immers zomaar overal mogelijk! Bij het opstellen van de structuurvisie wordt uitgegaan van het bestaand beleid. Er is geen sprake van nieuwe beleidskeuzen in de structuurvisie. Dit bestaande beleid is actueel en voorziet in ruime mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen; de structuurvisie geeft de aandachts- en uitgangspunten die voor die ontwikkelingen van belang zijn.

Reclamebeleid, duidelijk zichtbaar, 2013

Het reclame beleid geeft duidelijk aan waar reclame wel en niet is toegestaan. Indien de reclame perceelsgebonden is, past dit binnen de bouwregels van dit bestemmingsplan.

Parkeerbeleid 2015

Parkeren op eigen terrein

Elke initiatiefnemer van een plan is zelf verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen parkeervoorzieningen. Een nieuw initiatief (uitbreiding, nieuwbouw of functiewijziging) mag geen onaanvaardbare problemen veroorzaken in de omgeving. Dit betekent dat in beginsel de parkeerbehoefte op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen hoeveel parkeerplaatsen er op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende parkeerruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de parkeerruimte wordt voorzien.

Bepalen parkeerbehoefte

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte vormen de gemeentelijke parkeernormen in het gemeentelijk beleid de leidraad. Het betreffen de gemeentelijke parkeernormen die gelden op het moment van besluitvorming van een aanvraag om een omgevingsvergunning. Indien er geen omgevingsvergunning vereist is, dan zijn de gemeentelijke parkeernormen bepalend die gelden op het moment dat de gebruiksverandering feitelijk plaatsvindt.

Bij de berekening van het aantal parkeerplaatsen wordt aan het eind van de berekening afgerond naar boven. Reden hiervoor is dat bij afronding naar beneden het aantal aan te leggen parkeerplaatsen niet overeenkomt met de totale parkeerbehoefte.

Afmetingen parkeerplaatsen

Voor het berekenen van het aantal parkeerplaatsen moet uit worden gegaan van standaardmaten. Zo geldt er een andere afmeting voor een haakse en gestoken parkeerplaats dan voor een parkeerplaats bestemd voor langs parkeren. De breedte van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 2,50 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 2,00 meter. De lengte (diepte) van het parkeervak moet bij haaks en gestoken parkeren minimaal 5,00 meter zijn en bij langs parkeren minimaal 5,50 meter. Indien de feitelijke inrichting daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld verhouding rijbaanbreedte met de breedte van de opstelplaats), kan door middel van een omgevingsvergunning worden afgeweken van de afmetingen.

Er dient sprake te zijn van bruikbare parkeerplaatsen. Dit betekent dat de ruimte om de parkeerplaats te kunnen bereiken wel reëel moet zijn en dat de afstanden tussen parkeerplaatsen onderling en tussen parkeerplaatsen en gebouwen voldoende moet zijn om daadwerkelijk gebruik te kunnen maken van de parkeerplaatsen. Bij publieke voorzieningen geldt dat voldoende parkeerplaatsen voor minder valide gebruikers moeten worden aangelegd. Het betreft hier de algemene gehandicaptenparkeerplaatsen.

Laden en lossen

Het laden en lossen dient net zoals bij het parkeren in beginsel op eigen terrein plaats te vinden. Aanvragers van een omgevingsvergunning zullen bij de aanvraag moeten aantonen of er voldoende laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd. Indien er op het eigen terrein onvoldoende laad- en losruimte is en initiatiefnemer gebruik wil maken van de afwijkingsmogelijkheid, zal de initiatiefnemer moeten aantonen dat er sprake van bijzondere omstandigheden dan wel dat op een andere wijze in de laad- en losruimte wordt voorzien. Het bepalen van de benodigde laad- en losruimte is zodanig casuïstisch dat hiervoor geen gemeentelijke normen zijn vastgesteld. Het betreft maatwerk.

Hoofdstuk 5 OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Om conflictsituaties te voorkomen dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan. De voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten zijn in dit hoofdstuk weergegeven.

5.2 Planmer

5.2.1 Algemeen

Bij een bestemmingsplan Buitengebied kan op een aantal verschillende manieren sprake zijn van een planmer-plicht. Hieronder wordt ingegaan op het aspect planmer en de omgevingsaspecten die voor het bestemmingsplan van belang zijn. (Waar de afkorting mer wordt gebruikt wordt de procedure voor milieueffectrapportage bedoeld. De afkorting MER heeft betrekking op het milieueffectrapport).


Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een planMER voor strategische en kaderstellende plannen en een projectMER of een mer-beoordelingsplicht voor concrete projecten. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).


Door de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, is het mogelijk dat toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer overschrijden, waardoor het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor de veehouderij. Om deze reden moet voor het bestemmingsplan een planMER worden gemaakt. Er is tevens sprake van een planmer-plicht omdat in het kader van de Natuurbeschermingswet een passende beoordeling moet worden opgesteld. Dit vanwege de mogelijke vermestende en verzurende effecten als gevolg van stikstofdepositie die worden veroorzaakt door het uitbreiden van de veestapel (ook wel ammoniakdepositie genoemd).


Doel en procedure planMER

Doel van de planm.e.r. is om het milieubelang een volwaardige plek te geven in het planvormingsproces voor het bestemmingsplan Buitengebied. Het planMER geeft een onafhankelijk inzicht in de mogelijke invloeden op het milieu, zowel positief als negatief, die verwacht mogen worden wanneer politiek bestuurlijk wordt gekozen voor bepaalde ruimtelijke bestemmingen en ontwikkelingsmogelijkheden. Waar relevant, dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).


De planmer-procedure bestaat uit een aantal wettelijk verplichte stappen, waarvan het raadplegen van overleg- en adviespartners over de reikwijdte en detailniveau van het milieueffectrapport reeds heeft plaatsgevonden. Het planMER is ondertussen opgesteld en wordt gezamenlijk met het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Op dit planMER kunnen zienswijzen worden ingediend door een ieder. Daarnaast heeft de onafhankelijke Commissie mer de inhoud van het MER getoetst De zienswijzen en het toetsingsadvies van de Commissie mer kunnen vervolgens worden meegenomen bij het ontwerpbestemmingsplan. De commissie mer heeft inmiddels een positief advies uitgebracht.

Het bestemmingsplan Buitengebied Tubbergen is planm.e.r.-plichtig, omdat het een kader biedt voor:

  • De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren (activiteit D14 uit het nieuwe besluit m.e.r.). Het plan biedt het kader voor toekomstige besluiten waarbij meerdere indicatieve drempelwaarden overschreden kunnen worden (mogelijk ook voor activiteit C14 uit besluit m.e.r.). Of dit daadwerkelijk gebeurt, is afhankelijk van individuele initiatieven en hierbij behorende vergunningaanvragen.
  • Activiteiten met effecten op Natura 2000-gebieden: Wanneer significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden op voorhand niet zijn uit te sluiten, moet een Passende Beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet uitgevoerd worden. Dit is het geval voor het bestemmingsplan Buitengebied van gemeente Tubbergen. Een Passende Beoordeling maakt het bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig.


Een samenvatting van het planMER is opgenomen in bijlage 1 Samenvatting Planmer. In deze samenvatting staat beschreven op welke manier het MER is opgezet, welke uitkomsten zijn gegenereerd en welke maatregelen eventueel in het bestemmingsplan kunnen worden opgenomen.

5.2.2 Doorvertaling naar het bestemmingsplan

Voorkeursalternatief

Het gekozen voorkeursalternatief (VKA, optie B uit paragraaf 6.2 van het Planmer), is doorvertaald in het bestemmingsplan. Dit is optie B: Een flexibel bestemmingsplan met een gebruiksbepaling t.a.v. effecten op Natura 2000. De maximaal verwachte ontwikkelingen die plaats zullen vinden binnen de werkingssfeer van dit bestemmingsplan kunnen uitgevoerd worden binnen de randvoorwaarden van natuur en milieu.

Deze vorm is gelijk aan het huidige bestemmingsplan (en alternatief 1) met daarbij een gebruiksbepaling waarmee uitbreidingsplannen van veehouderijen pas worden toegestaan wanneer er geen toename van ammoniakemissie plaatsvindt. Wanneer het gebruik van gronden en bouwwerken voor het houden van dieren leidt tot een toename van ammoniakemissie is dit aangemerkt als strijdig gebruik. ( Zie 51.1 Strijdig gebruik, onder punt i.)

Door deze gebruiksregel in het bestemmingsplan op te nemen worden aanvullende maatregelen met betrekking tot stikstofreductie afgedwongen. Op basis van deze gebruiksregel is een toename van de ammoniakemissie immers niet toegestaan. Omdat de Provincie alleen Natuurbeschermingswetvergunningen verleent voor uitbreidingen waarbij per saldo geen sprake is van een depositietoename, is juridisch gewaarborgd dat deze aanvullende maatregelen ook daadwerkelijk worden getroffen. Door het opnemen van deze gebruiksbepaling in de regels zal in de hele gemeente geen toename van emissie worden toegestaan. Het saldo zal daarom altijd 0 of minder zijn.

In het MER en de aanvulling op het MER en de Passende beoordeling wordt inzichtelijk gemaakt dat bij alternatief 1 de effecten van verzurende en vermestende emissies en bijbehorende deposities door mitigerende maatregelen dusdanig zijn te beperken, dat aantasting van de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden uitgesloten worden.

De voorgestelde mitigerende maatregelen bestaan ondermeer uit:

  • emissiearme stal systemen voor alle veehouderijbedrijven.
  • nog schonere stal systemen bij het Natura 2000-gebied Springendal/Mosbeek.

Stikstofdepositie

De aangepaste stikstofregeling is afgestemd op de werking van Natuurbeschermingswet/PAS en de coördinatieregeling volgens de Wet administratieve bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De essentie van de regeling is te voldoen aan de eis van de Natuurbeschermingswet: de gemeenteraad moet bij de vaststelling van het bestemmingsplan, op grond van de passende beoordeling, de zekerheid hebben kunnen verkrijgen, dat het plan geen verslechtering tot gevolg kan hebben voor de instandhouding van de Natura 2000-gebieden. Algemeen uitgangspunt is dat de stikstofdepositie op deze gebieden in de toekomst moet afnemen. De Natuurbeschermingswet en de bijbehorende PAS vormen hiervoor de belangrijkste waarborg.

Er is onderscheid tussen hetgeen 'bij recht' aan ontwikkelruimte wordt geboden en welke ontwikkelruimte bij toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mogelijk kan zijn.

Hiermee is de maximale ontwikkelruimte van het bestemmingsplan met betrekking tot de ammoniakemissie als gevolg van de huisvesting van vee vastgelegd.

1. Bij recht

Bij recht geldt dat de bestaande ammoniakemissie van een agrarisch bedrijf of een paardenhouderij niet mag toenemen. Met deze regel wordt zekerheid verkregen dat het plan geen verslechtering van de instandhouding van Natura 2000-gebieden tot gevolg heeft. De bestaande ammoniakemissie is nader gedefinieerd.

De regeling laat ruimte om met interne saldering op agrarische bedrijven ruimte vrij te spelen voor uitbreiding van het bedrijf. Met het alternatief interne saldering is vastgesteld hoeveel bouwruimte aan bedrijven kan worden toegekend zonder dat de ammoniakemissie van het bedrijf hoeft toe te nemen.

Daarnaast is toename van emissie toegelaten die in overeenstemming is met de grenswaarden uit de PAS. Deze grenswaarden zijn met de Passende Beoordeling die aan de PAS ten grondslag ligt onderzocht. Daarmee is de toename van emissie uitvoerbaar en leidt deze toename binnen de systematiek en werking van de PAS niet tot een verslechtering van de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden. Het bestemmingsplan heeft daarmee aansluiting gezicht bij de PAS om te voorkomen dat ontwikkelingen die binnen het kader van de PAS toelaatbaar zijn, vervolgens in strijd zijn met het bestemmingsplan.

2. Bij afwijkingsbevoegdheid

Aansluiting met de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) krijgt vorm door het opnemen van een afwijkingsbevoegdheid. Doelstelling van deze afwijkingsregel is dat de gescheiden wettelijke regelingen goed sporen en bij de uitvoering en handhaving niet met elkaar in conflict kunnen komen. Met de regeling wordt voorkomen dat de situatie ontstaat waarbij een uitbreiding van de veestapel die voldoet aan de Natuurbeschermingswet en de Wet milieubeheer, op grond van het bestemmingsplan niet kan worden toegestaan (hoewel er geen strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de Natuurbeschermingswet). In die situatie zou de initiatiefnemer uitsluitend een beroep kunnen doen op een kostbare en meestal langdurige (buitenplanse) planologische procedure, die met betrekking tot de te maken belangenafweging en rechtswaarborgen geen toegevoegde waarde heeft.

In de passende beoordeling die is opgenomen bij de PAS is aangetoond dat de dalende achtergrondconcentratie van de stikstofdepositie kan worden doorgezet en dat voor economische ontwikkelingen ontwikkelruimte beschikbaar is. Uit een vergelijking tussen de maximale (theoretische) depositietoename van het bestemmingsplan en de beschikbare ontwikkelingsruimte in Natura 2000-gebieden blijkt een deel van de ontwikkelruimte beschikbaar voor meldingsplichtige of vrijgestelde ontwikkelingen in het plangebied van het voornemen bestemmingsplan.

De beschikbare ontwikkelruimte moet zorgvuldig en in lijn met de PAS worden toegedeeld aan individuele ontwikkeling. Om deze zorgvuldigheid voldoende te waarborgen wordt in het bestemmingsplan een afwijkingsbevoegdheid opgenomen, die slechts onder strikte voorwaarden kan worden toegepast. De belangrijkste voorwaarde is dat in het vergunningenspoor toestemming is verkregen. Dat kan door vergunningverlening dan wel de conclusie dat een vergunning niet nodig is. Op vergunningenniveau is dan in alle gevallen onderzocht en gewaarborgd dat de kwaliteit van de gebieden niet verslechtert. De afwijking in het bestemmingsplan is alleen een technisch instrument om op een eenvoudige wijze ervoor te zorgen dat hetgeen op vergunningenniveau is toegestaan niet langer in strijd is met het bestemmingsplan. Daarmee worden lange planologische procedures voorkomen, terwijl zowel op vergunningenniveau als op planniveau hetzelfde doel wordt nagestreefd, namelijk het voorkomen van verslechtering van de kwaliteit van de gebieden. De afwijking is daarmee vanuit het vergunningenspoor onderbouwd en passend beoordeeld. Vervolgens zijn er vanuit een goede ruimtelijke ordening nog algemene criteria toegevoegd, omdat een toename van emissie ook gevolgen kan hebben voor andere ruimtelijk relevante aspecten dan de kwaliteit van Natura 2000-gebieden alleen.

Mitigerende maatregelen en vervolgstappen

Voor de optredende negatieve effecten van het VKA kunnen (wanneer nodig) mitigerende maatregelen worden getroffen of kan anderszins de uitvoerbaarheid van het plan geborgd worden. De noodzaak hangt af van de daadwerkelijke locatie, het type en de omvang van de ingreep. In het Planmer zijn per relevant thema de mogelijke maatregelen en eventueel noodzakelijke vervolgstappen aangegeven.


Natuur

Elke individuele initiatiefnemer die gebruik wil maken van de ruimte die het bestemmingsplan biedt, heeft de verantwoordelijkheid om bij de realisatie van het initiatief rekening te houden met beschermde soorten en hun leefgebieden. Er dient ruim voorafgaand aan de werkzaamheden door een deskundige te worden bepaald of er een kans bestaat dat schade aan beschermde soorten en hun leefgebieden wordt toegebracht. In voorkomende gevallen is aanvullend veldonderzoek noodzakelijk en zullen maatregelen moeten worden genomen om schade te voorkomen of te verzachten. Meer specifiek: ter voorkoming van effecten op Natura 2000-gebieden zal de in het VKA opgenomen voorwaardelijke verplichting goed moeten worden gehandhaafd door de gemeente. Bij nieuwe of aan te passen stallen zullen waarschijnlijk maatregelen moeten worden getroffen, afhankelijk van de locatie, de ingreep en de dan geldende regelgeving. In sommige gevallen is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de flora- en faunawet aan de orde. Dit hangt af van voorkomende soorten op de locatie van de ontwikkeling. Daarnaast geldt in alle gevallen van ontwikkeling, dus ook bij het voorkomen van (alleen) 'algemene soorten', de algemene zorgplicht (artikel 2 Flora- en faunawet). Hierin staat beschreven dat iedereen voldoende zorg in acht neemt voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat, voor zover redelijk, handelingen nagelaten of juist genomen worden om negatieve invloeden op soorten te voorkomen, beperken of tegen te gaan.


Landschap, cultuurhistorie en archeologie

De effecten op het aspect landschap, cultuurhistorie en archeologie kunnen worden beperkt door te sturen op intensiviteit en type van ontwikkelingen. In het bestemmingsplan zijn voorwaarden verbonden aan gebieden aangeduid met bepaalde waarden. Ten aanzien van landschappelijke inpassing gelden bijvoorbeeld strenge randvoorwaarden in gebieden aangeduid als landschappelijk waardevol (esgronden in het bijzonder). Om een goede omgang met archeologische waarden te borgen is het gemeentelijke archeologiebeleid doorgevoerd in het bestemmingsplan met dubbelbestemmingen. In alle gevallen geldt bij (toevallige) archeologische vondsten een meldingsplicht. Bij vaststelling van archeologische waarden zal hiervan de omvang en gaafheid moeten worden vastgesteld aan de hand van een inventariserend veldonderzoek (waardering). Deze onderdelen van het bestemmingsplan en uiteenlopend gemeentelijk beleid op gebied van landschap, cultuurhistorie en archeologie (landschapsontwikkelingsplan, welstandsnota etc; zie paragraaf 2.3) maken dat aanvullende mitigerende maatregelen niet nodig zijn.


Bodem en water

Wanneer grond wordt ontgraven op 'verdachte locaties' qua bodemkwaliteit, is vervolgonderzoek nodig. In het kader van het bestemmingsplan wordt de watertoets doorlopen. De maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding op orde te hebben en te houden bij ontwikkelingen in het plangebied worden afgestemd met het waterschap.


Leefmilieu en gezondheid

Bij de vergunningaanvraag voor ontwikkelingen van (met name) intensieve veehouderijen dient onder meer een toetsing aan wet- en regelgeving ten aanzien van luchtkwaliteit, geluid en geur plaats te vinden. Op dat moment kan (indien nodig) een gedetailleerde maatregelenafweging gemaakt worden. Vooral voor intensieve veehouderijen kan dit relevant zijn. Doordat bedrijven moeten voldoen aan Besluit Huisvesting worden automatisch stalsystemen toegepast die 'BBT zijn' (beste beschikbare technieken), waardoor de emissies van geur en fijnstof (en stikstof) fors omlaag worden gebracht. Een bekend voorbeeld is het toepassen van een luchtwassysteem.


In het MER is ingegaan op de mogelijke beïnvloeding van de gezondheid van mensen door ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt. Enerzijds aan de hand van mogelijke cumulatieve effecten ten aanzien van luchtkwaliteit, geluid en geur. Deze afzonderlijke effecten kunnen met name beperkt worden door het kiezen van goede stalsystemen, zoals hiervoor aangegeven. Anderzijds door na te gaan of risico's op zoönosen (van dieren op mensen overdraagbare ziektes) groter worden. Deze risico's zijn niet eenvoudig in te schatten. De risico's worden niet groter door het bestemmingsplan, maar verdienen zeker aandacht. In de huidige situatie liggen veel (intensieve) veehouderijen namelijk nabij woningen (bebouwde en verspreid in buitengebied).

5.3 Archeologie en cultuurhistorie

5.3.1 archeologie

Ter ondersteuning van het gemeentelijk beleid ten aanzien van de archeologische monumentenzorg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in opdracht van de gemeente Tubbergen in 2006 en 2007 een archeologische verwachtings- en advieskaart vervaardigd. Het betreft een kleinschalige kaart (schaal 1:10.000) die voor het gehele grondgebied van de gemeente inzichtelijk maakt waar archeologische resten zich (kunnen) bevinden. De kaart biedt inzicht in de bestaande archeologische toestand van zowel het landelijke als het bebouwde gebied van de gemeente Tubbergen. Dit inzicht is noodzakelijk om in de beleidsuitvoering een weloverwogen omgang met archeologie te bereiken.

De archeologische verwachtingskaart (schaal 1:10.000) van de gemeente Tubbergen is gebaseerd op de opbouw van het landschap. Op de kaart zijn landschappelijke eenheden met een archeologische betekenis weergegeven.

Inventarisatie bekende archeologische vindplaatsen en overige elementen

Om inzicht te verkrijgen in de landschappelijke ligging van terreinen met archeologische resten binnen de gemeente Tubbergen heeft een inventarisatie van bekende vindplaatsen plaatsgevonden. Binnen de gemeente zijn momenteel 205 locaties bekend waar door vondsten in het verleden de aanwezigheid van archeologische resten is vastgesteld. De desbetreffende locaties zijn te verdelen in 70 terreinen van archeologische waarde die als vlakken zijn opgenomen op de AMK Overijssel en 130 vindplaatsen zonder een archeologische status, die als puntlocatie aan het kaartbeeld toegelaten zijn. Op de verwachtingskaart zijn verder de locaties opgenomen van boerderijen waarvan de oorsprong met zekerheid terug gaat tot in de Late Middeleeuwen. Naast boerderijen zijn ook de locaties van watermolens ouder dan 1700 op de kaart opgenomen.

Archeologische verwachting

De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Tubbergen is voor het overgrote deel gebaseerd op de opbouw van het landschap en de landschappelijke ligging van bekende archeologische vindplaatsen. Op de oostelijke zandgronden vertoont de verspreiding van archeologische resten uit de tijdspanne Laat Paleolithicum-Vroege Middeleeuwen een sterke relatie met een beperkt aantal geomorfologische en bodemkundige eenheden. Voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en de Nieuwe tijd is een relatie met bepaalde landschappelijke eenheden minder duidelijk aanwezig. Binnen het grondgebied van de gemeente kan op basis van geomorfologie en bodemgesteldheid onderscheid gemaakt worden in twee grootschalige, landschappelijke zones met een eigen karakter: het (glooiende) dekzandlandschap en het (reliëfrijke) stuwwallandschap.

Uit historische bronnen zijn de locaties bekend van oude (van oorsprong middeleeuwse) erven, adellijke huizen en watermolens. Rondom deze elementen zijn op de verwachtingskaart zogenaamde bufferzones aangegeven. Binnen deze bufferzones geldt een hoge archeologische verwachting voor archeologische resten uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Verder zijn gebieden met diepe bodemverstoringen op de verwachtingskaart opgenomen. In deze gebieden zullen archeologische resten sterk zijn aangetast of verdwenen.

Beleidsadviezen en beleidsregimes

Beleidsadviezen worden gegeven voor:

  • Wettelijk beschermde monumenten;
  • Terreinen van archeologische waarde;
  • Historische kernen;
  • Verwachtingszones.

De vier verschillende beleidsregimes die worden onderscheiden zijn:

  • Beschermd archeologisch monument (vergunning noodzakelijk bij elke bodemingreep);
  • AMK-terreinen (omgevingsvergunning en onderzoek aan de orde bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 100 m2);
  • Hoge archeologische verwachtingswaarde (omgevingsvergunning en onderzoek aan de orde bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 2.500 m2);
  • Lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde (omgevingsvergunning en onderzoek aan de orde bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 5.000 m2).

De beleidsadviezen en beleidsregimes zijn ten behoeve van dit bestemmingsplan vertaald in specifieke regels ten behoeve van de waarde archeologie. Zie ook Waarde - Archeologie 1 t/m 4.

5.3.2 cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Een alomvattende omschrijving van de aanwezige cultuurhistorische waarden in het buitengebied is in dit kader niet aan de orde. In voorgaande hoofdstukken 3.3, 3.4 en 3.10 worden op hoofdlijnen de cultuurhistorische karakteristieken van het buitengebied beschreven.

Beleid

De gemeente Tubbergen heeft geen specifiek beleid ten aanzien van de instandhouding van cultuurhistorische waarden. Wel worden via provinciaal beleid (Omgevingsvisie en -verordening) en gemeentelijke beleidsnota's (o.a. VAB+ 2011, Rood voor Rood 2014, de Cascobenadering, de Kwaliteitsimpuls Groende Omgeving, de Beleidsnota Verblijfsrecreatie Noord-Oost Twente 2014 en de Woonvisie) het behoud en de verbetering van cultuurhistorische waarden en het behoud van het cultuurhistorische landschap als belangrijke voorwaarden gesteld. Bovendien wordt voor het grote agrarische gebied dit plan het behoud van cultuurhistorische waarden geborgd. In de bestemmingen Agrarisch wordt de instandhouding van cultuurhistorische waarden als een van de doeleinden genoemd.

Voor het behoud en de instandhouding van gebouwde Rijks- en gemeentelijke monumenten geldt het beleid volgens de monumentenverordening van de gemeente Tubbergen.

Op grond van de eisen in het Bro artikel 3.1.6 zal bij ruimtelijke initiatieven waarvoor een herziening van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning nodig is mede getoetst worden aan de bovengenoemde beleidsnota's en de Omgevingsverordening van de provincie. In ruimtelijke onderbouwingen dient een inventarisatie van aanwezige cultuurhistorische waarden opgenomen te worden en moet worden aangegeven hoe zo goed mogelijk eventueel aanwezige cultuurhistorische waarden worden behouden en ingepast.

5.4 Water

Toetsingskader en beleid

De Wet op de waterhuishouding geeft aan dat de provincie een waterhuishoudingsplan vast dient te stellen waarin de hoofdlijnen van het waterhuishoudkundige beleid zijn opgenomen. Waterschappen hebben op grond van de Wet op de waterhuishouding een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer gekregen. In de waterbeheersplannen dienen zij functies aan het water te geven. Daarbij dienen zij tevens voor afstemming te zorgen met het ruimtelijk beleid. De Wet op de Waterhuishouding is in 2009 door de Waterwet vervangen. Deze is in december 2009 in werking getreden.

Watertoets

De wettelijke verplichting uit het Bro is dat ieder ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de gevolgen van dat plan voor de waterhuishouding. Het doel van de watertoets is niet alleen om waterhuishoudkundige problemen in de toekomst te voorkomen. Het waterschap ziet de watertoets vooral als een procesinstrument, waarvan de meerwaarde is gelegen in het vroegtijdig afstemmen van de belangen. Vroegtijdige afstemming verhoogt de kans om de mogelijkheden voor samenwerking en synergievoordelen te verkennen en waar mogelijk te verzilveren.

Nationaal beleid

Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wro te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding.

Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn het 'Nationaal Waterplan 2010-2015', 'Anders omgaan met water: Waterbeleid 21 eeuw' (WB21), de 'Europese Kaderrichtlijn Water' (KRW), 'Beleidslijn 'Ruimte voor de rivier' en de 'Nota Ruimte'. In het 'Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel' worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen ligt bij alle betrokkenen en het waterschap. De voorkeur hierbij wordt weergegeven met de tritsen vasthouden-bergen-afvoeren van water (kwantiteit) en schoon houden-scheiden-zuiveren (kwaliteit).

Provinciaal beleid

De hoofdlijn van het beleid richt zich op de ecologische en chemische kwaliteit van de watersystemen te bevorderen door uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW). In landbouwgebieden (vitaal platteland accent productie) wordt het waterbeheer afgestemd op goede productieomstandigheden. Bij ontwikkelingen wordt de ruimtelijke kwaliteit versterkt.

Veel natuur- en landschapskwaliteiten zijn afhankelijk van grond- en oppervlaktewater. Een schone en natuurlijke situatie is nodig voor het behoud van de biodiversiteit en het goed functioneren van de ecologische hoofdstructuur. De toestand van veel watersystemen is nu lang niet optimaal en behoeft verbetering. Het doel van de KRW (Uitvoering Kaderrichtlijn Water) is om basisvoorwaarden te scheppen voor ecologisch goed functionerende watersystemen. De aandacht ligt daarbij op de grotere wateren. Voor het gezond maken en houden van deze wateren voor mens, dier en plant zijn in de Omgevingsvisie ecologische en chemische doelen vastgesteld.

Kleine waterelementen als bovenlopen, bronnen en vennen zijn vanwege de werking van het hele watersysteem van wezenlijk belang voor het bereiken van goede en gewenste condities in midden- en benedenlopen. Ze vallen formeel niet onder de KRW, maar zijn wel nodig voor het bereiken van de doelen. Ze dragen ook sterk bij aan de landschappelijke rijkdom en de recreatieve aantrekkingskracht van gebieden. Het provinciale beleid rond de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater heeft dan ook betrekking op de watersystemen in hun geheel.

Waterschap Vechtstromen: Waterbeheerplan voormalig waterschap Regge en Dinkel 2010-2015

De hoofdthema's zijn: het waarborgen van veiligheid, het watersysteembeheer en het ontwikkelen van de afvalwaterketen. Ook opgenomen zijn de maatregelen voor het uitvoeren van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en Waterbeheer 21e eeuw. De waterschappen hebben voor het uitvoeren van de KRW-maatregelen een resultaatsverplichting. De plannen omvatten ook een uitvoeringsprogramma op hoofdlijnen voor de periode tot en met 2015.

Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Groot Salland, Reest en Wieden, Regge en Dinkel, Rijn en IJssel en Velt en Vecht. Het verder ontwikkelen van de veiligheid in het watersysteem is een belangrijke opgave voor de waterschappen in Rijn-Oost. Daarbij wordt rekening gehouden met het veranderende klimaat. De klimaatsverandering heeft gevolgen voor de manier waarop de gebieden worden beveiligd, het water wordt vastgehouden en beheerd. Samenhang, afstemming en doelmatigheid in de afvalwaterketen wordt bevorderd.; hierdoor is een betere waterkwaliteit mogelijk tegen lagere kosten.

Zowel in stedelijk als in landelijk gebied krijgt water steeds meer ruimte. Dat kan door de instrumenten van de ruimtelijke ordening op een juiste manier toe te passen. Kansen om de wateropgaven te combineren met plannen en initiatieven voor landbouw, natuur en recreatie worden zoveel mogelijk benut. Om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen worden gebiedsgerichte maatregelen getroffen en wordt retentiecompensatie gerealiseerd. Waterberging is een belangrijke voorwaarde bij stedelijke ontwikkelingen. Bij een toename van het verharde oppervlak is het vasthouden, bergen en infiltreren van water van belang. Hiermee kan bij harde buien overtollig regenwater worden opgeslagen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingplan

In het licht van de huidige taak van de waterschappen, dient het bestemmingsplan geen dubbele regeling te bevatten. Waar sprake is of zal zijn van een vastgesteld beheersplan en goedgekeurde peilbesluiten, wordt in het bestemmingsplan afgezien van een regeling van het waterpeil en andere daarop betrekking hebbende vergunningsvereisten. Watergangen die ook om landschappelijk, recreatief en/of ecologisch oogpunt een belangrijke functie hebben, zijn in het plan afzonderlijk bestemd. Overige hoofdwatergangen en andere watergangen/sloten worden voldoende beschermd via de Keur.

Het waterschap heeft inhoudelijk gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan. Dit heeft geresulteerd in het opnemen van waterberging in de bestemmingsomschrijvingen.

5.5 Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening gehouden te worden met zowel Europees als nationaal beleid ten aanzien van natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

5.5.1 Gebiedsbescherming

Toetsingskader en beleid

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Het ruimtelijk beleid voor de EHS is gericht op 'behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. van de EHS waarbij tevens zoveel mogelijk rekening moet worden gehouden met de andere belangen die in het gebied aanwezig zijn'. De kernkwaliteiten binnen de EHS zijn natuurkwaliteit, landschappelijke kwaliteiten en beleving van rust. Voor ontwikkelingen die niet passen binnen de doelstelling van de EHS is geen ruimte, tenzij er sprake is van een zwaarwegend maatschappelijk belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan. Daarbij worden de zogenaamde EHS-spelregels gehanteerd: herbegrenzing van de EHS, saldering van negatieve effecten en toepassing van het compensatiebeginsel. Het 'nee, tenzij'-principe en de overige spelregels zijn opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening. Er is door toepassing van de spelregels ruimte voor het aanpassen van de begrenzing als daarmee de doelen op een betere manier kunnen worden bereikt.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In en nabij de gemeente Tubbergen liggen binnen een straal van 10 km de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Springendal & Dal van de Mosbeek;
  • Engbertsdijksvenen;
  • Wierdense Veld;
  • Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek;
  • Lemselermaten;
  • Bergvennen & Brecklenkampse veld;
  • Dinkelland;
  • Landgoederen Oldenzaal;
  • Lonnekermeer;
  • Hübelgräberheide Halle-Hesingen (Duitsland);
  • Itterbecker Heide (Duitsland).

Verder dan 10 kilometer treden redelijkerwijs geen effecten op Natura 2000-gebieden op als gevolg van ontwikkeling van de landbouw. Voor de Natura 2000-gebieden zijn doelstellingen geformuleerd voor onder andere habitats van bossen, heiden, vennen, blauwgraslanden en moerassen en een aantal van de daaraan gekoppelde soorten. Met uitzondering van Engbertsdijksvenen zijn de negen Nederlandse gebieden in concept aangewezen. Er zijn nog geen beheerplannen vastgesteld voor de genoemde Natura 2000-gebieden.

Het belangrijkste te onderzoeken effect van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan op Natura 2000 is de toename van stikstofdepositie als gevolg van ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven al dan niet met intensieve veehouderij. Hiervoor wordt verwezen naar de Planmer. Een samenvatting van de Planmer is opgenomen in bijlage 1 Samenvatting Planmer.

5.5.2 Soortenbescherming

Toetsingskader en beleid

Ten aanzien van de soortbescherming is met de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet (2002) in een bescherming voorzien van dieren- en plantensoorten. Een groot aantal van nature in Nederland thuishorende beschermde planten en dieren wordt met de wet beschermd. Datzelfde geldt voor een groot aantal uitheemse plantensoorten. De wet wil schadelijke handelingen ten aanzien van de beschermde dieren en planten verbieden.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan heeft een overwegend conserverend karakter, gericht op de aanwezige functies. De regels bieden wel mogelijkheden voor een zekere ontwikkeling. Wanneer uit nader onderzoek blijkt, dat als gevolg daarvan beschermde soorten bedreigd zullen worden, er geen alternatieven zijn en er dwingende redenen van groot openbaar belang zijn, kan een ontheffingsprocedure op grond van de Flora- en faunawet actueel worden. Ontheffing kan alleen worden verkregen wanneer compenserende maatregelen worden getroffen (als mitigerende -verzachtende- maatregelen niet afdoende blijken).


Voor wat betreft de soortenbescherming wordt derhalve gewerkt met de zogenaamde 'uitgestelde toets'. Dit betekent dat een beoordeling op grond van de Flora- en faunawet plaats vindt op het moment dat de ontwikkeling daadwerkelijk wordt mogelijk gemaakt (dat wil zeggen: bij het aanvragen van een omgevingsvergunning). Ontwikkelingen die worden mogelijk gemaakt via flexibiliteitsbepalingen, kunnen op het moment dat gebruik wordt gemaakt van de afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid worden getoetst aan de Flora- en faunawet.


Een beoordeling op het moment dat activiteiten daadwerkelijk aan de orde zijn (en dus niet ten tijde van het maken van het bestemmingsplan) geeft het meest actuele en beschermingswaardige beeld. Gelet op het feit dat het voorliggend bestemmingsplan in beginsel conserverend van aard is en er geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden, wordt het plan op het punt van de soortenbescherming uitvoerbaar geacht.

5.6 Milieu

5.6.1 Geurhinder agrarische bedrijvigheid


Toetsingskader en beleid

Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden, kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. In de Wet ammoniak en veehouderij is zodoende geregeld dat in een zone van 250 m rondom zeer kwetsbare gebieden, in beginsel geen uitbreiding of oprichting van (intensieve) veehouderijen mogelijk is.


De genoemde Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De wet bepaalt op welke manier geur (stank) van veehouderijstallen in de milieuvergunning moet worden beoordeeld. De wet geldt voor heel Nederland en geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning).


Belangrijke inhoudelijke wijziging in de wet is dat onderscheid wordt gemaakt tussen maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en concentratie en niet-concentratiegebieden. Daarnaast mogen gemeenten de normen variëren. Gemeenten kunnen naar beneden en naar boven afwijken.


Uitgangspunten bij de nieuwe wet zijn dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar komen, maar ook dat burgers optimaal tegen geurhinder worden beschermd.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Op basis van de Wet geurhinder en veehouderij gelden binnen de gemeente Tubbergen de geurnormen voor reconstructiegebieden: 14,0 OUE buiten de bebouwde kom en 3,0 OUE binnen de bebouwde kom. Er is geen specifiek gemeentelijk geurbeleid. Afstemming tussen een individueel agrarische bedrijven en geurgevoelige objecten kan over het algemeen goed worden geregeld bij een concrete aanvraag. In het planMER is onderzocht of op gebiedsniveau knelpunten op het gebied van geurhinder zijn te verwachten, die vragen om maatregelen op gebiedsniveau.

5.6.2 Milieuhinder overige bedrijvigheid


Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij een bestemmingsplan afstemming plaats te vinden tussen activiteiten die milieuhinder kunnen veroorzaken en hindergevoelige functies. Voor deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de lijst met richtafstanden uit de VNG-brochure ''Bedrijven en milieuzonering'' (Vereniging Nederlandse Gemeenten, herziene versie, 2009). Richtafstanden gelden ten aanzien van de hinderaspecten geluid-, stof- en geurhinder en gevaar en kunnen worden gezien als de afstand waarbij onaanvaardbare hinder van een milieubelastende activiteit voor gevoelige functies kan worden uitgesloten. In gebieden waar een menging van functies voorkomt, wordt uitgegaan van een kleinere richtafstand.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat de bestaande bedrijven worden aangeduid. Bij eventuele bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing zijn alleen bedrijfsactiviteiten toegestaan die qua milieubelasting vergelijkbaar of minder belastend zijn. Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijven mogelijk gemaakt uit de zwaardere milieucategorieën. Zo wordt voorkomen dat in het plangebied onaanvaardbare milieuhinder zal ontstaan.

5.7 Geluid

Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder is rond inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen. Indien niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag (in de meeste gevallen de gemeente) hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

Wegverkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben alle wegen een geluidzone, tenzij er sprake is van een woonerf of een 30-km/uur-zone. Ten aanzien van woningen geldt voor wegverkeerslawaai een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De gemeente beschikt over een verkeersmilieukaart. Er is zo gebiedsgericht geluidbeleid met ambitiewaarden door de raad vastgesteld.

Industrielawaai

Ten aanzien van het industrielawaai geldt dat industrieterreinen waar inrichtingen voorkomen die 'in belangrijke mate geluidshinder' kunnen veroorzaken dienen te worden gezoneerd. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting niet hoger zijn dan 50 dB(A). Binnen de geluidszone mogen geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, tenzij kan worden aangetoond dat zij kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, 50 dB(A).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Wegverkeerslawaai

Bestaande hindergevoelige functies in het bestemmingsplangebied betreffen voornamelijk woningen bij de agrarische bedrijven in het buitengebied. Wat betreft het wegverkeerslawaai: aangezien er in het buitengebied geen woonerven en 30 km-gebieden voorkomen, hebben nagenoeg alle wegen in het plangebied een zone. De zone zelf is wettelijk vastgelegd en functioneert als aandachtsgebied.

Met de consequenties van het wegverkeerslawaai op geluidgevoelige functies, is in de planregels rekening gehouden. In de regels is vastgelegd dat (behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast) het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken gehandhaafd blijft. Verder wordt de bouw van nieuwe geluidgevoelige functies niet bij recht mogelijk gemaakt. Wel kunnen vrijkomende boerderijen een woonfunctie krijgen. Dat kan pas na het volgen van een wijzigingsprocedure. Voor zover dat het geval is, zal voor situaties gelegen binnen de 48 dB-contour- een Procedure Hogere Waarden worden gevolgd. Uitgangspunt in dat geval is dat de binnenwaarde niet hoger dan 33 dB wordt.

Industrielawaai

Nieuwe geluidsgevoelige bebouwing moet in beginsel voldoen aan de voorkeursgrenswaarde (50 dB(A)). Wanneer aan deze waarde niet kan worden voldaan, moet een procedure Verzoek Hogere Waarden worden doorlopen. Het hoogst toelaatbaar binnenniveau is hierbij 35 dB(A). Het bestemmingsplan maakt bij recht geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zonegrens mogelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

Sinds 15 november 2007 is de vernieuwde regelgeving voor luchtkwaliteit in de Wet Milieubeheer in werking getreden. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor wat betreft de in het bestemmingsplan voorgestane ontwikkelingen zijn ze perceelsgebonden en zullen ze geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden.

Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het bestemmingsplan voorgestane ontwikkelingen, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het realiseren van tweede bedrijfswoningen, vergroting van het agrarische bouwvlak en het omzetten van agrarische bedrijven naar woningen, geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit bestemmingsplan zodoende van toepassing.

Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon en leefklimaat.

5.9 Bodem

Toetsingskader en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet verkennend bodemonderzoek uit worden gevoerd.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Buitengebied kent een overwegend conserverend karakter. Met het plan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarbij de bodem een belemmering kan vormen voor de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de beperkte ontwikkelingen die wel rechtstreeks mogelijk worden gemaakt, zal bij de bouwaanvraag verkennend bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Ter plaatse van deze uitbreidingsmogelijkheden zijn geen verontreinigende activiteiten bekend die de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in de weg staan.

5.10 Externe veiligheid

Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In verband met het aspect van externe veiligheid is inzicht nodig in de (geprojecteerde) risico-bronnen en (geprojecteerde) risico-ontvangers, zowel in als net buiten het plangebied. De inventarisatie heeft plaatsgevonden aan de hand van de risicokaart.

5.10.1 Risicovolle inrichtingen

Plaatsgebonden risico

De plaatsgebonden risicocontouren die buiten de risicovolle inrichtingen vallen en binnen het plangebied, zijn aangeduid met veiligheidszone - bedrijven. Binnen deze contouren mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd worden.

Groepsrisico

Het groepsrisico van de Bevi-inrichtingen moet worden verantwoord. Gelet op het conservatieve karakter van het bestemmingsplan Buitengebied en de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt binnen het invloedsgebied van de locaties, is de verwachting dat in de toekomstige situatie het groepsrisico beneden de oriëntatiewaarde blijft.

5.10.2 Vervoer gevaarlijke stoffen

Het rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Voor het plangebied is alleen het vervoer over de weg van belang. Op de kaarten is per gebied aangegeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het maximale risico per route wordt vastgelegd in de Wet Vervoer gevaarlijke stoffen. De bouwbeperkingen worden vastgelegd in het Besluit transportroutes externe veiligheid. De verwachting is dat deze regelgeving in 2013 in werking treedt. In de circulaire Risiconormering zijn wel al de normen voor het plaatsgebonden risico opgenomen.

Wegen

Binnen het plangebied liggen geen wegen die een veiligheidszone en/of plasbrandaandachstgebied hebben vanuit het " Basisnet Weg". Dit betekent dat er geen bouwbeperkingen zijn langs de wegen vanuit externe veiligheid.

Gezien het type wegen en de hoeveelheid vervoer wordt er vanuit gegaan dat niet sprake is van een plaatsgebonden risico. Gezien het type wegen, de hoeveelheid vervoer en de dichtheid van de bebouwing in het buitengebied wordt er vanuit gegaan dat de oriëntatie waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

5.10.3 Buisleidingen


Zowel binnen als buiten het plangebied bevinden zich buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is en die invloed hebben op dit plan.

Plaatsgebonden risico

De leidingen en de belemmerende strook (graafrisico) hebben de dubbelbestemming Leiding - Gas. Op deze manier wordt de leiding beschermd. Op een aantal locaties ligt de plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding. Binnen een PR 10"6 contour mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden of worden toegelaten.

Groepsrisico

Gezien de relatief lage bebouwingsdichtheid in het buitengebied wordt er van uitgegaan dat de oriëntatie waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.

5.10.4 Structuurvisie buisleidingen


Om gevaarlijke stoffen veilig te kunnen blijven vervoeren via buisleidingen, wil de overheid ruimte vrijhouden voor nieuwe buisleidingen. In de Structuurvisie Buisleidingen staat hoe en waar de overheid tot 2035 ruimte wil vrijhouden voor nieuwe buisleidingen. Het gaat hier om buisleidingen die gevaarlijke stoffen over lange afstanden moeten vervoeren en buisleidingen voor grensoverschrijdend transport. Binnen de gemeente is geen leidingentracé aanwezig die op de visiekaart is aangegeven als basisstructuur.

5.10.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid (vooralsnog) in principe geen belemmering vormt voor de haalbaarheid van voorliggend plan. Het voorontwerp wordt voorgelegd aan de regionale brandweer. De regionale brandweer zal zich nog moeten uitlaten over de aspecten bestrijding en beperking van rampen, bereikbaarheid en zelfredzaamheid van personen, zodat vervolgens een volledige verantwoording van het GR kan plaatsvinden. De adviezen worden verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Planuitgangspunten

6.1 Gebiedsbestemmingen

De gebiedsbestemmingen vinden hun basis in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied en is afgestemd op de Omgevingsvisie Provincie Overijssel, zie ook paragraaf Provinciaal niveau. De omgevingsvisie werkt met een overzichtskaart voor ontwikkelingsperspectieven. Voor het buitengebied wordt hierin een onderscheid gemaakt in de volgende zones:

1. Zone ondernemen met natuur en water;

2. Buitengebied accent productie;

3. Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte.

In alle drie de gebieden speelt de kwaliteitsambitie om de diverse landschappen herkenbaar te houden en verschillen en contrasten binnen deze landschappen te accentueren. Het behoud van het landschap is daardoor een overkoepelend uitgangspunt voor het hele bestemmingsplan. Dit betekent dat in de bestemmingen de bescherming van landschappelijke elementen in het gehele plangebied nevengeschikt is aan het agrarisch gebruik. Bij uitbreiding van agrarische bedrijven wordt gestuurd op behoud en versterking van de landschappelijke kenmerken en contrasten.

Voor wat betreft de gebiedsbestemmingen in dit bestemmingsplan betekent bovenstaande dat er de volgende gebiedsbestemmingen zijn onderscheiden:

  • Agrarisch 1: deze gebieden komen in grote lijnen overeen met de gebieden 'accent op productie' en 'accent op veelzijdige gebruiksruimte'.
  • Agrarisch 2: deze gebieden komen in grote lijnen overeen met de 'zone ondernemen met natuur en water' uit de omgevingsvisie
  • Bos en natuur: de bestaande bos- en natuurgebieden zijn vanwege hun specifieke gebruik en verschijningsvorm onder een afzonderlijke gebiedsbestemming gebracht.

De bestemmingen 'Agrarisch 1' en 'Agrarisch 2' zijn beide gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen de agrarische gebiedsbestemming 'Agrarisch 1' van ondergeschikt belang.


Afhankelijk van de specifieke waarden in een gebied kan naast de gebiedsbestemmingen nog aanleiding bestaan voor nadere differentiatie, die met name in dubbelbestemmingen zijn beslag heeft gekregen. Het gaat hierbij om de dubbelbestemmingen 'Waarde - essen' en de dubbelbestemming 'Waarde - EHS'.

6.2 Landbouw

6.2.1 Agrarisch bedrijf

De bestaande situatie is als uitgangspunt genomen voor het bepalen van de omvang van de bouwvlakken. Tijdens de inloopbijeenkomsten heeft een ieder de gelegenheid gehad hierop te reageren en waar nodig is tot aanpassing van het bouwblok gekomen. Dit is vervolgens aangepast op de verbeelding.

Bedrijven waar zo goed als geen agrarische activiteiten meer plaatsvindt (bedrijfsgrootte tot 4 NGE) krijgen een woonbestemming. Er zijn voor deze 'bedrijven' geen agrarische ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen. Bedrijven met een bedrijfsgrootte tussen de 4 en 15 NGE krijgen hetzelfde bouwvlak gebaseerd op het bestaande erf. Voor deze bedrijven geldt in principe geen agrarische ontwikkelingsruimte. Een uitzondering geldt voor uitbreiding ten behoeve van dierwelszijnseisen. Hiervoor moet de geldende certificering worden gevolgd. Bedrijven tussen de 15 en 35 NGE krijgen een bouwvlak tot 0,5 ha. Hier is ontwikkelingsruimte mogelijk, indien het bestaande bouwvlak kleiner is dan 0,5 ha. Bedrijven groter dan 35 NGE hebben een bouwvlak tot 1 ha, of groter indien het bestaande bouwvlak groter is.

 
Bedrijfsomvang   Bouwvlak bij recht  
  Melkvee    
Tot 4 NGE   Tot 8 SO   Wordt woonbestemming, geen verdere mogelijkheden  
4-15 NGE   8-32 SO   Het bestaande erf  
15-35 NGE   32-74 SO   Tot 0,5 ha bouwvlak  
Meer dan 35 NGE   Meer dan 74 SO   Tot 1 ha bouwvlak  

* Vanaf 2013 wordt NGE niet meer gebruikt, maar SO (De SO-norm is een gestandaardiseerde opbrengst per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald). Via de rekenmodule van het LEI kan voor 2012 zowel de nge als SO berekend worden. De tabel laat de omrekening zien voor melkvee (1 melkkoe: 1,204 nge; 2,54 euro SO).

Aanvullend hierop gelden de volgende ontwikkelingsmogelijkheden:

  • grondgebonden bedrijven groter dan 35 NGE kunnen via een wijzigingsbevoegdheid uitbreiden tot 1,5 ha.
  • stoppende bedrijven kunnen worden omgezet naar een woonbestemming.

Het is niet ongebruikelijk om normen als de NGE (SO) te hanteren bij ruimtelijke keuzes. Naast de NGE norm geldt dat bijvoorbeeld ook voor de richtlijnafstanden in de VNG lijst Bedrijven en Milieuzonering, maar ook de Wet milieubeheer kan bepalend zijn voor de ruimtelijke keuze. In al die gevallen is geen sprake van een norm of wetgeving die vanuit zichzelf ruimtelijk relevant is. Toch is het binnen bestemmingsplannen al tientallen jaren geaccepteerd dat die normen, richtlijnen en regelgeving worden gebruikt om te komen tot een goede ruimtelijke ordening. Voorafgaand aan de NGE norm gold de SBE norm. Het betreffende Ministerie had onder die norm een handreiking gemaakt op basis waarvan die normen ruimtelijk vertaald konden worden naar een bestemmingsplan. Op basis van die normen kon de bestemmingskeuze worden afgestemd op de grootte van het bedrijf, de omvang van het bouwvlak en de ontwikkelingsmogelijkheden. Daarbij was wel aangegeven dat de bestemmingskeuze niet alleen op de norm gebaseerd mocht zijn, maar dat andere relevante aspecten bij die keuze betrokken moesten worden. Bij de richtlijnafstanden van de VNG Bedrijven en Milieuzonering werkt dat op dezelfde manier. Op die wijze past de gemeente ook de NGE normen toe. Het zijn richtlijnen die worden gehanteerd om te komen tot een goede ruimtelijke ordening binnen de reikwijdte van een bestemmingsplan. Als echter blijkt dat een geval hier zodanig van afwijkt dat een andere keuze voor de hand ligt of gerechtvaardigd is, dan wordt op basis van die maatwerkbenadering een keuze gemaakt. Het is dus niet zo dat alleen de norm de bestemmingskeuze bepaalt. Het geeft richting aan de wijze waarop met agrarische bedrijvigheid wordt omgegaan in bestemmingsplannen.

Vanwege de impact op het open landschap en de verwachting dat agrarische bedrijven vrijkomen, wordt terughoudend omgegaan met het plaatsen van nieuwe agrarische bouwvlakken. Voor elk geval wordt een afzonderlijke afweging gemaakt en een aparte procedure doorlopen middels een partiële herziening.

Evenals in de huidige situatie worden agrarische bedrijfsgebouwen met een maximale bouwhoogte van 12 meter toegestaan. Dit om te kunnen voldoen aan de eisen op het gebied van dierenwelzijn en milieu.

Schuren die het bouwvlak overschrijden en door middel van een afwijking zijn gerealiseerd zijn bij de toekenning van het bouwvlak niet binnen het nieuwe bouwvlak gebracht. Op deze manier wordt voorkomen dat daarmee wederom een mogelijkheid bestaat om een schuur te realiseren die een overschrijding van het bouwvlak tot gevolg heeft. Dit betekent in dit bestemmingsplan de vrijstelling uit 2006 met overschrijding niet is meegenomen.

In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om (met een omgevingsvergunning) gebouwen en overkappingen gedeeltelijk buiten het bouwvlak te mogen plaatsen. Deze ontwikkeling is niet gewenst op de gebieden waar landschappelijke openheid kenmerkend is. Daarom is deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing op de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' en ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Essen' . Onder voorwaarden is overschrijding op de flank van de es toegestaan.

In het buitengebied, buiten de agrarische bouwvlakken komen veldschuren voor. Dit zijn kleine opstallen, ze dienen als schuilgelegenheid voor het vee.

6.2.2 Intensieve veehouderij (IV)

Intensieve veehouderijbedrijven zijn bedrijven met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering gebruikt voor veehouderij volgens de Wet Milieubeheer. Dit is bijvoorbeeld een varkens-, vleeskalveren-, pluimvee-, of pelsdierhouderij. Voor deze vorm van landbouw wordt een meer terughoudend beleid gevoerd vanwege de gemiddeld grotere impact op het leefklimaat in de omgeving. Bouwmogelijkheden op intensieve agrarische bouwvlakken zijn in beginsel gelijk aan de mogelijkheden voor agrarische bedrijven, met uitzondering van de extensiveringsgebieden. Daar is alleen aanpassing van het bedrijf toegestaan ten behoeve van dierenwelzijn of reductie van stalemissies (zoals geur, stikstof en fijnstof). Hiervoor moet de geldende certificering worden gevolgd.

Daarnaast gelden de volgende ontwikkelingsmogelijkheden conform het reconstructieplan via wijzigingsbevoegdheden:

  • bestaande bedrijven mogen uitbreiden naar 1,5 hectare; binnen Landbouwontwikkelingsgebied (LOG) mogen bestaande bedrijven uitbreiden tot 3 hectare;
  • agrarische bedrijven in een LOG kunnen worden gebruikt als intensieve veehouderij;

In een LOG zijn in principe geen nieuwe bouwvlakken voor intensieve veehouderij toegestaan. De verwachting is dat er agrarische bedrijven zullen stoppen waardoor deze bestaande locaties beschikbaar komen voor ontwikkeling van de naastgelegen bedrijven. Echter, bedrijven kunnen zich wel op lege bouwvlakken vestigen als er sprake is van verplaatsing in algemeen belang (zoals overlast door locatie nabij bebouwde kom). Dit zijn wel uitzonderingsgevallen en hiervoor wordt een partiële herziening doorlopen.

6.2.3 Paarden

In dit bestemmingsplan is onderscheid gemaakt tussen de gebruiksgerichte paardenhouderij en de manege enerzijds en de productiegerichte paardenhouderij anderzijds. Als een bedrijf gericht is op het fokken van paarden, zoals een hengstenhouderij of het houden van paarden voor de melkproductie, is sprake van een productiegerichte paardenhouderij. Een productiegerichte paardenhouderij is een normaal agrarisch bedrijf en is dan ook als dusdanig bestemd (bestemming 'Agrarisch'). Zie hiervoor ook de toelichting op de bestemming Agrarisch.


De gebruiksgerichte paardenhouderij of de manege is, in tegenstelling tot de productiegerichte paardenhouderij, een toegelaten functie in het buitengebied, omdat deze niet als zodanig een agrarische functie hebben. Onderscheiden kunnen worden:

  • training- en handelsstallen, die zijn gericht op het rijden, trainen en africhten van paarden en/of de handel in paarden;
  • dienstverlenende paardenhouderijen, die zijn gericht op het aanbieden van stalruimte zoals pensions en het bieden van rijonderricht en rijmogelijkheden aan mensen zonder eigen paard, zoals maneges;
  • het houden van paarden en pony's voor eigen gebruik; hieronder vallen ook oefenaccommodaties van rijverenigingen.


Een gebruiksgerichte paardenhouderij of een manege is niet aangemerkt als een agrarisch bedrijf, omdat de gerichtheid op het voortbrengen van dieren hier volledig ontbreekt. Maneges en paardenrecreatieverblijven worden beschouwd als toeristisch-recreatieve bedrijven (zie de bestemming Sport - Manege).


Grote, bedrijfsmatige paardenhouderijen die vooral gericht zijn op trainen, stallen en verhandelen van paarden (gebruiksgerichte bedrijven) worden aangemerkt als bijzondere paardenhouderij. Zij zijn niet als agrarisch aan te merken. Deze gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn bestemd als Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf.

Maneges vallen onder de categorie sportbestemming. Wanneer paardenhouderij een ondergeschikte (hobbymatige) functie is, wordt deze niet apart bestemd. Met name bij deze laatste vorm van paardenhouderij zijn verlichte paardrijbakken een aandachtspunt ten aanzien van effecten de directe omgeving (lichthinder).

Paardrijbakken zijn in het buitengebied in beginsel bij alle bestemmingen waarbinnen wordt gewoond en alle agrarische bedrijven toegestaan via een afwijking, voor zover gelegen buiten het bouwblok. Binnen het bouwblok is een paardrijbak toegestaan bij recht. De paardrijbak zelf valt niet binnen de woonbestemming maar is een onderdeel van de agrarische bestemming. Om hinder te beperken worden voorwaarden in het bestemmingsplan opgenomen ten aanzien van verlichting en inpassing in het landschap.

6.2.4 Boomteelt, houtteelt en andere opgaande meerjarige beplanting

Deze vorm van productie heeft met name in een open landschap een grote ruimtelijke impact. Nieuwvestiging van boomteeltbedrijven is uitgesloten in de bestaande natuurgebieden van de EHS en op esgronden. Een uitzondering wordt gemaakt voor de bestaande bedrijven. Deze mogen, net als in het bestemmingsplan 2006 worden voortgezet. Een kaart met daarop het bestaande sierteeltgebruik van percelen is aangegeven in bijlage 7 van de toelichting.

6.2.5 Teeltondersteunende kassen

Bij volwaardige agrarische bedrijven zijn teeltondersteunende kassen toegestaan tot een oppervlakte van maximaal 500 m2. Tijdelijke boog- of tunnelkassen zijn toegestaan tot 2 meter. De verwachting is dat het aantal kassen niet zal toenemen.

6.2.6 Hobbybedrijven en kleinschalige agrarische bedrijven

Hobbybedrijven en kleinschalige agrarische bedrijven, die niet meer agrarisch in gebruik zijn, worden bestemd volgens de feitelijke situatie. Voor de kleinste bedrijven is dit wonen, en anders agrarisch met de aanduiding 'bestaand erf' (6.2.1.).

Bij de aanduiding "bestaand erf" is bepaald dat de bestaande bebouwde oppervlakte met ten hoogste 15% mag worden uitgebreid ten behoeve van dierwelzijn. Het gaat hier namelijk om zeer kleinschalige bedrijven zonder al te grote ontwikkelingsperspectieven waarvoor het zinvol wordt geoordeeld dat op voorhand slechts beperkte bouwmogelijkheden worden geboden.

6.2.7 Nevenfuncties (verbreding)

De landbouw in Tubbergen heeft de mogelijkheid om op een aantal manieren inkomsten uit niet-agrarische activiteiten te halen naast de agrarische hoofdfunctie. Het gaat om ondergeschikte functies, bijvoorbeeld op gebied van recreatie, kleinschalige horeca/logies, zorg of natuur- en landschapsbeleving. Productiegerelateerde detailhandel, kleinschalige dagrecreatie en kleinschalige opwekking van duurzame energie zijn zonder meer toegestaan en overige kleinschalige (niet-agrarische) bedrijvigheid bij afwijking.

6.2.8 Stoppende agrarische bedrijven

Het aantal agrarische bedrijven blijft ook in de komende jaren afnemen. Voor de kwaliteit van de leefomgeving is het van belang dat op de vrijkomende agrarische bedrijven functies terugkomen die passen in het landelijk gebied. Met wijzigingsbevoegdheden wordt op dit vlak maatwerk geleverd, naar bijvoorbeeld 'Wonen', 'Recreatie - Kampeerboerderij'.

De gemeente heeft een “VAB+ beleid” (Vrijkomende Agrarische Bebouwing) dat mogelijkheden biedt voor hergebruik (zie paragraaf Gemeentelijke niveau ). Kapitaalvernietiging en verval/verkrotting kan zo worden voorkomen en men kan een aanvullend inkomen verwerven (ook voor niet-stoppende agrarische bedrijven). Gedacht kan worden bijvoorbeeld aan verhuur van schuren aan derden. Bij hergebruik moet men wel voldoen aan diverse voorwaarden, evenals bij het vervangen van bestaande gebouwen door nieuwe.

Bij vrijkomende agrarische bebouwing is het gewenst dat ontsierende bebouwing zo mogelijk wordt gesloopt om de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied te vergroten. Dit wordt gemotiveerd in het VAB+ - beleid. Bij sloop van ontsierende bebouwing tot 2000 m³ mag 2000 m³ worden teruggebouwd. Bij meer sloop dan 2000 m³ mag 25% van de gesloopte bebouwing nieuw worden teruggebouwd. Deze 'saneringsregeling' heeft tot doel de verstening in het buitengebied te verminderen. De totale kwaliteit van de bebouwing moet hierdoor toenemen.

6.3 Wonen

Verspreid in het buitengebied liggen bedrijfswoningen (meest agrarisch) en burgerwoningen. Woningen mogen een maximale inhoud hebben van 1.000 m3 ongeacht de vraag of sprake is van inwoning (m.u.v. landgoederen). De maximale inhoud is vergroot ten opzichte van het bestemmingsplan 2006 van 900 m3 naar 1000 m3 door de aanpassing van het bouwbesluit. De netto inhoud blijft hetzelfde en is inclusief aanbouw en aangebouwde bijgebouwen. De verschijningsvorm past binnen de gebiedskenmerken c.q. de omvang van woningen zoals die algemeen binnen de gemeente Tubbergen voorkomt.

Agrarische bestemmingen kunnen worden gewijzigd naar de functie 'Wonen' (met een specifieke aanduiding). Bij burgerwoningen zijn, net als bij agrarische bouwvlakken, kleinschalige bedrijfsactiviteiten na afwijking toegestaan (tot 500 m2). Boven de 500 m2 is hiervoor een wijzigingsprocedure noodzakelijk. Tevens zijn aan huis verbonden beroepen toegestaan.

6.3.1 tweede bedrijfswoning

Er wordt in principe geen medewerking verleend aan een nieuwe tweede bedrijfswoning. Een tweede bedrijfswoning mag alleen bij agrarische bedrijven en alleen als het agrarische bedrijf zich zo ontwikkelt dat sprake is van een duurzaam meermansbedrijf (arbeidsbehoefte van minimaal twee voltijdse arbeidskrachten (V.A.K.) en een tweede woning uit oogpunt van bedrijfsvoering noodzakelijk is. Er dient sprake te zijn van aanwezigheid van levende have. Ook is een positief onafhankelijk deskundigenadvies nodig.

6.3.2 plattelandswoning

Sinds 1 januari 2013 is de 'Wet Plattelandswoningen' van kracht. Hierdoor wordt het mogelijk om een agrarische bedrijfswoning af te splitsen van een actief boerenbedrijf welke bewoond kan worden door derden zonder dat de bewoners van de woning beschermd worden tegen milieuhinder van het bedrijf. Deze woning mag vrijstaand worden gerealiseerd. Het agrarische bedrijf waar de (voormalige) bedrijfswoning bij hoorde wordt zo niet beperkt in de bedrijfsvoering. Gemeente Tubbergen speelt met het bestemmingsplan beleidsmatig in op deze wetswijziging. Hiertoe is de aanduiding 'plattelandswoning' binnen het agrarisch bouwvlak van toepassing. De betreffende situaties zijn getoetst aan de omgevingsaspecten. Er is sprake van een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de aanduiding geen extra belemmeringen voor de agrarische bedrijfsvoering met zich meebrengt.

6.3.3 rood voor rood woningen

In het buitengebied zijn een aantal woningen gerealiseerd middels de rood voor rood regeling. Voor deze woningen was de inhoudsmaat veelal vastgelegd in specifieke bestemmingsplanherzieningen. Onder de voorgaande rood voor rood regelingen betrof dit een inhoudsmaat van 750m³ dan wel 900m³, omdat dit destijds de maximaal toegestane woninginhoud was in het toen geldende bestemmingsplan Buitengebied. Nu de bouwmogelijkheden voor woningen in het buitengebied zijn verruimd, en het niet noodzakelijk wordt gevonden om voor “oude” rood voor rood woningen afwijkende bouwmogelijkheden te blijven hanteren, krijgen deze woningen nu een reguliere woonbestemming.

6.4 Natuur

Bestaande natuurgebieden (en 'gewone' bossen groter dan 1 ha) en gebieden die reeds in eigendom van natuurbeherende instanties zijn en zijn aangewezen als nieuwe natuur, worden bestemd als 'Bos - Natuur'. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop. Vertrekpunt is bestaande bestemming uit het bestemmingsplan Buitengebied 2006.

6.4.1 Ecologische hoofdstructuur

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) vormt een verbinding tussen de belangrijkste natuurgebieden in ons land. De EHS is een samenhangend netwerk van natuurgebieden met bestaande en potentiële natuurwaarden van (inter)nationaal belang met als doel het veiligstellen van ecosystemen met de daarbij behorende soorten.

In de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' staat de begrenzing van de EHS opgenomen voor de bestaande, ingerichte natuurgebieden. Voor deze gebieden geldt een behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden of de beoogde

natuurwaarden.

De gebieden die zijn aangewezen als nog te realiseren EHS vallen niet onder deze dubbelbestemming, deze vormen wel onderdeel van de EHS, maar door het huidige (vaak) agrarisch gebruik is er geen sprake van extra bescherming van natuurwaarden in het bestemmingsplan. Bij aanleg en inrichting van deze gebieden is een wijziging van het bestemmingsplan nodig.

In het bestemmingsplan Buitengebied zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om agrarische bestemmingen uitwisselbaar te maken met 'Bos- en Natuur' en om de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie' toe te kennen.

6.5 Landschap

Behoud van de landschapskarakteristiek en de ruimtelijke kwaliteit vormen een belangrijk uitgangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan Buitengebied van Tubbergen. De hele gemeente wordt gekenmerkt door contrasten tussen het grootschalige open ontginningslandschap en het kleinschalige (groene) kampenlandschap.

De landbouw ligt grotendeels aan de basis van het huidige cultuurlandschap, speelt in belangrijke mate een rol in het onderhoud van het landschap en is nog steeds een belangrijke economische pijler in het gebied. Binnen randvoorwaarden is een gezonde landbouwsector dus belangrijk voor het behoud van het karakteristieke landschap. De kwaliteit van het landschap is van belang voor de groeiende toeristisch-recreatieve sector en maakt de gemeente tot een aantrekkelijke en veelzijdige woonomgeving.

Het behoud van de landschappelijke kwaliteit is dus erg belangrijk. Ook het provinciaal beleid is gericht op het behoud van landschappelijke kernkwaliteiten. Het bestemmingsplan is overwegend conserverend van aard en voorziet uitsluitend in perceelsgebonden ontwikkelingsruimte. Vanwege de impact op het open landschap worden in principe geen nieuwe agrarische bouwblokken toegestaan (per geval wordt een afzonderlijke afweging gemaakt en afzonderlijke procedure doorlopen).

In het bestemmingsplan zijn bouwmogelijkheden toegekend onder voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing, gebaseerd op het KGO-beleid (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) van de gemeente Tubbergen.

Landschappelijke inpassing

Voor de bestemmingen Agrarisch 1 en 2 geldt dat bij ontwikkelingen een goede landschappelijke inpassing van toepassing is. Bij ontwikkelingen van 1000 m3 tot 3000 m3 is het opstellen van een erfinrichtingsplan noodzakelijk. Bij ontwikkelingen van meer dan 3000 m3 dient een landschapsplan te worden opgesteld. De voorwaarden waaraan een erfinrichtingsplan en een landschapsplan moeten voldoen staan in bijlage 4 Voorwaarden landschappelijke inpassing van de toelichting uitgewerkt.

Bestaande veldschuren (schuren buiten het bouwvlak) vallen onder de agrarische gebiedsbestemming. De toegestane hoogte is lager dan de toegestane hoogte van de omringende bedrijfsgebouwen. Uitbreiding of het oprichten van nieuwe veldschuren is niet toegestaan vanwege de (verstorende) invloed op het landschap. Veldschuren zijn locatiegebonden. Ze kunnen dus niet worden verplaatst. Dit om het ruimtelijke beeld in het veld niet te veranderen en geen milieuhinder te kunnen veroorzaken op naastliggende agrarische bedrijvigheid.

Essencomplexen en bijbehorende steilranden zijn beschermd via een dubbelbestemming ("Waarde - Essen"). Hier geldt onder andere een beperking aan bouwmogelijkheden voor mestopslag en is een omgevingsvergunning verplicht voor het afgraven van het reliëf.

Landschappelijke kenmerken (zoals bijvoorbeeld houtwallen) vallen onder de gebiedsbestemmingen (Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2) en zijn middels een omgevingsvergunning beschermd. Houtwallen vormen het landschappelijke 'casco'. (Het 'casco' bestaat uit de voor een landschapstype kenmerkende landschapselementen). De houtwallen mogen in principe niet worden gerooid (behalve voor onderhoud). Wel wordt het casco aangevuld als er houtkap buiten het casco plaatsvindt. De gemeentelijke cascobenadering is hiervoor de leidraad. De benadering is gericht op behoud en versterking van landschapstypen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen landschapselementen die deel uitmaken van het casco en behouden dienen te blijven en landschapselementen die geen deel uitmaken van het casco en verplaatst kunnen worden vanwege agrarische, economische, infrastructurele en andere maatschappelijke belangen.

Het aanplanten van houtopstanden tot 1 hectare is vergunningsplichtig. Voor grotere oppervlakten moet de bestemming worden gewijzigd.

6.6 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

De beschermingsregimes voor cultuurhistorische objecten zijn uit het bestemmingsplan 2006 overgenomen. In het bestemmingsplan worden molenbiotopen (vrijwaringszone molenbiotoop) en het monumentaal complex Herinckhave beschermd.

Karakteristieke panden en waardevolle hoofdvormen

Er wordt in het bestemmingsplan geen regeling opgenomen voor karakteristieke panden.

Indien sprake is van waardevolle of karakteristieke hoofdvormen wordt het behouden hiervan gestimuleerd door extra bouw en gebruiksmogelijkheden mogelijkheid voor herbouw.

Om te bepalen of er sprake is van een waardevolle hoofdvorm wordt verwezen naar de beeldcriteria die zijn opgesteld voor het buitengebied. Deze criteria zijn opgenomen als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan. Hierin wordt per landschapstype het gewenst beeld met de bijbehorende aandachtspunten beschreven. Dit hoofdstuk geldt als toetsingsinstrument voor waardevolle hoofdvormen.

Landgoederen en historische buitenplaatsen

Een historische buitenplaats kan een deel vormen van een landgoed. Het geheel wordt met name gevormd door een, eventueel thans verdwenen, in oorsprong versterkt huis, kasteel, buitenhuis of landhuis, met bijgebouwen, omgeven door tuinen, parkbossen en weiden. De samenstellende onderdelen, een ensemble vormend, van terreinen (met beplanting), lanen, water-partijen en -lopen, gebouwen, bouwwerken en ornamenten zijn opzet en ontwerp van tuin en park en het (utilitair) gebruik historisch en architectonisch met elkaar verbonden en vormen zo een onlosmakelijk geheel.

Onderdeel van de historisch buitenplaats vormen die bouwwerken en tuinornamenten, die compositorisch deel uitmaken van het ontwerp of opzet en inrichting van de tuin- en of parkaanleg dan wel dienen voor gebruik in samenhang met de oorspronkelijk bestemming.

Binnen de gemeente wordt Herinckhave bestemd als historische buitenplaats. De status van historische buitenplaats gaat verder dan enkel de opstallen. Het beoogt nadrukkelijk de relatie met de omgeving te beschermen. De begrenzing van de buitenplaatsen is dan ook breder dan alleen de bebouwing.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is het ensemble van huis, tuin en bijgebouwen te bestemmen als 'Wonen - Historische Buitenplaats'. De bijbehorende landerijen worden bestemd volgens het huidige functioneel gebruik. Deze gronden vallen onder de bestemming 'Agrarisch' of 'Bos en natuur'. Het geheel van landhuis, tuinen en bijbehorende gronden krijgen een aanduiding 'specifieke vorm van waarde - Landgoed'. Hierdoor blijft de relatie met het huis behouden.

Baasdam en Schultenwolde vallen niet onder de bestemming 'Wonen-Historische Buitenplaats', deze buitenhuizen krijgen een 'woonbestemming' .

Archeologie

Gemeente Tubbergen heeft een gemeentelijke archeologiebeleid (RAAP, Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart, zie paragraaf Archeologie en cultuurhistorie). De gemeente is ingedeeld in verschillende beleidsregimes waarbij bij een bepaalde omvang van bodemingrepen (oppervlakte en diepte) een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd en nader archeologisch onderzoek nodig is. Dit beleid is doorgevoerd in het bestemmingsplan met dubbelbestemmingen.

De vier verschillende beleidsregimes die worden onderscheiden zijn:

  • Beschermd archeologisch monument (vergunning noodzakelijk bij elke bodemingreep)
  • AMK-terreinen (omgevingsvergunning en onderzoek aan de orde bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 100 m2);
  • Hoge archeologische verwachtingswaarde (omgevingsvergunning en onderzoek aan de orde bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 2.500 m2);
  • Lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde (omgevingsvergunning en onderzoek aan de orde bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en groter dan 5.000 m2).

6.7 Water

De diverse waterlopen zijn door het Waterschap onderverdeeld in hoofd- en detailwaterlopen. Hoofdwaterlopen zijn waterlopen met een stroomgebied groter dan 1.000 hectare. Deze waterlopen hebben een debiet van > 5 m3 / sec. Het Waterschap noemt ze eerste en tweede soort waterlopen. Detailwaterlopen hebben een kleiner stroomgebied en worden derde, vierde en vijfde soort waterlopen genoemd. Deze waterlopen hebben een stroomgebied tot 100 ha, en een debiet < 5 m3 / sec.

In het bestemmingsplan zijn de grotere waterlopen en beken vastgelegd als Water I.

Daarnaast worden ook beeklopen met een hoge landschappelijke of natuurlijke waarde opgenomen (de zogenaamde ecologisch waardevolle wateren), zodat bescherming van deze wateren wordt geborgd op bestemmingsplanniveau. Dit wordt vastgelegd als Water II.

Waterwingebieden worden aangeduid en het onttrekkinggebied rond deze waterwinning (het grondwaterwingebied) wordt aangegeven. Daarmee wordt gebruik dat de functie van waterwingebied kan aantasten uitgesloten.

Borging van overige relevante waterzaken wordt verzorgd door het waterschap. Zij verzorgt de vergunningverlening inzake grondwateronttrekkingen en staat activiteiten als de aanleg van drainage en perceelssloten in bepaalde gebieden die in de Keur (verordening van waterschap met regels t.a.v. bescherming waterkeringen, watergangen en kunstwerken) zijn/worden opgenomen alleen toe met een keurontheffing. Voor sommige werkzaamheden is een aanlegvergunning noodzakelijk.

Waterkwaliteit/waterwinning

De Omgevingsverordening geeft aan dat in bestemmingsplannen wordt voorzien in een specifieke aanduiding voor waterwingebieden waarbij alleen functies zijn toegestaan die ten dienste staan aan de drinkwaterwinning. De waterwingebieden zijn onder een gebiedsaanduiding gebracht ( milieuzone - waterwingebied) en ook het onttrekkinggebied rond de waterwinning (het grondwaterwingebied) is als gebiedsaanduiding geregeld (milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied). Gebruiksvormen die de functie van waterwingebied kunnen aantasten, zijn uitgesloten. Het bestemmingsplan levert geen extra belemmeringen voor het agrarisch gebruik.

6.8 Recreatie en toerisme

Alle recreatieterreinen gelegen in het buitengebied zijn in dit bestemmingsplan inbestemd op hoofdlijnen. De regeling in het bestemmingsplan maakt daarbij onderscheid tussen vormen van verblijfsrecreatie naar werkelijk gebruik. Dit betekent een afzonderlijke bestemming voor:

Het gemeentelijk beleid (Beleidsnota Verblijfsrecreatie in Noordoost Twente 2014) geldt als uitgangspunt voor het bestemmingsplan.

Nieuwe locaties voor kleinschalig kamperen zijn na afwijking toegestaan bij agrarische bestemmingen en voormalige agrarische bedrijven (peildatum 28 december 1984) onder voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing. Kamperen is niet toegestaan ter plaatse van dubbelbestemming ' Waarde - Essen'.

Nieuwe locaties voor camperplaatsen zijn na afwijking toegestaan bij agrarische bestemmingen en wonen, onder voorwaarde van een goede landschappelijke inpassing. Onderscheid wordt gemaakt tussen GOP's (gereguleerde openbare camper plaatsen) waar campers 72 uur mogen verblijven en particuliere camperterreinen waar maximaal 25 plaatsen zijn. Campers zijn daarnaast ook toegestaan op de verblijfsrecreatieve kampeerterreinen.

Permanente bewoning

Recreatiewoningen die vanaf 1994 permanent bewoond worden, zijn aangeschreven. Echter, recreatiewoningen die al langere tijd bewoond worden (vóór 1985), worden gelegaliseerd. De gemeente acht het niet haalbaar hier nog met succes tegen op te treden. Voor deze recreatiewoningen is op de plankaart de aanduiding "permanente bewoning toegestaan" opgenomen. Aan bewoners van recreatiewoningen, waarvan de permanente bewoning is ontstaan tussen 1985 en 1994, is een persoonsgebonden gedoogbeschikking afgegeven. In deze gevallen is op de plankaart de aanduiding "permanente bewoning op basis van persoonsgebonden gedoogbeschikking opgenomen".

Op deze manier zullen geen nieuwe gevallen van permanente bewoning ontstaan. Voor panden, die in het voorgaande plan niet positief bestemd waren en waarvan het gebruik als recreatiewoning al van voor 1985 dateert, is in het voorliggende bestemmingsplan gekozen voor de bestemming "recreatiewoning" met de aanduiding "bestaande inhoud". Voor deze panden mag de bestaande inhoud niet vergroot worden. In bijlage is een overzicht van de permanente bewoning opgenomen.

6.9 Niet agrarische bedrijven

In het buitengebied van Tubbergen komen diverse niet-agrarische bedrijven voor. Bestaande niet-agrarische bedrijven worden aangeduid met het feitelijke huidige gebruik. Bij afwijking kan gelijkwaardige of lichtere bedrijvigheid worden toegestaan. Uitbreiding van bedrijfsbebouwing moet voldoen aan een goede landschappelijke inpassing.

Bij een uitbreiding tussen de 1000 m3 en 3000 m3 moet een erfinrichtingsplan worden opgesteld. Bij een ontwikkeling waarbij sprake is van meer dan 3000 m3 uitbreiding dient een landschapsplan te worden opgesteld. De voorwaarden waaraan het landschapsplan en het erfinrichtingsplan moeten voldoen zijn opgenomen als bijlage 4 Voorwaarden landschappelijke inpassing.

6.10 Opwekking duurzame energie

6.10 Opwekking duurzame energie

In alle bestemmingen wordt kleinschalige opwekking van duurzame energie toegestaan. Het gaat onder andere om (bedrijfseigen) mestvergisting tot een omvang van 25.000 m3. Daarvoor gelden onder meer voorwaarden ten aanzien van landschappelijke inpassing, ontsluiting en het voorkomen van verstoring van het bodemarchief. Windenergie is -vanwege de bijzondere landschappelijke ligging - niet toegestaan in gemeente Tubbergen . Dit geldt ook voor lage turbines.

Zonnepanelen op kleinschalig niveau is toegestaan voor eigen gebruik. Dit mag niet in strijd zijn met de bestemming.

6.11 Infrastructuur

Alle wegen krijgen de bestemming 'Verkeer'. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verharde wegen en onverharde wegen. De onverharde wegen maken deel uit van het landschap en zijn het waard bewaard te blijven. Het is door het aangebrachte onderscheid niet mogelijk deze wegen te verharden, daarvoor is een bestemmingsplanherziening nodig.

Om de infrastructuur in agrarisch gebied aan te kunnen passen zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen in het bestemmingsplan om agrarische gebiedsbestemmingen te kunnen wijzigen naar 'Water', 'Verkeer' en 'Groen' en omgekeerd. Deze wijzigingsbevoegdheid is niet bedoeld voor de aanleg van nieuwe wegen of verbreding van bestaande wegen met mogelijk relevante gevolgen voor het milieu.

Met de consequenties van het wegverkeerslawaai op geluidgevoelige functies, is in de planregels rekening gehouden. In de regels is vastgelegd dat (behoudens verbeteringen met het oog op de verkeersveiligheid en/of vermindering van geluidsoverlast) het wegprofiel wat betreft de ligging, de breedte van rijbanen en het aantal rijstroken gehandhaafd blijft.

Hoofdstuk 7 JURIDISCHE TOELICHTING

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Bij het opstellen van het plan is een zodanig plan beoogd dat enerzijds rechtszekerheid biedt aan de burgers, bedrijven en instellingen en dat anderzijds voldoende praktische mogelijkheden biedt om flexibel op aanpassingen te kunnen inspelen.


In voorgaande hoofdstukken zijn de uitgangspunten voor de ruimtelijke situatie in het plangebied aangegeven. Deze uitgangspunten zijn getoetst aan de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht en wordt aangegeven hoe de uitgangspunten hun juridische vertaling in het eigenlijke plan hebben gekregen.

7.2 Planregels

De planregels bevatten allereerst een bestemmingsomschrijving. Hierin is per bestemming uitgewerkt voor welk doel of doeleinden de gronden mogen worden benut. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouwregels en gebruiksregels opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, omvang, nadere situering, diepte, aantal bouwlagen enzovoorts van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.


In de regels is daarnaast een omgevingsvergunning opgenomen voor het uitvoeren van werk of van werkzaamheden, zoals het afgraven van gronden of het aanbrengen van diepwortelende beplanting. De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel gebruik in strijd met alle binnen het plan opgenomen bestemmingen (algemene gebruiksregels).

7.3 SVBP 2012

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger "online" informatie te verschaffen omtrent het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheids-instanties. Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). Deze standaard - welke slechts een systematische standaardisering betreft en geen inhoudelijke standaard is verplicht in het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).


In het kader van de nieuwe wet- en regelgeving is het plan technisch als een digitaal raadpleegbare versie uitgevoerd en voldoet het aan de eisen van DURP (digitale uitwisseling in ruimtelijke processen). Het plan kan in het informatiesysteem van de gemeente en diverse andere overheden worden ingevoerd en worden ontsloten via internet. Het vaststellen van een digitale versie is vanaf de invoering van de nieuwe Wro verplicht.

7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving

Hieronder wordt uitgelegd uit welke onderdelen een bestemming bestaat.

Doeleinden / bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is.


Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken in principe zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.


Afwijken van de bouwregels

In sommige gevallen is het wenselijk meer toe te staan dan de bouwregels toelaten. Daarom kan in die gevallen, onder voorwaarden, afgeweken worden van de bouwregels. Van geval tot geval zal een afweging worden gemaakt.


Specifieke gebruiksregels

In principe moeten gronden en gebouwen worden gebruikt overeenkomstig de bestemming. Waar nodig zijn de gebruiksvormen genoemd die in ieder geval als strijdig met de bestemming moeten worden aangemerkt.


Afwijken van de gebruiksregels

Van een aantal gebruiksvormen kan nu nog niet worden gezegd of ze aanvaardbaar zijn of niet. Voor dergelijke gebruiksvormen is een afwijking opgenomen. Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege een zorgvuldige afweging onder een afwijking zijn gebracht. De afwijking wordt afgegeven na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Scheiding tussen bouw- en gebruiksregels

In de regels van het bestemmingsplan zit een scheiding tussen de bouw- en gebruiksregels. De bouwregels zijn gekoppeld aan de functies in de bestemmingsomschrijving. Door deze scheiding mag ten behoeve van de extra gebruiksfuncties (via afwijken van de gebruiksregels) die zijn opgenomen in een bestemming niet worden gebouwd. Daarom staat in iedere bestemming vermeld dat de bouwregels ook gelden voor deze extra gebruiksfuncties.

Wijzigingsbevoegdheden

Het plan bevat voor een aantal gevallen mogelijkheden om bestemmingen te wijzigen binnen de regels aangegeven grenzen. Voor zo'n wijziging bestaan aparte procedureregels. Voor zover het een wijziging binnen de bestemming zelf betreft, bijvoorbeeld het verwijderen van een aanduiding, staat deze in het betreffende artikel genoemd. Voor zover het een wijziging naar een andere bestemming betreft, kan deze in het betreffende artikel zijn opgenomen of in een algemeen artikel.


Nadere eisen

Hierin wordt aangegeven dat Burgemeester en Wethouders, na afweging van een aantal criteria, nadere eisen kunnen stellen aan de plaats en de afmeting van de bebouwing. De eisen kunnen echter alleen gesteld worden wanneer er ten aanzien van de plaats en de afmetingen van de bebouwing reeds een hoofdeis is opgenomen binnen de bestemming.


Overgangsbepaling

Het overgangsrecht ziet op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik worden met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is er op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of het gebruik ervan wordt beëindigd, zodat de situatie in overeenstemming geraakt met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet toegestaan om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

7.5 Toelichting op de gebiedsbestemmingen

7.5.1 Agrarisch -1

In paragraaf Gebiedsbestemmingen is een nadere toelichting gegeven op de uitgangspunten betreffende de gebiedsbestemmingen. In paragraaf Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf Landbouw zijn de planuitgangspunten ten aanzien van de functie landbouw weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De gebiedsbestemming Agrarisch - 1 omvat de agrarische gebieden waar landbouw en landschap nevengeschikt zijn.

De gronden die zijn inbestemd als "Agrarisch 1" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is mogelijk ter plaatse van de aanduiding “bouwvlak”.

Agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' en in de LOG-gebieden. Sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijven zijn eveneens aangeduid (de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwvlak sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”).

De kleinschalige agrarische bedrijven (bedrijven tussen 4 en 15 NGE) binnen 'Agrarisch 1' hebben de aanduiding 'bestaand erf' gekregen. Voor deze categorie geldt beperkte ontwikkelingsruimte voor het agrarisch bedrijf. Zie paragraaf Hobbybedrijven en kleinschalige agrarische bedrijven.

Binnen het bouwvlak mag worden gewoond ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Een uitzondering hierop is mogelijk binnen de aanduiding 'plattelandswoning'. Wonen is hier ook toegestaan voor derden, die geen verbinding hebben met het agrarisch bedrijf.

De bestemming "Agrarisch 1" is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen deze agrarische gebiedsbestemming van ondergeschikt belang. Tevens is ondermeer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan. Het gaat dan om medegebruiksvormen als wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Vis- of picknickplaatsen worden ook gerekend tot extensief dagrecreatief medegebruik.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgenomen. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Nieuwe kassen zijn niet toegestaan. Voor maatvoering van een gebouw of een overkapping is in de regels een bouwschema opgenomen.

Afwijken van de bouwregels

Er is een regeling opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Zo is het mogelijk om onder voorwaarden met een omgevingsvergunning te bouwen buiten het bouwvlak. Deze afwijking van de bouwregels is niet van toepassing op gronden die zijn voorzien zijn van de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Essen' mag de afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast op de flank. Ook zijn er onder meer afwijkingsregelingen opgenomen voor de bouw van kassen, het vergroten van de bedrijfsgebouwen intensieve veehouderij in extensiveringsgebied, de bouw van een tweede bedrijfswoning en de bouw van een nieuw boerderijpand na sloop voor het behoud van de hoofdvorm. Zie voor dit laatste ook paragraaf 6.6 Cultuurhistorie en archeologie.

Serrestallen zijn met een afwijking mogelijk, waarbij moet worden voldaan aan de criteria zoals opgenomen in de notitie 'Serrestallen in noord-oost Twente: maatwerk binnen heldere grenzen'. De notitie is opgenomen als notitie bijlage 7 Notitie serrestallen bij deze toelichting.

Specifieke gebruiksregels

Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Er is een regeling opgenomen om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels. Deze regeling is bedoeld voor het toestaan van:

  • een ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie;
  • de opslag van mest buiten het bouwvlak;
  • 2 of 3 huishoudens ten behoeve van de instandhouding van het karakteristieke hoofdgebouw
  • een plattelandswoning;
  • het vergroten van de oppervlakte ten behoeve van containerteelt;
  • paardrijbakken;
  • nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen (max 25 standplaatsen);
  • nieuwe locatie voor particuliere camperterreinen (max 25 standplaatsen).

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning verplicht. Het betreft onder meer het kappen, rooien of vellen van bomen of houtgewas, het aanplanten van bomen of houtgewas ten behoeve van bosaanplant, het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling, het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². Ook het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, het dempen, vergraven en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of -partijen en het aanleggen dan wel wijzigen van drainagesystemen is gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.'

Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming onder voorwaarden te kunnen wijzigen. De wijzigingsbevoegdheden hebben betrekking op:

  • het vergroten van het bouwvlak van het agrarisch bedrijf;
  • het verwijderen van de aanduidingen, intensieve veehouderij of bestaand erf;
  • wijziging situering bouwvlak;
  • functiewijziging naar sierteelt of boomkwekerijbedrijf;
  • het aanbrengen dan wel verwijderen van de aanduiding plattelandswoning;
  • het wijzigen naar bos of natuur binnen of buiten de EHS;
  • de functiewijziging van een agrarisch bouwvlak naar wonen;
  • het vergroten van het bestemmingsvlak ten behoeve van het wonen;
  • het wijzigen van de bestemmingsvlakken ten behoeve van de bestemming bedrijf;
  • functieverandering naar niet agrarische bedrijvigheid in geval van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf;
  • wijziging ten behoeve van ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie.

7.5.2 Agrarisch - 2

In paragraaf 6.1 Gebiedsbestemmingen is een nadere toelichting gegeven op de uitgangspunten betreffende de gebiedsbestemmingen. In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.2 Landbouw zijn de planuitgangspunten ten aanzien van de functie landbouw weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De gebiedsbestemming Agrarisch - 2 omvat de agrarische gebieden, die naast een landschappelijke waarde ook een natuurlijke waarde bezitten. Het gaat hierbij voornamelijk om brongebieden van beken en/of beekdalen (geheel of gedeeltelijk) en kwelgebieden.

De gronden die zijn bestemd als "Agrarisch 2" zijn bestemd voor het agrarisch gebruik. De uitoefening van een agrarisch bedrijf is mogelijk ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak". Agrarische bedrijfsvoering in de vorm van intensieve veehouderij is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijven zijn eveneens aangeduid (de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwvlak sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf”). De kleinschalige agrarische bedrijven binnen 'Agrarisch 2' (bedrijven tussen 4 en 15 NGE) hebben de aanduiding 'bestaand erf' gekregen. Zie paragraaf 6.2.6 Hobbybedrijven en kleinschalige agrarische bedrijven.

De bestemming "Agrarisch 2" is tevens gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke waarden alsmede doeleinden van agrarisch natuurbeheer zijn binnen de agrarische gebiedsbestemming 'Agrarisch 2' eveneens van belang. Tevens is ondermeer extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan. Het gaat dan om medegebruiksvormen als wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën. Vis- of picknickplaatsen worden ook gerekend tot extensief dagrecreatief medegebruik.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgenomen. Gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Voor maatvoering van een gebouw of een overkapping is in de regels een bouwschema opgenomen.

Afwijken van de bouwregels

Er is een regeling opgenomen om af te wijken van de bouwregels. Zo is het mogelijk om onder voorwaarden met een omgevingsvergunning het bouwvlak te overschrijden. Deze afwijking van de bouwregels is niet van toepassing op gronden die voorzien zijn van de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0183.1410621-vg01_0004.png" Flank van de es zichtbaar

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Essen' mag de afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast op de flank van de es. Ook zijn er onder mee afwijkingsregelingen opgenomen voor :

  • het vergroten van de bedrijfsgebouwen intensieve veehouderij in extensiveringsgebied;
  • de bouw van een tweede bedrijfswoning;
  • de bouw van een nieuw boerderijpand na sloop voor het behoud van de hoofdvorm. Zie voor dit laatste ook paragraaf 6.6 Cultuurhistorie en archeologie.

Serrestallen zijn met een afwijking mogelijk, waarbij moet worden voldaan aan de criteria zoals opgenomen in de notitie 'Serrestallen in noord-oost Twente: maatwerk binnen heldere grenzen'. De notitie is opgenomen als notitie bijlage 7 Notitie serrestallen bij deze toelichting.

Specifieke gebruiksregels

Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Er is een regeling opgenomen om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels. Deze regeling is bedoeld voor het toestaan van:

  • een ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie;
  • de opslag van mest buiten het bouwvlak;
  • een tweede huishouding ( inwoning);
  • het vergroten van de oppervlakte ten behoeve van containerteelt;
  • paardrijbakken;
  • nieuwe locaties voor kleinschalig kamperen;
  • nieuwe locatie voor particuliere camperterreinen (max 25 standplaatsen).

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning verplicht. Het betreft onder meer het kappen, rooien of vellen van bomen of houtgewas, het aanplanten van bomen of houtgewas ten behoeve van bosaanplant, het inrichten van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling, het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen groter dan 100 m². Ook het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, het dempen, vergraven en/of graven van sloten, poelen en/of andere watergangen en/of -partijen en het aanleggen dan wel wijzigen van drainagesystemen is gekoppeld aan een omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor het aanleggen van ondergrondse, bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.'

Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de bestemming 'Agrarisch - 2' zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om de bestemming onder voorwaarden te kunnen wijzigen. De wijzigingsbevoegdheden hebben betrekking op:

  • het vergroten van het bouwvlak van het agrarisch erf;
  • het verwijderen van de aanduidingen, intensieve veehouderij of bestaand erf ;
  • wijziging situering bouwvlak;
  • functiewijziging naar sierteelt of boomkwekerijbedrijf;
  • het aanbrengen dan wel verwijderen van de aanduding plattelandswoning;
  • het wijzigen naar bos of natuur binnen of buiten de EHS;
  • de functiewijziging van een agrarisch bouwvlak naar wonen;
  • het vergroten van het bestemmingsvlak ten behoeve van het wonen;
  • het wijzigen van de bestemmingsvlakken ten behoeve van de bestemming bedrijf;
  • functieverandering naar niet agrarische bedrijvigheid in geval van volledige beëindiging van het agrarisch bedrijf.

7.5.3 Bos - Natuur

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.4 Natuur zijn de planuitgangspunten ten aanzien van de functies bos en natuur weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

Bestaande bossen en natuurgebieden worden bestemd als Bos - Natuur'. De bestemming 'Bos - Natuur' betreft de bestaande gebieden met een ecologische functie, namelijk de bestaande natuurgebieden en de gebieden die reeds in eigendom zijn van de natuurbeherende instanties en aangewezen als nieuwe natuur. Het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden staan voorop. De gronden zijn naast natuur en bosbouw ook bedoeld voor houtproductie. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische, de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de bos- en natuurgebieden is tevens opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Extensief agrarisch medegebruik, en educatief medegebruik alsmede wegen en paden behoren ook tot de bestemmingsomschrijving.

Bouwregels

Op de als 'Bos - Natuur' bestemde gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Specifieke gebruiksregels

Het is niet toegestaan de als 'Bos - Natuur' bestemde gronden te gebruiken voor verblijfsrecreatieve doeleinden. Ook het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten is als strijdig gebruik aangemerkt, evenals het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik. Dempen van beken, plassen, sloten of andere watergangen is niet toegestaan.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor een aantal werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Het gaat onder meer om:

  • het aanleggen of verharden van wegen, voet-, fiets- en/of ruiterpaden of parkeergelegenheden;
  • het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • het vellen, rooien, zaaien en aanplanten van bomen en andere houtopstanden'
  • het graven, vergraven, dan wel verbreden of dempen van watergangen en poelen.

7.6 Toelichting op de overige bestemmingen

7.6.1 Agrarisch - Paardenhouderij

In paragraaf 4.3 Afwijken van de bouwregels zijn de hoofduitgangspunten voor dit bestemmingsplan nader toegelicht. In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.2.3 Paarden zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Agrarisch - Paardenhouderij

De bestemming ziet toe op de productiegerichte bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van gebruiksgerichte paardenhouderijen. Dit kan al dan niet in combinatie met een agrarische bedrijfsvoering en manege-activiteiten zijn.


Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgenomen. Zo mag per bestemmingsvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het gebruiksgerichte paardenhouderijbedrijf worden gebouwd. Per bestemmingsvlak mag een bedrijfswoning worden gebouwd. Voor de maatvoering van een gebouw of een overkapping is in de regels een bouwschema opgenomen.

 Specifieke gebruiksregels
Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Er is een regeling opgenomen om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels. Deze regeling is bedoeld voor het toestaan van:

  • de uitoefening van een paardenhouderijbedrijf in combinatie met een ondergeschikte VAB activiteit;
  • het gebruiken van de bedrijfswoning door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning.

Wijzigingsbevoegdheid

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van:

  • de functieverandering naar wonen.
7.6.2 Bedrijf

In paragraaf 4.3 Afwijken van de bouwregels zijn de hoofduitgangspunten voor dit bestemmingsplan nader toegelicht. In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.9 Niet agrarische bedrijven zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

Bestaande niet-agrarische bedrijven zijn onder de bestemming Bedrijf gebracht en worden aangeduid met het feitelijke en bestemde huidige gebruik. Bij afwijking kan gelijkwaardige of lichtere bedrijvigheid worden toegestaan. Uitbreiding van bedrijfsbebouwing is alleen maar mogelijk middels een partiële herziening en moet voldoen aan een goede landschappelijke inpassing, én eventueel een investering in de ruimtelijke kwaliteit van de groene omgeving

zoals onder andere verwoord in het eerder genoemde Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO zie paragraaf 4.3 Provinciaal niveau).

Bouwregels

Per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één bedrijf worden gebouwd. De aanduiding "gebouwen uitgesloten" geeft aan dat daar geen gebouwen en overkappingen mogen worden gebouwd.

Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, tenzij het bestaande aantal bedrijfswoningen meer bedraagt. De aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten'', betekent dat daar geen bedrijfswoning is toegestaan.

De oppervlaktemaat die op de verbeelding is weergegeven geeft de maximaal te bebouwen oppervlakte aan. Voor de maatvoering van een gebouw of een overkapping is in de regels een bouwschema opgenomen.

Specifieke gebruiksregels

Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Er is een regeling opgenomen om met een omgevingsvergunning onder voorwaarden af te wijken van de gebruiksregels. Deze regeling is bedoeld voor het toestaan van:

  • Gelijkwaardige bedrijvigheid
  • Inwoning meerdere huishoudens.

Wijzigingsbevoegdheid

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van:

  • het vergroten van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • de functieverandering naar wonen;
  • het wijzigen van het bestemmingsvlak.
7.6.3 Bedrijf - Mijnbouw

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.

Bestemmingsomschrijving

In het buitengebied komen terreinen en voorzieningen voor die bedoeld zijn voor mijnbouwactiviteiten. Het gaat om boorlocaties van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). Deze locaties zijn onder de bestemming Bedrijf - Mijnbouw gebracht. Boorlocaties die tevens in gebruik zijn ten behoeve van de gaswinning zijn als zodanig aangeduid (de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - gaswinning").

Bouwregels

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen zin bouwregels opgenomen. Er mogen binnen deze bestemming geen bedrijfswoningen worden gebouwd.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor een aantal werken en werkzaamheden is -voor zover dit niet ten dienste staat van de mijnbouwactiviteiten- een omgevingsvergunning vereist. Het gaat daarbij om:

  • het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • het uitvoeren van heiwerkzaamheden;
  • het aanleggen van kabels en leidingen;
  • het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen.

7.6.4 Bedrijf - Nutsvoorziening

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht.

Bestemmingsomschrijving

De bestemming Bedrijf - Nutsvoorziening is toegekend aan voorzieningen met een openbaar nut, zoals de grote transformatorhuisjes (groter dan 50 m3) en schakelstations ten behoeve van de levering van elektriciteit. De bestemming ziet toe op terreinen ten behoeve van de energievoorziening en/of waterregulering.

Bouwregels

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgenomen. Er mogen geen bedrijfswoningen binnen deze bestemming worden gebouwd.

7.6.5 Bedrijf - Rioolzuiveringsinstallatie

Bestemmingsomschrijving

De rioolzuiveringsinstallatie aan de Huyerenseweg 8 is onder de bestemming Bedrijf - Rioolzuiveringsinstallatie gebracht.

Bouwregels 

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgesteld. Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte.

7.6.6 Bedrijf - Tuincentrum

Op 14 maart 2016 is het bestemmingsplan 'Geesteren, Haarbrinksweg 26a' vastgesteld. In dit plan is ter plaatse aan tuincentrum voorzien van een specifieke bestemming. Deze bestemming is in dit plan overgenomen. De bouw- en gebruiksregels zijn daarmee specifiek op deze ene locatie afgestemd.

7.6.7 Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen

Bestemmingsomschrijving

De aanwezige tankstations in het buitengebied zijn bestemd als Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen . De verkoop van lpg is uitgesloten tenzij op

de verbeelding de aanduiding "verkooppunt van motorbrandstoffen met lpg" voorkomt. Het aanwezige vulpunt voor lpg of ondergrondse opslagtank of afleverzuil, met de daarbij behorende zone is eveneens aangegeven op de verbeelding.

Bouwregels

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen zijn bouwregels opgesteld. Bedrijfswoningen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan.

7.6.8 Cultuur en ontspanning

Deze bestemming geldt voor bijvoorbeeld centra voor kunst & cultuur. Deze bestemming regelt de sociaal-culturele voorzieningen.

7.6.9 Detailhandel

Bestemmingsomschrijving

Verspreid in het buitengebied komt detailhandel voor. De detailhandelsbedrijven in het buitengebied zijn onder de bestemming Detailhandel gebracht. Per bedrijf is één bedrijfswoning toegestaan, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en/of bed and breakfast.


Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgenomen. Per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij het bestaande aantal bedrijfswoningen meer bedraagt. Ook zijn er situaties waarbij geen bedrijfswoning is toegestaan. Dan is dit eveneens op de verbeelding aangegeven.

De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding opgenomen oppervlaktemaat. Voor de maatvoering van een gebouw of een overkapping is een bouwschema opgesteld.

Specifieke gebruiksregels

Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Om de mogelijkheid toe te staan de bedrijfswoning te gebruiken door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
Deze afwijking kan uitsluitend worden toegepast ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon. Er moet sprake blijven van één hoofdtoegang, die toegang verschaft tot een gemeenschappelijke hal van waaruit rechtstreekse toegang tot de beide woonruimtes wordt verschaft.

Wijzigingsbevoegdheid

Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van:

  • het vergroten van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • het onder voorwaarden wijzigen van de bestemming 'Detailhandel' ten behoeve van een functieverandering in de bestemming 'Wonen', met omliggende gebiedsbestemmingen ('Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2') , al dan niet in combinatie met een aanduiding ten behoeve van een VAB activiteit.
7.6.10 Detailhandel - Tuincentrum

Bestemmingsomschrijving

In het plangebied bevindt zich een aantal tuincentra. De tuincentra in het buitengebied zijn onder de bestemming Detailhandel - Tuincentrum gebracht. De bestemming is gericht op het kweken van bloemen en planten. Detailhandel, kantoorruimten, kantinevoorzieningen, ondergeschikte horecadoeleinden en opslagvoorzieningen vallen eveneens onder de bestemming. De detailhandel moet gericht zijn op artikelen en accessoires die met tuinbewerking of inrichting van tuinen verband houden.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgesteld. Per bestemmingsvlak mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij het bestaande aantal bedrijfswoningen meer bedraagt. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding opgenomen oppervlaktemaat. Voor de maatvoering van een gebouw of een overkapping is een bouwschema opgesteld.

7.6.11 Groen

Bestemmingsomschrijving

Afschermende beplanting en bebossing rondom bijvoorbeeld agrarische bouwvlakken en recreatieterreinen is onder de bestemming Groen gebracht. Ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" zijn parkeervoorzieningen toegestaan. Wegen en paden, nutsvoorzieningen en water zijn ook binnen de bestemming toegestaan.

Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Wijzigingsbevoegdheid

Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming 'Groen' onder voorwaarden te kunnen wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 1' of de bestemming 'Agrarisch - 2'. Deze wijziging mag uitsluitend worden toegepast, wanneer een bestemmingswijziging noodzakelijk is ten behoeve van de aanpassing van de kavelstructuur.

7.6.12 Horeca

Bestemmingsomschrijving

De horecabedrijven in het buitengebied zijn onder de bestemming Horeca gebracht. Daarbij kan het gaan om cafés, restaurants (geen afhaalrestaurants), hotels en/of pensions, dan wel een combinatie daarvan. Discotheken en/of bardancings zijn hier niet toegestaan.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgesteld. Per bestemmingsvlak mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, tenzij het bestaande aantal meer bedraagt. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de op de verbeelding opgenomen oppervlaktemaat. Voor de maatvoering van een gebouw of een overkapping is een bouwschema opgesteld.

Specifieke gebruiksregels

Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om -onder voorwaarden- de inwoning van meerdere huishoudens binnen de bedrijfswoning mogelijk te maken.

Wijzigingsbevoegdheid

Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen ten behoeve van:

  • het vergroten van de oppervlakte van bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • het onder voorwaarden wijzigen van de bestemming 'Horeca' ten behoeve van een functieverandering in de bestemming 'Wonen' met omliggende gebiedsbestemmingen ('Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2'), al dan niet in combinatie met een aanduiding ten behoeve van een VAB activiteit.
7.6.13 Maatschappelijk

Bestemmingsomschrijving

Gebouwen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen zijn onder de bestemming Maatschappelijk gebracht. Het gaat om gebouwen met een culturele, sociale en/of een algemeen maatschappelijke functie.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgesteld. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding "maximum oppervlakte (m2)" aangegeven oppervlakte.

Specifieke gebruiksregels

Verblijfsrecreatieve doeleinden, zelfstandige detailhandel, zelfstandige horecadoeleinden en bewoning is binnen de bestemming 'Maatschappelijk' niet toegestaan.

7.6.14 Maatschappelijk - Begraafplaats

Bestemmingsomschrijving

De begraafplaats aan de Hardenbergerweg met de bijbehorende groenvoorzieningen zijn onder de bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats gebracht.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgesteld. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

7.6.15 Maatschappelijk - Molen

De molens in het plangebied mogen worden gebruikt ten behoeve van energieopwekking, recreatie, wonen en detailhandel.

7.6.16 Recreatie - Dagrecreatie

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.8 Recreatie en toerisme zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De dagrecreatieve terreinen zijn onder deze bestemming gebracht.

7.6.17 Recreatie - Recreatiewoningen

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.8 Recreatie en toerisme zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De zelfstandige recreatiewoningen in het buitengebied zijn onder de bestemming Recreatie - Recreatiewoningen gebracht. Permanente bewoning is niet toegestaan, uitgezonderd die gevallen zijn aangeduid op de verbeelding met de aanduiding: 'specifieke vorm van wonen- permanente bewoning' .

De recreatiewoningen die zijn aangeduid "specifieke bouwaanduiding - bestaande inhoud" betreft gebouwen waarvan het gebruik als recreatiewoning al van voor 1985 dateert. Door deze woningen te bestemmen als Recreatie-Recreatiewoning mag het gebruik als recreatiewoning worden voortgezet, maar dan binnen de bestaande inhoud. Voor deze panden mag de bestaande inhoud dus niet vergroot worden. (Een vergroting tot 300 m3 is niet aan de orde).

7.6.18 Recreatie-Tipi

De voor 'Recreatie - Tipi' aangewezen gronden zijn bestemd voor het recreatief verblijf in tipi's met bijbehorende bebouwing en voorzieningen. Deze bestemming geldt voor een specifiek kampeerterrein.

7.6.19 Recreatie - Verblijfsrecreatie

De bestemming Recreatie- Verblijfsrecreatie geldt voor een specifiek kampeerterrein, zoals op de kaart aangegeven. De regels zijn specifiek op dit terrein afgestemd.

7.6.20 Recreatie - Verblijfsrecreatie gemengd

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.8 Recreatie en toerisme zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De gemengde verblijfsrecreatieve terreinen zijn onder de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie gemengd gebracht. deze terreinen zijn bedoeld voor kamperen, stacaravans, trekkershutten en recreatiewoningen. Ook is de bestemming gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden.

Bouwregels

Voor de recreatiewoningen zijn specifieke bouwregels opgenomen. Het maximaal aantal recreatiewoningen per terrein is op de verbeelding aangegeven. De inhoud van een recreatiewoning bedraagt maximaal 300 m³ . Goot- en bouwhoogte zijn respectievelijk maximaal 3 en 5 meter. De onderlinge afstand tussen recreatiewoningen bedraagt minimaal 3 meter.

De oppervlakte van een trekkershut bedraagt maximaal 30 m², de bouwhoogte is maximaal 4,0 meter.

Voor de maatvoering van een bouwwerk is een bouwschema opgesteld.

Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning alsmede het gebruik van de recreatiewoningen voor de huisvesting van elders werkzaam zijnde (tijdelijke) werknemers is aangemerkt als strijdig gebruik.

De bedrijfswoning mag, onder voorwaarden, worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Ook mag de bedrijfswoning onder voorwaarden worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast. Hierbij zijn 8 slaapplaatsen toegestaan. Ook is binnen deze bestemming detailhandel toegestaan. voorwaarde daarbij is dat de winkelvloeroppervlakte maximaal 100 m² per terrein is, en dat de detailhandel uitsluitend voor de recreanten van het betreffende recreatieterrein is bedoeld.

Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels zodat onder voorwaarden:

  • de bedrijfswoning kan worden gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning;
  • afschermende beplanting kan worden verwijderd.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor enkele werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Het gaat onder meer om:

  • het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
  • het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.

Wijzigingsbevoegdheid

Er zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om onder voorwaarden:

  • de omvang van een bouwvlak of de bouwvlakken met ten hoogste 20% te vergroten;
  • de situering van de bouwvlakken te wijzigen. De omvang van de bouwvlakken moet daarbij wel gelijk blijven.
7.6.21 Recreatie - Verblijfsrecreatie kampeerterrein

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.8 Recreatie en toerisme zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De kampeerterreinen in het plangebied zijn onder de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie kampeerterrein gebracht. De gronden zijn, behalve voor het kamperen, tevens bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Trekkershutten zijn binnen deze bestemming toegestaan, stacaravans niet.

Bouwregels

De oppervlakte van een trekkershut bedraagt maximaal 30 m², de bouwhoogte is maximaal 4,0 meter.

Op kampeerterreinen met een omvang kleiner dan of gelijk aan 5 hectare mag één bedrijfswoning worden gebouwd. Voor de maatvoering van een bouwwerk is een bouwschema opgesteld.

Specifieke gebruiksregels

De bedrijfswoning mag, onder voorwaarden, worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Ook mag de bedrijfswoning (zoals elke woning) onder voorwaarden worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast. Hierbij zijn er ten hoogste 8 slaapplaatsen toegestaan.

Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gebruiksregels zodat onder voorwaarden:

  • de bedrijfswoning kan worden gebruikt door meer dan één huishouden ten behoeve van inwoning;
  • afschermende beplanting kan worden verwijderd.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor enkele werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Het gaat onder meer om:

  • het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
  • het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
7.6.22 Recreatie - Verblijfsrecreatie recreatiewoningen

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.8 Recreatie en toerisme zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De verblijfsrecreatieve terreinen met uitsluitend recreatiewoningen zijn onder de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie recreatiewoningen gebracht. De bestemming is bedoeld voor recreatiewoningen. Ook het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden behoort tot de bestemmingsomschrijving.

Bouwregels

Voor het bouwen van recreatiewoningen zijn bouwregels opgesteld. Het aantal recreatiewoningen bedraagt per terrein ten hoogste 20 per hectare. De inhoud van een recreatiewoning bedraagt maximaal 300 m³. Goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning bedragen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter. De onderlinge afstand tussen recreatiewoningen bedraagt minimaal 3 meter. Vrijstaande bijgebouwen zijn niet toegestaan.

Afwijken van de bouwregels is mogelijk voor familiehuizen, de inhoud hiervoor is maximaal 700 m³.

Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning alsmede het gebruik van de recreatiewoningen voor de huisvesting van elders werkzaam zijnde (tijdelijke) werknemers is aangemerkt als strijdig gebruik.

De bedrijfswoning mag, onder voorwaarden, worden gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Ook mag de bedrijfswoning onder voorwaarden worden gebruikt ten behoeve van bed and breakfast. Hierbij zijn er ten hoogste 8 slaapplaatsen in een bedrijfswoning toegestaan.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Voor enkele werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist. Het gaat onder meer om:

  • het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • het ontgronden, egaliseren en/of afgraven van gronden;
  • het aanplanten, kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas.
7.6.23 Recreatie - Verblijfsrecreatieve gebouwen

Deze gronden zijn bestemd voor verblijfsrecreatieve gebouwen op een specifiek kampeerterrein.

7.6.24 Recreatie - Volkstuinen

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.8 Recreatie en toerisme zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De in het plangebied gelegen volkstuinen zijn onder de bestemming Recreatie - Volkstuin gebracht. De gronden zijn bestemd voor volkstuinenterreinen, met daarbij het behoud van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de volkstuinenterreinen. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

7.6.25 Sport

Bestemmingsomschrijving

De sport- en speelterreinen in het buitengebied zijn onder de bestemming Sport

gebracht. Wegen en paden, water, parkeervoorzieningen en kantines en kleedruimtes vallen onder de bestemmingsomschrijving.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgesteld. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

7.6.26 Sport - Klootschietbaan

Bestemmingsomschrijving

In het buitengebied bevinden zich enkele klootschietbanen. Deze zijn onder een specifieke bestemming gebracht, namelijk Sport - Klootschietbaan.

Bouwregels

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen zijn bouwregels opgesteld. Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan.

7.6.27 Tuin

De bestemming Tuin is toegekend aan gras- en bloemenweiden bij een woning. Het betreft een specifieke situatie.

7.6.28 Verkeer

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.11 Infrastructuur zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

Alle verharde wegen in het buitengebied zijn onder de bestemming Verkeer gebracht. Ook sloten, bermen en beplanting vallen hieronder, evenals bruggen, viaducten, dammen en duikers. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd.

7.6.29 Verkeer - Onverhard

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.11 Infrastructuur zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De onverharde paden in het plangebied zijn onder de bestemming Verkeer - Onverhard gebracht. Naast de onverharde (ontsluitings)wegen is de bestemming bedoeld voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden van deze onverharde wegen en paden. Sloten, bermen en beplanting alsmede dammen en duikers vallen ook onder de bestemming. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

7.6.30 Water - 1

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.7 Water zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De grotere waterlopen zoals kanalen, sloten, vaarten (water met een wateraan- of afvoerende functie) zijn onder de bestemming Water - 1 gebracht. De bestemming is gelegd op de bestaande watergangen van de 1e en 2e soort (voor een toelichting zie paragraaf 6.7 Water ). De bijbehorende kaden, dijken en oeverstroken zijn ook als zodanig bestemd. De bestemming is mede gericht op het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd.

7.6.31 Water - 2

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.7 Water zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

Aan waterlopen, die in het Waterbeheerplan aangeduid zijn als belevingswater,is de bestemming Water - 2. toegekend. Deze bestemming is gelegd op de beken en kleine watergangen met een landschappelijke en ecologische waarde. De bestemming is mede gericht op het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden. Binnen de bestemming mag niet worden gebouwd.

7.6.32 Wonen

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.3 Wonen zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De burgerwoningen in het buitengebied zijn onder de bestemming Wonen gebracht.

De woonfunctie kan bij recht gecombineerd worden met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Ook bed and breakfast en bestaande kleinschalige kampeerterreinen zijn bij de woonfunctie toegestaan. Nieuwe kleinschalige kampeerterreinen zijn via een afwijking mogelijk. Overige bedrijfsmatige activiteiten bij de woonfunctie zijn specifiek aangeduid.

Bouwregels

De bouwregels zijn opgesplitst in bouwregels voor:

Voor het bouwen van een hoofdgebouw gelden onder meer de volgende bouwregels:

  • als hoofdgebouw mag uitsluitend een woonhuis worden gebouwd;
  • per bestemmingsvlak mag maximaal één woonhuis met één woning worden gebouwd
  • wanneer de aanduiding "maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden" op de verbeelding is aangebracht, mag per bestemmingsvlak het genoemde maximum aantal woonhuizen aaneengebouwd worden;
  • de inhoud van een woning bedraagt maximaal 1.000 m³;
  • de goothoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal 4 meter;
  • de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 9 meter;
  • de bouwhoogte van een aangebouwd bouwwerk is ten minste 1 meter lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

Bij de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' geldt dat na sloop de woningen weer aaneen moeten worden teruggebouwd. Het hoofdgebouw moet worden teruggebouwd op de situering van bestaande hoofdgebouw. Dit is om te voorkomen dat bij een aanduiding 'twee aan een' na sloop een vrijstaand woonhuis teruggebouwd kan worden. Een tweede reden waarom hiervoor is gekozen is het voorkomen dat het hoofdgebouw in de richting van een bestaand agrarisch bedrijf verplaatst. De milieusituatie van het agrarische bedrijf mag hierdoor niet verslechteren.

Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning is het onder voorwaarden mogelijk af te wijken van de bouwregels als het gaat om:

Specifieke gebruiksregels

Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan -onder voorwaarden- worden afgeweken van de gebruiksregels waardoor het mogelijk wordt de woning te gebruiken voor kleinschalige bedrijfs- of recreatieve functies bij het wonen. Er mag in dat geval niet meer dan 500 m² vloeroppervlakte worden gebruikt voor deze kleinschalige functies. Een nieuwe locatie voor particuliere camperterreinen (max 25 standplaatsen) is ook mogelijk. Ook kan met een omgevingsvergunning -onder voorwaarden- worden afgeweken van de gebruiksregels waardoor het mogelijk wordt de woning te gebruiken door twee huishoudens. Als er sprake is van een cultuurhistorisch waardevol hoofdgebouw (indien de hoofdvorm voldoet aan de beeldcriteria voor het buitengebied (zie bijlage 6 Beeldcriteria buitengebied) kan met een omgevingsvergunning -onder voorwaarden- de woning worden gebruikt door twee of drie huishoudens.

Wijzigingsbevoegdheid

Binnen de bestemming zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het onder voorwaarden mogelijk maken om:

7.6.33 Wonen - Historische buitenplaats

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.3 Wonen zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze bestemming weergegeven.

Bestemmingsomschrijving

De bestaande landgoederen in het buitengebied zijn onder de bestemming Wonen - Historische buitenplaats gebracht. Het gaat om het landgoed: landgoed Herinckhave. De bestemming geldt voor het ensemble van huis, tuin en bijgebouwen.

Binnen de bestemming is een landgoed toegestaan, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, bed & breakfast, kleinschalige kampeerterreinen en/of sociaal-culturele doeleinden.

Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden zijn ook onder de Bestemmingsomschrijving gebracht.

De cultuurgrond behorende bij het landgoed maakt onderdeel uit van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - landgoed'. Hierbij wordt het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden, zoals houtwallen, houtsingels en bossages nagestreefd. Agrarisch medegebruik en dagrecreatief medegebruik zijn binnen de bestemming toegestaan.

Bouwregels

binnen de bestemming 'Wonen - Historische buitenplaats' zijn bouwregels opgenomen voor:

Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels zodat -onder voorwaarden- de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken wordt vergroot. De vergroting mag niet meer bedragen dan 10% en moet ten behoeve van een goed beheer en onderhoud zijn.


Specifieke gebruiksregels

Bij de specifieke gebruiksregels wordt onderscheid gemaakt tussen strijdig gebruik en toegelaten gebruik. Activiteiten aangegeven als strijdig zijn niet toegestaan of zijn alleen toegestaan via een omgevingsvergunning, omdat er voorwaarden aan verbonden zijn.

Afwijken van de gebruiksregels

Om de economische waarde van het landgoed te behouden en versterken kan door middel van het afwijken van de gebruiksregels, en met het overleggen van een landgoedversterkingsplan, afgeweken worden het gestelde gebruik. Extra mogelijkheden voor recreatieve/ economische ontwikkelingen kunnen worden geboden.

7.6.34 Leiding - Gas

De dubbelbestemming Leiding - Gas heeft betrekking op de in het plangebied voorkomende hoofdgastransportleidingen met de daarbijbehorend veiligheidszones. De regeling voorziet in de aanwezigheid van deze functie en in de bescherming ervan door middel van een veiligheidszone op de verbeelding: binnen een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leidingen mogen geen gebouwen en bouwwerken worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de leidingen. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de leidingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Dit voorkomt dat er werkzaamheden plaatsvinden, die schade kunnen veroorzaken aan de gasleiding.

Op een aantal plaatsen in het plangebied ligt de plaatsgebonden risicocontour buiten de leiding. Door middel van een plaatselijke verbreding van de belemmeringenstrook was in het ontwerpbestemmingsplan de contour op de verbeelding weergegeven. Gezien het feit dat deze contour aan wijziging onderhevig is, is de verbreding van de verbeelding verwijderd en beperkt tot de belemmeringenstrook van 4 meter ter weerzijden van de hartlijn van de leiding. Hiermee is voorkomen dat bij een aanpassing van de contour een nieuwe verbeelding moet worden opgesteld.

7.6.35 Leiding - Hoogspanningsverbinding

De hoogspanningsverbindingen die door het plangebied lopen, hebben de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding. Evenals voor de andere nutsvoorzieningen geldt dat binnen de op de verbeelding aangegeven strook geen gebouwen en bouwwerken mogen worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de hoogspanningsverbinding. Voor werkzaamheden die schadelijk kunnen zijn voor de hoogspanningsverbindingen, is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Dit voorkomt dat er werkzaamheden plaatsvinden, die schade kunnen veroorzaken aan hoogspanningsverbinding.

7.6.36 Leiding - Water

De grotere waterleidingen in het plangebied zijn bestemd als Leiding - Water. Aan bepaalde werkzaamheden, zoals bepaalde graafwerkzaamheden, is een vergunningenplicht gekoppeld. Hierdoor wordt voorkomen dat leidingen eventueel beschadigd worden. Op deze manier worden de leidingen beschermd.

7.6.37 Waarde - Archeologie 1

Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd, zie paragraaf 6.6 Cultuurhistorie en archeologie.

De beschermde archeologische monumenten hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 1 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

7.6.38 Waarde - Archeologie 2

Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd, zie paragraaf 6.6 Cultuurhistorie en archeologie.

De AMK-terreinen hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

7.6.39 Waarde - Archeologie 3

Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd, zie paragraaf 6.6 Cultuurhistorie en archeologie.

De gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

7.6.40 Waarde - Archeologie 4

Voor de toekenning van de dubbelbestemmingen archeologie is het gemeentelijk archeologiebeleid (archeologische verwachtings- en advieskaart) gevolgd, zie paragraaf 6.6 Cultuurhistorie en archeologie.

De gebieden met een lage en middelmatige archeologische verwachtingswaarde hebben de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 4 gekregen. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze dubbelbestemming is gekoppeld aan een plicht van een omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden alsmede aan bouwwerkzaamheden. Ingrepen in de bodem zijn in deze gebieden in principe niet toegestaan. Alleen als aangetoond is dat er geen archeologische waarden meer zijn, deze niet onevenredig worden geschaad of er maatregelen worden getroffen om de waarden te beschermen, is het mogelijk hier bodemroerende werkzaamheden uit te voeren. De omgevingsvergunningen worden alleen verleend wanneer er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de voorkomende archeologische en cultuurhistorische waarden. De omgevingsvergunning is niet nodig voor werkzaamheden die gerekend worden tot het normale onderhoud.

7.6.41 Waarde - Ecologie

In paragraaf 7.4 Toelichting onderdelen bestemmingsomschrijving zijn de onderdelen waaruit een bestemming bestaat, toegelicht. In paragraaf 6.4.1 Ecologische hoofdstructuur zijn de planuitgangspunten ten aanzien van deze dubbelbestemming weergegeven.

In de dubbelbestemming Waarde - Ecologie staat de begrenzing van de EHS opgenomen voor de bestaande natuurgebieden en de nieuwe natuurgebieden die inmiddels zijn gerealiseerd. Beheersgebieden vallen niet onder deze bestemming, deze vormen wel onderdeel van de EHS, maar door het agrarisch gebruik kan geen sprake zijn van bescherming van natuurwaarden. Voor de gebieden die vallen onder de dubbelbestemming gelden de spelregels van de EHS. Deze dubbelbestemming ligt over diverse bestemmingen heen.

7.6.42 Waarde - Essen

Door middel van de dubbelbestemming Waarde - Essen worden de essen op de verbeelding aangegeven. Deze gebieden hebben een specifieke landschappelijke betekenis voor Noord - Oost Twente. De escomplexen zijn specifiek bestemd ten behoeve van het behoud van het karakter van deze gronden: openheid, bolle ligging, houtwallen aan de rand, microreliëf en steilranden. Daarnaast zijn de gebieden extra beschermd door middel van een aanlegvergunning. Het gebruik van gronden voor boom- en sierteelt is niet toegestaan.

7.7 Algemene aanduidingsregels

milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

De aanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied ligt rondom het waterwingebied. De begrenzing is afgestemd op het gebied waaruit het water wordt onttrokken. Binnen deze bestemming geldt dat uitbreiding of vestiging van niet-passende functies worden geweerd, of terughoudend worden benaderd. Normaal agrarisch gebruik is toegestaan.

milieuzone - waterwingebied

De aanduiding milieuzone - waterwingebied ligt op het waterwingebied. De aangeduide gronden zijn mede bestemd voor waterberging en retentie.

overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan

De aanduiding overige zone - geen boom- en sierteelt toegestaan zijn mede bestemd voor het toelaten van nieuwe sier- en boomteeltbedrijven op bestaande bouwvlakken voor agrarische bedrijven. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan, binnen de bestemming 'Agrarisch - 1' of 'Agrarisch - 2', deze aanduiding onder voorwaarden worden aangebracht. Bijvoorbeeld in het geval een intensief veehouderijbedrijf komt te vervallen en zich daar een sierteelt- en/of boomkwekerijbedrijf vestigt.

reconstructiewetzone - extensiveringsgebied

Binnen de aanduiding  reconstructiewetzone - extensiveringsgebied geldt dat het belang van natuur, landschap en wonen bovengeschikt is aan andere belangen. Overige functies (onder andere landbouw niet zijnde intensieve veehouderij en recreatie en toerisme) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van natuur, landschap en wonen.

reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied

De als reconstructiewetzone - extensiveringsgebied aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de ontwikkeling van de landbouw. In deze gebieden is het belang van de landbouw bovengeschikt aan andere belangen. Overige functies (onder andere natuur en landschap, recreatie en toerisme en wonen) kunnen zich in deze gebieden ontwikkelen, maar mogen geen onevenredige afbreuk doen aan de ontwikkeling van bestaande-, of inplaatsing van nieuwe agrarische bedrijven.

veiligheidszone - bedrijven

De risicocontouren van risicovolle inrichtingen die buiten de inrichting vallen (zie paragraaf 5.10 Externe veiligheid), zijn aangeduid als veiligheidszone - bedrijven. Binnen deze aanduiding mogen er geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn.

vrijwaringszone - molenbiotoop

De gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop is opgenomen rond molens die als zodanig in bedrijf zijn (ook ten behoeve van een recreatieve functie). Het betreft een zone die er voor zorgt dat een optimale windvang voor de molen aanwezig blijft. Dit houdt in dat er eisen worden gesteld aan de hoogte van bouwwerken en beplanting. In de regels zijn voorwaarden gekoppeld waar de gebouwen en andere bouwwerken binnen de aanduiding aan moeten voldoen. Hier kan, na het inwinnen van advies van molenbeheerder, worden afgeweken.

vrijwaringszone - radarverstoringsgebied


vrijwaringszone - radarverstoringsgebied
De voor ' vrijwaringszone - radarverstoringsgebied' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het vrijhouden van een goed radarbeeld van het luchtruim. Binnen de aanduiding zijn de maximale bouw- of tiphoogte van bouwwerken van 115 meter weergegeven. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken wanneer uit een beoordeling door de beheerder van de radar is gebleken dat door de bouw van het bouwwerk het radarbeeld van het luchtruim niet ontoelaatbaar wordt verstoord. Ook moet vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de radar.

Hoofdstuk 8 UITVOERBAARHEID

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid-aspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

8.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat belanghebbenden, burgers en de wettelijke overlegpartners gedurende een periode van zes weken de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan.


Ten aanzien van alle ingekomen reacties zal een standpunt worden bepaald, waarvan de resultaten in het ontwerp bestemmingsplan zullen worden verwerkt. Vervolgens wordt het ontwerp bestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder (dus ook door de overlegpartners).


Eventueel ingekomen zienswijzen worden al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan en het plan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

8.2 Economische uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid door middel van een cijfermatige opzet, is in het kader van een bestemmingsplan Buitengebied moeilijk te geven. Immers, een Bestemmingsplan Buitengebied is geen uitvoeringsinstrument, maar een beoordelingskader voor de inrichting en het beheer van het landelijk gebied. Met betrekking tot de economische uitvoerbaarheid kan dan ook worden opgemerkt dat het hier een bestaande situatie betreft die in een nieuwe planologische regeling is vervat. Van gemeentewege zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen die in een financieel kader geplaatst moeten worden.

Grondexploitatie

Wanneer een bestemmingsplan een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan mogelijk maakt en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient op basis van artikel 6.12. van de Wro (tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan) een exploitatieplan te worden vastgesteld. Onder een aangewezen bouwplan wordt krachtens artikel 6.2.1. van het Bro onder andere de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen, de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte, of de bouw van ten minste 1.000 m² brutovloeroppervlakte aan kassen verstaan. Het exploitatieplan is in deze situatie de basis voor het doorberekenen van de verhaalbare kosten die de gemeente maakt om de aangewezen bouwplannen mogelijk te maken. Op basis van artikel 6.2.4 van het Bro worden daartoe onder andere gerekend de kosten van de aanleg van voorzieningen, de kosten van het opstellen van gemeentelijke plannen en andere door het gemeentelijk apparaat te verrichten werkzaamheden ten behoeve van de bouwplannen. Daarnaast kan een exploitatieplan vereist zijn indien aanvullende eisen en regels gesteld moeten worden.


Dit bestemmingsplan heeft grotendeels een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied wordt wel een aantal bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro.


Voor de in het bestemmingsplan opgenomen bouwmogelijkheden geldt dat dit bouwmogelijkheden betreft die grotendeels reeds mogelijk waren op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft. Hiervoor kan dus geen exploitatieplan worden vastgesteld.


Voor de beperkt aantal bouwmogelijkheden die niet al op basis van het vigerende bestemmingsplan mogelijk waren en dus nieuw zijn, kiest de gemeente ervoor om de kosten niet te verhalen. Hiervoor zijn twee redenen. De kosten die verhaald kunnen worden, zijn zeer beperkt en wegen niet op tegen de kosten die gemaakt moeten worden om te regelen dat ze wel verhaald kunnen worden (opstellen exploitatieplan of anterieure overeenkomst). Ten tweede is het de vraag of de kosten gemaakt zullen worden en daarmee verhaald kunnen worden, want alle geboden bouwmogelijkheden zullen waarschijnlijk niet benut worden.


Wanneer door middel van wijzigingsbevoegdheden bouwmogelijkheden worden geboden, schuift het beoordelingsmoment ten aanzien van de vaststelling van een exploitatieplan door naar de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid. Mochten zich dan kosten voordoen, die voor kostenverhaal in aanmerking komen, zal getracht worden een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.24 Wro te sluiten met de initiatiefnemer. In deze overeenkomst kunnen, indien nodig, ook aanvullende eisen gesteld worden.


Wanneer het sluiten van een dergelijke overeenkomst voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan niet mogelijk blijkt te zijn, kan hiervoor alsnog een exploitatieplan worden vastgesteld. Doordat de gemaakte kosten enerzijds anderszins verzekerd zijn en anderzijds niet verhaald hoeven te worden, is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.