direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, wijzigingsplan Tiphoeksweg 2 te Rouveen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0180.5112018004-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De huidige eigenaar van het perceel Tiphoeksweg 2 te Rouveen exploiteert sinds 2002 een legkippenbedrijf op voornoemd perceel. Het betreft een legkippenbedrijf met het houden van vrije uitloop kippen volgens het concept van Freiland. Dit betekent dat de legkippen overdag naar buiten kunnen. Daarvoor moet 1 hectare per 2.500 kippen beschikbaar zijn als huiskavel om de kippen buiten te kunnen laten lopen en scharrelen. De huidige eigenaar heeft voor dit concept gekozen om zodoende een beter product en een betere prijs te kunnen bewerkstelligen ten opzichte van reguliere eieren. De eieren van de kippen worden namelijk verkocht onder het keurmerk 'beter leven kip' met 1 ster. Dit levert een meerwaarde op ten opzichte van reguliere kippen.

De initiatiefnemer wil zijn bedrijf verder ontwikkelen tot een toekomstbestendig bedrijf en daartoe, naast het bestaande bedrijfsconcept, een biologische legkippenhouderij opzetten.

Op de huidige locatie kan de initiatiefnemer geen biologische legkippenhouderij ontwikkelen, omdat het vanwege uitloop van de kippen niet is toegestaan om op hetzelfde erf van een bedrijf zowel de gangbare als biologische kippen naast elkaar te houden. Ook heeft de initiatiefnemer daar te weinig ruimte aan land voor om de kippen een goede uitloop te geven. Tevens is ruimtelijk gezien verbreden van het huidige bouwvlak niet passend binnen het Elzensingellandschap. Twee smalle bouwpercelen aan weerszijde van de weg passen hier wel binnen. De voorgenomen ontwikkeling dient ervoor te zorgen dat op het tweede perceel 18.000 biologische legkippen gehouden kunnen worden. In de nieuw te bouwen stal wordt daarom ook voldoende ruimte gecreëerd voor deze 18.000 biologische legkippen. Echter is er op de grond rondom de stal momenteel slechts ruimte voor 12.000 biologisch legkippen en zullen er in eerste instantie ook niet meer kippen gehouden worden. Er is zicht dat in de toekomst meer grond kan worden verworven waardoor het houden van 18.000 biologische legkippen wel haalbaar wordt. Vandaar dat in de aanvraag uitgegaan wordt van 18.000 biologische legkippen en dat de nieuw te bouwen schuur ruimte biedt voor dit aantal. Tevens wordt het een zichtstal wat inhoud dat in de stal een ontvangstruimte wordt gerealiseerd om de kippen te kunnen bekijken. De gemeente Staphorst heeft middels haar principebesluit (Bijlage 1) d.d. 29 juni 2016 aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan het initiatief.

Om het initiatief planologisch mogelijk te maken dient het huidige bouwvlak te worden vergroot. Dit gebeurt door een nieuw bouwvlak aan de overzijde van de weg van het perceel Tiphoeksweg 2 te plaatsen en deze te verbinden met het bestaande bouwvlak door middel van een 'aanpaling' (verbindingslijn). Zodoende blijft er één bouwvlak bestaan. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan.

1.2 Geldende bestemmingsplan

Het perceel Tiphoeksweg 2 ligt binnen het plangebied van het 'Bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Staphorst. Het bestemmingsplan is op 25 juni 2013 vastgesteld door de gemeenteraad. Op het perceel rust de bestemming 'Agrarisch met waarden - Elzensingellandschap'. Deze bestemming ziet onder andere op het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en natuurlijke waarden.

Daarnaast geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' in verband met de lage archeologische verwachtingswaarde in de grond. Het perceel is voorzien van de functieaanduiding 'intensieve veehouderij'. Deze aanduiding maakt een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf in de vorm van een intensief veehouderijbedrijf mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0001.png"

Afbeelding: Uitsnede geldend bestemmingsplan

In de bouwregels van de van toepassing zijnde bestemming wordt onder andere bepaald dat gebouwen en overkappingen binnen het bouwvlak, dan wel overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen, moeten worden gebouwd.

Aangezien er geen sprake is van een bouwvlak aan de overzijde van het perceel Tiphoeksweg 2, is het realiseren van een nieuw gebouw ten behoeve van de tweede kippenhouderij niet bij recht mogelijk. Hiervoor dient gebruik te worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid welke is opgenomen onder het vigerende plan. Het college van B&W van de gemeente Staphorst kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat het bestaande bouwvlak wordt vergroot naar maximaal 2 hectare. Het huidige bouwvlak bedraagt ca. 1,5 hectare.

Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt dat er een nieuw bouwvlak wordt geplaatst aan de overzijde van de Tiphoeksweg 2 te Rouveen. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is te zien dat het bouwvlak niet groter is dan de maximaal toegestane 2 hectare. Het nieuwe bouwvlak wordt door middel van een 'aanpaling', oftewel verbindingslijn, verbonden met bestaande bouwvlak. Hierdoor is in totaal sprake van één bouwvlak. Dit betekent dat de bouw van een nieuw gebouw ten behoeve van de biologische kippenhouderij wordt mogelijk gemaakt. Echter blijft het vestigen van een zelfstandig, nieuw bedrijf en de realisatie van een bedrijfswoning op de nieuwe locatie niet mogelijk.

1.3 De bij dit plan behorende stukken

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijzigingsplan Tiphoeksweg 2 te Rouveen' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:1.000 (tek. nr.NL.IMRO.0180.5112018004-VS01);
  • regels;
  • toelichting.

Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld met deze toelichting. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting zijn de aan het plan ten grondslag liggende onderzoeken en een planbeschrijving opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het overheidsbeleid voor zover van toepassing beschreven. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op milieu- en omgevingsthema’s. In hoofdstuk 5 komt de juridische aspecten/planverantwoording aan de orde. In hoofdstuk 6 en de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid aan bod.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Plangebied

Het perceel Tiphoeksweg 2 te Rouveen is gelegen in het buitengebied van Rouveen, in nabijheid van de A28. Op het perceel vindt agrarische bedrijvigheid plaats in de vorm van een kippenhouderij. In verband met de bedrijfswoning op het perceel, bestaat er tevens een woonfunctie.

Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0002.png"

Afbeelding: ligging plangebied

Op het perceel is aan bebouwing aanwezig:

  • een bedrijfswoning met een oppervlakte van 150 m2, gezien vanaf de weg gelegen links op het erf;
  • een werktuigenberging met een oppervlakte van 280 m2;
  • een berging met een oppervlakte van 50 m2, gesitueerd rechts van de woning;
  • een pluimveestal met een oppervlakte van 3.610 m2, gesitueerd achter de werktuigenberging.

Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie op het perceel Tiphoeksweg 2 te Rouveen weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0003.png"

Afbeelding: bovenaanzicht perceel Tiphoeksweg 2 te Rouveen

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0004.png"

Afbeelding: impressie vooraanzicht plangebied

Buitengebied, Staphorst

De ontwikkeling van het huidige landschap van de gemeente Staphorst vindt zijn basis in de bodem, de waterhuishouding, de natuurlijke vegetatie en de invloed die de mens in de loop van de tijd hierop heeft gehad. Door verschillen in het reliëf, de waterhuishouding en de vruchtbaarheidstoestand van de bodem, heeft de mens het gebied op verschillende manieren in gebruik genomen. Hierdoor zijn verschillende landschapstypen te onderscheiden met eigen cultuurhistorische, visuele en functionele kenmerken.

De gemeente Staphorst was vroeger een groot en uitgestrekt hoogveengebied. Ten westen van de huidige dorpen Rouveen en Staphorst lag dit hoogveen op een ondergrond van laagveen, ten oosten hiervan op zand. De eerste nederzettingen ontstonden op de hogere ruggen langs het Zwarte Water en het Meppelerdiep. Vanaf de twaalfde eeuw vonden de hoogveenverveningen en ontginningen plaats, vanuit de ruggen in oostelijke richting in lange, smalle kavels. Doordat de ontginningsbasis een gebogen vorm had en de ontginners elk een gelijke breedte land ontgonnen, ontstonden gerende kavels, die op het hoogveen van de zandgronden samen kwamen in de Puntlanden.

Bij het ontginnen van het gebied werden de nederzettingen stapsgewijs naar het oosten verplaatst tot de huidige streekdorpen Staphorst en Rouveen. Door verervingen in Staphorst en Rouveen werden de lange smalle kavels in de lengte opgedeeld, waardoor nog smallere percelen ontstonden. Op elk van deze percelen werd een boerderij gebouwd, waardoor een aaneengesloten rij boerderijen langs de weg ontstond. Toen de verdeling in de lengte niet meer mogelijk was, werden de percelen in de breedte verdeeld en de boerderijen kwamen nu ook achter elkaar te staan. De erven werden afgebakend met beplanting, welke tevens dienst deed als veekering. Uiteindelijk werden de percelen te smal en te klein om doelmatig bewerkt te worden. Daarom werd in de jaren veertig de ruilverkaveling Staphorst uitgevoerd, waarbij de waterlopen en ontsluiting verbeterd werden. De dorpen Rouveen en Staphorst zijn echte veenrandnederzettingen, met ten westen van De Streek het grasland op de lagere gronden en ten oosten van het dorp (of streek) ook bouwland met de meer hoger gelegen gronden.

Door de aanwezigheid van wegbeplanting zijn er grote groene kamers ontstaan in het landschap. De verkaveling van het landschap is in rationele blokken. Hierdoor is sprake van grote erven en tamelijk veel groen. De groenstructuur van de kamers bestaat uit een laanbeplanting van eiken. Het gebied is met name in gebruik als gras- en hooiland en bouwland.

In het buitengebied komt verspreid bebouwing voor. Waar de landbouw langzaam maar zeker aan betekenis inboet, steken nieuwe functies de kop op. Het aantal burgerwoningen in het buitengebied zal de komende jaren toenemen. Dit is niet het gevolg van nieuwbouw in het buitengebied, maar het gevolg van het feit dat (voornamelijk de kleinere) agrarische bedrijven hun bedrijfsvoering staken en de agrarische bedrijfswoningen vervolgens als burgerwoning in gebruik worden genomen.

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen bestaat uit het realiseren van een tweede kippenhouderij aan de overzijde van het perceel Tiphoeksweg 2 te Rouveen. De initiatiefnemer wenst om hier in eerste instantie 18.000 biologische kippen te houden. Ten behoeve van de extra kippenhouderij dient er een nieuw gebouw, zoals geïllustreerd in de situatietekening onder Bijlage 2, te worden gerealiseerd. Tevens wordt het een zichtstal om de kippen te kunnen bekijken. Hiervoor wordt een ontvangstruimte gerealiseerd.

Zoals toegelicht in paragraaf 1.2 dient hiervoor het bouwvlak te worden gewijzigd. Het huidige bouwvlak zal moeten worden verkleind en worden verbonden door middel van een 'aanpaling' met een bouwvlak dat toegevoegd dient te worden op de nieuwe locatie. Er is dan vooralsnog sprake van één bouwvlak dat tezamen 2 hectare beslaat. Op de volgende afbeelding is een uitsnede weergegeven van de situatietekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0005.png"

Afbeelding: Uitsnede situatietekening

De gemeente Staphorst heeft wel voorwaarden gesteld aan hun medewerking voor het initiatief, met name met betrekking tot landschappelijke inpassing en kwaliteitsimpuls voor de omgeving. Naast de normale landschappelijke inpassing van de nieuwbouw dient vanwege de omvang van het totale bedrijf extra geïnvesteerd te worden in de kwaliteitsverbetering van de omgeving. Zodoende wordt er voldaan aan de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). Aangezien het huidige bedrijf ligt in een rechthoekige vorm in het landschap, sluit deze niet aan op de kenmerkende smalle en langgerekte verkaveling van het landschap. De huidige situatie doet daarmee afbreuk aan het Elzensingellandschap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit wijzigingsplan raakt geen Rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is in 2012 de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe stedelijke ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. De Ladder is derhalve een instrument voor de borging van een efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Op 1 juli 2017 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden, waarbij een nieuwe Laddersystematiek gaat gelden. De nieuwe Ladder kenmerkt zich ten opzichte van de nu geldende Ladder als volgt:

  • De huidige definities zijn niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.
  • Er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1, lid 1, Bro) luidt als volgt: Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een agrarisch bedrijf. Deze ontwikkeling is van een dusdanig karakter dat dit niet als een 'stedelijke ontwikkeling' aangemerkt kan worden. Het initiatief hoeft daarom niet verder aan de Ladder getoetst te worden.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

In de Omgevingsvisie Overijssel heeft de provincie het integrale beleid voor de fysieke leefomgeving aangegeven, voor de ontwikkeling van Overijssel tot 2030 en verder. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is 'een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden'. Leidend voor de beleidskeuzes die op dit gebied worden gemaakt, zijn de thema's duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.

Voor de groene en stedelijke omgeving geeft de provincie ontwikkelingsperspectieven. Deze kunnen worden gezien als de ruimtelijke ontwikkelingsvisie om de beleidsambities en kwaliteitsambities te realiseren. Het perceel Tiphoeksweg 2 maakt deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'Ontwikkelingsperspectief Wonen en werken in het kleinschalige mixlandschap'. Dit zijn gebieden waar de ambitie; 'Voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen' voorop staat.

Bij het sturen op ruimtelijk kwaliteit is in de Omgevingsvisie een sleutelrol weggelegd voor de gebiedskenmerken. Dit zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype, die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit ervan. Om de gebiedskenmerken inzichtelijk te maken, onderscheidt de Omgevingsvisie een viertal lagen: de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap, de stedelijke laag en de 'laag van de beleving'. Elk gebied in de provincie wordt gekarakteriseerd door kenmerken uit de vier verschillende lagen. Vaak liggen ze over elkaar heen en is op één plek sprake van kenmerken van verschillende lagen. Op andere plekken is dat niet zo en domineert een bepaalde laag.

Voor perceel Tiphoeksweg 2 te Rouveen komen gebiedskenmerken voor uit de natuurlijke laag, de laag van het agrarisch cultuurlandschap en de laag van de beleving.

In de natuurlijke laag maakt het perceel deel uit van een gebied dat aangeduid is als 'Laagveengebieden (in cultuur gebracht)'.

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap maakt het plangebied deel uit van een gebied dat is aangeduid als 'laagveenontginningen'. De ambitie is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel als mogelijk in stand te houden en beleefbaar te maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. De grondgebonden landbouw is de drager van deze kwaliteiten, echter een nieuw perspectief op een gebiedsgerichte bedrijfsvoering, eventueel in combinatie met andere functies, is voor de toekomst van deze gebieden wenselijk.

De zogenaamde 'laag van de beleving' is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. In deze laag maakt het plangebied deel uit van de 'donkere' gebieden. Donkere gebieden vragen alleen minimaal noodzakelijke toepassing van kunstlicht en het vermijden van onnodig kunstlicht bij ontwikkelingen in het buitengebied.

Kwaliteitsimpuls groene omgeving

Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader van de provincie van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. De kern van KGO is dat nieuwe ontwikkelingen (voor zover niet strijdig zijn met het generieke ruimtelijke beleid voor Overijssel) worden toegestaan als de geboden ontwikkelruimte in balans is met de investering in ruimtelijke kwaliteit. Het financiële voordeel dat een ontwikkelaar heeft bij de opwaardering van zijn grond als gevolg van de bestemmingswijziging, moet worden ingezet voor investeringen in ruimtelijke kwaliteit.

Voor de voorgenomen ontwikkeling is naast de normale landschappelijke inpassing van de nieuwbouw, vanwege de omvang van het bedrijf, tevens een extra investering in 'rood' of 'groen' nodig. Het geheel dient een meerwaarde te zijn voor de omgeving. De ervenconsulten heeft een advies afgegeven over de basis- en extra inspanningen ten behoeve van de inpassing van de voorgenomen ontwikkeling. Dit advies is opgenomen in Bijlage 3 van de regels. Het advies van de ervenconsulent is overgenomen en betreft de onderstaande basis investeringen en extra investeringen. Hieronder staat een korte omschrijving, voor een uitgebreide omschrijving wordt verwezen naar het advies in Bijlage 3 van de regels.

Basisinvesteringen

Huidig bedrijf

  • herstel en versterking van de oorspronkelijke kleinschalige slagenstructuur met streekeigen elzensingels aan de zijden van de percelen;
  • aanplant van enkele losse bomen op het bestaande zij-erf aan de noordzijde;
  • het benodigde vervanging op termijn de bestaande hekwerken in afstemming met de hekwerken op het nieuwe perceel vormgeven.

Nieuw bedrijf

  • het ontwerp van smalle bouwkavels, passend bij de structuur van het landschap;
  • positie van de nieuwe stal optimaal passend in de structuur van het landschap, de stal moet zich voegen en optimaal bijdragen aan de structuur;
  • versterking landschappelijke structuur met streekeigen singels aan de zijden van de kavel;
  • open houden zichtlijnen naar het achterliggend land;
  • architectonisch passend ontwerp van de voorruimte van de nieuwe stal;
  • het volume van de stal op een gepaste afstand van de weg waarbij de voorruimte een kwalitatieve invulling kan verkrijgen met voldoende ruimte voor een landschappelijke aanplant;
  • verlichting functioneel, tegen de gevels, bij voorkeur met sensoren waar dit kan.

Extra investering

  • inrichten van bescheiden informatieplek langs de weg/op het voorerf waar de filosofie van het bedrijf wordt toegelicht;
  • architectonisch hoogstaand ontwerp van voor- en zijgevels van de stal.

Conclusie

Het voorliggende wijzigingsplan betreft een agrarische ontwikkeling in het buitengebied wat daar passend is. De ontwikkeling heeft geen gevolgen voor de kenmerken van de betreffende lagen.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

Het uitvoeringsinstrument dat aan de omgevingsvisie is gekoppeld is de Omgevingsverordening Overijssel 2017 van de provincie. In deze verordening is juridisch vastgelegd dat bij bestemmingsplannen ingegaan moet worden op de verschillende lagen zoals deze zijn vastgelegd in de catalogus gebiedskenmerken, waarbij wordt onderbouwd dat de ontwikkeling bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit.


Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de beleidskeuzes en uitgangspunten van de provincie Overijssel.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Staphorst voor elkaar

Op 9 januari 2018 is de omgevingsvisie 'Staphorst voor elkaar' vastgesteld. Met deze visie s de koers voor de leefomgeving uitgezet. Dit is gedaan voor de lange termijn met 2030 als tijdshorizon. De Omgevingsvisie Staphorst voldoet aan de uitgangspunten van de Omgevingswet. Staphorst loopt daarmee vooruit op de wet die naar verwachting in het voorjaar van 2019 in werking treedt. Nu moeten initiatiefnemers nog voldoen aan veel wetten voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. In 2019 wordt het voor iedereen makkelijker om de omgeving te veranderen.

De leidraad ‘Staphorst voor elkaar!’ is vertaald in drie kernwaarden die de kapstok vormen voor het integraal werken binnen de gemeente. De kernwaarden zijn:

  • Innovatieve plattelandseconomie
  • Gezonde en dynamische samenleving
  • Verantwoord vernieuwen

Deze drie kernkwaliteiten worden verder onderscheiden in de volgende thema’s:

  • 1. Landbouw en landschap hand in hand
  • 2. Een fantastich woon- en leefklimaat
  • 3. Ondernemend Staphorst
  • 4. Bereikbaar langs alle wegen
  • 5. Verbinden van onderwijs en arbeidsmarkt
  • 6. Versterken van sociale cohesie en integratie
  • 7. Jongeren gezond en ouderen vitaal
  • 8. Duurzaam voor elkaar

Het plangebied bevindt zich volgens de omgevingsvisie in het structuurvisie gebied 'Houtsingellandschap De Streek'. Voor houtsingellandschap de Streek geldt dat er wordt gestreefd naar behoud, herstel en versterking van de landschappelijke kwaliteiten. Het gebied bepaalt in belangrijke mate de identiteit en herkenbaarheid van Staphorst/Rouveen. Ook de ruimtelijke kwaliteit van de achterkant van de erven wordt verbeterd. En het beleid richt zich op het ontwikkelen van een recreatieve routestructuur die ommetjes vanuit het lint mogelijk maakt en bijzondere plekken in het buitengebied verbindt.

Daarnaast krijgt in het buitengebied van de gemeente de landbouw de ruimte. Bestaande bedrijven in het buitengebied krijgen de ruimte voor intensivering, specialisatie, schaalvergroting en verbreding, gericht op grondgebonden landbouw, mits er een wezenlijke bijdrage plaatsvindt aan de drie kernkwaliteiten. Een goede landschappelijke inpassing is hier onderdeel van. Zo wordt ook aangesloten op de provinciale omgevingsvisie: 'Ondernemers kunnen ruimte voor ontwikkeling verdienen door te investeren in aanvullende kwaliteitsvoorwaarden op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en sociale kwaliteit. Op deze manier wordt gestimuleerd om innovatief te ondernemen en zo proeftuin en etalage van vernieuwing te zijn.'

Ook nevenactiviteiten krijgen volop de ruimte maar moeten plaatsvinden in bestaande gebouwen en mogen niet ten koste gaan van de landbouw. Met het oog op de mogelijke behoefte van boeren aan een alternatief voor schaalvergroting, staat de gemeente open voor biologische landbouw en verbrede of multifunctionele landbouw en wordt dit ook gestimuleerd. Zo wordt meer ruimte geboden aan biologische bedrijven. Ook staat de gemeente nevenactiviteiten toe naast de agrarische bedrijvigheid, zoals kleinschalige verblijfsrecreatie.


De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een een agrarisch bedrijf om biologische legkippen te kunnen houden. Dit is een initiatief wat de gemeente volgens de omgevingsvisie Staphorst voor elkaar stimuleert in het 'Houtsingellandschap De Streek'.

3.3.2 Landschapsplan Staphorst

De gemeenteraad heeft in 2011 het Landschapsplan Staphorst vastgesteld. Het buitengebied van Staphorst heeft bijzondere landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. De dynamiek in het buitengebied in de vorm van verschillende processen en ontwikkelingen hebben hun weerslag op het landschap. Aanleiding tot het opstellen van een landschapsplan zijn onder andere: de behoefte aan een integratiekader voor de afstemming van diverse functies in het buitengebied, ontwikkelingen in het landelijk gebied, die van invloed zijn op en kansen bieden voor de ontwikkeling van het landschap.

Het plangebied heeft als landschapstype 'houtsingellandschap De Streek' en ligt in het deelgebied 'houtsingelgebied'. Zoals de Ervenconsulent in het advies omtrent het initiatief heeft aangegeven (zie Bijlage 3 van de regels, is de ambitie voor dit landschap de hoge landschappelijke kwaliteiten te behouden en te versterken. Specifiek voor de zone geldt dat er aandacht moet zijn voor kwalitatief hoogwaardige houtsingellandschap langs de A28 als visitekaartje voor Staphorst. Als bouwstenen worden aangereikt: houtsingels, sloten, grasland, wegen met laanbeplanting en erven met erfbeplanting. Voor agrarische erven algemeen is het uitgangspunt dat bij wijzigingen/uitbreidingen wordt ingezet op versterking van de beeldkenmerken door het aanbrengen streekeigen beplanting (losse bomen, hagen, bomenrijen, singels, fruitgaarde, etc.).

3.3.3 Externe veiligheidsvisie gemeente Staphorst

De gemeente heeft het eigen externe veiligheidsbeleid uitgewerkt in de Externe Veiligheidsvisie gemeente Staphorst. Aanleiding hiervoor is dat op landelijk niveau is afgesproken dat elke gemeente zijn eigen externe veiligheidsbeleid dient te voeren.

Conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De milieukwaliteitseisen zijn wettelijke normen die zijn gericht op bestuursorganen en moeten leiden tot een bepaalde veiligheidssituatie in een bepaald gebied. De wettelijke eisen zijn te onderscheiden in grenswaarden en richtwaarden. Uit het begrip milieukwaliteitseis vloeit voort dat de eisen moeten worden vertaald in bronmaatregelen, effectgerichte maatregelen of een combinatie van beide. Om aan vorenstaande een adequate invulling te geven, dient de Externe Veiligheidsvisie van de gemeente Staphorst als hulpmiddel. In het beleid is dan ook vastgelegd hoe in ruimtelijke plannen en bij het verlenen van vergunningen dient te worden omgegaan met externe veiligheid.

In paragraaf 4.9 is nader ingegaan op het aspect externe veiligheid in verband met de voorgenomen ontwikkeling.

3.3.4 Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota

De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota van de gemeente Staphorst dient als vervanging van de voorgaande welstandsnota, die als te knellend werd ervaren. Daarvoor in de plaats is er een globaler welstandsbeleid op basis van een welstandskaart. De atlas is een analyse en verhaal in kaartbeelden van de gemeente. De welstandsnota is meer dan voorheen gebaseerd op de ruimtelijke opbouw van de gemeente en haar verschillende kernen. De welstandskaart is een specifieke uitwerking van de atlas voor het welstandsbeleid.

De Ruimtelijke Atlas en Welstandsnota bieden samen een ruimtelijk kader, waar een welstandscommissie of stadsbouwmeester maar ook stedenbouwkundige(n), architecten en andere adviseurs zich op kunnen baseren. Op deze manier fungeert de atlas als een soort raamwerk voor het ruimtelijk beleid en de welstandskaart als een overzichtelijk toetsinstrument.

Bij nieuwe ontwikkelingen vormen een goed ruimtelijk beleid en hierop afgestemde bestemmingsplannen de basis voor het welstandsbeleid, omdat hierin de bebouwingsvlakken, bouwenveloppen en/of bouwvolumes worden vastgelegd.

Bij een beperkt welstandsregime wordt het gebouw of object alleen in relatie tot haar omgeving getoetst, de stedenbouwkundige benadering. Op dit niveau doet het bestemmingsplan in de regel uitspraken over oppervlakte en hoogte van de bebouwing, zonder in te gaan op de ruimtelijke vormgeving. Een beperkt welstandsregime beperkt zich tot het aansluiten bij de ruimtelijke structuur van de omgeving, het reageren op de bebouwing aan laan, straat of plein of in bouwblok, het handhaven of versterken van de specifieke kenmerken van het gebied, de vormgeving van de overgang tussen openbaar en privé gebied en de materiaaltoepassing en het kleurgebruik ten opzichte van de omgeving.

Voor zover mogelijk worden deze uitgangspunten vertaald in het voorliggende plan.   Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de karakteristieken van de omgeving. In het kader van welstand wordt het plan getoetst aan de gemeentelijke welstandsnota en dient het plan akkoord bevonden te worden door de stadsbouwmeester. Op 7 februari 2018 heeft vooroverleg plaatsgevonden met Stadsbouwmeester. Voorgelegd is de boogstal. Deze is akkoord bevonden mits donker qua kleur. De voorgevel vraagt nog extra aandacht, met name het aantal (groene) kolommen. Dit kan bij de aanvraag omgevingsvergunning nader afgestemd worden.

3.3.5 Erfgoednota gemeente Staphorst 2013-2017

Door de gemeente Staphorst is in 2013 de erfgoednota vastgesteld. De gemeente wil hiermee zorgvuldig met haar erfgoedwaarden omgaan en heeft daarvoor gericht beleid geformuleerd. Daarnaast vindt de gemeente het belangrijk te anticiperen op de landelijke ontwikkelingen in de monumentenzorg. De laatste jaren zijn steeds meer verantwoordelijkheden op het gebied van monumentenzorg bij de gemeenten komen te liggen.


Het doel van de erfgoednota is om het erfgoed in gebruik en beleving een waardevol en gewaardeerd onderdeel te laten uitmaken van de samenleving om dit erfgoed zodoende zorgvuldig te behouden en te ontwikkelen. Tevens wil de gemeente bij dit beleid dat het politiek, ambtelijk en burgerlijk gedragen wordt én draagvlak genereert. Daarnaast ambieert de gemeente Staphorst dat behoud hand in hand gaat met ontwikkeling. Expliciet voor de gemeente Staphorst geldt dat erfgoed als een kans voor ruimtelijke kwaliteit beschouwd wordt in plaats van een obstakel voor ontwikkeling.


In het plangebied bevinden zich geen karakteristieke panden.

3.4 Toepassing wijzigingsbevoegdheid

Vergroten bouwvlak

In het 'Bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Staphorst is de wijzigingsbevoegdheid artikel 4.8 opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de zin dat het bestaande bouwvlak wordt vergroot naar maximaal 2 hectare, mits wordt voldaan aan de genoemde randvoorwaarden. Stichting ABC, oftewel de agrarische beoordelingscommissie, heeft enkele voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid getoetst en hierover een positief advies uitgebracht. Het volledige advies is opgenomen onder Bijlage 3.

Onderstaand is aangegeven waar al aan is voldaan of waar nog aan moet worden voldaan.

  • 1. de omvang van het bedrijf meer dan 70 nge omvat;

De NGE-normen zijn met ingang van 2013 definitief komen te vervallen, maar worden binnen de gemeente Staphorst nog wel gebruikt om te beoordelen of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is. Hiervoor geldt thans de SO-norm. Stichting ABC heeft geconstateerd dat er sprake is van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, waarbij na uitbreiding volgens het voorgenomen plan het een volwaardig bedrijf betreft.

  • 2. vestiging in bestaande bebouwing redelijkerwijs aantoonbaar niet mogelijk is;

Een menging van beide concepten (regulier en biologisch) op één erf van een bedrijf verdraagt zich niet met de kwaliteitskenmerken voor biologische bedrijfsvoering. Het is niet toegestaan om op hetzelfde erf van een bedrijf zowel de gangbare als biologische kippen naast elkaar te houden vanwege uitloop van de kippen. Vestiging van een biologische leghennentak in bestaande bebouwing op hetzelfde erf is derhalve geen acceptabele optie.

  • 3. met de ligging en vormgeving van het bebouwingsvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de landschappelijke karakteristiek en/of de landschappelijke structuur;

Op 2 november 2016 heeft de Ervenconsulent advies uitgebracht over de basis- en de extra inspanning ten behoeve van de uitbreiding. Het positieve advies is opgenomen als Bijlage 3 van de regels van dit bestemmingsplan en geldt eveneens als voorwaardelijke verplichting. Met een juiste positionering van de nieuwe stal en een inpassing met elzensingels aan beiden zijden van de weg wordt de schaal van het landschap verkleind, passend bij de oorspronkelijke kenmerken. Het type hekwerk is mede bepalend voor het ruimtelijk beeld, het behoud van een doorzicht in de slagen is een voorwaarde. De nieuwe stal dient zich optimaal te voegen in de structuur van het landschap. De inrichting van de voorruimte voor de nieuwe stal dient van een goede ruimtelijke kwaliteit te zijn. Benoemde punten zijn een basisinvestering.

Een goed ontwerp van de kop- en zijgevels van de nieuwe stal zijn van invloed op de ruimtelijke kwaliteit. De Ervenconsulent adviseert als voorwaarde na te laten gaan of een integratie van de werktuigenloods in de nieuwe stal aan de voorzijde of een plaatsing op het bestaande erf aan de noordzijde een meerwaarde oplevert voor het erf als geheel. Dit integrale ontwerp kan worden gezien als een extra investering. Daarnaast is het inrichtingen van een informatieplek over het bedrijf aan de nieuwe zijde van het erf een extra investering.

  • 4. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als volwaardig bedrijf;

De opzet in een gescheiden bedrijfsvoering, wat betreft het tot nu toe gehanteerde concept van gangbare leghennen en biologisch te houden leghennen, biedt het bedrijf op langere termijn perspectief volgens de Stichting ABC. Zoals gesteld is er na de uitbreiding sprake van een volwaardig bedrijf.

  • 5. de bedrijfseconomische noodzaak voor de uitbreiding is vastgesteld door de agrarische beoordelingscommissie;

Stichting ABC stelt dat om op termijn ook een volwaardig bedrijf te blijven, het noodzakelijk is om aan schaalvergroting te doen waarmee de uitbreiding bedrijfseconomisch eveneens noodzakelijk is. De initiatiefnemer kiest vanuit oogpunt van risicospreiding niet voor meer bulkproductie van hetzelfde, maar naast het bestaande leghennenconcept voor een ander marktsegment.

  • 6. de mest- en milieuwetgeving vergroting mogelijk maken;

In Hoofdstuk 4 van dit wijzigingsplan wordt ingegaan op de belangrijke milieuaspecten. Uit de conclusies blijkt dat de mest- en milieuwetgeving geen problemen oplevert bij de voorgenomen ontwikkeling.

  • 7. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere waarde;

Het aspect 'geluid' wordt nader toegelicht in paragraaf 4.4. Gebleken is dat het aspect geen belemmeringen vormt in het kader van de voorgenomen ontwikkeling.

  • 8. is aangetoond dat er geen gevolgen zijn voor de instandhoudings-doelstelling van een Natura 2000-gebied als gevolg van ammoniakdepositie;

Paragraaf 4.3 gaat in op de effecten en gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling op nabij gelegen Natura 2000-gebieden. Ammoniakdepositie komt tevens aan bod.

  • 9. de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te hanteren afvoernorm;

In paragraaf 4.1 wordt de waterhuishoudkundige situatie besproken alsmede de afvoernorm die gehanteerd moet worden.

Algemene toetsingscriteria afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden
In het bestemmingsplan staat dat afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden getoetst moeten worden aan een aantal algemene criteria (art. 60.2). Onderstaand wordt aangegeven hoe aan de voorwaarden wordt voldaan.

  • 1. Er wordt uitsluitend een omgevingsvergunning tot het afwijken van het bestemmingsplan verleend en er wordt uitsluitend overgegaan tot wijziging van het bestemmingsplan indien is aangetoond dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • a. de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische, ecologische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • b. het bebouwings- en landschapsbeeld (met name met het oog op karakteristieke gebouwen en bomen en aaneengesloten bebouwing);
    • c. de verkeersveiligheid.

Dit wijzigingsplan gaat in op alle bovenstaande aspecten en onderbouwd daarmee dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan deze aspecten. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuapecten. Door middel een voorwaardelijke verplichting in de vorm van het advies van de ervenconculent (Bijlage 3 van de regels) wordt verantwoord dat het bebouwings- en landschapsbeeld niet onevenredig wordt afgebroken. Tot slot kan kort worden vermeld dat dit wijzigingsplan geen invloed heeft op de verkeersveiligheid. Het plan heeft namelijk geen grote intensivering van het verkeer tot gevolg. De verkeerskundige inrichting van het plangebied veranderd vrijwel niet. Er worden alleen extra parkeerplaatsen toegevoegd en er komt een inrit naar de nieuw te bouwen stal. Deze situatie is weergegeven in de Situatietekening (Bijlage 2). Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.

  • 2. Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien nieuwe bebouwing wordt toegestaan:
    • a. sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing. Om dit aan te tonen, dient van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt besteed aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte. De uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dienen te zijn gegarandeerd. Voor zover het een afwijking of wijziging in de bestemmingen Agrarisch, Agrarisch met waarden – Elzensingellandschap, Agrarisch met waarden – Kleinschalig, Agrarisch met waarden - Landschap of Agrarisch met waarden – Landschap en natuur betreft, dient een inrichtingsplan te worden opgesteld waaruit duidelijk onderscheid blijkt tussen het voor- en het achtererf, hetgeen tot uitdrukking komt in de situering van bebouwing en opslag. Daarnaast moet het inrichtingsplan in die gevallen blijk geven van een goede overgang van erf naar omgeving, waarbij landschappelijke kenmerken en verkavelingsstructuur het uitgangspunt zijn;
    • b. van tevoren een inrichtingsplan te zijn opgesteld waarin onder andere aandacht wordt gegeven aan het landschap en de verbetering ruimtelijke kwaliteit, waarbij rekening wordt gehouden met de richtlijnen van het gemeentelijk landschapsplan en de investering in ruimtelijke kwaliteit evenredig is met de geboden ontwikkelingsruimte en de uitvoering en instandhouding van het plan voor landschappelijke inpassing dient te zijn gegarandeerd;
    • c. rekening te worden gehouden met de Verordening geurhinder en veehouderij, zoals vastgesteld door de gemeenteraad op 8 januari 2013.

De baisinspanning en extra inspanning uit het advies van de ervenconculent zijn opgenomen als voorwaardelijke verplichting (Bijlage 3 van de regels. Daarmee wordt verantwoord dat het plan op een passende manier landschappelijk wordt ingepast. Het aspect geur wordt in dit wijzigingsplan behandeld in paragraaf 4.6 en 4.7 en daar wordt aangetoond dat dit aspect de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg staat. Hiermee kan worden voldaan aan dit punt.

  • 3. Bij verlening van een omgevingsvergunning dan wel bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien uitbreiding van agrarische bebouwing dan wel nieuwvestiging van agrarische bedrijven wordt toegestaan, te worden aangetoond dat er gelet op de instandhoudingdoelstelling geen significante effecten optreden in naastgelegen natuurgebieden.

In paragraaf 4.3 wordt dit punt behandeld en wordt aangetoond dat er gelet op de instandhoudingdoelstelling geen significante effecten optreden in naastgelegen natuurgebieden.

  • 4. Voor niet aangewezen monumenten zal - indien relevant - een schriftelijk advies van een ter zake kundige organisatie worden gevraagd over de karakteristieke waarde van de bestaande bebouwing.

In het plangebied komen geen monumenten of karakteristieke bebouwing voor.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Water

Via www.dewatertoets.nl is het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan 'Buitengebied, wijzigingsplan Tiphoeksweg 2 te Rouveen'. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure moet worden doorlopen. Het waterschap heeft in reactie hierop een watertoetsdocument opgesteld. Dit watertoetsdocument is opgenomen in Bijlage 8 In het document staan uitgangspunten voor dit plan. De belangrijkste maatregelen die moeten worden getroffen ten aanzien van de watertoetst staan hieronder weergegeven. Deze uitgangspunten zullen worden meegenomen bij de verdere uitwerking van dit plan.

(Grond)wateroverlast

Door de toename van het verharde oppervlak wordt het regenwater versneld afgevoerd. Er mag echter niet meer dan 1,2 L/s/ha uit het stedelijke gebied worden afgevoerd. Het watersysteem dient te worden vertraagd door het vasthouden (infiltreren) of bergen van water binnen het plangebied. Het watersysteem wordt ontworpen rekening houdend met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/10 jaar; inclusief 10% toename in verband met klimaatverandering (middenscenario WB21). Het waterpeil mag in de ontwerpsituatie maximaal 30 cm fluctueren. Het ontworpen watersysteem wordt getoetst aan de extreme situatie met een hoeveelheid neerslag op basis van de regenduurlijn (Buishand en Velds) t = 1/100 jaar; inclusief 10% toename in verband met klimaatverandering (middenscenario WB21).


Voor middelgrote plannen geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. In het plan wordt een verhard oppervlak van circa 4.200 m2 gerealiseerd. Dit houdt in dat een waterbergend oppervlak van circa 420 m2 moet worden aangelegd.


Om wateroverlast en grondwateroverlast rond de bebouwing te voorkomen adviseert het waterschap om de bebouwing op voldoende hoogte aan te leggen. Het waterschap adviseert een aanleghoogte van ten minste 30 cm boven straatpeil.


In gebieden met een slechte bodemgesteldheid (keileem, klei, veen) of met een te hoge grondwaterstand dicht onder het maaiveld kan grondwateroverlast optreden. Dit wordt voorkomen door de volgende voorkeursvolgorde toe te passen: (1) kruipruimteloos bouwen, (2) ophogen van het plangebied of (3) toepassen van drainage in openbaar gebied en particulier terrein.

Waterkwaliteit en ecologie

De inrichting van het watersysteem moet dusdanig zijn dat een overmatige toevoer van stikstof en/of fosfaat naar het ecosysteem wordt voorkomen. Bij de inrichting van het agrarische terrein wordt rekening gehouden met het 'activiteitenbesluit'. Er wordt gezorgd voor bemestings- en spuitvrije zones langs watergangen.


Er worden geen materialen gebruikt die een verontreiniging van het oppervlaktewater met zich meebrengen. Metalen, zoals lood, koper of zink worden niet gebruikt. Gebruik van bestrijdingsmiddelen wordt tegengegaan.


Regenwater mag worden geloosd op oppervlaktewater in het stedelijke gebied. Minder schoon regenwater wordt via een zuiverende passage/voorziening geloosd op het oppervlaktewater.


De diepte van hoofdwatergangen is minimaal 1 m. Overige watergangen hebben een diepte van minimaal 0,5 m. Voor hoofdwatergangen met de functie viswater is het streven dat minimaal 20% van wateroppervlak 1 m diep is, met lokale verdiepingen van 1,50 tot 2 m (ten opzichte van zomerpeil).

Riolering

Er wordt in het plan rekening gehouden met gescheiden waterstromen. Het regenwater wordt niet afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie, maar binnen het plangebied verwerkt. Bij het gescheiden afvoeren van regenwater wordt rekening gehouden met de drempelhoogte in relatie tot de fluctuatie van het ontvangende water.


Alleen schone oppervlaktes mogen worden gescheiden van de afvalwaterstroom. Er wordt een zuiverende passage/voorziening aangebracht voordat vervuild hemelwater (zoals afstromend van een parkeerterrein) wordt geloosd op het oppervlaktewater.

Watervoorziening

Geen onnodig diepe drooglegging en ontwatering. In nieuw te ontwikkelen gebied worden de waterstanden binnen het in te richten gebied tijdens of na het bouwrijp maken niet structureel verlaagd. Voor tijdelijke of structurele grondwateronttrekking is op grond van de Waterwet een melding of vergunning van het waterschap nodig.


Een flexibel peil wordt toegepast en afgestemd op relatie oppervlaktewater en grondwater en op aanwezigheid van regenwateruitlaten en/of riooloverstorten.


Gebiedseigen water wordt vastgehouden en aanvoer van gebiedsvreemd water wordt zoveel mogelijk beperkt. Geisoleerde vijverpartijen of watergangen wordt vermeden.

Bodemdaling

In zettinggevoelige gebieden wordt rekening gehouden met de bodemgesteldheid en de relatief hoge grondwaterstanden. Bestaand grondwaterpeil wordt gehandhaafd en de bouwwijze wordt hierop aangepast.

Verdroging/vernatting

Verdroging als gevolg van functiewijziging wordt tegengegaan. Optimaal peil voor omliggende functies blijft gehandhaafd.

Communicatie

De gemeente communiceert over afkoppelen en de hieraan verbonden beperkingen voor particulieren. Met betrekking tot de inrichting van vijvers moet aandacht worden besteed aan exoten/plaagplanten. Zorg dat duidelijk is of het stedelijk water wel of niet bevaarbaar is en geef aan wat de functie van het water is (opvang van regenwater, bergingsvijver, doorvoerwater regionaal watersysteem, etc.).


Vanuit de een-loket-gedachte als gemeente en waterschap, gezamenlijk naar buiten toe optreden in zowel communicatie met initiatiefnemers als in projecten, met behulp van bijvoorbeeld project- en informatieborden.

Conclusie

Het aspect 'water' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.


Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

De bodemkwaliteitskaart van de IJssellandse gemeenten is bekeken specifiek voor de gemeente Staphorst. Voor het plangebied is geen bodemvervuiling bekend en er is ook geen aanleiding om te veronderstellen dat deze aanwezig is. Nader onderzoek wordt niet nodig geacht.

Conclusie

Het aspect 'bodem' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

Sinds 1 januari 2017 vervangt de Wet Natuurbescherming de Flora & Faunawet, de Natuurbeschermingswet en de Boswet.

Voor de uitvoering van de wet heeft de provincie de bevoegdheid gekregen om vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen te verlenen voor gebiedsbescherming, soortenbescherming, schadebestrijding en behoud van houtopstanden. Voor een aantal specifieke taken blijft het Rijk bevoegd.

De wet regelt de volgende onderwerpen:

  • Houtopstanden (voormalige Boswet)
  • Soortenbescherming (voormalige Flora & Faunawet)
  • Gebiedsbescherming (voormalige Natuurbeschermingswet)
  • Gebiedsbescherming en Programma Aanpak Stikstof

De dichtstbijzijnde natuurgebieden zijn Olde Maten & Veerslootslanden op 4,8 km, de Uiterwaarden Zwarte Water en Vecht op 6,5 km en de Zwarte Dennen op 5,5 km van de inrichting. Er is geen sprake van een directe invloed, wel van een indirecte invloed in de vorm van stikstofdepositie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0006.png"

Afbeelding: Ligging dichtstbijzijnde natuurgebieden

Op 4 augustus 2016 is door provincie Overijssel een vergunning verleend in het kader van de Wet Natuurbescherming. De nieuw te bouwen kippenstal wordt iets korter, breder en hoger ten opzichte van de in 2016 verleende vergunning. Verder wordt de mestopslag ten behoeve van het langdurig opslaan van mest uit de nieuw te bouwen stal verplaatst. De verandering is met Aerius Calculator doorgerekend (Bijlage 5), uit de berekening blijkt dat de toename van depositie als gevolg van de verandering kleiner is dan 0,05 mol. De beoogde situatie is daarmee vergunbaar.

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is het Natuurloket geraadpleegd. De gegevens brengen in beeld wat in een bepaald gebied bekend is over het voorkomen van planten- en diersoorten en zijn voor iedereen beschikbaar. Voordat waarnemingen zichtbaar zijn, worden ze eerst gevalideerd. Dat gebeurt aan de hand van kennisregels en beoordelingen van experts. Een beknopte levering uit het NDFF is in Bijlage 4opgenomen.

Conclusie

De ecologische aspecten leveren geen belemmeringen op voor het plan. Het betreft een weidse omgeving met weiland. Er bevinden zich in het plangebiedgebied geen bosschages. Om deze reden kan gesteld worden dat er geen wezenlijke inbreuk op de Flora en Fauna te verwachten is.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. In deze wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.


De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt indien in dat bestemmingsplan mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.

De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van een stal ten behoeve van het houden van kippen. De ontwikkeling maakt geen geluidsgevoelige objecten mogelijk en hoeft daarom niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.

Conclusie

Het aspect 'geluid' levert geen problemen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

De modernisering van de monumentenzorg (MOMO) heeft erin geresulteerd dat per 1 januari 2012 het Besluit ruimtelijke ordening is aangepast. Met deze aanpassing is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening. Het is verplicht om in bestemmingsplannen aandacht te geven aan cultuurhistorie en de effecten van het initiatief op cultuurhistorische waarden die in het plangebied voorkomen. Daar waar nodig dient de bescherming van deze waarden ook te worden vastgelegd in de regels en verbeelding bij het bestemmingsplan.

Archeologie

In 1992 is het Europese Verdrag van Valletta/Verdrag van Malta gesloten. Bedoeling van het verdrag is om de archeologische waarden in de bodem zoveel mogelijk te beschermen door ze in de bodem (in situ) te behouden. Het verdrag heeft in Nederland geleid tot de Erfgoedwet, welke in 2017 van kracht is geworden. De wet vervangt onder meer de Monumentenwet en de Wet tot behoud van cultuurbezit. De wet verplicht gemeenten om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met belangrijke archeologische waarden die zich in de bodem kunnen bevinden. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn:

  • archeologische waarden moeten zo veel mogelijk in de bodem (in situ) worden bewaard;
  • archeologie moet tijdig worden meegenomen in de ruimtelijke planvorming;
  • de veroorzaker betaalt de kosten van archeologisch onderzoek en noodzakelijke volwaardige opgravingen, voor zover die kosten redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan de verstoorder.

Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Staphorst heeft het plangebied een lage archeologische verwachting. Alleen bij ingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte van minimaal 1,5 ha is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' is van toepassing op de gronden van het perceel in verband met de lage archeologische verwachtingswaarde. In de regels is bepaald dat er het toegestaan is om bouwwerken te bouwen, waarbij dieper dan 40 cm beneden het maaiveld in de bodem wordt geroerd, indien er bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 1,5 ha ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen. Het voorgenomen initiatief ziet op de realisatie van een gebouw (bouwwerk) kleiner dan 1,5 ha. Dit betekent dat het initiatief is toegestaan. Tevens kan een archeologisch onderzoek achterwege worden gelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0007.png"

Afbeelding: uitsnede 'Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart Gemeente Staphorst'

Cultuurhistorie

De bestaande bedrijfsgebouwen en de bedrijfswoning zijn niet aangemerkt als gemeentelijk monument conform de 'Lijst van gemeentelijke monumenten in de gemeente Staphorst' (peildatum maart 2015). Ook is het perceel niet opgenomen in de 'Lijst karakteristieke panden'.

Conclusie

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Luchtkwaliteit

In het kader van luchtkwaliteit is door Hoeve Advies onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 10 oktober 2017. Het rapport is opgenomen in Bijlage 6.

Fijnstofconcentratie PM10

De bijdrage vanuit het bedrijf t.o.v. de omwonenden varieert afhankelijk van de afstand tot het bedrijf. De hoogste fijnstofconcentratie bij de omliggende woningen is 18,08 µg/m3. Na aftrek van de 2 µg/m3 aan zeezoutcorrectie geeft dit een netto concentratie van 16,08 µg/m3. Dit is lager dan het maximale jaargemiddelde van 40 µg/m3 wat is toegestaan. Zonder rekening te houden met de zeezoutcorrectie blijkt het aantal dagen overschrijding van 50 µg/m3 ten opzichte van de omliggende woningen maximaal 6,9 dagen te zijn. Na aftrek van de 2 correctiedagen is de netto overschrijding 4,9 dagen t.o.v. het meest gevoelig te beschermen object. Dat is lager dan de maximale 35 dagen die zijn toegestaan.

De boogde situatie voldoet aan de randvoorwaarden van de Wet luchtkwaliteit.

Fijnstofconcentratie PM2.5

Uit de fijnstofconcentratie berekening PM10 komt een jaargemiddelde concentratie van 16,08 µg/m3. In het fijnstof PM10 ligt PM2.5 opgesloten. Het totaal aan PM10 bestaat voor een beperkt deel uit PM2.5. De fijnstofconcentratie van PM2.5 is dus een fractie van 16,08 µg/m3 en kan dus nooit groter zijn dan deze waarde zelf. Hieruit volgt dat de PM2.5 concentratie onder de maximale concentratie van 25,0 µg/m3 blijft.

De boogde situatie voldoet aan de randvoorwaarden van de Wet luchtkwaliteit.

Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Ammoniak

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een Aerius berekening gedaan met het oog op mogelijke invloed op stikstofgevoelige gebieden. Deze is opgenomen in Bijlage 5.

Uit de berekening van 10 oktober 2017 blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling de emissie niet veranderd. In de bestaande en de toekomstige situatie is de totale emissie 7.770,00 kg NH3.

Ammoniak t.o.v. Natura 2000-gebieden en Wav-gebieden

Van een directe invloed op de gebieden is gelet op de afstand van het plangebied ten opzichte van de Natura 2000-gebieden en Wav-gebieden geen sprake. Er dient wel gekeken te worden naar de indirecte invloed in de vorm van stikstofdepositie (in mollen) op het dichtstbijzijnde, te beschermen, Natura 2000 gebieden. De bijdrage op het dichtstbijgelegen Natura 2000-gebied, Olde Maten & Veerslootslanden op 4,8 km, is in de beoogde situatie 0,04 mol N/ha/jaar. Daarmee wordt de grenswaarde van 0.5 mol N/ha/jaar niet overschreden. Er liggen geen kwetsbare Wav-gebieden binnen een straal van 250 m van de inrichting, die beperkend zouden zijn vanwege de ammoniak.

Conclusie

Het aspect 'ammoniak' levert geen belemmeringen op bij de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Uit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening moet bij nieuwe ontwikkelingen worden nagegaan welke bronnen in of nabij het plangebied een belemmering kunnen vormen voor gevoelige functies als wonen. Daarnaast dient te worden bezien of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (de 'omgekeerde werking').

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid aansluiting te zoeken bij de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom kan deze publicatie worden gebruikt voor het op verantwoorde wijze inpassen van bedrijvigheid in de fysieke omgeving.

Van plangebied naar omgeving

Bij de voorgenomen ontwikkeling worden milieubelastende activiteiten mogelijk gemaakt. In Hoofdstuk 4 is aangetoond dat dit geen belemmeringen met zich meebrengt voor de omgeving van het plangebied.

Van omgeving naar plangebied

Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt geen milieugevoelige functie mogelijk gemaakt, hierdoor kan de toetsing van omgeving naar plangebied achterwege blijven.

Conclusie

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.9 Externe veiligheid

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking:

  • inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht worden genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In het plangebied vindt opslag van propaan plaats, waarvoor de Maatschap Piel een vergunning heeft. Het gaat om een bovengrondse tank met een risicoafstand van 17 meter (PR 10-6). Voor de nieuw te bouwen stal vormt de opslag van propaan geen belemmering. De stal met ontvangstruimte ligt op een afstand van meer dan 17 meter van de opslagtank. Het plangebied is verder niet binnen de invloedssfeer gelegen van een andere risicovolle Bevi-inrichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0180.5112018004-VS01_0008.png"

Afbeelding: risico's plangebied (www.risicokaart.nl)

Buisleidingen

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In en in de directe nabijheid van het plangebied vinden geen routes met transport van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats.

Kabels

In en in de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen kabel welke van invloed zijn op de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Milieu Effect Rapportage (MER)

Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die kunnen leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Dit is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Er zijn drie onafhankelijke sporen die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht:

  • 1. Uit toetsing aan de hand van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) blijkt dat het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten planMER-plichtig, besluitm.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor (bestemmings)plannen dient te worden getoetst aan de activiteiten en drempelwaarden van onderdeel D van de bijlage bij het besluit m.e.r.. In het geval de activiteit genoemd wordt in onderdeel D, maar die onder de drempelwaarden vallen, dan is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig. Bij de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' dient te worden getoetst of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. De toetsing dient te worden gedaan aan de hand van de criteria uit Bijlage III bij de Europese richtlijn m.e.r. (kenmerk project, plaats project en kenmerk potentieel effect). Indien belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten, dan is niet alsnog een (plan)m.e.r. (-beoordeling) op grond van het Besluit m.e.r. noodzakelijk.
  • 2. In het geval van een (bestemmings)plan: indien een 'passende beoordeling' op grond van de Wet natuurbescherming voor dit plan verplicht is vanwege de in het plan opgenomen activiteiten. Een passende beoordeling is verplicht indien significante negatieve effecten op Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten;
  • 3. Wanneer Provinciale Staten in haar provinciale milieuverordening activiteiten hebben aangewezen, aanvullend op de activiteiten in het Besluit m.e.r., die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

De voorgenomen ontwikkeling is genoemd in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., maar valt onder de drempelwaarde. De drempelwaarde bedraagt 40.000 stuks pluimvee. In dit geval gaat het om een uitbreiding van 18.000 leghennen en is een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' nodig.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De vormvrije m.e.r.-beoordeling gaat in op de vraag of er bijzondere omstandigheden zijn, vanwege de aard van het voornemen, de kenmerken van de omgeving, of de impact van het voornemen op de omgeving, dat aanleiding geeft om een m.e.r.-procedure te doorlopen voor het bestemmingsplan. De aanmeldnotitie m.e.r. beoordeling is opgenomen in Bijlage 7.

Uit Hoofdstuk 4 blijkt dat er geen belangrijke nadelige effecten voor het milieu zijn en is de conclusie gerechtvaardigd dat een volledige m.e.r.-procedure, en daarmee het opstellen van een MER niet nodig is.

Conclusie 

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten mogelijk die grote nadelige gevolgen hebben voor het milieu. Het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) en het doorlopen van de bijbehorende m.e.r.-procedure is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

De raad heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid te geven om een bestemmingsplan 'binnen bij het plan te bepalen grenzen' te wijzigen. Deze mogelijkheid is gebaseerd op artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening.

In de artikel 4.8 van het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft de gemeenteraad bepaald dat burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen.

Van deze bevoegdheden wordt met dit wijzigingsplan gebruik gemaakt.

Voor de duidelijkheid (zichtbaarheid) zijn de overige bestemmingen en aanduidingen die op het perceel blijven rusten, opgenomen in dit plan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmings- of wijzigingsplanplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmings- of wijzigingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een plan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

Dit wijzigingsplan regelt alleen de vergroting van een agrarisch bouwvlak ten behoeve van de bouw van een stal voor het houden van kippen. Voor de locatie blijven de overige bestemmingen en aanduidingen gelden.

De kosten die verbonden zijn aan de bestemmingsplanwijziging en de uitvoering van het wijzigingsplan zijn voor rekening van initiatiefnemer. Een beschrijving van de economische uitvoerbaarheid wordt derhalve achterwege gelaten. Het is in dit geval niet nodig om een exploitatieplan op- en vast te stellen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan 'Buitengebied, wijzigingsplan Tiphoeksweg 2 te Rouveen' wordt conform artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening voorbereid met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dat betekent dat er gelegenheid wordt gegeven voor het indienen van zienswijzen. Het plan zal gedurende zes weken ter inzage liggen.

De dichtstbijzijnde buur van Tiphoeksweg 2 woont op meer dan 400 meter van waar de nieuw te bouwen kippenschuur komt te staan aan de Sluitersweg 4. De bewoners van dit perceel zijn geïnformeerd over de plannen. Verdere bewoners van de omgeving zijn niet geïnformeerd omdat deze op een dusdanige afstand van het plangebied wonen dat niet echt van buren gesproken kan worden. Voor deze mensen bestaat natuurlijk wel de gelegenheid om zienswijzen in te dienen.

juni 2018.